Criminaliteit vergeleken tussen de Utrechtse krachtwijken Ondiep en Hoograven Mogelijke verklaringen voor verschillen in het aantal woning–, en auto inbraken
Johan van Erp 3687481 Myrte Janssen 3009998 Erik van de Kamp 3719901 Manu van der Linden 3652637 Buurten: problemen en hun aanpak Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit Utrecht Aantal woorden: 4912
Inhoudsopgave 1. Inleiding
3
1.1 Aanleiding
3
1.2 Probleemstelling en casus
3
1.3 Leeswijzer
4
2. Context
6
2.1 Theorie
6
2.1.1 Broken windows theory
6
2.1.2 Social disorganization theory
6
2.3 Beleid
8
2.3.1 Ondiep
8
2.3.2 Hoograven
9
3. Onderzoeksopzet
10
3.1 Dataverzameling
10
3.2 Data-analyse
11
3.3 Reflectie op onderzoeksmethode
12
4. Resultaten
13
4.1 Hypothese 1
13
4.2 Hypothese 2
13
4.3 Hypothese 3
14
4.4 Hypothese 4
14
4.5 Hypothese 5
14
4.6 Deelvraag 2
14
5. Conclusie en beleidsadvies
16
5.1 Conclusie
16
5.2 Beleidsadvies
16
6. Literatuurlijst
18
Bijlage 1 – Observatieschema’s
20
Bijlage 2 – Selectie foto’s fysieke disorder
23
Bijlage 3 – Samenvatting interview Wijkcentrum Zuid
24
2
1. Inleiding 1.1 Aanleiding “Alles bijeengenomen zijn er geen robuuste gunstige effecten vast te stellen van het krachtwijkenbeleid op de veiligheid en de leefbaarheid in de buurt” (Permentier, Kullberg & Van Noije, 2013: 14). In 2007 heeft de toenmalig minister voor wonen, wijken en integratie, Ella Vogelaar, de zogenoemde ´krachtwijken´ in het leven geroepen (Tweede Kamer, 2006– 2007). Dit is gebeurd onder de noemer ´Van probleemwijk naar prachtwijk´. Het doel van het project
is
een
positieve
ontwikkeling
inzetten
in
wijken
met
aanzienlijke
leefbaarheidsproblemen (Tweede Kamer, 2006–2007). Uit het kamerstuk (Tweede Kamer, 2006–2007) blijkt dat het kabinet zich hierbij richt op wonen, werken, leren, integreren en veiligheid. Voor het bepalen van de krachtwijken is er gebruik gemaakt van feitelijke gegevens over sociaal-economische en fysieke achterstanden. Daarnaast zijn de oordelen van bewoners meegenomen over leefbaarheidsproblemen in relatie tot sociaal-economische problemen en over fysieke problemen. De wijken met de grootste cumulatie van achterstanden en problemen ten opzichte van het landelijke gemiddelde zijn geselecteerd (Tweede Kamer, 2006–2007). 1.2 Probleemstelling en casus Uit bovenstaande schets blijkt reeds dat krachtwijken te maken kunnen hebben met leefbaarheidsproblemen. De mate van criminaliteit is een dergelijk leefbaarheidsprobleem (Kempkens
&
Wittebrood,
2000).
Uit
het
bovenstaande
citaat
blijkt
dat
het
krachtwijkenbeleid niet heeft gezorgd voor een verbetering van de veiligheid en de leefbaarheid in wijken. Dit concludeert het Sociaal en Cultureel Planbureau in het rapport ‘werk aan de wijk’ (Permentier et al., 2013). Uit dit rapport blijkt dat voor de meeste indicatoren, met betrekking tot de veiligheid en leefbaarheid, geldt dat het verschil tussen de krachtwijken en de zogenoemde referentiewijken niet minder groot is geworden (Permentier et al., 2013). Dit suggereert dat het krachtwijkenbeleid niet effectief is in het tegengaan van criminaliteit, het verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid. In dit onderzoek staat het criminaliteitsprobleem in de krachtwijken centraal. Voor de effectiviteit van het beleid is het van belang dat het beleid inspeelt op de oorzaken van het probleem. Onderzoek naar mogelijke oorzaken van de relatief hoge mate van criminaliteit in de krachtwijken is vanwege deze reden beleidsrelevant. In deze paper worden twee krachtwijken in Utrecht geanalyseerd op verschillende factoren die een rol kunnen spelen in het verklaren van de mate van criminaliteit. In deze 3
paper wordt onder criminaliteit het aantal geregistreerde woning- en auto-braken verstaan. Er wordt in dit onderzoek specifiek gekeken naar de buurten Hoograven en Ondiep. Het is interessant deze buurten te onderzoeken aangezien het krachtwijken in dezelfde stad betreffen. Opvallend is dat de buurt Ondiep in Utrecht een door het rijk geselecteerde krachtwijk is (Tweede Kamer, 2006-2007). Hoograven in Utrecht draagt ook het label krachtwijk, deze is echter opgelegd door de gemeente en wordt niet als zodanig erkend door het Rijk (Gemeente Utrecht, 2012). In de gemeente Utrecht hebben de krachtwijken eigen wijkactieplannen, hierin zijn onder andere strategieën voor het verminderen van de criminaliteit opgenomen (Gemeente Utrecht, 2012). Tussen de krachtwijken onderling zijn er echter verschillen in de mate van criminaliteit te vinden. In Ondiep is er meer criminaliteit dan in Hoograven, het criminaliteitscijfer per 1000 inwoners is in Ondiep 73 en in Hoograven 62.9 (WistUdata, 2013). Als we specifiek kijken naar woning- en autokraken ontstaat er een meer genuanceerd beeld. In Ondiep zijn er 23.9 woninginbraken per 1000 woningen en 10.5 autokraken per 1000 inwoners. In Hoograven gaat het om 22.1 woninginbraken per 1000 woningen en 13.1 autokraken per 1000 inwoners (WistUdata, 2013). Interessant is om te kijken door welke factoren deze verschillen verklaard kunnen worden en of het beleid in beide buurten inspeelt op de oorzaken van deze vormen van criminaliteit. Hiernaast wordt er in beide buurten verschillend beleid gevoerd om criminaliteit tegen te gaan, het is dan ook interessant om te bekijken of de buurten mogelijk iets van elkaar kunnen leren op het gebied van veiligheid. De onderzoeksvraag die centraal staat in deze paper luidt als volgt: ‘Hoe kan het verschil in criminaliteit tussen de krachtwijken Ondiep en Hoograven worden verklaard?’. Om deze onderzoeksvraag zo volledig mogelijk te beantwoorden zijn de volgende deelvragen geformuleerd: 1. Welke factoren kunnen van invloed zijn op de criminaliteit? 2. In hoeverre verschillen de buurten op de factoren die van invloed kunnen zijn op de criminaliteit? 3. Welk beleid voert de gemeente om criminaliteit tegen te gaan in beide buurten? 1.3 Leeswijzer Allereerst wordt in hoofdstuk twee de context beschreven. Hiervoor wordt een theoretisch kader gegeven en het bestaande beleid voor beide buurten wordt beschreven. In dit hoofdstuk zullen deelvraag één en drie centraal staan. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie de 4
onderzoeksopzet beschreven, dus de wijze waarop data is verzameld en hoe deze wordt geanalyseerd. In hoofdstuk vier staat deelvraag twee centraal, hier volgen de resultaten van de beschreven analyses. Op deze manier kunnen er in hoofdstuk vijf conclusies worden getrokken over de aansluiting tussen het beleid en de mogelijke oorzaken. Aan de hand van deze conclusies worden suggesties gegeven om de effectiviteit van het beleid te vergroten. Aanvullend zijn in de bijlagen de codeerschema’s en foto’s van disorder in beide buurten te vinden. Eveneens is hier een samenvatting van een interview terug te vinden.
5
2. Context 2.1 Theorie In deze paragraaf staat de eerste deelvraag ‘Welke factoren kunnen van invloed zijn op de criminaliteit?’ centraal. Er worde twee centrale theorieën, namelijk de social disorganization theory en de broken windows theory, besproken. Op basis van deze theorieën en de daaruit voortkomende factoren die van invloed kunnen zijn op criminaliteit, zullen hypothesen worden geformuleerd. 2.1.1 Broken windows theory De broken windows theory gaat uit van het idee dat disorder leidt tot ongewenst gedrag, waaronder criminaliteit (Wilson & Kelling, 1982). Disorder kan zowel fysiek als sociaal van aard zijn. Fysieke disorder is bijvoorbeeld de aanwezigheid van zwerfvuil op straat. Sociale disorder is bijvoorbeeld de aanwezigheid van hangjongeren (Wilson et al., 1982; Ross, 2001). Disorder kan de mate waarin normen worden nageleefd beïnvloeden. Normoverschrijdend gedrag, zoals criminaliteit, zou vaker voorkomen in buurten waar sprake is van veel disorder (Wilson et al., 1982). Wilson en Kelling, mede-grondleggers van de broken windows theory, verklaren het verband tussen disorder en criminaliteit door erop te wijzen dat mensen sociale wezens zijn. Omdat we sociale wezens zijn vergelijken we ons eigen gedrag met het gedrag van anderen in de directe sociale omgeving om te ontdekken wat gewenst sociaal gedrag is (Wilson et al., 1982). Ook bij absentie van eventuele normgevers gebruikt de mens prikkels uit de omgeving om een idee te krijgen van sociale normen. Concreet voorbeeld is een gebroken ruit, dit kan opgevat worden als tolerantie van disordelijk gedrag. Wanneer deze ruit niet wordt gerepareerd zal dit volgens Wilson et al. (1982) op den duur de naleving van normen beïnvloeden. Problemen zullen accumuleren en de mate van criminaliteit en disorder zullen toenemen (Wilson et al., 1982). Op basis van deze redenering is de volgende hypothese opgesteld: Hypothese 1: In een buurt waar meer disorder aanwezig is, zullen er meer woning- en auto inbraken zijn. 2.1.2 Social disorganization theory Het centrale idee van de social disorganization theory is dat de criminaliteit in een buurt niet direct veroorzaakt wordt door ‘disorder’, maar dat beiden worden beïnvloed door eenzelfde 6
mechanisme (Shaw & McKay, 1942; Sampson & Raudenbush, 1999) Er wordt verondersteld dat een hoge mate van sociale controle en sociale cohesie in een buurt van aanzienlijk belang is bij het reguleren van gedrag (Sampson, Raudenbush & Earls, 1997; Morenoff, Sampson & Raudenbush, 2001). Dit mechanisme wordt collective efficacy genoemd. Hierbij is het van belang dat men vertrouwen heeft dat er ingegrepen wordt bij normoverschrijdend gedrag (Sampson et al., 1999). Ook Bursik (1988) stelt dat informele sociale controle en sociale cohesie in buurten belangrijk is bij het vormen van collectieve waarden rondom gewenst gedrag en daarmee van belang bij het beheersen van ongewenst gedrag, waaronder criminaliteit en de vorming van disorder. Buurten die gekenmerkt worden door gebrekkige informele sociale controle en sociale cohesie zijn volgens Bursik (1988) gedesorganiseerd. Deze desorganisatie stelt bewoners van een buurt niet in staat om “een gemeenschapsstructuur te creëren met collectieve waarden en normen om sociale controle te handhaven” (Bursik, 1988: 541-542). Er liggen volgens Sampson et al. (1997) drie voorspellers ten grondslag aan de mate van collective efficacy. Ten eerste is dit de lage economische status van de inwoners in een buurt, ten tweede de etnische heterogeniteit en ten slotte de residentiële mobiliteit (Sampson et al., 1997). Wanneer een of meerdere van deze voorwaarden slecht scoort, is er minder collective efficacy, hetgeen leidt tot meer criminaliteit en disorder (Sampson et al., 1997). De eerste hypothese op basis van de social disorganization theory luidt als volgt: Hypothese 2: Naarmate er in een buurt minder ‘collective efficacy’ is, zullen er meer auto- en woning inbraken zijn. De eerste twee voorspellers van collective efficacy hangen sterk samen, omdat etnische minderheden vaak een lage sociaal economische status hebben. Volgens Sampson et al. (1997) zijn mensen met een lage sociaal economische status en met een etnische achtergrond minder goed in staat tot collectieve acties. Waardoor het lastig is om erop toe te zien dat normen in de buurt worden nageleefd. In buurten waar veel mensen met een lage sociaal economische status en/of etnische minderheden wonen, zal er daarom minder sociale controle en het daarmee samenhangende collective efficacy zijn. Hetgeen tot gevolg heeft dat er in deze buurten meer criminaliteit is dan in buurten met een hoge mate van collective efficacy (Sampson et al., 1997). Op basis van deze redenering van Sampson et al. (1997) kunnen de volgende hypothesen geformuleerd worden:
7
Hypothese 3: In een buurt met een hogere concentratie etnische minderheden, zullen er meer woning–, en auto inbraken zijn. Hypothese 4: In een buurt met een hogere concentratie van mensen met een lage sociaal economische status, zullen er meer woning- en auto inbraken zijn. De derde voorspeller van collective efficacy is de mate van residentiële mobiliteit (Sampson et al., 1997). Als er in een buurt veel verhuizingen zijn en mensen dus voor relatief korte tijd in de buurt wonen, worden er minder hechte sociale netwerken opgebouwd. Hierdoor is er in buurten met veel verhuizingen minder informele sociale controle. Kortom, als er een hoge mate van residentiële mobiliteit is in een buurt, zal er minder collective efficacy zijn, waardoor er meer criminaliteit wordt gepleegd in de buurt (Sampson et al., 1997). Dit leidt tot de laatste hypothese: Hypothese 5: In een buurt met meer residentiële mobiliteit, zullen er meer woning- en auto inbraken zijn. 2.3 Beleid Binnen de Gemeente Utrecht zijn voor de krachtwijken wijkactieplannen opgesteld met een strategie voor de benodigde aanpak (Gemeente Utrecht, 2012). De wijkactieplannen zijn gebaseerd op een probleemanalyse van de specifieke buurt en een inventarisatie van wat er al gebeurt. Op basis van deze wijkactieplannen werken gemeente, corporaties, bewoners en andere organisaties samen (Gemeente Utrecht, 2012). Het wijkactieplan voor Ondiep heet ´Dorp in de stad´ en het plan voor Hoograven heet ´Hoograven in de lift´. De wijkactieplannen zijn voor het eerst opgesteld in 2008 (Gemeente Utrecht, 2012). Op basis van deze actieplannen kan de deelvraag ‘Welk beleid voert de gemeente om criminaliteit tegen te gaan in beide buurten?’ worden beantwoord. 2.3.1 Ondiep Uit het wijkactieplan van Ondiep blijkt dat er relatief veel kwetsbare bewoners wonen vanwege werkloosheid, armoede, gebrekkige gezondheid, laag opleidingsniveau en/ of sociaal isolement. In delen van de buurt staat de leefbaarheid en veiligheid onder druk (Wijkservicecentrum Noordwest, 2012). Veiligheid is terug te vinden in een van de vier speerpunten. Uit het actieplan blijkt dat via groepsaanpak steeds gerichter wordt ingezet op 8
criminele en overlastgevende jongeren, waarbij de jongeren worden begeleid bij scholing, werk en activiteiten (Wijkservicecentrum Noordwest, 2012). Jongeren worden bij strafbare feiten aangepakt, daarnaast wordt er begeleiding geboden aan jongeren en hun gezinnen na detentie. Bovendien wordt er extra ingezet op activiteiten voor en coaching van jongeren (Wijkservicecentrum Noordwest, 2012). Verder is de inzet van het veiligheidsbeleid voor de komende jaren gericht op woninginbraak, autokraak, geweld en jongerenoverlast. Hierbij is een goede informatiewisseling tussen de diverse partners, het werken met de principes van de vreedzame buurt op basisscholen en het verhogen van de meldingsbereidheid van bewoners noodzakelijk (Wijkservicecentrum Noordwest, 2012). Samenvattend kan worden gesteld dat het wijkactieplan van Ondiep inspeelt op diverse vormen van criminaliteit en onveiligheidgevoelens van de bewoners. Er worden echter weinig concrete maatregelen in het wijkactieplan genoemd om de woning- en auto inbraken tegen te gaan in de buurt. 2.3.2 Hoograven Uit het wijkactieplan van Hoograven blijkt dat, zoals eerder aangegeven, Hoograven door gemeente Utrecht is toegevoegd aan het lijstje van krachtwijken. Door veranderingen in het economisch perspectief zal de buurt Hoograven als eerste worden losgelaten, wat in het actieplan voor 2012-2013 reeds terug te zien is in het feit dat nog maar beperkte extra gemeentelijke middelen beschikbaar worden gesteld (Wijkbureau Zuid, 2012). Wat betreft veiligheid gaat het in het actieplan met name om het verbeteren van de veiligheid van de openbare ruimte. Vanuit het leefbaarheids- en veiligheidsbudget wordt integraal buurtbeheer mogelijk gemaakt. Dit betreft inbraakpreventie, jongerenactiviteiten, beheer van de openbare ruimte en activiteiten ter bevordering van de gezondheid en leefbaarheid (Wijkbureau Zuid, 2012).
Het
wijkveiligheidsprogramma
richt
zich
op
woninginbraak,
autokraak,
jongerenoverlast en geweld. Het is onder andere de bedoeling de meldingsbereidheid van bewoners te verhogen (Wijkbureau Zuid, 2012). Op basis van het wijkactieplan van Hoograven kan eenzelfde conclusie worden getrokken als op basis van het wijkactieplan van Ondiep. Er geldt wederom dat het beleid inspeelt op diverse vormen van criminaliteit, onder andere woning- en auto inbraken, maar dat er weinig concrete maatregelen blijken uit het wijkactieplan. Een verschil met het wijkactieplan van Ondiep is dat er in Hoograven ook wordt gestreefd naar het verbeteren van de veiligheid van de openbare ruimte, hetgeen niet naar voren komt uit het wijkactieplan van Ondiep. 9
3. Onderzoeksopzet 3.1 Dataverzameling Voor het toetsen van de hypothesen wordt er gebruik gemaakt van drie soorten data, namelijk secundaire data, observaties en een interview. Voor secundaire data is er gebruik gemaakt van WistUdata, een online systeem met gegevens over wonen, veiligheid, werk et cetera in Utrecht (Gemeente Utrecht, 2013). Aangezien de maatregelen in de wijkactieplannen voor de periode 2012-2013 zijn gebaseerd op gegevens uit 2011, wordt in dit onderzoek eveneens gebruik gemaakt van data over 2011. Voor het toetsen van de hypothesen op basis van de social disorganization theory wordt er gekeken naar het percentage allochtonen (hypothese 3), het percentage huishoudens met een laag inkomen en uitkeringsontvangers in beide buurten. Het percentage huishoudens met een laag inkomen is gebaseerd op een koopkracht die gelijk staat aan een bijstandsuitkering
voor
een
alleenstaande
(WistUdata,
2013).
Het
percentage
uitkeringsontvangers is gebaseerd op het aantal mensen dat jonger is dan 65 jaar en een of meerdere uitkeringen ontvangt. Hierbij kan het gaan om een bijstandsuitkering, werkloosheidsuitkering of arbeidsongeschiktheids-uitkering (WistUdata, 2013). Zowel het percentage met een laag inkomen als het percentage met een uitkering wordt gebaseerd op 2010, aangezien hierover geen gegevens beschikbaar zijn van 2011. Er wordt gekeken naar het percentage huishoudens met een laag inkomen en uitkeringsontvangers, omdat er geen concretere data beschikbaar is over de sociaal economische status van de buurt. Een groot aandeel mensen met een laag inkomen en/ of het ontvangen van een uitkering suggereert dat er veel mensen met een lage sociaal economische status in de buurt wonen (hypothese 4). Verder wordt er aan de hand van de social disorganization theory gekeken naar de mate residentiële mobiliteit (hypothese 5). Om hier uitspraak over te kunnen doen wordt er gekeken naar het percentage bewoners dat korter dan één jaar in de buurt woont. Het percentage bewoners dat zich verantwoordelijk voelt voor de buurt en het percentage bewoners dat vindt dat ze onvoldoende sociale contacten hebben, zijn indicatoren van de mate van sociale controle en sociale cohesie in de buurt. Daarom wordt er naar deze percentages gekeken om een uitspraak te kunnen doen over de mate van collective efficacy in beide buurten (hypothese 2). Voor het toetsen van de hypothese op basis van de broken windows theory (hypothese 1) wordt er gebruik gemaakt van systematische observaties in beide buurten. Deze observaties zijn uitgevoerd volgens de zogenaamde SSO-methode van Sampson et al. (1999). Er is eerst een codeerschema opgesteld, waardoor de waargenomen disorder kan worden vertaald naar 10
kwantificeerbare gegevens. Vervolgens is er in beide buurten op twee tijdstippen geobserveerd door twee observatoren. Bij het observeren voor dit onderzoek is gelet op fysieke disorder. Hier is bewust voor gekozen omdat sociale disorder meer op toevalligheden gebaseerd is dan fysieke disorder. Graffiti of glas op straat kan er op elk moment van de dag zijn, terwijl hangjongeren bijvoorbeeld met name laat in de middag of in de avond aanwezig zullen zijn. In de buurten is er geobserveerd bij meerdere faceblocks, verschillende zichtpunten, zoals omschreven door Sampson et al. (1999). Tijdens het observeren hebben de observanten onafhankelijk van elkaar het codeerschema ingevuld. De geobserveerde fysieke wanorde bestaat uit: sigaretten, los zwerfvuil, een stapel zwerfvuil of een vuilniszak, glas, losse alcoholflesjes/ blikjes, graffiti, verlaten of vernielde auto’s, wietzakjes, kapotte openbare voorzieningen en vuurwerkresten. De ingevulde observatieschema’s zijn terug te vinden in bijlage 1. Aanvullend wordt er gebruik gemaakt van een interview met Wijkcentrum Zuid, waar Hoograven onder valt. Een samenvatting van dit interview is terug te vinden in bijlage 3. Wijkcentrum Noordwest, waar Ondiep onder valt, heeft helaas aangegeven niet mee te kunnen werken aan het onderzoek. 3.2 Data-analyse De secundaire data betreft beschrijvende data en geeft een overzicht van de verschillen tussen de buurten op mogelijke oorzaken van criminaliteit. Hiervoor worden gegevens over de buurten naast elkaar gezet. De systematische observaties zijn eerst bruikbaar gemaakt voor analyse. De vier observatieschema’s per buurt zijn gebruikt om tot een gemiddelde te komen voor elke soort fysieke disorder per buurt. Vervolgens zijn de gemiddelden voor de verschillende soorten disorder bij elkaar opgeteld om tot één variabele van fysieke disorder te komen per buurt. Op deze manier is het mogelijk een t-toets uit te voeren, om zo het verschil in fysieke disorder tussen de buurten te analyseren. Aangezien niet elke vorm van fysieke disorder even erg is, is er gebruik gemaakt van wegingen. Kapotte openbare voorzieningen wordt als zwaarste gewogen (1), gevolgd door graffiti (0.8), afvalhopen (0.6), alcoholflesjes/ blikjes (0.4), los afval en vuurwerkresten (0.2) en tot slot sigarettenpeuken (0.1). Door de uitkomsten van beide soorten data kunnen de hypothesen worden getoetst, op basis waarvan de tweede deelvraag kan worden beantwoord. Ter aanvulling worden citaten uit het interview gebruikt.
11
3.5 Reflectie op onderzoeksmethode De secundaire data uit WistUdata wordt als betrouwbaar gezien, daar deze jaarlijks op professionele wijze worden verkregen. Het is echter de vraag hoe valide deze gegevens zijn voor dit onderzoek. De data is immers met andere doeleinden verzameld, waardoor er mogelijk andere dingen worden gemeten dan wat optimaal zou zijn voor het onderzoek. Dit is onder andere terug te zien in het feit dat niet alle gegevens over 2011 bekend zijn, waardoor eveneens naar 2010 wordt gekeken. Bovendien zijn er meer ideale gegevens te bedenken dan de nu gebruikte gegevens. Ondanks deze problemen is de data wel bruikbaar voor het onderzoek, er zijn voldoende indicatoren beschikbaar om de hypothesen te toetsen. Bij de conclusies dient echter een slag om de arm te worden gehouden, gezien de validiteit niet optimaal is. Tevens is het van belang dat er rekening wordt gehouden met het ontbreken van een statistische analyse van de secundaire data. Er wordt slechts gebruik gemaakt van beschrijvende data, waardoor er geen significante verbanden kunnen worden aangetoond. De resultaten kunnen slechts verbanden tussen de bepaalde factoren en de criminaliteit suggereren, maar niet bevestigen. Vanwege deze redenen dienen de resultaten van dit onderzoek met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. De observaties brengen een risico wat betreft betrouwbaarheid met zich mee. Om hiervoor te controleren is het belangrijk te analyseren in welke mate er overeenstemming tussen de observaties bestaat. Zo wordt er inzicht verschaft in de reproduceerbaarheid van de data (Cohen, 1960). De interreliablity rate voor Ondiep is 0.89, voor Hoograven is deze 0.84. Dit betekent dat de observaties van fysieke wanorde voor beide buurten uitstekend scoren op betrouwbaarheid (Landis & Koch, 1977). Daarnaast zijn de observaties valide, er is gemeten wat voor dit onderzoek nodig is. Het interview met Wijkcentrum Zuid wordt eveneens als betrouwbaar beschouwd. Doordat de vragen vooraf zijn opgesteld kan het interview gemakkelijk worden gereproduceerd. Aangezien het interview specifiek voor dit onderzoek is afgenomen, worden de validiteit en bruikbaarheid hoog geacht.
12
4. Resultaten In dit hoofdstuk worden de vijf hypothesen getoetst en wordt het antwoord op de tweede deelvraag geformuleerd ‘In hoeverre verschillen de buurten op de factoren die van invloed kunnen zijn op de criminaliteit?’. 4.1 Hypothese 1 Uit de t-toets, op basis van de systematische observaties, blijkt dat er een significant verschil in fysieke disorder bestaat tussen Ondiep en Hoograven. In Ondiep is er meer fysieke disorder dan in Hoograven (t(402)=21.87, p<.001). Zie bijlage 1 voor beeldmateriaal van verschillende soorten fysieke disorder in beide buurten. Tijdens het interview met Wijkcentrum Zuid is naar voren gekomen dat het beleid in Hoograven zich specifiek richt op het tegengaan van fysieke disorder. Er is onder andere gezegd “Door proactief de graffiti van openbare plekken te verwijderen en zaken als speeltuinen aan te pakken, door ze op te knappen, hopen we met weinig financiële middelen de wijk weer wat meer aanzien te geven. We hopen dat als de wijk volledig is opgeknapt, de drempel om vernieling aan te brengen is verhoogd. Daarnaast hopen we het imago en de beeldvorming van de wijk te verbeteren”. Bij de probleemstelling is reeds naar voren gekomen dat er in Ondiep meer criminaliteit is dan in Hoograven. Hierbij zijn er in Ondiep inderdaad meer woninginbraken (23.9 per 1000 woningen) dan in Hoograven (22.1 per 1000 woningen). Het aantal autokraken ligt in Ondiep echter lager (10.5 per 1000 inwoners) dan in Hoograven (13.1 per 1000 inwoners). Hypothese 1 wordt dus deels bevestigd; in een buurt waar meer disorder aanwezig is, zijn er meer woninginbraken. Er zijn echter niet meer autokraken. 4.2 Hypothese 2 Tabel 1 geeft weer dat er in Ondiep relatief gezien iets minder collective efficacy is dan in Hoograven. In Ondiep voelen minder mensen zich verantwoordelijk voor de buurt (83,4 procent) dan in Hoograven (87,5 procent). Daarnaast hebben in Ondiep relatief iets meer mensen het gevoel onvoldoende sociale contacten te hebben (9,2 procent) ten opzichte van Hoograven (8,35 procent). In het interview is naar voren gekomen dat wordt gepoogd de collective efficacy te verbeteren in Hoograven; “Door als gemeente te helpen hopen we dat de inwoners actief te krijgen, zodat ze in de toekomst zelf meer initiatief zullen nemen. We nemen hierin als gemeente wel het voortouw, maar hopen daarmee de inwoners weer verantwoordelijk te krijgen”.
13
Hypothese 2 wordt deels bevestigd. Naarmate er in een buurt minder collective efficacy is, zijn er meer woninginbraken. Er vinden niet meer autokraken plaats. 4.3 Hypothese 3 Uit tabel 1 blijkt dat er in Hoograven met 36,5 procent een hogere concentratie etnische minderheden is dan in Ondiep met 32,7 procent. Gezien de criminaliteitscijfers wordt hypothese 3 slechts deels bevestigd. In een buurt met een hogere concentratie etnische minderheden, zijn er meer autokraken. Er zijn niet meer woninginbraken. 4.4 Hypothese 4 In tabel 1 is te zien dat er in Ondiep relatief meer inwoners zijn met een lage sociaal economische status dan in Hoograven. In Ondiep zijn er relatief meer huishoudens met een laag inkomen (14,1 procent) dan in Hoograven (7,45 procent). Hetzelfde geldt voor het aantal uitkeringsontvangers (20,7 procent in Ondiep en 13,4 procent in Hoograven). Hypothese 4 wordt hiermee deels bevestigd. In een buurt met een hogere concentratie van inwoners met een lage sociaal economische status, zijn er meer woninginbraken. Er zijn echter niet meer autokraken. 4.5 Hypothese 5 Tabel 1 laat zien dat er in Ondiep relatief meer residentiële mobiliteit is dan in Hoograven. In Ondiep wonen er relatief meer mensen korter dan één jaar (17,7 procent) dan in Hoograven (12,1 procent). Hypothese 5 wordt daarom deels bevestigd. In een buurt met meer residentiële mobiliteit, zijn er meer woninginbraken. Er vinden niet meer autokraken plaats. In een buurt met meer residentiële mobiliteit, zullen er meer woning- en auto inbraken zijn. Tabel 1. Beschrijvende data Ondiep en Hoograven % verantwoordelijk voor buurt % onvoldoende sociale contacten % allochtonen % huishoudens met laag inkomen
a
Ondiep
Hoograven
83.40
87.50
9.20
8.35
32.70
36.50
14.10
7.45
% uitkeringsontvangersa
20.70
13.40
% verblijfsduur <1 jaar
17.70
12.10
a
Deze data is gebaseerd op 2010 i.p.v. 2011
Bron: WistUdata, 2013
14
4.6 Deelvraag 2 In antwoord op de tweede deelvraag kan worden gesteld dat de buurten verschillen op alle factoren die van invloed kunnen zijn op criminaliteit. De verschillen lijken het grootst met betrekking tot fysieke disorder en sociaal economische status. Wat betreft het percentage allochtonen, residentiële mobiliteit en collective efficacy zijn de verschillen kleiner.
15
5.
Conclusie en beleidsadvies
5.1 Conclusie Uit het rapport ‘Werk aan de wijk’ van het SCP blijkt dat het krachtwijkenbeleid niet heeft geleid tot een verbetering van de veiligheid en leefbaarheid in de wijken (Permentier et al., 2013). Dit suggereert dat het krachtwijkenbeleid niet effectief is in het tegengaan van criminaliteit. Om advies uit te kunnen brengen voor het verbeteren van dit beleid is het van belang te kijken naar de oorzaken van criminaliteit. In dit onderzoek is getracht een antwoord te geven op de onderzoeksvraag ‘Hoe kan het verschil in mate van woning– en auto inbraken tussen de krachtwijken Ondiep en Hoograven worden verklaard?’. Op basis van twee theorieën, de social disorganization theory en de broken windows theory, zijn verschillende factoren naar voren gekomen die mogelijk de mate van woning- en auto inbraken kunnen verklaren. Aan de hand van deze factoren is gekeken naar de verschillen tussen Ondiep en Hoograven. In antwoord op de onderzoeksvraag kan worden gesteld dat er verschillende verklaringen zijn voor autokraken en woninginbraken. Op basis van dit onderzoek lijkt het hogere aantal woninginbraken in Ondiep te kunnen worden verklaard door meer disorder, minder collective efficacy, meer mensen met een lage sociaal economische status en meer residentiële mobiliteit. Het hogere aantal autokraken in Hoograven kan mogelijk worden verklaard door relatief meer etnische minderheden in de buurt. Deze conclusie suggereert dat er aan de verschillende vormen van criminaliteit andere verklaringen ten grondslag liggen. De broken windows theory wordt bevestigd voor woninginbraken. Voor de social disorganization theory worden alle factoren bevestigd voor woninginbraken, behalve de concentratie etnische minderheden. Deze wordt bevestigd voor autokraken. Zoals in hoofdstuk twee naar voren is gekomen, wordt er in Hoograven met het beleid ingespeeld op het verbeteren van de openbare ruimte. De bevindingen suggereren dat het beleid op dit gebied effectief is, gezien er relatief weinig fysieke disorder is waargenomen in Hoograven. Verder is het lastig iets te zeggen over de effectiviteit van het beleid in beide buurten, aangezien er weinig concrete maatregelen in de wijkactieplannen staan. Daarom worden er in de volgende paragraaf meer concrete beleidsaanbevelingen gedaan. 5.2 Beleidsadvies Op basis van de bevindingen luidt het advies voor Ondiep allereerst een voorbeeld te nemen aan het beleid in Hoograven om het aantal woninginbraken te verlagen. Daarin wordt specifiek aandacht besteed aan het opwaarderen van de openbare ruimte (Wijkbureau Zuid, 16
2012). Zoals uit het interview blijkt wordt fysieke disorder proactief verwijderd en worden openbare plekken opgeknapt. Op deze manier kan met weinig financiële middelen de fysieke disorder worden verminderd. Hierdoor krijgt de buurt meer aanzien, waardoor de drempel voor nieuwe fysieke disorder mogelijk wordt verhoogd. Aangezien het na eenmalig ingrijpen niet klaar is, is het geen duurzame oplossing. Het is echter wel goedkoop. Om meer collective efficacy in Ondiep te ontlokken verdient het de aanbeveling vier keer per jaar een buurtbijeenkomst te organiseren, dit kan bijvoorbeeld een buurtbarbecue zijn. Op deze manier zal er mogelijk meer sociale cohesie in de buurt ontstaan, wat leidt tot meer collective efficacy. Een voordeel van deze maatregel is dat het niet erg duur is en relatief weinig tijd kost. Het is wel een maatregel die blijvend aandacht verdiend, het is niet direct een duurzame oplossing. De sociale cohesie die hieruit voortkomt lost mogelijk ook de nadelen van een lage sociaal economische status en residentiele mobiliteit op. Door de sociale cohesie kan de norm voor ingrijpen bij verkeerd gedrag beter worden gedeeld. Daarnaast leiden de bijeenkomsten ertoe dat de buurtbewoners elkaar kennen, zelfs wanneer er veel verhuizingen plaatsvinden. Hierdoor weten ze wie in de buurt thuis horen en wie niet. Aanvullend kan er worden nagedacht over het opnieuw inrichten van delen van de buurt door professionals, met behulp van bewoners. Hierbij kan worden gedacht aan zaken als een speeltuin. Door de burgerparticipatie kan dit leiden tot een sterkere onderlinge band, aangezien ze samen iets vorm hebben gegeven voor hun buurt. Daarnaast ontstaat er mogelijk meer trots van de buurtbewoners over de buurt, waardoor zij zich mogelijk meer in zetten voor hun buurt. Deze maatregel is duurder en intensiever dan de bijeenkomsten maar leidt waarschijnlijk tot een duurzamere uitkomst. Op basis van de bevindingen luidt het advies voor Hoograven eveneens te kiezen voor het opnieuw inrichten van delen van de buurt door professionals, met behulp van burgers, om het aantal autokraken te verlagen. De burgerparticipatie kan leiden tot een sterkere onderlinge band, doordat ze samen de buurt vormgeven. Hierbij kunnen de bewoners zich trotser gaan voelen over de buurt, met mogelijk meer inzet voor de buurt als gevolg. De sociale cohesie die hieruit voortkomt lost mogelijk ook de nadelen van een hoge concentratie van allochtonen op. Autochtonen en allochtonen in de buurt krijgen zo mogelijk meer gedeelde normen over wat gepast is en wanneer dient te worden ingegrepen. Deze maatregel is prijzig en intensief maar leidt waarschijnlijk tot een duurzame uitkomst. Het resultaat is immers blijvend. Een andere mogelijkheid is het toepassen van meningsbeleid, dit is in onze ogen echter overdreven in dit geval. 17
6. Literatuurlijst Bursik, R.J. (1988). Social disorganization theories of crime and delinquency: Problems and prospects. Criminology, 26, 519-551. Cohen, J. (1960). A coefficient of agreement for nominal scales. Educational and Psychological Measurement, 20, 37-46. Gemeente Utrecht, (2012). Wijkactieplannen. Opgeroepen op 7 januari 2014, van http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=267663. Gemeente Utrecht, (2013). Cijfers en feiten zoeken. Opgeroepen op 12 januari 2014, van http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=86964. Kempkens, L. & Wittebrood, K. (2000). Wonen, criminaliteit en leefbaarheid. Tijdschrift voor de Volkshuisvesting, 6, 37-41. Landis, J. R., & Koch, G. G. (1977). The measurement of observer agreement for categorical data. Biometrics, 33, 159-174. Morenoff , J.D., Sampson, R.J. & Raudenbush, S.W. (2001). Neighborhood Inequality, Collective Efficacy, and the Spacial Dynamics of Urban Violence. Criminology, 39, 517-560. Permentier, M., Kullberg, J., & Noije, L. van. (2013). Werk aan de wijk. Een quasiexperimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid. Den Haag: SCP. Raudenbush, S.W. & Sampson, R.J. (1999). Ecometrics: Toward a Science of Assessing Ecological Settings, with Application to the Systematic Social Observation of Neighborhoods. Social Methodology, 29, 1-41. Ross, C. E. & Mirowsky, J. (2001) Neighborhood Disadvantage, Disorder, and Health. Journal of Health and Social Behavior, 42, pp. 258-276. Sampson, R.J., Raudenbush, S.W. & Earls, F. (1997). Neighborhoods and Violent Crime: A Multilevel Study of Collective Efficacy. Science, 227, 918-924. Sampson, R. J., & Raudenbusch, S.W. (1999). Systematic social observation of public spaces: a new look at disorder in urban neighborhoods. American Journal of Sociology, 105, 603-651. Shaw, C.R. & McKay, H.D. (1942). Juvenile Delinquency in Urban Areas. Chicago: University of Chicago Press. Tweede Kamer 2006–2007, 30 995, nr. 1. Tweede Kamer 2008-2009, 31 924 XVIII, nr. 3. Wijkbureau Zuid, (2012). Hoograven in de lift. Wijkactieprogramma 2012-2013. Programma krachtwijken. Utrecht: Wijkbureau Zuid. 18
Wijkservicecentrum Noordwest, (2012). Ondiep. Dorp in de stad. Wijkactieprogramma 20122013. Programma krachtwijken. Utrecht: Wijkservicecentrum Noordwest. Wilson, J.Q. & Kelling G., (1982). Broken Windows. The police and neighborhood safety. The Atlantic Magazine, 29-38. WistUdata, (2013). Buurtgegevens Ondiep en Hoograven. Opgeroepen op 14 januari 2014, van http://utrecht.buurtmonitor.nl/.
19
Bijlage 1 – Observatieschema’s Ondiep: Observatieschema 1, observator 1 Ondiep Sigaretten Zwerfvuil los Aardbeistraat 1 Nieuwlichtstraat 6 14 Ondiep 13 11 Boerhaavelaan 1 8 Sparstraat >20 17 Rietstraat >20 9 Amandelstraat 7 10 Elsstraat >20 18 Vijgboomstraat 18 11 Omloop 20 23 Ondiep
Hangjongeren
Aardbeistraat Nieuwlichtstraat Ondiep Boerhaavelaan Sparstraat Rietstraat Amandelstraat Elsstraat Vijgboomstraat Omloop
Aardbeistraat Nieuwlichtstraat Ondiep Boerhaavelaan Sparstraat Rietstraat Amandelstraat Elsstraat Vijgboomstraat Omloop
Alcoholfles/ blik 1 1 2
1 2 1 Zwervers
6
Openb. drinken
Graffiti
Auto's
Wiet
Openb. Voorz.
2 6
1 1 1
Openb. dronken
Ruzies
Prostitutie
Vuurwerk los >20 >20 >20 2 >20 >20 >20 11 >20 >20 Drugs
5 3
1
Hangjongeren
Glas
2
Hang-volw.
Observatieschema 1, observator 2 Ondiep Sigaretten Zwerfvuil los Aardbeistraat 1 1 Nieuwlichtstraat 6 14 Ondiep 13 11 Boerhaavelaan 1 7 Sparstraat >20 17 Rietstraat >20 8 Amandelstraat 7 10 Elsstraat >20 18 Vijgboomstraat 18 11 Omloop 20 23 Ondiep
Zwerfvuil stapel 1
Zwerfvuil stapel 1
1 2
2
Alcoholfles/ blik 1 0 1
1 2 1
Hang-volw.
Zwervers
5
Openb. drinken
Graffiti
Auto's
Wiet
Openb. Voorz.
2 6
1 1 1
Openb. dronken
1
Ruzies
Prostitutie
Vuurwerk los >20 >20 >20 2 >20 >20 >20 11 >20 >20 Drugs
5 3
1
Observatieschema 2, observator 1 Ondiep Sigaretten Zwerfvuil los Aardbeistraat 2 7 Nieuwlichtstraat 5 12 Ondiep 14 17 Boerhaavelaan 9 10 Sparstraat 15 16 Rietstraat 9 12 Amandelstraat 8 6 Elsstraat >20 13 Vijgboomstraat 17 8 Omloop >20 22
Glas
Zwerfvuil stapel 1
Glas
Alcoholfles/ blik
2 6
1 2
1
Graffiti
1 1
1
1 1 1
7
2 1 1
Auto's
Wiet
Openb. Voorz.
Vuurwerk los >20 >20 >20 3 >20 >20 >20 9 >20 >20
20
Ondiep
Hangjongeren
Hang-volw.
Zwervers
Openb. drinken
Openb. dronken
Ruzies
Aardbeistraat Nieuwlichtstraat Ondiep Boerhaavelaan Sparstraat Rietstraat Amandelstraat Elsstraat Vijgboomstraat Omloop
Drugs
1
Observatieschema 2, observator 2 Ondiep Sigaretten Zwerfvuil los Aardbeistraat 2 7 Nieuwlichtstraat 5 12 Ondiep 14 17 Boerhaavelaan 9 10 Sparstraat 14 16 Rietstraat 9 12 Amandelstraat 8 6 Elsstraat >20 14 Vijgboomstraat 17 7 Omloop >20 21 Ondiep
Prostitutie
Hangjongeren
Zwerfvuil stapel 1
Glas
Alcoholfles/ blik
Graffiti
Wiet
Openb. Voorz.
1 6
1 2
1
Auto's
1 1
2 1 1
1 7 1
Hang-volw.
1
1 Zwervers
Openb. drinken
Openb. dronken
Ruzies
Aardbeistraat Nieuwlichtstraat Ondiep Boerhaavelaan Sparstraat Rietstraat Amandelstraat Elsstraat Vijgboomstraat Omloop
Prostitutie
Vuurwerk los >20 >20 >20 3 >20 >20 >20 9 >20 >20 Drugs
1
Hoograven: Observatieschema 1, observator 1 Hoograven Sigaretten Vronesteinlaan Oudegeinlaan De Wierslaan Rijnenburglaan Wulverhorstlaan Caminghaplantsoen Wijnesteinlaan Duurstedelaan Hoograven Vronesteinlaan Oudegeinlaan De Wierslaan Rijnenburglaan Wulverhorstlaan Caminghaplantsoen Wijnesteinlaan Duurstedelaan
Zwerfvuil los 6 >20 3 5 19 17 8 9
1 1 3 2 1 3 1 Hangjeugd
Zwerfvuil stapel
Hangvolw.
Glas
Alcoholfles/ blik
Graffiti
Auto's
Wiet
Openb. Voorz.
Vuurwerk los
>20 1 1 1 1 1 Zwervers
>20 3
Openb. drinken
Openb. dronken
1
Ruzies
Prostitutie
Drugs
1
21
Observatieschema 1, observator 2 Hoograven Sigaretten Vronesteinlaan Oudegeinlaan De Wierslaan Rijnenburglaan Wulverhorstlaan Caminghaplantsoen Wijnesteinlaan Duurstedelaan Hoograven
Zwerfvuil los 5 >20 4 5 13 19 9 11
1 1 3 2 1 3 1 Hangjeugd
Vronesteinlaan Oudegeinlaan De Wierslaan Rijnenburglaan Wulverhorstlaan Caminghaplantsoen Wijnesteinlaan Duurstedelaan
Hoograven
Glas
Alcoholfles/ blik
Graffiti
Auto's
Wiet
Openb. Voorz.
Vuurwerk los
1 >20 1 1 1 1 2
Hangvolw.
>20
3 1
Zwervers
Openb. drinken
Openb. dronken
Ruzies
Prostitutie
Drugs
1
Observatieschema 2, observator 1 Hoograven Sigaretten Vronesteinlaan Oudegeinlaan De Wierslaan Rijnenburglaan Wulverhorstlaan Caminghaplantsoen Wijnesteinlaan Duurstedelaan
Zwerfvuil stapel
4 2 18 4 1 8 6 1 Hangjeugd
Zwerfvuil los 3 16 7 2 >20 >20 3 10
Zwerfvuil stapel
Glas
Alcoholfles/ blik
Graffiti
Auto's
Wiet
Openb. Voorz.
Vuurwerk los
2 >20 3 1 2 1
Hangvolw.
4 3
1
1
Zwervers
Openb. drinken
Openb. dronken
Ruzies
Prostitutie
Drugs
Vronesteinlaan Oudegeinlaan De Wierslaan Rijnenburglaan Wulverhorstlaan Caminghaplantsoen Wijnesteinlaan Duurstedelaan Observatieschema 2, observator 2 Hoograven Sigaretten Vronesteinlaan Oudegeinlaan De Wierslaan Rijnenburglaan Wulverhorstlaan Caminghaplantsoen Wijnesteinlaan Duurstedelaan Hoograven
4 2 16 4 1 7 6 1 Hangjeugd
Zwerfvuil los 4 16 8 2 >20 >20 3 11
Zwerfvuil stapel
Hangvolw.
Glas
Alcoholfles/ blik
2
Graffiti
Auto's
Wiet
Openb. Voorz.
Vuurwerk los
1 >20
3 1 2 1
4 3
1
1
Zwervers
Openb. drinken
Openb. dronken
Ruzies
Prostitutie
Drugs
Vronesteinlaan Oudegeinlaan De Wierslaan Rijnenburglaan Wulverhorstlaan Caminghaplantsoen Wijnesteinlaan Duurstedelaan
22
Bijlage 2 – Selectie foto’s fysieke disorder Foto’s Ondiep Glas:
Afval:
Alcoholflesje:
Foto’s Hoograven: Vuurwerk:
Afval en graffiti:
23
Bijlage 3 – Samenvatting interview Wijkcentrum Zuid In het kader ‘van gevel tot gevelaanpak’ wordt er in het wijkactieplan gesproken over het aanpakken van achterstallig onderhoud. “Sommige wijken zijn toe aan een opknapbeurt, maar daar zijn niet altijd de financiële middelen voor beschikbaar. Met dit beleid poetsen we als het ware de wijk op. Door proactief de graffiti van openbare plekken te verwijderen en zaken als speeltuinen aan te pakken, door ze op te knappen, hopen we met weinig financiële middelen de wijk weer wat meer aanzien te geven”. Dit speelt in op de sociaal economische positie van de bewoners. “We merken dat de bewoners niet altijd in staat zijn om zelf zaken op te knappen. Door als gemeente hierbij te helpen, hopen we de inwoners actief te krijgen zodat ze in de toekomst zelf meer initiatief zullen nemen. We nemen hierin als gemeente wel het voortouw, maar hopen daarmee de inwoners weer verantwoordelijk te krijgen”. Deze ingreep van het beleid kan bijdragen aan de veiligheidsbeleving in de buurt. “Indirect denk ik. We zijn nog bezig met de uitvoering van dit beleid, maar we zien al dat de wijk in opbouw is. Wel voorzien we nog problemen met terugkerende zaken als graffiti. Daar waar het verwijderd is kan het ook weer zomaar terugkomen. We hopen dat als de wijk volledig is opgeknapt, de drempel om vernieling aan te brengen is verhoogd. Dit soort zaken blijft echter lastig te voorspellen”. In buurten waar meer dan gemiddeld fysieke disorder is zijn de bewoners minder snel geneigd alles op orde te houden. “Dit is iets waar we met het huidige beleid mee bezig zijn. Door de wijk op te knappen hopen we dat het aanzien van de wijk langzaamaan zal verbeteren. Het is benoemd als één van de vijf krachtwijken van Utrecht. Nu is het zaak om een stijgende lijn in te zetten en die ook aan te houden. Met dit beleid zijn we denk ik wel goed op weg”. Het beleid kan bijdragen aan de afname van fysieke disorder. “Door de wijk op te knappen hopen we het imago en de beeldvorming van de wijk ook te verbeteren. De drempel om vernieling aan te brengen kan hierdoor worden verhoogd”. De gemeente wil bijdragen aan de veiligheid in de buurt door jongerenoverlast aan te pakken. “We willen zelf de wijk in om de jongeren aan te spreken op hun gedrag. Bijvoorbeeld in de Ijsselsteinlaan, daar gaan we op overlastlocaties straatcoaches inzetten. We gaan ze benaderen en proberen ze daarmee weer op de rails te krijgen. Vaak beseffen ze niet dat ze als overlast worden gezien of zien ze het juist als statusverhogend. Door daarmee te beginnen, hopen we dat ze anders na gaan denken”. Wordt de overlast veroorzaakt jeugd uit de buurt zelf of door jongeren uit omliggende buurten? “Dat kan ik niet exact vertellen. We 24
merken wel dat veel jeugd uit de eigen wijk op straat en op pleintjes verzamelen, maar in hoeverre daar ook uit andere wijken jongeren bij zijn, durf ik niet te zeggen. Straatcoaches zullen dat in kaart moeten brengen”. Het is de bedoeling dat het beleid ook op de lange termijn effect heeft. “Door ze te wijzen op alternatieven, hopen we dat ze niet meer die overlast veroorzaken waar anderen last van hebben. De gemeente draagt daar aan bij, door ze activiteiten aan te bieden. Dit kan bijvoorbeeld een sport zijn, maar ook een inzet van een buurtcentrum is daarbij een optie. Dit is iets waar we de komende jaren over na zullen moeten gaan denken”.
25