Datum 19 januari 2015 Verseon: 2015000046
Kadernota 2016
Behandeld in het dagelijks bestuur van 15 december 2014 en in het algemeen bestuur van 19 januari 2015
1
INHOUDSOPGAVE Inleiding ................................................................................................................................................... 3 1 Beleidsinhoudelijke kaders 2016 .................................................................................................... 4 1.1 Veranderagenda .................................................................................................................. 4 1.2 Discussie toekomstige schaalgrootte ODWH ...................................................................... 4 1.3 Mogelijke uittreding gemeente Alphen aan den Rijn ......................................................... 5 1.4 Vernieuwing omgevingsrecht .............................................................................................. 5 1.5 Bouwtaken........................................................................................................................... 5 1.6 Risico gestuurd toezicht ..................................................................................................... 6 1.7 Duurzaamheid ..................................................................................................................... 6 2 Financiële Kaders 2016 ................................................................................................................... 7 2.1 Indexering ............................................................................................................................ 7 2.2 Tarief.................................................................................................................................... 7 2.3 Financieel Kader Gemeenschappelijke regelingen 2016 – 2019 ......................................... 8 2.4 Producten- en Diensten Catalogus ...................................................................................... 9 2.5 Gezamenlijk Kostprijsmodel Omgevingsdiensten in Zuid Holland ...................................... 9 2.6 Lump sum gemeente Noordwijk ....................................................................................... 10 2.7 Doorwerking meerjarenbegroting 2016– 2018................................................................. 10 2.8 Analyse over- en onderschrijding naar aanleiding van 2e Burap 2014 .............................. 11 2.9 VPB-plicht overheidsbedrijven .......................................................................................... 11 2.10 Cao-gemeenten 2013 – 2015 ............................................................................................ 12 2.11 Werkkostenregeling .......................................................................................................... 12
2
INLEIDING Voor u ligt de tweede kadernota van de Omgevingsdienst West-Holland. De kadernota is een product dat voortvloeit uit de nota Planning & Control 2014 – 2017 (nota P&C) en biedt het kader waarbinnen de meerjarenbegroting wordt uitgewerkt. In de afgelopen periode hebben wij flinke vorderingen gemaakt met de invulling van de Veranderagenda, zoals vastgelegd in het ‘Uitvoeringsplan strategienota Richting kiezen’. In 2016 is de basis op orde en zijn de vernieuwingen op het gebied van werkwijze en relatie met de deelnemers geïmplementeerd en begint het ‘oogsten’ (waar in de begroting 2016 nadrukkelijk rekening mee wordt gehouden). Wel is het nodig dat er een (nieuw) toekomstperspectief komt voor ODWH en haar deelnemers over de optimale schaalgrootte van de dienst. Aanleiding hiervoor vormt de (landelijke) discussie over: de visie over het landelijk dekkend stelsel van omgevingsdiensten; het blijven voldoen aan de kwaliteitscriteria en de mogelijke uittreding van Alphen aan den Rijn. De meerjarenbegroting geeft een overzicht van de te verwachten kosten en opbrengsten voor het eerstvolgende jaar en de daaropvolgende drie jaar. In de meerjarenbegroting wordt een inschatting van de uit te voeren werkzaamheden voor de deelnemers gemaakt. Dit gebeurt met behulp van de speerpunten en doelstellingen uit de Producten- en Diensten Catalogus (PDC) en de ervaringen van voorgaande jaren. Hierbij worden de wensen en middelen op elkaar afgestemd waardoor een structureel sluitende meerjarenbegroting ontstaat. De begroting wordt later uitgewerkt in de individuele werkplannen van de deelnemers. In de individuele werkplannen worden de afspraken tussen de Omgevingsdienst en de deelnemers vastgelegd voor de uitvoering van de overeengekomen taken. Per deelnemer zijn de doelstellingen vertaald naar producten en is op basis van de PDC en de begroting op productniveau aangegeven welke en hoeveel producten afgenomen worden. Het werkplan wordt op ambtelijk niveau afgestemd. In 2013 is gestart met het project Herijking van de Planning & Control cyclus. Dit project komt voort uit de verbeteringen naar aanleiding van het Klanttevredenheidsonderzoek en het uitvoeringsplan van de strategienota. In het project is er aandacht voor een nieuwe financieringssystematiek, verbetering van de informatievoorziening naar de deelnemers en het zichtbaar maken van de samenhang in en tussen de verschillende producten uit de Planning & Control cyclus. Inmiddels is in 2014 gestart met het rapporteren op basis van een begroting waarbij de indeling is aangepast op de organisatieverandering (structuur) die per 14 april 2014 van kracht werd. De programma’s reguleren, toezicht & handhaving, advies en organisatie & ontwikkeling geven u meer inzicht in wat de Omgevingsdienst West-Holland voor u doet, wat we voor u willen bereiken en wat dat mag kosten. Daarnaast is met de begroting 2015 gestart met een duidelijke knip in een begroting van de Omgevingsdienst (in het voorjaar) en de werkplannen voor de deelnemers in het najaar. Dit appelleert aan uw wens om de precieze invulling van de werkzaamheden zoveel als mogelijk aan te laten sluiten op uw eigen begrotingscyclus. Uw specifieke wensen met daarbij uw meest actuele informatie kunnen dan worden verwerkt in de werkplannen. Met ingang van 2015 zal er ook frequenter worden gerapporteerd over de voortgang gedurende het jaar, zullen de financiële verordeningen geactualiseerd worden en zal de Nota P&C aangepast worden aan de laatste ontwikkelingen volgend uit het project.
Derk Eskes Directeur 3
1 BELEIDSINHOUDELIJKE KADERS 2016 1.1
Veranderagenda
In de strategienota ‘Richting kiezen’ heeft het bestuur de ambities voor de Omgevingsdienst voor de periode 2013-2017 vastgelegd. In het bijbehorende uitvoeringsplan heeft het management in 2013 aangegeven wat de bestuurlijke ambities betekenen voor de organisatie: wat er moet veranderen en hoe dat moet gebeuren. In 2014 en 2015 zijn organisatie, werkwijzen en systemen op basis hiervan opnieuw ingericht. In 2016 is de basis op orde en begint het ‘oogsten’ (waar in de begroting 2016 nadrukkelijk rekening wordt gehouden). De werkwijze van de Omgevingsdienst is transparant en navolgbaar, doordat er zaakgericht gewerkt wordt op basis van een – provinciaal geharmoniseerde – Producten- en Diensten Catalogus en een zaaktypecatalogus. Dit zorgt voor een heldere productenstructuur en eenduidige afspraken met de deelnemers over productie en afhandeling. De Omgevingsdienst is goed aangehaakt bij wat er speelt bij de deelnemers, doordat regelmatig overleg plaatsvindt op alle niveaus: met ambtenaren, management en bestuurders. Onderdeel van dit overleg is ook de afstemming over de planning- en control producten. Daarnaast wordt de bestuurlijke besluitvorming in de ambtelijke voorportalen – Inhoudelijk, Financiën/Juridisch, Afdelingshoofden – professioneel voorbereid. De verbinding met deelnemers en partners is essentieel voor de positionering van de Omgevingsdienst als netwerkspeler. Het leveren van meerwaarde voor de deelnemers en partners kan de Omgevingsdienst uiteraard niet alleen, gegeven de complexiteit van vraagstukken rondom thema’s als kwaliteit van de leefomgeving, veiligheid, gezondheid of duurzaamheid. Die verbinding tussen de externe en interne omgeving staat ook centraal bij sturing van de Omgevingsdienst vanuit de planning en control-cyclus en bij de communicatie over de bijdrage die geleverd wordt aan de maatschappelijke doelen van de deelnemers en partners.
1.2
Discussie toekomstige schaalgrootte ODWH
Het is nodig dat er een (nieuw) toekomstperspectief komt voor ODWH en haar deelnemers over de optimale schaalgrootte van de dienst. Hiervoor zijn een aantal redenen: De visie over het landelijk dekkend stelsel van omgevingsdiensten – zoals door gezamenlijke overheden is vastgesteld - gaat uit van de schaal van de veiligheidsregio. ODWH voldoet weliswaar aan de kwaliteitscriteria maar alleen een substantiële schaalvergroting, in de vorm van een fusie of intensieve samenwerking met een andere Omgevingsdienst, leidt volgens het bestuur tot een substantiële toename van de kritische massa. Daarmee ontstaat een dienst die op alle disciplines (zowel inhoudelijk als qua bedrijfsvoering) robuust is. De mogelijke uittreding van Alphen aan den Rijn per 1 januari 2016 zal er toe leiden dat ODWH niet meer aan de kwaliteitscriteria kan voldoen. Dit is vast gesteld in een onafhankelijke studie1. Op dit moment neemt het dagelijks bestuur van ODWH het initiatief in een bestuurlijke discussie hierover. Verwacht mag worden dat de resultaten daarvan is 2016 bekend zullen zijn en dat consequenties daarvan waar nodig in meerjarenkaders zal worden verwerkt.
1
‘Robuustheidsonderzoek ODWH’, juni 2014, Seinstra en van de Laar.
4
1.3
Mogelijke uittreding gemeente Alphen aan den Rijn
Alphen aan den Rijn zal per 1 januari 2016 uitreden uit de Omgevingsdienst West Holland als er geen zicht komt op een fusie met Omgevingsdienst Midden Holland. Dit heeft consequenties voor ODWH in 2016. Een eventuele uittreding heeft mogelijk tot gevolg dat de dienst niet meer volledig aan de landelijke kwaliteitscriteria voor milieutaken kan voldoen. Los van de resultaten van een bestuurlijke discussie over schaalvergroting en fusie, wil de dienst er voor zorgen dat dit probleem voor de korte termijn wordt opgelost. Dat kan door de al bestaande samenwerking met de DCMR te Schiedam op gebied van de zogenaamde BRZO bedrijven te verbreden en te intensiveren. Onderzoek op dit punt is gaande.
1.4
Vernieuwing omgevingsrecht
Het Rijk werkt onverkort voortvarend aan de totstandkoming van de Omgevingswet. Op 17 juni 2014 is het wetsvoorstel Omgevingswet naar de Tweede Kamer gestuurd. De Omgevingswet streeft naar een eenvoudiger en beter omgevingsrecht. Kern van de Omgevingswet is – voor zover nu bekend – te komen tot een bundeling van wet- en regelgeving op het terrein van de fysieke leefomgeving in één wet (in plaats van 26), vier Algemene Maatregelen van Bestuur (in plaats van 120) en circa tien ministeriële regelingen (in plaats van 120). De Omgevingswet treedt naar verwachting niet in werking vóór 1 januari 2018. Bij de stelselherziening van het omgevingsrecht zijn belangrijke uitgangspunten: eenvoudiger, efficiënter en beter zekerheid en dynamiek (bescherming van burgers en uitnodigen nieuwe initiatieven) ruimte voor duurzame ontwikkeling ruimte voor regionale verschillen actieve en kwalitatief goede uitvoering. Gegeven de omvang van de stelselwijziging van het Omgevingsrecht, is het zaak ruim voor 2018 helder te krijgen wat de betekenis daarvan voor de Omgevingsdienst en de deelnemers zal zijn. De Omgevingsdienst neemt het initiatief hierbij.
1.5
Bouwtaken
Met de toetreding van PZH en Noordwijk bestaat het takenpakket van de dienst ook uit bouwtaken. Vooralsnog gaat het voornamelijk om bouwtoezicht. Dit was voor de dienst aanleiding om haar systemen en werkwijze geschikt te maken voor het uitvoeren van deze taken. Dit is ook in de Strategienota 2013 – 2017 ‘Richting kiezen’ bestuurlijk vast gelegd. Op dit moment is de dienst in een afrondende fase met Noordwijk om ook de bouwvergunningen over te dragen in 2015.De noodzakelijke voorbereidingen zijn al gestart. Tegelijkertijd volgt de dienst in de Leidse Regio een andere aanpak. Daar is met de gemeenten Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude een convenant afgesloten die moet leiden tot structurele samenwerking op het gebied van bouwtaken zodanig dat de participanten aan de landelijke kwaliteitscriteria kunnen voldoen. Naar verwachting zal dat in 2015 worden gerealiseerd. ODWH hanteert dus verschillende samenwerkingsvormen als het gaat om taakverbreding met bouwtaken al naar gelang de wens van gemeenten zelf. Het roept wel de vraag op wat voor de verdere toekomst nu het perspectief voor de dienst is, niet in de laatste plaats vanwege de investeringen die worden gedaan om dergelijke taken te kunnen uitvoeren. De dienst verwacht dat deze discussie in 2016 tot resultaten komt.
5
1.6
Risico gestuurd toezicht
De verandering die in 2015 is ingezet voor wat betreft het toezicht en de handhaving, wordt in 2016 verdiept en verder uitgewerkt. In 2015 worden alleen de categorieën complex en standaard nog op basis van een vaste frequenties gecontroleerd en in 2016 gaan we verder met inzetten van toezicht en zo nodig handhaving bij die activiteiten en bedrijven waar het risico of milieurendement of hinder voor de omgeving het grootst is. Dit betekent dat het toezicht projectmatig en branchegericht wordt georganiseerd en bij knelpunten ook andere instrumenten worden ingezet. Hierbij kan gedacht worden aan controles op basis van informatieontsluiting van verschillende bronnen waardoor bij bedrijven die zich niet aan de regelgeving houden sneller toezicht wordt gehouden, meer inzet van communicatie, integrale aanpak met andere handhavingspartners en nieuwe vormen van toezicht.
1.7
Duurzaamheid
In navolging van het Rijksbeleid heeft de ODWH in 2012 de werkzaamheden op het gebied van duurzaamheid afgebouwd en met name het Klimaatprogramma beëindigd. Met het recent afgesloten Energieakkoord (SER) zijn nieuwe ambities door het Rijk geformuleerd op het gebied van duurzaamheid in combinatie met groene economie en alternatieve energie. Het Energieakkoord en de ambities van de opdrachtgevers zijn vertaald in concrete projecten waarbij de Omgevingsdienst vanuit haar deskundigheid de gemeenten en provincie ondersteunt en faciliteert. Voorbeelden zijn advisering over duurzaamheid bij ruimtelijke plannen, energiebesparende maatregelen bij bedrijven, organiseren duurzaamheidsmarkten, branchegerichte aanpak bedrijven en adviseren over en uitvoering duurzaamheidsfondsen. Wij werken hierbij nauw samen met de opdrachtgever en maatschappelijke organisaties. Het is de ambitie van de ODWH om op het niveau van de regio een spilfunctie te vervullen in de richting van gemeenten en provincie en daar bij samen te werken met maatschappelijke organisaties en Holland Rijnland.
6
2 FINANCIËLE KADERS 2016 2.1
Indexering
In de nota Planning en Control 2014 – 2017 is vastgelegd dat de begroting jaarlijks wordt geïndexeerd. De indexering kent een component voor de salarissen en een component voor het materiële budget2. In de brief van het bestuurlijk overleg financiële kaderstelling gemeenschappelijke regeling van gemeenten in de regio Hollands Midden wordt voor indexering echter uitgegaan van het volgende: ‘…de indexering vanaf 2012 te baseren op de publicatie van de nominale ontwikkeling (gebaseerd op het BBP uit de MEV) in de septembercirculaire (T-2) van het nieuwe begrotingsjaar...’ Indexering voor salarissen en materiële component In afwijking van de genoemde systematiek uit de nota Planning en Control voor het berekenen van de indexering wordt, net als voor 2015, in de Kadernota 2016 uitgegaan van de indexering uit de brief van het bestuurlijk overleg. Hiervoor is gekozen omdat een meerderheid van de gemeentelijke deelnemers heeft aangegeven deze kaderstelling te willen hanteren. De provincie heeft aangegeven de nullijn te hanteren voor 2016. Dit geldt de omvang van de provinciale bijdrage en niet een eventuele aanpassing van het tarief. Voor 2016 wordt gerekend met een indexering van 0,59% van het standaard uurtarief ten opzichte van 2015. Reële CAO-stijgingen in 2016 zijn in deze normering niet meegenomen3. Indexering met betrekking tot inkomsten Het tarief voor levering van diensten wordt volgens de nota Planning en Control verhoogd met de indexering. Aangezien er is gekozen om het financieel kader gemeenschappelijke regelingen te hanteren, geldt voor deze inkomsten voor 2016 een indexering van 0,59%.
2.2
Tarief
Uurtarief 2016 deelnemende gemeenten Conform de indexering voortvloeiend uit de brief van het bestuurlijk overleg financieel kader gemeenschappelijke regelingen van de gemeenten in Hollands Midden 0,59%) is het tarief voor 2016 op de volgende wijze bepaald. Er wordt uitgegaan van een standaard uurtarief van € 80,90 voor de deelnemende gemeenten. Dit is als volgt opgebouwd: Vastgesteld tarief 2015: Indexering Strijk 0,59 % Tarief 2016
€ € €
80,40 0,47 80,87 (afgerond € 80,90)
2
Met de provincie Zuid-Holland vinden gesprekken plaats over het overgaan naar een kostprijsmodel (zie paragraaf 2.6). Indexering vormt dan onderdeel van het berekenen van kostprijs. 3 Het financieel kader gemeenschappelijke regelingen hanteert voor de indexering de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en volgt daarmee niet de eventuele reële Consumentenprijsindex (CPI)- en CAO-stijging in 2016.
7
Tarief begroting 2010
Tarief begroting 2011
Tarief begroting 2012
Uurtarief € 74,20* € 76,00 € 78,10** Tabel 1 Uurtarief deelnemende gemeenten
Tarief begroting 2013
Tarief begroting 2014
Tarief begroting 2015
Tarief begroting 2016
€ 79,25
€ 79,25***
€ 80,40 ****
€ 80,90
*
De oorspronkelijke berekening voor 2010 kwam uit op een uurtarief van € 75,-. Als gevolg van de loonmatigingen is in het dagelijks bestuur van 20 april 2009 besloten de salarissen in 2010 niet te indexeren. ** Het uurtarief van 2012 is in het algemeen bestuur van december 2011 op het laatste moment gewijzigd en vastgesteld op € 78,- als gevolg van wijzigingen in de pensioenpremies. Besloten is voor 2012 het uurtarief van € 78,10 te hanteren, omdat deze al was verwerkt in alle begrotingen. De indexering van 2013 is toegepast op het tarief van € 78,-. *** Voor 2014 heeft het algemeen bestuur besloten de voorgestelde indexering van 4,01 % niet toe te passen en de nullijn aan te houden. Het te hanteren uurtarief bleef daarmee gelijk aan het uurtarief over 2013, te weten € 79,25. **** Voor 2015 is in afwijking van de nota Planning en Control het tarief verhoogd met de indexering zoals deze is voorgeschreven door het bestuurlijk overleg Gemeenschappelijke Regelingen Hollands Midden.
2.3
Financieel Kader Gemeenschappelijke regelingen 2016 – 2019
Het bestuurlijk overleg financieel kader gemeenschappelijke regelingen van gemeenten in Hollands Midden heeft op 6 november jl. voor 2016 het volgende besloten: Samenvatting financiële kaderstelling voor de begrotingen 2016-2019 1. Ongewijzigde voortzetting van de systematiek van financiële kaderstelling voor de begrotingen 2016-2019. 2. De indexering voor 2016 bedraagt 0,59% (positief) t.o.v. 2015. De nacalculatie van de indexering voor 2015 is hierin verwerkt. 3. De uniforme taakstelling voor alle regelingen als aandeel in de neergang van het Gemeentefonds in 2016 bedraagt 0,34% (negatief) t.o.v. 2015. 4. De Algemene reserves van de gemeenschappelijke regelingen blijven gemaximeerd op de standen per 01-01-2013 (inclusief resultaatbestemming 2012). Het financieel kader gemeenschappelijke regelingen 2016 – 2019 heeft voor de Omgevingsdienst effect op de te hanteren indexering (een lagere index als op grond van de nota Planning en Control 2014 – 2017 wordt berekend) en een extra taakstelling van 0,34% ten opzichte van 2015. Reële CAOstijgingen in 2016 zijn in deze normering niet meegenomen. Als randvoorwaarde voor het volgen van deze normering geldt dat eventuele CAO-stijgingen in 2016 apart worden doorberekend in de bijdrage. Daarnaast realiseert de omgevingsdienst de taakstelling van 0,34% bij de gemeentelijke deelnemers conform de financiële kaderstelling en de 0-lijn met betrekking tot de bijdrage bij de provincie conform. Als gevolg van de taakstelling worden bezuinigingskosten gereserveerd in de begroting 2016. De consequenties van deze taakstelling zijn in onderstaande tabel weergegeven:
8
Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag & Braassem Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Oegstgeest Teylingen Zoeterwoude Provincie TOTAAL
Begroting
Taakstelling
2015 € 2.415.606 € 515.366 € 719.122 € 2.582.379 € 470.188 € 489.167 € 720.779 € 769.621 € 360.311 € 688.379 € 345.995 € 2.912.100 € 12.740.909
2016 -€ 8.200 -€ 1.800 -€ 2.400 -€ 8.800 -€ 1.600 -€ 1.700 -€ 2.500 -€ 2.600 -€ 1.200 -€ 2.300 -€ 1.200 -€ 17.200 -€ 51.500
Taakstelling (uren) 2016 -100 -20 -30 -110 -20 -20 -30 -30 -15 -30 -15 -200 -620
De totale taakstelling van ruim € 50.000 (0,5 fte) kan dienstbreed worden opgevangen met behulp van de structurele onderbesteding. Ook de formatie wordt met 0,5 fte verlaagd. Per deelnemer kan dit verschillend uitpakken (positief en negatief). Voor het maximeren van de algemene reserve is het merendeel van de deelnemers van mening het financieel kader gemeenschappelijke regelingen niet te volgen, maar de nota Planning & Control 2014 – 2017 aan te houden en de algemene reserve te maximeren op 5%. Voor de begroting 2016 maakt de omgevingsdienst een specifieke inventarisatie van de risico’s op basis waarvan kan worden besloten af te wijken van de 5 % norm voor de algemene reserve.
2.4
Producten- en Diensten Catalogus
Het taakgebied van de Omgevingsdiensten Zuid-Holland is vastgelegd in de Producten- en Dienstencatalogus Zuid-Holland (PDC) en vormt in samenhang met de zaaktypencatalogus (ZTC) de basis voor de interne zaakgerichte bedrijfsvoering. De PDC is een levend document dat jaarlijks wordt aangepast op basis van de Kadernota en andere ontwikkelingen, waarna deze conform de Nota P&C jaarlijks wordt vastgesteld door het DB. Afgesproken is dat de beheerorganisatie jaarlijks rouleert tussen de omgevingsdiensten in Zuid-Holland. Naar verwachting is de PDC in 2016 digitaal beschikbaar. Daarmee wordt het beheer van de PDC vereenvoudigd, is de structuur (oude hoofdstukindeling) flexibeler en wordt de zoekfunctie voor opdrachtgevers verbeterd. Daarnaast wordt het mogelijk om (groepen) producten te relateren aan bijvoorbeeld wetgeving, de kwaliteitscriteria en de packagedeal.
2.5
Gezamenlijk Kostprijsmodel Omgevingsdiensten in Zuid Holland
Met de provincie zijn de volgende afspraken gemaakt over het invoeren van een uniform kostprijsmodel voor alle omgevingsdiensten in Zuid-Holland: - Inzicht geven in de overeenkomsten en verschillen tussen (transparantie en vergelijkbaarheid): o het gebruik van de (gemeenschappelijke) producten- en dienstencatalogus (PDC), o definitie van het begrip “uurtarief” inclusief de onderdelen waaruit deze is opgebouwd, o onderzoek naar de kengetallen per product, 9
-
o het gebruik van een zaaktypencatalogus én o de wijze om inrichtingen te typeren / te categoriseren. De lumpsumfinanciering bij alle omgevingsdiensten in Zuid-Holland vervangen door een kostprijsmethodiek met een ingangsdatum van het begrotingsjaar 2016.
Op dit moment wordt door de Omgevingsdienst West-Holland de PDC gebruikt als basis voor de begroting (vanaf de begroting 2014). In 2014 is het zaakgericht werken ingevoerd voor alle relevante processen en in 2014 zijn gemeenschappelijke afspraken met de andere omgevingsdiensten gemaakt over de typering van de inrichtingen. In 2014 en 2015 wordt verder gezamenlijk onderzoek gedaan naar het uurtarief, waarbij de kostenstructuur als uitgangspunt is genomen. Gezien de complexiteit van de materie en de verschillen tussen de omgevingsdiensten is het nog onzeker of de kostprijssystematiek tijdig kan worden ingevoerd. Voorlopig wordt daarom de begroting 2016 op basis van onze huidige afrekensystematiek opgesteld. Indien in 2015 blijkt dat er een besluit kan worden genomen over invoering van een uniform kostprijsmodel, dan zal de begroting 2016 (middels een begrotingswijziging) aangepast worden aan de nieuwe financieringssystematiek.
2.6
Lump sum gemeente Noordwijk
Met de gemeente Noordwijk is een lump sumbijdrage afgesproken waarin de reguliere werkzaamheden zijn opgenomen. De afspraken over de lump sum gelden voor drie jaar en lopen tot en met 30 juni 2016. Vanaf 1 juli 2016 zullen de werkzaamheden van de gemeente Noordwijk op basis van ons huidige afrekensystematiek, namelijk op basis van werkelijke uren en kosten, in rekening worden gebracht. Voor 2016 wordt de lumpsum verhoogd met de in paragraaf 2.1 genoemde indexering van 0,59%. Daarnaast wordt de taakstelling van 0,34%, zoals uitgewerkt in paragraaf 2.3 op de lumpsum in mindering gebracht.
2.7
Doorwerking meerjarenbegroting 2016– 2018
De onderstaande ontwikkeling worden in de periode 2016 tot 2018 verwacht. Actieplannen geluid en geluidskaarten
2016: + 350 uur 2017: + 0 uur 2018: + 550 uur In het kader van de EU-richtlijn omgevingslawaai moeten geluidskaarten om de vijf jaar worden opgesteld of geactualiseerd in de gemeenten Alphen aan den Rijn, Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest. De huidige periode loopt van 2015 – 2019. (Afschrijvingskosten) Bodemkwaliteitskaarten
2016: - € 3.800 2017: - € 18.100 2018: - € 8.542 In 2012 is een bestemmingsreserve gevormd ter dekking van de jaarlijkse afschrijvingskosten van de bodemkwaliteitskaarten. Uit deze bestemmingsreserve kunnen de afschrijvingskosten van 2013, 2014 en gedeeltelijk 2015 worden gedekt. Met ingang van 2015 zullen de jaarlijkse afschrijvingskosten weer via het materieel budget in rekening worden gebracht bij de deelnemers.
10
2.8
Analyse over- en onderschrijding naar aanleiding van 2e Burap 2014
Bij de 2e Burap 2014 is een onderschrijding gesignaleerd bij de primaire programma’s Reguleren, Toezicht & Handhaving en Advies. Deze onderschrijding wordt veroorzaakt doordat er minder werk is bij de deelnemers, de werkzaamheden efficiënter worden uitgevoerd door de Omgevingsdienst en er relatief weinig problemen spelen bij de VVGB-bedrijven, waardoor beperkt inzet van de Omgevingsdienst noodzakelijk is. Daarnaast vormen grote projecten niet langer onderdeel van de primaire programma’s, maar zijn deze onderdeel van het programma Organisatie & Ontwikkeling. De mate waarin dit speelt kan per deelnemer verschillen. Onderzocht wordt in welke mate deze onderschrijding bij de primaire programma’s structureel is. Het structurele effect van de onderschrijdingen zal in de werkplannen 2015 worden verwerkt. De verwachting is dat dit leidt tot een begrotingswijziging op de begroting 2015. De structurele component wordt meegenomen in de begroting 2016. Daarbij zal de Omgevingsdienst ook inzicht geven in de effecten hiervan op het personeelsbestand, inhuur en de eventuele frictiekosten die hiermee gepaard gaan. De post Salarissen laat een onderschrijding zien en de post Inhuur i.v.m. vacatureruimte een overschrijding. Deze afwijkingen ten opzichte van de begroting worden veroorzaakt doordat vacatureruimte niet met vast personeel wordt ingevuld. Aangezien wel de afgesproken uren moeten worden gemaakt, wordt er gebruik gemaakt van flexibel in te zetten extern personeel, zoals toezichthouders, vergunningverleners en administratief medewerkers. Nader onderzoek vindt plaats en indien deze structureel blijken, dan zal in de begroting 2016 e.v. de post Salarissen structureel naar beneden worden bijgesteld en een nieuwe post Inhuur i.v.m. flexibele schil worden opgenomen.
2.9
VPB-plicht overheidsbedrijven4
De vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen staat al geruime tijd in de belangstelling. In het bijzonder de mogelijke concurrentieverstoring als gevolg van de verschillen in behandeling tussen de activiteiten van publieke ondernemingen enerzijds (veelal onbelast) en private ondernemingen anderzijds (belast), is veelvuldig onderwerp van gesprek geweest. Met het wetsvoorstel dat voor behandeling bij de Tweede Kamer is ingediend wordt de wet vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) aangepast. Belangrijkste uitgangspunten zijn: • Het wetsvoorstel beoogt een gelijk speelveld te creëren voor private ondernemingen en daarmee concurrerende overheidsondernemingen. • Voor de fiscale behandeling van overheidsondernemingen maakt de gekozen juridische (organisatie) vorm niet uit. • Samenwerking tussen overheidslichamen wordt zo min mogelijk fiscaal belemmerd. Bij de vormgeving hebben tevens de volgende punten een belangrijke rol gespeeld: • Activiteiten die verband houden met typische overheidstaken en -bevoegdheden waarmee niet in concurrentie wordt getreden met private ondernemingen, blijven buiten de belastingplicht. • De belastingplicht voor overheidsondernemingen moet passen binnen het stelsel en de systematiek van belastingheffing van de Wet Vpb 1969. • De stijging van de administratieve lasten voor de betrokken overheidsinstellingen en van de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst wordt zo beperkt mogelijk gehouden. Voor directe en indirecte overheidsondernemingen gelden een aantal vrijstellingen. Het door deze ondernemingen gevormde vermogen valt uiteindelijk toe aan een publiekrechtelijke rechtspersoon, die dit kan aanwenden voor de uitoefening van overheidstaken en -bevoegdheden. 4
Mogelijk geldt een vrijstelling voor gemeenschappelijke regelingen, zodat de consequenties voor de kerntaken van de ODWH beperkt blijven.
11
Het kabinet streeft ernaar het wetgevingsproces vóór 1 januari 2015 af te ronden zodat de wetswijzigingen per 1 januari 2015 in werking kunnen treden. Het is de bedoeling dat de nieuwe regels van toepassing zijn voor boekjaren vanaf 1 januari 2016. In 2015 wordt onderzocht wat het effect is van het wetsvoorstel op de activiteiten van de Omgevingsdienst en wordt nader bepaald of en zo ja welke effecten dit heeft op de administratie en de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd.
2.10 Cao-gemeenten 2013 – 2015 In deze paragraaf worden de belangrijkste onderdelen van het Cao-akkoord 2013-2015, waar in de begroting 2016 rekening moet worden gehouden, genoemd. De cao heeft een looptijd van 3 jaar: van 1 januari 2013 tot 1 januari 2016. Financieel zijn de volgende afspraken gemaakt: In oktober 2014 wordt eenmalig € 350 bruto uitgekeerd. Per 1 oktober 2014 ontvangen medewerkers een structurele salarisverhoging van 1%. Per 1 april 2015 wordt het salaris structureel verhoogd met € 50 bruto. Daarnaast bevat de cao de volgende afspraken: Het nieuwe beloningshoofdstuk, dat per 1 januari 2016 in zal gaan, is een eerste stap naar de ongedeelde cao. Omdat de invoering van hoofdstuk 3 een ingrijpende verandering inhoudt, hebben partijen overgangsrecht afgesproken. Het individuele keuzebudget (IKB), dat eveneens ingaat op 1 januari 2016, bundelt een aantal arbeidsvoorwaarden in één budget voor elke medewerker. De medewerker kan die aan verschillende doelen uitgeven. In deze cao is afgesproken om vier bronnen in het IKB op te nemen: de eindejaarsuitkering, de vakantietoelage, de werkgeversbijdrage levensloop en het bovenwettelijke deel van het vakantieverlof in de CAR-UWO (14,4 uur). Dit levert een substantieel percentage van het salaris op dat de medewerker kan besteden aan doelen naar keuze en heeft naar verwachting financiële gevolgen en heeft effect op de inrichting van de personele- en financiële administratie. Een redactionele vereenvoudiging van de CAR-UWO.
2.11 Werkkostenregeling De werkkostenregeling wordt vanaf 1 januari 2015 op een aantal punten gewijzigd en zorgt voor een forse administratieve lastenverlichting voor werkgevers. De werkgever hoeft nog maar 1 keer per jaar vast te stellen wat de verschuldigde belasting voor de werkkostenregeling is. Voorheen moest de werkgever dit per aangiftetijdvak bekijken. De basis van de werkkostenregeling blijft ongewijzigd. Met de werkkostenregeling kunnen werkgevers hun personeelsleden tot het vastgestelde percentage van 1,2 % van de totale loonsom onbelast van vergoedingen en verstrekkingen laten profiteren. Het gaat bijvoorbeeld om kerstpakketten, etentjes, een fiets en personeelsfeesten. Bedrijven hoeven deze extra’s onder de werkkostenregeling niet meer per werknemer bij te houden. Dat mag in één berekening voor het hele bedrijf.
12
Vastgesteld door het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst West-Holland d.d. 19 januari 2015
De voorzitter,
De secretaris,
F. de Wit
D.W.M. Eskes
13