De ‘ars celebrandi’ van de woord- en gebedsdiensten Starten met het fundament In de film City of Angels zie je engelen aan het werk in een moderne Amerikaanse stad. Voor de inwoners zijn ze niet zichtbaar maar wel voelbaar aanwezig: op moeilijke momenten geven ze moed en rust. De kijker ziet de engelen wel. In hun lange zwarte jas herken je hen onmiddellijk als ze mensen nabij zijn in het ziekenhuis, de bibliotheek of de luchthaven. De engel Seth is het hoofdpersonage van de film. Hem volgen we als hij nogal achteloos in gesprek met een collega op het strand aankomt. De film geeft geen uitleg bij wat zich vervolgens afspeelt. Je ziet tientallen engelen verspreid over het strand. Ze hebben geen contact met elkaar maar vormen een duidelijke eenheid. Ze hebben zich namelijk allemaal op hetzelfde punt gericht: de zon die zal verdwijnen achter de heuvels. In een close up van het gezicht van Seth gespeeld door Nicolas Cage - merk je dat hij de laatste zonnestralen van de dag heel bewust toelaat op zijn gelaat. Later in het verhaal leer je dat de engelen elke ochtend en avond op het strand verzamelen. Dan richten ze zich naar de plek waar de zon opkomt of ondergaat. De eerste en de laatste zonnestraal markeren de dag. Voor het ochtendgebed van de dinsdag in de tijd door het jaar reikt het getijdenboek - het belangrijkste gebedsboek in onze Kerk - de volgende hymne aan: Hoe schitterend en stralend gaat de zon op in de dageraad, alles krijgt kleur en glans en licht in ’t stralen van zijn aangezicht. Maar wij, wij wenden het gelaat tot een volmaakter dageraad, tot U, o Christus, zon en licht, van God het stralend aangezicht. Als wij voor de eredienst samenkomen, wenden wij het gelaat tot de Christus. Een dubbele verbondenheid komt zo tot stand: door Christus gaan wij in relatie staan met onze God én doordat we samenkomen met mensen die zich tot dezelfde God richten, gaan we in relatie staan met elkaar. Zo wordt verbeeld wie wij zijn: het volk van de God van Jezus. En zo komt ook de God van Jezus in beeld als de God die ons heeft samengeroepen. De verbondspartners - het Godsvolk en de Volksgod - vinden elkaar in deze ontmoeting. Als ik me afvraag: ‘Wat is de doelstelling van een liturgische dienst?’ of ‘Wanneer is een liturgische dienst geslaagd?’ dan vind ik een grote hulp in het beeld van de engelen op het strand. In de liturgie verbeelden wij de gezamenlijke gerichtheid op dezelfde God en stellen wij ons open om de stralen van zijn warme liefde te voelen in lijf en leden. Om vervolgens als Godsgezanten de stad van de mens weer in te duiken. Elke liturgische dienst heeft deze dynamiek als fundament. Vooral de eucharistie, zegt Vaticanum II: ‘op maximale wijze’. De eucharistie blijft met andere woorden een unieke plaats bekleden in de vormen van eredienst die ons voorhanden zijn. Maar dat mag niet verhinderen dat ook andere liturgische vormen gestalte geven aan de ontmoeting tussen God en volk. Meer nog, het is hoog tijd dat wij de niet-eucharistische liturgie herontdekken en herwaarderen als zinvolle en belangrijke toegangsweg tot een geleefde relatie tussen God en Volk.
Verkenning van vormen Welke niet-eucharistische vormen bestaan er zoal? Eigenlijk is het aanbod onbeperkt. In principe kunnen we nu een orde van dienst samenstellen die nooit eerder werd gerealiseerd. De bouwstenen die daarvoor nodig zijn, komen straks aan bod. Eerst stel ik vier soorten nieteucharistische eredienst voor. Elke soort verzamelt de liturgische diensten die een bepaalde klemtoon leggen. De woorddienst legt de nadruk op het Woord Gods dat klinkt door de bijbelse teksten. De meditatiedienst stelt de verwerking en vertaling van Gods Woord centraal. De gebedsdienst besteedt de meeste aandacht aan het antwoord van het volk. De contemplatieve dienst ten slotte hecht belang aan het beschouwend aanwezig zijn bij God. De vier klemtonen die hier naar voren komen, vormen ook de vier stappen in de lectio divina, de bekende techniek om de bijbel gelovig te lezen. Eerst moet de tekst klinken (Wat zegt God?), dan verdiep je je in de tekst en ga je op zoek naar betekenis (Wat heeft God mij te zeggen?), vervolgens antwoord je (Wat heb ik God te zeggen?) en ten slotte vertoef je in de nabije aanwezigheid van de God met wie je in gesprek bent. Hoewel deze vier elementen doorgaans aanwezig zijn in elke eredienst, kan je de verschillende vormen van elkaar onderscheiden door de beklemtoning van één van deze stappen. Een woorddienst laat vooral God aan het woord. Het volk verzamelt op het strand en stelt zich ontvangend op voor het zonlicht. Omdat wij geloven dat het bijbelse woord een uitgelezen plek van Godsopenbaring is, ligt de nadruk in deze dienst op de Heilige Schrift. De belangrijkste handeling van het verzamelde volk is dan: luisteren. ‘Hoor, Israël!’, klinkt het in het boek Deuteronomium. In de woorddienst gaan we in op deze fundamentele roeping van het Godsvolk. Dit beperkt zich echter niet tot de schriftlezingen van de dienst. Vanaf het begin kan een liturgie al laten aanvoelen waar het accent zal liggen. ‘Genade voor u en vrede vanwege God onze Vader en de Heer Jezus Christus!’ is niet zomaar een inleidende formule voor een liturgische dienst. Het is een bijbelcitaat uit de tweede brief van Paulus aan de christenen van Tessalonica. Het is een groet van Godswege. Genade en vrede: dat is het licht dat wij ontvangen als we ons gelaat wenden tot Christus, van God het stralend aangezicht. Daar zou je al een hele preek over kunnen houden. Wat is genade? Wat bedoelt de schrift met het woord ‘vrede’? Wat betekent het om in ons gebroken bestaan een toezegging te ontvangen van genade en vrede? Als we tijd maken voor deze reflectie komen we in een meditatiedienst terecht. Het startpunt is nog steeds Gods boodschap maar de woorden zijn een toegangspoort tot de diepe betekenislagen die erin vervat zijn. Een meditatie neemt de luisteraar mee in een verkenning van deze lagen en nodigt vervolgens uit zich te laten raken door wat daar te ontdekken valt. Merk op dat deze meditatie niet op zoek gaat naar het niets of naar de kern van het ‘zelf’. Het is geen techniek om tot zichzelf te komen of rust te vinden. Liturgische meditatie blijft de focus leggen op het woord dat wordt aangereikt en gaat daarmee aan de slag. Deze vorm van meditatie vraagt arbeid. Anderzijds is het ook geen afstandelijke studie. Als ontvangers van het zonlicht blijven wij persoonlijk in het geding. Niet elke liturgische dienst begint met de toezegging van genade en vrede. Je hebt bijvoorbeeld ook: ‘God, kom mij te hulp. Heer, haast u mij te helpen.’ Deze bede neemt ons mee in een andere beweging. Hier komt het volk aan het woord dat op de zon gericht staat. Niet het luisteren staat hier centraal maar het spreken. Dit is de start van een gebedsdienst. Vragend en smekend, lovend en dankend, zoekend en vertrouwend spreekt het Godsvolk zich uit tegenover zijn God. Het is een reactie op Gods initiële roep om samen te komen en zijn licht te ontvangen. Eerst toont God zich een Volksgod en zo ontdekt het volk dat het geroepen is Godsvolk te zijn. In ons bidden leggen wij voor aan onze God wat we nodig hebben om daadwerkelijk Godsvolk te worden. Niet onze persoonlijke verlangens staan dan centraal maar de noden van de geloofsgemeenschap. In die zin is dit bidden ten diepste antwoord.
Woord-, meditatie- en gebedsdienst stellen handelingen in het licht die thuishoren in de dialoog: luisteren, verstaan en antwoorden. De contemplatieve dienst is van iets andere aard. Het schouwen staat hier centraal. Dat wil zeggen: een handeling die aan de taal voorbij gaat. Volksgod en Godsvolk zijn woordeloos bij elkaar aanwezig. Het beeld uit City of Angels sluit het nauwste aan bij deze vorm van liturgie. De engel die, zijn ogen gericht op de zon, het zonlicht toelaat op zijn gezicht. Niet dat taal dan overbodig wordt. Onze God is geen zwijgende aanwezigheid: in zijn Zoon heeft Hij zijn Woord voor eens voor goed gegeven. De contemplatie is wat volgt op een intense dialoog, wanneer voorlopig niets moet worden toegevoegd. Zulk een dienst kan bijvoorbeeld beginnen met een beschouwend loflied: O goddelijk alvermogen, o wonder voor onze ogen, Gij, Heer, hebt het gedaan. Dit is de dag der dagen, uw eigen dag, wij dragen U zingend offers aan. (ZJ 523) Vier soorten van liturgische diensten. Alle vier beogen ze hetzelfde: de ontmoeting tussen Godsvolk en Volksgod gestalte te geven. Daartoe legt elke soort van liturgische dienst zijn eigen accent. Anderzijds zijn ze alle vier opgebouwd met dezelfde elementen. Van deze bouwstenen willen we er enkele bespreken. Bouwmateriaal Heilige ruimte en tijd Iets dat heilig is, wordt afgezonderd van de rest. Het krijgt een speciale betekenis. Dat verstaat ook de geseculariseerde scholier die niet wil dat het knuffelbeertje dat hij van zijn lief heeft gekregen, in de wasmachine verdwijnt. Alle knuffels mogen mee, van die ene moet ons moeder afblijven! We zetten een stolp rond wat voor ons heilig is, en zonderen het zo af van de rest. Dit gebeuren heeft niets te maken met de knuffel op zich maar met de betekenis die het krijgt. Het heilige situeert zich in de orde van het symbool. Als wij de ontmoeting met onze ‘Heilige’ gestalte geven, bakenen ook wij een terrein af waarbinnen niets nog gewoon is. Zoals de engelen in de film spreken we een tijdstip af en een plek. En we komen overeen dat deze ruimte en deze tijd ten dienste staan van de ontmoeting tussen God en mens. Dit gebeuren functioneert op dezelfde wijze als een spel. Om het te ervaren, moet je erin duiken. Wie echter op een afstand toekijkt, vindt het maar raar. Bijbelse taal Liturgie is een taalbad. Italiaans leer je het best in Italië, Japans in Japan. Bijbels leer je het best in de liturgie. Want dat is daar de voertaal. De liturgie is de plek waar de boekentaal stem krijgt. Daar nemen wij, mensen, de Godsopenbarende woorden in de mond. Niet dat we de taal al helemaal bezitten. Het zal nooit onze moedertaal worden. Maar dat is nu net het principe van het taalbad: we gooien ons erin, proberen ons zo goed mogelijk uit te drukken en doen ons best om zoveel mogelijk te verstaan. En dus lezen we de teksten uit de schrift. Zélfs die moeilijke Paulus! En we verdiepen ons mediterend in de betekenis ervan. En zelfs ons antwoord is in het bijbels: ‘God, kom mij te hulp’, bidden we, en ‘Heer, ontferm U’, en ‘Onze Vader, die in de hemel zijt’. Allemaal bijbels.
Representerende voorwerpen Het ”heilige knuffelbeest” van daarnet kreeg een speciale betekenis omdat hij verwees naar het lief. Het voorwerp representeerde de geliefde. Als wij liturgisch samenkomen en ons richten tot onze God, kan zijn aanwezigheid op een gelijkaardige manier gesymboliseerd worden in een voorwerp. Het altaar vervult deze functie tijdens de eucharistie. Tijdens niet-eucharistische diensten zijn de mogelijkheden legio. De paaskaars of het tabernakel, een icoon, een bijbelse afbeelding of het kruisbeeld: het zijn allemaal voorwerpen die zich aandienen als vertegenwoordiger van onze God. Maar ook minder kerkelijke voorwerpen kunnen deze functie vervullen: een kampvuur of een waterbron, een roos van Jericho of een regenboog. Zeker als we zulke minder expliciet christelijke symboliek gebruiken, moeten we natuurlijk opletten dat de voorwerpen een doorverwijzende functie behouden. Wij aanbidden niet het water, de plant of de zon. Wij richten ons tot de Heer onze God. Het voorwerp helpt ons om aan deze gerichtheid gestalte te geven. Het staat ten dienste van de liturgische dynamiek. Verstilling In onze maatschappij is stilte een zeldzaam goed. Tegelijk voelt iedereen de kracht ervan. De stilte creëert een opening tot concentratie, tot verinnerlijking en verdieping. Wat reeds geklonken heeft, kan blijven nazinderen. Wat nog moet klinken, wordt intens geanticipeerd. Liturgie vraagt om een stilte die ruimte maakt voor wat belangrijk is. Dat wil zeggen: niet een stilte die leegte creëert. God openbaart zich niet in de leegte maar in woord en beeld. Liturgie vraagt om verstilling: de bereidheid opvulsels los te laten en de durf zich toe te vertrouwen aan wat in de vrijgekomen ruimte op ons af komt. “Toffe” handelingen ‘En God zag dat het goed was’, zegt het eerste scheppingsverhaal. Tov staat er in de hebreeuwse tekst. God zag dat het tof was. De betekenis van deze hebreeuwse term is verhelderend. Een hamer is tof als hij goed hamert. Een mixer is tof als hij goed mixt. Niet als ze mooie kleuren hebben of een leuk design. Iets is tof als het doet wat het moet doen. Tijdens een liturgische dienst stelt de aanwezige gemeenschap tal van handelingen. Wanneer zijn deze handelingen tof? Als ze liturgisch zijn. Als ze met andere woorden de ontmoeting tussen Godsvolk en Volksgod gestalte geven. Zo kan een voorganger de gemeenschap namens God zingend zegenen. Of dit op toffe manier gebeurt, hangt niet af van de zangkwaliteiten van de voorganger. Ook als de voorganger vals zingt, kan de gemeenschap toch geraakt worden door Gods zegen. En als de gemeenschap naar voren komt om een buiging te maken voor de icoon dan is niet de belangrijkste vraag of dit op een georganiseerde manier verlopen is. Zijn wij als Godsvolk voor onze God gaan staan om hem te eren? Zo ja, dan was het een toffe liturgische handeling. De totale mens Velen beschouwen liturgie vandaag als een spiritueel gebeuren dat de mens aanspreekt op mentaal niveau. In de liturgische beleving komt zo een grote nadruk te liggen op het verstand en het geweten. Dan dient de preek om exegetisch inzicht te krijgen of om mensen op het rechte pad te houden. Natuurlijk zijn zowel het verstand als het geweten legitieme instrumenten om tot een liturgische ervaring te komen. Maar deze aspecten worden naar mijn mening te eenzijdig beklemtoond. De mens wordt uitgenodigd om in zijn totaliteit deel te nemen aan de liturgie. En dat betekent dat wij ons primaire instrument inzetten: het lichaam. In eerste instantie is de liturgie een zintuiglijk gebeuren: het woord horen, de wierook ruiken, de icoon zien, de wijn proeven en het water voelen.
De congregatie Wat houd ik van dit woord om duidelijk te maken wat een liturgische gemeenschap is. Grex betekent ‘kudde’ in het Latijn. Con is ‘samen’. Een liturgische gemeenschap is een “samenkudding”. Een herder - pastor in het Latijn - drijft ons samen met de bedoeling ons naar groene weiden te brengen. In het dagelijkse leven zijn de schapen her en der verspreid in de valei. Maar in de liturgie ontdekken we dat we deel zijn van een geheel. Dat we een gezamenlijke herder hebben en eenzelfde einddoel waar de herder ons heenvoert. Zonder congregatie geen liturgie. Let op: dit is niet hetzelfde als ‘zonder aanwezigen geen liturgie’. Het is niet omdat er volk in de kerk is dat je een congregatie hebt. Anderzijds is het best mogelijk dat je alleen bent en toch deel uitmaakt van een liturgische congregatie. Als ik op mijn eentje het getijdengebed bid en mij spiritueel aansluit bij de broeders en zusters die verspreid over de hele wereld ditzelfde gebed in de mond nemen, dan weet ik mij opgenomen in een congregatie. Als ik daarentegen een viering moet voorgaan in een kerkgebouw waar een kudde scholieren bijeen is gedreven voor de start van het jaar dan durf ik mij wel eens af te vragen: ‘Waar is de liturgische congregatie?’ Heilige ruimte en tijd, bijbelse taal, representerende voorwerpen, toffe handelingen, de totale mens en de congregatie: dit zijn de bouwstenen die nodig zijn voor een liturgische dienst. En allemaal staan ze ten dienste van de ontmoeting tussen Godsvolk en Volksgod. Hiermee moeten wij nu aan de slag als wij niet-eucharistische liturgische diensten gaan vieren in onze kerkgemeenschappen. Werk in uitvoering Van ons wordt in deze context een grote creativiteit gevraagd. Daar bedoel ik niet mee: we moeten dringend allerlei liturgische vormen gaan uitvinden en nieuwe verpakkingen om ons aanbod beter verkocht te krijgen. Wat we nodig hebben, is de creativiteit van de muzikant. Als ik u de partituur toon van Bachs Mattheüspassie, dan is het creatieve werk van de componist reeds geleverd, maar dan hebt u de hemelse muziek nog niet gehoord. Pas als de partituur omgezet wordt in muziek, vindt de creatie plaats. Een liturgische dienst is niet af als de teksten vastgelegd en het scenario uitgeschreven is. Het echte werk moet nog beginnen. Elke liturgische dienst is dus creatief. Het bekendste voorbeeld van zo’n liturgische partituur is onze eucharistie. Maar ook in het gamma van de niet-eucharistische liturgie kunnen we terugvallen op modellen die reeds uitgewerkt zijn. Denk aan de lezingendienst uit het getijdenboek als voorbeeld van een woorddienst. En het ochtend- en avondgebed uit hetzelfde boek als voorbeeld van een gebedsdienst. En denk aan de aanbidding van het allerheiligste als voorbeeld van een contemplatieve dienst. In dit kader dient gezegd hoe het liturgisch tijdschrift Zacheüs al vele jaren uitgewerkte woord- en gebedsvieringen aanreikt. Je mag niet onderschatten hoeveel werk het vergt om zo’n orde van dienst om te zetten in liturgie die werkt. De kunst van het vieren - de ars celebrandi - toont zich niet in het samenstellen van een viering maar in de creatie ervan! Dit betekent niet dat elke liturgische dienst zich moet houden aan voorgeschreven partituren. Ook improvisatie is een kunst. Niet zo lang geleden vond in onze kerk in Herentals een orgelconcert plaats. Kris Wittevrongel speelde een improvisatieprogramma. Het was de eerste keer dat ik zo’n concert meemaakte. Improvisatie had tot dan toe een negatieve bijklank voor mij. Improviseren en aanmodderen lagen voor mij dicht bij elkaar. Die idee heb ik moeten veranderen. Kris speelde tijdens dat concert stukken die niet op papier stonden maar die duidelijk thuishoorden bij een bepaalde traditie. In het eerste stuk hoorden we een leerling van Bach, daarna een leerling van Vivaldi en op het laatste speelde Kris in de traditie van Messiaen. Bewust gebruik ik hier het woord ‘leerling’. Een nieuwe creatie ‘op de wijze van Bach’ kan je
enkel als je Bachs muziek zeer grondig bestudeerd hebt. De improviserende muzikant heeft geen partituur voor zich maar heeft de bestaande partituren in de vingers. Als ik bedenk hoe wij in de jeugdvieringen vroeger liturgische diensten samenstelden zonder de minste ervaring met het liturgische erfgoed, dan gaat er een lichte huivering door mijn lijf. En dan te weten dat toffe liturgie een ontzettend grote opgave is. Naar mijn ervaring slagen wij er in vele van onze diensten weinig of niet in om mensen mee te nemen in de liturgische dynamiek. Ik herinner u graag aan de opdracht die ik dit geacht gezelschap twee jaar geleden heb meegegeven: ervoor te zorgen dat de oproep ‘Laten wij bidden’ tijdens de liturgie daadwerkelijk de gemeenschap tot bidden zou aanzetten. Ik heb zelf ondervonden hoe moeilijk dat huiswerk uit te voeren is. Het blijft echter mijn overtuiging dat het levensbelangrijk is voor onze kerk dit soort van werk te verrichten. Zeker ook omdat een toffe liturgie een ontzettend sterke vorm van verkondiging is. Wie onze God niet kent, hoeft Hem dan niet uitgelegd te krijgen maar kan Hem ervaren als een bron van licht en warmte. Wie Christus niet kent, hoort Hem dan aan het woord en krijgt Hem aangereikt als een persoonlijk geschenk ten leven. Wie de Kerk niet kent, voelt dan aan den lijve wat het betekent opgenomen te worden in een Christusgemeenschap. Ars celebrandi Tot nu toe heb ik u het fundament van onze liturgische diensten beschreven. Ik heb u vier vormen van niet-eucharistische liturgie voorgesteld. Vervolgens hebben we de bouwstenen voor de eredienst besproken. En ten slotte heb ik benadrukt dat het onze opgave is hiermee aan het werk te gaan opdat onze gemeenschappen toffe liturgie zouden vieren. Blijft de vraag: Hoe? Welke stappen kunnen wij zetten om hierin te groeien? Ik noem enkele aandachtspunten die mij belangrijk lijken. Het is mijn overtuiging dat we in ons liturgisch denken een onderscheid moeten maken tussen éénmalige en herhaalde liturgie. Tot de eerste groep reken ik de verschillende vormen van liturgie ter gelegenheid van een gebeuren. Ik denk dan aan uitvaarten en huwelijken, jubilea, start- en slotvieringen allerhande enzovoort. Typisch aan deze vormen van liturgie is dat de gemeenschap die er samenkomt in eerste instantie geen congregatie is: niet de relatie met onze God en met de geloofsgemeenschap brengt deze groep samen. Laten we het duidelijkste voorbeeld nemen: de uitvaart. Wie is aanwezig op zo’n dienst? De nabestaanden van de overledene, familie, vrienden, buren en collega’s. En mogelijk ook vertegenwoordigers van de parochie, maar het aandeel daarvan slinkt zienderogen. Waarom komen deze mensen samen? Om afscheid te nemen van de overledene en om de rouwende familie ondersteunend nabij te zijn. En mogelijk ook om dit overlijden te kaderen in het verrijzenisgeloof, maar het aandeel daarvan slinkt zienderogen. Welke taal willen zij horen? Een taal die persoonlijk aanspreekt, die emotioneel is en toch troostend. En mogelijk mag de taal ook bijbels zijn, maar het aandeel daarvan slinkt zienderogen. Zo kan ik nog een tijdje doorgaan. Het komt hier op neer: mensen willen graag samenkomen op het strand bij belangrijke momenten in het leven. Maar een groeiende groep heeft daar de neiging een kring te vormen rond de lijkkist of rond het huwende koppel of rond de ervaringen van het voorbije kamp. Als liturgische verantwoordelijke word je dan geduwd in de rol van degene die deze kring moet doorbreken om mensen - enigszins geforceerd - op de Christus te richten. In deze gevallen pleit ik voor een pastorale flexibiliteit. Je moet zuigelingen geen vast voedsel geven, zegt Paulus. Laten we op de plaats gaan staan van de mensen die naar ons toekomen en hen helpen één klein stapje vooruit te zetten. Het échte liturgische inleidingswerk ligt volgens mij niet in deze éénmalige evenementen maar in de herhaalde liturgie. De diepte van de liturgische ontmoeting is slechts ervaarbaar in de herhaling. Verwacht niet dat je een symfonie van Mahler bij de eerste beluistering geweldig vindt. En weet dat een concert van Clouseau in het Sportpaleis pas leuk is als je de liedjes zo vaak gehoord hebt dat je ze van buiten mee kan zingen. Onze eredienst heeft tijd nodig om zich te nestelen in ons hart. Wij hebben tijd nodig om ons thuis te gaan voelen in de liturgie. Dit
betekent dat onze liturgische investeringen zich op de eerste plaats moeten richten op het kleine groepje mensen dat vandaag bereid is mee op weg te gaan. Het is mijn stellige overtuiging dat we op zoek moeten gaan naar zulke groepen en dat onze liturgische pijlen op de eerste plaats op deze groepen moeten gericht worden. Vaak zal dit betekenen dat we mensen, jong en oud, moeten binnenleiden in de liturgische dynamiek. Eén van de belangrijkste stappen daarin is het nemen van de liturgische drempel. Mensen bewust maken van de overgang tussen profaan en heilig. Mensen binnenleiden in het spel van de eredienst. Mensen naar het strand brengen waar ze zich tot onze God richten in de hoop de warmte van de zonnestralen te voelen. Liturgische catechese moet in de eerste plaats werken aan het nemen van deze stap. Volgens mij is dit de grootste uitdaging voor de vierende kerk van de toekomst. En als we dan samenzijn op het strand en als Godsvolk staan tegenover onze Volksgod is het beste dat we kunnen doen: zingen. Door samen liederen in bijbelse taal te zingen zetten we onze lichamelijkheid in én vormen we een congregatie. We moeten absoluut durven investeren in samenzang tijdens de eredienst - ook tijdens woord- en gebedsdiensten! - : in muzikanten die op professionele wijze begeleiden, in koorgroepen die de samenzang ondersteunen, in korte repetitiemomenten waarin de vierende gemeenschap niet alleen de liederen leert, maar zich ook op en veilige manier opgeroepen voelt om mee te zingen. Zingend krijgt de blijde boodschap gestalte in ons en door ons. Lees hieromtrent nog eens de toespraak van Paul Schollaert bij de lancering van de nieuwe Zingt Jubilate. Het is ook zingend dat het sterkst tot uiting komt dat de congregatie de handelende persoon is van de liturgische dienst. Niet de mensen die een speciale functie opnemen doen de liturgie maar de vierende gemeenschap. Wij zijn nog steeds aan het leren hoe we de oproep van Vaticanum II moeten waarmaken om in de liturgie aan actieve participatie te werken. Laten wij alstublieft vermijden liturgische diensten aan te bieden waarbij een publiek getuige mag zijn van een optreden van een voorganger en enkele medewerkers. Zeker als het gaat over herhaalde liturgische diensten is het van levensbelang dat we de liturgische handeling bij de congregatie leggen. En wie een functie opneemt in de liturgie moet er zich bewust van zijn dat hij ten dienste staat van dit gebeuren. De lector, de cantor, de bloemenschikker én de voorganger: ze hebben als fundamentele taak de ontmoeting tussen Godsvolk en volksgod te helpen realiseren. Voorgaan is dus in eerste instantie gebaseerd op een spirituele houding en pas in tweede instantie op kennis en kunde. De voorganger heeft de rol van bemiddelaar: het volk vertegenwoordigen tegenover God - bijvoorbeeld in een presidentieel gebed - én God representeren voor het volk - bijvoorbeeld bij het gebaar van de zegening. In niet-sacramentele diensten kan bij ons deze rol opgenomen worden door een leek. Eigenlijk is de enige vereiste dat het een “toffe” voorganger is. Dat hij of zij namens God spreekt en handelt en dat hij of zij namens de congregatie spreekt en handelt. Dat de congregatie God herkent in de voorganger en zich ook aan die voorganger toevertrouwt. In voorgangeropleidingen noem ik het graag ‘doorstroming’. Het bidden van het volk en de aanwezigheid van zijn God zijn gecomprimeerd in de voorganger en worden vervolgens doorgegeven aan de partner in de dialoog. En hoe bereik je dit? Ik zou het niet weten. Daar bestaat geen truc voor of een techniek. We kunnen alleen aanwijzen welke factoren blijkbaar belangrijk zijn: dat je als voorganger ook buiten de liturgie een biddend mens bent. En dat je je ook buiten de liturgie verbonden weet met de vierende gemeenschap. Dat de voorganger - gewijd of niet - zijn functie als een dienst opvat en niet als een manier om zichzelf in de belangstelling te zetten. Maar dat hij of zij ook durft er voor te gaan en zichzelf erin te gooien met het hele lichaam en met alle talenten en beperktheden. Een cursus ‘voorgaan in gebed’ dient deze doelstellingen te ondersteunen. En dan komen wél een aantal eerder technische competenties in zicht. Duidelijk spreken bijvoorbeeld in een taal die verstaanbaar en aantrekkelijk is voor de mensen tot wie de voorganger zich richt. Zijn boodschap
laten sturen door de bijbelse taal en door het te actualiseren woord van God. Daar is inzicht en kunde voor nodig. Je mag van een voorganger verwachten dat hij een biddende, studerende mens onder de mensen is. Maar nog eens: geen enkele cursus kan iemand in een voorganger veranderen. Deze korte reflectie over de voorganger mag niet verhullen dat het mijn overtuiging is dat het belangrijkste liturgische werk voor ons vandaag niet is: zorgen dat er nieuwe voorgangers zijn. De grote opdracht is: zorgen dat liturgische gemeenschappen samenkomen voor een toffe ontmoeting tussen Godsvolk en Volksgod. Tot slot nog dit. In ‘City of Angels’ neemt de engel Seth op een bepaald moment een mens mee naar het strand. Ze richten zich beiden tot de zon zoals in het begin van de film. Nadien vraagt de engel: ‘Heb je het gevoeld?’ ‘Nee.’ antwoordt de man, ‘Maar dit voel ik wel!’ En hij duikt naakt in het water van de zee. Op dit congres worden grote woorden gebruikt. We krijgen vanuit de theologie beelden en concepten aangereikt. En die zijn interessant en belangrijk. Maar we moeten ons er tevens van bewust zijn dat deze theorie voor velen ontzettend ver staat van de praktijk. Een grote groep mensen - ook binnen de Kerk - heeft nog nooit bewust de zon voelen schijnen op zijn huid. En het volstaat niet ze zonder meer aan een liturgische ervaring bloot te stellen. De kans bestaat dat ze ‘het’ - of moeten we zeggen: ‘Hem’ - niet voelen en dat ze elders hun heil zoeken. Dit kan frustrerend en ontmoedigend werken. Volhouden doen we vanuit de overtuiging en de ervaring dat een mensenleven rijker en zinvoller wordt in het licht van de Christus. Laten we dus blijven werken aan “toffe congregaties” waar de God van Jezus aan het licht komt en helemaal zichzelf mag zijn: oorsprong, doel en zin van ons bestaan.