De BAROK in de beeldende kunst (begin 17de eeuw tot omstreeks 1750) Poging tot een overzicht Belangrijke stijlen in de kunstgeschiedenis, IV Door drs. Zeno Kolks In vergelijking met de voorafgaande stijlperiode, die van de Renaissance, is bij de Barok het lineaire vervangen door het picturale. Ook is er sprake van een grotere dieptewerking en grotere eenheid. De helderheid van de voorstelling daarentegen is minder groot. Het voornaamste verschil tussen Renaissance en Barok is gelegen in het karakter: statisch in het eerste, overwegend dynamisch in het tweede geval. Beide stijlen zijn ontstaan in Italië: niet in Florence maar in Rome, waarnaar het zwaartepunt van de Renaissancekunst zich omstreeks 1500 had verlegd. Een ander belangrijk centrum was Turijn in Piemonte. Steden als Florence en Venetië hadden in deze periode minder betekenis. Karakteristieken van de nieuwe stijl zijn het sterk ruimtelijke en plastische karakter, de duidelijke ondergeschiktheid van de delen aan het geheel (dat als zodanig dient te imponeren), en de toepassing van gebogen lijnen. De vormen zijn duidelijk minder functioneel dan in de Renaissance, en dienen een expressief doel: het appelleren op de emotie van de beschouwer. De regels van de klassieke bouwkunst worden minder streng gehanteerd, hetgeen blijkt uit de veelvuldige toepassing van het zogenaamde gebroken fronton, waarbij de lijsten van dit opzetstuk zijn onderbroken. De klassieke oudheid boet - vergeleken met de Renaissance – als inspiratiebron voor de nieuwe stijl aan betekenis in. In plaats van de cirkel van de Renaissance treedt in de periode van de Barok de figuur van de ellips als bevoorrechte vorm naar voren (in Italië in de tweede helft van de 17de eeuw, later ook elders). Vanwege de vaak overdreven en overdadige vormgeving dient een Barok gebouw als eenheid te worden beschouwd en dient men zich niet te verliezen in details. Dit geldt met name voor exuberante Spaanse en Midden- en Zuid Amerikaanse kerkgebouwen (b.v. de sacristie van het Karthuizerklooster bij Granada, 1713-1747). Kerken en kloosters (de Barok valt voor een belangrijk gedeelte samen met de Contrareformatie) alsmede - vooral later - paleizen zijn overigens de meest representatieve gebouwen van de nieuwe stijl (particuliere huizen beantwoordden niet aan het pompeuze, artistieke ideaal van de Barok). De Barok diende het absolutisme van Kerk, hof en adel, en verving het burgerlijke van de Renaissance. Een ander, belangrijk verschil met de Renaissance betreft de positie van de verschillende takken van kunst ten opzichte van elkaar. Tegenover de gelijkberechtiging daarvan ten tijde van de Renaissance staat de integratie gedurende de Barok. Hier werken architectuur en decoratie dikwijls samen om tot één kunstwerk te worden versmolten (das Gesamtkunstwerk). Er zijn voorbeelden waarbij de figuren, die geschilderd zijn, bustes en handen hebben van gips. Voor plastiek en reliëf werd dikwijls gebruik gemaakt van deze “schijnstof”, die marmer moest suggereren. In de kerkbouw wordt de eenbeukige ruimte: een schip geflankeerd door reeksen zijkapellen, het nieuwe ideaal vanwege het ongehinderde zicht van de gelovigen op hoofdaltaar en preekstoel. De nadruk op de voorgevel van de kerk gaat dikwijls ten koste van de andere gevels.
In de beeldhouwkunst komt de Barok tot uiting in monumentaliteit maar vooral in beweeglijkheid, heftige gemoedsuitdrukkingen, theatrale gebaren en wapperende gewaden. Dit manifesteert zich duidelijk in het pathetische, verheven karakter van de heiligenvoorstellingen. Nieuwe onderwerpen dienen zich aan zoals de extase van de H. Theresia, oude heiligenvoorstellingen – waartegen het Protestantisme zich had gekeerd keerden terug in een nieuwe vormgeving. De voorstellingen maken deel uit van een toneelmatig decor. De toeschouwer wordt op een tot dusver ongekende wijze bij de compositie betrokken. Belangrijke typen kunstwerken in dit tijdvak zijn altaren, grafmonumenten, alsmede de aankleding van pleinen en tuinen. Een belangrijk onderdeel van de inrichting van de kerken vormen dikwijls de grafmonumenten van aanzienlijke geestelijken met hun - vooral na het midden van de 17de eeuw - aangrijpende uitbeeldingen van en verwijzingen naar de dood. Desondanks hebben de ruimten een overwegend feestelijk karakter. Doordat de balkzolderingen vervangen zijn door gestucte plafonds, biedt deze nieuwe wijze van overdekken mogelijkheden de ruimte te doorbreken en naar boven toe “uit te breiden”. Door het aanbrengen – gewoonlijk vanaf omstreeks 1660 - van illusionistische schilderingen op gewelven en koepels wordt de bouwstructuur gecamoufleerd en wordt het gewicht daarvan ontkracht door met schilderkunstige middelen verkregen dieptewerking. Meesters op dit terrein zijn de architect, schilder en tekenaar Andrea Pozzo (1642-1709) – een lekenbroeder Jezuïet, die onder meer werkzaam was in Rome (1681-1702) en in Wenen (1703-1709); en de aquarellist, graveur, schilder en tekenaar Giovanni Battista Tiepolo (1696-1770), die van 1717-1736 en 1753-1758 actief was in zijn geboortestad Venetië maar wiens voornaamste werken zich in Würzburg bevinden, waar hij van 1750 tot 1753 verbleef. Een geheel aparte plaats in de schilderkunstr van de Barok neemt de Italiaanse graveur en schilder Caravaggio (eigenlijk Michelangelo Amerighi da Caravaggio, 1571/1573-1610) in. Hij werkte van circa 1585-1587 en circa 1589-1606 in Rome, daarna in Zuid Italië en op Malta. Het belang van zijn werk ligt in zijn sterk doorgevoerd realisme en in zijn beklemtoning van het contrast tussen licht en donker. Vooral indirect heeft hij invloed uitgeoefend o.a. op het werk van de Spanjaard Diego Velasquez (1559-1660), van de Duitser Adam Elsheimer (1578-1610), van de Fransman Georges de Latour (1593-1652) en van de Nederlander Rembrandt van Rijn (1606 of 1607-1669). Parallel met de late fase van de Barok loopt het Rococo (circa 1700-1750). Na 1700 openbaart deze nieuwe stijl zich in Frankrijk voornamelijk in de interieurkunst, die gekenmerkt wordt door luchthartige en speelse elegantie (in plaats van de pompeusheid en zwaarwichtigheid van de Barok); door asymmetrische krullende S-vormige motieven (Rocaille of rotsachtig ornament en - vooral in Duitsland - schelpmotieven); en door zachte bleke kleuren (wit, verguld, pasteltinten). Het Rococo is een echte ornamentstijl. Vergeleken met de Barok is er minder sprake van één doorgaande beweging, is de compositie meer versnipperd en zijn de vormen, waaruit vooral belangstelling voor planten en zeedieren spreekt, minder driedimensionaal. De nieuwe stijl vond vooral aanhangers in de hogere kringen. Het representatieve type gebouw is in dtie tijd het maison de plaisance (= lusthuis). In 1715, bij de dood van koning Lodewijk XIV, verlegt het centrum van de kunst zich van Versailles (bij Parijs) naar Parijs. Franse invloed is in het buitenland onder meer te bespeuren in Beieren en Pruisen. De belangrijkste schilders uit deze periode zijn de Fransen Jean Antoine Watteau (16841721), François Boucher (1703-1770) en Jean Honoré Fragonard (1732-1806); en op het gebied van de muurschilderkunst de eerder genoemde Italiaan Giovanni Battista Tiepolo (1696-1770). Laatstgenoemde schilderde nog in Barokstijl, maar uit zijn werken spreekt de geest van het Rococo. Italië was overigens weinig ontvankelijk voor de nieuwe stijl. Het beste
is deze nog vertegenwoordigd in Venetië (de capricci (meervoud van capriccio) of fantasievolle stadsgezichten van de schilder en tekenaar Francesco Guardi (1712-1793)) Italië Twee architecten zijn in Italië in deze periode van belang: Giovanni Lorenzo Bernini (15981680) en zijn aartsrivaal (zeker sinds 1633) Francesco Borromini (1599-1667). Bernini was geboren in Napels, Borromini in Bissone (bij Como). Bernini werkte in Rome van 1613 tot 1665 en van 1666 tot 1680. Wij moeten goed bedenken dat hij zich vóór alles beeldhouwer voelde: op dat gebied was hij de grootste van zijn tijd in het land !. Daarnaast was de veelzijdige Bernini als kunstenaar actief als ornamentontwerper, schilder, tekenaar en restaurator. Bovendien was hij directeur van de Accademia di San Luca in Rome. Borromini was van 1615 tot 1667 in Rome werkzaam. Hij was de belangrijkste van de vele bouwmeesters uit het noorden van Italië, die hun geluk in Rome beproefden. Borromini was behalve architect ook tekenaar en vervaardiger van architectuurstukken. Hij was de man van de gezochte vormen, en werkte graag met de contrastwerking tussen bol en hol. Een belangrijk centrum van Barokarchitectuur was ook Turijn. Hier waren werkzaam: de architect en theoreticus Guarino (eigenlijk: Camillo) Guarini (1624-1683), en de architect Filippo Juvara (1676-1736). Hun namen zijn vooral verbonden met hun hoofdwerken: de kapel van de H. Lijkwade aan de kathedraal van Turijn (1688-1694), en de kloosterkerk basilica di Superga (1717-1731) bij de stad. De kapel is beroemd om de opmerkelijke en ingewikkelde constructie van de koepel, de kerk vanwege de aanwezigheid van een klassiek element als het zuilenportiek met fronton. Guarini was, evenals Borromini, de man van de bizarre inventies, Juvara was een eclecticus (onder eclecticisme wordt verstaan het overnemen van elementen uit historische stijlen en die tot een nieuw geheel samenvoegen). (voorgevel universiteit Salamanca 1519-1529 Enrique de Egas (plateresco)) (sacristie Karthuizerklooster bij Granada, 1713-1747, Luis de Arévalo (Barok) -Palazzo Barberini Via 4 Fontane Rome 1625 Giovanni Lorenzo Bernini -Aurora: fresco plafond Villa Ludovisi Rome 1621-1623 Giovanni Francesco Barbieri genaamd Guercino -schilderij H. Hiëronymus St. Johanneskathedraal Malta 1610 Caravaggio -beeldhouwwerk Fontein van de Rivieren Piazza Navona Rome 1648-1651/1652 Bernini -beeldhouwwerk Extase van de H. Theresia in de de Cornarokapel van de kerk van Santa Maria della Vittoria in Rome 1646-1652 Bernini -St. Pietersplein Rome 1656-1671 Bernini -altaaroverhuiving (ciborium) St. Pieter Rome 1623-1640 Bernini -Sant’ Andrea al Quirinale Rome 1658-1670 Bernini -San Carlo alle Quattro Fontane (“San Carlino”) Rome 1638-1667 Francesco Borromini -S. Ivo della Sapienza Rome 1642-1650 Borromini -voorgevel Sant’ Ignazio Rome 1626-1658 Domenichino (= Domenico Zampieri) -schildering « vieringkoepel » in Sant’ Ignazio 1685 Andrea Pozzo -koepel kapel H. Lijkwade kathedraal van Turijn 1668-1694 Guarino Guarini Duitse Rijk Behalve Italië was ook het Duitse Rijk een belangrijk centrum van de Barok. De in politiek opzicht belangrijkste gebieden aldaar waren het hertogdom Beieren, het aartshertogdom Oostenrijk, het koninkrijk Bohemen, het keurvorstendom Saksen, het bisdom Munster en het
keurvorstendom (later koninkrijk) Pruisen. Sinds het midden van de 17de eeuw traden Oostenrijk en Pruisen steeds meer op de voorgrond. De Barok werd in het Duitse Rijk geïntroduceerd door Italianen of Italiaans sprekenden (o.a. bij de Dom van Salzburg (1614-1628) door Santino Solari (1576-1646) uit Verna bij Lugano, die sinds 1612 bouwmeester was van de aartsbisschop van Salzburg; bij de Theatinerkirche St. Cajetanus in München (1663-1675) door Agostino Barelli en Enrico Zuccali; en bij de Kruisherenkerk St. Franciscus Seraphicus (Kostel svatého Frantiska Serafinského) (16801689) in de Oude Stad van Praag (Staré Mesto, op de rechteroever van de Vltava (= Moldau)) door Domenico Canevalle). Pas in de jaren tachtig van de 17de eeuw traden inheemse meesters naar voren. Eén daarvan was Michael Thumb uit Au in Voralberg. Dit gebied in het uiterste westen van Oostenrijk is bekend om kerken die geconcipieerd zijn volgens het zg. Voralberger Münsterschema (met galerijen langs de weinig uitstekende dwarsarmen; deze tribunes vormen een verbinding tussen die van het koor en die boven de zijbeuken). In zijn bedevaartskerk van Schöneberg bij Ellwangen (oostelijk van Stuttgart, 1685-1685) komen deze tribunes boven de zijkapellen naast het schip voor. Tijdens de Barokperiode springen in het Duitse Rijk drie architecten naar voren: de Oostenrijker Johann Bernard Fischer von Erlach (1656-1723), die ook beeldhouwer was; de Duitse, in Genua geboren bouwmeester Johann Lucas von Hildebrandt (1688-1745); en de Duitser Johann Balthasar Neumann (1687-1753). Laatstgenoemde, behalve architect ook beeldhouwer, was aanvankelijk artillerie-ingenieur ! Fischer von Erlach was door de bisschop van Salzburg naar zijn residentie ontboden om de Italiaanse dominantie op bouwkundig gebied te doorbreken. Hij had omstreeks 1670 Rome bezocht, waar hij onder invloed was gekomen van Bernini. In zijn oeuvre betoonde hij zich een echte eclecticus, zoals blijkt uit zijn hoofdwerk, de Karlskirche in Wenen (1716-1739). Fischer werd in 1689 benoemd tot ingenieur van het koninklijke hof. Von Hildebrandt, die in 1701 met dezelfde functie werd bekleed, voerde in het Oberes Belvedere in Wenen (17211728) het Franse systeem met paviljoens in de Duitse Landen in. Neumann is in de profane architectuur vooral bekend om zijn trappenhuizen. Zijn meesterwerk ligt echter op het terrein van de religieuze architectuur: de bedevaartskerk van Vierzehnheiligen bij Bamberg (17431772). Opvallend is dat hier een koepel – in het Duitse cultuurgebied vaak dominant aanwezig o.a. door een hoge tamboer of overgangscilinder (Theatinerkirche München (1663-1675); Kollegienkirche Salzburg, 1696-1707, Fischer von Erlach) – geheel ontbreekt. De bouw en de kleuren (wit, goud, roserood) hebben het lichte karakter van het Rococo. Leden van de Bambergse architectenfamilie Dientzenhofer waren werkzaam in Praag. Christopf en Kilian bouwden in het Kleine Kwartier van Praag (Malá Strana, op de linkeroever van de Vltava), de St. Nicolaaskerk (Chrám Svateho Mikuláse)(1737-1769). Dit bedehuis is van belang vanwege zijn scheefgeplaatste pijlers en zijn interpenetrerende (= wederzijds doordringende), ellipsvormige gewelfvelden. In het noorden waren Dresden en Munster centra van de Barok. In beide steden waren Westfaalse bouwmeesters actief: in Dresden Matthäus Daniel Pöppelmann (1662-1736), en in Munster Johann Conrad Schlaun (1695-1773). Pöppelmann was omstreeks 1686 in Dresden werkzaam en is daar ook gestorven. Zijn Bergpalais in Pillnitz bij Dresden (1723) is bedoeld als een “Indiaans lustslot” (het vertoont oppervlakkige Oostaziatische kenmerken zoals doorhangende mansardedaken = daken met twee, onder een stompe hoek verbonden vlakken per zijde). Schlaun werd vanaf 1713 opgeleid tot ingenieur-architect. -Waldsteinpaleis (Valdstejnsky Palás) Malá Strana (Kleine Kwartier, Kleinseite (linkeroever van de Vltava (= Moldau)) Praag 1624-1630 Andrea Spezza -Dom Salzburg 1614-1628 Santino Solari
-bedevaartskerk Schönenberg Ellwangen (oostelijk van Stuttgart) 1682-1685 Michael Thumb -Karlskirche Wenen zuid 1716-1739 Johann Bernhard Fischer von Erlach -Oberes Belvedere Wenen zuid 1721-1728 Johann Lukas von Hildebrandt -Zwinger Dresden 1711-1728 Matthäus Daniel Pöppelmann -Bergpalais Slot Pillnitz bij Dresden 1723 Pöppelmann en Longuelune -trappenhuis Residentie Würzburg 1734-1738 Johann Balthasar Neumann -keizerzaal Residentie Würzburg 1739-1741 Neumann (arch), Antonio Bossi (stuc) en Tiepolo (sch) -plafondfresco Keizerzaal Residentie Würzburg 1751 G.B. Tiepolo -trappenhuis Slot Augustusburg Brühl bij Keulen 1743-1748 Balthasar Neumann -spiegelzaal Amalienburg Nymphenburg München-noordwest 1734-1739 François de Cuvilliés -kloosterkerk Weltenburg bij Regensburg 1716-1751 Cosmas Damian en Egid Asam -H. Nicolaaskerk (Chrám Svatého Mikuláse) Malá Strana Praag 1737-1769 Kilian Ignaz Dientenhofer -bedevaartskerk Vierzehnheiligen bij Bamberg 1743-1772 Johann Balthasar Neumann -Slot Nordkirchen (bij Lüdinghausen bij Recklinghausen) 1703-1734 Gottfried Laurens Pictorius -Erbdrostenhof Munster 1753-1757 Johann Conrad Schlaun -Maria Immaculata omstreeks 1760 Ignaz Günther (Skulpturenmuseum Berlin-Dahlem) België Van 1598 tot 1621 waren de Nederlanden (in feite alleen de Zuidelijke Nederlanden) een zelfstandig onderdeel van het Spaanse Rijk onder de regering van Isabella, de dochter van de Spaanse koning Philips II (1555-1598), en haar echtgenoot, Albrecht van Oostenrijk (de zogenoemde aartshertogen). In 1605 namen zij de in 1560 in Antwerpen geboren Wenzel Coebergher in dienst. Deze schilder, tekenaar en architect was van 1579 tot 1598 in Napels werkzaam geweest en van 1598 tot 1604 in Rome. In 1604 was hij toegelaten als meester van het St. Lucasgilde in zijn geboortestad. Coebergher was voor de aartshertogen vooral als bouwkundige en civiel ingenieur werkzaam. De Barokke architectuur in de Zuidelijke Nederlanden heeft een overwegend religieus karakter (een voorbeeld van de minder frequent toegepaste profane bouwkunst is de herbouw van de gildenhuizen aan de Grote Markt (Grand Place) in Brussel omstreeks 1700). In de 17de eeuw verrezen in deze katholiek gebleven of weer geworden gebieden veel nieuwe ordekerken, vooral van de Jezuïeten. Deze bouwkunst sloot – evenals in het westen van Duitsland - nog in vele opzichten aan bij de Gotiek (meerbeukigheid, verticalisme, ribgewelven (= gewelven met stenen stroken tegen de onderzijde van het gewelf)). Vaak staat de toren achter het priesterkoor. De Barok – zoals die zich hier vanaf omstreeks 1630 manifesteerde – kwam vooral tot uiting in de plastische ornamentiek. Zowel de nieuwe als de oude kerken, die dikwijls van de beeldenstorm te lijden hadden gehad, werden aangekleed met een nieuwe Barokinventaris. Op het gebied van de schilderkunst stak de Antwerpenaar Peter Paul Rubens (1577-1640) met kop en schouders boven zijn vakgenoten uit. Van 1600 tot 1608 werkte hij in Mantau in Italië. Behalve (hof)schilder was Rubens ook beeldhouwer, prentkunstenaar, tekenaar en kopiïst. Als schilder bouwde hij zijn composities op met behulp van kleur en licht; de tekening speelde bij hem een minder prominente rol. Ook belangrijk was de in Antwerpen geboren prentkunstenaar, schilder en tekenaar Antony van Dyck (1599-1641). Zijn werk is verfijnder, eleganter en minder plastisch dan dat van
Rubens. Van Dyck verbleef maar een gedeelte van zijn korte leven in de Scheldestad (16091610,1615-1620, 1627-1632, 1634-1635); buiten Antwerpen woonde en werkte hij in Italië en in Londen. In 1632 werd hij hofschilder van de Engelse koning Karel I. Hij introduceerde daar een nieuwe, elegante portretschilderkunst die de vroegere stijfheid van zijn Engelse vakgenoten mist. De belangrijkste Barokke beeldhouwer in de Nederlanden was de Antwerpse kunstenaar (ook tekenaar en schilder) Artus (I) Quellinus (1609-1668). Behalve in zijn geboortestad was hij ook in Amsterdam werkzaam (1646-1647, ca. 1650-1665). -voorgevel St. Carolus Borromeuskerk in Antwerpen, 1615-1624 Frans Aguillon en de geestelijke P(i)eter Huyssens -preekstoel St. Baafskathedraal Gent, 1741-1745, Laurent Delvaux -Peter Paul Rubens: De roof van de dochters van Leucippus, 1618 Alte Pinakothek München -Antonie van Dyck: Susanna en de ouderlingen, ca. 1624 Alte Pinakothek München Frankrijk Frankrijk werd onder koning Lodewijk (Louis) XIV (1661-1715) zowel in militair als in cultureel opzicht het belangrijkste land van West Europa. In de Franse architectuur werd de bouw van kastelen belangrijk. Sinds het einde van de 17de eeuw had Parijs Rome als kunstcentrum verdrongen. De kunst diende in Frankrijk voornamelijk tot meerdere eer en glorie van de koning. De richting van de Franse beeldhouw- en schilderkunst werd bepaald door de Academie, waarvan de Parijse schilder en ornamenttekenaar Charles Le Brun (Lebrun)(1619-1690) in 1648 medeoprichter was. Deze instelling, officieel geheten “Académie Royale de Peinture et de Sculpture” (Koninlijke Academie voor Schilder- en Beeldhouwkunst) stelde “regels” op waaraan de kunstenaars zich strikt hadden te houden. Le Brun, een vertrouweling van de koning, propageerde de heldere opbouw (het classicisme) van de schilderijen van de schilder en tekenaar Nicolas Poussin (1593-1665). Laatstgenoemde kwam in 1612 naar Parijs maar vertrok in 1624 naar Rome waar hij – met een onderbreking van de jaren 1640 tot 1642 (toen hij weer in Parijs vertoefde) – tot zijn dood is gebleven. Hij ontvluchtte daarmee zoveel mogelijk de bemoeienis van de Academie. Poussin – met zijn rationele helderheid en zijn strenge schoonheid, tot uiting komend in een zuivere tekening en een heldere compositie - geldt als de grondlegger van de klassieke richting in de Franse schilderkunst van de 17de eeuw. Le Bruns kunst daarentegen is pompeus en beoogt, in samenspel met de architectuur en de omgeving, alles ondergeschikt te maken aan representatieve doeleinden. De Academie was in Frankrijk tot aan het einde van de 17de eeuw een autoriteit met absoluut gezag. In Frankrijk is - evenals trouwens in Engeland en Pruisen - weinig zwierige Barok te vinden. Deze manifesteert zich onder meer in het beginwerk van de in Parijs geboren en overleden schilder en tekenaar Simon Vouet (1590-1649), die van 1613-1627 in Rome verbleef maar in 1628 zich weer blijvend in Parijs vestigde; in het oeuvre van de bij Marseille geboren en gestorven beeldhouwer (tevens architect, schilder en tekenaar) Pierre Puget (1620-1694), die van 1640 tot 1643 in Rome vertoefde; en in het werk van de schilder en tekenaar Nicolas de Largillière (1656-1746), die van 1662 tot 1674 in het noordelijke Barokcentrum Antwerpen was opgeleid en van 1734 tot 1735 en van 1738 tot 1742 directeur van de Academie was. Omstreeks 1640 zette de klassieke richting zich definitief in Frankrijk door. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Italiaans-Barokke ontwerpen van Bernini voor de oostvleugel van het Louvre en voor een ruiterstandbeeld voor Lodewijk XIV werden afgewezen, en dat de Barokke doeken van Rubens voor Maria de Medici in Frankrijk nauwelijks navolging vonden..
In de architectuur heerste een uitgesproken voorkeur voor de rechte in plaats van de gebogen lijn. Verder was er een sterk klassieke inslag. Dikwijls werden dubbele zuilen toegepast, en waren de dakvlakken weinig hellend (beide kenmerken zijn al eerder in Italië aantoonbaar). Alle genoemde karakteristieken zijn goed waarneembaar aan de gevel, die de binnenplaats van het Louvre in Parijs aan de oostzijde afsluit (in 1678 grotendeels voltooid, ontworpen door de medicus (!) Claude Perrault). De belangrijkste architecten van het 17de eeuwse Frankrijk waren Louis (I) le Vau (Levau)(1612-1670) en Jules Hardouin-Mansart (16461708). Op het gebied van de tuinkunst was André Le Nôtre (Lenôtre)(1613-1700) de toonaangevende meester. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de formele tuin met zijn terrassen, bassins, geknipte hagen en beeldhouwwerken. In deze “Franse”tuin wordt de natuur ondergeschikt gemaakt aan de wil van de mens. Na de dood van Lodewijk XIV verliet de adel Versailles en vestigde zich in groten getale in Parijs. De daar gebouwde “hôtels” (herenhuizen) bieden goede voorbeelden van Rococointerieurs. Aan het einde van de 17de eeuw brak onder de Franse schilders een artistieke strijd los tussen de aanhangers van Poussin, gesteund door de Academie, en de aanhangers van Rubens. Voor eerstgenoemden had de lijn voorrang boven de kleur, voor laatstgenoemden lag het precies andersom. In 1717 behaalden de “Rubénistes” een artistieke overwinning op de “Poussinistes”. Zoals in Frankrijk de classicistische Barok grotendeels samenviel met de regeringsperiode van koning Lodewijk XIV (1661-1715)(“style Louis Quatorze”), zo correspondeerde het Rococo daar voor het grootste gedeelte met de regeringsperiode van zijn achterkleinzoon, koning Lodewijk XV (1715-1774)(“style Louis Quinze”). In beide gevallen begon de nieuwe stijl eerder dan de troonsbestijging van de vorst. Het Rococo nam in Frankrijk in 1699 een aanvang, en bereikte daar omstreeks 1740 een hoogtepunt. De stijl duurde tot ongeveer 1760. -P.P. Rubens: De aankomst van Maria de Medici 1622-1625 Louvre Parijs (oorspronkelijk bestemd voor het Palais de Luxembourg) -Nicolas Poussin: Het rijk van Flora, omstreeks 1635 Gemäldegalerie Alte Meister Dresden -kasteel Vaux-le-Vicomte (bij Melun, zuidoostelijk van Parijs) 1657-1661 arch. Louis de Vau -oostgevel Louvre Parijs, 1678 grotendeels voltooid, arch. Claude Perrault -spiegelzaal kasteel van Versailles (bij Parijs) vanaf 1678 arch. Jules Hardouin-Mansart -tuingevel kasteel van Versailles 1669-1685 arch. Le Vau en Hardouin-Mansart -tuinvaas Versailles -tuinen van het kasteel van Versailles 1661 – ca. 1690 arch. André Lenotre -nimf in de tuinen van Versailles 1684-1690 beeldh. Etienne Le Hongre (Lehongre) (16281690) -Grand Trianon in de tuinen van Versailles 1687-1688 arch. Jules Hardouin-Mansart -Salon de la Princesse Hotel de Soubise Parijs ca. 1735-1740 -François Boucher : rustend meisje 1752 Alte Pinakothek München Noord Duitsland Ook in het noorden van Duitsland was de kunst geconcentreerd aan het hof. Onder keurvorst Frederik Willem van Brandenburg (1640-1688), de grondlegger van Pruisen, was er sprake van grote Nederlandse invloed, zowel in de bouwkunst als op het gebied van de beeldhouwkunst. De Nederlandse invloed kwam vooral tot uiting in de toepassing van baksteen. Frederik III, die vanaf 1688 keurvorst van Brandenburg was geweest, werd in 1701 koning van Pruisen. In 1694 ontbood hij de omstreeks 1660 in Danzig geboren beeldhouwer/architect
Andreas Schlüter naar Berlijn. Deze tilde de Barok er uit tot een hoog niveau. Zijn chef d’oeuvre was het niet meer bestaande Slot in Berlijn. Schlüter viel echter in 1706 in ongenade en vertrok in 1713 – het jaar van het overlijden van de koning – naar het hof van de tsaar van Rusland in St. Petersburg, waar hij in 1714 overleed. Op de overgang van de Barok naar het Rococo staat de schilder/architect Georg Wenceslaus von Knobelsdorff (1699-1753). Zijn bouwkundige activiteiten vonden grotendeels plaats tijdens de regeringsperiode van koning Frederik II de Grote (1740-1786), de tweede grote bloeiperiode van Pruisen. Knobelsdorff was meer gecharmeerd van de bouwkunst in Parijs en Vlaanderen dan van die in Italië, terwijl Frederik een aanhanger was van de 16de eeuwse, sterk klassiek georiënteerde architect Palladio (= Andrea di Piero da Padova, 1508-1580). Twee van Knobelsdorffs belangrijkste scheppingen zijn de Koninklijke Hofopera (nu Staatsopera) in Berlijn (1741-1743), en het Slot van Sanssouci in Potsdam bij Berlijn (1745-1747). De bemoeizucht van de koning met de architectuur van Sanssouci leidde uiteindelijk tot een breuk met Von Knobelsdorff. -ruiterstandbeeld van de Grote Keurvorst Berlijn-West 1697-1701 Andreas Schlüter -gedeelte voormalig Slot in voormalig Staatsratgebäude Berlijn-Oost -voormalige koninklijke hofopera (nu Staatsoper) Berlijn-Oost 1741-1743 H.G.W. von Knobelsdorff -ingang Slot Sanssouci Potsdam bij Berlijn 1745-1747 -figuren Chinees Paviljoen Slot Sanssouci Potsdam 1754-1757 P. Beckert en G. Heymüller Engeland Ook in Engeland is het eerste decoratieve Barokontwerp geïntroduceerd door de Zuid Nederlandse kunstenaar Rubens (de plafondschildering van de zaal van Banqueting House in Whitehall in Londen, door de meester uitgevoerd in de jaren 1629-1634). In de Engelse architectuur bestond sinds de 17de eeuw een sterke klassieke traditie.Deze was ingezet door de architect, decorateur, kostuumontwerper, schilder en tekenaar Inigo Jones (1573-1652), die in de jaren 1603-1604 en 1613-1614 in Italië had verbleven. Zijn werk wordt echter gerekend tot de Renaissance. Een Barokke inslag is in het land pas na omstreeks 1700 aanwijsbaar (koepel en torenbekroningen van de St. Paul’s Cathedral in Londen, 1675-1711, architect, graveur en tekenaar Christopher Wren (1632-1723, die professor in de sterrenkunde was); westgevel Chatsworth House (bij Sheffield), 1699-1742, waarschijnlijk ontworpen door architect Thomas Archer in samenwerking met de eigenaar; Blenheim Castle (bij Oxford), 1705-1722, ontworpen en gedeeltelijk uitgevoerd door de militair/architect John Vanbrugh); St.-Martin-in-the-Fields Londen, 1721-1726, arch. James Gibbs (1682-1754)). Beide zojuist genoemde kerken bieden voorbeelden van bouwkundig illusionisme. Zo lijkt de lantaarn van de St. Paul’s te worden gedragen door de buitenkoepel terwijl deze in feite rust op een uitwendig niet zichtbare kegel op een binnenkoepel. En bij de St.-Martin lijkt de toren op te rijzen uit het dak achter de portiek (= een open portaal). Opmerkelijk is dat in Engeland in veel gevallen gebouwen werden ontworpen door nietarchitecten, soms door de opdrachtgevers zelf, die zich bij wijze van liefhebberij met architectuur bezig hielden. Een beroemd voorbeeld is de rijke amateurarchitect Lord Burlington met zijn Chiswick House in Londen (begonnen in 1725). Met dit huis, de antipode van Blenheim Castle, begint in Engeland niet alleen de zegetocht van het Palladianisme (zie noord Duitsland), maar ook die van de “natuurlijk’ ogende tuin (“Engelse tuin”), die de tegenhanger is van de formele Franse tuin en gekenmerkt wordt door slingerende paden, boomgroepen, meertjes en riviertjes.
Het Rococo heeft in Engeland nooit ingang gevonden. Invloed van de Franse schilderkunst uit deze stijlperiode is wel aantoonbaar (b.v. bij de Londense graveur, kunsttheoreticus, schilder en tekenaar William Hogarth (1697-1764)) -plafond Banqueting Hous Whitehall Londen 1629-1634 P.P. Rubens -westgevel Chatsworth House (bij Sheffield) 1699-1702 -St. Paul’s Londen 1675-1711 Christopher Wren -Blenheim Castle (bij Oxford) 1705-1725 John Vanbrugh en Nicholas Hawksmoor -Chiswick House Londen ca. 1725 Lord Burlington -St.-Martin-in-the-Fields Londen 1721-1726 James Gibbs
Nederland Op het gebied van de architectuur dienen hier twee bouwmeesters met name te worden genoemd: Jacob Pietersz. van Campen (1596-1657) en de in Parijs geboren Daniël (I) Marot (1662/1664-1752). Van Campen was van professie eigenlijk schilder en tekenaar. Deze geboren Haarlemmer was in 1614 en van 1621 tot 1630 in zijn vaderstad werkzaam. Hij was de initiator van het “Hollands Classicisme”. Van 1648 tot 1654 leidde hij de werkzaamheden bij de bouw van het stadhuis (thans Koninklijk Paleis) in Amsterdam: het meest monumentale en meest rijk versierde voorbeeld van burgerlijke bouwkunst in de Noordelijke Nederlanden. Marot was behalve architect ook tekenaar en graveur. In ons land was hij werkzaam in ’sGravenhage (ca. 1686 – 1695), Amsterdam (1706-1720) en wederom ’s-Gravenhage (17201752). Hij kan gelden als een vertegenwoordiger van de Franse Barok in Nederland.. Van circa 1630 tot 1670 is er sprake van een classicisme (veel toepassing van pilasters (= muurzuilen) volgens de klassieke orden, maar ook – zij het minder - van de kolossale orde = de over meer dan één geleding omhooggande halfzuilen of pilasters). Er werden, vooral in ’sGravenhage, meer brede voorgevels met rechte kroonlijsten (= lijsten boven aan de gevel) gebouwd (in Amsterdam verrezen vooral halsgevels = topgevels met een verhoogd middengedeelte tussen gebeeldhouwde vleugelstukken). Genoemde voorgevels bestonden ofwel geheel uit natuursteen, ofwel geheel uit baksteen. Een Barok element is de plastische vormgeving van bouwkundige onderdelen als kapitelen (= kopstukken), festoenen (= slingers van bloemen, vruchten en bladeren) en – bij halsgevels – van klauwstukken (= aan de zijkanten aangebrachte versieringsstukken in de vorm van een klauw)). In schilderkunstig opzicht was Nederland gedurende de eerste drie kwarten van de 17de eeuw toonaangevend, alleen is er ook in die tak van kunst nauwelijks sprake van “echte” Barok. Eén van de meesters, die deze stijl nog het meest benaderde, was de Noord Nederlandse schilder, tekenaar en etser Jacob Isaacksz. van Ruisdael (1628/1629-1683). De Nederlandse schilderkunst van die periode was over het algemeen te zeer gebonden aan het dagelijkse leven om te kunnen participeren in het verheven karakter van de internationale Barok. Voor de uitmonstering van prestigeprojecten werd een beroep gedaan op buitenlandse kunstenaars (voor de Oranjezaal in het Huis ten Bosch bij ’s-Gravenhage op de Antwerpse schilder (tevens prentkunstenaar en tekenaar) Jacob (I) Jordaens (1593-1678), die van 1649 tot 1652 aan deze opdracht werkte; voor het voormalige stadhuis in Amsterdam de in de paragraaf België reeds genoemde Antwerpse beeldhouwer Artus Quellinus, die met zijn medewerkers van omstreeks 1650 tot 1665 hieraan werkzaam was). -Huis Coymans Keizersgracht 117 Amsterdam 1624/1625 Jacob van Campen -Mauritshuis ’s-Gravenhage 1633 e.v.waarschijnlijk Jacob van Campen
-huis Nuerenburg (nu Odeon) Singel 460 Amsterdam 1665 -stadhuis (thans Koninklijk Paleis) in Amsterdam 1648 begonnen Jacob van Campen -burgerzaal voormalig stadhuis Amsterdam begonnen in 1650 -interieur Oranjezaal Huis ten Bosch ’s-Gravenhage 1645 e.v. Pieter Post beschilderd na 1647 -Jacob van Ruisdael: De joodse begraafplaats ca. 1655 (Detroit Institute of Art)