.
CRITERIA VOOR DE RANGORDENING VAN DE VERPLEEGKUNDIGE - ZORG - VEREISTEN
Patiëntengedrag
Verpleegkundige interventies
Gedrag dat is a. aangepast aan het ontwikkelingsstadium b. aangepast aan de omgeving.
Onderhouden en aanmoedigen van gedrag dat gezond en ontwikkelings gezien aangepast is.
Gedragssubsystemen, die op dit moment inactief zijn.
Bevorder onafhankelijke gedragingen in aangepaste gebieden.
Lichamelijke gezondheidstoestand : Normaal en/of chronische problemen aan welke patiënt volledig is aangepast.
Algemene supervisie !
Gedrag dat a. b. c.
Gematigde/periodieke supervisie
is inconsistent in een leerstadium aangepast of niet aangepast aan het ontwikkelingsstadium.
Lichamelijke gezondheidstoestand : chronische of acute problemen van weinig betekenis bv. een verkoudheid.
Gedragsprogramma's/behandelingsplannen, met als doel onaangepast gedrag te veranderen en nieuw aangepaste gedragingen in stand te houden. Structureer de omgeving om beperkingen aan het gedrag te stellen. Zorg in groepssettings Verpleegkundige verzorging, afgestemd op ziekten en handicaps. Medische behandeling.
Gedrag dat is a. zeer slecht aangepast aan de omgeving b. niet aangepast aan het ontwikkelingsstadium. Lichamelijke gezondheidstoestand : chronisch of acute problemen van ernstige aard, zoals epilesietoeval.
Directe supervisie. Gedragsprogramma's/behandelingsplannnenom slecht aangepast gedrag te veranderen. Begin met
het aanleren van nieuwe gedragingen.
Versterk aangepast gedrag. Structureer de omgeving om limieten aan het gedrag te stellen. Medische behandeling. Intensieve verpleegkundige verzorging voor ziekten en handicaps. Kritieke interventies : nieuwe opname, isolering, E.C.T.
Categorie III-gedragingen aanwezig in 1 of meer subsystemen, van acute intensiteit, duur en/of frekwentie. Incluis zelf-destructief gedrag en agressie tegen anderen.
Verzorging op 1 : 1 basis. - voor de bescherming van de patiënt - rekening houdend met de acute intensiteit, frekwent en/of duur.
opname/innemend Verpleegkundige interventies
Patiëntengedrag 1. Inname van voldoende voedsel/drank om het lichaamsgewicht op peil te houden, een schommeling van 10 7..
1 . Algemene supervisie tijdens de maaltijden. 2.
Het voorzien van voedsel/drank tussen de maaltijden als hierom gevraagd wordt.
2.
Voedsel/drankinname met regelmatige tussentijden.
3.
Gebruikt de vaardigheden bij het eten en drinken consistent.
3. Alternatieven voor ingestieve activiteiten park, strand.
4.
Kiest gepast voedsel - gebaseerd op ... - de grootte van de portier.
4. Het bijwonen van maaltijdvoorbereidingen aanmoedigen, met algemene supervisie.
5.
Is zich bewust van de fysische/sociale omgeving - Behoudt een aanvaardbare afstand van anderen. - Oriëntatie in tijd ; ruimte. - Gebruikt visuele/auditieve waarnemingsmiddelen.
:
bv.
5. Voorzie een verrijkt materiaal, emotioneel en sociaal milieu a) privacy en persoonlijke ruimte b) hobby-materiaal, spelen c) culturele gebeurtenissen.
1.
Onvoldoende voedsel/drankinname met gewichtsverlies 1 0 % of normaal.
1 .
Periodieke supervisie tijdens de maaltijden.
2.
Voedsel/drankinname met gewichtstoename -10 9, of normaal.
2.
Periodieke verbale/fysische versterking voor specifieke eet- en drinkvaardigheden.
3.
Voedsel/drankinname op onregelmatige tijdstippen.
3. Controleer voedselkeuze en gebruik.
4.
Inconsistent gebruik van eet- en drinkvaardigheden bv. foutief gebruik van eetgerei.
4. Superviseer alternatieve activiteiten voor eten.
5.
Beperkte keuze van voedsel.
5.
Laat een beperkte deelname toe aan het voorbereiden van maaltijd.
dc
6. Interpreteert het belang van de gebeurtenissen inconsistent en onzorgvuldig.
6. Geregelde intervisie omtrent de dagelijkse werking van de dienst.
7.
Moeilijkheden om werkelijke gebeurtenissen te onderscheiden van dingen die in droom of gedachte gebeuren.
7. Geef emotionele steun : raad geven tijdens en volgend op stresssituaties.
8.
Moeilijkheden om een afstand te bewaren t.o.v. anderen (sociaal en fysisch)
8. Geregeld voorzien van intervisie (verbaal/fysisch) om het maken van sociaal en fysische grenzen toe te laten. 9. Interacties tussen anderen verduidelijken. 1 0. Voorgeschreven medicatie toedienen.
1.
Weigert of kan geen voedsel/drank innemen.
1 . Directe supervisie en onderricht tijdens de maaltijden om aangepast gedrag te ontwikkelen.
2.
Onvoldoende voedsel/drankinname, met gewichtsverlies 20 7, of normaal.
2. Hulp bij eten/drinken tussen de maaltijden.
3.
Voedsel/drankinname met gewichtstoename, 20 % of normaal.
3. Directe supervisie bij alternatieve activiteiten.
4.
Niet in staat om eet- en drinkvaardigheden te gebruiken : bv. kauw-, slikmoeilijkheden.
4.
Behandelingsplan om aandachtsvaardigheden te stimuleren o.a. oogcontact.
5.
Onbewust van fysieke en sociale omgeving ; bv. zichzelf stimulerend gedrag.
5.
Geregeld voorzien van oriëntatie in tijd, ruimte en dagelijkse activiteiten.
6.
Gebruik van zaken die schadelijk zijn voor de gezondheid: alcohol, drugs, laxativa.
6.
Bewaak de omgeving voor mogelijk omgevingsgevaar.
7. 7.
De onmogelijkheid om de belangrijkheid van gebeurtenissen te interpreteren.
Voorzie emotionele steun om de interpretatie van gebeurtenissen mogelijk te maken.
8.
De onmogelijkheid om onderscheid te maken tussen gebeurtenissen die plaats grijpen in de geest/droom tegenover deze in de realiteit.
9.
De onmogelijkheid om sociale en fysische grenzen te onderscheiden en te behouden tgn. anderen.
8. Voorzie emotionele steun tijdens stressvolle situaties zoals het verwijderen uit het bekende milieu. 9. Voorzie richtingeving, realiteitsoriëntatie en steun wanneer het onmogelijk is de realiteit te onderscheiden. 1 0. Structureer de omgeving om verbale en fysische grenzen te bekomen bij onaangepast gedrag.
Gebrekkige beleving van de personal space. 11. Geef medicatie zoals voorgeschreven. 1.
Eén of meer categorie frekwentie of duur.
- III gedragingen van acute intensiteit,
1. Niveau - III verpleging in een hand-aan-hand zorg.
2de:
Patiënte edrag. 1.
Totale blaas-darm controle.
2.
Aanwezig ontlastingspatroon.
3.
Goede hygiënegewoonten o. a. toilet, maandverbanden, neus snuiten...
4.
Wast handen na ontlasting.
1 .
Gedeeltelijke/periodieke darmcontrole.
2.
Gedeeltelijke/periodieke blaascontrole.
3.
Onderbreking van bestaand patroon, naar aanleiding van ziekte, slechte eetgewoontes of laxativa abusus.
4.
Inconsistentie bij verwijdering van afvalstoffen a. niet doortrekken van toilet b. zichzelf niet reinigen na het toilet.
5.
verwijderend
Verpleegkundige
Algemene supervisie van ontlasting en hygiënische activiteiten. 2.
Monitoren van ontlasting en menstruatiepatroon.
3.
Observeer omtrent potentiële verstoring van ontlastingspatroon.
1.
Periodische fysieke/verbale aanmoediging tot ontlasting.
2.
Periodische verbale/fysieke aanmoedigingen en hulp voor specifieke hygiënische taken : vb. handen wassen, zorg bij menstruatie.
3.
Succesvolle ontlasting steunen.
4.
Voorzie medicatie zoals voorgeschreven om aanverwante problemen te beheersen namelijk antacida, pijnstillers bij menstruatiepijnen.
5.
Observeer gestoord ontlastingspatroon, met input - output.
6.
Voorzie een behandelingsplan om een bestaand ontlastingspatroon te herstellen en te onderhouden.
7.
Lessen in minimale hygiënische zorg.
8.
Geef medicatie zoals voorgeschreven.
1 .
Voorzie een behandelingsplan om een ontlastingsproces te beheersen namelijk toilettraining.
2.
Volledige zorg voor ontlastingsfuncties ; pampers, colostomiezorg.
3.
Hanteren van zelfzorg en vaardigheden omtrent hygiëne en ontlasting.
4.
Directe supervisie op hygiënische zorg.
5.
Observeer van nabij veranderingen in ontlastingspatroon in verband met moge lijk symptomen van fysieke ziekte.
6.
Geef medicatie zoals voorgeschreven.
Gebrekkige kennis van hygiëne en menstruële zorgen.
1.
Afwezige darmcontrole.
2.
Afwezige blaascontrole.
3.
Ernstige verstoring van een bestaand patroon met als gevolg mogelijk deshydratatie : e.g. braken.
4.
Kan afvalstoffen niet op hygiënische wijze verwijderen o.a. fecaal smeren.
Eén of meer categorie III- gedragingen van acute intensiteit, frekwentie en/of duur.
interventies
Niveau- III-zorg in hand-aan-handzorg.
in verband
3de: zich aansluiten bij
Verpleegkundige interventies
Patiëntengedrag
1 .
Emotionele aanhankelijkheid.
1.
Zorgen voor efficiënte communicatie, incluis spontane/geplande interacties.
2.
Het aangaan en onderhouden van intermenselijke verhoudingen op individuele basis met de staf en/of peers.
2.
Uiting van gevoelens aanmoedigen.
3.
De mogelijkheid tot individuelelgroepsinteracties met veel verschillende personen bieden.
3. Intermenselijke relaties in groepsverband. 4.
Communicatie gebeurt op een efficiënte manier verbaal, non-verbaal, geschreven.
4. Vriendschappen en familiale contacten aanmoedigen en steunen.
5. Gemakkelijk uiten van positieve en negatieve gevoelens. 6.
Gevoel congruent met de inhoud.
1 . Moeilijkheden om emotionele banden te leggen met "signifikant others".
1. Tijd uittrekken om relaties op te bouwen met stafleden/peers.
2. Onderhoudt begrensde relaties met de staf en/of peers.
2. Behandelingsplan om deelname aan groepsactiviteiten te vergemakkelijken.
3. .
De band is oppervlakkig en onaangepast : plagen, onderbreken.
4. Begint en onderhoudt gelimiteerde relaties in groep/ groepsactiviteiten.
3.
Voorzie periodieke aanmoedigingen van efficiënte communicatie
4. Behandelingsplan om de interacties van de patiënt met familie en anderen te vergemakkelijken.
5. Moeilijkheden bij het mededelen van ideeën en gevoelens verbaal - non-verbaal - geschreven. 6. Zeldzame en/of inefficiënte communicatie.
1 . Afwezigheid van emotionele aanhankelijkheid ; of overdreven, intense aanhankelijkheid.
1.
2. Lukt niet in het leggen van relaties op individuele basis.
2. Behandelingsplan met als doel het aantal interacties Met de staf/peers te vermeerderen.
3. Lukt niet in het uitbouwen
van relaties in groep.
4. Lukt niet in efficiënte communicatie : verbaal non-verbaal - geschreven. S.Binding met anderen zonder onderscheid te maken. 6.
Kan geen positieve/negatieve gevoelens uiten op een directe manier : ontkenning van gevoelens.
Regelmatige, intensieve one-to-one interacties voorzien om een relatie uit te bouwen.
3. Behandelingsplan met als doel deelname aan groepsactiviteiten te vermeerderen. 4.
Beperk het contact met de familie, wanneer aangewezen. informatie geven in verband met restrictieve leef regels.
5. Behandelingsplan om communicatieve vaardigheden te ontwikkelen alsook rolconforme interactietechnieken. 6. Help bij het identificeren en het uiten van positieve negatieve gevoelens.
Eén of meer Categorie III-gedragingen van een acute intensiteit, frekwentie en/of duur.
Niveau III verzorging op hand-in-hand basis
:
5de: sexualiteit
Patiëntengedrag.
Verpleegkundige interventies
1 . Verwoordt de kennis over eigen anatomie en fysiologie.
1 .
2.
Maakt onderscheid tussen mannen en vrouwen met betrekking tot a) zichzelf b) de anderen.
3. Houdt zich bezig met sociaal aanvaardbare vormen van sexueel gedrag ; masturbeert niet in het openbaar.
Gedrag in overeenstemming met geslachtsidentiteit
2. Versterk sociaal aanvaardbaar gedrag i.v.m. geslachtsidentiteit. 3. Geef privacy. 4.
Verduidelijk informatie en onderzoek de gevoelens i.v.m. sexueel gedrag.
1 .
Verduidelijk verkeerde opvattingen, en geef informatie betreffende die gebieden, waar de patiënt gebrekkige of geen kennis over heeft. Aanleren in groepssettings.
4. Verwoordt en toont tevredenheid over eigen lichaam en lichamelijke veranderingen. a) lichaamsbouw b) verzorging/kleding. 5. Aanvaardt eigen geslachtsidentiteit. Dit wordt getoond in lichaamsbewegingen, kleding en gebaren.
1 . Heeft geen adekwate kennis over anatomie of fysiologie ; of heeft verkeerde opvattingen. 2.
Onderscheidt eigen geslachtsidentiteit, maar niet die van anderen (of vice versa).
3. Bewust van, maar slaagt er niet in om sociaal aanvaardbare vormen van sexueel gedrag te gebruiken. bv. - anderen overdreven aanraken. - uitdagend kleden.
2. Aanleren van alternatieve manieren om met sexuele benaderingen om te gaan. 3. Periodieke versterking van sociaal aanvaardbaar en aangepast gedrag.
4. Verbaal of nonverbaal Uit gevoelens van onbehagen over lichaam en lichamelijke veranderingen. Hiermee gepaard gaand : dieet om lichamelijke veranderingen te voorkomen.
4. Het belang van privacy leren kennen.
5.
6. Leer nieuwe zaken aan d.m.v. film, lectuur, boeken.
Bewust van verschillen in geslacht, maar toont niet de aanvaarding van eigen geslachtsidentiteit in handelingen of kleding.
5. Moedig aan om gevoelens te uiten i.v.m. het niet goed voelen in / aanvaarding van het eigen lichaam.
7. Identificeer lichaamsveranderingen en help bij het proces van aanpassing.
6. Is niet in staat om een onderscheid te maken tussen sexueel en niet-sexueel gedrag.
I . Weinig of geen kennis van eigen anatomie en/of fysiologie.
1 . Begrijpbaar aanleren hoe men moet omgaan met fantasieën, angsten en gebrek aan kennis.
2. Kan geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen.
2. Intensieve emotionele steun/raadgeving i.v.m. sexueel gedrag/ervaringen van zichzelf en anderen.
3.
Slaagt er niet in om sociaal aanvaardbare vormen van sexueel gedrag te gebruiken - anderen overdreven aanraken - exhibitionisme en masturbatie in het openbaar.
3. Behandelingsplan om specifieke sexuele gedraigingen te wijzigen, incluis privacy verzekeren. 4. Geef feedback
4.
Onkent lichamelijke veranderingen.
5. Faalt of weigert zijn eigen geslachtsidentiteit te aanvaarden door gebruik te maken van attributen geassocieerd met andere sexe bv. kleedt zich zoals tegenovergestelde sexe verwoordt een foutieve geslachtsidentiteit. 6.
5. Stel limieten op sexueel gedrag en help bij het identificeren van onaangepast gedrag.
Lokt sexueel contact uit met inadekwate partner(s).
Eén of meer Categorie III-gedrag van acute intensiteit, frekwentie en/of duur.
Niveau III verzorging + hand-in hand verzorging.
:
4de: afhankelijkheid
Patiëntengedrag
Verpleegkundige interventies 1.
Een omgeving voorzien die onafhankelijke verzorging vergemakkelijkt : - hygiëne, verzorging, zorg voor eigen spullen.
Draagt zorg voor eigen bezit, o.a. kleding, toiletgerief.
2.
Hulp geven, wanneer dit gevraagd wordt.
4.
Zoekt hulp, wanneer nodig.
3.
Onafhankelijk gedrag versterken.
5.
Past zich gemakkelijk aan aan scheiding van anderen.
4.
Informatie, uitleg geven als voorbereiding op scheiding in geval van hospitalisatie of plaatsing.
6.
Gemakkelijk beslissingen nemen. 5.
7.
Doet beroep op eigen middelen, wanneer gepast.
Informatie geven over nakende veranderingen in de omgeving.
8.
Stelt beslissingen van anderen in vraag, wanneer dit aangewezen is.
9.
Aangepast situationeel aandachtzoekende gedragingen.
1.
Hulp bieden bij hygiëne/verzorging allerlei a. Periodieke verbale/fysische aanmoedigingen b. leer deficiënte gebieden kennen.
2.
Hulp verschaffen of verminderen, beperken, wanneer aangewezen.
3.
Gesprek over verlies/verwijdering aanmoedigen en helpen bij het zoeken naar een oplossing.
4.
Hulp bij het :identificeren van gebieden waar hulp nodig is.
5.
Periodieke verbale/fysische versterking voor onafhankelijk beslissen.
1.
Zelfredzaamheid : o.a. baden, haar wassen, mondhygiëne.
2.
Eigen zelfzorg binnen een redelijke tijdslimiet.
3.
1 0.
Past zich aan milieuveranderingen aan.
1 .
Heeft hulp nodig bij het baden, haar wassen en/of mondhygiëne.
2.
Heeft hulp nodig bij het beheren van persoonlijk bezit.
3.
Heeft hulp nodig bij persoonlijke verzorging.
4.
Vraagt geen hulp wanneer nodig.
5.
Vraagt hulp wanneer onnodig.
5.
Moeilijkheden bij het weggaan van anderen zich vastklampen, jammeren.
7.
Verwoordt gevoelens van hulpeloosheid.
8.
Steunt periodiek op anderen bij het nemen van beslissingen.
6.
Behandelingsplan met als doel het verminderen of doen verdwijnen van hulpvragend/aandachtzoekend gedrag.
9.
Heeft weerstand om te handelen zonder begeleiding van anderen.
7.
Het stimuleren van aangepast gedrag aan verandering door - de omgeving te structureren - groepsactiviteiten.
1 0.
Stelt in vraag of verwerpt beslissingen van autoriteiten.
1 1.
Onaangepast, situationeel aandachtzoekend gedrag.
1 2.
Ervaart moeilijkheden bij het aanpassen aan veranderingen in het milieu.
1 .
Zelfredzaamheid : afwezig wat betreft baden, handen wassen, mondhygiëne
1.
Hulp bieden bij zelfredzaamheidsactiviteiten, die niet onafhankelijk door de patiënt kunnen gedaan worden.
2.
Niet in staat om eigen verzorging en kleding tot het einde te volbrengen.
2.
Leer levensnoodzakelijke vaardigheden aan.
3. 3.
-Niet in staat om voor eigen spullen te zorgen.
Zorg voor supervisie en aanwijzingen bij deficiënte gebieden.
4.
Niet bewust wanneer hulp van anderen nodig is.
4.
5.
Uitzonderlijke moeilijkheden bij afscheid.
Voorzie in de herkenning van hulpbehoefte bij a. gebieden van vaardigheden/ kennis-deficiëntie. b. acuut/chronische/progressieve aandoeningen.
6.
Vervuld van gevoelens van hopeloosheid en hulpeloosheid.
5.
7.
Stelt in vraag of verwerpt beslissingen van autoriteiten.
Voorzie gestructureerde activiteiten die aanmoedigen tot het uiten van gevoelens zoals hulpeloosheid, hopeloosheid.
8.
Steunt op anderen voor het nemen van beslissingen o.a. peers en volwassenen.
6.
Behandelingsplan met als doel "onafhankelijk beslissen".
7. 9.
Weigert te handelen zonder begeleiding van anderen.
Behandelingsplan met als doel negatief aandachtzoekend gedrag te verminderen of te doen verdwijnen.
8.
Bevorder de adaptatie aan verandering door het plannen en beperken van het aantal veranderingen.
1 0.
Negatief aandachtzoekend gedrag.
11.
Weerstand tegen verandering in milieu.
Eén of meer categorie III gedragingen van een acute intensiteit, frekwentie en/of duur
Niveau III verzorging + han-in-hand verzorging.
6de:
agressief/beschermend
Patiëntengedrag
Verpleegkundige interventies
1.
1.
2.
3.
Identificeert en vermijdt mogelijke gewaagde/ gevaarlijke situaties t.o.v. zichzelf en anderen in de omgeving.
Creër een veilige omgeving.
2. Monitoren van omgeving i.v.m. mogelijk gevaarlijke situaties.
Kiest gepaste verbale/non verbale respons op mogelijke gewaagde/gevaarlijke situaties.
3.
Houdt controle over zijn handelingen in stress-situaties.
4. Hulp geven, wanneer aangewezen.
Voorzie en herstel aangepaste "coping-mechanismen" om mogelijke gevaarlijke situaties te voorkomen.
4. Ontlokt hulp van anderen, indien noodzakelijk.
1.
Onderkent duidelijk gevaar, maar niet de subtiele tekenen van mogelijk kwaad.
2.
Lukt niet in het voorspellen van gevaarlijke Kan betrokken raken bij tal van situaties. accidenten.
3.
1. Help bij het onderkennen van subtiele omgeving/interne tekenen die wijzen op mogelijke gevaarlijke situaties. 2. Leer alternatieve methoden aan voor zelf-bescherming/ verdediging ; incluis assertiviteitstraining, zelfverdedigingstechnieken.
Indirecte verbale/nonverbale respons op gevaar.
4. Kiest bij bedreiging een reactie die mogelijk een klein letsel aan zichzelf inhoudt. 5.
Niet in staat zijn eigen reacties op stress te onderkennen of te controleren.
6.
Loopt weg van de dienst.
3. Herhaaldelijk aanmoedigen van de aanwezige copingmechanismen. 4. Leer onderkenning en verbaal uiten van woede/frustratie aan. 5.
Controleer de omgeving, indien nodig om de patiënt te beschermen of te verdedigen.
6. Medicatie toedienen, zoals voorgeschreven.
1. Heeft geen weet van mogelijke gevaarlijke situaties, of neemt vele situaties waar als gevaarlijk. 2. Intens/frekwent acting-out gedrag. 3. Kan zichzelf niet beschermenen in gevaarlijke situaties. á.
Vertoont fobisch gedrag.
5.
Onaangepaste/inadekwate respons op gevaar/dreiging.
1.
Oefen controle uit over de omgeving om de patiënt te beschermen/verdedigen bij gevaarlijke situaties d.m.v. - medicatie - isolatie - afzondering - straffen
2. Patiënt en omgeving van nabij controleren voor, mogelijke gevaarlijke situaties : scherpe voorwerpen. 3. Behandelingsplan om de ontwikkeling van interne controle te bevorderen.
6. Is zich niet bewust van "oorzaak-gevolg". 7. Weigert om op de dienst of bij de groep te blijven bv. weglopen.
4. Directe supervisie om te helpen bij het zoeken naar een aangepaste respons bij dreiging. 5. Voorgeschreven medicatie toedienen.
8.
Kiest bij bedreiging een reactie die een groot letstel aan zichzelf inhoudt.
Eén of meer Categorie III-gedragingen van acute intensiteit, frekwentie en/of duur.
Niveau III verzorging + hand-in-hand verzorging.
7de: prestatiegericht
Patiëntengedrag
Verpleegkundige interventies
1. Kiest bepaalde streefdoelen uit een aantal alternatieven.
1.
Verschaf de mogelijkheit tot en versterk "onafhankelijk beslissen".
2. Begint en beëindigt taken. 2. Onderhoud de mogelijkheid om vaardigheden en kennis te verwerven door uitdagende leerervaringen te voorzien.
3. Gebruik maken van probleemoplossende mogelijkheden om een doelgerichte activiteit te beginnen er./of te vervolledigen.
3. Voorzie omgevingsomstandigheden om doelgerichte activiteiten te beginnen en te beëindigen.
4. Organiseert groepsactiviteiten van een sociaal en/of werk georienteerde aard. 5.
4. Bied de mogelijkheid tot deelname aan competitieve en cooperatieve activiteiten.
Stelt vast en aanvaardt mogelijkheden en beperkingen bij zichzelf en de anderen ; concurreert, rekening houdend met deze persoonlijke factoren.
5. Steun de inspanningen om zwakke gebieden te verstevigen en de bestaande krachten te behouden.
1. Herkent alternatieven, doch kan geen doel kiezen. 2.
1.
Bevorder het nemen van beslissingen door het aantal alternatieven (keuzen) te beperken.
Is niet in staat om realistische doelen te onderkennen. 2. Geef begeleiding bij het verwerven van kennis en vaardigheden.
3. Maakt keuze uit een beperkt aantal mogelijkheden, bv. 2 keuzen.
3. 4. De aandachtsconcentratie is beperkt : vlug afgeleid. 5.
Inconsistent probleemoplossend gedrag.
6.
Begint activiteiten, doch kan deze niet afwerken of lost deze zonder gebruikt te maken van zijn optimale probleemoplossende vermogens op.
Richting geven bij taakoplossing d.m.v. specifieke "stap per stap" en tijdstructurerende opdrachten.
4. Organiseer competitieve en cooperatieve activiteiten om succes te laten ervaren en steun te bieden bij mislukking. 5. Bevorder de aanvaarding van succes/mislukking van anderen.
7.
Deels op de hoogte van de mogelijkheden en beperkingen van zichzelf en de anderen.
8.
Volgt eenvoudige aanwijzingen op.
1 .
Niet in staat om streefdoelen of alternatieven vast te leggen.
1. Directe supervisie bij voltooiing van taken en hulp bij probleemoplossend gedrag.
2.
Maakt geen gebruik van het cognitieve om kennis te verwerven.
2. Leg alternatieve mogelijkheden vast en bepaal streefdoelen.
3.
Afwezigheid van probleemoplossend gedrag : bv. repetitief, machinaal werk.
3. Identificeer mogelijkheden en beperkingen en geef de gelegenheid om verworven vaardigheden te gebruiken.
6. Geef eenvoudige aanwijzingen om het begrijpen van instructies te vergemakkelijken.
4. Aanvaardt geen instructies van anderen.
4. Beperk de ervaringen van mislukking ; Bied de mogelijkheid tot succesvolle ervaringen.
5. Is niet op de hoogte van de mogelijkheden en beperkingen van anderen en zichzelf.
5. Geef instructies op een zeer eenvoudige manier.
6.
Zoekt onrealistische manieren tot competitie met de herhaalde ervaring van falen.
6. Hulp bij het afmaken van taken : bv. huiswerk, projecten.
l.
Beperkt de eigen ervaringen en taken die zeker succesvol verlopen.
8.
Kan geen verantwoorlijkheid opnemen in geval van msilukking.
7. Behandelingsplan Dm "aktievement" vaardigheden te ontwikkelen. 8. Help bij het zoeken naar oorzaken van mislukking en duidelijkheid brengen in de betrokken emoties.
9. Kan geen taken afmaken. 1 0. Kan geen taken/vaardigheden uitvoeren, aangepast aan het ontwikkelingsstadium.
Eén of meer gedragingen van categorie III, van een acute intensiteit, frekwentie en/of duur.
Niveau III verzorging + hand-in-hand verzorging.
7
8ste: herstellend
Verpleegkundige interventies
Patiëntengedrag
1.
Normale slaappatronen.
1. Algemene supervisie bij bedtijd.
2.
Behoudt een evenwicht tussen fysische en mentale ontspanning.
2. Zorgen voor een evenwicht en variatie in recreatie.
3.
Neemt deel aan georganiseerde sociale activiteiten.
3. De dagelijkse activiteiten observeren.
4. Neemt deel aan voorgeschreven behandeling.
4. Bij ziekte a) een veilige, materiële omgeving verschaffen b) Help activiteiten te kiezen die aangepast zijn aan de gezondheidstoestand. c) Zorg voor medicatie, verpleging en behandeling, zoals voorgeschrven door de arts. d) Toezicht houden over de fysische toestand, o.a. lengte, gewicht en vaccinaties.
1.
Abnormale slaappatronen, incluis 's nachts wakker worden en tot rust komen.
1. De avonden structureren om tot rust komen te bereiken.
2.
Doet weinig en/of weinig verschillende recreatieactiviteiten o.a. enkel zittende activiteiten. individueel spel
2. Observeer slaappatronen voor nachtelijk ontwaken.
3. Heeft de neiging tot inconsistent
gedrag.
4. Ervaart moeilijkheden om zijn gedrag aan te passen aan zijn eigen mogelijkheden en beperkingen.
3.
Periodieke versterking van deelname aan groepsactiviteiten.
4. Voorzie omgevingsstructuratie en richtinggeving om de activiteitspatronen te regelen ; voorzie rustperiodes wanneer nodig. 5. Periodieke supervisie.
S.
Volgt inconsistent voorgeschreven behandeling op. 6. Interventie voor letstels/ziekte (lichte ziektetoestanden). 7. Voorgeschreven medicatie toedienen.
1.
Slaaponderbrekingen en slaapverstoringen,wet gevoel weinig uren slaap.
2. Onmogelijk om zich bezig te houden tijdens zijn vrije tijd.
1.
Directe supervisie/nauwkeurige observatie van slaappatronen doorheen de nacht.
2. Directe supervisie over recreatie-patronen.
3. Slaapt bv. overdag,
3. Organiseer activiteiten, waaraan de patiënt kan deelnemen.
4. Geeft zich in een overdreven mate over aan fysische activiteit, resulterend in moeheid en uitputting.
4. Structureer de dag, zodanig dat er een grote variëteit aan activiteiten doorheen de dag voorhanden is.
5.
Is slechts bezig met één vorm van activiteit, terwijl hij alle andere uitsluit.
5. Stel limieten met betrekking tot de keuze van Mogelijke activiteiten.
6.
Past zich niet aan, of houdt geen rekening met beperkingen door ziekte of handicaps.
6. Nauwkeurige observatie van de fysiche gezondheidstoestand.
7. Weigert deel te nemen aan voorgeschreven behandeling.
7.
Frekwente materiële interventies bij ziekte/verwondingen van ernstige aard. bv. sondevoeding.
8. Voorlichtingsprogramma's voorzien van gezondheidsproblemen : zoals diabetes, insulten. 9. De voorgeschreven medicatie toedienen.
Eén of meer categorie III gedragingen met acute intensiteit, frekwentie en/of duur.
Niveau III - verzorging op een hand-in-hand basis.