o o
o
"Hrr TNO-rapport PG/VGZ/99.006
De gezondheidsenquête vergeleken Studie naar de databeschikbaarheid van groepen die buiten de gezondheidsenquête vallen
TNO Preventie en Gezondheid
Volksgezondheid Gortergebouw: Wassenaarseweg 56 Postbus 2215 2301 CE Leiden Telefoon 071 518 18 18 Fax 071 518 19 20
Datum
Febmari 1999 Auteur(s)
L.M. van Herten R.J.M. Perenboom
TNO Preventie en Gezondheid Gorterbibliotheek
18 MRT 1999
"'
Postbus 2215- 2301 CE Leiden Het kwaliteitssysteem van TNO Preventie en Gezondheid voldoet aan ISO 9 0 0 1 .
Stamboeknummer
f^Ajq Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voori/vaarden voor onderzoeks opdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNOrapport aan direct belanghebbenden IS toegestaan.
* 1999 TNO
TNO Preventie en Gezondheid draagt bi) aan het bevorderen van de kwaliteit van leven en de toename van het aantal gezonde levensjaren van de nrtens. Het onderzoek en advieswerk richten zich op verbetering van de gezondheid en de gezondheidszorg in alle levensfasen
TH«
Nederlandse Organisatie voor toegepastnatuurwetenschappeiiik onderzoek TNO
Auteur
LM van Herten ISBN-nummer
90-6743-572-4
Deze uUgave is te bestellen door het overmaken van ƒ 27,85 (incl. BTW) op postbankrekeningnummer 99.889 ten name van TNO-PG te Leiden onder vermelding van bestelnummer PGA^GZ/99.006
TNO-rapport PG/VGZ/9g.006
Samenvatting De gezonde levensverwachting is een volksgezondheidsmaat waarin de lengte van het leven en de gezondheidstoestand gecombineerd worden. Om een gezonde levensverwachting van de Nederlandse bevolking te kunnen berekenen zijn ten eerste sterftegegevens nodig voor het berekenen van de totale levensverwachting. Voor de onderverdeling van deze levensverwachting naar gezonde en ongezonde jaren zijn vervolgens gegevens nodig over de (prevalentie van) ongezondheid van de Nederlandse bevolking naar geslacht en leeftijd. Deze gegevens zijn afkomstig van de continue gezondheidsenquête van het CBS. Omdat niet alle groepen in de populatie in de gezondheidsenquête vertegenwoordigd zijn, is in dit onderzoek nagegaan welke gezondheidsgegevens - naar leeftijd en geslacht beschikbaar zijn voor de volgende twee groepen personen: a) de non-respondenten van de gezondheidsenquête en b) de groepen die buiten de doelpopulatie van de gezondheidsenquête vallen, met name de niet-zelfstandig wonende bevolking. Om een inzicht te krijgen in de gezondheidstoestand van de non-respondenten zijn de gegevens van de gezondheidsenquête vergeleken met het Aanvullend Voorzieningen Onderzoek (AVO) en het Doorlopend Leefsimatie Onderzoek (DLO). De gegevens hebben alle betrekking op de zelfstandig wonende bevolking en betreffen het enquêtejaar 1995. In het AVO is in dat jaar extra aandacht besteed aan het benaderen van de non-respondenten. De non-respons varieerde van 31% tot 46%. De non-respons kan daarbij worden ingedeeld in weigeraars en in moeilijk bereikbaren (meer dan 3 contactpogingen nodig). Het percentage weigeraars bedroeg in alle drie de onderzoeken ongeveer 25%. In de gezondheidstoestand worden relatief weinig verschillen gevonden mssen de drie populaties. Uit de gegevens van de AVO blijkt dat personen waarvoor meer dan 3 contactpogingen nodig zijn (de moeilijk bereikbaren), over het algemeen gezonder zijn dan personen die responderen binnen maximaal 3 contactpogingen. Uit ander onderzoek blijkt dat weigeraars doorgaans ouder en lager opgeleid zijn. Dit betekent vaak een minder goede gezondheid. Algemene conclusie kan zijn dat de gemiddelde gezondheid, zoals gemeten met de gezondheidsenquête wellicht een adequate afspiegeling is van de reële gezondheidstoestand van de bevolking, aangezien de moeilijk bereikbaren wellicht iets gezonder zijn en de weigeraars iets ongezonder. Gezien de scheve verdeling van de type non-respondenten over de leeftijdsgroepen geldt dit evenwel niet in gelijke mate voor alle groepen. Non-respons onderzoek is nodig om dit vermoeden te bevestigen. Naast informatie over de zelfstandig wonende bevolking is voor de berekening van de gezonde levensverwachting voor de totale Nederlandse populatie ook informatie nodig over de nietzelfstandig wonende bevolking. Dit betreffen bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen, personen in overige intramurale instellingen (psychiatrische instellingen, instellingen voor gehandicapten, etc), personen in penitentiaire inrichtingen en personen zonder vaste woon- of verblijfplaats. In dit onderzoek zijn gegevens over leeftijds- en geslachtsverdeling en gezondheid bij elkaar gezet om te bezien of zinnige uitspraken in verband met de gezonde levensverwachting mogelijk zijn. Geconcludeerd kan worden dat de totale omvang van deze groepen klein is, zeker in relatie tot de totale bevolkingsomvang. De invloed op de gezonde levensverwachting bij
TNO-rapport PG/VGZ/99.006
geboorte zal daarom gering zijn. Van de totale niet-zelfstandig wonende bevolking is meer dan de helft echter ouder dan 65 jaar, terwijl de gezondheidstoestand van deze groep afwijkt van de zelfstandig wonende bevolking met dezelfde leeftijds- en geslachtsverdeling. De invloed van deze groep op de gezonde levensverwachting bij 65 jaar (of ouder) zal derhalve meer invloed hebben. Algemene conclusie van dit onderzoek is dat de invloed van de onzekerheid over de gezondheidstoestand van de non-respondenten van de gezondheidsenquête en van de niet-zelfstandig wonende bevolking op de gezonde levensverwachting met behulp van een sensitiviteitsanalyse berekend zou moeten worden. Een aanzet hiertoe wordt in de laatste paragraaf gegeven.
TNO-rapport PG/VGZ/99.006
Inhoud Samenvatting
3
Inhoud
5
1 Inleiding
7
2 Non-respons gezondheidsenquête
9
2.1 Inleiding 2.2 Verschillen gezondheidsenquête en andere landelijke onderzoeken 2.3 Conclusie
9 9 14
3 Niet-zelfstandig wonende bevolking 3.1 65-plussers in verzorgingshuizen, verpleeghuizen en andere intramurale instellingen 3.1.1 Omvang 3.1.2 Informatie over de gezondheidstoestand 3.2 Personen jonger dan 65 jaar in intramurale instellingen 3.2.1 Omvang 3.2.2 Informatie over de gezondheidstoestand 3.3 Mensen in penitentiaire inrichtingen 3.3.1 Omvang 3.3.2 Informatie over de gezondheidstoestand 3.4 Personen zonder vaste woon of verblijfplaats 3.4.1 Varende en rijdende bevolking 3.4.2 Dak- en thuislozen 3.4.2.1 Omvang 3.4.2.2 Informatie over de gezondheidstoestand 3.4.3 Asielzoekers, vluchtelingen en illegalen 3.4.3.1 Omvang 3.4.3.2 Informatie over de gezondheidstoestand 3.5 Conclusie
16 16 17 18 18 19 19 19 20 20 20 20 20 21 22 22 23 24
4 Toekomstige ontwikkelingen 4.1 Permanent Onderzoek Leefsituatie: herziening gezondheidsmodule 4.2 AWBZ gegevens
28 28 29
5 Conclusie 5.1 5.2 5.3
31 31 32 33
en aanbevelingen Non-respons gezondheidsenquête CBS Niet-zelfstandig wonende bevolking Plan van aanpak sensitiviteitsanalyse
16
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
Geraadpleegde literamur Bijlage A Bijlage B Bijlage C
Gezondheidsenquête Andere landelijke onderzoeken Ouderen in instellingen
37 39 43 53
TNO-rapport PG/VGZ/99.006
Inleiding De gezonde levensverwachting is een volksgezondheidsmaat waarin de lengte van het leven en de gezondheidstoestand gecombineerd worden. Om een gezonde levensverwachting van de Nederlandse bevolking te kunnen berekenen zijn ten eerste sterftegegevens nodig voor het berekenen van de totale levensverwachting. Voor de onderverdeling van deze levensverwachting naar gezonde en ongezonde jaren zijn vervolgens gegevens nodig over de (prevalentie van) ongezondheid van de Nederlandse bevolking naar geslacht en leeftijd. In Nederland werd in beginsel uitgegaan van twee verschillende indicatoren van gezondheid, namelijk ervaren gezondheid en aanwezigheid van beperkingen. Op basis hiervan worden respectievelijk de 'levensverwachting in goede ervaren gezondheid' en de 'levensverwachting zonder beperkingen' berekend. Sinds 1997 wordt ook de 'levensverwachting in goede geestelijke gezondheid' berekend. De gegevens over de gezondheidstoestand zijn met name te vinden in de gezondheidsenquête van het CBS. Deze continue enquête bevat vragen die betrekking hebben op de gezondheid van de ondervraagde. Het is mogelijk dat de gezondheidsenquête geen getrouw beeld geeft van de gezondheidstoestand, omdat ten eerste de gezondheidsenquête een tamelijk grote non-respons (41%) heeft, hetgeen de prevalentie van ongezondheid - zoals gemeten met de enquête - kan vertekenen; en ten tweede de gezondheidsenquête wordt afgenomen onder de zelfstandig wonende populatie. Aangezien andere bevolkingsgroepen (o.a. bewoners van verzorgingshuizen, verpleeghuizen en andere intramurale instellingen en personen zonder vaste woon of verblijfplaats) waarschijnlijk een minder gunstige gezondheidstoestand hebben dan de gemiddelde bevolking in dezelfde leeftijds- en geslachtscategorie, dient hier (voor zover mogelijk) rekening mee gehouden te worden bij de berekening van de gezonde levensverwachting. Het doel van deze smdie is een beter inzicht te krijgen in de mogelijke vertekening van de gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking naar leeftijd en geslacht, zoals gemeten met de gezondheidsenquête van het CBS. Op basis van deze gegevens kan vervolgens onderzocht worden in hoeverre de vertekeningen van invloed zijn op de gezonde levensverwachting. In dit onderzoek is onderzocht welke gezondheidsgegevens - naar leeftijd en geslacht - beschikbaar zijn voor groepen personen die niet hebben deelgenomen aan de gezondheidsenquête van het CBS, te weten a) de non-respondenten van de gezondheidsenquête en b) de groepen die buiten de doelpopulatie van de gezondheidsenquête vallen, met name de niet-zelfstandig wonende bevolking. Aangezien met name de levensverwachting in goede ervaren gezondheid en de levensverwachting zonder beperkingen berekend worden voor de Nederlandse situatie, is in dit onderzoek de nadmk gelegd op zowel de ervaren gezondheid als op de beperkingen (visus, gehoor, adl en mobiliteit). Daamaast is ook geïnventariseerd over welke ziekten en aandoeningen informatie voorhanden is en op welke manier informatie over de geestelijke gezondheid verzameld is.
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
In hoofdstuk 2 wordt de non-respons van de gezondheidsenquête nader bekeken. Daarbij wordt de gezondheidsenquête - op variabele niveau - vergeleken met andere landelijk uitgevoerde onderzoeken, namelijk het 'aanvullende voorzieningen onderzoek' (AVO) en het 'doorlopend • leefsimatie onderzoek' (DLO). In de AVO zijn de respondenten maximaal 15 maal zijn benaderd, in tegenstelling tot de andere twee enquêtes waarbij maximaal 3 maal contactpogingen worden ondernomen. Hierdoor kan inzicht verkregen worden in de stracmur van een deel van de nonrespons (indien deze voor de drie enquêtes hetzelfde lijkt te zijn). In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de gezondheidstoestand van groepen personen die niet zijn opgenomen in de steekproef van de gezondheidsenquête. Vervolgens staan in hoofdstuk 4 enkele toekomstige ontwikkelingen beschreven die van invloed kunnen zijn op de berekeningen van de gezonde levensverwachting. Het gaat daarbij om de revisie van de vragen uit de gezondheidsenquête en de registratie van de AWBZ gegevens. Hoofdstuk 5 is het beschouwende en concluderende hoofdsmk waarin ook aanbevelingen worden gegeven.
TNO-rapport
PG/VGZ/99.006
Non-respons gezondheidsenquête
2.1
Inleiding
De representativiteit van een onderzoek wordt voor een belangrijk deel bepaald door de respons. Wanneer specifieke groepen minder deelnemen doordat ze weigeren of niet bereikt kunnen worden, dan bestaat het reële gevaar dat relevante waarden niet, of in de verkeerde proportie, gemeten worden. De respons is dan selectief en generalisaties zullen hierdoor een vertekend beeld van de werkelijkheid geven (Burhenne & van der Leest, 1997). Non-responsonderzoek is nodig om deze bias te beoordelen. In veel onderzoeken volstaat men met het beoordelen van de samenstelling van de steekproef naar bekende populatieverdelingen (met name leeftijd, geslacht en urbanisatiegraad). De aanname hierbij is dat, wanneer de respons op enkele bekende achtergrondkenmerken overeenkomt met de Nederlandse bevolking, de kans op vertekening klein is. Worden op achtergrondkenmerken afwijkingen gevonden dan wordt vaak besloten tot het corrigeren van deze afwijkingen door de steekproef te wegen. Vaak echter zullen de weegfactoren niet, of in niet voldoende mate samenhangen met de te onderzoeken doelvariabelen. In deze gevallen bestaat het risico dat een evenmeel aanwezige verschil op variabele niveau verdwijnt (wordt weg gecorrigeerd) of extra wordt versterkt (Burhenne & van der Leest, 1997). Er bestaan diverse typen non-respondenten. Naast foutieve adressen en respondenten die niet in staat zijn om mee te werken door bijvoorbeeld ziekte of taalproblemen, zijn er personen die moeilijk bereikt worden, bijvoorbeeld omdat ze veelvuldig niet thuis zijn; en personen die niet mee willen doen, de zogenaamde weigeraars. Uit onderzoek blijkt dat het tj^ie non-respons duidelijke samenhang vertoont met bepaalde kenmerken van personen, waarbij personen die moeilijk bereikt kunnen worden een duidelijk ander profiel kennen dan weigeraars. Personen die moeilijk bereikbaar zijn en derhalve gemiddeld meer contactpogingen nodig hebben, zijn vaak personen in kleine huishoudens, jongeren, alleenstaanden, personen in huishoudens zonder kinderen; werkenden, tweeverdieners; en hoofdkostwinners in de hogere sociale klassen. Weigeraars daarentegen zijn doorgaans ouder, lager opgeleid en behoren tot de wat lagere sociale klassen (Louwen, 1992). Ook wonen zij vaker dan respondenten in een van de drie grote steden en in een flat (Burhenne & van der Leest, 1997).
2.2
Verschillen gezondheidsenquête en andere landelijke onderzoeken
De gezondheidsenquête van het CBS heeft een respons van circa 60%. In het algemeen wordt aangenomen dat de gemiddelde gezondheid van de respondenten niet afwijkt van de totale Nederlandse populatie. Dit idee lijkt gerechtvaardigd aangezien hoger opgeleiden (veelal de nonrespondenten die moeilijk bereikbaar zijn) een betere gezondheidstoestand hebben dan de lager
TNO-rapport 10
PG/VGZ/99.006
opgeleiden (veelal de weigeraars). Een uitgebreid non-respons onderzoek vanuit het CBS, waarbij de non-respondenten met een korte vragenlijst benaderd worden, is om die reden vooralsnog niet te verwachten. Op dit moment wordt wel de non-respons van de gezondheidsenquête 1995 door het CBS nader bestudeerd aan de hand van algemene populatiekenmerken (persoonlijke mededeling dhr Frenken CBS). Om de mogelijke bias van de gezondheidsenquête te beoordelen, zijn voor dit rapport de gegevens van de gezondheidsenquête uit 1995 (GE; n = 9352) vergeleken met twee andere onderzoeken - eveneens in 1995 uitgevoerd onder de zelfstandig wonende bevolking - te weten het Aanvullend Voorzieningen Onderzoek (AVO; n = 14489) en het Doorlopend Leefsimatie Onderzoek (DLO; n = 4038). Deze onderzoeken worden alle drie uitgevoerd onder grote representatieve steekproeven van de zelfstandig wonende bevolking in Nederland. 1995 is als referentiejaar gekozen, omdat voor alle drie de onderzoeken gegevens uit dat jaar beschikbaar zijn. Daamaast is in de AVO in 1995 extra aandacht besteed aan de personen die moeilijk bereikbaar zijn. Deze groep is tot maximaal 15 maal benaderd. Hierdoor is het mogelijk enig inzicht te verkrijgen in deze groep non-respondenten en de mogelijke vertekening in de gegevens van de gezondheidsenquête door non-respons. Meer specifieke informatie per onderzoek is opgenomen in bijlage 1 en 2. Non-respons Zoals uit tabel 1 (en de bijlagen 1 en 2) blijkt verschilt de non-respons mssen de GE, AVO en DLO. Het percentage weigeraars ligt in alle drie de groepen rond de 25%. Het percentage niet thuis, de zogenaamde moeilijk bereikbaren verschilt. In de AVO zijn personen tot 15 maal toe benaderd, zodat de non-respons groep 'niet thuis' bij dit onderzoek niet voorkwam. Het nonresponspercentage bij de AVO na 3 contactpogingen lag op 51.2%. Door de intensieve benadering van de respondenten is de respons met 20.2% verhoogd. Het blijkt dat de personen die meer dan 3 maal benaderd moesten worden met name voorkomen in de volgende categorieën: inwoners van de drie grote steden; bewoners vanflatsen etagewoningen; personen in de leeftijd 18-34 jaar; alleenstaanden en huishoudens zonder kinderen; hoger opgeleide personen (HBO, universiteit); en personen in loondienst. Door weging kan gecorrigeerd worden voor deze achtergrondkenmerken. Tabel I
Non-respons GE, A VO en DLO in 1995
Soort non-respons
GE
AVO
DLO
weigering
25.3
23.6
28.5
niet thuis
10.7
-
8.7
5.4
2.2
8.7
41.4
31.0
niet in staat afgebroken/incompleet* Totaal non-respons *
5.2
niet alle personen uit het huishouden hebben deelgenomen aan het onderzoek
46.0
TNO-rapport 11
PG/VGZ/99.006
Leeftijds- en geslachtsverdeling De drie onderzoekenrichtenzich op verschillende leeftijdsgroepen: de GE bevat alle leeftijdscategorieën, de AVO iedereen van 6 jaar en ouder en de DLO iedereen van 18 jaar en ouder. Bij vergelijking van de databestanden zullen de bestanden dezelfde leeftijdscategorieën bevatten. In tabel 2 staat de procenmele verdeling naar leeftijd en geslacht weergegeven. Wanneer we kijken naar verschillen die groter zijn dan 0.5%, dan zien we dat in de GE minder jongens en meisjes (verschil beide 1.5%) zitten van 6 tot en met 9 jaar in vergelijking met de AVO. Daarentegen bevat de GE meer (0.6%) vrouwen mssen de 60-64 jaar dan de AVO. In de leeftijdsgroep 75-79 jaar bevat de GE meer mannen en vrouwen (respectievelijk 0.6% en 0.8%) dan de AVO. Wanneer ook de DLO wordt opgenomen in de vergelijking dan blijkt de GE minder (0.6%) vrouwen mssen de 25 en 29 en meer (0.9%) vrouwen van 85 jaar en ouder te hebben dan de DLO. De totale verdeling mssen mannen en vrouwen is ongeveer gelijk. Tabel 2 Leeftijd
Verdeling naar leeftijd en geslacht (in%) GE'95 (a 0)
GE'95 G 6)
AVO'95 (a 6)
AVO'95 (a 18)
GE'95 (i 18)
DLO'95(a 18)
man
vrouw
man
vrouw
man
vrouw
man
vrouw
man
vrouw
man
vrouw
0-4
6.6
6.2
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
5-9
6.3
5.9
*5.3
*5.0
•6.8
•6.5
-
-
-
-
-
-
10-14
6.1
5.7
6.6
6.1
6.5
6.2
-
-
-
-
-
-
*2.6
"2.9
*3.1
*3.3
"3.0
15-19
6.2
5.8
6.7
6.2
6.7
6.3
•3.2
20-24
7.8
7.3
8.5
7.9
8.2
7.9
10.1
9.3
10.0
9.4
9.9
9.4
25-29
8.6
7.8
9.4
8.5
9.4
8.8
11.1
10.0
11.5
10.5
11.5
10.6
11.5
10.7
30-34
8.9
8.3
9.7
9.0
9.5
8.9
11.5
10.6
11.5
10.7
35-39
8.0
7.5
8.7
8.1
8.7
8.3
10.3
9.6
10.6
10.0
10.6
10.0
40-44
7.7
7.6
8.4
8.2
8.3
8.0
10.0
9.6
10.1
9.6
10.0
9.4
10.2
9.5 7.2
45-49
7.8
7.3
8.5
7.9
8.4
7.7
10.1
9.3
10.2
9.2
50-54
5.7
5.4
6.2
5.9
6.2
6.1
7.4
6.9
7.6
7.3
7.7
55-59
4.9
4.8
5.3
5.2
5.5
5.2
6.4
6.1
6.7
6.2
6.5
6.3
60-64
4.7
4.8
5.1
5.2
4.8
4.6
6.0
6.1
5.9
5.5
5.8
5.9
65-69
3.6
4.5
4.0
4.9
3.9
4.9
4.7
5.8
4.8
5.9
4.8
5.4
70-74
3.2
3.8
3.4
4.2
3.5
4.3
4.1
4.9
4.2
5.1
3.9
5.1
75-79
2.2
3.6
2.4
3.9
1.8
3.1
2.9
4.6
2.2
3.7
2.5
3.9
80-84
1.2
2.2
1.3
2.4
1.0
2.2
1.6
2.8
1.2
2.6
1.7
2.5
>85
0.5
1.5
0.5
1.6
0.6
1.1
0.6
1.9
0.7
1.3
0.3
1.0
Totaal
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
100
49.1
50.9
49.2
50.8
49.3
50.7
Alle Ift
49.5
50.5
49.3
50.7
49.6
* leeftijdscategorie (5-9 jaar; # leeftijdscategorie 18-19 jaar
50.4
TNO-rapport 12
PGA/GZ/99.006
Bij vergelijking van de GE met de AVO voor personen van 6 jaar en ouder geeft de KolmogorovSmimov test een p-waarde van 0.03 voor de vrouwen en 0.09 voor de mannen, hetgeen betekent dat er een significant leeftijdsverschil zit in de samenstelling van de steekproef mssen de vrouwen van 6 jaar en ouder in de GE en de vrouwen in de AVO. Bij vergelijking van de databestanden met personen van 18 jaar en ouder, berekent de Kolmogorov-Smimov voor vrouwen een pwaarde van 0.15 bij vergelijking van de GE met de AVO, een p-waarde van 0.06 bij vergelijking van de GE en de DLO, en een p-waarde van 0.03 bij vergelijking van de AVO en de DLO. Bij mannen bedragen de p-waarden respectievelijk 0.18, 0.38, en 0.05. Op basis van deze gegevens kunnen we concluderen dat de drie databestanden nauwelijks verschillen in leeftijdsopbouw. Gezondheidstoestand In tabel 3 zijn alleen de overall percentages 'gezonden' opgenomen, aangezien leeftijd- en geslachtspecifieke tabellen een overload aan informatie zouden geven. Aangezien de visus, gehoor en mobiliteitsbeperkingen in de GE alleen zijn gesteld bij personen van 16 jaar en ouder en de DLO alleen is afgenomen bij personen van 18 jaar en ouder, zijn voor alle drie de enquêtes alleen de gegevens van de personen van 18 jaar en ouder opgenomen in de tabel. In de GE en de DLO zijn de vragen naar ADL-beperkingen alleen afgenomen bij personen van 55 jaar en ouder, terwijl in de AVO de vragen naar ADL-beperkingen zijn afgenomen bij alle leeftijdscategorieën. Om de vergelijkbaarheid in de tabel te bevorderen is het percentage personen met ADL beperkingen weergegeven voor personen in de AVO van 55 jaar en ouder. Om inzicht te geven in de groep moeilijk bereikbaren zijn de gegevens van de AVO opgesplitst in drie kolomen. In de eerste kolom staan de gegevens van de respondenten die maximaal 3 contactpogingen nodig hadden. Hierdoor kunnen deze gegevens met de de GE en DLO vergleken worden, want bij deze twee onderzoeken zijn ook maximaal 3 contactpogingen geweest. In de tweede kolom staan de respondenten waarbij tussen de 4 en 15 contactpogingen nodig waren. Deze gegevens kunnen dus inzicht geven in de groep 'niet thuis'. In de derde kolom zijn alle respondenten van de AVO samengenomen. Tabel 3
percentage gezonden per enquête
Variabele
GE'95
AVO'95
AVO'95
AVO'95
DLO'95
(^18)
(>I8),.3
G 18)^,5
G 18) ,.,5
G 18)
% (zeer) goede ervaren gezondheid
78.1
-
-
-
76.0
% geen visus beperking
93.9
96.9
97.8
97.1
97.6
% geen gehoor beperking
96.6
97.8
98.5
98.0
97.9
% geen mobiliteit beperking
89.8
-
-
-
89.3
% geen ADL beperking (2:55)
95.9
85.0
89.7
86.1
95.4
TNO-rapport PG/VGZ/99.006
13
Ervaren gezondheid Het verschil in ervaren gezondheid tassen de GE en de DLO bedraagt voor personen van 18 jaar en ouder 2.1%. Door het grote aantal respondenten per enquête is dit verschil voor zowel mannen als vrouwen significant, maar voor het berekenen van de gezonde levensverwachting is dit verschil zeer beperkt. Een verschil in ervaren gezondheid wordt zowel bij maimen als bij vrouwen gevonden en in vrijwel elke leeftijdscategorie. In bijna alle categorieën is de ervaren gezondheid in de DLO lager dan in de GE. Voor de AVO zijn geen gegevens beschikbaar. Hierdoor is het niet mogelijk te kijken wat de mogelijk invloed is van de categorie 'moeilijk bereikbaren', d.w.z. het verschil in ervaren gezondheidtassenpersonen waarvoor maximaal 3 contactpogingen nodig waren ten opzicht van personen waarvoor maximaal 15 contactpogingen nodig waren. Beperkingen Uit tabel 3 blijkt dat de percentages personen zonder beperkingen redelijk dicht bij elkaar liggen; alleen het percentage zonder visusbeperkingen is in de GE wat lager ten opzichte van de AVO en de DLO. Het percentage personen zonder ADL-beperkingen is in de AVO bijna 10% lager dan in de GE en DLO. Vergelijking van de 'makkelijk bereikbaren' met de 'moeilijk bereikbaren' laat zien dat de personen die meer dan 3 contactpogingen nodig hebben over het algemeen gezonder zijn. Deze verschillen in gezondheid zijn waarschijnlijk in hoge mate toe te schrijven aan de onder kopje non-respons beschreven kenmerken van de groep moeilijk bereikbaren, waaronder jongeren en hoog opgeleiden. Het verschil in visusbeperkingen tassen de GE en de AVO en de DLO is zowel bij de mannen als bij de vrouwen significant. De verschillen zitten met name in de leeftijdscategorieën boven de 40 jaar. Het verschil met de AVO wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een verschil in vraagstelling. In de DLO zijn echter dezelfde vragen gebmikt als in de GE en het verschil in antwoordcategorieën minimaal is. De verschillen tussen de DLO en de GE kimnen waarschijnlijk verklaard worden door verschillen in steekproeftrekking, benadering en respons (zie bijlage 1 en 2). Het percentage personen zonder gehoorbeperkingen is nagenoeg gelijk. Het verschiltassende GE en de DLO zit met name bij de mannen boven de 40 jaar. Voor de vrouwen zijn de verschillen tassen deze twee enquêtes nagenoeg gelijk. Bij de AVO zitten de verschillen bij zowel mannen als vrouwen meer gelijkmatig verdeeld over alle leeftijdscategorieën. Hoewel er een verschil is in vraagstelling tussen de GE en de AVO lijkt dit - in tegenstelling tot de visusbeperkingen niet te leiden tot verschil in de percentages personen zonder gehoorbeperkingen. Het verschil van 1% tussen de enquêtes is echter - gegeven de grote aantallen per enquête - wel significant voor zowel mannen als vrouwen. Het percentage personen zonder mobiliteitbeperkingen is voor de GE en de DLO nagenoeg gelijk (verschil 1%). Dit verschil geldt voor vrijwel elke leeftijds- en geslachtscategorie. Door de grote aantallen in de enquêtes is ook hier het verschil significant.
TNO-rapport 14
PGA/GZ/99.006
Het verschil in percentage personen zonder ADL beperkingen tassen de GE en de DLO is gering, maar het verschil met de AVO aanzienlijk (10%). Dit verschil zit zowel bij de mannen als bij de vrouwen in alle leeftijdscategorieën en neemt toe met de leeftijd. Het verschil kan waarschijnlijk verklaard worden door het verschil in vraagstelling en aantal antwoord categorieën (zie bijlage 2 tabel C4). Alle gevonden verschillen zijn statistisch significant.
2.3
Conclusie
Vergelijking tassen de GE en 2 andere landelijke onderzoeken levert slechts kleine verschillen op, die waarschijnlijk voor een belangrijk deel te verklaren zijn uit verschillen in vraagstelling, soort en aantal antwoordcategorieën. Dit geldt met name voor de vergelijking van de GE met de AVO. De verschillen tassen de GE en de DLO (2% in ervaren gezondheid en 4 % in visusbeperkingen) zijn moeilijker te verklaren aangezien vraagstelling, soort en aantal antwoordcategorieën nagenoeg gelijk zijn. De gevonden verschillen kunnen een gevolg zijn van de respons op de drie enquêtes. Doordat de steekproeftrekking en de onderzoeksopzet onderling verschilt, kan het zijn dat andere typen personen responderen of juist niet responderen. Met behulp van de gegevens uit de AVO is het mogelijk inzicht te krijgen in de groep moeilijk bereikbaren. Uit de in tabel 3 gepresenteerde gegevens over de AVO blijkt dat personen waarvoor meer dan 3 contactpogingen nodig zijn, over het algemeen gezonder zijn dan personen die responderen na maximaal 3 contactpogingen. Bij ADL-beperkingen komt dit verschil het duidelijkst tot uitdrukking. Van de personen die responderen binnen 3 contactpogingen heeft 85% van 55 jaar en ouder geen ADL-beperkingen. Van de personen die na meer dan 3 contactpogingen responderen heeft bijna 90% geen ADL-beperkingen. De gevonden verschillen in visus-, gehoor- en ADLbeperkingen zijn waarschijnlijk in hoge mate toe te schrijven zijn aan de in paragraaf 2.1 genoemde achtergrondkenmerken van deze groep, te weten inwoners van de drie grote steden; bewoners vanflatsen etagewoningen; personen in de leeftijd 18-34 jaar; alleenstaanden en huishoudens zonder kinderen; hoger opgeleide personen (HBO, imiversiteit); en personen in loondienst. Bij alle drie de enquêtes ligt het percentage weigeraars echter rond de 25%. Uit onderzoek blijkt dat de weigeraars doorgaans ouder en lager opgeleid zijn en vaker behoren tot de wat lagere sociale klassen. Algemene conclusie zou kunnen zijn dat in de gemiddelde gezondheid gemeten met de GE wellicht een adequate afspiegeling is van de reële gezondheidstoestand, aangezien de moeilijk bereikbaren wellicht iets gezonder zijn en de weigeraars iets ongezonder. Gezien de scheve verdeling van het type non-respondenten over de leeftijdsgroepen geldt dit evenwel niet in gelijke mate voor alle groepen. Om dit te kunnen bevestigen is eigenlijk gedetailleerd nonrespons onderzoek nodig, waarbij zowel informatie nodig is over de leeftijds- en geslachtsverdeling als over de gezondheidstoestand.
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
15
Voor de berekening van de invloed van de non-respons op de gezonde levensverwachting kan ook gekozen worden voor een sensitiviteitsanalyse. Hierbij kunnen diverse gezondheidstoestanden voor deze groep non-respondenten ingevoerd worden, waarna de invloed daarvan op de gezonde levensverwachting berekend kan worden. Op basis van bovenstaande analyse kan ervoor gekozen worden om een sensitiviteitsanalyse uit te voeren waarbij de volgende drie aannamen kunnen worden gedaan: 1) alle personen die niet thuis waren zijn gezond en alle personen die weigerden deel te nemen zijn ongezond; 2) alle non-respondenten zijn gezond; of alle nonrespondenten zijn ongezond. Het is echter beter om in een sensitiviteitsanalyse uit te gaan van een geschat gezondheidsprofiel van de totale groep non-respondenten. Deze schatting kan gebaseerd worden op de hierboven beschreven resultaten en op basis van achtergrondkenmerken. In paragraaf 5.3 wordt hier verder op ingegaan.
TNO-rapport 16
PGA/GZ/99.006
Niet-zelfstandig wonende bevolking Naast informatie over de zelfstandig wonende bevolking is voor de berekening van de gezonde levensverwachting voor de totale Nederlandse populatie ook informatie nodig over de nietzelfstandig wonende bevolking. Informatie over de omvang naar leeftijd en geslacht en de gezondheidstoestand van deze groepen zullen - voor zover mogelijk - in dit hoofdstuk beschreven worden. In paragraaf 3.1 wordt aandacht besteed aan personen van 65 jaar en ouder die in instellingen verblijven. In paragraaf 3.2 worden de personen die jonger dan 65 jaar zijn en in instellingen verblijven beschreven . Paragraaf 3.3 behandelt de personen die in penitentiaire inrichtingen beschrijven en in paragraaf 3.4 staat informatie over personen zonder vaste woon of verblijfplaats. Het gaat daarbij om de varende bevolking, dak- en thuislozen, en asielzoekers, vluchtelingen en illegalen. In paragraaf 3.5 wordt alles samengevat en een conclusie getrokken.
3.1
65-plussers in verzorgingshuizen, verpleeghuizen en andere intramurale instellingen
3.1.1
Omvang
Elk jaar publiceert het CBS gegevens over de bejaardenoorden (gedefinieerd als instellingen met meer dan 5 personen van 65 jaar en ouder waaraan duurzame huisvesting wordt verschaft, gepaard gaande met gehele of gedeeltelijke verzorging = verzorgingshuizen) en him bewoners (CBS, Statistiek op de bejaardenoorden, diverse jaren). Voor de berekening van de gezonde levensverwachting is de tabel betreffen de 'Bewoners naar leeftijd en geslacht 31 december' van belang. Voor 1995 zijn deze gegevens weergegeven in tabel 4. Tabel 4
Bewoners van bejaardenoorden naar leeftijd en geslacht, 31 december 1995 Absolute aantallen Als % van de betreffende leeftijdsgroep
Leeftijd < 65 jaar
mannen
vrouwen
totaal
mannen
vrouwen
totaal
183
272
455
0.0
0.0
0.0
65-69 jaar
577
1144
1721
0.2
0.3
0.3
70-74 jaar
1613
4220
5833
0.7
1.3
1.1
75-79 jaar
3548
11558
15106
2.3
4.7
80-84 jaar
6951
24404
31355
7.6
13.4
3.8 11.4
85-89 jaar
7210
29288
36498
18.2
27.7
25.1
90-94 jaar
3831
17119
20950
32.3
43.5
40.9
> 95 jaar
989
4583
5572
45.9
53.0
51.6
24719
92316
117035
Totaal (> 65)
Bron: vademecum gezondheidsstatistiek 1997, p 131
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
17
Informatie over het aantal bewoners van verpleeghuizen en andere AWBZ-instellingen kon altijd verkregen worden via het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten. Naast verpleeghuizen gaat het daarbij om de volgende AWBZ-instellingen: psychiatrische ziekenhuizen, huizen met zwakziimigen, huizen met visueel gehandicapten, huizen met auditief gehandicapten, en gezinsvervangende huizen. De gegevens per 30 september 1995 staan weergegeven in tabel 5. Echter sinds juli 1996 worden door het Centraal Administratie Kantoor geen gegevens meer geregistreerd over personen naar leeftijd en geslacht. In hoofdstuk 4 wordt nader in gegaan op de consequentie hiervan voor de berekeningen van de gezonde levensverwachting. Tabel 5 Bewoners van verpleeghuizen en overige A WBZ gefinancierde intramurale instellingen van 65 jaar en ouder, 30 september 1995 ____^ leeftijd verpleeghuizen overige intramurale Totaal instellingen mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen totaal 65-69 jaar
1112
1433
1705
2013
2817
3446
6263
70-79 jaar
4453
9130
1999
3031
6452
12161
18613
80-89 jaar
5241
19687
5810
21093
26903
1123
6974
569 84
1406
> 90 jaar
225
1207
7199
8406
6675
16286
43899
60185
totaal > 65 11929 37224 4357 Bron: Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten
3.1.2
Informatie over de gezondheidstoestand
Informatie over de gezondheidstoestand van personen in verzorgingstehuizen zoals nodig voor het berekenen van de gezonde levensverwachting is beperkt voorhanden. Voor VTV97 is bij het berekenen van de gezonde levensverwachting gebruik gemaakt van 2 onderzoeken onder bejaardenoordbewoners: de LSO'82 en de AVO-BB'91. Omdat voor bewoners in verpleeghuizen en andere intramurale instellingen geen informatie over de gezondheidstoestand zoals nodig voor het berekenen van de gezonde levensverwachting gevonden kon worden, werd aangenomen dat ze 'ongezond' waren. Dit geldt voor zowel de ervaren gezondheid als de beperkingen (Perenboom et al, 1997). In 1995 is door het Institaut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen in opdracht van het SCP een onderzoek uitgevoerd bij ouderen van 65 jaar en ouder verblijvende in verzorgingshuizen (voorheen bejaardenoorden), verpleeghuizen en psychiatrische ziekenhuizen (Bilo, 1996)). Algemene informatie over dit onderzoek - genaamd 'Ouderen in instellingen' (Oir95) - is opgenomen in bijlage 3. De gegevens in tabel 6 geven een beeld van de gezondheidstoestand van ouderen in instellingen. Het geeft het percentage 'gezonden' per type instelling weer. Deze gegevens zijn niet zonder meer te vergelijken met de gegevens uit de GE (zie bijlage 3). De vraag naar ervaren gezondheid heeft in de GE 5 antwoord-categorieën en in de Ou slechts 4. Dat dit verschil voor vertekening kan zorgen is reeds besproken in VTV93, pag 203-211 (Ruwaard en Kramers, 1993). Op basis
TNO-rapport 18
PGA/GZ/99.006
van de 011*95 is het eveneens mogelijk deze gegevens naar leeftijd en geslacht te stratificeren. Voor het berekenen van de gezonde levensverwachting zijn deze geslacht- en leeftijdsspecifieke cijfers ook nodig, maar voor ditrapportbeperken we ons tot de totale gegevens. Tabel 6
% 'gezonden' per type instelling % goede ervaren gezondheid verzorgingshuis 25 verpleeghuis - somatisch 21 verpleeghuis - psychogeriatrisch psychiatrische instelling -
% geen visusbeperking
% geen gehoorbeperking
% geen ADL beperking
71 75 82
72 82 75 91
35 3 6 45
91
Bron: Oir95
Ook de vragen voor beperkingen verschillen tassen de GE en de Oil, zodat ook hier aannamen zijn gemaakt. In de Oil is eerst een screeningsvraag gesteld, alvorens vragen gesteld zijn over het lezen van de letters in de krant en het herkeimen van gezichten. In de GE worden deze laatste vragen aan iedereen gesteld. Voor de uiteindelijke score 'wel of geen visusbeperking' moest voor de OII worden aangenomen dat personen die slecht of in het geheel geen gezichten kunnen herkennen óf slecht of in het geheel niet de gewone krantenletters kunnen lezen een visusbeperking hebben. Daarbij is tevens aangenomen dat personen die maar matig de krantenkoppen kunnen lezen de gewone letters van de krant slecht kunnen lezen. Voor personen met gehoorproblemen was in de OII ook een screeningsvraag opgenomen, hetgeen voor vertekening kan zorgen. Bij deze beperking is aangenomen dat iemand een hoorprobleem heeft als hij of zij slecht of in het geheel niet hoort in een gesprek met 1 óf met meer dan 4 personen. Ten slotte is bij het berekenen van de ADL-beperkingen de volgende aanname gedaan: alleen wanneer een activiteit zonder moeite uitgevoerd kon worden is een persoon als 'gezond' gecodeerd. Ook hier is vergelijking met de GE moeilijk omdat deze 1 antwoordcategorie meer kent. Het berekenen van de mobiliteitsbeperkingen was met de gegevens van de OII helemaal niet mogelijk, aangezien deze items niet waren opgenomen in de vragenlijsten.
3.2
Personen jonger dan 65 jaar in intramurale instellingen
3.2.1
Omvang
Gegevens over personen tot 65 jaar in intramurale instellingen werden ook altijd verkregen via het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten. De gegevens per 30 september 1995 staan weergegeven in tabel 7. Het betreft bewoners van diverse instellingen, waaronder psychiatrische ziekenhuizen, huizen met zwakzinnigen, huizen met visueel gehandicapten, huizen met auditief gehandicapten, verpleeghuizen, en gezinsvervangende huizen. Echter sinds juli 1996
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
19
worden door het Centraal Administratiekantoor ook geen gegevens meer geregistreerd over personen naar leeftijd en geslacht. De consequenties van dit probleem worden in hoofdstuk 4 nader toegelicht. Tabel 7 Bewoners tot 65 jaar in intramurale instellingen, 30 september 1995 Leeftijd
Mannen
Vrouwen
Totaal
0-5
127
6-11
1091
92 516
1607
12-17
2374
1474
3848
219
18-19
969
735
1704
20-29
7649
5690
13339
30-39
9899
7595
17494
40-49
9346
8009
17355
50-59
5918
5497
11415
60-64
2840
2985
5825
40213
32593
72806
Totaal < 65
Bron: Centraal administratiekantoor bijzonder zorgkosten
3.2.2
Informatie over de gezondheidstoestand
Informatie over de gezondheidstoestand zoals nodig voor het berekenen van de gezonde levensverwachting van personen jonger dan 65 jaar verblijvende in intramurale instellingen kon niet gevonden worden. Aangenomen kan worden dat deze personen een slechtere gezondheidstoestand hebben dan de zelfstandig wonende populatie.
3.3
Mensen in penitentiaire inrichtingen
3.3.1
Omvang
In december 1995 zaten 10086 personen in de gevangenis, waarvan 9667 mannen en 419 vrouwen. In totaal zitten er jaarlijks circa 32500 personen in een penitentiaire inrichting. Ongeveer 37% zit tot 2 maanden, circa 36%tassende 2 en 6 maanden, circa 19%tassende 6 maanden en 1 jaar en nog eens 8% verblijft langer dan 1 jaar in een penitentiaire inrichting. De verdeling naar leeftijd en geslacht is weergegeven in tabel 8.
TNO-rapport 20
PGA/GZ/99.006
Tabel 8 Leeftijd
Gedetineerden n a a r leeftijd, december 1995
Man
Vrouw
Totaal
15-19jaar
424
7
431
20-24 jaar
2103
76
2179
25-29 jaar
2408
82
2490
30-34 jaar
1908
73
1981
35-39 jaar
1260
77
1337
40-44 jaar
753
51
804
45-49 jaar
405
35
440
> 50 jaar
406
18
424
9667
419
10086
Totaal
Bron: persoonlijke mededeling ministerie van justitie, 1998
3.3.2
Informatie over de gezondheidstoestand
Informatie over de gezondheidstoestand - zoals nodig voor het berekenen van de gezonde levensverwachting - van personen verblijvende in penitentiaire instellingen kon niet gevonden worden.
3.4
Personen zonder vaste woon of verblijfplaats
3.4.1
Varende en rijdende bevolking
In de definitie van het CBS valt de varende en rijdende bevolking buiten de zelfstandig wonende populatie. De precieze omvang van deze categorie is onduidelijk. De meeste mensen die van oorsprong onder deze categorie vallen hebben tegenwoordig een vast woonadres. Volgens het Nederlands Binnenvaartbureau zijn er in Nederland circa 10.000 binnenvaartschepen geregistreerd en hebben de meesten daarvan een waladres. Dit waladres is bijna altijd een woonhuis en in de rest van de gevallen een postbusadres. Uitgaande van deze informatie valt de varende en rijdende bevolking momenteel onder de doelpopulatie van de GE. Specifieke informatie over de gezondheidstoestand zoals nodig voor het berekenen van de gezonde levensverwachting kon niet gevonden worden. 3.4.2
Dak- en thuislozen
3.4.2.1
Omvang
Dak- en thuislozen kunnen gedefinieerd worden als 'personen die niet beschikken over of niet langdurig gebmik maken van zelfstandige, reguliere huisvesting of hooguittijdelijkonderdak hebben bij familie, vrienden of kennissen'. Onder daklozen worden meestal mensen verstaan die tijdelijk, als gevolg van een crisissituatie of een calamiteit zonder huisvesting zitten. Met het begrip thuisloosheid wordt veelal gedoeld op een complex van problemen in de psycho-sociale
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
21
sfeer, waarbij het niet hebben van een thuis slechts één aspect is (WVC, 1994). De twee begrippen worden echter nogal eens door elkaar gehaald. Dak- en thuisloosheid is derhalve een containerbegrip voor zeer diverse probleemgroepen, zoals zwerfjongeren, dakloze psychiatrische patiënten, illegalen en dakloze drugsgebmikers (Uniken, 1995). De schattingen van het aantal thuislozen in Nederland zijn tot nu toe gebaseerd op twee onderzoeken uit 1989. In overzichtspublicaties (Gezondheidsraad, 1995; Roorda-Honée & Heyendaal, 1997) wordt een keuze gemaakt voor het gemiddelde van één van beide schattingen. Het onderzoek van de Vereniging Nederlandse Gemeenten schat tassen de 17500 tot 24000 thuislozen. Het Prognostisch Landelijk Onderzoek Thuislozen en Thuislozenzorg (PLOTT) komt uittassende 26000 en 34000 thuislozen op dagbasis. Op basis van deze schattingen houdt de Nationale Raad voor de Volksgezondheid een gemiddelde van 30000 aan. De Gezondheidsraad acht de schattingen van het PLOTT-onderzoek aan de hoge kant en houdt een gemiddeld aantal van 20000 op dagbasis aan, hetgeen neerkomt op 0,1 tot 0,2% van de bevolking. Het aantal thuislozen lijkt de laatste jaren te groeien, maar dit kan ook veroorzaakt worden door de toeneming van de gemiddelde verblijfsduur van personen in opvangvoorzieningen (Gezondheidsraad, 1995; RoordaHonée & Heyendaal, 1997). Tabel 9 Geschatte opbouw Nederlandse thuislozen populatie Leeftijd Mannen Vrouwen 0-21 jaar ca 14% ca 1% 22-65 jaai ruim 60% ca 15% 65 jaar en ouder ca 5% ca 1% Totaal 84% 16%
Totaal 15% 79% 6% 100%
(Bron: cursieve percentages afkomstig van Spierings, 1992; overige percentages geschat).
De meeste thuislozen zijn alleenstaande, werkloze mannen met een laag opleidingsniveau in de leeftijd tassen ongeveer 25 tot 70 jaar. De waarschijnlijke verdeling van de totale thuislozenpopulatie is weergegeven in tabel 9. Van de thuislozen verblijft 60 tot 70% in de grote steden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. De meesten zijn van Nederlandse afkomst, behalve in Rotterdam en Amsterdam waar het aandeel niet-Nederlanders 30% bedraagt (König-Zahn et al, 1993; Roorda-Honée & Heyendaal, 1997). 3.4.2.2 Informatie over de gezondheidstoestand Het is moeilijk representatieve gegevens te verkrijgen over de gezondheidstoestand van dak- en thuislozen, hetgeen vergelijking met de rest van de bevolking belemmerd. Gegevens zoals die nodig zijn voor het berekenen van de gezonde levensverwachting zijn nauwelijks voorhanden. De gegevens die wel beschikbaar zijn hebben vooral betrekking op thuislozen die verblijven in instellingen voor dak- en thuislozen; op personen die bij hulpverleningsinstellingen bekend zijn; dan wel op personen die door onderzoekers zijn benaderd op plaatsen waar veel thuislozen kómen (Roorda-Honée & Heyendaal, 1997). Belangrijke gezondheidsproblemen bij dak- en thuislozen waamaar onderzoek is verricht zijn psychiatrische- en verslavingsproblemen. Ook is on-
TNO-rapport 22
PGA/GZ/99.006
derzoek gedaan naar de lichamelijke gezondheidsklachten van thuislozen (König-Zahn et al, 1993; Uniken, 1995). Bij dak- en thuislozen komen ziekten en aandoeningen vaker en in ernstiger vormen voor. Ook is er in hoge mate sprake van co-morbiditeit en complexe problemen. Vaker dan in de doorsneebevolking komen bij dak- en thuislozen aandoeningen van de luchtwegen, dermatologische aandoeningen, aandoeningen van het bewegingsapparaat, gastro-intestinale aandoeningen, neurologische aandoeningen en infectieziekten voor. Ook de sterftekans door geweld, suïcide, ongelukken , alcohol- en dmgs gerelateerde aandoeningen en aandoeningen van de luchtwegen zijn hoger dan die in de doorsnee bevolking (Gezondheidsraad, 1995). Aangenomen wordt dat circa 6 tot 10% uiteindelijk zorg- en/of verpleegbehoeftig wordt (Roorda-Honée & Heyendaal, 1997). Onderzoek naar geestelijke gezondheidsproblemen levert een schatting op van de prevalentie van psychische stoornissen van 30 tot 50%. Een deel lijdt aan emstige psychiatrische stoornissen (1530%); een deel kampt met lichtere vormen van psychiatrische stoornissen (25 - 50%); terwijl een aanzienlijk deel ook aan een verslavingsstoomis lijdt. Het percentage alcoholverslaafden schommelt rond de 30% en komt het meeste voor onder 30 tot 55 jarigen. Daamaast wordt aangenomen dat ongeveer 30% van de thuislozen dmgsverslaafd is, met name in de leeftijdscategorie 22 tot 34 jaar (Gezondheidsraad, 1995; Uniken, 1995; Roorda-Honée & Heyendaal, 1997). 3.4.3
Asielzoekers, vluchtelingen en illegalen
3.4.3.1 Omvang Definiëring van deze groepen vindt plaats aan de hand van him juridische statas. Asielzoekers zijn gevluchte personen die in afwachting zijn van een definitieve beslissing over hun asielaanvraag. Vluchtelingen zijn personen met een verblijfsvergunning. Zij kunnen worden ingedeeld in drie groepen: erkende vluchtelingen, personen met een vergunning tot verblijf en personen met een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Illegalen zijn in Nederland verblijvende vreemdelingen, die niet zijn toegelaten tot de asielprocedure of aan wie ook na beroepsprocedures geen verblijfsvergunning is toegekend (Den Brok, 1997). Sinds 1994 is het aantal asielaanvragen gedaald naar 29258 in 1995 en 22857 in 1996. In 1997 heeft een lichte toename plaatsgevonden. De belangrijkste herkomst van asielzoekers in 1995 waren voormalig Joegoslavië (21%), Somalië (14%), Iran (9%), Irak (8%), Afganistan en de voormalige Sovjet Unie. Leeftijdsopbouw en sekseverhoudingen variëren per etaische groep. In 1995 bestond het totale aantal asielzoekers dat zich in Nederland meldde voor 63% uit mannen en was 32% jonger dan 15 jaar. In 1996 was 65% man en 34% jonger dan 15 jaar. (CBS, 1997; Den Brok, 1997). In 1995 en 1996 zijn respectievelijk 18501 en 23590 asielaanvragen ingewilligd. In 1998 is een schatting gemaakt van het aantal illegale vreemdelingen dat op jaarbasis in de vier grote steden verblijft. De gedachte daarachter is dat in deze steden waar ook een groot deel van
TNO-rapport PGA/GZ/99,006
23
de legale migrantenbevolking is gevestigd, de meeste illegalen zullen verblijven. Daamaast weten de onderzoekers te weinig van de aanwezigheid van illegalen buiten de grote steden om de schatting te extrapoleren naar heel Nederland. De uitkomsten van de schatting per stad - op basis van de vangst-hervangst methode - is circa 18000 voor Amsterdam, 11000 voor Rotterdam, 8400 voor Den Haag en 2600 voor Utrecht, hetgeen neerkomt op totaal circa 40000 illegale vreemdelingen op jaarbasis (Van der Leun et al, 1998). De geschatte verdeling naar leeftijd en geslacht is weegegeven in tabel 10. Tabel 10 Resultaten van de schatting van het aantal illegale vreemdelingen in de vier grote steden, naar leeftijd en geslacht Leeftijd
Totaal
geslacht
<20
mannen
vrouwen
onbekend
N
%
3832
1000
369
5201
13
21-30
12527
1835
1628
15990
40
31-40
8406
1563
1112
11081
28
41-50
4015
1091
545
5651
14
>50
289
323
0
612
2
1149
322
41
1512
4
30218
6134
3695
40047
100
75
15
9
100
-
Onbekend Totaal
n %
(Bron: persoonlijke mededeling P. v.d. Heijden, naar aanleiding van Van der Leun et al, 1998)
3.4.3.2 Informatie over de gezondheidstoestand Ook voor deze groep zijn geen gegevens voor handen over de gezondheidstoestand zoals die nodig zijn voor het berekenen van de gezonde levensverwachting. Uit onderzoek van Hondius en Van Willigen (1992) blijkt een hoog aantal en een grote diversiteit aan medische klachten onder asielzoekers en vluchtelingen. Het merendeel van de klachten is aspecifiek en niet eenduidig temg te voeren op een organische stoornis of psychiatrische diagnose. De meest genoemde klachten zijn hoofdpijn, moeheid, musculo-skeletale en gastro-intestinale klachten, angst, zich depressief voelen, geïrriteerdheid, slaapstoornissen, concentratie- en geheugenstoornissen en nachtmerries. De klachten zijn veelal te beschouwen als een uiting van onwelbevinden ten gevolge van geweldservaring, gedwongen migratie, ontheemding en acculturatie (Hondius en van Willigen, 1992; Den Brok, 1997). Uit publikaties over asielzoekers komt tevens naar voren dat deze ten gevolge van de onzekerheid over de asielprocedure, het (gedwongen) verblijf in opvangcentra, het gebrek aan privacy, etc. meer psychosomatische en psychische klachten lijken te hebben dan (uitgenodigde) vluchtelingen (van Willigen en Hondius, 1992). In principe vallen de meeste vluchtelingen onder de zelfstandig wonende bevolking en kunnen zij derhalve in de steekproef voor de gezondheidsenquête worden opgenomen. Door taalproblemen kan het gebeuren dat zij tot de groep non-respondenten behoren. Aangezien in diverse publicaties naar voren komt dat vluchtelingen na aankomst veelal wantrouwen, achterdocht en angst vertonen, gevolgd door symptomen van depressie en psychosomatische klachten (van Willigen en
TNO-rapport 24
PGA/GZ/99.006
Hondius, 1992), kan het zijn dat de gezondheidssituatie van deze groep in de gezondheidsenquête van het CBS onderschat wordt. Onderzoek onder hulpverleners aan illegalen in enkele grote steden wijst uit dat de gezondheidsklachten van illegalen vooral infectieziekten en psychische problemen betreffen. Veel illegalen hebben door permanente of periodieke werkloosheid een lage sociaal-economische statas en ze leven door het ontbreken van een vast inkomen of verblijfplaats vaak onder slechte omstandigheden. De angst voor ontdekking en uitzetting naar het land dat men ontvlucht is, roept veel spanningen op, hetgeen leidt tot een verhoogde kans op psychosociale problemen. Daamaast doen illegalen een beperkt beroep op de zorgverlening. Angst op ontdekking en het ontbreken van inkomsten leidt nogal eens tot uitstel van behandeling, waardoor de gepresenteerde problemen vaak ernstiger zijn (Den Brok, VTV97). De invoering van het wetsvoorstel 'Wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten', ook bekend als 'Koppelingswet', 2al deze sitaatie waarschijnlijk in negatieve zin beïnvloeden.
3.5
Conclusie
Omvang Tabel 11 geeft in samenvatting de absolute en procentaele omvang van de in dit hoofdstak beschreven groepen weer. Bij deze tabel zijn een aantal opmerkingen te plaatsen. Deze worden hieronder nader toegelicht. Tabel I I Omvang bevolkingsgroepen in 1995 Groepen Mannen absoluut
Totaal
Vrouwen absoluut
%
%
Absoluut
%
7627482
100.00
7796640
100.00
15424122
100.00
personen > 65 jaar in verzorgingshuis
24719
0.32
92316
1.18
117035
0.76
personen > 65 jaar in verpleeghuis
11929
0.16
37224
0.48
49153
0.32
personen > 65 jaar in overige instellingen
4357
0.06
6675
0.09
11032
0.07
personen < 65 jaar m instellingen
40213
0.53
32593
0.42
72806
0.47
9667
0.13
419
0.01
10086
0.07
dak- cn thuislozen*
16800
0.22
3200
0.04
20000
0.13
illegalen**
30218
0.40
6134
0.08
40047
0.26
1.81
178561
2.29
320159
2.08
totale bevolking
penitentiaire inrichtingen
totaal nict-zcifstandig wonende bevolking
137903
' op basis van schattingen GR 1995 en Spierings 1992 •zie tabel 10
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
^ 25
Een eerste opmerking betreft de gegevens voor personen in intramurale (AWBZ gefinancierde) instellingen. Deze zijn voor 1995 nog verkregen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten. De gegevens voor deze groepen kunnen gebmikt worden voor de berekening van de gezonde levensverwachting. Na 1 juli 1996 zal dit echter problematisch worden, aangezien na die tijd deze gegevens niet meer worden geregistreerd door het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten. Een tweede opmerking betreft de omvang van de groep personen in penitentiaire inrichtingen. Hiervoor is de omvang op een gegeven peildatum opgenomen. Het overgrote deel van deze groep zit echter voor beperkte duur (< 1 jaar) in deze inrichtingen. Voor de overige periode van het jaar mag aangenomen worden dat ze tot de zelfstandig wonende populatie behoren. Ten derde dienen de omvang van de groepen dak- en thuislozen en asielzoekers, vluchtelingen en illegalen met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. De omvang van de dak en thuislozen varieert tassen de 17500 en 34000. Het aantal asielaanvragen varieert per jaar. Vraag is in hoeverre zij meegenomen dienen te worden bij het berekenen van de gezonde levensverwachting. Wanneer zij een verblijfsvergunning krijgen (m.a.w. als vluchteling erkend worden) behoren zij tot de zelfstandig wonende populatie en vallen ze onder de doelpopulatie van de GE. Wanneer zij geen verblijfsvergunning krijgen, worden ze verzocht Nederland te verlaten. Een aantal van hen zal echter in de illegaliteit verdwijnen. De omvang van de groep illegalen in tabel 11 is gebaseerd op een schatting van gegevens uit de vier grote steden. Ook deze cijfers dienen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Informatie over de gezondheidstoestand Om een indmk te krijgen van de gezondheidstoestand van groepen personen die buiten de gezondheidsenquête vallen, wordt verwezen naar tabel 12. Iets meer dan de helft van het aantal personen die buiten de zelfstandig wonende bevolking vallen zijn personen van 65 jaar en ouder in instellingen. Onder deze groep is in 1995 een enquête onderzoek uitgevoerd naar de gezondheidstoestand. Hierdoor is informatie voor handen die nodig is voor het bereken van de gezonde levensverwachting, maar de vraag is of exact hetzelfde gemeten is als in de GE. De vergelijkbaarheid van de vragenlijsten op itemniveau maakt het namelijk niet mogelijk de met de onder ouderen in instellingen gehouden enquête verkregen gegevens direct toe te passen bij de berekening van de gezonde levensverwachting. De aannamen die hiervoor nodig zijn, zijn in de desbetreffende paragrafen reeds besproken.
TNO-rapport 26
PG/VGZ/99.006
Tabel 12 Gezondheidstoestand bevolkingsgroepen Groepen % goede % zonder visus beperervaren king gezondheid
% zonder mobiliteit beperking
% zonder gehoor beperking
zelfstandig wonende bevolking*
78
94
97
> 65 in verzorgingshuis
25 21
71 79
72
dak- en thuislozen***
-
91 -
illegalen***
-
-
> 65 in verpleeghuis > 65 in overige instellingen** < 65 jaar in instellingen penitentiaire inrichtingen
% zonder ADL beperking
90
96 ( i 55 jaar)
35 5
78 91 -
-
45 -
* op basis van GE (respons 59%); ** alleen psychiatrische instelling; *** geen percentages bekend, maar gezondheidstoestand wel slechter dan zelfstandig wonende bevolking
Bij de andere helft van de groep, die buiten de doelpopulatie van de GE valt, is nauwelijks onderzoek gedaan naar de gezondheidstoestand zoals nodig voor het berekenen van de gezonde levensverwachting. Er zijn derhalve geen gegevens die meegenomen kunnen worden in de berekening van de gezonde levensverwachting. Op basis van het in dit hoofdstuk gepresenteerde literatuuronderzoek kunnen wel enkele aannamen worden gedaan. Voor personen jonger dan 65 jaar verblijvende in intramurale instellingen mag aangenomen worden dat de gezondheidstoestand slechter is dan die van de zelfstandig wonende bevolking. Voor personen in penitentiaire instellingen is dit wat onduidelijker. Wanneer aangenomen wordt dat deze personen een lagere sociaal economische status hebben, zal de gezondheidstoestand van deze groep iets lager zijn dan het gemiddelde van de zelfstandig wonende bevolking. Hetzelfde geldt voor dak- en thuislozen. Daamaast blijkt uit onderzoek dat ziekten en aandoeningen, waaronder aandoeningen van het bewegingsapparaat, vaker en in ernstiger vormen voorkomen. Ook wordt geschat dat de prevalentie van psychische stoornissen tussen de 30% en 50% ligt. Op basis van deze gegevens kan aangenomen worden dat de gemiddelde gezondheidstoestand van dak- en thuislozen lager is dan de gemiddelde gezondheidstoestand van de zelfstandig wonende bevolking. Gezien de informatie uit paragraaf 3.4.2 mag voor illegalen eveneens worden aangenomen dat ze gemiddeld een slechtere gezondheidstoestand hebben dan de zelfstandig wonende bevolking. Algemene conclusie De totale omvang van de niet-zelfstandig wonende bevolking is klein, zeker in relatie tot de totale bevolkingsomvang. De invloed op de gezonde levensverwachting bij geboorte zal daarom gering zijn. Van de totale niet-zelfstandig wonende bevolking is meer dan de helft echter ouder dan 65 jaar. terwijl de gezondheidstoestand van deze groep afwijkt van de zelfstandig wonende bevolking met dezelfde leeftijds- en geslachtsverdeling. De invloed van deze groep op de gezonde Ie\ensvenvachting bij 65 jaar (of ouder) zal derhalve meer invloed hebben.
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
27
De mogelijke vertekening dient met behulp van een sensitiviteitsanalyse nader bekeken te worden. In een dergelijke sensitiviteitsanalyse zal naast de omvang van deze bevolkingsgroepen ook de gezondheidstoestand een rol spelen. In paragraaf 5.3 zal verder op deze sensitiviteitsanalyse worden ingegaan.
TNO-rapport
28
PG/VGZ/99.006
Toekomstige ontwikkelingen
4.1
Permanent Onderzoek Leefsituatie: herziening gezondheidsmodule
In 1995 is een begin gemaakt om de diverse afzonderlijke CBS onderzoeken rondom onderwerpen als wonen, gezondheid,tijdsbesteding,rechtsbescherming en veihgheid te integreren tot één systeem. Dit zogenoemde Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) is sinds 1997 volwaardig in het veld. Kenmerkend is de schillenstmctaur. Schil 1 omvat de gecoördineerde CBS vragen naar demografische en sociaal-economische kenmerken voor de gehele POLS steekproef. Deze metingen blijven in principe als een vast en ongewijzigd onderdeel permanent in POLS meelopen. In beginsel heeft de steekproef betrekking op de gehele bevolking van O jaar en ouder. De tweede schil bevat voor de gehele POLS steekproef de kemindicatoren van de verschillende leefsitaatieonderwerpen, waaronder gezondheid. Ook is er de mogelijkheid screeningsvragen op te nemen. De derde schil bevat de diverse onderwerpgerichte modules. De jaarlijkse vaste kern van schil 3 wordt gevormd door de modules gezondheid en arbeidsomstandigheden (Ojaar en ouder), recht en leefsituatie (12 jaar en ouder), en wonen (18 jaar en ouder). Schil 4 is te beschouwen als een vervolg op de in schil 2 en 3 gestelde screeningsvragen (Otten, 1997). POLS is te beschouwen als een doorlopende enquête waarvoor maandelijks als volgt een steekproef wordt samengesteld. Eerst wordt er voor iedere inhoudelijke module een enkelvoudige aselecte steekproef getrokken uit het GBA (Gemeentelijke Basis Administratie). In vergelijking met de GE (waarbij de steekproef op huishoudniveau werd getrokken) betekent dit dat van de (non-)respondenten de leeftijd en geslachtsverdeling bekend is. Vervolgens wordt de basissteekproef gevormd door alle onafhankelijk van elkaar getrokken steekproeven van de inhoudelijke modules samen te voegen. Omdat de leeftijdsrange tassen de modules verschilt, wordt er voorafgaande aan de weging leeftijdsspecifieke correctiegewichten bepaald. Vervolgens zijn er twee typen wegingen uitgevoerd. Allereerst wordt de gehele (door correctiegewichten feitelijk reeds voorgewogen) basissteekproef consistent gemaakt met de bekende populatieverdelingen van geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, stedelijkheidsgraad en provincie. Daamaast wordt er nog eens een geheel afzonderlijke weging uitgevoerd waarbij iedere aparte module naar haar overeenkomstige doelpopulatie wordt gewogen. De hulpvariabelen die hierbij worden gebmikt betreffen zowel bekende populatieverdelingen als verdelingen voorkomende uit de gewogen basissteekproef. Door deze extra informatie uit de massa van de basisvragenlijst mee te nemen in de weging wordt bij die inhoudelijke modulaire kenmerken die relatief sterk samenhangen met de gebmikte hulpvariabele een aanzienlijke variantiereductie bewerkstelligd, hetgeen een meer nauwkeurige schatting oplevert. Voor iedere respondent zijn er dus twee wegingcoëfficiënten beschikbaar, één voor de massa van de gehele steekproef en één voor de inhoudelijke module. Per kwartaal wordt de weging geactaaliseerd naar de meest recente populatieverdelingen (Otten, 1997).
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
29
Naast een herziening van de opzet van het enquêteonderzoek van het CBS vindt in de komende jaren ook een herziening van de inhoud van de gezondheidsvragenlijst plaats. Dit kan leiden tot aangepaste vragen, waardoorfa-endbreukenkunnen ontstaan en waardoor vergelijking met andere vragenlijsten (bij bijvoorbeeld ouderen in instellingen) wellicht nog moeilijker wordt. Om dit te voorkomen, is het aan te bevelen dat onderzoekers de vragen op elkaar afstemmen. Onderzoekers raden wij aan in ieder geval gebmik te maken van de vragen uit de POLS. Het CBS raden wij aan om deze vragen actief te verspreiden onder onderzoekers, met daarbij het dringende verzoek dezelfde vragen op te nemen in toekomstig onderzoek onder diverse populaties (Otten, 1997).
4.2
AWBZ gegevens
Zoals in hoofdstak 3 reeds is aangegeven, worden door het Centraal Administratiekantoor AWBZ sinds juli 1996 geen gegevens meer geregistreerd over personen naar leeftijd en geslacht in instellingen. Hiermee ontbreken gemakkelijk toegankelijke en noodzakelijke gegevens voor het berekenen van de gezonde levensverwachting. Een alternatief voor deze gegevens van het Centraal Administratiekantoor AWBZ is eigenlijk niet voorhanden. Voor verpleeghuizen zou gebruik gemaakt kunnen worden van de gegevens beschikbaar via de SIG. Het SIG verzamelt en bewerkt informatie over de Nederlandse gezondheidszorg. Zorginstellingen en medische beroepsbeoefenaren verlenen vrijwillig hun medewerking aan de landelijke registraties. Deze gegevens zijn derhalve gebaseerd op de bereidheid van instellingen om gegevens te verstrekken. Niet alle verpleeghuizen werken mee aan de SIG registratie. In de tabellen van het SIG zijn derhalve gegevens opgenomen van 292 deelnemende verpleeghuizen (van totaal 340 verpleeghuizen = 86%). Van de berichtgeving van deze deelnemende verpleeghuizen was voor de somatische verpleeghuizen 89% bmikbaar en 88% voor de psychogeriatrische verpleeghuizen. Om toch een indmk te kunnen krijgen van de accuraatheid van de SIG gegevens zijn in tabel 13 de AWBZ gegevens van 1995 vergeleken met de gegevens zoals gerapporteerd in het jaarboek verpleeghuizen 1995 (SIG, 1996). Zowel de AWBZ-gegevens als de SIG gegevens hebben 30 september 1995 als peildatum. De SIG gegevens uit tabel 2.3,4.1 en 4.3. uit het Jaarboek Verpleeghuizen 1995 zijn hierbij omgerekend naar absolute aantallen. Aangezien in deze tabellen alleen percentages worden genoemd kloppen de randtotalen niet altijd (absolute aantallen kunnen overigens tegen betaling ook door het SIG geleverd worden). Bij de gecorrigeerde SIG gegevens is rekening gehouden met het % juiste berichtgevingen en het % verpleeghuizen dat informatie heeft aangeleverd, waarbij de leeftijds- en geslachtsverdeling in de niet deelnemende verpleeghuizen gelijk werd gesteld aan de leeftijds- en geslachtverdeling van de wel deelnemende verpleeghuizen.
TNO-rapport 30
PGA/GZ/99.006
Tabel 13 Absolute aantallen iverpleeghuisbewoners 30 september 1995 volgens centraal administratiekantoor AWBZ en volgens SIG registratie SIG verpleeghuizen. Leeftijd AWBZ verpleeghuizen SIGve»pleeghuizen gecorrigeerd*
man
vrouw
vrouw
106 106 319 602 638
man 118 222 391 733 801
145 204
1061
1311
1379
1704
9130
4245
8504
5519
11055
vrouw
60-64
351 585 672
119 157 391 679 709
man 91 171 301 564 616
65-69
1112
1433
70-79
4453
0-29 30-39 40-49 50-59
138 138 415 783 829
80-89
5241
19687
4993
17715
6491
23030
>90
1123
6974
1049
6164
1364
8013
totaal
13886
39279
13091
35465
17018
46105
* hierbij is gecorrigeerd voor het deelname percentage (86%) en het percentage bruikbare informatie (89%)
Uit de tabel blijkt dat de mwe gegevens van de SIG een onderrapportage geven van het aantal personen in verpleeghuizen. De gecorrigeerde gegevens duiden echter op een overrapportage. Dit kan wellicht verklaard worden door het feit dat de omvang van de verpleeghuizen verschillend is. Bij correctie zou dus eveneens voor de omvang van de betreffende verpleeghuizen gecorrigeerd moeten worden. Deze gegevens zijn bij de SIG alleen tegen betaling te verkrijgen. Gezien de verschillen tassen de AWBZ verpleeghuisgegevens en de SIG verpleeghuisgegevens, zal het in de toekomst moeilijk zijn om het absolute aantal verpleeghuisbewoners te schatten. Voor andere AWBZ instellingen zal het nog moeilijker worden gegevens te vinden over de omvang en leeftijds- en geslachtverdeling van deze groep personen.
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
31
Conclusie en aanbevelingen Bij het bereken van de gezonde levensverwachting wordt voor het onderscheid in gezonde en ongezonde jaren onder andere gebmik gemaakt van de gegevens uit de gezondheidsenquête van het CBS. Het doel van deze stadie is een beter inzicht te krijgen in de mogelijke vertekening van de gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking naar leeftijd en geslacht, zoals gemeten met de gezondheidsenquête van het CBS. Op basis van deze gegevens kan in vervolgonderzoek bekeken worden in hoeverre de vertekeningen van invloed zijn op de gezonde levensverwachting. In dit onderzoek is onderzocht welke gezondheidsgegevens - naar leeftijd en geslacht beschikbaar zijn voor groepen personen die niet hebben deelgenomen aan de gezondheidsenquête van het CBS, te weten a) de non-respondenten van de gezondheidsenquête en b) de groepen die buiten de doelpopulatie van de gezondheidsenquête vallen, met name de niet-zelfstandig wonende bevolking. In dit laatste hoofdstak worden de conclusies weergegeven. Paragraaf 5.1 beschrijft de conclusies met betrekking tot de non-respons. In paragraaf 5.2 staan de conclusies met betrekking tot de niet-zelfstandig wonende populatie. In beide paragrafen worden eerst de conclusies uit de betreffende hoofdstakken samengevat; daama volgen aanbevelingen. In paragraaf 5.3 wordt tenslotte een plan van aanpak gepresenteerd. In dit plan staat beschreven hoe bekeken kan worden wat de invloed van de gevonden resultaten zal zijn op de gezonde levensverwachting.
5.1
Non-respons gezondheidsenquête CBS
Conclusie De GE heeft een non-respons van rond de 40% en er bestaat nauwelijks inzicht in de gezondheidstoestand van de non-respondenten. Ongeveer een kwart van de non-respondenten van de GE bestaat uit weigeraars. Ook in de AVO en DLO bestaat ongeveer een kwart van de nonrespondenten uit weigeraars. Uit onderzoek blijkt dat de weigeraars doorgaans ouder en lager opgeleid zijn en vaker behoren tot de wat lagere sociale klassen. Aangezien de lagere sociaal economische klassen gemiddeld een slechtere gezondheidstoestand hebben, kan aangenomen worden dat de gemiddelde gezondheid van de weigeraars lager is dan van de respondenten in dezelfde leeftijds- en geslachtscategorie. In de AVO is wel getracht het aantal moeilijk bereikbaren (meer dan 4 contactpogingen) te minimaliseren en zijn respondenten tot maximaal 15 keer benaderd. Hierdoor is inzicht verkregen in de gezondheidssituatie van deze groep. In het algemeen zijn de personen waarvoor meer dan 3 contactpogingen nodig zijn, gezonder dan personen die responderen na maximaal 3 contactpogingen (zie tabel 3). Met name bij ADL beperkingen komt dit verschil tassen beide groepen naar voren. Van de personen waarvoortassende 4 en 15 contactpogingen nodig waren is het percentage personen zonder ADL beperkingen 4,7% hoger dan bij de groep personen waarvoor maximaal 3 contactpogingen nodig waren. Voor visus- en gehoorbeperkingen waren deze verschillen
TNO-rapport 32
PGA/GZ/99.006
respectievelijk 0.9% en 0.8%. Deze verschillen in gezondheid zijn waarschijnlijk in hoge mate toe te schrijven aan de samenstelling van de groep moeilijk bereikbaren, te weten: inwoners van de drie grote steden; bewoners van flats en etagewoningen; personen in de leeftijd 18-34 jaar; alleenstaanden en huishoudens zonder kinderen; hoger opgeleide personen (HBO, universiteit); en personen in loondienst. Het nadeel van de AVO is echter dat andere vragen zijn gebmikt dan in de GE en de DLO. Hierdoor is vergelijking tassen de AVO en de GE op itenmiveau moeilijk. Aanbevelingen Bovenstaande bevindingen leiden tot de volgende vijf aanbevelingen: •
Aandacht moet worden besteed aan het verkleinen van de non-respons van de GE.
•
Gedegen non-responsonderzoek is nodig om inzicht te krijgen in de gezondheidstoestand van non-responten van de GE en daarmee de vertekening van de gezondheidstoestand zoals gemeten met de GE.
•
De GE dient ook afgenomen te worden in de niet-zelfstandig wonende bevolking (zie paragraaf 5.2).
•
Om vergelijking tassen onderzoeken op itemniveau mogelijk te maken moet er naar gestreefd worden om in vragenlijstonderzoek zo veel mogelijk dezelfde vragen te gebmiken. De herziene vragenlijst van de gezondheidsenquête dient derhalve ruim verspreid te worden.
•
De invloed van de onzekerheid over de gezondheidstoestand van de non-respondenten op de gezonde levensverwachting zou met een sensitiviteitsanalyse berekend moeten worden (zie paragraaf 5.3).
S.2
Niet-zelfstandig wonende bevolking
Conclusie De omvang en gezondheidstoestand van de niet-zelfstandig wonende bevolking is reeds gepresenteerd in tabel 11 en 12. In hoofdstak 4 is tevens aangegeven dat informatie over de omvang van de bevolking - naar leeftijd en geslacht - in AWBZ gefinancierde instellingen na juli 1996 niet meer voorhanden zal zijn en dat er eigenlijk geen alternatieven zijn om deze cijfers op een andere manier te verkrijgen. Het gaat daarbij om personen verblijvende in somatische en psychogeriatrische verpleeghuizen, psychiatrische ziekenhuizen, huizen met zwakzinnigen, huizen met visueel gehandicapten, huizen met auditief gehandicapten, en gezinsvervangende huizen. De totale omvang van de niet-zelfstandige wonende bevolking is klein (2.1%) ten opzichte van de totale Nederlandse bevolking. Ongeveer de helft van deze populatie is echter ouder dan 65 jaar cn het overgrote deel daarvan verblijft in AWBZ gefinancierde instellingen (= 1.2% van totale bevolking). Daamaast zijn er - niet onverwacht - grote verschillen in de gezondheidstoestand
TNO-rapport PG/VGZ/99.006
33
tassen de zelfstandige bevolking en de bewoners in instellingen. Deze bevindingen zullen ook invloed hebben op de gezonde levensverwachting. De invloed op de gezonde levensverwachting bij geboorte zal gering zijn, maar op 65 jarige leeftijd zal deze invloed naar verwachting zijn toegenomen. Aanbevelingen Deze bevindingen leiden tot de volgende aanbevelingen: •
De registratie van personen (naar leeftijd en geslacht) verblijvend in AWBZ gefinancierde instelling dient spoedig opnieuw opgepakt te worden, om in de toekomst betrouwbare gezonde levensverwachtingen te kunnen berekenen.
•
Nader onderzoek naar de gezondheidstoestand van de niet-zelfstandig wonende populatie dient met enige regelmaat uitgevoerd te worden. De invloed van de onzekerheid over de omvang van de niet-zelfstandig wonende bevolking op de gezonde levensverwachting zou met een sensitiviteitsanalyse berekend moeten worden (zie paragraaf 5.3). De invloed van de onzekerheid over de gezondheidstoestand van de niet-zelfstandig wonende bevolking op de gezonde levensverwachting zou met een sensitiviteitsanalyse berekend moeten worden (zie paragraaf 5.3).
5.3
Plan van aanpak sensitiviteitsanalyse
Op basis van de in dit rapport gepresenteerde resultaten kan een sensitiviteitsanalyse uitgevoerd worden, waarbij de invloed van de geschatte gezondheidstoestand van de non-respondenten en van de niet-zelfstandig wonende populatie op de gezonde levensverwachting berekend kan worden. Hierbij dient zowel rekening gehouden te worden met de omvang (naar leeftijd en geslacht) van deze groepen als met hun gezondheidstoestand. Aangezien de omvang van de non-respons bekend is, hoeven geen aannamen gedaan te worden over de omvang van deze groep. Voor de gezondheidstoestand moet een realistische basisprofiel gegenereerd worden op basis van de in hoofdstak 2 verzamelde gegevens over non-respondenten. Een dergelijk profiel zal variëren tassen: •
de non-respondenten (41.4%) hebben dezelfde verdeling in gezondheidstoestand als de groep respondenten; en
•
de zogenaamde weigeraars (25.3%) en de personen die niet in staat zijn om de enquête in te vullen (5.4%) zijn ongezond en de zogenaamde moeilijk bereikbaren, de niet thuis categorie (10.7%) zijn gezond.
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
34
Ook voor de niet-zelfstandig wonende bevolking dienen aannamen te worden geanalyseerd. Voor de omvang van deze groep gaat het daarbij om de volgende aannamen: •
de omvang (naar leeftijd en geslacht) van personen in verzorgingshuizen is zoals weergegeven in tabel 4; en
•
de omvang (naar leeftijd en geslacht) van personen in verpleeghuizen is zoals weergegeven in tabel 5; en
•
de omvang (naar leeftijd en geslacht) van personen jonger dan 65 jaar in intramurale instellingen is zoals weergegeven in tabel 7; en
•
de omvang (naar leeftijd en geslacht) van personen in penitentiaire instellingen is zoals weergegeven in tabel 8; en
•
de verdeling van de 20000 dak- n thuislozen naar leeftijd en geslacht is gelijk aan de verdeling weergegeven in tabel 9; en
•
de omvang (naar leeftijd en geslacht) van illegalen is zoals weergegeven in tabel 10.
Met betrekking tot de gezondheidstoestand van de niet-zelfstandig wonende bevolking, kuimen de volgende aannamen geanalyseerd worden: •
de gezondheidstoestand (naar leeftijd en geslacht) van personen in verzorgings- en verpleeghuizen is gelijk aan de gegevens uit de OII'95; en
•
de gezondheidstoestand (naar leeftijd en geslacht) van personen jonger dan 65 jaar in intramurale instellingen is slecht; en
•
de gezondheidstoestand (naar leeftijd en geslacht) van personen in penitentiaire instellingen is gelijk aan de gezondheidstoestand van de gemiddelde zelfstandig wonende populatie; of
•
de gezondheidstoestand van deze groep is gelijk aan de gemiddelde gezondheidstoestand van de zelfstandig wonende populatie uit de lage SES categorie; of
•
de gezondheidstoestand van deze groep is slecht; en
•
de gezondheidstoestand (naar leeftijd en geslacht) van dak- en thuislozen is slecht; en
•
de gezondheidstoestand (naar leeftijd en geslacht) van illegalen is slecht.
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
^ 35
Gezien de verwachte invloed van de niet-zelfstandig wonende bevolking van 65 jaar en ouder op de gezonde levensverwachting dienen bovenstaande aannamen zowel op de gezonde levensverwachting bij geboorte als op de gezonde levensverwachting bij 65 jaar bekeken te worden.
TNO-rapport Ü
PG/VGZ/99.006
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
37
Geraadpleegde literatuur Bilo J. Ouderen in Instellingen. Amsterdam: NIWI, 1996. Brok B den. De gezondheidstoestand van illegalen, asielzoekers en illegalen. In: Mackenbach JP, Verkleij H (red). Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997: deel U Gezondheidsverschillen. Bilthoven: RTVM/Maarssen: Elsevier De Tijdsti-oom, 1997. Burhenne W, Leest J van der. Werkdocument Sociaal Cultureel Planbureau: Respons en nonrespons in het Aanvullend Voorzieningengebmik Onderzoek: Een inventarisatie van de mate waarin respondenten en non-respondenten van elkaar afwijken op achtergrondkenmerken én doelvariablelen. Dongen: GfK Nederland bv i.o.v. Sociaal Cultareel Planbureau, juli 1997. CBS Statistics Netherlands. Netherlands health interview survey 1981-1995. The Hague: sdu publishers/cbs-publications, 1996a. CBS Centraal Bureau voor de Statistiek. Divisie Kwartaire sector en leefsitaatie Secto Persoonsenquêtes kwartaire sector. De leefsituatie van de Nederalndse bevolking, 1995: Kerncijfers. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek, 1996b. CBS Centi-aal Bureau voor de Statistiek. Asielverzoeken 1992-1996. Mndstat bevolk 1997; 8: 2124. CBS Centraal Bureau voor de Statistiek. Vademecum gezondheidsstatistiek. Voorburg/Heerien: Centraal Bureau voor de Statistiek, 1997. CBS Centraal Bureau voor de Statistiek. Statistiek van de bejaardenoorden, diverse jaren. Gezondheidsraad. Daklozen en thuislozen. Advies van een commissie van de Gezondheidsraad. Den Haag: Gezondheidsraad 1995/10, 1995. Hondius AJK, Willigen LHM van. Vluchtelingen en gezondheid: Deel 2: Empirisch onderzoek. Amsterdam / Lisse: Swets & Zeitlinger, 1992. König-Zahn C, Tax B, Nuy MHR, Hodiamont PPG, Heyendael. Gezondheid en bestaansonzekerheid in Nederland: Literatuurstadie naar de gezondheidssituatie van allochtonen, langdurig werklozen, langdurig arbeidsongeschikten en thuislozen. Rijswijk: Ministrerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultaur: Sociaal Economische Gezondheidsverschillen, nr 13,1993.
38
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
Leim J van der, Engbersen G, Heijden P van der. lUigaliteit en Criminaliteit: schattingen, aanhoudingen en uitzettingen. Onderzoeksproject Multi-etaische stadswijken, illegaliteit en sociale integratie. Erasmus Universiteit Rotterdam, Faculteit der Sociale Wetenschappen / Sociologie, mei 1998. Louwen F. Non-respons: bereidwillig maar niet bereikbaar of bereikbaar maar niet bereidwillig. Onderzoek, 1992; 10 (7): 5-9. Otten F, Winkels J. Toelichting op het Permanent Onderzoek Leefsituatie.Voorburg/Heerlen: CBS Statistics Netherlands, 1997. Perenboom RJM, Herten LM van. Boshuizen HC, Water HPA van de. Trends in Gezonde levensverwachting in Nederland, 1993-1994, met verdeling naar emst van ongezondheid. Leiden: TNO Preventie en Gezondheid, 1997. Roorda-Honée JGMTh, Hejdendael PHJM. De gezondheidstoestand van deak en thuislozen. In: Mackenbach JP, Verkleij H (red). Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997: deel II Gezondheidsverschillen. Bilthoven: RIVM/Maarssen: Elsevier De Tijdstroom, 1997. Ruwaard D, Kramers P. Volksgezondheid Toekomstverkenning. Bilthoven: RTVM, 1993. SIG. Jaarboek Verpleeghuizen 1995. Utrecht: SIG, 1996. Spierings F. Thuisloosheid in Nederland en de Verenifde Staten: Een overzicht van literataur over aantallen en categorieën thuislozen. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam: Rotterdams Instituut voor Sociologisch en Bestaurskundig Onderzoek RISBO, januari 1992. Spit J. Onderzoeksverantwoording AVO'95. Rijswijk: Sociaal Cultureel Planbureau, december 1996. Uniken Venema HP, Garretsen HFL (red). Het meten van de gezondheidstoestand. Deel 4: Gezondheidsonderzoek bij moeilijk bereikbare groepen. Assen: van Gorcum, 1995. Willigen LHM van, Hondius AJK. Vluchtelingen en gezondheid: Deel 1: Theoretische beschouwingen. Amsterdam / Lisse: Swets & Zeitlinger bv, 1992. WVC: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultaur. Lokaal thuislozenbeleid. Rijswijk: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultaur, 1994.
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
Bijlage A
39
Gezondheidsenquête
TNO-rapport 40
PGA/GZ/99.006
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
41
De gezondheidsenquête (GE) wordt uitgevoerd in opdracht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het doel van de GE is inzicht te verkrijgen in de zelfgerapporteerde gezondheidstoestand van de bevolking, de determinanten, de sociale en economische consequenties van ziekten en aandoeningen en het gebmik van zorg in de algemene bevolking. De GE is een continue enquête, hetgeen inhoudt dat elke 14 dagen een nieuwe steekproef wordt benaderd. Deze steekproef wordt op huishoudniveau getrokken uit de zelfstandig wonende bevolking. De enquête bestaat uit een mondeling en een schriftelijk deel en is opgebouwd in 4 delen. Deel A bevat algemene gegevens die mondeling worden verkregen. Ook deel B en C worden middels interviews afgenomen. Deel B bevat een vragenlijst voor personen van 16 jaar en ouder en deel C bevat een vragenlijst voor personen onder de 16 jaar. Daamaast is er nog een schriftelijke vragenlijst voor personen van 16 jaar en ouder (deel D) (CBS, 1996a). D Steekproef Om continue karakter te waarborgen en seizoeninvloeden te minimaliseren wordt elke 14 dagen een steekproef getrokken. In totaal zijn er dus 26 onafhankelijke deelsteekproeven per jaar. De steekproef wordt in meerdere trappen getrokken. Eerst trekt men een steekproef uit alle gemeenten, waarbij de grote steden altijd vertegenwoordigd zijn in de deelsteekproef en waarbij voor kleinere gemeenten de kans om in de deelsteekproef opgenomen te worden evenredig is aan het inwoneraantal. Vervolgens trekt men een steekproef uit huishoudens in iedere getrokken gemeente, waarna per huishouden de personen geïnterviewd worden. Sinds 1983 worden niet meer dan 4 personen per huishouden geïnterviewd. De data van de at random geselecteerde personen per huishouden worden gewogen met een factor die evenredig is aan de kans om geselecteerd te worden (CBS 1996a). Weging van de gegevens vind plaats naar leeftijd, geslacht, burgerlijke staat en een combinatie van provincie en urbanisatiegraad (CBS, 1996a). G Respons In 1995 zijn 6765 huishoudens benaderd. De non-respons bedraagt 41,4%. Redenen van nonrespons zijn: 25,3% weigering; 10,7% niet thuis; 5,4% niet in staat. In totaal hebben 9352 personen de enquête ingevuld (CBS, 1996a).
TNO-rapport 42
PGA/GZ/99.006
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
Bijlage B
43
Andere landelijke onderzoeken
TNO-rapport 44
PGA/GZ/99.006
TNO-rapport PG/VGZ/99.006
45
In deze bijlage worden enkele aspecten van de gezondheidsenquête vergeleken met andere onderzoeken: het Aanvullend Voorzieningen Onderzoek (AVO) en het Doorlopend Leefsitaatie Onderzoek (DLO). Hierbij komt een aantal aspecten aan bod. Er wordt een beschrijving gegeven van de uitvoerende instantie,fi'equentie,onderzoekspopulatie, wijze van benadering, steekproefgrootte, responsgegevens en wegingsfactoren. Als referentiejaar is 1995 gekozen.
A VO: Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek De AVO wordt eens in de vier jaar uitgevoerd in opdracht van het Sociaal en Cultareel Planbureau (SCP). Het doel van de AVO is inzicht te verkrijgen in het gebmik van een groot aantal maatschappelijke en culturele voorzieningen door de Nederlandse bevolking. De AVO is een landelijk steekproefonderzoek bij huishoudens. De laatste AVO is in 1995 gehouden en is een combinatie van mondelinge en schriftelijke ondervragingen. Het huishoudformulier wordt middels een interview ingevuld. De vragenlijst voor personen voor 16 jaar en ouder en de vragenlijst voor personen tassen de 6 en 15 jaar wordt schriftelijk afgenomen (Spit, 1996). D Steekproef Het steekproefkader werd gevormd door een subkader van het PTT afgiftepuntenbestand.Dit subkader omvat de adressen en afgiftepunten van huishoudens in hoogbouw, laagbouw, winkels met bewoning en woonschepen. Van de steekproef zijn uitgesloten de bevolking in inrichtingen of tehuizen en de zogenoemde varende en rijdende bevolking. De steekproef is gebaseerd op een netto respons van 6500 huishoudens (= 15000 personen van 6 jaar en ouder). Om deze netto respons te bereiken werd de bmto steekproef geraamd op 10500 huishoudens. Om de respons te bevorderen zijn bij geen gehoor op een adres tot maximaal 15 contactpogingen geweest (Spit, 1996). De netto steekproef (van personen) is gewogen naar het totale aantal zelfstandig wonende personen van 6 jaar en ouder in Nederland. Weging vond plaats naar leeftijd (12 klassen), geslacht, burgerlijke staat (4 klassen), urbanisatiegraad (5 klassen), en provincie (12 klassen). Bij de weging zijn de volgende matrices gebmikt: leeftijd * geslacht * burgerlijke staat; geslacht * provincie; leeftijd * provincie; leeftijd * urbanisatiegraad (Spit, 1996). D Respons De respons van de AVO'95 staat weergegeven in tabel 1. De moeilijk bereikbaren zijn zeer intensief benaderd. Hierdoor kan inzicht worden verkregen in deze groep (contactpoging 4-15). Het blijkt dat de moeilijk bereikbaren met name voorkomen in de volgende categorieën: personen uit de drie grote steden; personen die inflatsen etagewoningen woonachtig zijn; personen in de leeftijd 18-34 jaar; alleenstaanden en huishoudens zonder kinderen; personen met een HBO of hogere opleiding; en personen in loondienst. Weigering vindt met name plaats door huishoudens uit de drie grote steden. Andere gebieden waar meer geweigerd wordt zijn de provincies Utrecht,
TNO-rapport
46
PG/VGZ/99.006
Zuid-Holland (excl. Rotterdam en Den Haag) en Noord Holland (excl Amsterdam) (Burhenne & van der Leest, 1997). Tabel 1 Responsgegevens steekproefA VO '95 Aantal huishoudens Bruto steekproef getrokken - niet behandeld - niet bewoond - fout adres - taalproblemen Bruto respons - niet in staat mee te werken - weigering - afgebroken / incompleet Netto respons geaccepteerde sets
98 346 687 137 9305
100.0
204
2.2
2194
23.6
486
5.2
6421
69.0
waarvan in contactpoging 1-3
4541
- waarvan in contactpoging 4-15
1880
Personen in complete huishoudens
in%
10573
14489
Bron: Spit, 1996; Burhenne & van der Leest, 1997
DLO: Doorlopend Leefsituatie Onderzoek Het doel van het DLO is het jaarlijks beschrijven van en het leggen van verbanden tassen aspecten van de leefsitaatie van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder. Het DLO is een doorlopend onderzoek. Dit houdt in dat iedere maand een aantal respondenten benaderd wordt voor een interview. Het voordeel hiervan is dat eventaele vertekening in de variabelen als gevolg van seizoeninvloeden wordt geminimaliseerd (CBS, 1996b). ü Steekproef Het jaar is verdeeld in twaalf maandelijkse waamemingsperioden. Voor elke periode is een adressensteekproef getrokken uit het Geografisch basisregister. Dit is een door het CBS beheerd adressenbestand, dat hoofdzakelijk uit het afgiftepuntenbestand van de PTT is afgeleid. De adressensteekproef is getrokken als een gestratificeerde tweetrapssteekproef. In de eerste trap is een steekproef getrokken van gemeenten. De gemeenten zijn naar provincie gestratificeerd en per provincie alfabetisch geordend. Uit de geselecteerde gemeenten zijn vervolgens adressen getrokken. Uit de getrokken adressen zijn vervolgens huishoudens geselecteerd, waarbij alle geselecteerde huishoudens een gelijke kans hadden om in de steekproef terecht te komen. Per huishouden is vervolgens die persoon van 18 jaar of ouder geïnterviewd die het eerste jarig was vanaf de datum van bezoek van de interviewer (CBS, 1996b). Weging vond plaats naar een combinatie van stedelijkheid (5 klassen), leeftijd (13 klassen) en geslacht. Verdisconteerd in de wegingcoëfficiënten is tevens een correctie voor ongelijke insluitkansen van personen als gevolg van ongelijke huishoudgrootten (CBS, 1996b).
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
47
D Respons Het aantal huishoudens in de adressensteekproef over 1995 bedroeg 7537. Van deze steekproef hebben 4038 personen (54%) aan het onderzoek meegedaan. Van alle non-respons wordt 62% veroonsaakt door weigering. Een tweede categorie non-respondenten is de groep '3 maal niet thuis' (19%), gevolgd door bijzondere omstandigheden (4%), taalbarrière (4%), ziekte (4%), 'niet open gedaan' (1%), en vakantie en overig (6%) (CBS, 1996b).
Variabelen GE, A VO en DLO In tabel A van deze bijlage worden enkele achtergrondkenmerken en hun variabelenaam in de diverse gegevensbestanden van 1995 gepresenteerd. Tabel B geeft de variabelenamen en de antwoordcategorieën voor ervaren gezondheid van de GE en de DLO. De AVO bevat geen vraag naar ervaren gezondheid. De tabellen Cl tot en met C5 geven de variabelenamen en de antwoordcategorieën voor beperkingen. Tabel D geeft de variabelenamen voor de ziekten waar naar gevraagd wordt in de GE'95, AVO'95 en DLO'95. Tabel A
Achtergrondvariabelen
Onderzoek
GE'95
AVO'95
DLO'95
(variabelenummer) variabele
(ophoogw) weegfactor
(as 15) weegfactor
(kilo)weegfactor
(var004) geslacht
(v007) geslacht
(gslop)geslacht
(var005) leeftijd
(v006) leeftijd
(Iftop)leeftijd
(herll) inkomen
(as07) inkomen
(inkklshh)inkomen
(var 427) hoogst gevolgde opleiding
(as23)hoogst gevolgde opleiding
-
(var426) hoogst behaalde opleiding
(as22) hoogst behaalde opleiding
Tabel B
Ervaren gezondheid
Onderzoek
GE'95
AVO'95
DLO'95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
zeer goed / goed / gaat wel / soms goed soms slecht / slecht (5) vrBl (var041)Hoeisinhet algemeen uw gezondheidstoestand?
"
zeer goed / goed / gaat wel / soms goed soms slecht / slecht (5) N12 (gezondhd)Hoe is over het algemeen uw gezondheidstoestand?
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
•
TNO-rapport 48
PGA/GZ/99.006
Tabel C l Korte termijn beperkingen Onderzoek
GE'95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
aantal dagen
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
vr B5 (vai053)Hoeveel dagen van de afgelopen 14 dagen heeft u ten gevolge van ziekte of verwonding rustiger aan moeten doen of dingen achterwegen moeten laten, die u gewoonlijk wel doet?
AVO'95
DLO'95
vr B7 (var055)Hoeveel dagen van de afgelopen 14 dagen heeft u ten gevolge van ziekte of verwonding volledig of voor het grootste gedeelte van de dag het bed moeten houden? Tabel C2 Visus onderzoek
GE'95
AVO'95
DLO'95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
-
ja/nee (2)
-
Vraagnummer (variabelenummer)vraag
"
vr 148 (v355)Heeft u moeite met zien (ondanks bril en contactlenzen)?
-
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
zonder moeite / meit enige moeite / met grote iTioeite / kan ik niet (4)
bij ja vraag 148goed/ matig / slecht (3)
zonder moeite / met enige moeite / met veel moeite / helemaal niet (4)
vraagnummer (variabelenummer)vraag
vr D4 (OECD 4)Zijn uw ogen goed genoeg om de kleine letters in de krant te kunnen lezen? (Zo nodig met bril of contactlenzen)
vr 149 (v356) Kunt u (zonodig met bril of contactlenzen) de krantekoppen lezen?
vr 0 3 (ogennaby)Zijn uw ogen goed genoeg om de kleine letters in de krant te lezen? (Zo nodig met bril of contactlenzen)
vr D5 (OECD 5)Kunt u op een afstand van 4 meter het gezicht van iemand herkennen? (Zo nodig met bril of contactlenzen)
vrl51 (v358)Kuntu (zonodig met bril of contactlenzen) het gezicht herkennen van mensen die aan de andere kant van de kamer staan? (3 categ.)
Indien vr 149 goed: vr 150 (v357) Kunt u (zonodig met bril of contactlenzen) de gewone letters van de krant lezen?
vr 0 4 (ogenver)Kunt u op een afstand van 4 meter het gezicht van iemand herkennen? (Zo nodig met bril of contactlenzen)
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
49
Tabel C3 Gehoor onderzoek
GE'95
AVO'95
DLO'95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
-
j a / n e e (2)
-
vraagnummer (variabelenummer)vraag
vr 152 (v 359) Heeft u moeite met horen (ondanks het gebruik van een gehoorapparaat?
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
Zonder moeite / met enige moeite / met grote moeite / kan ik niet (4)
bij ja vraag 152goed/ matig / slecht (3)
zonder moeite / mei enige moeite / met veel moeite / helemaal niet (4)
Vraagnummer (variabelenummer)vraag
VrDl(OECDl)Kuntu een gesprek voeren in een groep van 3 of meer personen? (Zo nodig met hoorapparaat)
vr 154 (V361) Kunt u horen wat er gezegd wordt in een gesprek met minstens 4 personen?
vr 0 2 (gesprk3p)Kunt u een gesprek volgen in een groep van 3 of meer personen? (Eventueel met hoorapparaat)
vrD2(0ECD2)Kuntu met één andere persoon een gesprek voeren? (Zo nodig met hoorapparaat)
vr 153. (v360) Kunt u horen wat er gezegd wordt in een gesprek met 1 persoon?
vrOl (gesprklp)Kuntu met 1 andere persoon een gesprek voeren? (Eventueel met hoorapparaat)
Tabel C4 ADL Onderzoek
GE'95
AVO'95
DLO'95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
zonder moeite / met enige moeite / met grote moeite / alleen met hulp (4)
zonder moeite / met moeite / alleen met hulp (3)
zonder moeite / met enige moeite / met veel moeite / allen met hulp / helemaal niet (5)
Vraagnummer (variabelenummer)vraag
vr B41 (bvr41c)in en uit bed stappen
vrl27(vl0203)idem
vr 0 8 (bedop)idem
vr B41 (bvr4ld)aan- en uitkleden
vr 127(vl0204)aan-en uitkleden, schoenen aantrekken
vr 0 9 (kledenop)idem GE
vrB41 (bvr41e)zich verplaatsen naar andere kamer op dezelfde verdieping
vrl27(vl0205)idem
vr OIO (kamerop)idem
TNO-rapport
50
PGA/GZ/99.006
Tabel C5 mobiliteit onderzoek
GE'95
AVO'95
DLO'95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
zonder moeite / met enige moeite / met grote moeite / kan it niet (4)
zonder moeite / met moeite / alleen met hulp (3)
Zonder moeite / met enige moeite / met veel moeite / helemaal niet (4)
Vraagnummer (variabelenummer)vraag
vr D7 (0ECD9)een voorwerp van 5 kilo, bijvoorbeeld een volle boodschappentas, 10 meter dragen?
vr 0 5 (dragen)Kunt u een voorwerp van 5 kilo, bijvoorbeeld een volle boodschappentas, 10 meter dragen?
vrD8(OECD10)alsu staat, bukken en iets van de grond oppakken?
vr 0 6 (bukken)Kunt u als u staat, bukken en iets van de grond pakken?
vrD9(OECDl 2)400 meter aan een stuk lopen zonder stil te staan? (Zo nodig met stok)
Tabel D
vrl27(vl0212)10 minuten lopen zonder te stoppen
vr 0 7 (lopen)Kunt u 400 meter aan een stuk lopen zonder stil te staan?
Ziekten en aandoeningen DLO'95
Onderzoek
GE'95
AVO'95
Vraag
Wilt u aangeven of u deze ziekten of aandoeningen op dit moment heeft of in de afgelopen 12 maanden heeft gehad?
idem
Vraagnummer (variabelenummer)
vr BlOa (astma) astma, chronische bronchitis of cara
vr 163 (V36601) idem
-
specifieke vraag
vr B 10a (neusbyh)ontsteking van de neusbijholtc, voorhoofdsholte of kaakholte
"
"
vr B1 Oa (hartafw)emstige hartkwaal of hartinfarct
vrl63(v36602)idem
-
vr BlOa (hogeblo)hoge bloeddruk
vr 163 (v36603)idem
-
vr BlOa (beroert)(gevolgen van) een beroerte
vr]63(v36604)idem
-
vr B1 Oa (maagzwe)maagzweer of zweer aan de 12-vingerige darm
vr 163 (v36605) emstige maag- of darmstoomissen, langer dan 3 maanden
vr BlOa (dikkeda)emstige darmstoomissen langer dan 3 maanden vr BlOa (galsten)galstenen of galblaasontsteking
vr 163 (v36606) emstige ziekten aan gal of lever
vr B lOa (ieverzi)leverziekte of levercirrhose vr BlOa (nierste)nierstenen vr BlOa (nierzie)emstige nierziekte vr BlOa (chrobla)chronische
vr 163 (v36607) nierstenen of emstige nierziekte
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
Onderzoek
51
GE'95 blaasontsteking
AVO'95
vr B1 Oa (vetzakk)voor vrouwen: verzakking vr B1 Oa (suikerz)suikerziekte
vr 163 (v36608)idem
vrBlOa (schildk)schildklierafwijking vrB10a(rugaand)rugaandoening van hardnekkige aard, langer dan 3 maanden of hernia
vr 163 (v36609)idem
vrBlOa (arthros)gewrichtsslijtage (arthrose) van knieën, heupen ofhanden
vr 163 (v36610)idem
vr BlOa (reuma 1 )gewrichtsontsteking (chronische reuma, reumatoide artritis) van handen of voeten
vr 163 (v36611) idem
vr BlOa (reuma2)andere chronische reuma, langer dan 3 maanden vr BlOa (epileps)epilepsie
vrl63(v36612)idem
vr BlOa (duizeli)duizeligheid met vallen vr BlOa (migrain)migraine vr BlOa (chrhuid)emstige huidziekte vr BlOa (kanker)kwaadaardige aandoening of kanker
vr 163 (v36613)idem vr 163 (v36614) tuberculose vr 163 (v36615) gevolgen van een ongeval
vr BlOaoverige ziekten of aandoeningen, nl (overiga)
vr 163 (v36616) overige ziekten of langdurige aandoeningen, nl
DLO'95
TNO-rapport 52
PQA/GZ/99.006
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
Bijlage C
53
Ouderen in instellingen
TNO-rapport 54
PQA/GZ/99.006
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
55
In 1995 vroeg het Sociaal Cultureel Planbureau het Institaut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen te Nijmegen om onderzoeksgegevens te verzamelen bij personen van 65 jaar en ouder verblijvend in verzorgingstehuizen, verpleeghuizen en psychiatrische ziekenhuizen. Het betrof mondelinge interviews bij 500 bewoners van verzorgingstehuizen en 200 somatische patiënten in verpleeghuizen; en schriftelijke surveys bij proxy's (familie en verplegend personeel) van 100 bewoners in verzorgingstehuizen, 200 psychogeriatrische patiënten in verpleeghuizen en 200 ouderen in psychiatrische ziekenhuizen. De kloosterbejaardenoorden zijn niet meegenomen in de steekproef (Bilo, 1996). D Steekproef De steekproeftrekking heeft gefaseerd plaatsgevonden: in de eerste trap zijn random de instellingen getrokken en in de tweede trap zijn binnen de getrokken instellingenrandomde onderzoekspersonen geselecteerd. De steekproeftrekking van de instellingen is bovendien gestratificeerd naar regio. Aangezien het totaal aantal psychiatrische ziekenhuizen ongeveer gelijk is aan de steekproefomvang, zijn alle psychiatrische ziekenhuizen benaderd. Per verzorgingshuis werd een steekproefaantal van 8 personen geselecteerd, waarvan maximaal 5 personen werden geïnterviewd. Per verzorgingshuis werd eveneens 1 persoon geselecteerd die niet in staat was tot een interview. Hierbij werd een proxy- interview afgenomen. Per verpleeghuis werd getracht 4 somatische en 3 psychogeriatrische patiënten te interviewen. De steekproefomvang per verpleeghuis werd bepaald op respectievelijk 5 en 4 patiënten. In het psychiatrisch ziekenhuis werd getracht 6 patiënten te interviewen. Het steekproefaantal was bepaald op 9. Warmeer het benodigde aantal personen niet gehaald werd binnen de betreffende steekproef is geen nieuwe persoon getrokken (Bilo, 1996). D Respons De totale steekproef aan instellingen bevatte 103 verzorgingshuizen, 90 verpleeghuizen en 28 psychiatrische ziekenhuizen. In totaal zijn in 95 verzorgingshuizen (92%), 84 verpleeghuizen (93%) en 23 psychiati^sche ziekenhuizen (82%) enquêtes afgenomen. Het aantal respondenten bedroeg in totaal 1108, waarvan 611 afkomstig uit verzorgingshuizen, 367 uit verpleeghuizen en 130 uit psychiatrische ziekenhuizen. Het aantal door de oudere zelf beantwoorde vragenlijsten is respectievelijk 518, 153 en O (Bilo, 1996). De reden van uitval / non-respons op persoonsniveau staan weergegeven in tabel 1.
TNO-rapport 56
Tabel 1
PGA/GZ/99.006
Redenen op persoonniveau van uitval / non-respons.
Reden uitval / non-respons
Aantal bewoners verzorgingshuis
Aantal bewoners verpleeghuis
1 8 3 5 15 2 3 1 4 2 2
2
Doet nooit mee Doet nu niet mee / geen interesse Onbekwaamheidgevoelens Overiast Ziek / gehandicapt / dement etc. Bezet Geen afspraken te maken in periode Privacy reden Buiten populatie (leeftijd) Overleden
2 4 4 8 2
Weigering
2 1 4
Afwezig ondanks afspraak
1
Ziekenhuis
Familie weigert / privacy Familie niet bereikbaar Familie wil geen contact meer met patiënt Totaal
Aantal bewoners psychiatrische instelling
28
46
1 10 1 1 15
Bron: Bilo, 1996
Variabelen GE'95, OII'95 In de onderstaande tabellen worden de variabelen van de GE en de OII met elkaar vergeleken. In Tabel A staan de achtergrond variabelen; in tabel B de variabelenaam en antwoordcategorieën voor ervaren gezondheid. De tabellen Cl tot en met C5 geven de variabelenamen en de antwoordcategorieën voor beperkingen. Tabel D geeft ten slotte de variabelenamen voor de ziekten waar naar gevraagd wordt in de GE en de OII. Tahel A
Achtergrondvariabelen
Onderzoek
GE'95
(variabelenummer) vraag
(ophoogw) weegfactor
Oir'95 (as04)afdeling / instelling
(var004) geslacht
(AFOOl)gesIacht
(var005) leeftijd
(as05) (AF002 naar geboortejaar) leeftijd
(var 427) hoogst gevolgde opleiding
(AF13501)hoogst gevolgde opleiding
(var426)hoogst behaalde opleiding
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
Tabel B
57
Ervaren gezondheid
Antwoord categorieën (aantal categorieën)
GE'95
Oir95
zeer goed / goed / gaat wel / soms goed soms slecht / slecht (5)
gezond / redelijk gezond /matig / niet gezond (4)
vr BI (var041)Hoe is in het algemeen uw gezondheidstoestand?
vr 24 (v024)Voelt u z i c h . . .
Tabel C l Korte termijn beperkingen onderzoek
GE'95
Oir95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
aantal dagen
afronden in weken
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
vr B5 (var053)Hoeveel dagen van de afgelopen 14 dagen heeft u ten gevolge van ziekte of verwonding rastiger aan moeten doen of dingen achterwegen moeten laten, die u gewoonlijk wel doet? vr B7 (var055)Hoeveel dagen van de afgelopen 14 dagen heeft u ten gevolge van ziekte of verwonding volledig of voor het grootste gedeelte van de dag het bed moeten houden?
v25 (afD25)Hoeveel dagen of weken heeft u in de afgelopen drie maanden ziek op bed gelegen?
Tabel C2 Visus Onderzoek
GE'95
Oir95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
-
j a / n e e (2)
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
"
vr 38 (AF038)Heeft u moeite met zien (ondanks gebraik van bril of contactlenzen)?
Antwoord categorieën (aantal categorieën)
zonder moeite / met enige moeite / met grote moeite / kan ik niet (4)
bij ja vraag 38goed / matig / slecht / in het geheel niet (4)
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
vr D4 (0ECD4)Zijn uw ogen goed genoeg om de kleine letters in de krant te kunnen lezen? (Zo nodig met bril of contactlenzen)
vr 39 (AF039) Kunt u (zonodig met bril of contactlenzen) de krantenkoppen lezen?
vr D5 (0ECD5)Kunt u op een afstand van 4 meter het gezicht van iemand herkennen? (Zo nodig met bril of contactlenzen)
Indien vr 39 goed vr 40 (AF040)Kunt u (zonodig met bril of contactlenzen) de gewone letters van de krant lezen? vr 41 (AF041) Kunt u (zonodig met bril of contactlenzen) het gezicht herkennen van mensen die aan de andere kant van de kamer staan?
TNO-rapport
58
PGA/GZ/99.006
Tabel C3 Gehoor Onderzoek
GE'95
Oir95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
-
j a / n e e (2)
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
~
vr 42 (AF042)Heeft u moeite met horen (ondanks het gebraik van een gehoorapparaat)?
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
zonder moeite / met enige moeite / met grote moeite / kan ik niet (4)
bij ja vraag 42goed / matig / slecht / in het geheel niet (4)
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
vr Dl (OECDl)Kunt u een gesprek voeren in een groep van 3 of meer personen? (Zo nodig met hoorapparaat)
vr 44 (AF044)Kunt u horen wat er gezegd wordt in een gesprek met minstens 4 personen?
vr D2 (0ECD2)Kunt u met één andere persoon een gesprek voeren? (Zo nodig met hoorapparaat)
vr 43 (AF43)Kunt u horen wat er gezegd wordt in een gesprek met 1 persoon?
Tabel C4 ADL Onderzoek
GE'95
Oir95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
-
Voortdurend / met tussenposen / niet of zelden (3)
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
vr 28 (AF028)Bent u bedlegerig als gevolg van ziekten, aandoeningen of handicaps? Bij voortdurend alleen vr 30e, f, g, h vr 29 (AF029)Zit u als gevolg van ziekten, aandoeningen of handicaps de hele dag in een stoel of rolstoel? Bij voortdurend alleen vr 30b, e, f, g, h
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
zonder moeite / met enige moeite / met grote moeite / alleen met hulp (4)
vraagnummer (variabelenummer) vraag
vr B41 (bvr41 c)in en uit bed stappen
Zonder moeite / met moeite / alleen met hulp (3) vr 30a (AF030011 )opstaan uit bed vr 30p (AF030161)naar bed gaan
vr B41 (bvr4ld)aan- en uitkleden
vr 30d (AF030041)aankleden, schoenen aantrekken vr 30o (AF030151)uitkleden en schoenen uittrekken
vr B41 (bvr41e)zich verplaatsen naar andere kamer op dezelfde verdieping
vr 30j (AF030101)zich verplaatsen op dezelfde verdieping
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
59
Tabel C5 mobiliteit Onderzoek
GE'95
Oir95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
zonder moeite / met enige moeite / met grote moeite / kan ik niet (4)
zonder moeite / met moeite / alleen met hulp (3)
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
vr D7 (0ECD9)een voorwerp van 5 kg, bijvoorbeeld een volle boodschappentas, 10 meter dragen? vr D8 (OECDlO)als u staat, bukken en iets van de grond pakken? vr D9 (OECD12)400 meter aan een stuk lopen zonder stil te staan? (Zo nodig met stok)
Tabel D
vr 30n (AF030141)10 minuten lopen zonder te stoppen
Ziekten en aandoeningen
Onderzoek
GE'95
Oir95
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
Wilt u aangeven of u deze ziekten of aandoeningen op dit moment heeft of in de afgelopen 12 maanden heeft gehad?
Heeft u de laatste tijd last van.
vr DlOa (astma)astma, chronische bronchitis of cara
vr26a(AF02601)idem
vr DlOa (neusbyh)ontsteking van de neusbijholtc, voorhoofdsholte of kaakholte
vr26b(AF02602)idem
vr DlOa (hartafw)emstige hartkwaal of hartinfarct
vr 26c (AF02603)idem
vr DlOa (hogeblo)hoge bloeddrak
vr 26d (AF02604)idem
vr DlOa (beroert)(gevolgen van) een beroerte
vr 26e (AF02605)idem
vr DlOa (maagzwe)maagzweer of zweer aan de 12-vingerige darrii
vr26f(AF02606)idem
vr DlOa (dikkeda)emstige darmstoornissen langer dan 3 maanden
vr 26g (AF02607)idem
vr DlOa (galsten)galstenen of galblaasontsteking
vr 26h (AF02608)idem
vr DlOa (leverzi)leverziekte of levercirrhose
vr 26i (AF02609)idem
vr DlOa (nierste)nierstenen
vr26j(AF02610)idem
vr DlOa (nierzie)emstige nierziekte
vr26k(AF02611)idem
vr DlOa (chrobla)chronische blaasontsteking
vr261(AF02612)idem
vr DlOa (verzakk)voor vrouwen: verzakking
vr26m(AF02613)idem
vr DlOa (suikerz)suikerziekte
vr26n(AF02614)idem
vr DlOa (schildk)schildklierafwijking
vr26o(AF02615)idem
vr DlOa (rugaand)rugaandoening van hardnekkige aard, langer dan 3 maanden of hernia
vr26p(AF02616)idem
TNO-rapport PGA/GZ/99.006
60
Onderzoek
Tabel E
GE'95
Oir95
vr DlOa (arthros)gewrichtsslijtage (arthrose) van knieën, heupen of handen
vr26q(AF02617)idem
vr DlOa (reumal)gewrichtsontsteking (chronische reuma, reumatoide artritis) van handen of voeten
vr26r(AF02618)idem
vr DlOa (reuma2)andere chronische reuma, langer dan 3 maanden
vr26s(AF02619)idem
vr DlOa (epileps)epilepsie
vr26t(AF02620)idem
vr DlOa (duizeli)dui7£ligheid met vallen
vr26u(AF02621)idem
vr DlOa (migrain)migraine
vr26v(AF02622)idem
vr DlOa (chrhuid)emstige huidziekte
vr 26w (AF02623)idem
vr DlOa (kanker)kwaadaardige aandoening of kanker
vr26x(AF02624)idem
vr DlOa (overiga)overige ziekten of aandoeningen, nl
vr26y(AF02625)idem
Geestelijke gezondheid
onderzoek
GE'95
Oir95
Antwoordcategorieën (aantal categorieën)
helemaal niet / soms / vaak / erg vaak (4 categ.)
Vraagnummer (variabelenummer) vraag
vr Dl 8 (abs 1 )Heeft u zich de afgelopen weken wel eens erg eenzaam en verlaten gevoeld?
De 011*95 bevat enkele vragen over welbevinden (vergelijkbaar met de drie vragen van DLO'95), maar deze vragen zijn niet vergelijkbaar met de instramenten die gebraikt worden of kunnen worden voor het berekenen van de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid.
vr D19 (abs2)Heeft u zich de afgelopen dagen wel eens zo rusteloos gevoeld dat u bij wijze van spreken niet stil kon blijven zitten? vr D20 (abs3)Heeft u zich de afgelopen weken wel eens erg verveeld? vr D21 (abs4)Heeft u zich de afgelopen weken wel eens erg teneergeslagen gevoeld of ergens over in de put gezeten? vr D22 (abs5)Heeft u zich de afgelopen weken wel eens van streek gevoeld omdat iemand een aanmerking op u maakte?