Cultuurhistorische verkenning Matrix | voorheen FT-hal De Hal | voorheen CT-hal
Januari 2013
Technische Universiteit Eindhoven
Faculteit Bouwkunde
unit AUDE
Architect S.J. van Embden (1904-2000)
”Of de deskundigheid het zal waarderen, moeten we afwachten, dat men het over 25 jaar zal uitspuwen is wel zeker. Dat men er over 50 jaar misschien de kwaliteit wel in zal willen herkennen, die we er met veel geploeter toch zeker wel in zullen hebben weten te leggen, mogen we hopen …” S.J. van Embden, 1946
Colofon Opdrachtgever: Technische Universiteit Eindhoven Dienst Huisvesting Onderzoek uitgevoerd door: Technische Universiteit Eindhoven Faculteit Bouwkunde, unit AUDE Onderzoekers: Prof. Dr. Bernard Colenbrander Drs. Hélène Damen Gijs Adriaansens MSc Erik van de Scheur BSc Adres: Technische Universiteit Eindhoven Faculteit Bouwkunde Unit AUDE Vertigo 7.33 P.O.Box 513 5600 MB Eindhoven Eindhoven, januari 2013
DEEL I
Deel II
Inleiding Verantwoording Doel Situering Gegevens
A Ontstaansgeschiedenis Ontstaansgeschiedenis Campus Ensemble voor Scheikundige Technologie Ontstaansgeschiedenis FT-hal en CT-hal Transformatie Scheikunde ensemble B Catalogus Het ensemble op campusniveau Object I – Matrix (voorheen FT-hal) Ensembleniveau Objectniveau Elementniveau Object II – De Hal (voorheen CT-hal) Ensembleniveau Objectniveau Elementniveau
Deel III
Waardestelling en eindconclusie Bronvermelding
6
Deel I
7
Oorspronkelijke Scheikunde ensemble na wijzigingen in de jaren negentig.
8
Inleiding
Verantwoording
Dit rapport is het resultaat van het aan de TU/e uitgevoerde onderzoek naar de cultuur- en bouwhistorische waarden van de gebouwen Matrix en De Hal. Deze halgebouwen werden eind jaren vijftig opgeleverd onder de naam FT-hal (Fysische Technologie hal) en CT-hal (Chemische Technologie hal) en maakten oorspronkelijk deel uit van het door het bureau van architect S.J. van Embden (1904-2000) ontworpen Scheikunde ensemble op de TU/e campus. Eind jaren negentig kreeg de faculteit Scheikundige Technologie een nieuw onderkomen naar ontwerp van architect Martien Jansen van OD205: Helix (1993-1997). Naast de nieuwbouw voor Scheikundige Technologie was OD205 (projectarchitect: Roy Lim) verantwoordelijk voor de renovatie en verbouwing van de oude FT-hal (1998-1999). De vrijgekomen Scheikunde hoogbouw (T-hoog) werd herbestemd als huisvesting van de faculteit Bouwkunde en naar ontwerp van Bert Dirrix gerenoveerd en getransformeerd tot het huidige Vertigo (1998-2002). Ten behoeve van deze transformatie werd de Chemische Technologie hal in 1999 gedeeltelijk gesloopt. Het resterende deel werd herbestemd tot tijdelijk onderkomen van onder andere de Centrale Bibliotheek en werd herbenoemd tot De Hal. Sinds september 2012, na het vertrek van de Centrale Bibliotheek naar het MetaForum, staat De Hal leeg. In tegenstelling tot de andere gebouwen van het oorspronkelijke Scheikunde ensemble, die in de jaren negentig (gedeeltelijk of volledig) zijn gesloopt of herbestemd, huisvest Matrix nog altijd samen met Helix de faculteit Scheikundige Technologie. Dit rapport bevat de ontstaansgeschiedenis, beschrijving en waardestelling van de FT-hal en de CT-hal. De gebouwen worden verder Matrix en De Hal genoemd.
Voor dit onderzoek werd in 2012 opdracht gegeven in het kader van de transformatie van de TU/e campus, waarvan Matrix en De Hal deel uitmaken. Om op een onderbouwde manier te kunnen spreken over de kwaliteiten van beide hallen, is een bouwhistorisch onderzoek1 uitgevoerd op basis van de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek. Het onderzoek is er op gericht de waarden vast te stellen waarmee rekening dient te worden gehouden bij een eventuele aanpassing van beide gebouwen voor een nieuwe functie en/of gebruiker. DEEL I voorziet in een introductie op het onderzoek en het doel ervan. DEEL II bevat de beschrijving en waardestellingen, het bestaat uit 2 hoofdstukken. Hoofdstuk A gaat in op de bouw- en gebruiksgeschiedenis van de gebouwen Matrix en De Hal. Hoofdstuk B is een catalogus van beide gebouwen op de drie beschouwingniveaus: ensemble, object en element. De hallen worden zowel bekeken op de stedenbouwkundige positie binnen het Scheikunde ensemble in relatie tot de gehele campus, als op het niveau van het object (de hal) en het element. Per beschouwingniveau worden de waarden geanalyseerd, opgetekend en toegekend. DEEL III bevat tot slot de overkoepelende waardestelling. In de door UrbanFabric|Steenhuis stedenbouw/landschap in 2009 uitgevoerde cultuurhistorische verkenning is een aantal waardevolle karakteristieken van de TU/e campus 1 L. Hendriks, J. van der Hoeven, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek; Lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, Den Haag, 2009 (2000).
9
benoemd.2 Het betreft de waarden van het campusterrein op een stedenbouwkundige schaal met betrekking tot het groen, de bebouwing, de ontsluiting en de opzet. Kort samengevat gaat het om: Groen: landschap als kader, park als kern De gebouwen hebben een vrije ligging in het park, de overgang naar de omringende stad is gemarkeerd door een groene rand. Bebouwing: ensembles van gebouwen, verbindingen, buitenruimten De kern van de campus wordt gevormd door de universiteitsgebouwen uit de eerste en tweede bouwfase. Ze hebben een grote architectonische samenhang, zijn meestal alzijdig en worden onderling verbonden door loopbruggen op niveau en door pleinen en buitenruimten op maaiveld. Ontsluiting: bajonet, centrale as en binnenring De campus kent een hiërarchische verkeersstructuur, die alle gebouwen ontsluit via een orthogonale grid van wegen. Het grid vormt het fundament van de stedenbouwkundige, architectonische en functionele organisatie van de campus en wordt bereikt via twee oorspronkelijke hoofdtoegangen vanaf de Kennedylaan en de Insulindelaan. Deze entrees zijn landschappelijk geënsceneerd. Via een bajonetontsluiting door de groene rand om de campus wordt een geleidelijke overgang op het orthogonale grid gemaakt. 2 P. Meurs, M. Steenhuis, Technische Universiteit Eindhoven; Cultuurhistorische verkenning campus, Urban Fabric en Steenhuis stedenbouw/landschap, Schiedam, 2009.
10
< TU/e campus 2012
Centrum: middelpunt zoekende kracht In de loop van de tijd is de ideevorming over de campus als eenheid regelmatig gewijzigd. In de huidige situatie wordt het centrum van het TU-ensemble gevormd door de as Auditorium – Hoofdgebouw – MetaForum – Ceres. Bij deze waarden van het campusterrein op stedenbouwkundige schaal zijn een aantal fysieke dragers benoemd: • De groene rand (Kennedylaan, Onze Lieve Vrouwestraat, Insulindelaan en Prof. Dorgelolaan). • De hoofdstructuur, tevens monumentale ruggengraat van het terrein, van west naar oost wordt ondersteund door gebouwen en beplanting (De Zaale) • De pleinen tussen de bebouwing uit de eerste en tweede bouwfase. • Het voorterrein: de groene ruimte tussen Kennedylaan en hoofdgebouw, met de Dommel als dominant landschappelijk element. • Het ensemble van bebouwing uit de eerste en tweede bouwfase. Zowel de algemeen geldende waarden van het campusterrein op stedenbouwkundige schaal als de benoemde fysieke dragers maken inmiddels deel uit van het stedenbouwkundige masterplan en het gemeentelijke bestemmingsplan.3 Ze worden waar nodig als onderlegger voor deze waardestelling gebruikt. In de cultuurhistorische verkenning van het campusterrein zijn tevens uitspraken gedaan over de architectonische waarden van de campus. Zowel in relatie tot de stedenbouwkundige opzet als op objectniveau. 3
Uitgangspunt hierbij vormt de gefaseerde ontwikkeling van de campus, waarbij per fase een aantal karakteristieken is geformuleerd. Op basis van historisch onderzoek is de ontwikkeling van de campus onder te verdelen in de volgende bouwfasen: Eerste bouwfase 1957-1965: Kerngebied; Tweede bouwfase 1965-1974: Uitbreiding Kerngebied; Derde bouwfase 19741994: Een nieuw centrum; Vierde bouwfase 1994-2009: Masterplan, campus 2020 en de Vijfde bouwfase 2010 – heden: Masterplan TU/e Science Park. Matrix (voorheenk FT-hal) en De Hal (voorheen CT-hal) zijn gerealiseerd in de eerste bouwfase en maakten deel uit van het oorspronkelijke Scheikunde ensemble. In de vierde bouwfase zijn beide hallen als onderdeel van het ensemble getransformeerd.
Deze reeds vastgestelde kwaliteiten komen ook in deze waardestelling naar voren en zullen voor zowel Matrix als De Hal specifiek en inzichtelijk worden gemaakt.
Doel Primair doel van het onderzoek is het leveren van een wetenschappelijk gefundeerde waardestelling van Matrix en De Hal. De resultaten dienen als kader bij het onderzoeken van mogelijkheden van transformatie van beide gebouwen binnen de kaders van de transformatie van de TU/e campus tot het TU/e Science Park. 4
De voor de eerste fase geformuleerde architectonische karakteristieken zijn als volgt samengevat: • Een industrieel karakter. • Een consequent en expressief toegepast maatsysteem. • Alzijdigheid bereikt door de toepassing van skeletconstructies en doorzichtige vliesgevels. • Verschillende peilmaten op maaiveldniveau. Sommige gebouwen liggen verdiept in het terrein andere hebben zwevende plinten en opgetilde entrees. • De toepassing van primaire kleuren in gevels, deuren en loopbruggen. • Het loopbruggensysteem op het niveau van de eerste verdieping vormt een homogene verbindingstructuur van de collectieve ruimte.
Masterplan TU/e Science Park, TU/Eindhoven, mei 2012.
4
11
Zie noot 3.
Plattegrond TU/e 2012
Gebouwen Onze Lieve Vrouwenstraat
1. Matrix (voorheen FT- hal) 2. De Hal (voorheen CT-hal 3. Vertigo 4. Helix 5. Het Gaslab 7
6. Metaforum
De Lismortel n
7. Hoofdgebouw ylaa
11 4 6
9 B
11. Impuls
n
10
De Rondom
11
Joh
10. Laplace
De Zaale
8
12
De lampendriessen
7 Den Dolech
6
20
Het veken
12. Kennispoort
3
1
D
6 18 De Wielen
4 2
5 Profes so r Do Het Kranenveld
NS Station Centrum
12
rg el ol aa n
aale
elaa
n F.
9. Potentiaal
De Z
lind
Ken
C
Insu
ned
8. Auditorium
Situering
Gegevens
Matrix is gelegen aan het Kranenveld ten zuiden van de Groene loper ingeklemd tussen Vertigo (west), Helix (oost), Hoofdgebouw en MetaForum (noord) en De Hal en Gaslab (zuid).
Opdrachtgever en eigenaar: Dienst Huisvesting Technische Universiteit Eindhoven
De Hal is gelegen aan het Kranenveld ten noorden van de Prof. Dorgelolaan en ten zuiden van de Groene Loper. De Hal wordt begrensd door Vertigo (west), Gaslab (oost), Hoofdgebouw (noord) en Matrix(noord-oost).
Onderzoekers: Prof. Dr. Bernard Colenbrander Drs. Hélène Damen Gijs Adriaansens MSc Erik van de Scheur BSc Adres: Het Kranenveld 5600 MB Eindhoven
13
Deel II
16
Deel II - A Ontstaansgeschiedenis In dit deel wordt de ontstaansgeschiedenis van Matrix en De Hal toegelicht. De huidige verschijningsvorm van de gebouwen wordt verklaard aan de hand van de bouw- en gebruiksgeschiedenis. Zowel de ontwerpkeuzes voor het oorspronkelijke Scheikunde ensemble in relatie tot de campus als voor de afzonderlijk objecten: de gebouwen Matrix en De Hal in relatie tot het ensemble, worden besproken. Daarbij zal eerst worden ingegaan op het ontwikkelde programma en de ontwerpoverwegingen voor de Campus en het Scheikunde ensemble. Daarna wordt ingezoomd op de gebouwen in relatie tot de andere hallen op de Campus en zullen de diverse transformaties binnen het Scheikunde ensemble – waaronder Matrix en De Hal – afzonderlijk worden besproken.
17
Maquette van het oorspronkelijke Scheikunde ensemble.
18
Ontstaansgeschiedenis Campus De campus van de Technische Universiteit Eindhoven heeft een bijzondere ontstaansgeschiedenis. Over een periode van vijfendertig jaar (1954-1989) is het complex door hetzelfde architectenbureau OD205 vormgegeven.5 Vanaf de initiatieffase begin jaren vijftig tot in de derde bouwfase was architect S.J. van Embden (1904-2000) betrokken bij de ontwikkeling van het campusterrein. Mede hierdoor is het complex exemplarisch voor een consistent en consequent doorgevoerde visie op een functionele stedenbouw en architectuur.6 De locatiekeuze voor het Dommeldal, dat ondanks de centrale ligging in Eindhoven tot na de oorlog nagenoeg onbebouwd was gebleven, maakte de realisatie van een groene campus in het centrum tot een uniek gebouwencomplex: een ‘innercity’campus met ‘outer city’ kwaliteiten. 7
politieke wens om het aantal hoger opgeleiden in zuidelijk Nederland te bevorderen, bleken in het voordeel van Eindhoven te zijn. In juli 1953 keurde de Eerste Kamer het voorstel voor de oprichting van een tweede Technische Hogeschool in Eindhoven goed. Als blijk van waardering voor deze keuze stelde de Gemeente Eindhoven in september 1953 een terrein van 40 ha ter beschikking, gelegen ten noorden van de spoorlijn naar Venlo. Een jaar later, in 1954, kreeg architect Van Embden officieel opdracht tot het ontwerpen van de Technische Hogeschool Eindhoven. In september 1957 opende koningin Juliana de nieuwe hogeschool in de tijdelijke huisvesting op de zolder van het Gymnasium Augustinianium, terwijl de ontwikkeling van de plannen voor de definitieve huisvesting in het Dommeldal in volle gang waren.
Een tweede Technische Hogeschool
Ontwerpuitgangspunten van Van Embden
Als gevolg van de toenemende industrialisatie van Nederland ontstond er na de tweede wereldoorlog een tekort aan technici. Al in 1946 gingen de eerste stemmen op voor een tweede Technische Hogeschool. De lobby die Eindhoven startte om het nieuw op te richten instituut binnen te halen, was succesvol. De aanwezigheid van grote industriële ondernemingen als Philips en DAF, evenals de
De architectuur en stedenbouw van de TU/e zijn bijzonder omdat het een ensemble betreft waaraan hetzelfde architectenbureau langere tijd vormgaf. Architect Van Embden kreeg in Eindhoven de kans om zijn denkbeelden over een periode van ruim dertig jaar te realiseren. Door vanaf het begin een aantal steeds geldende uitgangspunten te formuleren, slaagde Van Embden erin om tot een consistent plan te komen. Essentieel voor de campus is de samenhang van groot naar klein, van het landschap via de stedenbouwkundige structuur, de aangelegde buitenruimte, het systeem van verbindingen tussen de gebouwen naar de architectuur en het interieur.
5 Dit bureau heette aanvankelijk Bureau Ir. S.J. van Embden. In 1964 veranderde de naam in Van Embden Choisy Roorda van Eysinga Smelt Wittermans Architecten en Stedebouwkundigen NV. In 1969 werd het OD205. 6 Het ontstaan van de TU/e campus is uitgebreid omschreven in het document: P. Meurs, M. Steenhuis, Technische Universiteit Eindhoven; Cultuurhistorische verkenning campus, Urban Fabric en Steenhuis stedenbouw/landschap, Schiedam, 2009. 7 Landschapsplan TU/e Science Park, Quadrat, maart 2011.
Van Embdens uitgangspunten voor het campusplan luidden als volgt: Allereerst het centraliseren en ontmoeten door middel van een compacte organisatie. Aanleiding was de wens een hechte scholengemeenschap te creëren door het contact tussen de verschillende disciplines te stimuleren. Daarnaast werd gestreefd naar een zo economisch mogelijk gebruik van het bouwterrein. Het bruggensysteem en de hoogbouw zijn de belangrijkste ruimtelijke consequenties van dit uitgangspunt.8 Een tweede belangrijk uitgangspunt was de flexibiliteit van het complex met als doel veranderingen, verhuizingen en uitbreidingen in de toekomst mogelijk te maken. Zowel binnen het gebouw als op stedenbouwkundig niveau werd daarom zoveel mogelijk gewerkt met stramien- en standaardmaten. Een derde uitgangspunt vormde de toepassing van een zo goedkoop mogelijke en rationele bouwwijze. Dit resulteerde in een ver doorgevoerde standaardisatie en normalisatie van bouwkundige onderdelen. Deze uitgangspunten waren bepalend bij de totstandkoming van het gebouwenensemble en relevant voor de keuzes van positionering, gebouwtype, plattegrond en materialisering van het totale complex. Voorafgaand aan het ontwerp deelde Van Embden de ruimtevraag in vier verschillende categorieën: hallen voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties, algemene laboratoria en instructiezalen, kantoor- en vergaderruimten, en gebouwen voor bijzondere functies zoals collegezalen. 8
19
Masterplan TU/e Science Park, TU/Eindhoven, mei 2012.
Maquette van het schetsplan van Van Embden, 1957. Dit plan voorzag in een technologische hal voor het Scheikunde ensemble.
Voorstudie terreinindeling: drie zones
Maquette van Scheikunde ensemble met twee technologische hallen.
20
De gekozen gebouwvormen zoals hoogbouwschijven en laagbouwhallen zijn een directe vertaling van het programma.
Drie zones Bij de planning van de campus verdeelde Van Embden het Dommeldal van noord naar zuid in drie zones conform de drie te onderscheiden afdelingen. Deze zones waren respectievelijk bestemd voor in het noorden Elektrotechniek, zo ver mogelijk van het spoor in verband met trillingen en mogelijke storingen van de meetapparatuur; in het zuiden Scheikunde; en in het midden Werktuigbouwkunde omdat deze afdeling de meeste onderlinge relaties zou hebben met zowel Elektrotechniek als Scheikunde. Over de ligging van het Scheikunde ensemble in de zuidwesthoek merkt hij expliciet op: “De van een zuidelijke ligging – van chemie wellicht te verwachten bezwaren (gassen en dampen, die door de zuidwestenwind over de rest der gebouwen kunnen worden verspreid) kunnen met technische middelen (hoge schoorstenen, hoge gebouwen) goeddeels worden ondervangen.” 9 Vanuit die indeling werd een eerste stedenbouwkundig plan bedacht met het zwaartepunt van het gebouwencomplex gesitueerd in de zuidwesthoek van het terrein. In de allereerste plannen voor de Technische Hogeschool vormde het Hoofdgebouw het enige hoge element binnen de ontworpen structuur van het gebouwencomplex. Een 9 Toelichting op het schetsplan door S.J. van Embden, februari 1957 – Archief TU/e.
ontwerp voor de campus uit september 1956 toont een enkel, centraal gelegen hoog gebouw met daaromheen verschillende lage hallen. Het centrale hoge gebouw zou naast collectieve voorzieningen als bibliotheek en kantine, onderdak bieden aan de afdeling Algemene Wetenschappen en als ‘doorgangshuis’ functioneren voor de afdeling Elektrotechniek, Werktuigbouwkunde en Scheikunde. In een later stadium zouden deze afdelingen naar de hoogbouw in hun eigen terreinzone verhuizen.
van het gebouwencomplex uit 1956 (een hoog gebouw omringd door lage hallen) in het schetsplan van 1957 aangepast met hoogbouw voor Scheikunde ten zuiden van het Hoofdgebouw. “In eerste instantie ontvangt nu derhalve alleen de afdeling der scheikundige technologie haar eigen gebouw, aangezien de uitrusting van chemische laboratoria zoveel extra voorzieningen bleek te vragen, dat een voorlopige onderbrenging niet raadzaam leek.”12 Het plan voorzag tevens in een toekomstige uitbreiding voor Elektrotechniek in de noordelijke zone.
Ruimtevraag In februari 1957, zes maanden voor de opening van het eerste collegejaar presenteerde Van Embden zijn eerste schetsplan voor de Technische Hogeschool Eindhoven aan de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen.10 Aanvankelijk was de opgave een hogeschool te ontwerpen voor 1000 studenten: 400 voor Werktuigbouwkunde, 300 voor Elektrotechniek en 300 voor Scheikunde. Het was duidelijk dat met de beoogde industrialisatie van Nederland het gewenste aantal ingenieurs in de toekomst sterk zou groeien. De plannen waren daarom vanaf het begin op groei berekend. Zo voorzag het Programma van Eisen uit februari 1957 in een schetsplan en een begroting voor zowel 1000 als 2000 studenten.11 Bijna onmiddellijk bleken de ruimten voor de afdeling Scheikunde vanwege noodzakelijke installatietechnische voorzieningen het universele gebruik van het Hoofdgebouw in gevaar te brengen. Op grond hiervan werd de oorspronkelijke opzet 10 Het schetsplan werd gepubliceerd in het Bouwkundig Weekblad, jrg 75, nr.2, 8 januari 1957. 11 Na vijf kalenderjaren.
21
Stedenbouwkundige inpassing scheikunde hoogbouw op campus Toen bleek dat de eerste inschrijvingen van studenten aan de hogeschool in september 1957 de prognoses ruim hadden overschreden (er moest eerder rekening worden gehouden met 1800 studenten in het studiejaar 1963/1964 in plaats van 1000), moest het tijdschema voor realisatie van de diverse gebouwen worden herzien. Dit werd vastgelegd in het Herziene Programma van Eisen van juni 1958.13 Uiteindelijk werd niet Scheikunde maar de hoogbouw voor Elektrotechniek (1960-1963) gelijktijdig met het Hoofdgebouw (1959-1963) gerealiseerd. De hoogbouw voor Scheikunde kwam twee jaar later in 1965 gereed. Door de vervroegde hoogbouw van Elektrotechniek en Scheikunde veranderden de stedenbouwkundige 12 Toelichting op het schetsplan door S.J. van Embden, februari 1957 - Archief TU/e. 13 Samenvatting Herziene Programma van Eisen, juni 1958 – Archief TU/e.
< Het Scheikunde ensemble in de jaren zestig, gezien vanuit het zuiden.
verhoudingen op de campus. Het Hoofdgebouw, dat aanvankelijk gedacht was als het centrale dominerende element op de campus, veranderde tot verbindende schakel tussen twee flankerende, hoogbouwschijven. De nadruk kwam hierdoor te liggen op de totaliteit van het ensemble van drie hoogbouwstructuren. Als gevolg hiervan ontstond een sterke noord-zuid as binnen het complex. Op het niveau van het ensemble voor Scheikunde was er ook een aantal wijzigingen ten opzichte van het schetsplan uit 1957. Door het toenemend aantal studenten werd gekozen om het Scheikunde ensemble uit te breiden met nog een extra hal. In het Herziene Programma van Eisen uit 1958 is voor het eerst sprake van twee aparte hallen voor de afdeling Scheikunde: een hal voor chemische technologie (CT-hal) en een hal voor fysische technologie (FT-hal).
De CT-hal in aanbouw, 1959.
23
< Het oorspronkelijke Scheikunde ensemble gezien vanuit het zuidwesten met rechtsonder T-laag,, daarachter links T-hoog en rechts de CT-hal. Aansluitend op de CT-hal is het Gaslab met links daarvan de FT-hal.
Ensemble voor Scheikundige Technologie Eerste bouwfase 1957-1965 Het gebouw Matrix, voorheen FT-hal, maakte oorspronkelijk deel uit van het ensemble voor Scheikundige Technologie. Dit ensemble (zie afbeelding p. 24) werd tijdens de eerste bouwfase (1957-1965) gerealiseerd en bestond uit: • twee technologische hallen - CT-hal en FT-hal (19581959); • aansluitend op de CT-hal een laboratorium voor gevaarlijke experimenten - Gaslab (1959); • hoogbouw met 8 laboratoriumlagen - T-Hoog (19611965); • en een propedeusegebouw in laagbouw - T-laag (19611965). Het complex bezat een duidelijke architectonische en stedenbouwkundige samenhang en was exemplarisch voor de ruimtelijke uitwerking van de ideeën van Van Embden uit de eerste bouwfase. Tijdens de realisatie van het Masterplan in de jaren negentig zijn verschillende gebouwen binnen het ensemble (gedeeltelijk) gesloopt, gerenoveerd en/of nieuw gebouwd. Zowel de heldere stedenbouwkundige opzet als de architectonische samenhang is hierdoor gewijzigd. De realisatie van Helix en de transformatie van T-hoog tot Vertigo, evenals de plaatsing van de Meeuwenkeet en het Trafohuis hebben geleid tot een verdichting van het ensemble op maaiveldniveau. (zie afbeelding p. 42) T-hoog in de jaren zestig.
25
CT-hal gezien vanuit het noorden met op de voorgrond links de FT-hal, ca. 1960.
26
Ontstaansgeschiedenis FT-hal en CT-hal (1958-1959) Semi-industriële hallen Het Matrix gebouw was aanvankelijk bedoeld als onderkomen voor de afdeling Fysische Technologie (vandaar de benaming FT-hal) en kwam in september 1959 gereed.14 De gelijktijdig gerealiseerde CT-hal (nu De Hal) was bestemd voor de afdeling Chemische Technologie. Beide hallen vielen onder de categorie “semiindustriële hallen”. Het zijn ‘specialistische all-purposegebouwen’; gebouwen met een sterk gestandaardiseerde structuur maar aangepast aan specifieke eisen van een bepaald wetenschapsgebied.15
Een ‘progressief industrieel’ milieu In de Toelichting op het schetsplan uit februari 1957 is sprake van drie hallen voor Elektrotechniek, voor Werktuigbouwkunde en voor Scheikunde. Van Embden omschreef deze hallen als “semi-industriële hallen voor omvangrijke en zware opstellingen.” De hallen werden “gekenmerkt door een ligging begane-gronds, door grote horizontale uitgebreidheid en door de mogelijkheid van toetreding van daglicht van de bovenzijde.” 16 De hallen bezaten een dubbele hoogte ten opzichte van de overige zalen en vertrekken, die vaak met een normale 14 Vanaf 1963 bood het gebouw tevens onderdak aan de sectie stromingstechniek van Werktuigbouwkunde. Deze sectie was gevestigd in de zuidelijke hal op de begane grond met aansluitende ruimten. In het ontwerp voor de FT-hal uit 1957 hield Van Embden rekening met deze toekomstige ontwikkeling. 15 Linoleumnieuws , no.25, 1965/1, p.5. 16 Toelichting op het schetsplan door S.J. van Embden, februari 1957. Archief TU/e.
kamerhoogte van drie meter volstonden. Uit bestudering van het programma- en contactschema bleek bovendien behoefte aan een reeks kleinere vertrekken in de nabijheid van een grote zaal of werkplaats. Op basis van deze gegevens en de wens om zo economisch mogelijk te bouwen, ontwikkelde Van Embden een systeem waarin alle zalen en hallen door het plaatselijk invoegen van een tussenvloer tot twee reeksen van boven elkaar gelegen vertrekken konden worden gevormd. De ruimten in de onderste reeks stonden in rechtstreeks contact met de grote laboratoria, terwijl de bovenste reeks via een door de tussenvloer gevormde galerij of gang bereikbaar waren. Deze oplossing was overigens niet nieuw voor die tijd, maar door Van Embden naar eigen zeggen afgekeken van een normale fabriekshal op de begane grond, waar op halve hoogte een tussenvloer was geplaatst met galerijen. Dit principe was volgens de architect “maatgevend voor de totaliteit van het interieur van het gehele complex.” 17 Bovendien sloot dit uit de fabrieksbouw geïntroduceerde principe aan bij de wens van Van Embden om het totale campuscomplex een industrieel karakter te geven. De gebouwen moesten “de sfeer van het moderne laboratorium en van de moderne fabriek” uitademen. 18 Zo schrijft Van Embden in het Bouwkundig weekblad van januari 1957: “Het is de bedoeling dat de behuizing van de T.H. straks vrijelijk en zelfs met nadruk haar industriële afkomst zal tonen en docenten en studenten een milieu zal bieden, dat verwant is met een - wellicht wat geïdealiseerd fabriekscomplex, dat wil zeggen dat de aanstaande ingenieur 17 Van Embden, “De Technische Hogeschool Eindhoven”, De Ingenieur, 24 juli 1964, p.10, 18 Boukundig weekblad, jrg. 75, nr. 2, 8 januari 1957.
27
een omgeving zal aantreffen, zoals ook de industrie die zou behoren te hebben, en zoals deze die - hopen wij - in de toekomst als regel ook zal bieden.”19
Van één hal voor technologie naar twee afzonderlijke hallen De hal voor Scheikunde was oorspronkelijk bedoeld voor twee verschillende onderwijstakken: chemische en fysische technologie, die zoveel overeenkomsten hadden dat ze “om efficiency -redenen” in één hal konden worden geprojecteerd; de Technologische Hal. Deze hal was volgens Van Embden hoofdzakelijk bedoeld voor kleine semi-technische opstellingen die “door snelle opbouw en aanpassing aan de wisselende behoeften” 20 geschikt was voor beide afdelingen. Wel merkte hij in het Programma van Eisen voor drie hallen reeds op dat wanneer er in de toekomst mocht blijken dat het aantal studenten sneller toenam dan werd verwacht, de bouw van een tweede hal noodzakelijk zou zijn.21 In de eerste plannen voor de Technische hogeschool was de technologische hal geprojecteerd ten zuiden van het hoofdgebouw en ten westen van de geplande hoogbouw voor Scheikunde. In het eerste ontwerp lag de hal in het verlengde van het hoofdgebouw. Omwille van een betere ligging van de verschillende vertrekken ten opzichte van de zon werd de hal in het schetsplan van februari 1957 een kwartslag gedraaid. 19 Boukundig weekblad, jrg. 75, nr. 2, 8 januari 1957. 20 Programma van Eisen “Voorstel voor de oprichting van gebouwen voor de technische hogeschool te Eindhoven, februari 1957 Archief TU/e. 21 Programma van eisen bouw drie hallen voor de Technische Hogeschool te Eindhoven, september 1957 - Archief TU/e.
Interieur technologische hallen, ca. 1960.
Exterieur technologische hallen, ca. 1960.
Grote hoge hal op het noorden in aanbouw, 1959.
30
Op grond van de eerste inschrijvingen van studenten aan de hogeschool in september 1957 die de prognoses ruim hadden overschreden, werd het Scheikunde ensemble nog voor aanvang van de bouw uitgebreid met een tweede hal – de FT-hal. Gezien het grote aantal, te verwachte, studenten was het noodzakelijk dat deze tweede hal net als de eerste hal in september 1959 gereed zou komen. Dit was volgens Van Embden alleen mogelijk als de tweede hal dezelfde structuur en een vergelijkbare indeling zou krijgen als de eerste hal.22 De tweede hal (FT-hal) werd ten zuiden van de W-hal geplaatst en ten noordoosten van de CT-hal (voorheen Technologische Hal), die hiervoor in zuidelijke richting werd opgeschoven.
noord, oost en zuid gevel bevonden zich de nooduitgangen en de goedereningangen. Alle zalen en laboratoriumruimten werden aan twee zijden ontsloten om het risico voor insluiting bij brand of explosie zo laag mogelijk te houden. Vanwege de grondgesteldheid en de aanleg van leidingen werd in het midden van beide halgebouwen in de lengterichting een kruipruimte van 12 meter breed en een hoogte van 1.50 meter geplaatst. Afhankelijk van het programma bezaten de hallen kleine verschillen op plattegrondniveau, terwijl de hoofdstructuur gelijk was.
Constructie Ruimtelijke structuur van de hallen De ruimtelijke structuur van de beide hallen was identiek. Zo hadden beide gebouwen een hoge op het noorden georiënteerde halruimte voor hoge vaste opstellingen. Deze hal was ca. 15 meter breed, 68 meter lang, had een vrije hoogte van 9 meter en was uitgerust met een beweegbare kraan. De hal werd aan drie zijden (oost-zuid-west) omsloten door uit twee verdiepingen bestaande vleugels met lagere vertrekken; zalen voor lagere opstellingen, laboratoria, hulpruimten, kabinetten en magazijnen. De tussenvloer overkoepelde 3/5 van de hoofdvloer en was via gangen, galerijen en luchtbruggen op het eerste niveau verbonden met de andere gebouwen op het terrein. Op maaiveld werden de hallen ontsloten door een verhoogde, secundaire entree aan de westzijde van het gebouw. In de 22 Programma van eisen betreffende: de hal voor chemische technologie en de hal voor fysische technologie, 25 maart 1958- Archief TU/e.
Ook de constructie van beide halgebouwen was identiek en komt overeen met de andere gebouwen op de campus: een skelet uit gewapend beton op een grid van 6,2 x 6,2 meter. Dit met uitzondering van de hoge, op het noorden georiënteerde hal, die als een vrije ruimte zonder kolommen werd vormgegeven. Typerend voor de gebouwen zijn de stalen en glazen vliesgevels. Door de gevels los te koppelen van de draagstructuur (de kolommen) en de binnenwanden, kon het stramien van de gevel (1,24 meter) ongehinderd worden voortgezet. Een dergelijke constructie bood het gebouw tevens de gewenste flexibiliteit qua plattegrondindeling.
Vormgeving Van Embden beschouwde “de keuze van de constructie als een van de meest wezenlijke expressiemiddelen van de 31
architectuur.” 23 Het was volgens hem de belangrijkste keuze die een architect ten aanzien van de vormgeving kon maken. Daarnaast was hij van mening, dat in het moderne leven de techniek als typische uiting van zijn tijd weinig plaats bood “voor een starre, pralende manifestatie van het representatieve.”24 Architectonische expressie ontstond als vanzelf uit de toegepaste constructie en diende niet expliciet te worden vormgegeven. In het geval van de hallen koos hij voor een uiterst neutrale vormgeving gebaseerd op de standaard moduulmaat van 1,24 x 1,24 meter. Door de toepassing van glas, staal en beton bezaten de hallen net als de overige gebouwen uit de eerste bouwfase een sterk industrieel karakter. In antwoord op vragen van de afdeling Technologische Scheikunde over de afbouw van de technologische hallen merkte Van Embden op dat deze geheel volgens opdracht “in de stijl van eenvoudige utiliteitsbouw” waren vormgegeven.25 Een belangrijk architectonisch element vormde de grote hal op het noorden. Karakteristiek voor de hallen was verder de manier waarop Van Embden functionele elementen zoals noodtrappen en schoorstenen, inzette als architectonische expressiemiddelen. Illustratief zijn de twee spiraaltrappen aan de noordgevel en de oorspronkelijke dakopbouw met de monumentale, vanwege eventuele stankoverlast extra hoge schoorstenen in combinatie met de rijen zaagtand daklichten.
23 De Ingenieur, jrg. 76, nr. 30, 24 juli 1964. 24 Embden, S.J., van, en J.L.C. Choisy, Technische Hogeschool te Eindhoven, Bouw, 1965, Jrg 20, nr 7, p. 215. 25 Beantwoording opmerkingen afdeling Scheikundige Technologie van december 1959 betreffende de afbouw van de technologische hallen, S.J. van Embden, januari 1960 – Architef TU/e.
TU/e Campus met op de voorgrond Vertigo, 2012.
Transformatie Scheikunde ensemble Vierde bouwfase 1994-2009 Begin jaren negentig werd duidelijk dat de ruimtebehoefte van de TU na jaren van stevige groei, in de toekomst met ongeveer een kwart zou teruglopen. Vanaf 1994 werd in diverse nota’s en discussiestukken nagedacht over de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de campus, hetgeen resulteerde in ‘Het Masterplan’ uit 1999.26 Directe aanleiding tot het opstellen van het Masterplan was het besluit van de Rijksoverheid om de TU-gebouwen met ingang van 1 januari 1995 over te dragen aan de TU. Bovendien was een groot aantal gebouwen uit de eerste en tweede bouwfase verouderd. De ruimten voldeden niet langer aan de moderne eisen van onderwijs en onderzoek en waren klimatologisch en veiligheidstechnisch vaak ondermaats. Een van de uitgangspunten van het Masterplan was de universiteit weer als samenhangend geheel vorm te geven. Een compact universiteitscomplex met een autovrij middengebied en een overzichtelijk loopbruggensysteem. Naast het loopbruggensysteem werd een tweede bindend element geïntroduceerd; De Wielen. Aan dit openbaar gebied dat nadrukkelijk bestemd werd voor voetgangers en fietsers - gemotoriseerd verkeerd was slecht beperkt toegestaan - zouden alle faculteitsingangen worden gesitueerd. De wens tot een meer samenhangend geheel stond haaks op de vraag om een meer gedifferentieerde architectuur. De verschillende faculteitsgebouwen dienden niet meer een duidelijke architectonische samenhang te vormen – zoals bij het oorspronkelijke ontwerp van Van Embden - , maar een eigen gezicht binnen het geheel te krijgen. 26 H. Rickhof (1999), Masterplan TU planvorming en concrete projecten juni 1999. Voor een uitgebreide bespreking van het Masterplan zie noot 6 Meurs (2009).
“Studenten en medewerkers hebben hun ‘eigen’ gebouw.”27 Diverse architecten kregen opdracht tot nieuwbouw of renovatie van bestaande gebouwen, hetgeen heeft geleid tot solitaire gebouwen met een sterk uiteenlopende vormentaal.
Helix (1992-1997) De eerste wijziging binnen het Scheikunde ensemble betrof de nieuwbouw voor de faculteit Scheikundige Technologie: het zogenaamde Helix ontworpen door Martien Janssen van het bureau OD205. In eerste instantie was voorgesteld om ter plaatse van de bestaande hallen voor Chemische Technologie en Fysische Technologie, een nieuwe laagbouwstructuur voor Scheikunde te realiseren. Beide hallen waren bouwtechnisch slecht en programmatisch, bouwtechnisch en klimatologisch sterk verouderd. Tijdens de ontwikkeling van de plannen werd om financiële redenen afgezien van sloop. In plaats daarvan werd het hergebruik van beide hallen als nieuwe randvoorwaarde gesteld. Een tweede, nieuw ontwerp van Martien Janssen voorzag dan ook in een herbestemming van beide hallen. De CT-hal zou na renovatie onderdak bieden aan TNO, terwijl de FT-hal en de ten oosten hiervan geplande nieuwbouw, de faculteit Scheikunde zouden huisvesten. Daarbij zou de FT-hal worden herontwikkeld als onderwijsgebouw en Helix volledig bestemd worden voor onderzoek. Aansluitend op het Masterplan diende de FT-hal gelegen aan de Wielen tevens als centrale entree tot zowel het achterliggende 27
Zie noot 26
33
TNO-gebouw als de Scheikunde nieuwbouw. Er werd voorgesteld om de nieuwbouw op het eerste niveau door middel van een promenade ruimtelijk te verbinden met de bestaande hal. Gedurende het planproces bleek het aantal verwachte Scheikundestudenten drastisch terug te lopen. De ruimtebehoefte van TNO daarentegen was door de komst van een aantal landelijke instituten van TNO naar Eindhoven juist toegenomen, waardoor de CT-hal niet langer geschikt bleek voor de huisvesting van het instituut. Tijdens de fase van technisch ontwerp en bestek werd daarom alsnog afgezien van een herontwikkeling van de beide hallen. De entree aan de Wielen en de promenade op het eerste niveau kwamen hierdoor te vervallen, waardoor het ontwerp op een aantal essentiële punten moest worden aangepast. Zo werd de centrale entree op maaiveld, die in het eerste ontwerp was gesitueerd in de FT-hal, verplaatst naar de westzijde van de nieuwbouw, direct aan het Kraaienveld. De H-vormige plattegrond van het onderzoeksgebouw inclusief het trappenhuis werd om die reden gespiegeld. De voorgestelde verbinding op het eerste niveau kwam te vervallen. Na oplevering van de nieuwbouw in 1997 bleek er binnen de faculteit Scheikunde toch behoefte te bestaan aan hoge, grote ruimten voor specialistische opstellingen. Ook was er een tekort aan kantoorruimten en onderwijslokalen. Om in deze behoefte te kunnen voorzien, werd besloten de FT-hal alsnog te renoveren en een rechtstreekse verbinding met Helix via een loopbrug op het eerste niveau te realiseren. Deze loopbrug kon niet meer zoals eerder voorgesteld via de oostgevel worden gerealiseerd vanwege de ligging van de onderzoeksruimten in de westelijke vleugel van Helix. De nieuwe loopbrug diende via de zuid gevel van Matrix direct op de centrale hal van de nieuwbouw aan te sluiten.
De Hal (voorheen CT-hal), 2013.
<Matrix met op de achtergrond Vertigo na transformatie in de jaren negentig.
Hierdoor ontstond een diagonale loopbrug; een afwijkend element binnen het orthogonale loopbruggensysteem van de campus.
Vertigo (1998-2002) De tweede grote wijziging in het ensemble betreft T-hoog en T-Laag. Na het vertrek van de faculteit Scheikunde onderging de voormalige scheikunde hoogbouw een complete make-over naar ontwerp van Bert Dirrix teneinde dienst te kunnen doen als nieuw onderkomen voor de faculteit Bouwkunde. Terwijl T-laag met uitzondering van het entreegebouw (de huidige Zwarte Doos28) werd gesloopt, is T-hoog behouden maar tot op het betonskelet gestript. De bestaande toren is aan de noordzijde uitgebreid met een monumentale entree conform de voorschriften van het Masterplan. Alle faculteitsingangen diende te worden gesitueerd aan de Wielen. Aan de zuidzijde is in het verlengde van de hoogbouw een laagbouw met werkplaatsen toegevoegd. Om dit te kunnen realiseren is de CT-hal voor 1/3 deel gesloopt en is de luchtbrug ter plaatse komen te vervallen. Door de laagbouwuitbreiding is het door Van Embden gehanteerde functionele onderscheid van laagen hoogbouwtypen in een gebouw samengesmolten. Deze vorm samen met de nieuwe groene gevelbekleding geven het gebouw geheel in de lijn van het Masterplan een ‘eigen gezicht’, maar staan haaks op de ideeën van Van Embden om de campus als stedenbouwkundige en architectonische eenheid te ontwerpen. Vertigo is illustratief voor de veranderde ontwerpvisie ten aanzien van de campus uit 28 De Zwarte Doos is in 2006 naar ontwerp van J.Hofman i.s.m. studenten van de TU-Eindhoven gerenoveerd.
de jaren negentig. In de huidige situatie staat de zuidelijke uitbreiding van Vertigo zeer dicht op De Hal, waardoor het ensemble in de zuidwesthoek in tegenstelling tot de oorspronkelijke opzet wordt afgesloten. Architect Dirrix zou destijds gepleit hebben om De Hal net als T-laag compleet te slopen.29
Renovatie FT-hal (1998-99 en 2006) Na het gereedkomen van Helix in 1997 bleek de gerealiseerde nieuwbouw voor de faculteit Technologische Scheikunde over te weinig grote ruimte te beschikken voor het plaatsen van grote en hoge proefopstellingen en werd besloten de FT-hal alsnog te renoveren. Naast ruimte voor grote onderzoeksopstellingen moest het gebouw na renovatie voorzien in werkplaatsen, kantooren onderwijsruimten. Na de verbouwing en renovatie door OD205 (projectarchitect Roy Lim), bood de hal, die in eerste opzet hoofdzakelijk bestemd was voor de Faculteit Technologische Scheikunde, tevens onderdak aan het UTI (Universitair Technologisch Instituut. In een later stadium bood Matrix tevens onderdak aan de faculteit Bouwkunde. Bij de renovatie zijn het interieur en de gevels vernieuwd, evenals de installaties. De hoofddraagstructuur en een deel van de infrastructuur zijn hergebruikt. De grote hal op het noorden, bestemd voor scheikundig procesonderzoek met grote en hoge proefopstellingen, bleef in opzet ongewijzigd. Wel werd de hal in drie afzonderlijke ruimten opgedeeld, waardoor afwisselend gebruik mogelijk werd. De uit twee bouwlagen bestaande vleugels kregen 29
Interview Martien Janssen, d.d. 23-11-2012.
35
een nieuwe indeling/plattegrond, waarbij een deel van de bestaande infrastructuur werd hergebruikt. Op de begane grond kwamen aansluitend op de grote hal werkplaatsen en diverse kantoren te liggen en in de zuidoosthoek ruimte voor de faculteitssociëteit. In verband met mogelijk geluidsoverlast werd deze ruimte als een doos in een doos zonder ramen uitgevoerd.Op de verdieping plaatste Lim in het inpandige deel nieuwe onderwijslokalen en vergaderruimten. De nieuwe kantoorruimten situeerde hij aan de gevelzijde, met het oog op direct daglichttoetreding. Aan de zuidoost zijde werd het gebouw op het eerste niveau via een diagonaal geplaatste loopbrug gekoppeld aan de nieuwbouw Helix. Ook werden de installaties vernieuwd. Het karakteristieke daklandschap kreeg hierdoor een ander aanzicht. De monumentale schoorstenen zijn komen te vervallen. Tijdens een tweede verbouwing in 2006 zijn in het westelijk deel van de grote hal en het middendeel tussenvloeren en een stalentrap geplaatst om vijf atelier/werkplaatsruimten te creëren. Deze ruimten zijn momenteel in gebruik door de faculteit Bouwkunde. Naast de interne wijzigingen werd het exterieur vernieuwd, waardoor het voor de gebouwen uit de eerste bouwfase kenmerkende alzijdige karakter niet langer aanwezig is bij Matrix. Zo zijn de open glazen west-, zuid- en oostgevel vervangen door meer gesloten gevels . Door de toepassing van golfmetalen gevelbeplating en aluminium kozijnen zou de hal haar oorspronkelijke industriële karakter, volgens de ontwerpers, behouden hebben. De glazen noordgevel van de grote hal werd eveneens vernieuwd. Het stramien van de oorspronkelijke gevel bleef daarbij ongewijzigd. Wel werden er willekeurig houtenplaten in
Nieuwe kopgevel van De Hal (voorheen CT-hal), 2013.
36
de gevel geplaatst, dit om een afwisselende beleving van binnen naar buiten en omgekeerd te realiseren.30 In 2012 is de noordgevel opnieuw gerenoveerd en zijn deze houten panelen verwijderd. De gevel heeft hierdoor een sterkere horizontale geleding gekregen, die meer overeenkomst met het oorspronkelijke ontwerp.
Gedeeltelijke sloop CT-hal (1999) Tijdens het ontwerpproces voor Helix kwam het plan om de CT-hal te herontwikkelen als huisvesting voor TNO te vervallen. De Hal bleek niet langer over voldoende oppervlakte te beschikken. Na de verhuizing van de faculteit Scheikunde naar Helix stond de verouderde hal voor Chemische Technologie leeg. Ten behoeve van de uitbreiding van Vertigo werd een derde deel van de hal in 1999 gesloopt. Het gebouw kreeg een nieuwe ‘kopgevel’ en de westelijke brandtrap aan de noordgevel werd verplaatst. De loopbrug naar het voormalige T-hoog kwam te vervallen. De leegstaande hal werd herbestemd als tijdelijk onderkomen voor de Centrale Bibliotheek. Oorspronkelijke was de Centrale bibliotheek gehuisvest in het Hoofdgebouw. Het Masterplan uit de vierde bouwfase voorzag in een nieuw onderkomen voor de bibliotheek, die oorspronkelijk op de begane grond van het Hoofdgebouw was gesitueerd. Volgens planning zou de nieuwe bibliotheek samen met het universiteitsrestaurant in 2002 worden ondergebracht in de 30
hiervoor te transformeren W-hal - het huidige MetaForum. Tot die tijd diende De Hal als tijdelijk onderkomen van onder andere de Centrale Bibliotheek en werd er in de grote hal op het noorden een nieuwe verdieping geplaatst. De Hal bood daarnaast onderdak aan andere studentenvoorzieningen, zoals de ICTheek, het Notebook Service Centrum, CLIC (destijds Centrum voor Taal en Techniek) en het Stiltecentrum, en fungeerde het gebouw als voorloper op het huidige MetaForum. De kantoren van de dienst Bibliotheek en Informatievoorziening (nu IEC) werden eveneens in De Hal ondergebracht. In 2008, na samenvoeging van de bibliotheek met de bibliotheek WenST uit de oude W-hal, werd de CT-hal aan de noordzijde uitgebreid met een tijdelijke (maximaal 4 jaar) aanbouw: de Meeuwenkeet. De keet voorzag aanvankelijk in de behoefte aan een extra studiezaal voor de bibliotheek. Momenteel wordt de keet gebruikt door de faculteit Bouwkunde voor praktijk- en studiefaciliteiten van de bouwkundestudenten. In de zomer van 2012 is de centrale bibliotheek verhuist naar haar definitieve onderkomen: het MetaForum (voormalige W-Hal). Sindsdien staat De Hal opnieuw leeg. Onder invloed van het Masterplan werd De Hal, oorspronkelijk bedoeld voor ‘niet-stapelbare onderzoeksfuncties’, getransformeerd tot een gebouw met een bijzondere functie. Het oorspronkelijke programmatische onderscheid van Van Embden, volgens welke hij de ruimtevraag in vier verschillende categorieën gebouwen indeelde, werd hierdoor opgeheven.
Zie: www.OD205.com
37
Renovatie Gaslab (2002) Het voormalige laboratorium voor gevaarlijke experimenten - het Gaslab ten oosten van de oorspronkelijk CT-hal - is in 2002 gerenoveerd en herbestemd tot (muziek)theater naar ontwerp van J. Swagten. Bij de renovatie is de oorspronkelijke loopbrug tussen Gaslab en CT-hal behouden. Dit geldt tevens voor het industriële karakter van het exterieur. De renovatie van het Gaslab is illustratief voor een ‘subtielere’ aanpak van de bestaande bebouwing, zoals deze de afgelopen tien jaar is toegepast op het Campusterrein.
De transformatie van het Scheikunde ensemble is illustratief voor de gewijzigde ontwerpvisie uit de vierde bouwfase (1994-2009).
38
Deelconclusie: De FT-hal en CT-hal maakten oorspronkelijk deel uit van het Scheikunde ensemble. Dit ensemble werd tijdens de eerste bouwfase (1957-1965) gerealiseerd en bestond uit een hoogbouw met daar omheen vier laagbouwhallen. Het complex bezat een architectonische en stedenbouwkundige samenhang en was exemplarisch voor de ruimtelijke uitwerking van de ontwerpvisie van Van Embden in de eerste bouwfase (1957-1965). Beide hallen behoorden tot de categorie semi-industriële hallen. Dit waren specialistische all-purpose gebouwen met een sterk gestandaardiseerde structuur, maar aangepast aan de eisen van een bepaald wetenschapsgebied zoals de fysische technologie en de chemische technologie. De gebouwen zijn geïnspireerd op het zogenaamde haltype, zoals dat aan het begin van de twintigste eeuw werd toegepast in de fabrieksbouw: een fabriekshal op de begane grond waarin op halve hoogte een tussenvloer is geplaatst. Dit principe was maatgevend voor het gehele campuscomplex en is in de meest zuivere vorm toegepast in de laagbouwhallen. Het door Van Embden uit de fabrieksbouw geïntroduceerde principe sloot aan bij zijn wens om het TU-complex een industrieel karakter te geven. Dit karakter werd ondersteund door de toepassing van een gestandaardiseerd gevelsysteem, materialen als beton, staal, glas en aluminium en primaire kleuren in gevels, deuren en loopbruggen.
ensemble is illustratief voor de gewijzigde ontwerpvisie uit de vierde bouwfase (1994-2009). Bij de uitwerking van het Masterplan uit 1999 is nadrukkelijk afstand genomen van de architectonische benadering van Van Embden. Het toelaten van een meer gedifferentieerde architectuur heeft er toe geleid dat de karakteristieke architectonische samenhang tussen de oorspronkelijke gebouwen van het Scheikunde ensemble verloren is gegaan. De verschillende gebouwen worden niet meer gekenmerkt door een aan elkaar verwante industriële vormgeving, maar bezitten elk een eigen gezicht. Ook het programmatisch onderscheid dat in de oorspronkelijk opzet van Van Embden afleesbaar was in de toepassing van een bepaald gebouwtype is niet langer aanwezig. Zo is Vertigo een samensmelting van een hoogbouwschijf met een laagbouw-hal en is Matrix niet langer een ‘hal voor nietstapelbare onderzoeksfuncties’ maar een onderwijsgebouw in laagbouw. De voor dit gebouw zo karakteristieke hoge hal is door de plaatsing van de tussenvloeren niet langer als zodanig herkenbaar. Dit geldt tevens voor De Hal, die is getransformeerd tot een gebouw met een bijzondere functie. Om de bibliotheek te kunnen huisvesten is ook hier het meest karakteristieke element van het gebouw - de hoge hal op het noorden - door de plaatsing van een tussenvloer verloren gegaan.
In de jaren negentig zijn verschillende gebouwen binnen het ensemble (gedeeltelijk) gesloopt, gerenoveerd en/of nieuw gebouwd. De transformatie van het Scheikunde 39
Deel II - B Catalogus van Matrix (voorheen FT-hal) De Hal (voorheen CT-Hal) Onderdeel B gaat in op het object in de bestaande situatie. De catalogus van Matrix en De Hal bestaat uit een beschouwing van de beiden objecten op de achtereenvolgende schaalniveaus: het ensemble op de campus, het object en de elementen. De objecten worden zowel bekeken op de positie binnen het ensemble in relatie tot de gehele campus, als op het niveau van het object (de hal) en de elementen. Per beschouwingniveau worden de waarden geanalyseerd, opgetekend en toegekend.
42
< TU/e Campus gezien vanuit het westen voor de transformatie van de W-hal tot MetaForum.
Het ensemble op campusniveau Deze paragraaf beschrijft de opbouw en ruimtelijke werking van het (voormalig) Scheikunde ensemble in relatie tot het campus terrein. Dit gebeurt aan de hand van de drie plancomponenten: landschap, bebouwing en infrastructuur, die van belang zijn voor het begrip van de ruimtelijke opbouw van de campus. De wijze waarop Van Embden de drie plancomponenten met elkaar heeft verweven is representatief voor de functioneel modernistische stedenbouw. Aan de hand van beschrijvingen en beelden wordt een analyse gemaakt van het campus terrein, teneinde de specifieke waarden van het (voormalig) Scheikunde ensemble in relatie tot de campus bloot te leggen.
Functioneel modernisme De idee van de functioneel modernistische stedenbouw was stad en land te combineren tot een nieuwe ruimtelijke vorm: een stedelijke bebouwing in een landschappelijke omgeving. Deze voor het modernisme kenmerkende dubbele oriëntatie op steen en groen is zichtbaar in het ontwerp voor de TU/e campus. Vanuit elk gebouw of straat is zicht op het landschap en omgekeerd. Typerend voor Van Embden was zijn abstracte ontwerpbenadering, waarbij hij niet de vorm maar het functioneren van het bedrijf, in dit geval het onderwijs, als uitgangspunt nam.1 Het ontwerp voor de campus is dan ook functionalistisch. De organisatie van het programma is zo consequent mogelijk vertaald naar een ruimtelijke dispositie. Deze functionele benadering van het ontwerp past eveneens 1
Joosje van Geest, S.J. van Embden, Rotterdam, 1996, pp.62-69.
in de traditie van het modernisme. Daarnaast bevat de campus een integrale ruimtelijke organisatie met de voor het modernisme kernmerkende verwevenheid tussen landschap, bebouwing en infrastructuur. Een ander kenmerk van de functionalistische, modernistische architectuur en stedenbouw is de open bebouwing. Dit betekent dat het ruimtelijk ensemble zich niet langer presenteert als een massa, waar stratenpatronen en openbare ruimte zijn uitgesneden, maar juist als het omgekeerde hiervan; vrijstaande elementen in de ruimte. Doordat deze ruimte niet langer wordt begrensd, maar als het ware om de bebouwing heen vloeit, dient deze op een andere wijze te worden gestructureerd om niet in vormloosheid te resulteren. Door een specifieke articulatie van de openbare ruimten en een subtiele verweving van landschap, bebouwing en infrastructuur heeft Van Embden de afzonderlijke ruimten op de campus gekoppeld en is er een overtuigende vorm van stedelijkheid ontstaan.
Landschap Het Landschapsplan van Quadrat - in 2011 uitgevoerd in het kader van Campus 2020 - stelt dat de landschappelijke kwaliteit van de campus zoals die met name in de eerste ontwikkelingsfase is uitgezet, nog altijd de basis vormt van de ruimtelijke identiteit van de Technische Universiteit. Het betreft zowel de inbedding van de campus in de stedelijke structuur en de groenstructuur van Eindhoven als de landschappelijke detaillering binnen de campus. De wijze waarop Van Embden het groen heeft ingezet in de stedenbouw was essentieel voor de ruimtelijke opbouw van de campus. In navolging van de modernisten zette 43
Van Embden het groen in als bindend element voor het gebied. Door toepassing van groen op verschillende schaalniveaus werd een groot park via een parkstrook en een tuin verbonden aan het individuele gebouw. Hierdoor ontstond een in elkaar overvloeiende openbare ruimte die tevens fungeerde als alternatieve route naast de reguliere infrastructuur. Voor de aansluiting van het grootschalige groen naar de tuinen werden boomvelden en boomrijen ingezet. In de vierde bouwfase (het Masterplan) zijn niet alleen de individuele gebouwen binnen het Scheikunde ensemble getransformeerd, ook de buitenruimte is gewijzigd. Illustratief is de herinrichting van het gebied tussen Vertigo, De Hal en Matrix dat in 2002 naar ontwerp van landschapsarchitect Richard Koek en ir. Jean Leering (1934-2005) werd heringericht. Het plein is voorzien van de vier vloerreliëfs van Ad Dekkers (1938-1974) afkomstig uit de patio’s van het toenmalige rekencentrum (nu Laplacegebouw). Met de plaatsing van de Meeuwenkeet in 2008, is de ruimte aan de zuidzijde dichtgezet waardoor er geen duidelijke relatie meer is met het Kranenveld. dat eveneens als besloten eenheid kan worden gezien. Beide ‘pleinen’ worden als twee afzonderlijke eenheden ervaren. Het groen vormt niet langer een bindend element binnen het Scheikunde ensemble, maar versterkt eerder het solitaire karakter van de diverse gebouwen van het ensemble in relatie tot de campus. De zuidrand van het ensemble langs de Prof. Dorgelolaan heeft haar oorspronkelijke meer formele tuinarchitectonische karakter met een lange beukenhaag langs het fietspad, plataanschermen en losse boomgroepen in het gras als contrapunten voor de bebouwing vrij in het groen behouden. 2 2
Landschapsplan TU/e Science Park, Quadrat, maart 2011.
TU/e campus gezien vanuit het zuidoosten.
44
Karakteristiek voor de campus is de toepassing van groen in relatie tot het gebouw. Zo werden boomrijen ingezet als (zonne)scherm. De Plataanrijen voor de zuidgevels van beide hallen - Matrix en De Hal – zijn hiervan een typisch voorbeeld: een natuurlijke tweede gevel voor de glasgevel. Na de renovatie van Matrix heeft het Plataanscherm haar functie als natuurlijke zonwering weliswaar verloren, maar vormt nog altijd een karakteristiek element in het ensemble. De rij Platanen voor de zuidgevel van De Hal is met haar oorspronkelijke lengte een ‘stille’ getuige van de wijze waarop tijdens de vierde bouwfase werd omgegaan met de bebouwing uit de eerste bouwfase. Toen in 1999 een derde van de voormalige CT-hal voor de verbouw van T-hoog tot Vertigo werd gesloopt, werd de rij Platanen behouden.
Bebouwing De drie gebouwensembles uit de eerste bouwfase (19571965): het Hoofdgebouw, het Scheikunde ensemble en het Elektrotechniek ensemble, vormen de kern van de Campus. Deze ensembles waren opgebouwd uit programmatisch bepaalde verticale schijven (de hoogbouw met kantoor-, onderwijs- en onderzoeksruimten) en horizontale schijven (de hallen met niet-stapelbare onderzoeksfuncties), met elkaar verbonden door het loopbruggensysteem. De gebouwen van de eerste bouwfase vertoonden een sterke architectonische samenhang. De toepassing van hetzelfde gevelsysteem op de gevels van zowel de hoog- als laagbouwvolumes leidde tot een aantal varianten binnen hetzelfde thema. De consequent toegepaste materialen – beton, staal, glas, aluminium, zwarte baksteen – en de felgekleurde accenten maakten de verzameling gebouwen
tot een ensemble. Karakteristiek was de aansluiting van de bebouwing op het maaiveld. Van Embden plaatste een gebouw nooit ‘koud’ op het maaiveld. Door de gebouwen op te tillen en op een terug liggende plint te plaatsen trachtte hij de suggestie van een zwevend object te wekken. De aansluiting van de infrastructuur op het gebouw werd om dezelfde reden via een verdiepte of verhoogde entree gerealiseerd. Een ander belangrijk kenmerk van deze eerste fase was het generieke karakter en de daarmee samenhangende flexibiliteit. Dit laatste heeft er toe geleid dat de wisselende studentenaantallen en ideeën over faciliteiten, over onderzoek en onderwijs, maar ook over sfeer en architectuur, de door Van Embden geformuleerde uitgangspunten – ontmoeting, flexibiliteit en rationaliteit in de diverse bouwfasen op verschillende manieren zijn vormgegeven. Het Scheikunde ensemble stamt uit de eerste bouwfase, maar is onder invloed van het Masterplan in de vierde bouwfase ingrijpend gewijzigd. Het originele ensemble vormde een van de drie hoogbouwensembles op de campus. Door de positie van de drie gebouwen ten opzichte van elkaar en de overeenkomsten in materialisering, hoogte en schaal vormden de Scheikunde hoogbouw (voorheen T-hoog, nu Vertigo) en de Elektrotechniek hoogbouw (Potentiaal) samen met het Hoofdgebouw een drieluik van hoogbouwstructuren. Inmiddels heeft T-hoog een andere materialisering gekregen, waardoor de architectonische verwantschap met de twee andere hoogbouwstructuren is verdwenen. De hoogte, schaal en compositie van de hoogbouwstructuren is daarentegen gelijk gebleven. In de jaren negentig heeft er onder invloed van het Masterplan uit 1999 een verdichting van de bebouwing binnen het ensemble plaatsgevonden. Het oorspronkelijke 45
Scheikunde ensemble is hierdoor niet langer als ruimtelijke eenheid herkenbaar. Vertigo en Helix behoren tot de ‘muur van objecten’ gelegen ten noorden van de Prof. Dorgelolaan. Beide gebouwen sluiten met hun grote bouwvolumes aan bij de hoogstedelijke bebouwing aan de Fellenoord.3 De laagbouwhallen Matrix, De Hal en Gaslab worden door beide hoogbouwvolumes ingesloten en maken tevens deel uit van de stedelijke wand aan de Prof. Dorgelolaan. In de oorspronkelijke opzet verhielden de laagbouwhallen zich binnen de compositie van de campus hoofdzakelijk tot de ‘eigen’ hoogbouw. Qua programma, materialisering en schaal waren Matrix en De Hal verwant aan de andere hallen uit de eerste bouwfase. Hoewel de schaal en de positionering van deze hallen ten opzichte van de ‘eigen’ hoogbouw en elkaar min of meer gelijk is gebleven, is het architectonische karakter van de hallen net als van de hoogbouw in de vierde bouwfase gewijzigd. Het loopbruggensysteem de onderlinge verbindingsstructuur tussen de ensembles en de gebouwen binnen het ensemble - is met uitzondering van de loopbrug tussen De Hal en Vertigo onveranderd gebleven. Deze lijnen zijn nog altijd van belang voor de compositorische opbouw van de campus.
Infrastructuur De campus kent een getrapte hiërarchische verkeersstructuur, een hoofdader met vertakkingen die sterk verweven is met het groen. Deze opzet is typerend voor de modernistisch functionele stedenbouw. De belangrijkste entrees tot het campusterrein bevinden zich 3
Zie Meurs p.91
46
< De Wielen gezien vanuit het zuidwesten met links het Hoofdgebouw en rechts Matrix met daarachter Helix.
aan de oost- en westzijde. Beide doorkruisen de groene rand van de campus en sluiten via een bajonetsluiting aan op De Zaale: de centrale oost-west as met een breed profiel. De Zaale vormt samen met Den Dolech en De Wielen een infrastructurele lus. Een derde entree (Prof. Dr. Dorgelolaan) aan de zuidzijde sluit tevens aan op deze lus. In de oorspronkelijke opzet werden de ensembles vanaf deze lus via een zijstraat en een voorplein ontsloten. Entrees lagen niet aan de hoofdader maar aan een plein. Dit principe van een getrapte ontsluiting gold voor de campus uit de eerste drie bouwfasen. In de vierde bouwfase is hiervan nadrukkelijk afstand genomen door de introductie van een nieuw bindend element op de campus. De Wielen werd als autovrij middengebied aangewezen gemotoriseerd verkeer zou slechts nog gedeeltelijk worden toegestaan.4 Alle faculteitsingangen dienden aan dit nieuwe middengebied te worden gesitueerd. De nieuwe hoofdentree van de faculteit Bouwkunde in Vertigo aan de noordzijde en de nieuwe zuidentree van het Hoofdgebouw zijn illustratief voor de uitwerking van het Masterplan. Ook het voorstel van Martien Janssen om de oorspronkelijke FT-hal gelegen aan De Wielen om te vormen tot entreegebouw tot de nieuwbouw van Scheikunde en de nieuwe huisvesting van TNO in de CT-hal, moet in deze samenhang worden verklaard.
voor de campus, ze biedt ook een alternatieve route voor het langzaam verkeer. De loopbruggen, zijn vooral voor de eerste drie bouwfasen bepalend geweest als organiserend en verbindend principe. De loopbruggen ondersteunen een bepaald idee over het sociaal functioneren van de campus. Op de campus is het principe niet alleen gebruikt om verkeersstromen te scheiden en de voetgangers een apart parcours te gunnen, maar ook om mensen de kans te bieden elkaar te ontmoeten. “Juist in de wandelgangen worden tijdens toevallige ontmoetingen vaak belangrijke invallen en ideeën opgedaan.” De loopbruggen bieden op niveau één een alternatieve route van gebouw naar gebouw, waardoor het eerste niveau het hoofdniveau van de gebruiker is. De bruggen sluiten steeds aan op ontmoetingsruimten van waaruit tevens de verticale verbindingen binnen het gebouw zijn georganiseerd. Op deze manier bestaat er naast de campusordening op maaiveld, een interne organisatie van de gebouwen op een hoger niveau. Het Matrix gebouw vormt een belangrijke schakel in het loopbruggensysteem op ensemble niveau. Zowel de gebouwen van het oorspronkelijke Scheikunde ensemble (Vertigo en de Hal) als de nieuwbouw Helix zijn via Matrix verbonden met de rest van de campus. De betekenis van De Hal is beperkt tot het koppelen van het Gaslab aan het loopbruggensysteem.
De campus kent, passend bij de conventie van de modernistische stedenbouw, een verkeerssysteem waarbij verkeersstromen letterlijk zijn gescheiden. Tussen de gebouwen bindt zich het loopbruggensysteem. Dit is niet alleen esthetisch gezien beeldbepalend en karakteristiek 4 Het autovrije middengebied is in de huidige situatie vormgegeven als de Groene Loper.
47
Matrix vormt door de centrale ligging een belangrijk knooppunt binnen het loopbruggensysteem.
48
Deelconclusie: In het campusplan zijn de uitgangspunten voor landschap, bebouwing en infrastructuur, zoals die binnen de ideeën van de CIAM en de functionele stedenbouw zijn geformuleerd, duidelijk afleesbaar. Illustratief zijn het toepassen van een open bebouwing op maaiveld en de ‘vloeiende’ ruimte die hierdoor ontstaat; het koppelen van de schaalniveaus; het loskoppelen van de infrastructurele verkeersstromen door de loopbruggen en het aaneenschakelen van ontmoetingsplekken. De kwaliteit van het plan zit in de vertaling van de algemene regels naar een specifiek ontwerp, waarbij de koppeling van architectuur en stedenbouw een belangrijke rol speelt. De verweving van de drie plancomponenten: landschap, bebouwing en infrastructuur zorgt voor een driedimensionale ruimtelijke samenhang. Deze samenhang programmeert bovendien een specifiek idee over de sociale omgang, dat gestalte krijgt in de routing over en door het complex, de toepassing van loopbruggen en de vormgeving van uiteenlopende ontmoetingsplekken en verblijfsruimten. Op stedenbouwkundige schaal vormde het (voormalige) Scheikunde ensemble een van de drie leidende ensembles met een hoogbouwstructuur uit de eerste bouwfase. In de jaren negentig heeft er onder invloed van het Masterplan (1999) een verdichting van de bebouwing binnen het ensemble plaatsgevonden, hierdoor is de verwevenheid tussen landschap, bebouwing en infrastructuur gewijzigd. In de huidige situatie wijken zowel Vertigo (de voormalige Scheikunde hoogbouw) als Helix qua vorm, compositie en schaal af van de oorspronkelijke eenvoudige schijfvormen uit de eerste bouwfase. Zij sluiten met hun grote bouwvolumes
aan op de hoogstedelijke bebouwing aan de Fellenoord en maken ruimtelijk deel uit van de ’muur van objecten’ gelegen tussen De Wielen en de Prof. Dorgelolaan. De laagbouwhallen liggen als het ware ingeklemd tussen deze volumes en worden als zodanig opgenomen in de stedelijke wand aan de Prof. Dorgelolaan. De aanvankelijke architectonische verwantschap tussen de gebouwen uit de eerste fase heeft door de renovatie en nieuwbouw van de hoogbouw van Scheikunde en de renovatie van de hallen aan betekenis ingeboet. De gebouwen bezitten niet langer het industriële uiterlijk van de eerste fase, maar sluiten in hun verschijningsvorm aan op de vraag van het Masterplan om een meer gedifferentieerde architectuur toe te laten en afstand te nemen van de architectonische benadering van Van Embden en zijn bureau OD205. Dit geldt in het bijzonder voor de gevelbehandeling. De hoogbouw en laagbouw ten zuiden van De Wielen vormen geen ruimtelijke eenheid meer. Door de verschillende aanpassingen in de vierde bouwfase is de nauwe verwevenheid tussen landschap, bebouwing en infrastructuur gedeeltelijk opgelost. Wel zijn nog een aantal karakteristieke landschappelijke elementen aanwezig zoals de beukenhaag langs de Prof. Dorgelolaan en de Plataanschermen voor de zuidgevels van Matrix en De Hal. Het Scheikunde ensemble kan niet langer worden gezien als schoolvoorbeeld van de compositorische opbouw van de functionele stedenbouw zoals toegepast door Van Embden. Het karakteristieke loopbruggensysteem is daarentegen in hoofdopzet ongewijzigd en vormt nog altijd een belangrijk 49
bindend en sociaalruimtelijk element. Matrix vormt door de centrale ligging een belangrijk knooppunt binnen dit systeem. Dit geldt niet voor De Hal.
1965 1e bouwfase
Plattegrond campus Oude situatie - 1959
50
2010 4e bouwfase
Plattegrond campus Huidige situatie - 2012
51
Isometrie campus Oude situatie - 1959
52
Isometrie campus Huidige situatie - 2012
53
Verkeersstructuur met loopbruggen op de 1e verdieping anno 1965
54
Verkeersstructuur met loopbruggen op de 1e verdieping in 2012
55
Noordgevel Matrix, 2013
56
Object I - Matrix, voorheen FT-hal Ensembleniveau Omgeving Matrix is gelegen aan het Kranenveld ten zuiden van de Groene Loper1 en ten noorden van de verkeersader Prof. Dorgelolaan. In de huidige situatie wordt Matrix aan de noordzijde begrensd door het MetaForum (2012),2 aan de oostzijde door Helix, aan de zuidzijde door het Gaslab en De Hal met Meeuwenkeet (zuidwest) en aan de westzijde door Vertigo. De hal behoort tot de reeks gebouwen die door hun positionering in de rooilijn een wand vormen aan de zuidkant van de Groene Loper. Van west naar oost zijn dit achtereenvolgens Vertigo, Matrix, Helix en TNO. In de oorspronkelijke opzet maakte de hal deel uit van het Scheikunde ensemble. Dit ensemble bestond oorspronkelijk uit een hoogbouwschijf omgeven door vier laagbouwhallen. In de vierde bouwfase is het ensemble onder invloed van het Masterplan (1999) gewijzigd. De renovatie en verbouwing van T-hoog tot Vertigo en de nieuwbouw Helix voor de faculteit Scheikundige Technologie ten oosten van het ensemble hebben geleid tot een verdichting op maaiveldniveau. De in 2008 voor De Hal geplaatste Meeuwenkeet ten zuidwesten van Matrix, draagt hiertoe bij. Evenals het in 1999 tijdens de renovatie van Matrix geplaatste trafohuis ten zuiden van de hal. De oorspronkelijk vrije ligging van Matrix is door de verdichting van het ensemble opgeheven. Het lange noordzuid geplaatste volume van Helix vormt een nadrukkelijke 1 In het Masterplan (1999) wordt een nieuw stedenbouwkundig verbindingselement geïntroduceerd: De Wielen als autovrij middengebied. In het Landschapsplan TU/e Science Park (2011) wordt deze zuidelijke ruimtereeks verder uitgewerkt onder de noemer: de Groene Loper. 2 Metaforum bestaat uit de herbouwde W-hal met nieuwe opbouw en vormt het hart van de Campus.
afsluiting van het oorspronkelijke ensemble aan de oostzijde. Aan de westzijde wordt het ensemble afgesloten door Vertigo. Door de verdichting ten zuiden van De Wielen is het ensemble als ruimtelijke eenheid opgenomen in de bebouwingsstrook langs de Prof. Dorgelolaan.
Matrix getransformeerd van ‘een hal voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties’ voor een specifiek wetenschapsgebied van de fysische technologie tot een regulier onderwijs- en onderzoeksgebouw in twee lagen.
Routing en entrees Programma Het oorspronkelijke Scheikunde ensemble bestond uit een hoge schijf (T-hoog) omgeven door vier lage hallen (T-laag, FT-hal, CT-hal en Gaslab). In de oorspronkelijke opzet vormde het ensemble een stedenbouwkundige en architectonische eenheid met een duidelijke programmatische scheiding. Er was een nadrukkelijk onderscheid tussen de hoogbouw met algemene laboratoria en instructiezalen, kantoor- en vergaderruimten (T-hoog) en hallen voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties (FThal, CT-hal en Gaslab). Zowel de hoogbouw als de hallen waren eenvoudige doos- en schijfvormen. Ze bezaten een alzijdige oriëntatie en hadden gevels, die qua opbouw, materialisering en uitstraling verwant waren. De volumes werden verbonden door het loopbruggensysteem. Het onderscheid in gebouwtype op basis van het programma is in de jaren negentig vertroebeld. De functionele logica achter het gebouwtype is niet meer aanwezig. Oorzaak is de verminderde behoeften bij de faculteit Scheikunde aan grote onderzoekshallen onder invloed van nieuwe technologische ontwikkelingen. Veel onderzoeken vinden momenteel via computersimulatie plaats. De diverse katoor- en onderwijsruimten zijn momenteel in gebruik door de faculteit Scheikunde, maar door andere faculteiten waaronder Bouwkunde en Industrial Design. 57
Over de hele campus zijn routing en entrees duidelijk geënsceneerd. Het oorspronkelijke Scheikunde ensemble vormde hierop geen uitzondering. Op maaiveldniveau was er een duidelijk onderscheid tussen de entree van de hoogbouw en de entrees tot de hallen. De entree in de hoogbouw vormde als het ware de entree tot het ensemble en was als hoofdentree vormgegeven. De verhoogde entrees tot de hallen hadden een meer onopvallend, secundair karakter. In de huidige situatie worden alle gebouwen binnen het ensemble op maaiveldniveau zou als in de oorspronkelijke opzet aan de oost- en/of westzijde ontsloten, met uitzondering van de hoofdentree van Vertigo die conform het Masterplan is verplaatst naar de noordzijde van het gebouw. Via een luie trap annex auditorium in de voorbouw wordt de bezoeker direct naar het eerste niveau van het gebouw geleid: het hoofdniveau van de campus. Op het eerste niveau vindt de aansluiting tussen de verschillende gebouwen (hoogbouw en hallen) plaats door middel van het karakteristieke loopbruggensysteem. Matrix vormt door de centrale ligging in het ensemble een belangrijk knooppunt binnen dit systeem. Terwijl de hal op het eerste niveau aan vier zijden wordt ontsloten: noord, zuidoost, zuidwest en west, bezit de hal op maaiveld slechts
Matrix met loopbrug naar Vertigo
Scheve loopbrug naar Helix
58
toegang aan de westzijde. De verhoogde entree is via een hellingbaan of een enkele traptreden te bereiken en kent een secundair karakter. Dit geldt eveneens voor de overige ingangen aan de oost, zuid en noord gevel, die enkel als nooduitgang of expeditie-ingang dienst doen.
In de vierde fase is het loopbruggensysteem ter hoogte van Matrix op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp. Zo zijn de zuidelijke loopbrug tussen Vertigo en De Hal en de lange loopbrug aan de oostzijde van Matrix gesloopt. In plaats daarvan is Matrix na gereedkomen helix voorzien van een nieuwe diagonaal geplaatste loopbrug aan de zuidgevel. Hoewel de eerste ontwerpen van Martien Janssen voor Helix voorzagen in een nieuwe verbinding tussen Matrix en Helix werd deze in tweede instantie geschrapt. Pas na het gereedkomen van Helix besloot men de brug alsnog te plaatsen tijdens de renovatie van Matrix. De later toegevoegde ‘scheve’ loopbrug onderstreept het belang van het loopbruggensysteem als alternatieve route over de campus voor langzaam verkeer en de rol van Matrix binnen dit systeem.
Deelconclusie: Matrix is onderdeel van de verdichte zuidrand van de Campus. Oorspronkelijk behoorde Matrix tot het Scheikunde ensemble, dat werd gekenmerkt door een vrije positionering van de gebouwen in de ruimte. In de huidige situatie staat de hal i de reeks gebouwen (Vertigo, Helix,TNO) die door hun positionering in de rooilijn een wand vormen aan de zuidkant van de Groene Loper en door hun grote bouwvolumes aansluiten op de stedelijke bebouwing van de Fellenoord. De duidelijke programmatische scheiding per gebouwtype, die kenmerkend was voor de bebouwing uit de eerste bouwfase, is vertroebeld. Matrix is niet langer een hal voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties van één specifieke afdeling (de fysische technologie), maar een regulier onderwijs- en onderzoeksgebouw bestemd voor verschillende faculteiten. Op maaiveld bezit Matrix slechts een secundaire entree in de westgevel. De overige entrees zijn nooduitgangen of expeditie-ingangen. Op het eerste niveau wordt Matrix aan vier zijden - noord, zuidoost, zuidwest en west – ontsloten door het loopbruggensysteem. Matrix vormt door de centrale ligging blijvend een belangrijk knooppunt in het systeem.
59
Gang op niveau 1 Matrix, 2013
Onderzoekshal noordoost hoek van Matrix, 2013
60
Objectniveau
Volume Matrix is een doosvormig volume op een plint, met een afdruk van 82 x 40 meter en een maximale hoogte van 9 meter aan de noordzijde en ca 6 meter aan de zuidzijde. Het totale bruto vloer oppervlak (BVO) beslaat 7005,0 m2, het functioneel nuttig oppervlak (FNO) is 3660,0 m2. Het gebouw is te begrijpen als een samenstelling van twee hoofdvolumes. Het eerste volume gelegen aan de noordzijde is 15 meter breed, 68 meter lang en heeft een vrije hoogte van 9 meter. Hierin bevond zich oorspronkelijk de grote karakteristieke ‘fabriekshal’ op het noorden. Het tweede -iets lagere- volume bestaat uit drie vleugels met lagere ruimten die als het ware om de grote hal heen zijn gegroepeerd. In het midden van het lagere volume is het dak opgehoogd, waardoor een derde volume ontstaat. Het t.o.v. het lage volume verhoogde dak werd oorspronkelijk bekroond met 12 (4 rijen van 3) zaagtand daklichten en drie grote- inmiddels gesloopte - schoorstenen. Deze schoorstenen waren beeldbepalend voor het ontwerp.
Ruimtelijke structuur De ruimtelijke structuur van Matrix is gebaseerd op het in de fabrieksbouw geïntroduceerde principe van het haltype. Een hoge fabriekshal op de begane grond met op halve hoogte een tussenvloer met galerijen. Dit principe was maatgevend voor de gehele campus en sloot aan bij de wens van Van Embden om een ‘progressief industrieel’ milieu te creëren. De gebouwen moesten “de sfeer van het moderne laboratorium en van de moderne fabriek” uitademen.3 3
Bouwkundig weeklad, jrg. 75, nr. 2, 8 januari 1957.
In de oorspronkelijke opzet bezat de Matrix-hal een helder ruimtelijk schema: een op het noorden gelegen 9 meter hoge hal, aan drie zijden – oost, zuid, west - omsloten door een uit twee lagen bestaande vleugel met lagere vertrekken (max. hoogte 3 meter). De tussenvloer overkoepelde 3/5 van de hoofdvloer en was via gangen, galerijen en loopbruggen verbonden met de overige gebouwen op de campus. Van Embden was zich bewust dat een ver doorgevoerde standaardisatie in de gebouwen en onderdelen het ontstaan van monotone ruimten in zich droeg. Om dit te vermijden koos hij bewust voor een spel van aaneenschakelende ruimten van verschillende hoogten en het plaatselijk verspringen en verbreden van de lange gangen waardoor onverwachte plekken van verblijf en ontmoeting ontstonden. Oorspronkelijk bezat Matrix hierdoor een zeer afwisselende ruimtelijkheid. Deze ruimtelijkheid is in de loop der jaren ingrijpend gewijzigd en op sommige plaatsen zelfs verloren gegaan. Dit geldt in het bijzonder voor de meest karakteristieke ruimte van het gebouw: de lange, hoge hal. In de jaren negentig is de hal opgedeeld in compartimenten. Bij de renovatie in 1999 is de hal verticaal in drie afzonderlijke delen verdeeld. Het oostelijke deel bezit nog altijd de oorspronkelijke hoogte, terwijl de twee andere segmenten in 2006 door de plaatsing van extra vloer en een wand op de begane grond verder zijn onderverdeeld. De grote hal bestaat uit een hoge halruimte voor onderzoeksopstellingen en 5 afzonderlijke atelierruimten (3 op de begane grond en 2 op het eerste niveau). De tweede ingrijpende aanpassing, die van invloed is op de ruimtelijkheid van het gebouw, betreft de verkeersstructuur op het eerste niveau. Het oorspronkelijke 61
schema bestond uit een oostelijk en westelijk trappenhuis verbonden door twee routes. De noordelijke route liep via de zuidelijke galerij in de lichte ruimtelijke hal, waardoor men in het voorbijgaan direct zicht had op het werk in het laboratorium. De zuidelijke route was inpandig, maar zo gelegen en vormgegeven, dat direct daglichttoetreding en zicht op de omgeving mogelijk was. Door de gang op enkele plaatsen bewust te verbreden, zoals in de zuidwest hoek van het gebouw ter plaatse van de aansluiting van de loopbruggen en in het midden aan de zuid gevel, ontstonden er verblijfsruimten en werden lange ‘dode’ gang vermeden. De bewust gepositioneerde verbredingen ter plaatse van de trappenhuizen hadden eenzelfde functie. Bij de renovatie in 1999 en de aanpassing in 2006 zijn de indeling en de hiermee samenhangende ruimtelijkheid van de hal gewijzigd. De aansluiting op het loopbruggensysteem is ongewijzigd, evenals de plaats van de trappenhuizen. Tijdens de renovatie zijn de open trappenhuizen dichtgezet en de oude trappen vervangen. De belangrijkste wijzigingen aan de oorspronkelijke opzet betreffen de ligging van de gangen en de indeling/plattegrond van de diverse ruimten aan weerszijden van deze gangen. Zo is de noordelijke gang in zuidelijke richting verschoven. De grote ruimten in het midden van het gebouw, die in het oorspronkelijke ontwerp daglicht kregen via de tandvormige daklichten, zijn onderverdeeld in kleinere ruimten. Deze nieuw indeling heeft tevens als gevolg dat de zuidelijke galerij van de grote hal is komen te vervallen. De noordelijke gang is zo gepositioneerd dat daglichttoetreding via de bestaande daklichten gebeurd. Dit geldt tevens voor de ruimten ten zuiden van deze gang. De noordelijk van deze gang gelegen ruimten ter plaatse van de oude galerij ontvangen licht via de puien in de grote hal ter plaatse van de oorspronkelijke
Impressie ruimtelijke kwaliteit Matrix
62
galerij. De zuidelijke gang is eveneens verschoven richting noorden. De verbreding van de gang in de zuidwesthoek en het midden van de zuid gevel zijn komen te vervallen. Hierdoor is een lange gang met aan weerszijden ruimten ontstaan. De diverse aanpassingen aan het gebouw hebben er toe geleid dat de verkeersstructuur op het eerste niveau, die bestond uit een afwisseling van loopbruggen, galerijen en gangen, is gedegradeerd tot een doorgaande route met lange ‘dode’ gangen. De door Van Embden bewust gecreëerde verblijfsruimten zijn komen te vervallen. Dit zelfde geldt voor de relatie tussen in- en exterieur. Om lange eentonige gangen te vermijden, ontwierp Van Embden binnen de gangenstructuur plekken met daglichttoetreding en zicht op de omgeving. Deze plekken zijn dicht gezet. De indeling/ plattegrond heeft eveneens aan duidelijkheid verloren. Met het opdelen van de grote hal heeft het gebouw haar meest karakteristieke ruimte verloren.
Plattegronden Typerend voor de modernistische architectuur is het loskoppelen van de gevels en de binnenwanden van de hoofd draagstructuur. De indeling van het gebouw is zo meer flexibel en makkelijker aan te passen aan toekomstige ontwikkelingen. Flexibiliteit van de gebouwen met het oog op toekomstige veranderingen vormde een van de drie ontwerpuitgangspunten van Van Embden. De flexibiliteit was de kracht van het ontwerp, maar ook in het geval van de hal ook de zwakte. Door het voortdurend aanpassen van
de indeling aan veranderd gebruik, is de oorspronkelijke ruimtelijkheid van het Matrix-gebouw in de loop der jaren verloren gegaan. De heldere, symmetrisch opgebouwde plattegronden van Van Embden zijn op basis van steeds veranderende functionele behoeften, ‘willekeurig’ onderverdeeld. De ruimtelijkheid van het oorspronkelijke ontwerp heeft plaats gemaakt voor een minder leesbare ruimtelijke structuur.
Deelconclusie: De compositie en plaatsing van de bouwvolumes van Matrix is programmatisch bepaald. De grote karakteristieke ‘fabriekshal’ op het noorden, oorspronkelijk bestemd voor grote onderzoeksopstellingen, vormt het hoofdvolume. Hierom heen is een tweede lager volume gelegen, dat bestaat uit twee bouwlagen met kleinere ruimten voor onderwijs, onderzoek en kantoor. De ruimtelijke structuur van de hal is gebaseerd op het uit de fabriekbouw geïntroduceerde principe van een hoge hal op de begane grond met op halve hoogte een tussenvloer met galerijen. De tussenvloer overkoepelde oorspronkelijk 3/5 van de hoofdvloer en was via gangen, galerijen en loopbruggen verbonden met de overige gebouwen van de campus. In de jaren negentig is de grote halruimte opgedeeld in drie verticale compartimenten. In 2006 zijn in het westelijk en midden deel twee vloeren geplaatst. Het oostelijk deel bezit nog altijd de oorspronkelijke hoogte van 9 meter. Door de aanpassingen bestaat de hal nu uit 6 compartimenten: een onderzoekshal en vijf atelierruimten. 63
Diverse aanpassingen aan het gebouw hebben er toe geleid dat de verkeersstructuur op het eerste niveau, die bestond uit een afwisseling van loopbruggen, galerijen en gangen met verblijfsruimten en zicht op de omgeving, is gedegradeerd tot een doorgaande route met lange ‘dode’ gangen. Met het opdelen van de grote hal heeft het gebouw haar meest karakteristieke ruimte verloren. Flexibiliteit van de gebouwen met het oog op toekomstige veranderingen vormde een van de drie ontwerpuitgangspunten van Van Embden. Deze flexibiliteit vormde de kracht van het ontwerp. Bij het Matrix-gebouw hebben de diverse aanpassingen van de indeling op grond van veranderende functionele behoeften er toe geleid dat de heldere symmetrische opgebouwde plattegronden, ‘willekeurig’ zijn onderverdeeld. De ruimtelijkheid van het oorspronkelijke ontwerp heeft plaats gemaakt voor een minder leesbare ruimtelijke structuur.
Noordgevel Matrix, 2013
Noordgevel Matrix met houten panelen
64
Elementniveau
Constructie Van Embden beschouwde “de keuze van de constructie als een van de meest wezenlijke expressiemiddelen van de architectuur”.4 Voor de hallen koos hij in tegenstelling tot de hoogbouw die een meer representatieve functie had, voor een eenvoudige, functionele standaard oplossing. De hoofd draagstructuur van Matrix is sinds de bouw ongewijzigd. Het bestaat uit een skelet van gewapend beton op een grid van 6,2 X 6,2 meter. Met uitzondering van de grote hal, die als een grote vrije ruimte zonder pilaren was vormgegeven, overspannen door grote betonnen portalen. Net als de overige gebouwen op de campus is het gebouw niet ‘koud’ op het maaiveld geplaatst, maar op een terug liggende, betonnen plint. In 2006 is in de grote hal een staalconstructie met stalen vloeren geplaatst.
Gevels Oorspronkelijk waren de gevels van de hoogbouwstructuren en de laagbouwhallen op het TU/e ensemble verwant aan elkaar door de overal toegepaste moduulmaat van 1,24 meter en door een vergelijkbare materialisering in glas en metaal. De gevels waren transparant en kregen een vergelijkbare raamwerkverdeling. De indeling van de gevel was steeds een variatie op hetzelfde thema, waarbij de variatie werd bepaald door de functie van het gebouw. Horizontaal voor de ‘hallen voor niet stapelbare onderzoeksfuncties’ en verticaal voor de hoogbouwstructuren met algemene laboratoria, instructiezalen, kantoor- en vergaderruimten. Een accentuering van de volumes in ‘voorkant’ en 4
De Ingenieur, jrg.76, nr. 4 24 juli 1964
‘achterkant’ werd niet gemaakt. De gebouwen waren alzijdig.
panelen. Na het verwijderen van de houten panelen in 2012 is het horizontale aanzien van de gevel hersteld.
In de huidige situatie heeft Matrix twee verschillende geveltypen gekregen: een glazen vliesgevel aan de noordzijde en gesloten, met golfmetaal bekleedde, gevels (meer dan 50%) aan de oost-, zuid- en westzijde. Daarnaast zijn de betonnen geveldelen in de noordgevel aan weerszijden van het glazen deel met golfmetaal bekleed. De gesloten gevels waren oorspronkelijk in opbouw en materialisering gelijk aan de gevel aan de noordzijde: glazen vliesgevels (curtainwall) in een stalen frame op basis van de voor de gehele campus geldende moduulmaat 1,24 meter. De articulatie van de gevels was sterk horizontaal en diende ter benadrukking van de functie van de hal die gekenmerkt werd “door ligging begane-gronds, door grote horizontaliteit en door de mogelijkheid van toetreding van daglicht van de bovenzijde”.5 Deze horizontalitieit werd op verschillende wijze in de gevels geaccentueerd. In de oost-, zuid, en westgevel gebeurde dit door de plaatsing van drie lange stroken, gekleurde (blauwe) borstweringen achter de glazen gevels. De gevels werden hierdoor in vijf lange horizontale stroken onderverdeeld. In de glazen noordgevel gebeurde dit onder andere door de smalle stroken met horizontale kiepraampjes en de twee stalen profielen halverwege en bovenaan de gevel.
De oost-, zuid- en westzijde zijn dichtgezet met golfmetalen gevelbeplating en aluminium kozijnen. Het oorspronkelijke alzijdige open karakter van het gebouw is hierdoor gewijzigd. Het gebouw heeft een duidelijke vooren achterkant gekregen. In het oorspronkelijke ontwerp was de plaats van de betonnen kolommen (het grid) afleesbaar in de oost-, zuid- en westgevel. De vlakverdeling van de gevel bracht de achterliggende constructie van het gebouw tot uitdrukking. Daarnaast bezaten ook deze gevels door de toepassing van lange blauwe stroken een sterke horizontale geleding. De nieuwe gesloten gevels bezitten door de plaatsing lange raamstroken een – zij het minder nadrukkelijke - horizontale geleding, maar deze verwijst op geen enkele wijze meer naar de achterliggende structuur van het gebouw.
Bij de renovatie in 1999 zijn alle gevels vernieuwd. De nieuwe noordgevel bezit een indeling op basis van het standaardstramien van de oude gevel. Dit stramien werd onderbroken door een willekeurige plaatsing van houten 5 Toelichting op het Schetsplan door S.J. van Embden, februari 1957. Archief TU/e.
65
Materialisering Een van de leidende ideeën met betrekking tot de keuze voor materialen was voor Van Embden het ‘type’ gebruiker. Hij had de overtuiging dat de gebruikers van zijn gebouwen - de toekomstige ingenieurs - positief zouden staan ten aanzien van technische ontwikkelingen. Daarom zocht hij naar een sfeer die paste bij ‘de moderne fabriek’. De gebouwen moesten een uitstraling hebben die vergelijkbaar zou zijn met de toekomstige werkomgeving van de ingenieurs in opleiding. Bij zijn ontwerpen van de onderwijs- en onderzoeksgebouwen zag hij een geïdealiseerd fabrieksmilieu voor zich. Bij het ontwerp voor de scheikunde hallen baseerde op het in de fabrieksbouw
Interieur Matrix, 2013
66
toegepaste hallentype, ten einde een ‘progressief industrieel milieu’ te verwezenlijken. Het ‘technische’ en ‘vooruitstrevende’ ideaal van Van Embden vertaalde hij naar gebouwen met een rationele, waar mogelijk flexibele opzet. De gebouwen werden gebaseerd op een grid, kregen een regelmatige dispositie van de ruimten en een neutrale uitstraling in de gevels. De industriële uitstraling van de gebouwen werd hoofdzakelijk bepaald door de neutrale omhulling van de betonnen structuur in de vorm van vliesgevels van metaal en glas. De moderne fabriekssfeer werd in het interieur ondersteund door de materialisering in detail; bijvoorbeeld stalen opgewerkte deuren, trappenhuizen met stalen trappen, stalen reling bij trappen en galerijen en in het geval van de scheikundige hallen – het bewust zichtbaar laten van installatie, leidingen en constructie.
dat het oorspronkelijke industriële karakter niet meer herkenbaar is en dat er op geen enkele wijze is getracht hierop aan te sluiten of naar te verwijzen. Illustratief zijn de zwarte houten puien ter plaatse van de trappenhuizen en de nieuwe atelierruimten in de grote hal. Deze puien wijken qua indeling, detaillering en materiaalgebruik, nadrukkelijk af van het originele ontwerp. Hetzelfde geldt voor de zwarte deuren met patrijspoort bij de atelierruimten en voor de overal toegepaste (behalve in de atelierruimten) verlaagde witte plafonds.
In reactie op een opmerking van de faculteit Scheikunde dat “de borstweringen en u-profielen samen met de centrale verwarming een rommelig geheel vormen” stelde Van Embden dat de gebouwen overeenkomstig de uitdrukkelijke opdracht “in de stijl van een eenvoudige utiliteitsbouw” zijn gerealiseerd.6 Rondom de plekken van ontmoeting werden door Van Embden doorgaans warmere materialen (hout) en kleuren (aardetinten) ingezet.
Door de renovatie in 1999, waarbij het interieur is vernieuwd, is het oorspronkelijke materialen- en kleurenschema niet meer vast te stellen. Duidelijk is wel 6 Beantwoording opmerkingen afdeling Scheikundige Technologie van December 1959 betreffende de afbouw van de technologiesche hallen, S.J. van Embden, januari 1960 – Archief TU/e.
67
Onderzoekshal Matrix, 2013
Grote hal Matrix in de jaren zestig
68
Deelconclusie: De toegepaste constructie is essentieel voor de architectonische expressie. Voor de hallen is gekozen voor een eenvoudige, functionele standaardoplossing. Een betonnen skelet op een gridstructuur van 6,2 x 6,2 meter. De neutraliteit van het grid is slechts doorbroken ter plaatse van de grote hal, die als vrije ruimte zonder pilaren is vormgegeven en wordt overspannen door betonnen spanten. Deze spanten bepaalden samen met de functioneel noodzakelijke galerijen (enerzijds in verband met de stabiliteit van de glasgevel en anderzijds als onderdeel van de infrastructuur) het aanzien van de hal. Door de latere plaatsing van een staalconstructie met stalenvloeren in de grote hal, heeft de grote halruimte zijn architectonische verbeeldingskracht, als verwijzing naar de moderne fabriek – de toekomstige werkplek van de jonge ingenieur -, verloren. Het gebouw kende een alzijdig, open karakter, dat aansloot op het programma: horizontale hallen voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties. De horizontaliteit van het gebouw werd benadrukt door de toepassing van neutrale glasgevels, die werden onderbroken door horizontale (blauwe) stroken. De vlakverdeling refereerde naar de achterliggende constructie. In de huidige situatie heeft Matrix twee verschillende geveltypen: een glazen vliesgevel aan de noordzijde en gesloten(meer dan 50%) golfmetalen gevels aan de oost, zuid en westzijde. Het alzijdige karakter van het gebouw is hierdoor opgeheven. Het gebouw heeft een duidelijke vooren achterkant gekregen. De nieuwe gevel aan de noordzijde presenteert zich door de ligging aan de Groene Loper en de toepassing van glas en metaal als nadrukkelijke voorzijde van het gebouw. De noordgevel kent na de verwijdering van de
houten panelen een aan de oorspronkelijke gevels verwante horizontale geleding. De oost, zuid en westgevel presenteren zich nadrukkelijk, door de materiaalkeuze en het gesloten karakter, als achterkanten. De toepassing van golfmetalen gevels zou volgens de ontwerpers verwijzen naar het industriële karakter van het gebouw, maar gaat zonder meer ten koste van het neutrale open karakter van het oorspronkelijke gebouw. De horizontale geleding correspondeert niet langer met de achterliggende constructie. Een van de leidende ideeën met betrekking tot de keuze voor materialen was voor Van Embden het “type” gebruiker. Zijn gebouwen, die bestemd waren voor de toekomstige ingenieur, dienden de sfeer van de moderne fabriek uit te ademen. Het industriële karakter van de gebouwen werd hoofdzakelijk bepaald door de neutrale omhulling van de betonnen constructie en door de toepassing van vliesgevels van glas en staal. In het interieur werd dit ondersteund door de materialisering in details: stalen opengewerkte deuren, trappenhuizen met stalen trappen, stalen relingen bij trappen en galerijen, vloertegels en onbeschilderde betonnen elementen. Ook het opzettelijk zichtbaar laten van leidingen, installaties en constructie in de scheikundige hallen diende ter ondersteuning van het industriële karakter van deze gebouwen. Bij de renovatie van Matrix in 1999 is afgeweken van het door Van Embden gehanteerde kleuren en materialenschema. Opmerkelijk is dat bij de renovatie van de gevels, volgens 69
de ontwerpers van de renovatie, bewust is gezocht naar aansluiting op het industriële karakter, terwijl ditzelfde principe in het interieur is losgelaten. Alleen de hoge hal in de noordoost hoek van het gebouw verwijst nog naar de fabriekssfeer van de oorspronkelijke hal. De overige ruimten zijn getransformeerd tot functionele, maar architectonisch oninteressante, standaard onderwijslokalen, werkplaatsen en kantoorruimten.
A’
B’
B
A Plattegrond begane grond Oude situatie - 1959 1:500
70
A’
B’
B
A Plattegrond begane grond Huidige situatie - 2012 1:500
71
Plattegrond 1e verdieping Oude situatie - 1959 1:500
72
Plattegrond 1e verdieping Huidige situatie - 2012 1:500
73
Plattegrond begane grond Transformatie 1:500
74
Plattegrond 1e verdieping Transformatie 1:500
75
Aanzicht Noordzijde, Oude Situatie - 1959, 1:200
Aanzicht Noordzijde, Huidige Situatie - 2012, 1:200
76
77
Aanzicht Oostzijde Oude Situatie - 1959 1:200
78
Aanzicht Oostzijde Huidige Situatie - 2012 1:200
79
80
Aanzicht Zuidzijde, Oude Situatie - 1959, 1:200
Aanzicht Zuidzijde, Huidige Situatie - 2012, 1:200
81
Aanzicht Westzijde Oude situatie - 1959 1:200
82
Aanzicht Westzijde Huidige situatie - 2012 1:200
83
A
A’
Dwarsdoorsnede AA’ Oude situatie - 1959 1:200
84
A
A’
Dwarsdoorsnede AA’ Huidige situatie - 2012 1:200
85
A
A’
Dwarsdoorsnede AA’ Transformatie 1:200
86
A
A’
Betonskelet 1:200
87
B Langsdoorsnede BB’, Oude Situatie - 1959, 1:200
B Langsdoorsnede BB’, Huidige Situatie - 2012, 1:200
88
B’
B’ 89
Verkeersruimte begane grond Oude situatie - 1959 1:500
90
Verkeersruimte begane grond Huidige situatie - 2012 1:500
91
Verkeersruimte 1e verdieping Oude situatie - 1959 1:500
92
Verkeersruimte 1e verdieping Huidige situatie - 2012 1:500
93
CT-hal na transformatie in jaren negentig tot tijdelijk onderkomen centrale biboliotheek.
94
Object II - De Hal, voorheen CT-hal Ensembleniveau Omgeving De Hal is gelegen aan het Kranenveld ten zuiden van de Groene Loper5 en ten noorden van de verkeersader Prof. Dorgelolaan. In de huidige situatie wordt het voormalige Scheikunde ensemble bepaald door Helix aan de oostzijde en Vertigo aan de westzijde. Deze twee gebouwen vormen door hun positionering in de rooilijn een stedelijke wand aan de zuidkant van de Groene Loper. Van west naar oost zijn dit achtereenvolgens Vertigo, Matrix, Helix en TNO. De laagbouwhallen De Hal, Matrix en Gaslab worden door beide hoogbouwvolumes ingesloten en maken tevens deel uit van de stedelijke wand aan de Prof. Dorgelolaan. De Hal vormt samen met Vertigo en Helix de zuidelijke begrenzing van het ensemble. In de oorspronkelijke opzet maakte De Hal deel uit van het Scheikunde ensemble. Dit ensemble bestond oorspronkelijk uit een hoogbouwschijf omgeven door vier laagbouwhallen. In de vierde bouwfase is het ensemble onder invloed van het Masterplan (1999) gewijzigd. De renovatie en verbouwing van T-hoog tot Vertigo en de nieuwbouw Helix voor de faculteit Scheikundige Technologie ten oosten van het ensemble hebben geleid tot een verdichting op maaiveldniveau. De in 2008 voor De Hal geplaatste Meeuwenkeet ten zuidwesten van Matrix, draagt hiertoe bij. Evenals het in 1999 tijdens de renovatie van Matrix geplaatste trafohuis ten zuiden van Matrix. De oorspronkelijk vrije ligging van De Hal is door de 5 In het Masterplan (1999) wordt een nieuw stedenbouwkundig verbindingselement geïntroduceerd: De Wielen als autovrij middengebied. In het Landschapsplan TU/e Science Park (2011) wordt deze zuidelijke ruimtereeks verder uitgewerkt onder de noemer: de Groene Loper.
verdichting van het ensemble opgeheven. Het lange noordzuid geplaatste volume van Helix vormt een nadrukkelijke afsluiting van het oorspronkelijke ensemble aan de oostzijde. Aan de westzijde wordt het ensemble afgesloten door Vertigo. Door de verdichting ten zuiden van De Wielen is het ensemble als ruimtelijke eenheid opgenomen in de bebouwingsstrook langs de Prof. Dorgelolaan.
voor een specifiek wetenschapsgebied van de chemische technologie tot een gebouw met een bijzondere functie als voorloper voor het MetaForum. De programmatische wijziging van het gebouw in een ‘verzamelgebouw’ voor de Centrale Bibliotheek, de ICTheek, het Notebook Service Centrum, CLIC (destijds Centrum voor Taal en Techniek) en het Stiltecentrum is vooral van invloed geweest op de oorspronkelijke plattegrond en indeling van het gebouw.
Programma Het oorspronkelijke Scheikunde ensemble bestond uit een hoge schijf (T-hoog) omgeven door vier lage hallen (T-laag, FT-hal, CT-hal en Gaslab). In de oorspronkelijke opzet vormde het ensemble een stedenbouwkundige en architectonische eenheid met een duidelijke programmatische scheiding. Er was een nadrukkelijk onderscheid tussen de hoogbouw met algemene laboratoria en instructiezalen, kantoor- en vergaderruimten (T-hoog) en hallen voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties (CThal, FT-hal en Gaslab). Zowel de hoogbouw als de hallen waren eenvoudige doos- en schijfvormen. Ze bezaten een alzijdige oriëntatie en hadden gevels, die qua opbouw, materialisering en uitstraling verwant waren. De volumes werden verbonden door het loopbruggensysteem. Het onderscheid in gebouwtype op basis van het programma is in de jaren negentig vertroebeld. De functionele logica achter het gebouwtype is niet meer aanwezig. Oorzaak is de verminderde behoeften bij de faculteit Scheikunde aan grote onderzoekshallen onder invloed van nieuwe technologische ontwikkelingen. Veel onderzoeken vinden momenteel via computersimulatie plaats. De Hal is in de jaren negentig getransformeerd van ‘een hal voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties’ 95
Routing en entrees Over de hele campus zijn routing en entrees duidelijk geënsceneerd. Het oorspronkelijke Scheikunde ensemble vormde hierop geen uitzondering. Op maaiveldniveau was er een duidelijk onderscheid tussen de entree van de hoogbouw en de entrees tot de hallen. De entree in de hoogbouw vormde als het ware de entree tot het ensemble en was als hoofdentree vormgegeven. De verhoogde entrees tot de hallen hadden een meer onopvallend, secundair karakter. In de huidige situatie worden alle gebouwen binnen het ensemble op maaiveldniveau zo als in de oorspronkelijke opzet aan de oost- en/of westzijde ontsloten, met uitzondering van de hoofdentree van Vertigo die conform het Masterplan is verplaatst naar de noordzijde van het gebouw. Via een luie trap annex auditorium in de voorbouw wordt de bezoeker direct naar het eerste niveau van het gebouw geleid: het hoofdniveau van de campus. Op het eerste niveau vindt de aansluiting tussen de verschillende gebouwen (hoogbouw en hallen) plaats door middel van het karakteristieke loopbruggensysteem. In de oorspronkelijke opzet bezat het Scheikunde ensemble
Entree De Hal, 2012
Loopbruggen De Hal, 2012
96
Deelconclusie: een circulair loopbruggensysteem dat T-hoog, Matrix en De Hal verbond. Na de gedeeltelijke sloop De Hal en de loopbrug ter plaatse van T-hoog in 1999 is dit systeem onderbroken. De sloop was tevens bepalend voor de interne infrastructuur van De Hal. Op het eerste niveau is De Hal aan de noordzijde verbonden met Matrix en aan de oostzijde met het Gaslab. Op maaiveldniveau is de oorspronkelijke secundaire entree aan de westzijde vervallen en vervangen door een duidelijke hoofdingang aan de oostzijde. De verhoogde entree met luifel is via een hellingbaan of enkele traptreden toegankelijk. De overige ingangen in de zuid, west en noord gevel, eveneens via traptreden bereikbaar, dienen enkel als nooduitgang of expeditie-ingang. Aan de noordzijde wordt De Hal door middel van een gang verbonden met de Meeuwenkeet.
De Hal is onderdeel van de verdichte zuidrand van de Campus. Oorspronkelijk behoorde De Hal tot het Scheikunde ensemble, dat werd gekenmerkt door een vrije positionering van de gebouwen in de ruimte. In de huidige situatie wordt de Hal ruimtelijk gezien ingeklemd tussen de twee hoogbouwstructuren Vertigo en Helix, die door hun positionering in de rooilijn een wand vormen aan de zuidkant van de Groene Loper en door hun grote bouwvolumes aansluiten op de stedelijke bebouwing van de Fellenoord. De duidelijke programmatische scheiding per gebouwtype, die kenmerkend was voor de bebouwing uit de eerste bouwfase, is vertroebeld. De Hal is niet langer een hal voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties, maar een gebouw met een bijzondere functie, die inmiddels is komen te vervallen. Op maaiveld wordt De Hal door middel van een hoofdingang in de oostgevel ontsloten. De overige entrees zijn nooduitgangen of expeditie-ingangen. Op het eerste niveau is de Hal via de loopbrug aan de noordzijde gekoppeld aan het loopbruggensysteem van de campus. Aan de oostzijde bevindt zich een tweede loopbrug, die De Hal met het Gaslab verbindt. In tegenstelling tot Matrix is de functie van De Hal binnen het loopbruggensysteem verwaarloosbaar. De ontsluiting van het gebouw vindt hoofdzakelijk op maaiveldniveau plaats.
97
Interieur De Hal, 2013
Voormalige stilteruimte De Hal, 2013
98
Objectniveau Volume De Hal is een doosvormig volume op een plint, met een voetprint van 56 x 40 meter en een maximale hoogte van 9 meter aan de noordzijde en ca 6 meter aan de zuidzijde. Het totale bruto vloer oppervlak (BVO) beslaat 5.169,00 m2, het functioneel nuttig oppervlak (FNO) is 3666,97 m2.6 Het gebouw was oorspronkelijk een samenstelling van twee hoofdvolumes. Het eerste volume gelegen aan de noordzijde was 15 meter breed, 68 meter lang en had een vrije hoogte van maximaal 9 meter. Hierin bevond zich oorspronkelijk de grote karakteristieke ‘fabriekshal’ op het noorden. Het tweede -iets lagere- volume bestond uit drie vleugels met lagere ruimten die als het ware om de grote hal heen waren gegroepeerd. In het midden van het lagere volume was het dak opgehoogd, waardoor een derde volume ontstond. Het t.o.v. het lage volume verhoogde dak werd oorspronkelijk bekroond met 12 ( 4 keer 3 rijen) zaagtand daklichten en drie grote- inmiddels gesloopte - schoorstenen. Deze schoorstenen waren beeldbepalend voor het ontwerp. De heldere opbouw van volumes is door de sloop van 1/3 deel van het gebouw verloren gegaan. Het gebouw is niet langer een programmatische vertaling van de functies: een hoge hal voor onderzoeksopstellingen omringd door drie vleugels van tweelagen voor onderwijs- en kantoorruimten.
halve hoogte een tussenvloer met galerijen. Dit principe was maatgevend voor de gehele campus en sloot aan bij de wens van Van Embden om een ‘progressief industrieel’ milieu te creëren. De gebouwen moesten “de sfeer van het moderne laboratorium en van de moderne fabriek” uitademen.7 In de oorspronkelijke opzet bezat De Hal een helder ruimtelijk schema: een op het noorden gelegen 9 meter hoge hal, aan drie zijden – oost, zuid, west - omsloten door een uit twee lagen bestaande vleugel met lagere vertrekken (max. hoogte 3 meter). De tussenvloer overkoepelde 3/5 van de hoofdvloer en was via gangen, galerijen en twee loopbruggen in de noordoost en noordwest hoek van het gebouw verbonden met de overige gebouwen op de campus.
De ruimtelijke structuur van De Hal was gebaseerd op het in de fabrieksbouw geïntroduceerde principe van het haltype. Een hoge fabriekshal op de begane grond met op
Van Embden was zich bewust dat een ver doorgevoerde standaardisatie in de gebouwen en onderdelen het ontstaan van monotone ruimten in zich droeg. Om dit te vermijden koos hij bewust voor een spel van aaneenschakelende ruimten van verschillende hoogten en het plaatselijk verspringen en verbreden van de lange gangen waardoor onverwachte plekken van verblijf en ontmoeting ontstonden. Oorspronkelijk bezat De Hal hierdoor een zeer afwisselende ruimtelijkheid. Deze ruimtelijkheid is in de loop der jaren ingrijpend gewijzigd en verloren gegaan. Dit geldt in het bijzonder voor de meest karakteristieke ruimte van het gebouw: de lange, hoge hal. In de jaren negentig is in de hoge hal een vloer geplaatst en zijn er aan de westzijde kleinere kantoorvertrekken ontstaan. In de noordoost hoek van het gebouw is op niveau 1 een wand geplaatst en een afgesloten stilteruimte gerealiseerd. Een tweede ingrijpende aanpassing, die van invloed
6 http://w3.tue.nl/nl/diensten/dh/gebouwinformatie_campus_ tue/de_hal/
7
Ruimtelijke structuur
Bouwkundig weeklad, jrg. 75, nr. 2, 8 januari 1957.
99
is op de ruimtelijkheid van het gebouw, betreft de verkeersstructuur. Het oorspronkelijke schema bestond uit een oostelijk en westelijk trappenhuis op het eerste niveau verbonden door twee routes. De noordelijke route liep via de zuidelijke galerij in de lichte ruimtelijke hal, waardoor men in het voorbijgaan direct zicht had op het werk in het laboratorium. De zuidelijke route was inpandig, maar zo gelegen en vormgegeven, dat direct daglichttoetreding en zicht op de omgeving mogelijk was. Door de gang in het midden van de zuidgevel te verbreden ontstond er een verblijfsruimte met zicht op de omgeving en werd een lange ‘dode’ gang vermeden. De bewust gepositioneerde verbredingen ter plaatse van de trappenhuizen hadden eenzelfde functie. Door de gedeeltelijke sloop en de plaatsing van een extra vloer op niveau 1 in de grote hal in 1999 is de indeling en de hiermee samenhangende ruimtelijkheid ingrijpend gewijzigd. De aansluiting op het loopbruggensysteem is in de noordwest hoek komen te vervallen, net als het westelijk gelegen trappenhuis. In plaats hiervan is er een nieuw trappenhuis achter het midden van de westgevel geplaatst. De loopbrug in de noordoost hoek is daarentegen ongewijzigd, evenals de plaats van het oostelijk gelegen trappenhuis. Een andere belangrijke wijziging van de oorspronkelijke opzet betreft de ligging van de gangen en de indeling/plattegrond van de diverse ruimten aan weerszijden van de gangen. Zo zijn de galerijen in de grote hal door de plaatsing van de vloer op niveau 1 opgeheven. De galerijen op een niveau hoger zijn behouden maar plaatselijk dichtgezet met houten platen. De grote ruimten in het midden van het gebouw, die conform het oorspronkelijke ontwerp daglicht krijgen via de zaagtand vormige daklichten, zijn willekeurig onderverdeeld in kleinere ruimten.
Voormalige centrale bibliotheek De Hal, 2013
100
Op niveau 1 is de verbreding van de zuidelijke gang in het midden van de zuid gevel komen te vervallen. Hierdoor is een lange gang met aan weerszijden ruimten ontstaan. Op niveau 0 worden de verschillende vertrekken door een oostwest lopende gang die via een entreehal aan de oostzijde is te betreden, ontsloten. Ten noorden van deze hal ligt een grote ruimte, die bestemd was voor de bibliotheek. Aan de zuidzijde is het gebouw onderverdeeld in vertrekken van afwisselende vorm en grootte bestemd als kantoor-, archief-, collectie- en collegeruimten.
was de kracht van het ontwerp. In het geval van De Hal hebben de wijzigingen aan het gebouw die noodzakelijk waren om de centrale bibliotheek te kunnen huisvesten, de oorspronkelijke ruimtelijkheid van De Hal aangetast. De heldere, symmetrisch opgebouwde plattegronden van Van Embden zijn op basis van de veranderende functionele behoeften, ‘willekeurig’ onderverdeeld. De ruimtelijkheid van het oorspronkelijke ontwerp heeft plaats gemaakt voor een minder leesbare ruimtelijke structuur.
De diverse aanpassingen aan het gebouw hebben er toe geleid dat de verkeersstructuur op het eerste niveau, die bestond uit een afwisseling van loopbruggen, galerijen en gangen, is gedegradeerd tot een systeem van “dode” gangen. De door Van Embden bewust gecreëerde verblijfsruimten zijn komen te vervallen. Dit zelfde geldt voor de relatie tussen in- en exterieur. Om lange eentonige gangen te vermijden, ontwierp Van Embden binnen de gangenstructuur plekken met daglichttoetreding en zicht op de omgeving. Deze plekken zijn dicht gezet. De indeling/ plattegrond heeft eveneens aan duidelijkheid verloren. Met het plaatsen van een vloer op niveau 1 in de grote hal heeft het gebouw haar meest karakteristieke ruimte verloren.
Plattegronden Typerend voor de modernistische architectuur is het loskoppelen van de gevels en de binnenwanden van de hoofd draagstructuur. De indeling van het gebouw is zo meer flexibel en makkelijker aan te passen aan toekomstige ontwikkelingen. Flexibiliteit van de gebouwen met het oog op toekomstige veranderingen vormde een van de drie ontwerpuitgangspunten van Van Embden. De flexibiliteit 101
Interieur De Hal, 2013
102
Deelconclusie: De compositie en plaatsing van de bouwvolumes van De Hal waren programmatisch bepaald. De grote karakteristieke ‘fabriekshal’ op het noorden, oorspronkelijk bestemd voor grote onderzoeksopstellingen, vormde het hoofdvolume. Hierom heen was een tweede lager volume gelegen, dat bestond uit twee bouwlagen met kleinere ruimten voor onderwijs, onderzoek en kantoor. De gedeeltelijke sloop van het gebouw en de plaatsing van een vloer op het eerste niveau in de grote hal hebben deze heldere opzet ingrijpend gewijzigd.
Flexibiliteit van de gebouwen met het oog op toekomstige veranderingen vormde een van de drie ontwerpuitgangspunten van Van Embden. Deze flexibiliteit vormde de kracht van het ontwerp. Bij De Hal hebben de diverse aanpassingen van de indeling op grond van veranderende functionele behoeften er toe geleid dat de heldere symmetrische opgebouwde plattegronden, ‘willekeurig’ zijn onderverdeeld. De ruimtelijkheid van het oorspronkelijke ontwerp heeft plaats gemaakt voor een minder leesbare ruimtelijke structuur.
De ruimtelijke structuur van de hal, die was gebaseerd op het uit de fabriekbouw geïntroduceerde principe van een hoge hal op de begane grond met op halve hoogte een tussenvloer met galerijen, is niet langer herkenbaar. In de jaren negentig is in de grote halruimte op niveau 1 een vloer geplaatst waardoor het meest karakteristieke element van het gebouw verloren is gegaan. Diverse aanpassingen aan het gebouw hebben er toe geleid dat de verkeersstructuur op het eerste niveau, die bestond uit een afwisseling van loopbruggen, galerijen en gangen met verblijfsruimten en zicht op de omgeving, is gedegradeerd tot een systeem van lange “dode” gangen. Op niveau 0 wordt het gebouw doorsneden door een inpandige oost-west gang.
103
Constructieve elementen De Hal, 2013
104
Elementniveau Constructie Van Embden beschouwde “de keuze van de constructie als een van de meest wezenlijke expressiemiddelen van de architectuur”.8 Voor de hallen koos hij in tegenstelling tot de hoogbouw die een meer representatieve functie had, voor een eenvoudige, functionele standaard oplossing. De hoofd draagstructuur van de hal is sinds de bouw ongewijzigd. Het bestaat uit een skelet van gewapend beton op een grid van 6,2 X 6,2 meter. Met uitzondering van de grote hal, die als een grote vrije ruimte zonder pilaren was vormgegeven, overspannen door grote betonnen portalen. Net als de overige gebouwen op de campus is het gebouw niet ‘koud’ op het maaiveld geplaatst, maar op een terug liggende, betonnen plint. In 1999 is in de grote hal een staalconstructie met stalen vloeren geplaatst.
Gevels Oorspronkelijk waren de gevels van de hoogbouwstructuren en de laagbouwhallen op het TU/e ensemble verwant aan elkaar door de overal toegepaste moduulmaat van 1,24 meter en door een vergelijkbare materialisering in glas en metaal. De gevels waren transparant en kregen een vergelijkbare raamwerkverdeling. De indeling van de gevel was steeds een variatie op hetzelfde thema, waarbij de variatie werd bepaald door de functie van het gebouw. Horizontaal voor de ‘hallen voor niet stapelbare onderzoeksfuncties’ en verticaal voor de hoogbouwstructuren met algemene laboratoria, instructiezalen, kantoor- en vergaderruimten. Een accentuering van de volumes in ‘voorkant’ en 8
De Ingenieur, jrg.76, nr. 4 24 juli 1964
‘achterkant’ werd niet gemaakt. De gebouwen waren alzijdig. De Hal bezit twee verschillende geveltypen. De noord, oost en zuidzijde van het gebouw bezitten nog de oorspronkelijke glazen vliesgevels (curtainwall) in een stalen frame op basis van de voor de gehele campus geldende moduulmaat 1,24 meter. De westzijde van het gebouw heeft na de sloop een nieuwe kopgevel gekregen, die door de toepassing van golfmetalen gevelbeplating en aluminium kozijnen een gesloten karakter (meer dan 50%) heeft. De articulatie van de oorspronkelijke gevels is sterk horizontaal en diende ter benadrukking van de functie van de hal die gekenmerkt werd “door ligging beganegronds, door grote horizontaliteit en door de mogelijkheid van toetreding van daglicht van de bovenzijde”.9 Deze horizontalitieit is op verschillende wijze in de gevels geaccentueerd. In de oost-, en zuidgevel gebeurt dit door de plaatsing van drie lange stroken, gekleurde (blauwe) borstweringen achter de glazen gevels. De gevels zijn hierdoor in vijf lange horizontale stroken onderverdeeld. In de noordgevel gebeurt dit onder andere door de smalle stroken met horizontale kiepraampjes en de twee stalen profielen halverwege en bovenaan de gevel. De glazen noordgevel wordt aan de oostzijde afgesloten door een betonnen turquiosegeverfd geveldeel. Het alzijdige karakter van het gebouw is met het dichtzetten van de westgevel en het plaatsen van een luifel boven de entree in de oostzijde opgeheven.
9 Toelichting op het Schetsplan door S.J. van Embden, februari 1957. Archief TU/e.
105
Westgevel De Hal, 2013
106
Zuidgevel met rij Platanen De Hal, 2013
Zuidoost hoek De Hal, 2013
Meeuwenkeet voor noordgevel De Hal, 2013
107
Kleurstelling en materialisering De Hal, 2013
108
Materialisering Een van de leidende ideeën met betrekking tot de keuze voor materialen was voor Van Embden het “type” gebruiker. Hij had de overtuiging dat de gebruikers van zijn gebouwen - de toekomstige ingenieurs - positief zouden staan ten aanzien van technische ontwikkelingen. Daarom zocht hij naar een sfeer die paste bij “de moderne fabriek”. De gebouwen moesten een uitstraling hebben die vergelijkbaar zou zijn met de toekomstige werkomgeving van de ingenieurs in opleiding. Bij zijn ontwerpen van de onderwijs- en onderzoeksgebouwen zag hij een geïdealiseerd fabrieksmilieu voor zich. Bij het ontwerp voor de scheikunde hallen baseerde op het in de fabrieksbouw toegepaste hallentype, ten einde een “progressief industrieel milieu” te verwezenlijken. Het ‘technische’ en ‘vooruitstrevende’ ideaal van Van Embden vertaalde hij naar gebouwen met een rationele, waar mogelijk flexibele opzet. De gebouwen werden gebaseerd op een grid, kregen een regelmatige dispositie van de ruimten en een neutrale uitstraling in de gevels. De industriële uitstraling van de gebouwen werd hoofdzakelijk bepaald door de neutrale omhulling van de betonnen structuur in de vorm van vliesgevels van metaal en glas. De moderne fabriekssfeer werd in het interieur ondersteund door de materialisering in detail; bijvoorbeeld stalen opgewerkte deuren, trappenhuizen met stalen trappen, stalen reling bij trappen en galerijen en in het geval van de scheikundige hallen, het bewust zichtbaar laten van installatie, leidingen en constructie. In reactie op een opmerking van de faculteit Scheikunde dat “de borstweringen en u-profielen samen met de centrale verwarming een rommelig geheel vormen” stelde Van
Embden dat de gebouwen overeenkomstig de uitdrukkelijke opdracht “in de stijl van een eenvoudige utiliteitsbouw” zijn gerealiseerd10 Rondom de plekken van ontmoeting werden door Van Embden doorgaans warmere materialen (hout) en kleuren (aardetinten) ingezet.
Het oorspronkelijke materialen- en kleurenschema diende ter ondersteuning van het industriële karakter van de gebouwen. Bij de transformatie van De Hal tot tijdelijk huisvesting van de Centrale bibliotheek is hier zeer vrijblijvend mee omgegaan. Illustratief is de “provisorisch” geplaatste luifel in de oostgevel, die net als het betonvlak in de noordgevel qua kleur (turquoise) niet aansluit op het uit primaire kleuren bestaande kleurenschema van Van Embden. Ook de citroengele belettering op de noordgevel staan in schril contrast met het oorspronkelijke kleurenschema. Ditzelfde geldt voor de kleurstelling in de entreehal op de begane grond. Er is op geen enkele wijze getracht aan te sluiten op het industriële karakter of er naar te verwijzen. Als er al iets van het originele kleuren- en materiaalschema behouden is, dan is dit geen bewuste keuze geweest, maar was dit naar alle waarschijnlijkheid een pragmatische en budgettaire overweging. Zo zijn sommige elementen als trappen hergebruikt. Het gebouw ademt in alles de sfeer van tijdelijkheid uit. Dit wordt versterkt door de slechte, verwaarloosde bouwkundige staat waarin het gebouw op dit moment verkeerd.
10 Beantwoording opmerkingen afdeling Scheikundige Technologie van December 1959 betreffende de afbouw van de technologiesche hallen, S.J. van Embden, januari 1960 – Archief TU/e.
109
Noordgevel De Hal met links de Meeuwenkeet, 2013
110
Deelconclusie: De toegepaste constructie is essentieel voor de architectonische expressie. Voor de hallen is gekozen voor een eenvoudige, functionele standaardoplossing. Een betonnen skelet op een gridstructuur van 6,2 x 6,2 meter. De neutraliteit van het grid is slechts doorbroken ter plaatse van de grote hal, die als vrije ruimte zonder pilaren is vormgegeven en wordt overspannen door betonnen spanten. Deze spanten bepaalden samen met de functioneel noodzakelijke galerijen (enerzijds in verband met de stabiliteit van de glasgevel en anderzijds als onderdeel van de infrastructuur) het aanzien van de hal. Door de latere plaatsing van een verdieping in de grote hal, heeft de grote halruimte zijn architectonische verbeeldingskracht, als verwijzing naar de moderne fabriek – de toekomstige werkplek van de jonge ingenieur -, verloren. Het gebouw kende een alzijdig, open karakter, dat aansloot op het programma: horizontale hallen voor nietstapelbare onderzoeksfuncties. De horizontaliteit van het gebouw werd benadrukt door de toepassing van neutrale glasgevels, die werden onderbroken door horizontale (blauwe) stroken. De vlakverdeling refereerde naar de achterliggende constructie. In de huidige situatie bezit De Hal twee verschillende geveltypen. De noord, oost en zuidzijde van het gebouw bezitten nog de oorspronkelijke glazen vliesgevels (curtainwall) in een stalen frame op basis van de voor de gehele campus geldende moduulmaat 1,24 meter. De westzijde van het gebouw heeft na de sloop een nieuwe kopgevel gekregen, die door de toepassing van golfmetalen gevelbeplating en aluminium kozijnen een gesloten karakter (meer dan 50%) heeft.
Een van de leidende ideeën met betrekking tot de keuze voor materialen was voor Van Embden het “type” gebruiker. Zijn gebouwen, die bestemd waren voor de toekomstige ingenieur, dienden de sfeer van de moderne fabriek uit te ademen. Het industriële karakter van de gebouwen werd hoofdzakelijk bepaald door de neutrale omhulling van de betonnen constructie. door de toepassing van vliesgevels van glas en staal. In het interieur werd dit ondersteund door de materialisering in details: stalen opengewerkte deuren, trappenhuizen met stalen trappen, stalen relingen bij trappen en galerijen. De toepassing van tegels en onbeschilderd beton, en in het geval van de scheikundige hallen het zichtbaar laten van leidingen, installaties en constructie. Bij de transformatie van de hal tot tijdelijke huisvesting van de centrale bibliotheek is nadrukkelijk afgeweken van het door Van Embden gehanteerde kleuren en materialenschema. Illustratief zijn de turquoise, betonnen noordoosthoek met citroengele belettering en de turquoise luifel in de oostgevel. Ditzelfde geldt voor de kleurstelling in de entreehal op de begane grond. Er is op geen enkele wijze getracht aan te sluiten op het oorspronkelijke industriële karakter of er naar te verwijzen. Het gebouw ademt in alles de sfeer van tijdelijkheid uit. Dit wordt versterkt door de slechte, verwaarloosde bouwkundige staat waarin het gebouw op dit moment verkeerd.
111
C’
D’
D
C Plattegrond begane grond Oude situatie - 1959 1:500
112
C’
D’
D
C Plattegrond begane grond Huidige situatie - 2012 1:500
113
Plattegrond 1e verdieping Oude situatie - 1959 1:500
114
Plattegrond 1e verdieping Huidige situatie - 2012 1:500
115
Plattegrond begane grond Transformatie 1:500
116
Plattegrond 1e verdieping Transformatie 1:500
117
Aanzicht Noordzijde, Oude Situatie - 1959, 1:200
Aanzicht Noordzijde, Huidige Situatie - 2012, 1:200
118
119
Aanzicht Oostzijde Oude Situatie - 1959 1:200
120
Aanzicht Oostzijde Huidige Situatie - 2012 1:200
121
122
Aanzicht Zuidzijde, Oude Situatie - 1959, 1:200
Aanzicht Zuidzijde, Huidige Situatie - 2012, 1:200
123
Aanzicht Westzijde Oude situatie - 1959 1:200
124
Aanzicht Westzijde Huidige situatie - 2012 1:200
125
C
C’
Dwarsdoorsnede CC’ Oude situatie - 1959 1:200
126
C
C’
Dwarsdoorsnede CC’ Huidige situatie - 2012 1:200
127
C
C’
Dwarsdoorsnede CC’ Transformatie 1:200
128
C
C’
Betonskelet 1:200
129
D Langsdoorsnede DD’, Oude Situatie - 1959, 1:200
D Langsdoorsnede DD’, Huidige Situatie - 2012, 1:200
130
D’
D’
131
D Langsdoorsnede, Transformatie, 1:200
132
D’
133
Verkeersruimte begane grond Oude situatie - 1959 1:500
134
Verkeersruimte begane grond Huidige situatie - 2012 1:500
135
Verkeersruimte 1e verdieping Oude situatie - 1959 1:500
136
Verkeersruimte 1e verdieping Huidige situatie - 2012 1:500
137
Deel III
Deel III Waardestelling en conclusie Deze paragraaf bevat de finale waardestelling. Deze waardestelling combineert de eerdere deelconclusies op basis van het onderzoek naar de gebouw- en gebruikshistorie, de conceptuele achtergrond en de beschrijving van het feitelijk object. De deelconclusies geven de waarden van de objecten Matrix en De Hal per beschouwingsniveau: het ensemble op de campus, het Scheikunde ensemble, de objecten en de elementen. Ze zijn terug te vinden aan het einde van de betreffende hoofdstukken. De finale waardestelling combineert de uitkomsten van DEEl I en DEEL II (A+B) in een eindconclusie over de waarden en de toekomstige betekenis van Matrix en De Hal op de TU/e-campus.
141
142
< Het oorspronkelijke Scheikunde ensemble in de jaren zestig
Waardestelling Het ensemble op campusniveau
In het campusplan van Van Embden voor de TU/e zijn de uitgangspunten voor landschap, bebouwing en infrastructuur, zoals die binnen de ideeën van de CIAM en de functionele stedenbouw zijn geformuleerd, duidelijk afleesbaar. Illustratief zijn het toepassen van een open bebouwing op maaiveld en de ‘vloeiende’ ruimte die hierdoor ontstaat; het koppelen van de schaalniveaus; het loskoppelen van de infrastructurele verkeersstromen door de loopbruggen en het aaneenschakelen van ontmoetingsplekken. De kwaliteit van het plan zit in de vertaling van de algemene regels naar een specifiek ontwerp, waarbij de koppeling van architectuur en stedenbouw een belangrijke rol speelt. De verweving van de drie plancomponenten: landschap, bebouwing en infrastructuur zorgt voor een driedimensionale ruimtelijke samenhang. Deze samenhang programmeert bovendien een specifiek idee over de sociale omgang, dat gestalte krijgt in de routing over en door het complex, de toepassing van loopbruggen en de vormgeving van uiteenlopende ontmoetingsplekken en verblijfsruimten. Zowel Matrix (de voormalige FT-hal) als De Hal (de voormalige CT-hal) stammen uit de eerste bouwfase (1957-1965) en maakten oorspronkelijk deel uit van het Scheikunde ensemble. Op stedenbouwkundige schaal vormde dit ensemble een van de drie leidende ensembles met een hoogbouwstructuur uit de eerste bouwfase. In de jaren negentig heeft er onder invloed van het Masterplan (1999) een verdichting van de bebouwing binnen het ensemble plaatsgevonden, hierdoor is de verwevenheid
tussen landschap, bebouwing en infrastructuur gewijzigd. De aanvankelijke architectonische verwantschap tussen de ensembles uit de eerste fase heeft door de renovatie en nieuwbouw van de hoogbouw van Scheikunde en de renovatie van de hallen eveneens aan betekenis ingeboet. De gebouwen bezitten niet langer het industriële uiterlijk van de eerste fase, maar sluiten in hun verschijningsvorm aan op de vraag van het Masterplan om een meer gedifferentieerde architectuur toe te laten en afstand te nemen van de architectonische benadering van Van Embden. Dit geldt in het bijzonder voor de gevelbehandeling. Het ensemble kan niet langer worden gezien als schoolvoorbeeld van de compositorische opbouw van de functionele stedenbouw zoals toegepast door Van Embden. Het karakteristieke loopbruggensysteem is daarentegen in hoofdopzet ongewijzigd en vormt nog altijd een belangrijk bindend en sociaalruimtelijk element. Matrix vormt een belangrijk knooppunt binnen dit systeem.
De objecten op ensembleniveau Matrix en De Hal zijn onderdeel van de verdichte zuidrand van de Campus. Oorspronkelijk behoorden de hallen tot het Scheikunde ensemble, dat werd gekenmerkt door een vrije positionering van de gebouwen in de ruimte. In de huidige situatie worden de hallen ingesloten door hoogbouw: Vertigo (west) en Helix (oost.) Beide hoogbouwstructuren vormen samen met Matrix en TNO door hun positionering in de rooilijn een stedelijke wand aan de zuidkant van de Groene Loper. Vertigo en Helix maken ruimtelijk deel uit van de ’muur van objecten’ gelegen tussen De Wielen en 143
de Prof. Dorgelolaan. Door hun grote bouwvolumes sluiten ze aan op de hoogstedelijke bebouwing van de Fellenoord. De laagbouwhallen, Matrix en De Hal, liggen als het ware ingeklemd tussen deze volumes en worden als zodanig opgenomen in de stedelijke wand aan de Prof. Dorgelolaan. De duidelijke programmatische scheiding per gebouwtype die kenmerkend was voor de bebouwing uit de eerste bouwfase – hoogbouw voor algemene laboratoria, instructiezalen, kantoor- en vergaderruimten en laagbouwhallen voor niet stapelbare onderzoeksfuncties - is vertroebeld. De functionele logica achter het gebouwtype is niet meer aanwezig. Oorzaak is de verminderde behoeften aan grote onderzoekshallen onder invloed van nieuwe technologische ontwikkelingen. Veel onderzoeken vinden momenteel via computersimulatie plaats. Matrix en De Hal zijn niet langer hallen voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties. Tijdens de vierde bouwfase is Matrix verworden tot een regulier onderwijsen onderzoeksgebouw, terwijl het gebouw De Hal juist een bijzondere functie kreeg, die het inmiddels weer heeft verloren. De aanvankelijke architectonische verwantschap binnen het ensembles uit de eerste fase is in de vierde fase grotendeels verloren gegaan. Vertigo en Matrix bezitten niet langer het industriële uiterlijk van de eerste fase, maar sluiten in hun verschijningsvorm aan op de vraag van het Masterplan om een meer gedifferentieerde architectuur toe te laten en afstand te nemen van de architectonische benadering van Van Embden. Dit geldt in het bijzonder voor de gevelbehandeling. De gevels van De Hal bezitten met uitzondering van de nieuwe kopgevel aan de westzijde,
nog wel hun oorspronkelijke industriële karakter, maar verkeren in een slechte bouwkundige staat. De hoogbouw en laagbouw van het oorspronkelijke Scheikunde ensemble ten zuiden van De Wielen vormen geen ruimtelijke eenheid meer. Door de verschillende aanpassingen in de vierde bouwfase is de nauwe verwevenheid tussen landschap, bebouwing en infrastructuur gedeeltelijk opgelost. Wel zijn nog een aantal karakteristieke landschappelijke elementen aanwezig zoals de Beukenhaag langs de Prof. Dorgelolaan en de Plataanschermen voor de zuidgevels van Matrix en De Hal. Dit geldt tevens voor het karakteristieke loopbruggensysteem op het eerste niveau.
Objectniveau Matrix en De Hal behoorden tot de categorie semiindustriële hallen: specialistische all-purpose gebouwen met een sterk gestandaardiseerde structuur aangepast aan de eisen van een bepaald wetenschapsgebied. Beide gebouwen zijn geïnspireerd op het zogenaamde haltype, zoals dat aan het begin van de twintigste eeuw werd toegepast in de fabrieksbouw.: een fabriekshal op de begane grond waarin op halve hoogte een tussenvloer is geplaatst. Dit principe was maatgevend voor het gehele campuscomplex en is in de meest zuivere vorm toegepast in de laagbouwhallen van het oorspronkelijke Scheikunde ensemble. De hoge op het noorden georiënteerde halruimten voor hoge vaste opstellingen in de FT-hal en de CT-hal waren hiervan karakteristieke voorbeelden. Het door Van Embden uit de fabrieksbouw geïntroduceerde principe sloot aan bij zijn wens om de gebouwen op de campus een industrieel karakter te geven. De compositie en plaatsing van de 144
bouwvolumes van Matrix is programmatisch bepaald. De grote karakteristieke ‘fabriekshal’ op het noorden, oorspronkelijk bestemd voor grote onderzoeksopstellingen, vormt het hoofdvolume. Hierom heen is een tweede lager volume gelegen, dat bestaat uit twee bouwlagen met kleinere ruimten voor onderwijs, onderzoek en kantoor.
De ruimtelijke structuur van de FT-hal en de CT-hal, die was gebaseerd op het uit de fabriekbouw geïntroduceerde principe van een hoge hal op de begane grond met op halve hoogte een tussenvloer met galerijen, is niet langer herkenbaar. In de jaren negentig is bij beide gebouwen in de grote halruimte op niveau 1 een vloer geplaatst, waardoor het meest karakteristieke element van deze gebouwen verloren is gegaan. Diverse aanpassingen hebben er verder toe geleid dat de verkeersstructuur op het eerste niveau, die bestond uit een afwisseling van loopbruggen, galerijen en gangen met verblijfsruimten en zicht op de omgeving bij beide hallen is gedegradeerd tot een systeem van lange “dode” gangen. Flexibiliteit van de gebouwen met het oog op toekomstige veranderingen vormde een van de drie ontwerpuitgangspunten van Van Embden. Deze flexibiliteit vormde de kracht van het ontwerp. Bij zowel Matrix als De Hal hebben de diverse aanpassingen van de indeling op grond van veranderende functionele behoeften er toe geleid dat de heldere symmetrische opgebouwde plattegronden, ‘willekeurig’ zijn onderverdeeld. De ruimtelijkheid van het oorspronkelijke ontwerp heeft plaats gemaakt voor een minder goed leesbare ruimtelijke structuur.
Elementniveau De toegepaste constructie was volgens Van Embden essentieel voor de architectonische expressie. Voor de hallen koos hij voor een eenvoudige, functionele standaardoplossing. Een betonnen skelet op een gridstructuur van 6,2 x 6,2 meter. De neutraliteit van het grid werd slechts doorbroken ter plaatse van de grote hal, die als vrije ruimte zonder kolommen was vormgegeven en werd overspannen door beeldbepalende betonnen spanten. Deze spanten bepaalden samen met de functionele galerijen, noodzakelijk voor de stabiliteit van de glasgevel en als onderdeel van de infrastructuur, het aanzien van de hal. Voor zowel Matrix als De Hal geldt dat de hallen hun architectonische verbeeldingskracht, als verwijzing naar de moderne fabriek – de toekomstige werkplek van de jonge ingenieur - hebben verloren door de plaatsing van een staalconstructie met stalenvloeren in de grote hal. De gebouwen kenden oorpsronkelijk een alzijdig, open karakter, dat aansloot op het programma: horizontale hallen voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties. De horizontaliteit werd benadrukt door de toepassing van neutrale glasgevels, die werden onderbroken door horizontale (blauwe) stroken. De vlakverdeling refereerde naar de achterliggende constructie. In de huidige situatie heeft Matrix twee verschillende geveltypen: een glazen vliesgevel aan de noordzijde en gesloten (meer dan 50%) golfmetalen gevels aan de oost, zuid en westzijde. Het alzijdige karakter van het gebouw is hierdoor opgeheven. Het gebouw heeft een duidelijke voor en achterkant gekregen. De nieuwe gevel aan de noordzijde presenteert zich door de ligging
aan de Groene Loper en de toepassing van glas en metaal als nadrukkelijke voorzijde van het gebouw. Inmiddels na de verwijdering van de houten panelen in 2012 – bezit de noordgevel weer een sterke horizontale geleding, die verwant is aan de oorspronkelijke gevels. De oost, zuid en westgevel presenteren zich door de materiaalkeuze en gesloten karakter als achterkanten. De toepassing van golfmetalen gevels zou volgens de ontwerpers verwijzen naar het industriële karakter van het gebouw, maar dit gaat zonder meer ten koste van het neutrale open karakter van het gebouw. De horizontale geleding correspondeert niet langer met de achterliggende constructie. De Hal heeft momenteel twee verschillende geveltypen. De noord, oost en zuidzijde van het gebouw bezitten nog de oorspronkelijke glazen vliesgevels (curtainwall) in een stalen frame op basis van de voor de gehele campus geldende moduulmaat 1,24 meter. De westzijde van het gebouw heeft na de sloop een nieuwe kopgevel gekregen, die door de toepassing van golfmetalen gevelbeplating en aluminium kozijnen een gesloten karakter (meer dan 50%) heeft. Een van de leidende ideeën met betrekking tot de keuze voor materialen was voor Van Embden het “type” gebruiker. Zijn gebouwen, die bestemd waren voor de toekomstige ingenieur, dienden de sfeer van de moderne fabriek uit te ademen. Het industriële karakter van de gebouwen werd hoofdzakelijk bepaald door de neutrale omhulling van de betonnen constructie. Dit karakter werd ondersteund door de toepassing van een gestandaardiseerd gevelsysteem, materialen als beton, staal, glas en aluminium en primaire kleuren in gevels, deuren en loopbruggen. Daarnaast zette Van Embden functioneel noodzakelijke elementen in als 145
belangrijk architectonisch expressiemiddel. Kenmerkend hiervoor zijn de spiraalvormige noodtrappen voor de noordgevel en de oorspronkelijke grote schoorstenen op het dak. In het interieur werd dit ondersteund door de materialisering in details: stalen opengewerkte deuren, trappenhuizen met stalen trappen, stalen relingen bij trappen en galerijen, het gebruik van vloertegels en onbeschilderd beton. De fabrieksfeer werd in de onderzoekshallen benadrukt door het zichtbaar laten van leidingen, installaties en constructie. Bij de renovaties in de jaren negentig is er afgeweken van het door Van Embden gehanteerde kleuren en materialenschema. Voor beide hallen geldt dat zij niet langer verwijzen naar of aansluiten op het oorspronkelijke karakter van de scheikundige hallen. Alleen de 9 meter hoge ruimte in de noordoosthoek van Matrix ademt nog iets uit van de oude fabriekssfeer van de oorspronkelijke FT-hal.
< Matrix gelegen aan de Groene Loper, 2013
Conclusie De gebouwen Matrix en De Hal zijn onderdeel van de verdichte zuidrand van de Campus. Oorspronkelijk maakten de voormalige FT-hal en CT-hal deel uit van het Scheikunde ensemble uit de eerste bouwfase (1957-1965). In de vierde bouwfase (1994-2009) zijn verschillende gebouwen binnen het ensemble (gedeeltelijk) gesloopt, gerenoveerd of nieuw gebouwd. De oorspronkelijke architectonische en stedenbouwkundige samenhang, exemplarisch voor de ruimtelijke uitwerking van de ontwerpvisie van Van Embden, is hierdoor aangetast. De transformatie van het Scheikunde ensemble is illustratief voor de gewijzigde ontwerpvisie uit de vierde bouwfase (1994-2009). In de huidige situatie wijken zowel Vertigo (de voormalige Scheikunde hoogbouw) als de Helix qua vorm, compositie en schaal af van de oorspronkelijke eenvoudige schijfvormen uit de eerste bouwfase. Zij sluiten met hun grote bouwvolumes aan op de hoogstedelijke bebouwing aan de Fellenoord en maken ruimtelijk deel uit van de ’muur van objecten’ gelegen tussen De Wielen en de Prof. Dorgelolaan. De laagbouwhallen, Matrix en De Hal, liggen als het ware ingeklemd tussen deze volumes en worden als zodanig opgenomen in de stedelijke wand aan de Prof. Dorgelolaan. Bij de uitwerking van het Masterplan uit 1999 is nadrukkelijk afstand genomen van de architectonische benadering van Van Embden. Het toelaten van een meer gedifferentieerde architectuur heeft er toe geleid dat de karakteristieke architectonische samenhang tussen de oorspronkelijke gebouwen van het Scheikunde ensemble verloren is gegaan.
De verschillende gebouwen worden niet meer gekenmerkt door een aan elkaar verwante industriële vormgeving, maar bezitten elk een eigen gezicht. Ook het programmatisch onderscheid dat in de oorspronkelijk opzet van Van Embden afleesbaar was in de toepassing van een bepaald gebouwtype is niet langer aanwezig. Matrix en De Hal zijn niet langer ‘hallen voor niet-stapelbare onderzoeksfuncties’. De hoogbouw en laagbouw ten zuiden van De Wielen vormen geen ruimtelijke eenheid meer. De nauwe verwevenheid tussen landschap, bebouwing en infrastructuur is op een aantal punten opgelost. Het Scheikunde ensemble kan niet langer worden gezien als schoolvoorbeeld van de compositorische opbouw van de functionele stedenbouw zoals toegepast door Van Embden. Het karakteristieke loopbruggensysteem is daarentegen in hoofdopzet ongewijzigd en vormt nog altijd een belangrijk bindend en sociaalruimtelijk element. Matrix vormt door de centrale ligging een belangrijk knooppunt binnen dit systeem. Op objectniveau hebben de hallen hun oorspronkelijke karakter verloren. Diverse aanpassingen aan de gebouwen in de jaren negentig hebben er toe geleid dat de verkeersstructuur op het eerste niveau, die bestond uit een afwisseling van loopbruggen, galerijen en gangen met verblijfsruimten en zicht op de omgeving, is gedegradeerd tot een systeem van lange ‘dode’ gangen. Met het opdelen van de grote hal hebben de gebouwen hun meest karakteristieke ruimte verloren.
147
Samenvattend kan op basis van de gebruiksgeschiedenis worden geconcludeerd dat programmatische wijzigingen bij beide gebouwen hebben geleid tot het verlies van een aantal karakteristieke architectonische kwaliteiten. De Hal verkeert, sinds het vertrek van de afdeling Chemische Technologie in de jaren negentig, bovendien in een toenemende staat van verval. Het gebouw ademt in alles de sfeer van tijdelijkheid uit. Binnen het loopbruggensysteem speelt De Hal nauwelijks meer een rol. Matrix daarentegen heeft zijn oorspronkelijke knooppuntfunctie binnen het karakteristieke loopbruggensysteem behouden. Het betreft hier niet zozeer een architectonische maar infrastructurele kwaliteit. De fysieke architectuur is irrelevant geworden.
Bronvermelding Beantwoording opmerkingen afdeling Scheikundig Technologie van
Meurs,
P.,
M.
Steenhuis,
Technische
Universiteit
Eindhoven;
december 1959 betreffende de afbouw van de technologische hallen, S.J. van
Cultuurhistorische verkenning campus, Urban Fabric en Steenhuis
Embden, januari 1960. Archief TU/e.
stedenbouw/landschap, 2009.
Bouwkundig Weekblad, jrg. 75, nr. 2, 8 januari 1957.
Programma van Eisen “Voorstel voor de oprichting van gebouwen voor de technische hogeschool te Eindhoven, februari 1957. Archief TU/e.
Colenbrander,
B.,
L.
Veldpaus,
Cultuurhistorische
verkenning
Elektrotechniek ensemble; Potentiaal, Impuls, Corona, TE/e, Eindhoven,
Programma van eisen bouw drie hallen voor de Technische Hogeschool te
oktober 2012.
Eindhoven, september 1957. Archief TU/e.
Colenbrander, B., L. Veldpaus, H. Damen, Cultuurhistorische verkenning
Programma van eisen betreffende: de hal voor chemische technologie en de
Hoofdgebouw – Centrale Hoogbouw, TU/e, Eindhoven, februari 2012.
hal voor fysische technologie, 25 maart 1958. Archief TU/e.
Embden, van S.J., “De Technische Hogeschool Eindhoven”, De Ingenieur,
Rickhof, M., Masterplan TU planvorming en concrete projecten, juni 1999.
jrg. 76, nr. 4, 24 juli 1964, pp. A435-442. Samenvatting Herziene Programma van Eisen, juni 1958. Archief TU/e. Embden, van S.J., J.L.C. Choisy, “Technische Hogeschool te Eindhoven”, Bouw, 1965, jrg. 20, nr. 7, pp. 212-220.
Toelichting op het Schetsplan door S.J. van Embden, februari 1957. Archief TU/e.
Geest, van J., S.J. van Embden, Rotterdam, 1999. Geraadpleegde archieven: Hendriks, L., J. van der Hoeven, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek;
Archief TU/e
Lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, Den Haag, 2009 (2000).
Beeldbank TU/e (foto’s) Erfgoed TU/e (foto’s)
Landschapsplan TU/e Science Park, Quadrat, maart 2011.
Linoleumnieuws, nr. 25, 1965.
Masterplan TU/e Science Park, TU/Eindhoven, mei 2012.
149