'Onderzoek in de praktijk’ is een rubriek over de dilemma’s die onderzoekers tegenkomen bij het verrrichten van kwalitatief onderzoek. We willen in deze rubriek een beeld schetsen van de problemen, de randvoorwaarden, de politieke en morele consequenties waarmee kwalitatieve onderzoekers in de praktijk van het onderzoek te maken kunnen krijgen. In deze rubriek komen niet alleen universitaire onderzoekers maar ook buitenuniversitaire onderzoekers aan het woord om hun dilemma’s bespreekbaar te maken. Dit keer geeft Paul Gruter inzicht in de praktijk van zijn onderzoek. Deze rubriek wordt geredigeerd door Gert Vogel. Email:
[email protected]
Dataverzameling onder Rotterdamse cocaïne detailhandelaren: dilemma's rond rekrutering van respondenten Paul Gruter “Je begint met gebruik en dan krijg je op een gegeven moment een aanbod om wat geld te verdienen. Dan leer je andere mensen kennen. Het geld is makkelijk te verdienen. En als je een achtergrond hebt van bajes in en bajes uit, dan is er weinig keuze, want een normale baas neemt je niet meer aan. Het is kiezen of kabelen. En ik heb toen gekozen om in de handel te gaan”. (Respondent 14)
'Cocaïnehandel: distributieketens en Rotterdamse bedrijfsvoering' is de voorlopig wat brave titel van het dissertatieonderzoek waar ik sinds het najaar van 2001 aan werk. De centrale onderzoeksvraag luidt: Welke kenmerken heeft de bedrijfskolom cocaïnehandel, gezien vanuit het perspectief van Rotterdamse detailhandelaren, middenhandelaren en groothandelaren/importeurs? Doel is een beschrijving te geven van de handelspraktijken op de verschillende niveaus van de bedrijfskolom. Op het niveau van de cocaïne detailhandelaar gaat het daarbij bijvoorbeeld om antwoord op vragen als: ‘Hoe komen zij aan hun cocaïne; verkopen ze meerdere drugs of specialiseren zij in één drug; hebben ze vaste of wisselende leveranciers; welke stappen liggen er in de ogen van deze dealers tussen import en detailhandel; hoe worden de prijzen bepaald; hoe komt het contact met de gebruikers tot stand? Het onderzoek dat grofweg uit drie fases bestaat, probeert telkens nadruk te leggen op het perspectief van actoren in een ander deel van de cocaïnebedrijfskolom. De eerste fase (het perspectief van de cocaïne detailhandelaren) is - op moment van schrijven - bijna afgerond. Voor de tweede fase zal binnenkort een beroep worden gedaan op gedetineerde middenhandelaren, groothandelaren en importeurs. In de derde fase ligt het accent vooral op de import van cocaïne bestemd voor de Rotterdamse markt. Voor dit onderdeel worden een aantal politiedossiers geanalyseerd. Voor de beschrijving van enkele dilemma’s rond de rekrutering van respondenten put ik hier uit de eerste fase: de gesprekken met Rotterdamse cocaïne detailhandelaren. Etnografische invalshoek Om data over de cocaïne detailhandelaren te verzamelen leek bij de start van het onderzoek participerende observatie de meest aangewezen methode. Tegelijkertijd realiseerde ik me dat gezien de bezigheden van mijn onderzoekspopulatie - illegale verkoop van harddrugs – dit ongetwijfeld een moeilijk traject zou worden. Toch was het het proberen waard, omdat deze wijze van gegevensverzameling waarschijnlijk de meeste kansen zou bieden om de uitspraken van de detailhandelaren in de informele gesprekken naast de observaties te leggen en daarmee een mogelijkheid te hebben deze te controleren op hun waarheidsgehalte. De eerste weken
toog ik dan ook vol goede zin naar de plaatsen waarvan ik uit gesprekken met sleutelinformanten (politie, verslavingszorg) inmiddels wist dat de cokehandel zich daar concentreert (onder andere rond het Centraal Station, de Pauluskerk en de uitgaansscene in het centrum). Al snel was duidelijk dat deze plaatsen vanuit observaties ter plekke wel nuttige inzichten opleverden. Het betekende echter niet dat ik ook daadwerkelijk in contact kwam met de handelaren. Voor het winnen van vertrouwen van de cokedealers c.q. hen bereid te vinden uitgebreid met mij in gesprek te gaan over hun handel zou er veel meer tijd moeten worden uitgetrokken dan was begroot. Werving via tussenpersonen Om mij toch te houden aan het met de opdrachtgever afgesproken tijdpad, besloot ik na enige weken het veldwerk grotendeels te laten varen en in plaats daarvan gebruik te maken van het netwerk dat mijn werkgever, het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving (IVO) heeft in de Rotterdamse drugsscene. Sinds enkele jaren loopt op het IVO het Drug Monitor Systeem (DMS). Ten bate van deze monitor wordt met verschillende methoden (gesprekken met sleutelpersonen, tweejaarlijks survey onder gebruikers en verslagen van community veldwerkers) doorlopend informatie verzameld over drugs, druggebruik en de daarmee samenhangende problematiek. Hierbij wordt onder meer geput uit de kennis die druggebruikers c.q. straatdealers zelf hebben over de scene. Zo brengt een aantal van hen wekelijks verslag uit op het instituut over gebeurtenissen en fenomenen in de Rotterdamse harddrugscene aan de hand van eigen veldwerknotities. Om in contact te komen met Rotterdamse cocaïne detailhandelaren heb ik enkele van deze DMS-veldwerkers ingeschakeld. Omdat dit bij voorkeur dealers moesten zijn die al beschikten over een netwerk in de Rotterdamse drugsscene en bovendien ook over de juiste communicatieve eigenschappen, beperkte dit de keuze uit de groep veldwerkers. Ten slotte bleken slechts twee van de zes IVO-veldwerkers (een Nederlandse en een Surinaamse cokedealer) aan het profiel te voldoen en ook nog mee te willen werken aan het onderzoek. Nadat deze twee respondentwervers eerst zelf hadden deelgenomen aan een vraaggesprek over hun eigen ervaringen in de cocaïne detailhandel, kregen ze een uitvoerige instructie over de achtergronden van het onderzoek. Vervolgens werden ze op pad gestuurd om tegen een geldelijke beloning (twintig euro per geworven respondent voor de tussenpersoon en twintig euro voor de respondent zelf) zoveel mogelijk geschikte cocaïne detailhandelaren aan te leveren voor een diepgaand vraaggesprek over hun handelspraktijken. Deze hernieuwde poging tot werving van respondenten bleek vruchten af te werpen. Nadat de eerste cokedealers zich vaak nog wat aarzelend aandienden, was naarmate de tijd vorderde sprake van een bijna enthousiaste toeloop. De twee tussenpersonen raakten dan ook steeds meer bedreven in het overhalen van nieuwe interviewkandidaten. Daarbij geholpen door het feit dat, naarmate er meer dealers al hadden ingestemd met een interview, zij bij volgende kandidaten in spe konden verwijzen naar degenen die hen al waren voorgegaan in gesprek. Enkele van de op deze wijze aangeleverde respondenten leverden overigens op hun beurt ook weer nieuwe kandidaten. Na ruim een half jaar hebben inmiddels 33 Rotterdamse cokedealers mij hun verhaal gedaan. In bijna alle gevallen betekende het dat de cokedealers er de voorkeur aan gaven zich samen met hun rekruteerder op het instituut te melden om zich aldaar te onderwerpen aan mijn indiscrete vragen over hun handelspraktijken. Slechts drie van hen bleken alleen bereid tot gesprek indien dit juist niet op het instituut zou gebeuren. Interviews met respondenten buiten de setting: voor- en nadelen Hoewel het toenemend gemak waarmee de respondenten worden geworven tot tevredenheid stemt, dienen zich tegelijkertijd vragen aan over de plussen en minnen die deze wijze van gegevensverzameling met zich mee brengt. Als voordeel geldt dat in relatief korte tijd veel
materiaal kan worden verzameld. Bovendien is het een comfortabele manier van werken, zeker zover het de plaats van interviewen betreft. De respondenten dienen zich (meestal) op de afgesproken tijd aan, waarna het gesprek kan plaatsvinden in de rustige ambiance van het instituut. De interviews (of pogingen daartoe) in de setting van de cocaïne dealer verliepen daarentegen nogal moeizaam. Voorbeeld hiervan is het verloop van een interview bij een van de cokedealers thuis. Behalve de deurbel die regelmatig nieuwe klanten aankondigde, waren het ook de onverwachte, gezellig aanschuivende kennissen die het gesprek stoorden. Van een echt diepte-interview was daarmee geen sprake meer. Wel leverde de bewuste middag een beeld op van de wijze waarop een aan huis verkopende dealer te werk kan gaan. Een andere interviewafspraak met een cokedealer in zijn dealpand leidde zelfs nog voordat het interview begonnen was tot problemen. Behalve de dealer zelf bleek op dat moment toevallig ook zijn huisbaas (de eigenlijke huurder die zijn huis tegen betaling beschikbaar stelt als dealadres) aanwezig. Nadat deze onderverhuurder de reden van mijn komst had vernomen, antwoordde hij dat het woord ‘cocaïne’ in zijn huis nog nooit gevallen was en brieste hij mij toe onmiddellijk het pand te verlaten, tenzij ik lichamelijk letsel op prijs stelde. Naast voordelen kent de gekozen rekruteringswijze ook nadelen. In de eerste plaats heeft het inschakelen van respondentwervers (een Nederlandse veertiger en Surinaamse vijftiger) waarschijnlijk geleid tot een nogal selectieve ‘steekproef’ uit de populatie Rotterdamse cocaïne detailhandelaren. Zo zijn cocaïne dealers met respectievelijk een Nederlandse (12) en Surinaamse achtergrond (11) relatief zwaar vertegenwoordigd onder de respondenten. Daarnaast doen zes Antilliaanse, drie Marokkaanse en een Ghanese dealer hun verhaal. De gemiddelde leeftijd van de 33 geïnterviewde cokedealers (veertig jaar) lijkt eveneens beïnvloed door de leeftijd van de respondenten rekruterende tussenpersonen. Uit de verhalen blijkt dat Nederlandse cokedealers, als ze al contacten hebben met collega’s, dat vooral hebben met dealers die ook een Nederlandse achtergrond hebben. Voor cokedealers met een Surinaamse achtergrond geldt dat veel van bevriende collega-dealers eveneens van Surinaamse origine zijn. De twee tussenpersonen blijken dan ook in eerste instantie het makkelijkst te werven onder dealers met hun eigen etnische achtergrond. Vaak gaat het daarbij om mensen van ongeveer hun eigen leeftijd die ze al jaren kennen, bijvoorbeeld omdat ze vroeger samen gedeald hebben. De gerekruteerde dealers zijn met name actief in het circuit van de basecocaïne (gekookte coke die gerookt wordt). In veel opzichten een geheel andere scene dan die van de snuifcokedealers. Zo wordt de basecokescene bevolkt door veelal problematische combinatie gebruikers van cocaïne en heroïne, terwijl de snuifcoke scene meer recreatieve gebruikers kent. Driekwart van de respondenten is te karakteriseren als basecoke dealer (een kwart verkoopt voornamelijk snuifcoke). Dit kenmerk van de geworven respondenten laat zich waarschijnlijk eveneens verklaren door de persoonlijke geschiedenis van de twee respondenten wervende tussenpersonen: van oudsher dealers van basecoke, die daarmee hun netwerk vooral in dit deel van de drugscene hebben opgebouwd. Ook op andere kenmerken vertonen de gerekruteerde respondenten overeenkomsten met de tussenpersonen die hen hebben geworven voor het interview. Zo zijn ze behalve verkopers van cocaïne en heroïne merendeels ook zelf gebruiker van deze drugs (van de 33 handelaren zijn er 27 gebruikers van cocaïne;19 gebruiken daarnaast ook heroïne). Het eigen gebruik is voor de meeste van de ondervraagde dealers ooit het voornaamste motief geweest om zelf met de handel in harddrugs te starten. Voor sommigen is het nu de voornaamste bron van inkomsten. Hierbij heeft het veelvuldig ‘snoepen uit eigen doos’ overigens wel consequenties voor de mate van financieel succes waarmee deze dealers opereren.In uitzonderlijke gevallen hebben ze een redelijke boterham aan de drugshandel; veel vaker kunnen deze dealers met de verkoop van harddrugs echter ternauwernood in hun dagelijks bestaan voorzien. Naast het verkopen van harddrugs verkrijgt een deel van deze dealers ook op andere wijze inkomsten.
Meestal zijn deze drugsgerelateerd. Vooral de beloning voor cocaïnesmokkel via luchthavens kan soms tijdelijk voor ruimere financiële armslag zorgen. Zo heeft ruim de helft van de respondenten (17) ervaring met smokkel van cocaïne afkomstig van overzee, ofwel via het slikken van bolletjes ofwel via het sjouwen van cocaïne in de bagage of op het lichaam. Gezien de tamelijk marginale leefomstandigheden van de meeste respondenten blijkt overigens gaandeweg dat de twintig euro beloning voor een vraaggesprek een belangrijker motief te zijn voor deelname dan aanvankelijk gedacht. Bij de zelf gebruikende detailhandelaren wordt het geld in veel gevallen vrijwel direct omgezet in cocaïne en/of heroïne. Twintig euro is genoeg voor de aanschaf van ongeveer een kwart gram coke plus een derde gram heroïne. Een tweede nadeel betreft de plaats van interviewen: hier in bijna alle gevallen buiten de dagelijkse setting van de cokedealer. Hoewel de ‘in situ’-interviews (Van Gemert 2002) tijdens dit onderzoek weinig vruchtbaar waren, kleven er natuurlijk ook bezwaren aan het interviewen buiten de natuurlijke setting. Het betekent dat er eenvoudigweg minder aanwijzingen zijn om het waarheidsgehalte van beweringen die tijdens de vraaggesprekken worden gedaan te staven. Nu zijn het toevalligheden die zaken plotseling in een ander daglicht stellen.Ter illustratie: tijdens elk interview zijn er vragen over de persoonlijke leefomstandigheden van de betreffende cokedealer. Een van hen geeft in gesprek daarover aan dat hij prima leeft van de opbrengst uit verkoop van cocaïne. Hij kan zich daarom ook een leuke woning veroorloven. Enkele weken later meldt dezelfde dealer zich echter opnieuw op het instituut. Als metgezel heeft hij een collega-cokedealer die hij op zijn beurt heeft geworven voor een interview. Het is aan het einde van de middag. Voordat ik het gesprek met zijn collega kan beginnen, neemt hij mij even apart en vertelt me dat hij graag ook bij het interview wil blijven. Daarvoor vraagt hij mij een kleine gunst, namelijk of ik zou willen bellen met de staf van de nachtopvang waar hij al sinds enkele maanden verblijft. Ik moet daar om dispensatie vragen voor zijn meldingsplicht om vijf uur die middag. Zijn eerdere uitspraken over zijn ruime verdiensten in de cokehandel en zijn aangename woonomstandigheden waren, zo vertrouwt hij mij dan pas toe, wat al te positief gesteld. Dilemma Niet zozeer een nadeel, maar meer een dilemma van ethische aard, vormt de omstandigheid dat beide respondentwervers zelf stevige gebruikers zijn van cocaïne en heroïne. Tijdens het onderzoek voer ik regelmatig gesprekken met hen over hun verslaving en filosoferen zij over hun wens eindelijk af te kicken. Een verstandige gedachte die ik tegelijkertijd uit eigenbelang liever niet al te nadrukkelijk met hen wens te bespreken. Een afkickende tussenpersoon zal zich immers niet meer ophouden in de scene waarin ik nu juist zo ben geïnteresseerd en zal waarschijnlijk geen nieuwe cokedealers meer werven. Ik was recentelijk dan ook prettig verrast van een van de tussenpersonen te horen dat hij het plan om af te kicken voorlopig had laten varen en zich bovendien met hernieuwd elan had gestort op de verkoop van cocaïne. Hoewel dat natuurlijk niet zijn directe doel is, hoop ik heimelijk dat dit besluit hem zal helpen bij het leggen van nieuwe, wellicht nog interessantere contacten ten bate van mijn onderzoek. Tot besluit In deze eerste fase van onderzoek was het kiezen tussen een werkwijze met respondentwervers en gesprekken grotendeels buiten de setting of het inzetten op veldwerk met een zeer waarschijnlijk povere uitkomst. Anders gezegd: de keuze tussen data die zowel door de wijze van rekruteren als door de invulling ervan waarschijnlijk veel ´ruis´ bevat of hoegenaamd geen data. Het bovenstaande relaas laat zien dat de discussie rond plaats en data (Van Gemert 2002) voor de weerbarstige praktijk van het drugsonderzoek vooral van theoretische aard is. Tenzij er ruim voldoende tijd is of de onderzoeker in de gelukkige
omstandigheid verkeert al goede connecties te hebben in de scene. Zo heeft de Amerikaanse drugsonderzoeker Patricia Adler veel baat gehad van de vriendschap met haar buurman die tevens een grote cokedealer bleek te zijn (Adler 1985). Een dergelijke omstandigheid is echter een uitzondering op een onderzoeksterrein waarop vanuit praktische overwegingen vaak noodgedwongen concessies worden gedaan. Literatuur Adler, P.A. (1985) Wheeling and Dealing. An Ethnography of an Upper-Level Drug Dealing and Smuggling Community. New York: Columbia University Press. Gemert, F. van (2002) Plaats bepaalt data of data bepalen plaats? Kwalon 19, jg.7 nr.1, pp. 11-12.
Paul Gruter is socioloog. Hij is werkzaam bij het Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen en Verslaving (IVO) in Rotterdam. E-mail:
[email protected]