D
MUSEUM VOOR MODERNE KUNST, DEN HAAG.
211
AANWINSTEN-TENTOONSTELLING IN HET MUSEUM VOOR MODERNE KUNST, DEN HAAG. Het Museum in de Zeestraat, onder één dak met het lugubere Panorama, is, wegens den sterken aanwas der collectie, allengs geworden tot een tijdelijke berggelegenheid van kunstwerken. Toen de beschikbare ruimte in de zalen véél te klein werd tot plaatsing van den voorraad, ging de directie van den nood een deugd maken door herhaaldelijke verwisseling van het geëxposeerde met wat in depot is. Dit op zich zelf is al een lokmiddel tot bezoek — die het museum langs komt, loopt eerder even binnen om te kijken of er weer wat nieuws is. Het is echter nog maar één der middelen om de bezoekers er toe te brengen met wat minder onverschillig oog de kunstwerken langs te kijken. We meenen te mogen verwachten, dat in het toekomstige nieuwe museum, waarvan de dringende noodzakelijkheid dan toch eindelijk werd ingezien en dat door Berlage zal gebouwd worden, de directie dat elastische karakter zal trachten aan te houden — dat ze dan op veel ruimer schaal en systematischer nog met den inhoud zal blijven w e r k e n . Het beschikbare materiaal is rijk en vooral verscheiden genoeg voor permanente herschikkingen met telkens andere en leerzame combinaties, hetgeen uit deze tentoonstelling van aanwinsten (gedurende de twee laatste jaren) al blijken kan. Het zal daarbij ook duidelijk zijn dat voor dit museum van moderne kunst het begrip „modern" nog al ruim genomen is. Er zijn hierbij trouwens twee opvattingen mogelijk: kunst uit den lateren tijd, maar ook die, welke een scherp begrensd beeld geeft van de tegenwoordige geestesvernieuwing (wat intusschen iedere museumdirectie wel voor een zéér lastig probleem zou stellen !) Hoe belangwekkend zoo'n museum ook zou zijn — en tevens, al blijven we vasthouden aan de stelling, dat de thans levende mensch instinctmatig zich het meest aangetrokken moet voelen tot het nieuwste — het is toch uiterst twijfelachtig of het voor de esthetische ontwikkeling van de massa heilzaam werken zou. Intusschen, wanneer onder moderne kunst wèl begrepen wordt kunst uit de latere tijden, moet er toch ergens chronologisch een grenslijn worden getrokken En deze is hier omstreeks 1800, wat cultuur-historisch te motiveeren is. *) Waar op deze tentoonstelling bijeen is wat door de beide gemeentelijke Museums werd aangewonnen, zijn er ook enkele schilderijen, die vóór den *) De collectie plastiek en ceramiek van oud-China en van de „Landen van den Islam," waaronder verscheidene fraaie exemplaren, zal een afzonderlijke attractie van het museum uitmaken. Ze zal hier tevens, als vergelijkingsmateriaal, een zeer welkome — zoo niet onmiskenbare — aanvulling zijn van de afdeeling der hedendaagsche producten op het gebied der kunstnijverheid, die hier in ruime mate en in verschillende vormen, van zoowel binnen- als buitenlandsche vakmannen, aanwezig zijn.
212
MUSEUM VOOR MODERNE KUNST, DEN HAAG.
D
gestelden tijd vallen en dus weer naar de Vijverberg, als deel van het „historisch museum" zullen overgebracht worden Er is daaronder, aan kunstwaardig gehalte, niet veel van aanmerkelijk belang, zelfs niet de Jan Steen. Maar wèl is er een buitengewoon portretje van Terborch, dat men hier zou willen houden en dan met enkele andere portretjes van schilders uit iets lat eren tijd, die er vlak bij gehangen zijn. Want zij bieden een ongezochte gelegenheid tot een vruchtbare, leerzame vergelijking, waarbij alle kunstboeken gemist kunnen worden met hun rangschikkingen der tijdvakken van bloei en verval, om de kenteekenen daarvan uit de werken zelf te lezen. In de op- en neergaande golving van de kunstontwikkeling met de diepe, stille beddingen, die (niet heelemaal juist) als fasen van stilstand worden aangeduid, is om dien tijd een oprijzende beweging waar te nemen. De nieuwe generatie heeft weer energie verzameld om in reactie te komen tegen het starste conservatisme, dat in Holland bijna de geheele 18e eeuw beheerschte, al bleef ook zij nog verkleefd aan de roemruchte voorbeelden van de vaderen —> of juister: de grootvaderen ! Hun zorgvuldige bereiding van het schilderijtje draagt nu echter heel wat minder de sporen van recept en technisch voorschrift. Dat de schilders zelf weer gingen opmerken en een eigen uitdrukkingswijze hadden, kan hier worden ingezien o.m. uit een portret van W. Hendriks en een landschapgeval van Van Drielst. Het laatste vooral is zeer verrassend. Men kan het met zijn pittige uitvoerigheid alweer gaan vergelijken —• als een praktische oefening in het „zien van kunst" —met de zalvend en glad-gepenseelde stadsgezichten van Pothoven en zelfs La Fargue. Deze trachtten waarschijnlijk Van der Heyden „ter zijde te streven" en Van Drielst kan doen denken aan Hobbema en vooral Wijnants, maar dan niet als een na-looper van dezen. Dit schilderijtje is zelfs te prefereeren boven de meeste Wijnantsen, die ik ken. Vervolgens, als een typisch staal van de kunst een er weer volgende generatie, kan hier genomen worden het IJsgezicht van Schelfhout. Het is de tijd van de hollandsche romantiek en rederijkerij, waarmee opnieuw, maar weer anders dan vroeger, een banaliseering van den kunstvorm intreedt. Pieneman, de kunstenaar van het groote maar lege gebaar, past geheel in die sfeer. Zoo gaat het op- en neergolvend bewegen voort tot er, met Roelofs als overgangsverschijnsel, de hoogste opstuwing komt van de herleving, of liever opleving, van den Zeventiend'-eeuwschen geest, door de kunst der Hagenaars in het laatste deel der vorige eeuw. Men zou kunnen zeggen dat deze nieuwe generatie wel een steunpunt vond in de groote voorbeelden uit het verledene, maar niet, als een voorgaande er tegen aan leunde. Er is een geestelijke verruiming — een meer individueele vrijwording. Wanneer men dan, na zich verlustigd te hebben in het op
XLIII
OUD CIIINKESCII BEELDHOUWWERK, PAARD.
FOÜJITA.
JUNGNICKEL.
SPRINGBOKKKN, TEEKENING.
NAAKT, SCHILDERIJ.
XLIV
M. MARIS.
KINDERPORTRET.
WYBRAN'D HENDRIKS.
PIETER BKEUGHEI.(?).
MANSPORTRET.
„DANS DER BRUID." (MUSEUM TE ANTWERPEN).
D
MUSEUM VOOR MODERNE KUNST, DEN HAAG.
213
den keper bekijken van het schilderijtje van Van Drielst met dien overvloed van pittige accentjes, den blik laat vieren over het wijde doek van Weissenbruch —< één groote lichtflakkering, waarin zee-en-strand zijn opgenomen —• is het of men met zijn aanschouwing van het Microcosmos in het Macrocosmos overgaat. Het is bijna vanzelfsprekend, dat de zoogen. Haagsche school met wat er zich omheen groepeert in deze museumcollectie ruimelijk —• zij 't niet zoo overmatig en tevens eenzijdig als in 't Rijksmuseum — vertegenwoordigd is. Twee van Goghs, holl. tijd, sluiten zich daar goed bij aan. Onder de nieuwe aanwinsten moet in 't bijzonder gewezen worden op het kinderportret door M. Maris, omdat dit zoowat als pièce-de-résistance schijnt te moeten gelden. En niet zonder reden, want het bevat ruimschoots de uitgelezene kwaliteiten, die, naar we mogen veronderstellen, nu wel algemeen erkend en gewaardeerd worden. Maar juist daarom zou even kunnen gewezen worden op een schijnbaar ondergeschikte, doch m.i. toch voor deze kunst kenmerkende bijzonderheid. En wel, dat het kind een citroen in de hand houdt. Ongetwijfeld voegt die kleurnoot van stil geel zich harmonieus in het uiterst delicate gamma van een gedempt wit, waarin het figuurtje gehuld is — maar, Vincent van Gogh gaf een kind een appel in de hand! Een honingzoete idylle van Josef Israels, uit omstreeks 1850, als uiterste tegenstelling met schilderijen uit zijn laatsten tijd, is belangwekkend, niet alleen omdat zich daarin afteekent de snelle evolutie binnen een betrekkelijk kort jarental, maar ook, omdat het aanwijst hoe een aanzienlijk kunstenaar onder de wendingen daarvan op niet te voorziene wijze kan uitgroeien. De „jongeren", dat zijn zij, in wier werk de betrekkingen met de nationale tradities zoo niet geheel verbroken, dan toch los worden, zijn zooveel mogelijk afzonderlijk gegroepeerd. Dat is dan de afdeeling die t.o. van de vorige, geprononceerd modern kan heeten, zoowel van schilder- als van beeldhouwkunst. Sluytersen Raedecker zijn, niet ten onrechte, daarbij op den voorgrond gesteld. Deze afdeeling is zeker nog voor aanzienlijke en vooral veelzijdiger uitbreiding vatbaar, wat in de toekomst wel verwacht kan worden — Voor 't eerst geëxposeerd, zagen we een stilleven van Charley Toorop, wat onzeker en tastend, maar (daarom) merkwaardig, dan „Lelies" tegen een wonderlijk blauwen achtergrond van Jaap Weyand, dat niet zoo opvallend (of opdringerig) modern is, maar als uiting van den tegenwoordigen geest weer stille en schoone deugden heeft als de Zee van Tholen. Het stilleven van Hynckes ziet er dan weer meer „modern" uit, toch is er meer dan een uiterlijke allure. De aanwezigheid van buitenlanders is in een tegenwoordige collectie van moderne kunst niet alleen zeer wenschelijk, maar ook dringend noodig. Dat hoeft wel geen nader betoog, daar in de werkzaamheid
214
KUNSTZAAL D'AUDRETSCH, 'S GRAVENHAGE.
D
der kunstenaars zelf de groeiende internationalistische geest al tot uitdrukking komt. Van buitenlandsche schilders, grafiekers (ik denk hier even aan de prachtige, ritselende etsjes van James Ensor) en kunstnijveraars, is er al een aanzienlijke voorraad. Toch is deze afdeeling, minstens evenzeer als die van de Hollandsche jongeren, voor uitbreiding vatbaar. Een zware opgaaf intusschen, want om van dat onbeperkte terrein zij 't dan ook maar kleinen oogst binnen te halen van wat er, tusschen veel onkruid, deugdelijks groeit, is een werkje dat nog al wat onderscheidingsvermogen vordert —• en tevens veel hoofdbreken zal meebrengen ! Maar, een vergissing nu en dan, is te verkiezen boven al te pijnlijke voorzichtigheid. De historie van de museums leert dat al voldoende, als uit de laatste tijden met Van Gogh en Cezanne. Dit stukje had, als duidelijk kan zijn, niet een kritische bespreking van de geëxposeerde aanwinsten ten doel. Dit is van nevenbelang in het kader van deze beschouwing, die uit het aanwezige veelsoortige materiaal eenigzins een voorstelling wilde scheppen van dit toekomstig Museum voor moderne kunst, en daarmee een uitzicht openen op de mogelijkheden daarvan als vruchtbaar instrument voor de algemeene esthetische ontwikkeling. Zoo kan deze tentoonstelling der laatste aanwinsten worden bekeken als 'n klein staaltje van een lap, waarbij we ons hebben in te denken, hoe, in 't groot, het patroon dóórloopen zal. W. ST. BUITENLANDERS IN DE KUNSTZAAL D'AUDRETSCH TE 'S GRAVENHAGE. Het schijnt niet zoo vlot te gaan om hier wat werk van buitenlanders ter expositie te krijgen en op wat ze nog willen sturen mag men niet erg kieskeurig zijn. Economische redenen wegen daarbij zwaar. De buitenlanders houden natuurlijk rekening met de kansen van verkoop en daar deze uit ondervinding al uiterst gering zijn, hebben zij weinig neiging 't er op te wagen hun beste werken voor eenigen tijd van huis te zenden. Het is den heer d'Audretsch dan ook slechts gelukt maar enkele proeven te kunnen toonen van de werkzaamheid der jongeren in het buitenland —> vertegenwoordigers van verschillende richtingen in de moderne kunst. Maar er kan dan ook niet van gezegd worden, dat het uitschot is! Er is een kapitaal, hedendaagsch-klassiek bloemstuk van Herbin, een aquarel van den naturalist-fantast Chagall, een kloek maar tevens gevoelig geschilderd portret van Bosshard, bloemen van Tobeen, een aquarium-visie van een creoolsche: Pradda. Maar in 't bijzonder is hier de aandacht waard een vrouwelijk naakt van den in Parijs werkenden Japanner Foujita, al was 't alleen maar om de phenomenale teekenmacht en de