Converseren met jong dementerenden Een gespreksanalytische studie naar taalgebruiksfenomenen in interacties van personen met een preseniele dementie onderling en met hun zorgverlener(s)
J.B. Bieleman ©
Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen Communicatie- en Informatiewetenschappen Begeleider: Dr. J. Berenst
J.B.Bieleman Saenredamstraat 67-III 1072 CD Amsterdam Juni 2012
Voorwoord "Ik mis mijzelf"* van schrijfster Lisa Genova, dít boek was de inspiratie voor het onderzoek wat nu voor u ligt. Vanwege mijn vrijwilligerswerk met ouderen was ik al regelmatig met dementie geconfronteerd. Maar dementie op jonge leeftijd, kan dat ook al? Na het lezen van het boek van Genova - over een 50-jarige vrouw met preseniele Alzheimer - was mijn interesse over dit onderwerp gewekt en stond vast dat ik hier 'iets' mee wilde doen voor mijn scriptie. Door gesprekken
met
mijn
begeleider
Jan
Berenst
kwam
het
idee
tot
stand
om
een
gespreksanalytisch onderzoek te verrichten onder deze doelgroep. Al snel was het contact gelegd met zorgcentrum Jan Bonga in Amsterdam, een van de weinige verzorgingstehuizen in Nederland met een grote afdeling voor jong dementerenden. Dit verzorgingstehuis bood mij de mogelijkheid een kijkje te nemen op de afdeling, en gesprekken van bewoners op te nemen. Een zeer interessante ervaring. De ideeën en onderzoeksmateriaal waren gemaakt, maar nu kwam het daadwerkelijke schrijven aan bod. Wat was het een zware klus, en wat heb ik het moeilijk gevonden dit te combineren met mijn fulltime baan. Maar iets wat wel als een paal boven water stond, was dat ik altijd enthousiast ben gebleven over het onderwerp. Om ook na het schrijfproces betrokken te blijven ben ik vrijwilliger geworden bij Alzheimer Nederland. Met mijn kennis, ervaring en passie hoop ik in de komende jaren iets voor deze organisatie te kunnen betekenen. Daarbij hoop ik dat mijn scriptie aanleiding is voor verder onderzoek naar talige aspecten van (jong) dementie, want er valt op dit gebied nog heel veel te onderzoeken! Allereerst wil ik het verzorgingstehuis Jan Bonga te Amsterdam bedanken, in het bijzonder Corry van Montfoort. Dankzij haar heb ik de kans gekregen om - met toestemming van de betrokkenen - video-opnames van gesprekken van enkele bewoners te maken. Daarnaast wil ik uiteraard mijn begeleider Jan Berenst hartelijk danken voor zijn geduld en uitgebreid commentaar. Hij heeft mij kennis laten maken met de voor mij nog redelijk onbekende, maar interessante, wereld van de Conversatie Analyse. Mede door zijn passie en geduld heb ik dit verslag kunnen schrijven. Tot slot wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om mijn ouders te bedanken voor al hun financiële en emotionele steun. Dankzij hen heb ik twee studies kunnen afronden en heb ik een fantastisch studentenleven gehad.
Josette.Bieleman Amsterdam, 3 juni 2012
* Genova, L. (2009). Ik mis mijzelf. Uitgeverij: Mistral.
Inhoudsopgave 1. Inleiding ................................................................................................................................ 1 1.1 Vraagstelling........................................................................................................................ 2 1.2 Jong dementie ..................................................................................................................... 2 1.3 Leeswijzer ........................................................................................................................... 3 2. Theoretisch kader ..................................................................................................................... 4 2.1 Taalgebruik van (jong ) dementerenden .................................................................................. 5 ........2.1.1 Verschijnselen op woord-niveau ..................................................................................... 6 ........2.1.2 Verschijnselen op gespreksniveau................................................................................... 6 ...2.2 Herhaling ............................................................................................................................ 7 ........2.2.1 Herhaling in de conversatieanalyse ................................................................................ 8 ........2.2.2 Twee typen herhalingen ................................................................................................ 8 ........2.2.3 Vormgeving van herhalingen .......................................................................................... 9 ...2.3 Routineformuleringen ......................................................................................................... 12 ........2.3.1 Routineformuleringen in de sociolinguïstiek.................................................................... 12 ........2.3.2 Routineformuleringen in de conversatieanalyse .............................................................. 14 2.4 Samenvatting ....................................................................................................................... 15 3. Onderzoeksopzet .................................................................................................................... 17 ...3.1 Onderzoeksmethode ........................................................................................................... 17 ...3.2 Onderzoeksvragen.............................................................................................................. 17 ...3.3 Onderzoeksprocedure ......................................................................................................... 18 ...3.4 Onderzoeksgroep ............................................................................................................... 19 ...3.5 Onderzoeksmateriaal .......................................................................................................... 20 ...3.6 Betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek .................................................................... 21 4. Analyses ................................................................................................................................ 22 ...4.1 Herhalingen ....................................................................................................................... 22 ........4.1.1 Herhaling als instemming ........................................................................................... 22 ........4.1.2 Herhaling als continueerder ......................................................................................... 26 ........4.1.3 Herhaling als repairuitvoering ...................................................................................... 27 ........4.1.5 Herhaling als ontvangstbevestiging ............................................................................... 31 ........4.1.6 Herhaling in reported speech ....................................................................................... 33 ...4.2 Routineformuleringen ......................................................................................................... 38 ........4.2.1 Routineformulering als instemming .............................................................................. 38 ........4.2.2 Routineformulering als collaboratieve beurtaanvulling ................................................... 40 ........4.2.3 Routineformulering als overeenstemming ...................................................................... 42 ........4.2.4 Routineformulering als repairuitvoering ......................................................................... 43 ........4.2.5 Routineformulering als evaluatie .................................................................................. 45 ........4.2.6 Routineformulering als vervolguiting in een DU .............................................................. 46 5. Conclusies ............................................................................................................................. 47 ...5.1 Herhalingen ....................................................................................................................... 47
...5.2 Routineformuleringen ......................................................................................................... 49 6. Discussie .......................................................................................................................... .....51 ...6.1 Klinische implicaties ................................................................................................. ..........49 ...6.2 Vervolgonderzoek ............................................................................................................... 52 Literatuurlijst ............................................................................................................................. 53
Bijlagen: I Transcriptieconventies II Transcripties
1.
Inleiding
“Het begon er allemaal mee dat ik allerlei onbegrijpelijke en onvergeeflijke fouten maakte. Ik verloor mijn baan, het liep mis in mijn relatie, ik was mezelf niet meer. Mijn leven lag helemaal overhoop. Was het burn-out? Een identiteitscrisis? De dokter stelde me een observatie in de psychiatrie voor. Maar dat wou ik niet. Uiteindelijk kwam ik terecht in een therapeutische gemeenschap. Daar zagen ze dat er meer aan de hand was. Onderzoek in het ziekenhuis bracht uiteindelijk uitsluitsel: ik leed aan beginnende voorhoofdskwabdementie” (Uit: Verhaest 2005)
De hoofdpersoon in dit verhaal is een van de 16.000 mensen in de middenleeftijd (30-65 jaar) die aan dementie lijdt. Dementie op deze jonge leeftijd wordt 'preseniele dementie' of 'jong dementie' genoemd.
Er is nog nauwelijks onderzoek verricht naar de kenmerken van deze
dementie. Een belangrijke reden hiervoor zijn de recente bevindingen over het bestaan ervan. Momenteel wordt er getracht deze schaarsheid te verminderen door onderzoeken van onder andere
het
VUmc
Alzheimercentrum
in
Amsterdam.
Deze
onderzoeken
richten
zich
voornamelijk op de klinische aspecten, zoals herkenning en draagbaarheid van de ziekte (VUmc Alzheimercentrum Amsterdam 2010), waarbij talige aspecten onderbelicht blijven. De onderhavige studie tracht bij te dragen aan uitbreiding van wetenschappelijke kennis op het gebied van conversationele kenmerken van jong dementerenden. Het zal zich richten op de performance van jong dementerenden in alledaagse conversaties in een institutionele setting, namelijk het verzorgingstehuis waar zij verblijven. Er wordt onderzocht welke invloed hun taalstoornis heeft op, en wordt beïnvloed door, de interactie met hun conversatiepartners. Het zal een stap in de goede richting vormen naar het volledige begrip van de interactionele contexten van de communicatieve beperkingen, die veroorzaakt worden door taalgebruikers met een dementiesyndroom. Bayles en Kaszniak (1987) bevalen al een systematisch onderzoek aan naar de conversationele mogelijkheden van dementiepatiënten met de argumentatie dat het gebrek aan bepaalde communicatieve vaardigheden waarschijnlijk een eerste indicator voor het dementiesyndroom is. Zij voegden daaraan toe dat dergelijk onderzoek voornamelijk zal helpen te begrijpen hoe dementerenden zich gedragen in het alledaagse leven (Bayles en Kaszniak 1987). Om een goed beeld te krijgen van de interacties tussen en met jong dementerenden is er voor dit onderzoek een corpus aangelegd van onderzoeksdata bestaande uit gesprekken tussen jong dementerenden onderling, en met hun zorgverleners. Hierbij zijn de meest opvallende fenomenen geselecteerd. Deze bestonden uit het veelvuldig gebruik van herhalingen en vaste uitdrukkingen, ook routineformuleringen genoemd. Beide fenomenen zijn in de Conversatie Analyse (CA) een bekend verschijnsel in zowel alledaagse als institutionele conversaties, en zijn voornamelijk bedoeld als een instrument
om
de
conversatiepartners
in
gemeenschappelijk doel te komen.
1
staat
te
stellen
coöperatief
tot
een
1.1
Vraagstelling
Voor dit onderzoek is het interessant erachter te komen hoe jong dementerenden herhaling en routineformuleringen gebruiken in interacties met medepatiënten en zorgverleners, en welke communicatieve functies deze fenomenen vervullen. In de CA worden
communicatieve
functies van uitingen bepaald vanuit de structuur van het gesprek. Door te kijken naar de sequentiële structuur zullen ook problemen zichtbaar worden: geïsoleerde zinnen kunnen ineens 'bizar' lijken of incoherent ten opzichte van het grotere discourse (Hamilton 1994:79). Deze
sequentiële
organisatie
van
gesprekshandelingen
vormt
samen
met
het
handelingskarakter van communicatieve uitingen het startpunt voor de analyses in dit onderzoek. De volgende vraagstelling zal hierin centraal staan: ”Op
welke
manier
maken
jong
dementerenden
gebruik
van
herhalingen
en
routineformuleringen in interacties met elkaar en met hun zorgverleners, en welke invloed heeft dit op de conversationele structuur?" Deze onderzoeksvraag zal beantwoord worden met behulp van de CA-methode. Op basis van een aangelegd corpus en de transcripties van gesprekken met en tussen jong dementerenden zullen er - met voortdurende terugkoppeling naar de theorie- analyses plaatsvinden van de betreffende fenomenen in hun context, waaruit conclusies getrokken kunnen worden wat betreft de praktijken die de jong dementerenden hanteren. In paragraaf 1.2 zal er eerst enige achtergrondinformatie worden gegeven over de medische kenmerken van jong dementie.
1.2
Jong dementie
Dementie betekent letterlijk uit het Latijns vertaald: „zonder geest‟ en kan gekarakteriseerd worden als een chronisch progressieve achteruitgang van de intellectuele functie. Dit resulteert in het verliezen van de controle over emoties,
bewegen en spreken (Braam en
Dautzenberg 2005:19). De gevolgen voor jong dementerenden zijn vaak nog ingrijpender dan wanneer het oudere mensen betreft aangezien de eerstgenoemde vaak nog volop in het leven staan. Omdat artsen bij de klachten in eerste instantie vaak een depressie of burn-out vermoeden worden diagnoses meestal pas laat gesteld. Daarbij beschikt een dementiepatiënt zelf niet over ziekte-inzicht en ziektebesef. Het is vooral de omgeving die het veranderende gedrag als eerste opmerkt. Dit is vaak een langdurig proces waarbij de ziekte steeds in een verder stadium komt (VUmc Alzheimercentrum Amsterdam 2010). Dementie moet niet gezien worden als een gewone ziekte maar als een 'syndroom'. Dit houdt in dat de diagnose „dementie‟ pas kan worden gesteld als er sprake is van een aantal bij elkaar horende symptomen of verschijnselen. Het wordt altijd veroorzaakt door een stoornis in de hersenen die ervoor zorgt dat de zenuwcellen afsterven. Van een aantal ziektes is bekend dat zij tot dementie leiden (Allewijn en Miesen 2010:11). Frontaalkwabdementie (FTD) is de meest voorkomende variant onder jong dementerenden. Bij deze dementie is het voorste deel van de hersenen, de frontaalkwab, aangetast. Daarnaast komen Alzheimer, Vasculaire dementie en
2
LewyBody dementie, en de ziekte van Korsakov (of 'alcoholdementie') vaak bij deze dementie voor. De ziektes hebben met elkaar gemeen dat zij allen zorgen voor een verandering in gedrag en spraak door aantasting van het geheugen en het verstand. Naast de verschillende dementietypen zijn er ook binnen een dementie verschillende fasen herkenbaar met betrekking tot de hulpbehoevendheid van de patiënt. De snelheid van de opvolging van de fasen, en de klachten hierbij, zijn afhankelijk van de oorzaak en verschillen bij iedere patiënt. Het betreft de volgende drie categorieën: de begeleidingsbehoeftige fase (fase 1), de verzorgingsbehoeftige fase (fase 2) en de verplegingsbehoeftige fase (fase 3) (Ormel 2000). In dit onderzoek zullen alleen patiënten uit de eerste twee fasen worden betrokken aangezien zij nog in staat zijn om in zekere mate- verbaal te communiceren. 1.3
Leeswijzer
De vraagstelling vormt een rode draad door het onderzoek en zal beantwoord worden op basis van de analyse. Om die correct uit te kunnen voeren is er een theoretisch kader nodig welke wordt beschreven in het tweede hoofdstuk. In dit hoofdstuk zal verwantschap van de prominente eigenschappen van herhaling en routineformuleringen worden toegelicht en zullen de analysekenmerken beschreven worden. Het derde hoofdstuk geeft de methodologie van het onderzoek weer. Hierin wordt de onderzoeksvraag uitgewerkt en zal de kwalitatieve onderzoeksmethode en de aard van de data gedetailleerder worden beschreven. Hoofdstuk vier bevat
vervolgens
de analyses waarin
fragmenten
worden
weergegeven
van
de
getranscribeerde data. Het vijfde hoofdstuk bevat de conclusies. In dit hoofdstuk wordt er een antwoord gegeven op de vraagstelling van het onderzoek. In het laatste hoofdstuk, de discussie, zal er aandacht zijn voor klinische implicaties en relevant vervolgonderzoek.
3
2.
Theoretisch kader
It could well be that part of the reason the patient is "not the patient I used to know" is that she or he is not using the language "I used to know". (Uit: Bayles en Kaszniak 1987; Campbell-Taylor 1984)
Veranderingen in het taalgebruik behoren tot een van de belangrijkste kenmerken van (pre)seniele dementie (Rosse en van Swieten 2002:185). Behalve problemen met grammatica ondervinden
personen
met
dementie
problemen
in
de
samenwerking
met
hun
gesprekspartner(s). De inhoud van complexe taaluitingen wordt bijvoorbeeld vaak niet begrepen. In een halfjaar durend onderzoek naar het taalgebruik van een oudere vrouw met Alzheimer liet Hamilton zien dat beurten van de dementerende syntactisch gezien goed in tact bleven, lang nadat de betekenis was ontregeld (Hamilton 1994:185). Daarbij vond de dementerende vrouw in het onderzoek het vaak moeilijk om tijdens het converseren te onthouden wat zij vlak daarvoor gezegd had. Dit leidde soms tot onafgemaakte zinnen en herhalingen van zichzelf. Gedurende het dementieproces is er dan ook een stijging te zien van het gebruik van herhaling van uitingen, en het uiten van 'semantically empty filler phrases' (Wray 2002:522). Alom bekende uitdrukkingen helpen bij het geven van betekenissen die anders te moeilijk over te brengen zijn. Een groot aantal van deze uitdrukkingen, vooral in het eerste stadia van de dementie, had de dementiepatiënt waarschijnlijk al in haar of zijn preonset repertoire (Wray 2002:522). De uitdrukkingen kunnen verschillende benamingen hebben. In dit onderzoek worden ze, in navolging van onder andere Coulmas (1981), aangeduid met routineformuleringen.
De routineformuleringen worden net als bij 'gezonde'
taalgebruikers door dementiepatiënten gebruikt vanwege het gebruiksgemak; het kost weinig moeite om de uitdrukkingen op te slaan, op te halen en te interpreteren (Coulmas 1981). Het is wel belangrijk dat de uitdrukking past binnen de
context waarin die gebruikt wordt. Het
volgende fragment uit het corpus van Hamilton (1994) laat zien dat de uitdrukkingen gemarkeerd zijn wanneer dit niet het geval is. Hamilton (Heidi) is in gesprek met een oudere vrouw met Alzheimer (Elsie).
Fragment 1 (Hamilton 1994:2) ELSIE HEIDI ELSIE
►
And where did you say your home was? I'm on Walter Road. You can do that. That's a good idea.
De uitdrukking in deze beurt is een correct geformuleerde uitdrukking maar past allerminst in deze context. Dit veroorzaakt natuurlijk problemen in het interpretatieproces van de gesprekspartner van Elsie. In het onderhavige onderzoek laat ik zien hoe het taalgebruik van personen met dementie
4
invloed heeft op, maar ook op een bijzondere manier wordt beïnvloed door, het taalgebruik van hun conversatiepartner. De veranderingen in het taalgebruik van dementerende patiënten hebben met name betrekking op routineformuleringen en herhalingen. Op basis van analyse van beurtinhouden en beurtconstructies,
wordt gekeken hoe demente sprekers hier
activiteiten mee tot stand brengen. In dit hoofdstuk zullen eerst algemene kenmerken van het taalgebruik van (jong) dementerenden beschreven worden, en vervolgens worden
de rollen
van twee taalgebruiksfenomenen herhaling en routineformuleringen uitgelegd in gewone, alledaagse conversaties en in conversaties van demente patiënten.
Dit onderzoek ziet de
communicatie van dementerenden, net als van taalgebruikers zonder dementie, als beheerst door een collaboratief, gecontextualiseerd doel en focust zich niet in de eerste plaats op de beperkingen van een persoon met communicatiegebreken. Toch is het belangrijk kennis te hebben van de taalgebruiksverschijnselen zoals die zijn geobserveerd in eerdere (klinische) onderzoeken. In dit hoofdstuk wordt daarom zowel aandacht besteed aan de huidige kennis over de conversatietechnieken van (jong) dementerenden, als aan de CA-kennis over herhaling en routineformuleringen.
2.1
Taalgebruik van (jong) dementerenden
Personen met dementie krijgen te maken met een achteruitgaand vermogen om te communiceren met anderen. Ze ondervinden vooral moeilijkheden met het vinden van geschikte woorden tijdens een conversatie. Zo kennen ze problemen bij het volgen van verwijzingen naar
voornaamwoorden, en deze zelf correct te gebruiken, en om indirect
taalgebruik op de manier op te vatten zoals het bedoeld was (Hamilton 1994:11). Aan de andere kant is de taalgebruiker met dementie vaak wel in staat om lokale taken uit te voeren in de interactie, zoals het hanteren van beurtwisselingsregels of aandacht naar zich toe trekken in een gesprek. In het eerste stadium van de dementie („early‟ of „mild‟ stage) komen vooral de geheugenproblemen naar voren, zoals
Hamilton stelt, waar de patiënt zich dan ook van
bewust is (Hamilton 1994:11). In mijn eigen materiaal zie je dat bijvoorbeeld gethematiseerd in fragment 2 (waarbij JD1 een persoon met jong dementie is, en ZIII verwijst naar een zorgverlener): Fragment 2 (Transcriptie 4, (r 314-323) JD1
‘k ↑weet niet ↓meer dat vind ik zo errug= =nou dat geeft niet=
ZVIII JD1 ZVIII
► =ik ben altijd alles ↑kwijt (1.0)wat ze me vanmorgen vertellen ben ik . ..................[ja
JD1 ZVIII JD2 JD1 ZVIII JD1
► een uur daarna: ↑kwijt ja dat ↑weet ik maar dan vertellen we het gewoon nog een keer ...............................................[hahh ja? vind je dat niet vre:selu::k? hsomsh hgelukkigh
Verder krijgen de personen met dementie in deze fase ook moeilijkheden met het begrijpen
5
van sarcasme of humor. In het tweede stadium („middle‟ of „moderate‟ stage) zijn er problemen
met
het
benoemen
van
personen
en
objecten,
kunnen
de
conversaties
betekenisloos en irrelevant lijken, en verdwijnt het natuurlijke karakter van interacties. Daarbij gaat het bevattingsvermogen steeds meer achteruit. In het laatste stadium („late‟ of „severe‟ stage) is de persoon met dementie gedesoriënteerd op het gebied van tijd en plaats en zichzelf. Het schaarse taalgebruik bestaat in deze fase enkel uit herhalingen, en bizarre en onzinnige uitingen. Pas in dit stadium wordt de syntaxis en de klankstructuur van woorden verstoord. Aan het eind van deze laatste fase is de persoon met dementie helemaal niet meer in staat om te spreken (Hamilton 1994:11). In de eerste twee fases, waar dit onderzoek betrekking op heeft, lijken de personen met dementie echter nog een goede beheersing van de syntaxis te hebben. Het syntaxis is van ongeveer hetzelfde niveau als van taalgebruikers zonder dementie (Kempler 1984; Hamilton 1994:12). Wray en Brewer beweerden echter dat de syntactische capaciteit van mensen met dementie lager is dan vaak wordt afgeleid uit de output. Dit misverstand zou dan vooral veroorzaakt worden doordat de taalgebruikers met dementie passend kunnen reageren,
met een standaardformulering die suggereert dat ze
voorafgaande uiting hebben begrepen (Wray 2011b:605; Brewer 2005:91-93) terwijl dat niet het geval is. Wel is bekend dat taalgebruikers met dementie simpelere structuren produceren dan taalgebruikers zonder beperking (Hamilton 1994:12).
2.1.1 Verschijnselen op woordniveau In onderzoek naar het taalgebruik van dementerenden gaat er veel aandacht uit naar de strubbelingen verschijnen
al
met in
„woordvindingsproblemen‟ een
vroeg
stadium
(word-findingdifficulties).
(Hamilton
1994:12-13).
Deze
Onderzoek
problemen naar
deze
verschijnselen heeft voornamelijk in een experimentele setting plaatsgevonden omdat het in alledaagse gesprekken niet meteen duidelijk is of er sprake is van problemen met het vinden van woorden. Door bepaalde woorden te omzeilen kan het gebrek namelijk worden verbloemd. De valkuil bij de experimentele onderzoeksmethode is wel dat de testsituatie van invloed is op het resultaat en hierdoor vaak geen betrouwbaar resultaat geeft (Hamilton 1994:12). Volgens Nebes, Martin en Horn blijft bijvoorbeeld het semantische geheugen van de personen met dementie onaangetast (Nebes, Martin en Horn 1984:321-330), terwijl dit niet altijd blijkt uit de onderzoeksresultaten van experimenteel onderzoek (Hamilton 2004:13).
2.1.2 Verschijnselen op gespreksniveau Mikesell ondervond in haar onderzoek naar een oudere man met een Frontaalkwabdementie dat hij opmerkelijk creatief was in het vinden van manieren om 'normaal' te lijken. “Juist door interactie met anderen konden er relevante betekenissen en acties gerealiseerd worden” (Mikesell 2009:149). Dit is het meest aannemelijk wanneer deze mensen toegang hebben tot complete formuleringen die ze de interactie hebben gehoord of dit al heel lang geleden hebben opgeslagen; de routineformuleringen (zie paragraaf. 2.3). Volgens Bayles (2004) blijven zelfs
6
in het laatste stadium van dementie de zinnen "I don't care" en "I don't know" onaangetast (Bayles 2004:292). Wray stelt dat het vermogen om routineformuleringen te hanteren slechts in schijn normaal is, aangezien personen met dementie vaak geen kennis (meer) hebben van de betekenis van deze formuleringen (Wray 2011b:603). Demente patiënten hebben namelijk vooral moeite met het interpreteren van idioom, metaforen, en spreekwoorden (Amanzio e.a. 2008;
Papagno
2001).
Aan
de
andere
kant
kunnen
personen
met
dementie
de
routineformuleringen gebruiken als prikkel en ondersteuning om een normale gesprekspartner te lijken (Wray 2010).
Ook Smith en Ventis (1990) vonden dat “the cognitive deficits so
characteristic of Alzheimer‟s disease may actually not function as „deficits‟ when these patients interact with another” (Smith en Ventis 1990). Smith en Ventis (1990) kwamen tevens verschillen tegen tussen de onderlinge interacties van taalgebruikers met dementie en de interacties van taalgebruikers met dementie en hun zorgverleners. Zo concludeerden zij dat er in de eerstgenoemde interacties minder minimale responsen geproduceerd werden, er meer gesproken werd en er meer empathie en sympathie voor elkaar werd opgebracht. Daarbij lachten de patiënten twee keer zoveel tijdens deze conversaties (Smith en Ventis 1990) dan in de interacties met hun verzorgers. Bayles vond in haar onderzoek dat personen met dementie beter presteren in gesprekken over emotionele topics dan in gesprekken over alledaagse onderwerpen (Bayles 1979:110). Het lijkt er op dat demente patiënten in het algemeen geneigd zijn om veel evaluatieve bijdragen te leveren. Het zien van een afbeelding van bloemen riep in onderzoek van Emery bijvoorbeeld een assessment op: "they are so pretty" in plaats van een lexicaal item als "flowers". In een andere testsituatie antwoordde een persoon met dementie op de vraag wie de huidige president is met het persoonlijke commentaar: "Well, it isn't me...it's the one who was straight up" (Emery 1988:235). In de sequentiële structuur gaat een evaluatie vaak gepaard met de handelingsaanduiding instemming. Instemming drukt, net als bevestiging, bijval, en meegaan, uit dat de spreker verbaal iets positiefs uitricht ten opzichte van een bijdrage van de gesprekspartner.
Een dergelijke
responsieve activiteit -dat veelal een geprefereerd karakter heeft- is daarmee bepalend voor de voortgang van het gesprek. Omdat het vaak een afsluitingsrelevante situatie oplevert, wordt dus regelmatig gebruikt met een evaluatie. De recipiënt van het Eerste Paardeel (EPD) wordt zo uitgenodigd om ook een stelling in te nemen ten aanzien van het huidige topic, mits hij of zij hier 'toegang' tot heeft (Mazeland 1994:277). Herhaling blijkt een effectief middel om een instemming in een interactie te bewerkstelligen. In de volgende paragraaf wordt het begrip herhaling verder uitgelegd. 2.2
Herhaling
Vaak worden –door klinische onderzoekers- alle herhalingen en terugkerende zinnen afkomstig van deze taalgebruikers gezien als excessief, onnodig en ongewenst (Wray 2011a:431). Volgens Nyatsanza moet herhaling van zinnen van taalgebruikers met dementie echter gezien worden als “een aspect van perseveratief gedrag dat te maken heeft met cognitieve en
7
emotionele consequenties” (Nyatsanza 2003). Toch moet niet worden vergeten dat er ook in conversaties van sprekers zonder taalstoornissen vaak gebruik wordt gemaakt van dit middel om een interactie op te zetten. Een conversatie zonder herhalingen komt zelfs bijna niet voor! In deze paragraaf wordt beschreven hoe „gezonde‟ taalgebruikers gebruik maken van herhaling. 2.2.1
Herhaling in de conversatieanalyse
Herhaling behoort tot een normale menselijke en sociale activiteit en is onderdeel van ons gedrag; het verbindt participanten in een gesprek met elkaar (Wong 2000:408). Dat gebruik van herhaling duidt op redundantie, slordigheid, of zelfs een gebrek is aan spreekvaardigheden van een taalgebruiker is dan ook een onterechte, maar veel voorkomende, gedachte (Wong 2000:407-408). Herhalingen komen in verschillende sequentiële omgevingen voor. Zo zijn ze herhalingen gepositioneerd in het EPD waarbij een herhaling gegeven wordt van een ander deel in deze uiting. Een herhaling kan ook in het TPD voorkomen, of in een postexpansie (Wong 2000:411). Voor het bestuderen van herhalingen is naast de positie in de sequentiële structuur belangrijk van wie het afkomstig is. Een herhaling die door de andere spreker (second-speaker) is geproduceerd demonstreert namelijk een andere activiteit dan een herhaling van de huidige of eerste spreker (same-speaker). Voorbeelden van activiteiten van herhalingen van second-speakers zijn: (i) initiëring van herstel (als reactie op een voorgaande problematische uiting), (ii) ontvangstbevestiging (van informatie, een verhaal, of een aankondiging),
(iii)
signaleren
van
een
afwijzing,
correctie
of
aanwijzingen
dat
de
gesprekspartners niet meer op een lijn zitten, en (iv) het bevestigen van toespelingen (of degene de impliciete boodschap begrijpt) (Wong 2000:411). Herhalingen in interacties zijn vaak onderzocht in de CA. In deze paragraaf worden de verschillen in functie en positie verder uiteengezet tussen eigen herhalingen (same-speaker herhalingen) en herhalingen van de gesprekspartner (second speaker). In het tweede deel van de paragraaf worden de verschillen tussen letterlijke en (gedeeltelijk) gemodificeerde herhalingen besproken.
2.2.2 Twee typen herhalingen Zoals in de inleiding van deze paragraaf al is gezegd kunnen sprekers een (deel van een) uiting herhalen van diens gesprekspartner (second-speaker herhaling), of zijn of haar eigen uiting herhalen (same-speaker herhaling).
Second-speaker herhalingen Van Kruiningen beschrijft in haar onderzoek herhalingen van de gesprekspartner in termen van „verbaliseringen‟. Hieronder verstaat ze: “een verzameling van verwante fenomenen op het gebied van herhaling. Een tweede spreker kan een element uit een voorgaande interactie selecteren en dit element letterlijk herhalen in een zogenoemde 'instemmingsclaim' of het element herformuleren en beschrijven in eigen woorden” (2010:177). De herhaling vindt dan
8
meestal plaats in een bevestigend tweede paardeel (TPD) in de basissequentie.
De
bevestiging kan ook plaatsvinden in de post-expansie, dit wordt een formulation genoemd. Met deze formulation wordt weer een respons beoogt en vormt zo een eerste zet in een sequentieexpansie. De herhaling is dan bedoeld als begripsverificatie, ter nadere uitwerking, ter nuancering of als aanvulling (Van Kruiningen 2010:177; Stivers 2005:132). Een formulation is namelijk een bewering over het kennisbereik van de gesprekspartner en geeft als het ware een voorstel hoe de overeenstemming bereikt kan worden (Houtkoop en Koole 2000:82; Drew 2003:304; Van Kruiningen 2010:186).
Same-speaker herhalingen Naast herhalingen van de gesprekspartner worden ook eigen uitingen regelmatig, en voor verschillende
doeleinden,
herhaald.
De
herhalingen
worden
bijvoorbeeld
gebruikt
na
interrupties of 'valse starten', en om gevallen pauzes op te vullen (Norrick 1987:256). Eigen herhaling wordt ook toegepast om zekerheid te hebben dat een uiting goed is aangekomen in een lawaaierige situatie. Dit kan lijken op redundantie (Norrick 1987:257). Een andere situatie waarin er
same-speaker herhalingen optreden is na een ingevoegd stukje –bijvoorbeeld
achtergrondinformatie- van de spreker tijdens zijn of haar lopende beurt. Een deel van de voorafgaande uiting wordt dan herhaald om de gesprekspartner weer mee terug te nemen naar het oorspronkelijke punt. Verder kunnen sprekers hun uiting cancelen of herzien na een initiële formulering. Deze revisie kan zowel een verandering in woord als in structuur inhouden en kan op eigen initiatief, of op verzoek van de gesprekspartner geproduceerd worden (Kim 2002-2003, Schegloff 1977, Selting 1996, Sorjonen 1996).
Net als bij second-speaker
herhalingen worden same-speaker herhalingen ook gebruikt om te zorgen dat er een focus wordt gelegd op een onderwerp (Brown 1998; Keenan 1977; Kim 2002; Tannen 1989). Naast de diverse functies die herhalende uitingen van dezelfde spreker vervullen, kunnen zij zich ook qua vormgeving op verschillende manieren manifesteren.
2.2.3
Vormgeving van herhalingen
De aard van het Eerste Paardeel (EPD) beïnvloedt ook de vorm van de vervolguiting in aangrenzende paren. Een EPD kan aanleiding voor een spreker zijn om een herhaling te produceren in een Tweede Paardeel (TPD), of in een expansie van het EPD. Deze herhaling kan variëren van een compleet duplicaat (letterlijke herhaling of full repeat) tot een (gedeeltelijk) gemodificeerde versie (modified repeat). Letterlijke en gemodificeerde herhalingen worden gebruikt in verschillende situaties waardoor ze ook verschillende betekenissen kunnen hebben (Stivers 2005:132).
Letterlijke.herhaling Letterlijke herhalingen zijn responsen in interacties in normale gesprekken waarin de voorgaande beurt letterlijk wordt herhaald. Deze herhalingen benadrukken dat hetgeen gezegd
9
wordt, gelijk is aan hetgeen dat door vorige spreker is gezegd. Toch zijn letterlijke herhalingen vrijwel nooit volledig identiek aan de vorige beurt; er is bijna altijd wel een verschil in prosodie en vaak
wordt er slechts een gedeelte van de beurt letterlijk herhaald (van Kruiningen
2010:178). Die second speaker herhalingen zijn voornamelijk gericht op het bereiken van overeenstemming (Schegloff 1996:180). Letterlijke herhalingen maken de respons van de tweede spreker gemarkeerd ten opzichte van een neutrale bland agreement (zoals „ja‟), (Stivers 2005:135; van Kruiningen 2010:178). Second speaker herhalingen beogen over het algemeen neutrale instemming of ontvangstbevestiging. Indien de tweede spreker de stellinginname van de eerste spreker uitdrukkelijk bevestigt is er sprake van een confirmation, terwijl een spreker bij andere neutrale instemmende responsen instemming laat zien (Stivers 2005:132; van Kruiningen 2010:178). Fragment 3 toont een situatie waarin
de letterlijke
herhaling kan functioneren als manifestatie van luisteraarsschap.
Fragment 3 (Tannen 1987:231) Deborah
like you all see the same thing but people in one culture might notice and talk about one aspect while people in another culture might notice and talk about another one
David
Yeah and which would have... nothing to do with language
Deborah
It's expressed in language.
Chad
► It's [expressed in language.
David
►
....[It's expressed in language.
In dit voorbeeld tonen zowel Chad als David dat zij actieve hoorders zijn door middel van het verstrekken van een herhaling van de bewering van Deborah. Ze tonen overeenstemming op een 'meta-level': de herhaling geeft niet alleen aan dat zij de uiting begrepen hebben maar het bekrachtigt en bevestigt de woorden van Deborah tevens (Tannen 1987:232). Gemodificeerde herhaling In de gemodificeerde uiting wordt er vaak een nuanceverschuiving of een nieuw element ingebracht (van Kruiningen 2010:182). De gemodificeerde of corrigerende herhalingen worden gezien als responsen die de laatste uiting van de spreker herformuleren door onder andere de grammatica en intonatie te veranderen (Stivers 2005:137S). Met deze wijziging benadrukt de spreker dat de claim wordt geproduceerd in een tweede positie. Daarbij worden deze confirmations geproduceerd wanneer dit eigenlijk sequentieel gezien niet wordt verwacht. De koppel- en hulpwerkwoorden in de uiting worden uitgebreid en benadrukken en vormen
10
belangrijke elementen in deze herhaling (Stivers 2005:132). Hoewel Stivers alle prosodische en/of syntactische variaties in de redenering tot de modificatie rekent (Stivers 2005:137) bakent van Kruiningen de gemodificeerde herhalingen af tot herhalingen waarbij een interpretatie van de voorgaande beurt in andere woorden gegeven wordt (van Kruiningen 2010:182). De gemodificeerde herhaling wordt over het algemeen geplaatst nadat de eerste claim epistemisch is gedowngraded (dit gaat vaak vooraf met "I think") terwijl een letterlijke herhaling veelal geplaatst wordt na een downgrading.
Stivers
maakt
nog
een
initiële claim die geproduceerd wordt zonder verdere
onderscheiding:
tussen
gedeeltelijke
gemodificeerde herhalingen (partial modified repeats) en volledige gemodificeerde herhalingen (full modified repeats).
Gedeeltelijke gemodificeerde herhaling Gemodificeerde herhalingen zorgen vooral voor alignment (overeenstemming) tussen sprekers en kunnen zorgen voor competitief gedrag tussen uitingen (Stivers 2005:139). De nadruk wordt in de herhaling vaak gelegd op het koppel- of hulpwerkwoord van de eerste claim (Stivers 2005:132).
Fragment 4 (Stivers:2005:140) LAN JUD LAN GIO LAN
►
this 's smelling goo:d I might start eating raw meat. (0.2) s::ee::? (1.0) yeah but I'm not [that weird.] ................[I th(h)ink ]it's just all the spices. (0.2) it is.
In fragment 4 uit het onderzoeksmateriaal van Stivers bereiden drie huisgenoten een maaltijd voor. In de laatste regel bevestigt Lan(ce) de bewering van Gio (“it's just all the spices”) met een gedeeltelijke gemodificeerde herhaling: “it is”. Lance neemt hierin niet de downgrad van Gio over (“I think”) .
Volledige gemodificeerde herhalingen Volledig gemodificeerde herhalingen zijn kwalitatief gelijk aan gedeeltelijk gemodificeerde herhalingen, aangezien zij beide een net geuite claim bevestigen door dit te herhalen en het uit te breiden, of de nadruk leggen op het koppel- of hulpwerkwoord. In beide gevallen wordt de confirmation niet noodzakelijk conditioneel relevant gemaakt door de vorige uiting. De eerste spreker van een claim is niet altijd op zoek naar deze bevestiging.
Fragment 5 (Stivers 2005:152) Vir
A(h)llo::wan(h)ce? I o(h)nly g(h)et fi(h)ve
11
Onbekend Pru Mom Pru Mom Vir Mom
►
d(h)ollars a week. That's rid(h)i(h)c()ul(h)ous. .hh [₤(well)that seems like]a lo(h)o(h)ot!heh!uh!.hhh!= [( =[I(h)n(h)e|ver g(h)ot that|mu:ch ], =[F I v e .| D o l l a r s |a WEE:]k?,=||................ =w[u.[jus' to throw away:, my gosh it is a lo:t
De uiting van de moeder “my gosh it is a lot” is een volledig gemodificeerde herhaling van de oorspronkelijke bewering van Pru(dence). De moeder laat in haar uiting de afzwakking
“It
seems” uit de uiting achterwege, maar toont wel overeenstemming tussen Prudence en moeder (Stivers 2005:152). Aan het begin van deze subparagraaf werd gesteld dat er zelden interacties voorkomen zonder het gebruik van herhalingen. Ditzelfde geldt ook voor routineformuleringen. In paragraaf 2.3 zullen de kenmerken van dit andere taalgebruiksfenomeen worden uitgelegd. 2.3
Routineformuleringen
Routineformuleringen (hierna RF-en) zijn standaarduitdrukkingen en worden ook omschreven als formulaic language. Hieronder vallen idiomen, spreekwoorden, maar ook slang, gezegden, rijmpjes en liedjes, clichés, slogans en andere vormen van collocaties (Van Lancker-Sidtis 2004:207).
Tot voor kort richtte veel onderzoek naar RF zich op taalstoornissen als afasie,
maar de laatste tijd is er ook grote aandacht voor de rol die het speelt in taalgebruik van (oudere) dementerenden, met name bij Alzheimerpatiënten (Wray 2011b:604). Uit recent onderzoek is gebleken dat sommige vormen van formulaic language goed in tact blijven bij mensen met taal- en geheugenproblemen: "serial speech (such as counting), memorized expressions, sayings, nursery rhymes, familar lyrics, prayers, clichés, yes, no, greetings and salutations, onsets of sentences ('I want, I can') as well as idiosyncratic recurrent utterances in individual patients' repetories" (Van Lancker Sidtis 2009).
Dit onderzoek zal zich specifiek
richten op RF-en van personen met een preseniele dementie, waarbij de focus ligt op het gebruik van clichés of 'dooddoeners‟, ook wel 'gemeenplaatsen' genoemd. Er wordt gekeken naar de functionaliteit van RF-en als markeringen van contextuele omgevingen. Door Gumperz worden aanwijzingen voor de veranderende context aangeduid met contextualization cues (Gumperz 1982:147). Contextualization cues en RF-en zijn voornamelijk beschreven in de sociolinguïstiek. De eerste subparagraaf zal daarom de RF in de sociolinguïstiek beschrijven, waarna de tweede subparagraaf in teken zal staan van de RF in de CA. 2.3.1 Routineformuleringen in de sociolinguïstiek Zoals in de inleiding van deze paragraaf al werd beschreven zijn RF-en segmenten van taalgebruik die syntactisch of lexicaal onveranderd terugkeren in gelijksoortige situationele contexten" (Coulmas 1981:1). Een RF kan niet begrepen worden door slechts een deel van de uiting te kennen: "It must be learned as a unit" (Coulmas 1979:241). Taalgebruikers zijn
12
namelijk in staat om woorden, zinnen, of zelfs hele teksten uit het geheugen op te halen: "In fact any utterance can be memorized, all the way from little clichés to the words of "Take Me Out to the Ballgame" to the entire text of Hamlet" (Jackendoff 2002:152). De voornaamste gespreksfunctie van een RF is om de complexiteit van de interactie te verminderen. De uitdrukkingen zijn namelijk makkelijk te produceren en te verwerken. Het verschijnen is hierbij gerelateerd aan bepaalde situaties die, op basis van een evaluatie van zulke situaties, in hoge mate voorspelbaar zijn tijdens het communicatieve verloop; de betekenis is ook afhankelijk van het contextuele gebruik. Een belangrijke vraag is dus steeds of de RF past in de situatie (Coulmas 1979:241). een
bepaalde
Aan de andere kant is het ook van belang te weten in welke situatie
RF
wordt
gebruikt.
De
contextuele
embedding
van
RF-en
-de
achtergrondinformatie - is van essentieel belang bij het gebruik ervan. Bij het uiten van een RF zijn de sociale kenmerken belangrijk zoals: de sekse, leeftijd, en sociale status van de participant, maar ook de autoriteitspositie, en de geprefereerde beleefdheidswijze. Dit laatstgenoemde is afhankelijk van het soort gesprek. Een voorwaarde voor een geslaagde RF is dat het gebruik van de uitdrukking in ieder geval moet worden bevestigd (acknowledged). Daarbij
moet
de
stijl
passen
bij
de
huidige
stijl
van
de
conversatie
('stylistic
homogeneity').(Coulmas 1979).
Contextualization cues Wanneer mensen met elkaar spreken zenden ze routinematig signalen uit naar de gesprekspartner over de huidige status van de sociale context. Daarbij geven ze aan wanneer de context verandert. RF-en kunnen de context markeren en zo een contextualiserende functie hebben (Gumperz 1982:131). De gesprekscontext is uiterst belangrijk: de interpretatie is hier namelijk van afhankelijk. Tijdens het interpretatieproces gebruiken taalgebruikers naast hun grammaticale en lexicale kennis ook kennis van stereotiepe communicatieve situaties die door ervaring is opgebouwd. Op basis hiervan zijn taalgebruikers in nieuwe situaties in staat om een bepaalde routine te ontdekken en er mentale schema's aan te koppelen (Goffman 1974). De hoorder probeert op deze manier zowel de betekenis van de uiting te achterhalen als de verwachting van de andere spreker: 'welk effect wordt er beoogd?'. Om een uiting in een bepaald perspectief te plaatsen maakt een spreker gebruik van geconventionaliseerde aanwijzingen om de uiting in een bepaald perspectief te plaatsen. Deze contextualiserende aanwijzingen bestaan uit taalelementen die gebruikt worden door sprekers om aan te geven binnen welke context hun uitingen geïnterpreteerd dienen te worden (Gumperz 1982:131). Ze worden echter nooit expliciet aangegeven en zijn vaak alleen te herkennen wanneer de sequentiestructuur geanalyseerd wordt. Soms worden ze primair gebruikt om een MVP van een beurt of een topic shift te contextualiseren. In andere gevallen kunnen ze aangeven of een spreker iets met ironie bedoelt of dat het juist serieus moet worden opgevat (Wei 1995:282). Contextualization cues kunnen onder andere worden gevormd door een bepaalde woordkeuze of intonatie. Een stijgende intonatie signaleert bijvoorbeeld een behoefte aan aanmoediging
13
(Gumperz 1982:147). Het signaleren van de oriëntatie van de gesprekspartners op elkaar is ook een van de belangrijkste functies van contextualization cues. Ze kunnen dus alleen worden herkend als de participant op de hoogte is van de betekenis. Hoe vaker een RF wordt geuit, hoe eerder de betekenis herkend wordt. Wanneer alle participanten de relevante aanwijzingen begrijpen en opmerken wordt het interpreteerbare proces als vanzelfsprekend en onbewust doorlopen. Indien een luisteraar niet reageert op een cue, of zich niet bewust is van diens functie, kunnen de interpretaties afwijkend zijn en zelfs tot misverstanden leiden. Het is belangrijk dat wanneer dit gebeurt en er een verschil in de interpretatie wordt gebracht door de aandacht van de participant, hetgeen tot uiting komt in de attitude. Meestal hebben de gesprekspartners namelijk zelf niet in de gaten dat hun uitingen verkeerd zijn geïnterpreteerd (Gumperz 1982:132). 2.3.2 Routineformuleringen in de conversatieanalyse Routineformuleringen verschijnen veelal in topic transition sequences, en dan met name in de beurt waarin het topic is samengevat (Holt 1998:495). Een RF speelt dan vaak een rol in de topic-afsluiting als EPD. Mazeland duidt de RF in de CA aan met een 'idiomatisch geformuleerde gemeenplaats' (2003:208). De geprefereerde voortzetting is het aangrenzend paar waarin de gesprekspartner instemt met de stellinginname in het EPD. Hierbij is sequentiële overeenstemming
een vorm van gemanifesteerde
gelijkgezindheid die erg bevorderlijk is voor topic-afsluiting. Zonder alignment kan de sequentie nog niet afgesloten worden; implicative (Pomerantz 1984;
overeenstemmende TPD-en zijn namelijk closure
Mazeland 2003:208). De gemeenplaats wordt net als een
evaluatie, samenvatting, formulering, of de terugkeer naar de topic-opener, interactioneel georganiseerd als een aangrenzend paar. Schegloff noemt dit een sequence-closing sequence (Schegloff 1995:185-198). De gemeenplaats wordt vooral ingezet als de gespreksdeelnemers geen duidelijke greep meer hebben op het sequentiële verloop van het gesprek. Na het TPD wordt de sequentie minimaal uitgebreid met een derdepositieafsluiter. Hierin bezegelt de deelnemer die het initiatief nam tot de sequentie de acceptatie van het afsluitingsvoorstel. Het gesprek wordt vervolgens helemaal afgesloten, of er wordt een nieuw topic geïnitieerd. De deelnemer die de derde positie in de afgelopen sequentie bezet, heeft de beste uitgangspositie om een ander topic te starten (Mazeland 2003:208-210). Indien er een nieuw topic wordt gestart, ziet de structuur er als volgt uit: Figuur
1
Sequentiestructuur
bij
RF
als
topic-afsluiter
:1995:127)
Spreker A:
Routineformulering
Spreker B:
Overeenstemmingsteken/samenloop
Spreker A:
Overeenstemmingsteken
Spreker A of B:
Introductie van een nieuw topic
14
(Drew
en
Holt
in
Everaert
In voorbeeld 6 is te zien dat de gesprekspartners zich na de uitdrukking van Dana distantiëren van het lopende topic en klaar zijn om een compleet nieuw topic te starten. Fragment 6 (Drew en Holt Everaert 1998:509) Dana Gordon Dana Gordon Dana Dana
Deze
I can’t really say hey Mum I’ve got prob[’ms ........................................[hhh ehhh heh heh ► she’d run[ a mi:le. ](0.3) [( ) .......[hhYhhhehhh]h ....[.hssssss (0.5) there you go:...... (0.9) we↑:ll– (0.4) uh::m,hh I(h) can’t think ’v anything else u– rea::lly exciting to say?
introductie
gaat
vergezeld
van
inleidende
discontinuïteitsmarkeerders
(prefatory
discontinuity markers) dat tijdelijk uitstel van het volgende topic veroorzaakt. Deze aanwijzingen maak aan de hoorder duidelijk dat het nieuwe topic niet lijkt op het voorgaande topic, zodat de hoorder hierop voorbereid is. Net als de overeenkomsten in de sequentiële structuur geven deze aanwijzingen dus aan dat door het uiten van een RF het topic wordt afgesloten en er een nieuw topic aankomt. De gespreksdeelnemers blijven zich op deze wijze oriënteren op het gespreksverloop (Drew en Holt 1998:510).
2.4
Samenvatting
In dit hoofdstuk is een theoretisch kader geschetst dat van belang is voor het uitvoeren van het
onderzoek.
Personen
met
dementie
blijken
gebruik
te
maken
van
bepaalde
taalgebruiksmiddelen die 'gezonde' personen ook hanteren. Met behulp van deze middelen kan conversationele betrokkenheid worden getoond. Voorbeelden van deze middelen zijn herhaling en routineformuleringen (Wray 2002:522).
Toch kunnen sommige uitingen van jong
dementerenden, waarin herhaling of een routineformulering plaatsvindt, bizar en incoherent lijken ten opzichte van het grotere discourse (Hamilton 1994:79). De communicatieve functie van herhalingen en routineformuleringen wordt pas goed duidelijk door middel van het analyseren van de sequentieorganisatie. De aspecten van deze twee fenomenen zijn in dit hoofdstuk uitgebreid beschreven op het gebied van de sociolinguïstiek en de CA. Herhalingen blijken op verschillende posities voor te kunnen komen in de sequentieorganisatie: als EPD, als Aangrenzend Paardeel (of TPD) en in de postexpansie (als formulation bijvoorbeeld) (Wong 2000:411; Van Kruiningen 2010:177). Wat betreft de vormgeving kan er onderscheid worden gemaakt tussen letterlijke herhalingen en (gedeeltelijk) gemodificeerde herhalingen. Ook de eigenaar van de originele herhaling kan verschillen: de herhaling kan afkomstig zijn van de eerste spreker (same-speaker) of kan een herhaling zijn van de gesprekspartner (secondspeaker). Al deze facetten kunnen van invloed zijn op de communicatieve functies die er in de interactie gerealiseerd worden. Over routineformuleringen is bekend dat deze in een volledige vorm worden opgeslagen en ook in deze hoedanigheid worden opgehaald en geproduceerd.
15
Indien de RF onderdeel uitmaakt van topic-afsluiting is de preferentiestructuur als volgt: de RF vindt plaats als EPD, hierna volgt een teken van overeenstemming in het TPD en vervolgens wordt
er
soms
wederom
overeenstemming
getoond
door
de
eerste
spreker
in
de
derdepositieafsluiter. Hierna kan er een nieuw topic geïnitieerd worden door een van de sprekers. Om misverstanden te voorkomen is het belangrijk dat RF-en op een juiste manier worden geïnterpreteerd. Hierbij is kennis van de context door gesprekspartners van essentieel belang (Wilson 2004:1). De contextualization cues (of contextualiseringsaanwijzingen) dragen bij aan het creëren van deze context. Het zijn aanwijzingen die bedoeld zijn om benodigde achtergrondinformatie te activeren zodat contextuele interpretaties plaats kunnen vinden. De contextualization cues worden niet expliciet aangegeven maar worden pas zichtbaar als de sequentiestructuur wordt geanalyseerd.
16
3.
Onderzoeksopzet
Aangezien het doel van Conversatie Analyse (CA) is “to describe the competencies and procedures involved in the production of any type of social interaction (Arminen 2000:251)” is het doel van dit onderzoek een beschrijving weer te geven van de praktijken in de sociale interactie tussen jong dementerenden onderling, en met hun zorgverleners. In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de onderzoeksvraagstelling die ten grondslag ligt aan het onderzoek. Tevens wordt er een nadere typering van de onderzoeksgroep en onderzoeksdata gegeven en worden de processtappen in het onderzoek belicht. Tot slot zal er aandacht besteed worden aan de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek. 3.1
Onderzoeksmethode
De analyses in dit onderzoek bevinden zich op het gebied van de CA waarbij de focus ligt op de observeerbare kenmerken van taaluitingen. Het voordeel van het gebruik van de CAmethode is dat er controleerbare en reproduceerbare resultaten kunnen worden behaald, waardoor er door objectieve analyses waardevolle gegevens naar voren komen.
Er wordt gedemonstreerd en
uitgelegd hoe gespreksdeelnemers georganiseerde conversaties tot stand brengen (Schegloff & Sacks 1973). De voorkeur voor opnames in natuurlijke interacties in het onderhavige onderzoek is ontstaan omdat er op deze manier details naar voren komen die van tevoren niet kunnen worden bedacht (Heritage & Atkinson 1984). Bij een opname in een experimentele setting zouden de proefpersonen zich bewust of onbewust anders kunnen gedragen en ander taalgebruik hanteren. Dit kan op deze manier worden geminimaliseerd. De video-opnames zijn uitgewerkt in transcripties. Het doel hiervan is om wat er is gezegd en hoe dit gezegd is in kaart te brengen zodat het bruikbaar is voor een analytische beschouwing. Als eerste is dit nuttig voor de analist die de transcriptie maakt, en later voor het lezende publiek. Het transcriberen creëert een gezamenlijke focus tussen het publiek en de analist. Verder kan het onderzoek getypeerd worden als een 'probleemstellinggestuurde vorm van kwalitatieve, exploratieve corpus-analyse'. Het betreft een kwalitatief onderzoek van een beperkte hoeveelheid materiaal (Ten Have 1991). De term exploratief verwijst hier naar de speelruimte die de onderzoeker tot zijn of haar beschikking heeft en legt de nadruk op de zorgvuldigheid die gewenst is bij het ontdekken van fenomenen (Mazeland 1992:5). De situatie van dit onderzoek kan worden beschreven als een bijzondere vorm. De interacties vinden namelijk plaats in een institutionele setting maar betreffen wel alledaagse gesprekken. Dit onderzoek kan daarom geplaatst worden in termen van institution- and activity-specific inferential framework (Drew en Heritage 1992).
3.2
Onderzoeksvragen
In dit onderzoek zijn op basis van een reeks video-opnames de richting en het kader van het onderzoek nader bepaald. In de eerdere hoofdstukken is de huidige kennisleemte naar
17
taalgebruiksfenomenen in interacties van en met jong dementerenden genoemd. Door nu in te zoomen op twee interactionele fenomenen en deze te beschrijven, vult dit onderzoek deze lacune op. Het onderzoek draagt zo bij aan de verdere theorievorming over dit onderwerp. De probleemstelling die centraal staat in het onderzoek is: "Op
welke
manier
maken
jong
dementerenden
gebruik
van
herhalingen
en
routineformuleringen in interacties met elkaar en met hun zorgverleners en welke invloed heeft dit op de conversationele structuur?" Vanuit het theoretisch kader zijn de volgende deelvragen tot stand gekomen die bijdragen aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag: Deelvraag 1
Welke conversationele functies van herhaling door jong dementerenden zijn te
herkennen in conversaties, en hoe verschilt dit met de conversaties van 'gezonde sprekers'? Deelvraag 2 Welke conversationele functies worden vervuld door routineformuleringen van jong dementerenden, wat is de rol van de contextualization cues hierbij, en wat is het verschil met conversaties van 'gezonde sprekers'? Het zal vrijwel onmogelijk zijn om de vraagstelling met zekerheid te kunnen beantwoorden omdat dit meer onderzoek behoeft. Toch kunnen er wel uitspraken worden gedaan over de innesteling van de herhalingsvorm of
routineformuleringen de sequentieorganisatie in
verschillende fragmenten.
3.3
Onderzoeksprocedure
Kenmerkend voor de CA is dat het geen hypotheses toetst maar dat de onderzoeksvraag steeds verder wordt uitgediept op basis van de analyse van de data. Hierbij wordt er continu gebruik gemaakt van eerdere analyses over gevonden fenomenen die bijdragen aan het uitdiepen van de analyses. De eerste stap in dit onderzoek - na het opnemen van de gesprekken, is het uitwerken van de video- en audio-opnames in transcripties. Op deze manier kunnen er bijzondere gebeurtenissen aan het licht komen. In dit onderzoek werd het al snel duidelijk dat er sprake was veel gebruik van herhaling en routineformuleringen. Met behulp van wetenschappelijke literatuur is er een theoretisch kader gevormd. Vervolgens is er gekeken in welke fragmenten er sprake was van herhaling of een routineformulering. Deze fragmenten werden geclusterd en vormden de collectiestudie. Binnen deze collectiestudie werd er gekeken om welke soort herhaling of routineformulering het ging en konden de soorten geclassificeerd worden. Al deze fragmenten zijn sequentieel geanalyseerd waarbij er gekeken werd naar welke communicatieve functie de herhalingen en routineformulering vervulden. Daarbij moet wel als kanttekening worden geplaatst dat nooit precies vastgesteld kan worden welke functies (complexe) taalhandelingen realiseren. Spreekhandelingen (speech acts) zijn functies van uitingsbetekenissen in contexten (Berenst 1994:61). Hierbij gaat het altijd om een interpretatie van functies, onder andere op basis van relevante contextuele gegevens, waarbij
18
de relevante uitingseenheden die een (complexe) taalhandeling constitueren, op functionele gronden onderscheiden worden; een onafhankelijke identificatie op grond van alléén de uiting is dus principieel niet mogelijk (Berenst 1994:57). Toch is in dit onderzoek wel een patroon van communicatieve functies ontdekt welke besproken zal worden in de analysefase van dit onderzoek. Hierbij wordt er eerst gekeken naar de communicatieve functie die de herhaling of routineformulering lijkt te vervullen, en vervolgens worden gemarkeerdheden aangegeven wanneer we dit vergelijken met een 'normale situatie'.
3.4
Onderzoeksgroep
Uit de samengestelde database van video-opnames en een documentaire zijn vier omvangrijke gesprekken geselecteerd waarin jong dementerenden in gesprek zijn met elkaar en met hun zorgverleners, en vormen hiermee het corpus van dit onderzoek. Aan de gesprekken namen in totaal acht personen met de diagnose jong dementie, en zeven zorgverleners deel. De zorgverleners bestaan in dit onderzoek uit zowel familieleden van de dementerenden als uit medewerkers van het verzorgingstehuis. Daarnaast had ik als onderzoeker soms een actieve rol in het gesprek (zie paragraaf 3.5).
Alle gesprekken in dit onderzoek zijn opgenomen in
december 2010 in het verzorgingstehuis van Amsta op de locatie Jan Bonga in Amsterdam. Op deze afdeling woonden destijds ongeveer zestig jong dementerenden. De eerste drie gesprekken zijn door mij als onderzoeker vastgelegd. Het corpus wordt aangevuld met een documentaire die in februari 2011 uitgezonden is door Kruispunt met de titel 'Als weten vergeten wordt' (La Fors 2011). Hierin komen drie dementerenden (JD3, JD2 en JD1) uit de andere gesprekken aan het woord. De analysemethode die gehanteerd wordt in het onderzoek is een vorm van patroonanalyse (Heritage 1988). Deze methode is voor dit onderzoek geschikt vanwege de inhoudelijk rijke en vernieuwende beschrijvingen en theorieën die het oplevert (Mazeland 2008:237). In de transcripties zijn de namen van zowel de personen met jong dementie als de zorgverleners geanonimiseerd. De jong dementerenden worden aangeduid met JD 1 t/m 8, en de zorgverleners met ZV 1 t/4. De vier familieleden worden aangeduid met broer/zus/vrouw plus de betreffende jong dementerende.
Tabel 1 Corpusmateriaal Gesprek
Soort opname
Gesprek Gesprek Gesprek Gesprek
Eigen opname Eigen opname Eigen opname Documentaire
1 2 3 4
Duur (minuten) Participanten Participanten met dementie zonder dementie 8.37 JD4, JD6, JD2, JD3 Zorgverlener 1 en 2 40.14 JD4, JD1, JD2, JD5 Onderzoeker 26.46 JD3, JD6, JD7, JD8, (JD9*) Zorgverlener 1, 2 en 3 23.57 JD3, JD2, JD1 Interviewster, Partner van JD3, ZVIII, Broer en zus van JD2 *
* Komen niet voor in de fragmenten
19
Uit de vier uur aan opgenomen materiaal is er ruim anderhalf uur bruikbaar gebleken voor onderzoek en is vervolgens getranscribeerd. De proefpersonen lijden allen aan een vorm van jong dementie en bevinden zich in het eerste of tweede stadium van de ziekte. Het onderstaand schema bevat een overzicht van de persoonsgegevens van de proefpersonen welke wordt aangeduid me 'JD plus nummer'. Tabel 2 Proefpersonen Naam JD8
Leeftijd 53 jaar
Opnamejaar 2005
Diagnosecategorie N.A.H.* Vasculaire dementie
JD2
50 jaar
1998
N.A.H.* Lewy body dementie
JD1
49 jaar
2002
N.A.H.* Vasculaire dementie
JD7
57 jaar
2009
Korsakov
JD5
68 jaar
2001
Lewy body dementie
JD4
63 jaar
2010
Alzheimer
JD3
68 jaar
2006
Frontaalkwabdementie
JD6
59 jaar
2004
Wernicke-Korsakov
*niet aangeboren hersenletsel
3.5 De
Onderzoeksmateriaal conversaties
zijn
in
december
2010
opgenomen
met
toestemming
van
alle
gespreksdeelnemers. Zij waren niet op de hoogte van het doel van het onderzoek. In de meeste gevallen zat ik als onderzoeker achter de tafel van het gesprek en gedroeg mij als observeerder. Enkele keren werd ik in het gesprek betrokken door de conversatieparticipanten maar ik probeerde het gesprek niet te sturen. De conversaties zijn opgenomen met zowel audio- als videoapparatuur. De keuze voor het werken met een video-opname - naast audioopname - is ontstaan omdat dit de mogelijkheid geeft om ook visuele elementen zoals gezichtsuitdrukkingen, gebaren en het hanteren van allerlei objecten te bestuderen. Volgens Houtkoop en Koole is het bij het transcriberen van belang alles zo gedetailleerd mogelijk weer te geven aangezien de relevantie van de aspecten van een interactie vooraf niet duidelijk is (Houtkoop & Koole 2000:93). Daarnaast zijn video-opnames eigenlijk onmisbaar bij het transcriberen van een meerpartijengesprek aangezien er een groot risico bestaat dat de stemmen door elkaar worden gehaald. Uit het materiaal zijn drie gesprekken gekozen die geschikt zijn om te transcriberen; in de andere gesprekken werd nauwelijks gesproken en die zijn dan natuurlijk niet bruikbaar voor een analyse van gesprekspraktijken. Het vierde deel van het materiaal bestaat uit verschillende gesprekken uit de documentaire 'Als weten vergeten wordt', uitgezonden door Kruispunt (La Fors 2011). In deze documentaire - en ook in de andere gesprekken - worden er soms vragen gesteld door de zorgverleners om de conversatie om gang te houden. Ze fungeren hierbij als eerste spreker en bezitten vaak kennis van het antwoord op de vraag die ze stellen. Die vragen zijn dus bedoeld om de actieve participatie van de dementerende te stimuleren en worden in deze context aangeduid met training questions (Mikesell 2010:467).
20
3.6
Betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek
Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te waarborgen is elke fase in het onderzoek nauwkeurig beschreven in dit hoofdstuk. Naast alle uitgewerkte transcripties van het onderzoeksmateriaal zijn ook de video- en audio-opnames beschikbaar voor een eventuele volgende onderzoeker. Het verkrijgen van overeenkomstige gegevens bij herhaling van het onderzoek is vrijwel onmogelijk bij dergelijke CA-studies, maar een simultane werkwijze in een herhalend onderzoek is op deze manier wel toegankelijk. Vanwege het waarborgen van de privacy zijn alle namen van de onderzoekspopulatie volledig geanonimiseerd. In het onderzoek is sprake van een
hoge interne validiteit. De onderzoeksgroep is door willekeurige
omstandigheden bepaald en geen enkel gesprek is met opzet uitgelokt ten behoeve van het onderzoek. Door de zorgvuldige omgang met de data is gegarandeerd dat alle relevante aspecten van de corpus zijn uitgewerkt. De externe validiteit gaat over de generaliseerbaarheid van het onderzoek. Net als bij de meeste kwalitatieve onderzoek is de generaliseerbaarheid gering. Smaling (2009) deelt externe validiteit voor het kwalitatieve onderzoek in, in ontworpen generaliseerbaarheid en communicatieve generaliseerbaarheid. Om ontworpen generaliseerbaarheid in dit onderzoek aannemelijk te maken zijn van tevoren in het onderzoeksontwerp -en ook in de uitvoering van het onderzoek,- maatregelen getroffen, zoals de indelingscriteria die gemaakt is voor herhaling en routineformulering. Deze indeling is relevant
voor
de
probleemstelling
van
het
onderzoek.
Smaling
duidt
dit
aan
met
variatiedekkende generaliseerbaarheid. Bij communicatieve generaliseerbaarheid gaat het om de beoordeling achteraf in hoeverre en voor welke contexten de resultaten van het onderzoek wel of niet opgaan, zonder dat daar in de onderzoeksopzet waarborgen voor zijn ingebouwd. De lezer kan zelf bepalen in hoeverre het onderzoek relevant is voor de eigen, of de door hem of haar beoogde, situatie, persoon, et cetera relevant is. In dit onderzoek wordt daarom uitgebreide verslaggeving van allerlei aspecten van het uitgevoerde onderzoek verschaft die de lezer in staat stelt om tot een eigen oordeel te kunnen komen (Smaling 2009:5-9).
21
4.
Analyses
In totaal zijn er in het corpus 63 herhalingen en 46 routineformuleringen gevonden. Hierbij gaat het enkel om herhalingen en routineformuleringen afkomstig van de taalgebruikers met een dementie; de taalgebruiksfenomenen van zorgverlener(s) of familie zijn buiten de beschouwing gelaten. Om te kijken hoe deze twee fenomenen zich manifesteren zal in de analyse gekeken worden naar de communicatieve functies die zij in de sequentieorganisatie vervullen. Daarbij wordt er met
name
gekeken naar de vormgeving en de positie van die
uitingen. De uitkomsten zullen vergeleken worden met de situaties die je bij 'gezonde' taalgebruikers zou verwachten. Door al deze aspecten te analyseren hopen we
inzichten te
krijgen omtrent het taalgedrag die wellicht ook een beter beeld geven van het ziektebeeld van personen met dementie. Er wordt nu eerst een overzicht gegeven van de voornaamste gebruiksomgevingen van herhalingen.
4.1
Herhalingen
Om uitspraken te kunnen doen over de werking van herhalingen dient de sequentie-organisatie geanalyseerd te worden waarin die herhalingen voorkomen. Sommige herhalingen kunnen zelfs enkel op basis van hun sequentiële positie als zodanig worden begrepen. In het theoretisch kader van dit onderzoek werd al duidelijk dat herhalingen diverse functies kunnen hebben.
In
het
onderzoeksmateriaal
bleken
herhalingen
veelal
te
functioneren
als:
instemming, ontvangstbevestiging, continueerder, repairuitvoering, en bevestiging. Ook kwam er
in
het
corpus
een
bijzonder
herhaling
voor:
de
routineformulering die als reported speech functioneerde.
herhaling
van
een
specifieke
Dit verschijnsel wordt beschreven
in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk.
4.1.1 Herhaling als instemming In paragraaf 2.2 werd al genoemd dat herhaling een effectief middel blijkt te zijn om een instemming te bewerkstelligen. Een van de mogelijkheden om instemming te betuigen is het herhalen van de evaluatie uit het EPD en hier het woord 'ook' aan toe te voegen (Pomerantz 1984:65). In fragment 1 is dit verschijnsel waar te nemen. Hier is te zien dat een recipiënt uitgenodigd wordt door een evaluatie van het EPD (r.364), om ook stelling te nemen met betrekking tot een onderwerp. In dit geval gaat het om het nieuwbouwappartement waarin de bewoners komen te wonen. Eerst zien we ZVIII een instemmende evaluatie geven, waarna JD2 herhaling van de evaluatie van ZVIII gebruikt om een TPD te leveren ten opzichte van zowel de evaluatie van JD3 als die van ZVIII. (1) 363
4: 363-372 ZVIII
[ook
22
364
JD3
365
ZVIII
[ik vind het wel ik vind het wel KIL allemaal van die vierkante [vind ik [echt
366
nieuwbouw
367
JD3
368
JD2
369
JD3
370
JD3
371 372
ik►
ja dat is echt nieuwbouw [he vind ik ook >dan< [nee vind ik nvind het niet huiselijk
>maar< heb het
JD2
↑wel
gesien (1.5) maar ik ben
↑niet
↑tis
niet anders nou ik
enthousiast
nee?
Beschrijving fragment 1 De bijdrage van JD2 in r.368 functioneert als een tweede stellinginname (TS, of een second assessment). Door de instemming in de evaluatie is hier sprake van sequentiële overeenstemming, wat bevorderlijk is voor topicafsluiting (Mazeland 1992:208). In de TS gebruikt JD2 bijna dezelfde terminologie als in de eerste stellingname (ES) van ZVIII (r.365) wordt gebruikt, ze brengt alleen wat syntactische variatie aan. Op deze manier benadrukt JD2 dat er sprake is van een tweede claim, en dat zij hiervan eigenaar is (Stivers 2005:137). Met de laatste component van haar uiting - “vind ik ook dan” -, maakt ze duidelijk dat ze een tweede
assessment realiseert, op dezelfde
'hoogte' als ZVIII. De herhaling is zo ook een vorm van alignment ten opzichte van ZVIII. Sequentieel gezien is die uiting dus wel een preferred next action (Pomerantz 1984:63):
JD2
brengt haar oriëntatie op de activiteit en de sociale identiteit van ZVIII (en van JD3) ermee tot uitdrukking. Ze herkent de projectieve kracht van beide bijdragen en reageert adequaat op het assessment door dat te herhalen en er zo mee in te stemmen.
Gemarkeerd De situatie in dit fragment lijkt op het eerste gezicht niet afwijkend van een conversatie tussen 'gezonde' partners. Wanneer we kijken naar de andere fragmenten is er echter wel een opmerkelijk patroon te herkennen in het conversationele gedrag van JD2. Zo is het laatste "dan" (r.368) wel typisch voor haar, helemaal nadat ze in eerste instantie claimt eigenaar te zijn van de bewering. Het verschijnsel is misschien nog beter te zien wanneer we de zin omdraaien: „Dan vind ik (dat) ook'. Het lijkt alsof JD2 zich zo focust op haar gesprekspartner ZVIII dat ze het eens is met haar, ongeacht de inhoud van haar nog onuitgesproken bewering: 'wat jij vindt vind ik ook'.
Nog een stapje verder bij instemming met een evaluatie is de upgrade techniek, waarbij er een sterkere evaluatie wordt gegeven dan de initiator van het EPD heeft gedaan (Pomerantz 1984:65). Hiermee wordt de eigenaar van deze upgrade-uiting als het ware 'eigenaar' van de evaluatie; hij of zij krijgt primaire toegang tot deze evaluatie en markeert epistemische
23
autoriteit (Van Kruiningen 2010:154). Dit wordt bijvoorbeeld gerealiseerd door het gebruik van een overtreffende trap, zoals „prachtig‟ na het ES „mooi‟. Volgens Pomerantz zijn upgrade instemmingen vaak direct na de evaluatie uit het EPD gepositioneerd. Hierbij kan er een stukje overlap plaatsvinden. In fragment 2 wordt deze upgrade-techniek gehanteerd door JD2. (2)
2: 511-518
509
O
oh er gaan veel mensen naar huis hier?
510
JD2
ja ja ja ja ja
511
O
vind je dat lekker?
512
JD2
►
513
heer:lijk toch ja (4.0)
514
O
515
JD2
516
O
nog naar je familie of naar vrienden? ►
vrienden ja familie Oke
Beschrijving fragment 2 JD2 geeft in r.513 een instemming op de vraag uit r.511 of ze het ”lekker‟‟ vindt om weer naar huis te gaan met de upgrade "heerlijk" en vraagt daarnaast om instemming door “toch”, en geeft eigenlijk deze instemming zelf “ja”. Deze constructie zien we ook vaak in gesprekken van „gezonde‟ taalgebruikers. JD2 heeft nu primaire toegang gekregen tot de evaluatie. De second-speaker herhaling vindt plaats in r.515. Met deze uiting probeert ze te voldoen aan de vraag om respons van mij (O). Hier krijgt ze een ontvangstbevestiging op in r.516 waarmee enkel ontvangst van het antwoord wordt geregistreerd.
Gemarkeerd Herhaling wordt hier gebruikt als een respons op een ES in de vorm van een vraag. Hierbij is het wel opvallend dat die herhaling gevolgd wordt door de tag “toch ja" waarmee ze bevestiging zoekt voor haar instemmende evaluatie. Meestal gebeurt het vragen van deze bevestiging juist tijdens een ES: de initiator betrekt dan overige participanten bij het ontwerp, checkt zijn of haar assumpties, en verlangt gedeelde autoriteit en medeverantwoordelijkheid ten aanzien van dat ontwerp (Van Kruiningen 2012:172). De tweede uiting van JD2 (r.515) is nog opmerkelijker. In r.514 vraag ik (O) door het stellen van een alternatieve vraag een keuze te maken uit de mensen waar ze heen gaat. JD2 kiest in haar uiting niet uit één van beide opties in haar antwoord, maar noemt beide: dat kan als gemarkeerd gezien worden. Er zou sprake zijn van een ongemarkeerde situatie als er een herstel zou plaatsvinden waarbij ze haar eerst gegeven antwoord "vrienden" zou herzien. In dit fragment lijkt dit niet aan de hand, aangezien de drie woorden achter elkaar en met een gelijke snelheid worden uitgesproken.
24
Dat een instemming ook vergezeld kan gaan van een aanvulling, is te zien in fragment 3. Hier is er sprake van topic-talk over de komst van de ex-man van JD5. Dit is al enkele regels eerder geïnitieerd. (3) 2: 121-135 120
O
wat komt tie doen morgen dan?
121
JD5
hij komt met
122
O
o:ke
123
JD2
124
JD5
125
JD5
ja
126
O
jaa?
127
JD2
hjah
128
O
voor iedereen
129
JD5
nee voor mij al↑leen
130
O
alleen voor jou
131
JD2
132
►
↑frui:t
hij neemt altijd lekker fruit [mee he(naam JD5)? [ja
►
komt tie altijd gezond der fruit brengen hè (1.0)
133
O
o lekker
134
JD5
ja:.
Beschrijving fragment 3 JD2 start in r.123 een nieuwe sequentie welke een vervolg is binnen het topic. Ze herhaalt delen van de uiting van JD5 – “fruit” - maar nu geframed als een assessment in een vraag om bevestiging. Deze bevestiging volgt tweemaal door JD5 “ja”, en leidt tot twee post-expansies (r.126–r.127 en r.128-r.129), en een derde positie-afsluiter in de vorm van een herhaling van het laatste TPD (r.130). Vervolgens begint JD2 nogmaals met globaal dezelfde propositionele inhoud als in r. 123 en opnieuw met een assessment in een bewering met een tag question, die dus een TPD uitlokt. Dat TPD volgt nu, en nu wel als een TS (r.133). Vervolgens stemt ook JD5 in met dat assessment. Wat in dit fragment gebeurt lijkt op basis van verticale coherentie (de coherentie die alleen gebaseerd is op het topic) tevens wordt geconfabuleerd. Het topic 'fruit‟ wordt uitgebreid door kenmerkende features die bij fruit horen: lekker (r.123), gezond (r.131).
Gemarkeerd Sequentieel gezien is de uiting in r.131, waar de uiting uit r. 123 nog een keer wordt herhaald, niet gemotiveerd. Deze uiting lijkt los -alleen topicaal- verbonden. De tag "hè" lijkt bedoeld om herkenning om te roepen. Deze tag komt in beide herhalingen van JD2 voor en is overigens net als “toch ja” kenmerkend voor haar taalgedrag. Tevens opmerkelijk is het opnieuw beginnen van JD2. Dit gebeurt wellicht omdat het TPD dat na r.123 (instemming) is geleverd eigenlijk geen recht doet
25
aan de projectie in r.123: deze projecteert hier al een TS. Dat blijft in deze situatie achterwege. Wat hier opvallend is, is dat zo laat nog een keer geprobeerd wordt om een TS te verkrijgen. Dit kan dus gezien worden als een gemarkeerd moment in de interactie.
4.1.2 Herhaling als continueerder Met een continueerder wordt er geen inhoudelijke reactie gegeven maar laat de recipiënt zien dat hij of zij een voortzetting van de beurt van de vorige spreker verwacht. De respons werkt dan voortgangsondersteunend (Van Kruiningen 2010:133). De hoorder geeft door middel van zo‟n continueerder blijk van actief luisteren. Continueerders treden vaak vlak na het einde van een beurtopbouweenheid (BOE) op. Op deze manier wordt
duidelijk dat de hoorder de
voorafgaande beurt probleemloos heeft verwerkt. Als continueerders achterwege blijven kan dat een aanleiding voor de spreker zijn om te vermoeden dat de hoorder iets niet begrijpt of niet meer luistert (Houtkoop & Koole 2000:73). Dat herhalingen kunnen functioneren als continueerders is ook te zien in fragment 4. (4)
1: 3-13
3
ZVI
4
JD4
5
ZVI
6
► JD3
7
JD4
nee: met m'n
8
ZVI
Gek=
9
JD4
=heel gek ja:
10
oke, (tel[epathie) [maar ik heb wel een turbulent leven gehad hoor datte: >heb je een< turbulent leven gehad?
↑O:
span↑nend? vertel es?
een turbulent leven.
↑man
(2.0)die werd op een gegeven moment helemaal gek
(1.0)
11
ZVI
gek in de zin van?
12
JD4
ja waar in de zin
13
↑van
in-gv in ene was het gewoon zo dat die
heel raa:r ging doen, en dat werd steeds erger en
↑erger
Beschrijving fragment 4 In r.6 levert JD3 een gedeeltelijke herhaling van de topicsamenvatting (r.4),) hij vraagt om nadere invulling van de open term "turbulent". De mededeling waarop JD4 het nieuwe topic introduceert is herkenbaar vormgegeven als een samenvatting (Mazeland 2003:188). Er is duidelijk meer te vertellen
over
dit
onderwerp,
maar
ze
wacht
tot
haar
gesprekspartners
aangeven
hier
geïnteresseerd in te zijn. Dit is ook te zien aan het rekken van de laatste klinker in “datte::”. De sequentiële structuur maakt duidelijk
dat de recipiënt het topic stabiliseert waarna de eerste
spreker het nieuws verder uitwerkt (Mazeland 2003:188). Dit gebeurt door ZVI, maar ook JD3 ondersteunt het spreken door de herhaling van de topicaankondiging.
26
Gemarkeerd Een luisteraarsbeurt is bij voorkeur voortgangsonderstuenend (Mazeland 2003:16). Toch levert JD3 na r.6 verder geen conversationele bijdrage meer tijdens het verhaal (zelfs niet met
minimale
luisterresponsen). Hij heeft zichzelf dus in de rol van afluisterende recipiënt geplaatst en is geen primaire adressaat meer. ZVI is degene die verder de recipiëntreacties - reacties die JD4 uitnodigen een bepaald aspect verder uit te werken - levert.
4.1.3 Herhaling als repairuitvoering Herstelwerk kan plaatsvinden op eigen initiatief of het initiatief van de ander. In fragment 5 is komt de eerstgenoemde vorm voor, maar betreft herstel van de ander. (5) 533
3: 533-563 ZVI
de laatste
534
(4.0)
535
JD3
536
JD6
.h en een ou[we Daf [ik ben benieuwd wat die oto op zn dak heb
537
zitte
538
ZVI
539
JD3
540
JD6
↑strandspulle
541
ZVI
[((lacht))
542
ZVII
[((lacht))
543
JD6
↑strandspulle
544
JD3
545
ZVI
jah dat denk ik ook wel
546
JD3
((knikt))
547
JD3
° (
548
JD6
ja dat[zijn dat zijn spullen voor aan het
549
JD3
550
JD3
551
ZVI
552
kijk maar eve, hou maar ►
►
↑vast
((overhandigt het boek aan JD6))
het is een ouwe Daf
((pakt het boek vast))
volgens mij zijn het ((knikt))
)
↑strand
[we►
((tikt op de afbeelding)) en waarom zoude ze daar nou een auto neerzetten met allemaal strandspulle erop
553
JD3
=grapje
554
ZVI
grapje?
555
JD3
voor het contrast
27
Beschrijving fragment 5 In fragment 5 initieert JD3 een ES in r.539, en JD6 een ES in r.540. Dit wordt ontvangen met een lach van zowel ZVI als ZVII. Dit is een reactie op de uiting van JD6 aangezien JD6 door de stijgende intonatie zijn verbazing laat merken over de „vreemde attributen‟ op de auto van het plaatje. Zowel JD3 als JD6 gebruiken ander-repair om de uiting van de ander te verbeteren met hun eigen interpretatie van de afbeelding. JD3 ontvangt een overeenstemming van ZVI (r.545) op zijn ander herstel. Hij lijkt op zoek te zijn naar een overeenstemming van zijn andere gesprekspartner(s) in r.550, maar dit blijft uit. Gemarkeerd Er is hier sprake van een gemarkeerd verloop doordat de twee gesprekspartners teveel lijken te zijn georiënteerd op hun eigen herstelwerk. In dit fragment lijkt er ook sprake te zijn van een misverstand. Het probleem ontstaat omdat de beurten van JD3 en JD6 inhoudelijk niet op elkaar georiënteerd zijn; de focus ligt op hun eigen inhoud, waarbij ze niet bijster geïnteresseerd lijken te zijn in de inhoudelijke bijdrage van de ander.
Er is in deze situatie dus sprake van twee topic-
lijnen: JD6 spreekt over de attributen op de auto (strandspullen), en JD3 heeft het over een ander element uit de afbeelding (kerncentrales). Beide gesprekspartners lijken de bijdragen van de ander slechts in beperkte zin te benutten: ze reageren wel op de goede plek met een ander-repair (r. 539, r. 544), maar inhoudelijk komt het niet verder: er volgt steeds weer een herbevestiging van wat ze al gezegd hadden. 'Gezonde' sprekers zouden waarschijnlijk in deze situatie in discussie gaan met elkaar over de interpretatie van de afbeelding. Het zonder omhaal tegenspreken van een standpunt van de ander zou dan een geprefereerde voortzetting in de sequentie zijn. In fragment 5 is dit niet het geval aangezien het overbrengen van hun eigen beweringen en streven naar een goede samenwerkingsrelatie in de sequentieorganisatie haaks op elkaar lijken te staan.
In fragment 6 is er ook sprake van herstel (een 'bijzonder soort' derde positie-repair) in de vorm van herhalingen van wat al eerder door dezelfde spreker was gezegd, maar kennelijk niet is opgepikt. Hier zijn dus mogelijk verwerkingsproblemen aan de orde. (6) 1
2: 1-11 JD4
maarjah mn
2
↑jas
weg.
(1.75)
3
JD2
>zal wel op je< kamer hange
4
JD4
waar ze et allemaal gelaten hebben ik weet niet [maar
5
JD2
►
6
[zal wel op je kamer hange
7
JD4
8
JD2
ja maar dat hing allemaal netjes op de gang en [dat is allmaal weg ►
[zal op je kamer hange
28
9
(1.0)
10
JD4
11
ja ook gedaan ook een kiertje nog allmaal weg (1.5)
Beschrijving fragment 6 JD2 geeft in regel 3 een suggestie aan JD4 waar haar jas zou kunnen liggen. JD4 neemt geen notie van deze suggestie maar vervolgt haar klacht. JD2 herhaalt de suggestie letterlijk in regel 5 als een vorm van self-repair in de derde beurt
JD4 wijst de suggestie af in regel 7 door de counter "ja
maar". In regel 8 produceert JD2 opnieuw de suggestie in
overlap op "dat is allmaal weg". Ze
reageert hier dus nog niet op het eerste gedeelte van JD4's uiting waarin ze vertelt dat alles weg is, maar refereert opnieuw aan de eerste klacht van JD4 in r.1, dat de jas weg is. Gemarkeerd In deze situatie zijn mogelijk verwerkingsproblemen te zien. De syntactische constructies kloppen voor een belangrijk deel, maar het probleem hier heeft te maken met de interpretatie. JD4 lijkt de uitingen van JD2 op een andere manier te benutten dan JD2 beoogt. Er lopen als het ware twee parallelle lijnen in het gesprek: JD4 die zich verwondert hoe haar jas van de gang verdwenen kan zijn, en JD2 die een suggestie doet waar haar jas naar alle waarschijnlijkheid ligt. Net als in het vorige fragment lijken de gesprekspartners sequentieel niet georiënteerd op elkaar. In regel 10 lijkt JD4 toch nog iets met de suggestie van JD2 gedaan te hebben, maar het is nu niet meer passend in de gesprekscontext. Spreker JD2 herstelt dus niet zozeer zichzelf, als wel het niet verwerkt hebben van de suggestie door de gesprekspartner. Ze brengt het -nadat dat gebleken is (de tweede positie) - onder de aandacht. Overigens is het niet zo dat de ander (JD4) niks opmerkt: ze reageert wel degelijk op de uiting, alleen niet op de inhoud van de suggestie, maar -naar het lijkt - wel op de aard van de handeling (suggestie). Daarop regeert ze met een 'Maar-uiting'.
Het onderstaande fragment (7) laat - anders dan de vorige voorbeelden- een expansie zien van de oorspronkelijke vraag-antwoordsequentie met een reeks van repair-initiëringen. Het gaat hierbij om niet-geprefereerde voortzettingen na een vraag. In dit fragment wordt JD3 geïnterviewd door de documentairemaakster van de documentaire 'Als weten vergeten wordt'. In deze situatie zijn twee klassen van voortzetting relevant: enerzijds voortzettingen waarin een beschrijving geleverd wordt die de antwoorder van toepassing acht, anderzijds voortzettingen waarin de recipiënt van een vraag meedeelt geen antwoord te weten (Mazeland 1992:200). (7)
4: 9-27
61 62
I
63
JD3
►
maar hoezo de verve:ling want ik ↓neem aan dat jullie samen dingen doen <wandelen> ja wandelen we hebben gewandeld ja bij
29
64 65
Vrouw JD3
geschaa:kt heb je
66 67 68 69 70 71 20
Vrouw JD3 Vrouw JD3 JD3 Vrouw
geschaakt ja met mn eh (0.5)vroe↑ger nee nu (0.25) gisteren gisteren met dinges geschaakt met Esther nee neehee! (2.0) nouh (.) week niet meer. jawehl dat weet je wehh:l
21
JD3
met Edwin
22
Vrouw
23
JD3
24
Vrouw
25
JD3
► ► ►
nee gisteren! heb je geschaakt ►
[oooh geschaakt [op de (2.0) computer =op de com- op die computer heb ik geschaakt ((wijst naar voren))
26
Vrouw
79
JD3
ja ►
ja: nee dat
↑klopt
Beschrijving fragment 7 JD3 lijkt in eerste instantie zeker van zichzelf te zijn om een correct antwoord te leveren. In r.63 demonstreert hij dit door verschillende aanwijzingen: hij spreekt zijn antwoord "wandelen" opvallend langzaam en nadrukkelijk uit, hij bevestigt dit antwoord met "ja wandelen", herhaalt dit in gedeeltelijk gemodificeerde vorm door er een onderwerp aan toe te voegen: "we hebben gewandeld" en bevestigt dit ten slotte. Zijn antwoord wordt tot tweemaal toe niet geaccepteerd door de 'alwetende' gesprekspartner: zijn vrouw. Ze geeft aan dat zij zijn antwoord niet correct vindt, door een ander-repair in de vorm van een alternatief voor de activiteit die JD3 noemt, te geven "geschaakt heb je". JD3 stemt hiermee in en probeert hier nog meer informatie aan toe te voegen maar toont een aarzeling “met mn eh”. Na een korte pauze geeft hij een toevoeging: hij geeft informatie over het tijdstip: “vroeger”. De uiting van JD3 in r.65 is een herstel van zijn uiting in r63.
Hij herziet zijn eigen beschrijving van zijn activiteiten op initiatief van zijn vrouw.
Opvallend is dat JD3 met een zekerheid zijn antwoord geeft, waardoor het lijkt alsof zijn uiting door een inferentieel proces tot stand is gekomen. Toch stelt hij in r.71 door het "nou" de levering van een niet-geprefereerde handeling uit. JD3 acht zichzelf kennelijk niet in staat een inhoudelijk correcte uiting te leveren. De vrouw van JD3 legt zich niet neer bij JD3‟s probleem om een correct antwoord te geven op de vraag van de interviewster uit r. 61. Dit demonstreert zij door correcties te geven "geschaakt heb je", of door letterlijk aan JD3 een aanmoediging te adresseren: "jawehl dat weet je wehh:l”. JD3 maakt geen onderscheid tussen wat hij weet en informatie die hij afleidt uit de uitingen van zijn vrouw. Als de vrouw van JD3 niet aanwezig was geweest als 'wetend persoon' had de interviewster er als het ware op moeten vertrouwen dat wat haar informant (JD3) vertelde, ware beweringen waren. De vrouw van JD3 voorkomt in dit geval dat de interviewster incorrecte informatie krijgt. De interviewster zelf beschikt immers slechts over beperkte middelen om de door haar respondent geleverde informatie op haar correctheid te toetsen. Zolang zij geen aanleiding ziet om de geleverde beschrijving ter discussie te stellen, moet zij haar informant een
30
minimaal soort vertrouwen schenken (Mazeland 1992:195). Doordat JD3 nu samen met zijn vrouw één is, kan er door de voorzetten, en uiteindelijk door de ander-correctie van de vrouw, een antwoord gegeven worden aan de interviewster. Gemarkeerd Fragment 7 vindt plaats in een interviewsetting. Hier gelden andere restricties op de invulling van de derde positie, dat wil zeggen, de positie na het TPD van een basispaar. De derde positie is karakteristiek voor het soort handelingsprojecten die in de betreffende situatie wordt uitgevoerd (Atkinson 1982; Mazeland 2003:144). Het bijzondere in fragment 7 is dat er geen sprake is van een simpele sequentiestructuur. De oorzaak hiervan zijn onder andere de vele herstelinitiëringen. Volgens Mazeland is er bij herstelinitiëringen na een niet-geprefereerd TPD het de spreker van het TPD die zijn of haar beurt eventueel aanpast richting een meer geprefereerde voortzetting. Er is ook een groep reacties op een niet-geprefereerde voortzetting waarin de spreker van het EPD zich aanpast om een meer geprefereerd sequentieresultaat te behalen (Mazeland 2003:142). In dit geval zijn beide opties niet van toepassing maar is het juist de derde gesprekspartner, de vrouw van
JD3,
die
repairverzoeken
uit
en
ander-correcties
geeft.
JD3
lijkt
een
volwaardige
gesprekspartner te willen lijken maar slaagt hier niet volledig in. Niet doordat hij sequentieel geen adequate reactie geeft, maar doordat hij niet meer in staat is om de gevraagde kennis op te halen. De vrouw van JD3 geeft verbeteringen of aanwijzingen voor zelfcorrecties. Dit is vergelijkbaar met een situatie in een klaslokaal; de leraar is „alwetend‟ en geeft soms aanwijzingen hoe de fout verbeterd kan worden (Mazeland 1995:69). Dit past echter niet bij de setting van dit gesprek. In een interviewconstellatie verschaft de geïnterviewde vooral informatie en lokt de interview vooral informatie uit (Mazeland 1995:83). Deze situatie lijkt kenmerken van een klaslokaalsituatie te bevatten, waarbij de vrouw van JD3 als een evaluerende docent fungeert en JD3 als een leerling. Dit maakt het fragment complex en enigszins gemarkeerd.
4.1.5 Herhaling als ontvangstbevestiging Door middel van ontvangstbevestigers (acknowledgment tokens) laat de recipiënt zien dat hij of zij de vorige beurt of BOE adequaat heeft ontvangen. Naast reacties zoals 'oké' of 'jaja' kunnen
ook
(gedeeltelijke)
herhalingen
tot
ontvangstbevestigingen
gerekend
worden
(Houtkoop & Koole 2000:80). In fragment 10 is er tweemaal sprake van een herhaling als ontvangstbevestiger. Het eerste voorbeeld bestaat uit een ontvangstbevestiging in de derde positie dat afkomstig is van de leverancier van het EPD. (10)
4: 256-266
256
ZVIII
hai
257
JD2
goedemorge
258
ZVIII
rustig an doen he (0.5) ben je al lang wak↑ker
31
259
JD2
=ja (0.5) wat voor dag is t?
260
ZVIII
we hebben een dinsdag vandaa:g
261
JD2
262
ZVIII
heb je je kleren al?
263
JD2
ga ik eh pakke. schoon
264
ZVIII
jah? (0.25) pak maar
265
JD2
prima
266
ZVIII
gaat tie?
267
JD2
►
►
268
dinsdag goed. wassen aankleje: prima.
ja hoor prima hoor ja hoor prima hoor mevrouw ga me lekker wassen aankleje
CA-beschrijving fragment 10 JD2 geeft door middel van een ontvangstbevestiging aan dat het TPD van ZVIII (r.260) een geprefereerd respons is. De ontvangstbevestiging heeft de vorm van een herhaling van dit TPD met het component “goed” en functioneert als derdepositieafsluiter.
De ontvangstbevestiging wordt
uitgebreid met “wassen aankleje” waarmee ze als het ware aangeeft dat ze weet wat er moet gebeuren als het weer een nieuw dag is. Dit heeft dus betrekking op iets buiten de conversatie. “Prima” is dan ook een instemming op deze activiteiten, zonder dat ZVIII dit uitgesproken heeft. De tweede herhaling vindt plaats in r.264 als TPD en is een letterlijke herhaling van zichzelf. JD2 herhaalt de uiting “Ja hoor prima hoor” in een letterlijke vorm. Deze herhaling lijkt op een parafrase. Gemarkeerd Een verschil met het taalgebruik zoals we dat kennen bij 'gezonde' gesprekspartners is dat de herhaling niet zo vaak wordt gedaan: “Ja hoor prima hoor” wordt hier direct, in precies dezelfde vorm herhaald. Dat JD2 ZVIII aanspreekt met mevrouw geeft overigens aan dat JD2 haar waarschijnlijk niet herkent, of haar eerbiedig wil aanspreken (al lijkt dit het minst aannemelijk).
Ook in het volgende fragment is er sprake van een herhaling - nu van de andere spreker- als ontvangstbevestiging in het TPD dat geleverd wordt door JD2. (11) 4: 326-335 328
JD2
zoho
329
ZVIII
groot he
330
JD2
JAH!
331
ZVIII
het is niet alle<maal> hoor, middengedeelte
332
JD2
333
JD3
t-tis wel het is wel allemaal staal hier he?
334
ZVIII
staal?
335
JD3
nou tis allemaal hard geen vloerbedek↑king
336
ZVIII
nee: dat
►
middengedeelte ohja
klopt
32
337
JD3
►
nee
Beschrijving fragment 11 Het EPD wordt door ZVIII geleverd in r.331. Ze verstrekt in deze beurt informatie over het appartement. Door “middengedeelte” te herhalen geeft JD2 aan deze informatie te hebben ontvangen. Met “ohja” maakt ze dit nog extra duidelijk. Vaak wordt de „oh‟-ontvangst, waartoe de 'ohja' ook behoort, door hoorders gebruikt als nieuwsbevestiger (Heritage 2004: 123) waarmee een sequentie kan worden afgesloten (Mazeland 2003:134). Ook in dit geval sluit JD2 met 'ohja' de sequentie af. In ieder geval wordt dit als zodanig behandeld door JD3 die een nieuwe sequentie start. Ongemarkeerd In het fragment is te zien dat de ontvangstbevestiging geen gemarkeerde situaties oplevert. De ontvangstbevestiging vindt zowel plaats in hetals TPD als ook als derdepositieafsluiter. De uiting van JD3 is een instemming die overbodig is, maar is niet dusdanig afwijkend dat het als gemarkeerd taalgebruik zou moeten worden gezien.
4.1.6 Herhaling in reported speech In het corpus komt er een bijzondere vorm van een herhaling voor die betrekking heeft op reported speech. In een interactie kan reported speech gebruikt worden om te laten zien wat een huidige spreker, of iemand anders, in een eerdere situatie gezegd heeft. Door taalgebruikers wordt reported speech niet alleen gebruikt om te reconstrueren wat er werd gezegd, maar ook hoe. Dit is allesbehalve neutraal: tijdens het citeren geeft de spreker een evaluatie van het citaat, en geeft soms tegelijkertijd aan hoe het citaat moet geïnterpreteerd worden door de hoorders. Reported speech stelt een spreker in staat om een rijke, complexe taalstructuur te produceren. Volgens het „Participation model‟ van Goffman (1974) kunnen de sprekers verschillende identiteiten hebben in de verbale interactie: als
animator, author of
principal. Dit model werpt een belangrijk licht op de cognitieve complexiteit van sprekers in een conversatie. De animator, is degene van wie de stem wordt gebruikt: de spreker is dan slechts doorgeefluik van wat een ander heeft bedacht en ook gezegd. In fragment 12 is JD1 voor een deel in die rol. Ze introduceert in r. 546 een nieuw topic, namelijk het handschrift van haar vader. Aanleiding hiervoor is een kaart van haar vader, die ze uit haar tasje pakt. (12) 2: 546-552 544
JD1
►
vader Bart.(2.0) die man ken zo mooi schrijven zeg pa waarom heb je
J D
33
1 545 546 547
JD2 JD1
548 549 550
O JD1
dat mij((mannenstem))[daar ben ik al jaa:::ren mee bezig geweest meid pa [₤weer het handschrift Mar?₤ >doe niet zo raar lulle. ik ↑lul niet meid nou pa geloof het ↑wel< (3.25) ((lacht)) ((mannenstem))echt niet meid ((eigen stem)) nou pa daag dan niet.
JD1 is animating two figures in die beurt, namelijk JD1 zelf, in haar jongere jaren, en haar vader Bart van een tijd geleden. Hoelang het geleden is dat vader Bart dat zei,
wordt niet
verteld in het citaat. In de beurt van JD1 zitten kleine beurten opgebouwd, die onderdeel zijn van de reported speech. Als we deze uitvouwen is de volgende opbouw zichtbaar: Figuur 4.1 : opbouw reported speech fragment 12
JD1
zeg pa waarom heb je dat mij -
Vader
daar ben ik al jaren mee bezig geweest meid
JD1
pa doe niet zo raar lullen
Vader
ik lul niet meid
JD1
nou pa geloof het wel
Vader
echt niet meid
JD1
nou pa daag dan niet
Beschrijving fragment 12 JD1 introduceert het nieuwe topic in r.544: “vader Bart”. Vervolgens probeert ze haar vader te portretteren door iets te zeggen over zijn handschrift en vervalt vervolgens direct in een eerder gesprek. Die reported speech beperkt zich niet tot één beuropbouweenheid, maar bestaat uit een Discourse Unit (DU), een soort verhaal. JD2 toont herkenning in 546, waarmee ze om instemming vraagt. JD1 lijkt deze uiting van JD2 niet te hebben ontvangen en continueert haar DU. Dit is overigens geen gemarkeerde handeling aangezien de eigenaar van de DU het spreekrecht heeft om het verhaal af te maken. Ze laat een lange stilte vallen en ziet het lachen van mij (O) in 549 wellicht als een aanmoediging om haar DU nog verder uit te breiden. De dalende intonatie kan een aanwijzing zijn dat ze klaar is met het leveren van de reported speech. Gemarkeerd Er vinden hier een aantal opmerkelijke gebeurtenissen plaats. (i) Ten eerste valt op dat JD1 de reported speech behandelt alsof het een live verslag is van een gesprek. Er is zelfs een interruptie aanwezig door haar vader (in de tweede regel). Normaal gesproken citeren taalgebruikers volledige zinnen om het interpretatieproces voor de hoorder zo goed mogelijk te maken. (ii) Verder is het opvallend dat in deze reported speech een introductiecomponent (of introduction clause) afwezig is. Dit hoeft geen problemen op te leveren: er zijn andere middelen om onderscheid te maken tussen de figures (de karakters in de beschreven scène) (Goodwin 2007:20). JD1 maakt ook gebruik van een van deze middelen, namelijk een gemarkeerde voice-quality (McGregor 1994:74). Dit
34
veranderen in prosodie of stemgeluid wordt gebruikt om het 'theatraler' te brengen: 'alsof het een klein toneelstuk is' (Holt 2007:59). Voor de luisteraars is dit aantrekkelijker omdat ze het gevoel hebben 'live' bij het originele aanwezig te zijn. (iii) Verder is het opmerkelijk dat de context waarin de reported speech plaatsvindt enigszins afwijkend is. De context speelt een zeer belangrijke rol rondom de reported speech (Bakhtin 1981:357-258).
De voorgaande uitingen hebben geen
verband met de reported speech. Nu is dit niet altijd noodzakelijk maar de reported speech moet wel interactioneel gemotiveerd zijn. Clift stelde dat alle reported speech gemaakt is om duidelijk herkenbaar zijn als het begin van specifieke acties terwijl het diep gevormd is door de interactionele context waarin het geplaatst is. In dit fragment lijkt dit onduidelijk. Een argument waarom haar vader zo mooi kon schrijven, of waarom het handschrift zo mooi is, had hier verwacht kunnen worden. Hier is echter geen sprake van; het lijkt meer een discussie over het 'brutale gedrag‟ van JD1 als kind. (iv) Ook opmerkelijk in dit fragment is dat JD1 een tense shift terug in de tijd maakt zonder dit aan te kondigen, door in de beurt zelf, of in een vorige beurt, te vertellen dat het komend stukje reported speech zich vroeger heeft afgespeeld. (v) Tot slot is het recipiëntgedrag opvallend te noemen. JD2 behandelt de reported speech als een herkenning. Door “weer het handschrift Mar?” (r.546) geeft ze aan dat ze deze unit al eerder heeft gehoord. Ze vertoont luistergedrag door middel van het parafraseren, waarmee zij wel coöperatief handelt. Voor JD1 zou die
reactie van JD2 een aanwijzing kunnen zijn geweest dat haar vertelling geen
nieuwswaarde meer bevat aangezien JD2 de informatie al lijkt te kennen. JD1 lijkt hier niet direct op te reageren en continueert haar speech. De focus ligt bij JD1 dus niet op het coöperatief handelen, maar op herbeleven van een eerdere situatie; ze (re)produceert hierbij een opgeslagen dialogische unit uit haar geheugen in een puur monologische tekst.
(13)
2: 593-611
592
JD1
niet schrikken
593
O
wat dan?
594
JD1
de buur↑man
595
JD2
hde buurman? heheheh
596
(5.25)
597
JD1
mijn ouwe buur↑man, Ka↑rel Wol↑king
598
O
oo
599
JD2
leuk toch meid
600
JD1
601
JD1
602
OEHH die heb ik niet NOdig hoor heej ►
kijk en dit is die vader Bart, dat zie ik gelijk aan het handschrift die
►
man ken zo mooi s[chrijve
603
JD2
[mooi schr- handschrift ja ja ja]
604
O
[o:
605
JD1
606
JD2
►
ja dan zeg ik pa waarom heb je mij dan niet [gel[o hja ja jah
35
607
JD1
►
((mannenstem)) meid daar ben ik ja:ren mee bezig geweest
608
JD1
►
pa niet zo raar lullen joh, (2.5) lulle? ja lulle((mannenstem)) ik lul
►
niet meid nah sorry dan maar
609 610
JD2
hoh
Beschrijving fragment 13 Aan de regelnummers is te zien dat fragment 13 niet veel later plaatsvindt dan het vorige fragment waarin de reported speech plaatsvond. De trigger om de unit op te halen is hetzelfde: het pakken van de kaart van haar vader voor JD1 een reden om de reported speech te produceren in haar beurt. JD1 maakt gebruik van een directief component om het nieuwe topic te introduceren (r.601). De daadwerkelijke reported speech wordt geproduceerd in r.605. Ze lijkt echter zonder introductie midden in het verhaal te vallen. In tegenstelling tot de reported speech in fragment 12 maakt ze nu wel gebruik van indirected reported speech (IRS): “dan zeg ik”. Deze aankondiging wordt door Holt 'pronoun-plus-speech-verb' genoemd en dient om de reported speech te introduceren. Opvallend is in dit geval wel dat dit in tegenwoordige tijd gezet is aangezien het om een situatie uit het verleden gaat. Holt geeft zelf ook als voorbeeld van een pronoun-plus-speech-verb: “then we said...” (Holt 2007:56). De opbouw van deze reported speech is als volgt Figuur 4.2 : opbouw reported speech fragment 13 JD1
ja dan zeg ik: pa waarom heb je mij dan niet gel-?
Vader
meid daar ben ik jaren mee bezig geweest
JD1
pa niet zo raar lullen joh
Vader
lulle?
JD1
ja lulle
Vader
ik lul niet meid
JD1
nah sorry dan maa-
De "o ja ja ja" in r. 606 van JD2 demonstreert weer herkenning en kan als aanmoediging dienen om de DU af te maken. Dit doet JD1 ook, en ontvangt van JD2 in r.610 een ontvangstbevestiging. Gemarkeerd Net als in fragment 12 is er in dit fragment ook sprake van een interruptie door haar vader in de tweede regel. Het lijkt alsof de gebeurtenis zich voor haar ogen afspeelt, waarbij zij geen rekening houdt met de belangen van haar gesprekspartners. Het is als het ware een herinnering van een stereotiepe situatie die voortdurend terugkomt. Opvallend is dat JD2 enkel herkenning en een ontvangstbevestiging toont in plaats van inhoudelijk in te gaan op de vertelling.
(14)
2: 666-675
36
662
JD1
►
prettige kerstdagen en gelukkig nieuwjaar bedankt. (3.0) vader Bart.
663
JD1
►
ik heb nog geen
664
JD2
665
O
°aan het handschrift weet je het al°
666
JD2
₤dat <sier>lijk[e geschreve₤
667
JD1
►
668
JD1
►
((mannenstem))zeg meid ben ik jaren mee bezig geweest om jou te- ik zeg
669
►
pa doe effe normaa:l (3.0) effe? effe ja (1.0)dat is geen taal meid, nou
670
►
pah dan niet
671
JD2
672
JD1
↑naa:m
gezien maar als ik die handschrift[zie [o ₤ja ja ja₤
[o die man ken zo mooi schrijven
hah ►
dan doen we het maar e:ven GOEDZO MEID o:ke: pah
Enkele regels later volgt er weer een reported speech van JD1 die gelijkenis vertoont met de twee eerdere gevallen van reported speeches.
CA-beschrijving fragment 14 De opbouw van de reported speech in fragment 14 is als volgt: Figuur 4.3 : opbouw reported speech fragment 14 Vader
zeg meid daar ben ik jaren mee bezig geweest om jou te-
JD1
pa doe effe normaal
Vader
effe?
JD1
effe ja
Vader
dat is geen taal meid
JD1
nou pa dan niet, dan doen we het maar even-
Vader
goedzo meid
JD1
oke pa
In dit fragment begint JD1 -in tegenstelling tot de andere twee fragmenten- met het citaat van haar vader. Ook hier wordt deze eerste regel geïnterrumpeerd, nu door JD1 (van vroeger). Dezelfde gebeurtenis vindt ook plaats in de zesde regel, al is het nu vader die haar beurt overneemt. Een gelijkenis in de reported speeches is dat er telkens overeenstemming wordt bereikt tussen haar vader en JD1. Inhoudelijk zijn alle reported speeches net weer iets anders. Dit komt volgens Deborah Tannen vaker voor bij direct reported speech (DRS). Zij noemt reported speech daarom liever “constructed speech” (Tannen 1989:110-119) Gemarkeerd Opmerkelijk is het dat het inhoudelijk gezien niet over het handschrift gaat maar dat het accent weer ligt op het taalgebruik van JD1. De complexiteit wordt veroorzaakt door de steeds terugkerende herhaling van het fragment zonder dat dit een coöperatieve bijdrage lijkt te hebben.
37
JD1 lijkt hiermee de oriëntatie op haar gesprekspartners volledig kwijt te zijn. Ze brengt zichzelf telkens in deze situatie door de herinnering aan deze gebeurtenis die zich vroeger heeft afgespeeld.
4.2
Routineformuleringen
Zoals in paragraaf 2.2 al werd beschreven zijn taalgebruikers in staat om complete formuleringen uit hun geheugen op te halen. Deze routineformuleringen zijn afhankelijk van de context en behoren tot het indirect taalgebruik: de letterlijke betekenis verschilt van de indirecte betekenis. Als een letterlijke lezing weinig zinvol is wordt een situationeel meer voor de
hand
liggende
Gespreksdeelnemers
interpretatie proberen
geconstrueerd
elkaars
uitingen
(Grice
1975,
steeds
op
Mazeland
basis
van
2003:128). situatie-
en
contextspecifieke ad-hocredeneringen zinvol en zinnig te maken (Mazeland 2003:131). Volgens Gumperz baseren gespreksdeelnemers betekenissen enerzijds op de taaluiting zelf en anderzijds op het
frame (Houtkoop & Koole 2000:119). Mensen gebruiken signalen
(contextualiseringsaanwijzingen) om elkaar duidelijk te maken welke frames ze op dat moment relevant achten. Uit de data van het onderzoek blijkt dat jong dementerenden soms ook gebruik maken van contextualiseringsaanwijzingen. Met name prosodische aanwijzingen worden ingezet om het frame duidelijk te maken. Dit varieert van stemvervorming (zie ook fragment 12 t/m 14 uit de vorige paragraaf) tot het lachend uitspreken van een routineformulering (zie fragment 18). Toch blijken soms
contextualiseringsaanwijzingen te
missen waardoor het voor de luisteraars moeilijk is de RF-en in een context te plaatsen. In deze paragraaf zullen we hier op terugkomen. De positie in de sequentie is - van grote invloed op de betekenis van uitingen (Berenst 1994:76). De functionele interpretatie
is zo steeds weer opnieuw het resultaat van een
combinatie van factoren: enerzijds situatie - en contextkenmerken, en aan de andere kant inhouds- en uitingsconstructie-eigenschappen (Mazeland 2003:131). In deze analyse zal zowel worden gekeken naar de zojuist genoemde combinatie als naar de sequentiële positie van de RF-en. Op grond daarvan zijn de fragmenten waarin de RF-en voorkomen, ingedeeld naar hun communicatieve functie. Net als in de vorige paragraaf zal het eerste deel van elke paragraaf deze functies
beschrijven voor de betrokkenen, en het tweede deel is gewijd aan het
gemarkeerd gebruik van de RF-en in de data van jong dementerenden. 4.2.1 Routineformulering als instemming In fragment 15 vertelt JD5 in de voorafgaande regels dat ze een ander horloge 'moet hebben'. (15)
2:58-66
58
O
waarom moet je n andere dan?
59
JD5
neeh (1.5) dette- ik ben zo: aan g-g- gehecht eraan
60
O
a ja ja moo:i hoor
38
(1.0)
61 62
JD4
63
JD2
64
JD5
65
JD4
66
JD5
► nee daar raak je aan ge↑hecht he? dat is van je↑self jaa ((knikt)) ► en dat blijft bij jeself ((knikt)) ja
CA-beschrijving fragment 15 JD4 parafraseert in r. 62 een element uit de voorgaande uiting van JD5 uit r.59. Ze toont hiermee herkenning van wat JD5 heeft gezegd, stemt ermee in en vraagt –gelet op de respons-uitlokkende tag "he"- ook zelf weer om instemming. Dit deel van de uiting lijkt bedoeld om mee te werken aan coörperativiteit tussen haar en JD5; ze laat zien dat ze begrijpt 'waar JD5 het over heeft'. Door de toelichtende toevoeging "dat is van jezelf" versterkt ze dit. Zowel JD2 als JD5 volgen met een instemmende
derde-positieafsluiter. Maar JD4 zorgt voor nóg voor een non-minimale post-
expansie door een RF te uiten: "dat blijft bij jezelf" (ondanks dat er al overeenstemming is bereikt in r.63-64). Deze positie is geschikt om een evaluatieve aanvulling te leveren op haar eerdere evaluatie in r. 62, waar ze een evaluatieve toelichting op haar instemming met JD5 gaf. Ze geeft hiermee extra gewicht aan haar bijdrage (Van Kruiningen 2010:168). JD4 levert nu een tweede deel van de RF die in r. 62 was begonnen in r. 65, in een uitbreiding van haar respons. Het deel "dat is van jezelf" is het eerste deel van het respons: het TPD na de EPD van JD5. Gemarkeerd Opmerkelijk in fragment 15 is dat de eerste RF al een afrondend karakter heeft, maar dat JD4 dan onverwachts een tweede (deel van een) RF uit. Dat maakt het geheel moeilijk te interpreteren. De toelichtende en toegevoegde RF in r.62 lijkt redelijk passend binnen de context, maar het tweede deel in r.65 "dat blijft bij jezelf" lijkt een herhaling te zijn van deze eerste uiting. Het betekent ongeveer hetzelfde, maar past minder goed in de context, gezien het materiële subject waarover gesproken wordt. De contextkenmerken van de uiting lijken hier niet passend met de inhoud: inhoudelijk gezien is het wat gemarkeerd (het is bekend dat materiële dingen -zoals een horloge- niet bij je blijven). Dat JD5 hier toch duidelijk een instemming in de vorm van een minimale respons op laat volgen -in zowel een non-verbale als verbale vorm- demonstreert dat zij de RF ontvangen heeft (Houtkoop & Koole 2000:79).
In fragment 16 komt er een RF voor die een typische instemmende - en uitbreidende- TPD functie heeft. Deze RF past ook in de context maar veroorzaakt bij verteller JD5 - tot wie de producent van de RF zich richt - zo te zien toch problemen wat betreft de interpretatie. Deze ontvanger (JD5) vat de uiting letterlijk op terwijl het hier om een (bekend) spreekwoord gaat en indirect moet worden opgevat voor een door de zender beoogde interpretatie. (16)
2: 291-302
39
288
JD5
ik oo:k nie mijn portemo↑nee is
289
O
issie weg
290
JD5
met mijn foto van mun zoon.
291
O
oo dat is niet zo mooi
292
JD5
gestolen
293
JD2
o afschuwelijk (naam JD5) ja
294
JD5
ik weet niet wie dat gepakt heeft
295
JD2
ooh
296
JD1
397
JD5
nee: (0.25) echt waa:r hoor (
398
O
ja
399
JD5
heb ik geen portemonnee ook
►
↑ook
weg
nee dat schrijven ze dr natuurlijk niet bij
↑(naam
JD5)
)
Beschrijving fragment 16 In r.296 levert JD1 de formulering "dat schrijven ze er natuurlijk niet bij". Deze RF is gebruikelijk in een dergelijke context. Net als bij de andere RF-en dient deze uitdrukking indirect geïnterpreteerd te worden om de juiste betekenis te achterhalen. Doordat JD5 de RF afwijst “nee” lijkt ze niet overeen te stemmen met de RF van JD1. De communicatieve functie van de RF van JD1 in r.296 is een vorm van een uitbreidende instemming. JD5 gebruikt een vorm van zelfgeïnitieerde ander correctie (Houtkoop & Koole 2004:83) door aan mij (O) te adresseren dat het 'echt waar' is wat ze vertelt: “echt waar hoor”. JD5 interpreteert JD1‟s uiting kennelijk als een vorm van twijfel aan haar vertelling of statement (r.296). Gemarkeerd Wat betreft de sequentiële positie is er in r.296 een geschikt moment gevonden om de RF te uiten, en ook de keuze van de RF lijkt goed in de context te passen: het is een veelgebruikte uitdrukking in dergelijke situaties (als er iets gestolen is). De problemen ontstaan hier in het vervolg van de interactie. Het lijkt erop dat JD5 problemen heeft met de interpretatie van de inhoud van de RF: ze lijkt niet meer bekend te zijn met de betekenis ervan. Het afwijkende element in dit fragment is dus de recipiëntreactie van JD5. Een ander probleem hierbij is dat zij zich niet richt tot de eigenaar van de RF, maar tot een andere gesprekspartner (O) om de uiting van JD1 te verbeteren.
4.2.2 Routineformulering als collaboratieve beurtaanvulling Net als in het vorige fragment, is er in fragment 16 sprake van twee RF-en die kort op elkaar volgen, maar nu afkomstig zijn van twee verschillende sprekers. JD4 produceert een RF als aanvulling op de RF van haar gesprekspartner ZVI. (17)
1:78-96
78
ZVII
die gaat trouwe he die van >Engeland< he? die prins van euh hoe heet ie?
40
79
JD4
80
>o die euh< (2.0)
81
ZVII
>prins< William of die andere?
82
ZVI
W[illiam
83
JD4
84
ZVII
85
JD2
86
JD4
87 88
[William, die is de oudste William, die gaat trouwe[ja [ja °die gaat trouwe° (2.0)
ZVII
89
>waar begin tie an< (5.75)
90
ZVI
91
JD4
92
ZVI
wa-
93
ZVII
[₤ja₤ ((lacht))
94
ZVI
was je dan niet getrouwd JD4?
95
JD4
jah wel:
96
ZVI
O
ja als je alles van ter voren
↑wist:=
► =nou: dan wisten we het wel.
Beschrijving fragment 16 Het topic in dit fragment is de bruiloft van prins William. ZVII vraagt zich af 'waar hij aan begint'. Dit verwijst naar een eerder fragment in het gesprek waarin het mislukte huwelijk van JD4 is besproken. In r.90 geeft ZVI vervolgens -na een lange pauze van ruim 5 seconden- een verklaring op de stelling hierop door middel van een bekend RF. ZVI bedoelt hiermee te zeggen dat als je alles van ter voren wist je nergens aan hoeft te beginnen. Ze rekt de laatste klinker wat waarschijnlijk een aanmoediging voor JD4 is om een tweede deel van de RF te leveren. Ze uit dan de RF "dan wisten we het wel", wat een vervorming is van de uitdrukking „dan hadden we het wel geweten‟. Deze collaboratieve aanvulling wordt bevestigd door ZVII (“ja”). ZVI reageert hierop door aan JD4 te vragen of ze niet getrouwd was als ze de afloop van ter voren had geweten. Haar eerste poging mislukt omdat ZVII tegelijkertijd nog een bevestiging geeft. In r.94 slaagt ze er wel in om deze vraag te stellen, en dit k levert ook een respons op als TPD
van JD4, wat weer
bevestigd wordt door ZVI. Gemarkeerd Wat betreft de sequentiële positie is de RF van JD4 in r.91 niet afwijkend van een normaal verloop: ze vertoont coöperatief gedrag door met ZVI de sequentie af te sluiten. Toch is de uiting inhoudelijk gezien enigszins gemarkeerd ten aanzien van de context- en situatiekenmerken: het geheel krijgt een 'komisch karakter' omdat de RF van ZVI normaliter een ander vervolg verzaakt. Ondanks dat de RF uit r.90 een op zichzelf staande uitdrukking is wordt het namelijk vaak aangevuld met „ga je liggen voor je valt', of: „dan kan je met een kwartje de wereld rond‟ (Woorden, 2012) De RF van JD4 uit r.91 is ook een welbekende uitdrukking, maar wordt vaak
41
gebruikt in een andere situatie. Het wordt bijvoorbeeld vaak in een situatie gebruikt als: 'als ik die optie had, dan had ik het wel geweten; dan had ik daarvoor gekozen'. Net als we eerder zagen is ook in deze tweede RF gebruik gemaakt van een element uit de voorgaande RF. In dit geval wordt “wist” uit de RF van ZVI herhaald. Dit wordt nog eens extra opvallend gemaakt door het nadrukkelijk uit te spreken van dit element door JD4. Semantisch gezien klopt de RF wel en dat maakt de RF juist humoristisch: 'als je alles van te voren weet, dan weet je het wel'. Juist omdat het inhoudelijk 'klopt', maar niet gebruikelijk is in deze context wordt dit
fragment grappig
bevonden door ZVII (in r.93).
4.2.3 Routineformulering als overeenstemming In paragraaf 2.3.3 werd al beschreven dat een idiosyncratisch geformuleerde gemeenplaats oftewel een cliché of dooddoener- vaak gebruikt wordt als EPD om een topic te beëindigen (Mazeland 2003:211). Een ideale voortzetting is daarbij een acceptatie, met daaropvolgend een derde positie-afsluiter die afkomstig is van de eerste spreker. Deze volledige structuur komt niet voor in het corpus. Wel is te zien dat de RF fungeert in een sequence-closing sequence (Schegloff 1995:185-198) om overeenstemming te bewerkstelligen. In fragment 18 wordt er geen element
uit een voorgaande RF herhaald, maar wordt de gehele uiting herhaald. (18)
2:110-119
108 109 110 111 112 113 114 115 116
JD5 O JD4 JD5 JD4
117 118
O JD4
O JD5 JD4
ik heb 'n zoon ook een zoon die heb ik ook gezien van u geloof ik jaha? die fo:to heb ik gezien van u. (0.5) komt tie ook langs? neeeh: ►
mannen zijn ↑anders ₤mannen zijn helemaal anders₤ ((lacht)) ((lacht)) ik ga eve kijke of ze er nog zijn
Beschrijving fragment 18 De RF die JD4 hier (in r.116) gebruikt is een titel van een bekend boek. Ze lijkt hiermee iets te zeggen over het gedrag van mannen dat 'algemeen bekend is'. De huidige context op het moment dat de RF geproduceerd wordt, is de zoon van JD5: 'hij komt niet bij haar op bezoek'. Haar RF lijkt als een verklaring voor het 'niet langskomen' van de zoon te functioneren, gezien het instemmende gelach van de gesprekspartners. Ze geeft dus als het ware een verklaring voor het niet-langskomen van de zoon van JD5. Zo zorgt ze ervoor dat de uiting van JD5 minder problematisch wordt. De RF lijkt bovendien te functioneren als topic-afsluiter aangezien ze in r.118 een nieuw topic initieert. JD4 herhaalt de RF nog een keer lachend waarmee ze aangeeft aan haar
42
gesprekspartners dat het humoristisch bedoeld is. Ook ik (O) lach instemmend mee. JD4 heeft met de RF het topic afgesloten aangezien ze haar beurt continueert met de introductie van een nieuw topic. Gemarkeerd De positie in dit fragment is adequaat, maar wat dit fragment opmerkelijk maakt is de keuze voor deze RF, gezien de context. De reflexieve relatie tussen taal en context is in dit fragment niet kloppend. De RF past niet in de context, aangezien het niet logisch is dat mannen niet bij hun moeder op bezoek komen. Het verdere verloop vertoont ook geen samenhang met de eerdere conversatie waardoor het voor de gesprekspartners onduidelijk is naar wie JD4 verwijst met “ze” in r.220. Het is dus onduidelijk voor welk topic deze skip connecting (terugkoppeling naar een eerdere beurt) wordt gebruikt.
4.2.4 Routinformulering als repairuitvoering In het corpus is te zien dat de personen met jong dementie ingaan op de projectieve kracht van Eerste Paardelen- en zich vaak bewust zijn van hun taak om coöperatief te handelen. Dit is te zien in het volgende fragment (19) dat afkomstig is uit de documentaire 'Als weten vergeten wordt' (La Fors 2011). JD3 gaat om de week een weekend naar zijn vrouw naar zijn vorige huis. De uitingen van JD3 blijken prima te passen binnen de sequentiële organisatie: hij laat zien dat hij weet wat er in deze interviewsetting na het stellen van een vraag van hem wordt verwacht. Toch zorgt hij voor enige verwarring bij de interviewster door de inhoudelijk keuze van de RF-en, met name in de uitbreidingen van de responsieve beurten met beweringen of beschrijvingen in de vorm van stereotiepe formuleringen die -naar het lijkt- niet overeenkomen met de verwachtingen van de interviewster van de situatie en dan herstelinitiëringen van de interviewster tot gevolg hebben. (19)
4:54-63
54
I
55
JD3
56 57 58
I JD3
59 60 61 62 63
I JD3
hoe is het om hier te zij:↓n ► wel ge↑zellig (2.25) maa:r de is wel een probleem, moek ► zegge (3.5)[dat is voor iedereen een groot probleem [want? nou dat je niet weet wat je- je kan altijd iets doen en dan ► direct weer op ↑stap (4.5)
↑hup
(1.0)
maar hoezo de verve:ling want ik ↓neem aan dat jullie samen dingen doen <wandelen> ja wandelen we hebben gewandeld ja bij
43
Beschrijving fragment 19 JD3 levert een TPD in r.55 als respons op de vraag van de interviewster. Hij geeft het antwoord "wel gezellig" waarmee hij voldoet aan zijn rol als een geïnterviewde. Gezien de interviewsetting zou de interviewster normaal gesproken een nieuwe vraag stellen om meer informatie uit te lokken én zo het interview op gang te houden (Mazeland 1995:66-83). Wat betreft de beurtconstructie was hier ook zeker de mogelijkheid voor: de pauze duurt zelfs 2,25 seconden voor JD3 zijn beurt continueert. De interviewster stelt echter geen nieuwe vraag. JD3 lijkt hier dus de verantwoordelijkheid te nemen voor de voortzetting van het interview. Hij produceert de RF 'maar de verveling is wel een groot probleem moet ik zeggen'. Het woord “maar” geeft al aan dat hij zijn positieve antwoord wat wil nuanceren. De interviewster verzoekt om een toelichting, een uitbreiding van zijn antwoord, met “want?”. Dit doet ze trouwens pas na 3,5 seconden, overigens op hetzelfde moment als JD3 die extra informatie levert op zijn uiting door middel van een tweede RF: 'dat is voor iedereen een groot probleem. Ook hier zien we - net als in fragment 15 en 16 al voorkwam - dat hij een element selecteert uit de eerste RF en dit herhaalt in de tweede RF (“probleem”) waarmee hij het 'probleem veralgemeniseert: hij stelt dat het voor iedereen geldt. Ondanks het simultaan spreken heeft JD3 het toelichtingslverzoek van de interviewster wel in ontvangst genomen; hij geeft in r.58 een uitleg voor zijn eerder antwoord. Met “nou” geeft hij al aan dat er een antwoord volgt. Zijn antwoord bevat de RF “(weer) op stap”, wat zoiets betekent als: 'ergens heengaan'. De interviewster verzoekt in r.61 om een herstel van JD3. Hier wacht ze overigens maarliefst 4,5 seconden mee. Een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn dat ze verwacht dat JD3 zelf een uitbreiding van deze informatie levert aangezien hij dit eerder in het interview ook al tweemaal deed na een lange pauze, en de uiting bovendien inhoudelijk ook een toelichting nodig heeft. In de formulering van haar vraag om toelichting laat de interviewster haar eigen verwarring zien (hoezo verveling , want ik neem aan...). JD3 geeft hier direct een respons op, maar maakt zijn uiting niet af (“we hebben gewandeld bij ”). Gemarkeerd In fragment 19 is er sprake van wat bijzondere gebeurtenissen. Het grootste probleem is dat de inhoud van de uitingen van JD3 (en de interviewster) niet bij elkaar passen: er is sprake van een vreemde combinatie van elementen. Sequentieel gezien is bijvoorbeeld de eerste RF in r.55 gepast, maar is gezien de aard van de nuancering opvallend te noemen, omdat gezelligheid en verveling bijna tegenpolen zijn. Daarmee kan geen nuancering worden bewerkstelligd. JD3 lijkt een begin te maken met een parafrase van „‟verveling‟‟ als reactie, maar herstelt zich dan en creëert een uiting waarin (weer) een tegenstelling zit. Als toelichting op de verveling die hij had genoemd als probleem, lijkt dit semantisch gezien niet passend te zijn. Vervolgens interpreteert JD3 de vraag van I in r.61 als een vraag om specificatie, maar niet als een vraag om toelichting op zijn cryptische uitspraken: hij specificeert de aard van de activiteiten met zijn vrouw. Dit is ook iets wat we JD3 zien doen: hij weet wat zijn sequentiële verplichtingen op de korte termijn zijn en probeert hier zo goed mogelijk aan te voldoen –hoewel dat ook al problemen geeft als er een combinatie van gegevens gemaakt moet worden- maar hij lijkt niet met de ruimere strekking van
44
de vraag om opheldering uit de voeten te kunnen.
4.2.5 Routineformulering als evaluatie In fragment 20 produceert JD4 4 RF-en achter elkaar, die -behalve de eerste- niet op de voorafgaande vertelling.
aansluiten
Met deze RF-en lijkt JD4 steeds een nieuwe context te
construeren, wat verwarring veroorzaakt bij haar recipiënten. Voorafgaand aan dit fragment vertelt JD4 dat ze haar jas kwijt is. (20)
2: 16-26
15 16
JD4
het is vervelend maar goh k heb een euh maar een broek aan gedaan v-
17 18 19
O
een he:le ouwe van mun en die paste gewoon (2.0)
20 21 22 23 24
JD4 JD5 JD4
25 26 27
O JD5
JD5 ► ► ► ►
↑zoon
(0.5) een he:le ouwe ₤ja doe mij t maar aan₤
[maar (1.0) (hoe vier jaar hebben we gezorgd ge↑plast en ben bij betrokke) [maar [we komen er wel weer overheen daar gaat het niet om [(maar maar zij euh die dingen die je leuk vindt he op dat moment hun doen allemaal hun best om leuk op- neer te komen en leuk over te kome en
↑dat
[is nou effe niet [hmmm nee] °kijk maar° ((wijst naar horloge)) (1.5)
Beschrijving fragment 20 De eerste context van dit fragment wordt gecreëerd in r.15-r.16. In deze regels vertelt JD4 dat ze haar broek kwijt is en er 'daarom maar een van haar zoon aangedaan heeft'. In r.17 uit ik (O) herstelverzoek om deze informatie uit te breiden. In plaats van aan dit verzoek te voldoen levert JD4 - die overigens tegelijk begint te spreken met JD5 - een tweede evaluatie van haar vertelling, die aansluit op r.15-r.16. Ze maakt haar eerdere uiting minder dramatisch door te zeggen dat het 'we er wel weer overheen komen' (r.19). JD4 heeft haar „verhaal‟ als in een negatief evaluatief kader geplaatst. Daarop sluit de tweede evaluatie, die de eerste evaluatie, wat verzacht en corrigeert, aan. Dit geldt vervolgens ook voor de andere RF-en. In totaal uit ze vier RF-en achter elkaar, namelijk: (i) maar we komen er wel weer overheen daar gaat het niet om, (ii) het zijn de dingen die je leuk vindt om te doen he op dat moment (ii) zij doen allemaal hun best om leuk over te komen (iv) dat is nou even niet (het geval).
De RF-en gaan vergezeld van aspecten van
een normale prosodie: bijvoorbeeld de nadruk op “best” (r.23) en de stijgende intonatie in r.24. Ondertussen probeert JD5 het spreekrecht te verwerven, maar spreekt tegelijkertijd met JD4, die haar beurt behoudt. Ik (O) toon in r.25 dat ik de uiting van JD4 heb ontvangen en stem met een minimaal respons in met de negatieve bewering in de laatste RF van JD4. Gemarkeerd Ondanks dat JD4 haar beurt weet te behouden, en een geschikte sequentiële plek vindt om een
45
evaluatie te plaatsen, is er sprake van wat contextuele ongepastheden in dit fragment. JD4 heeft de oriëntatie op een passend contextueel gebruik van de RF-en niet (meer). Daarmee verliest ze ook de oriëntatie op haar gesprekspartners. Haar RF-en die als evaluatie dienen lijken niet meer te passen binnen de context over de situatie van haar verdwenen broek. Daarbij zijn de RF-en, gelet op de aard van de narigheid, inhoudelijk gezien ook wat 'over de top'. Er is in r.25 niet te zien of ik - O - begrijp waar de instemming die ik geef in r.25 betrekking op heeft. JD4 reageert hier ook verder niet op.
4.2.6 Routineformulering als vervolguiting in een DU Voorafgaand aan dit fragment is er een man de huiskamer binnengelopen met het verzoek om een kopje koffie. Tijdens het fragment is deze man niet meer aanwezig. (21)
2:622-626
619
JD1
zegtie koffie dat weet ik niet ik ook niet joh
620
JD2
hoh
621
JD1
622
O
jaha?
623
JD2
ooh:
►
bij pap en ma sta ik er mee op en ga ik er mee:: naar bed
Beschrijving fragment 21 De RF in dit fragment (r.621) is een vervolguiting in een grotere discourse unit (DU), namelijk de vertelling van JD1 in r.619. Op deze eerste uiting heeft ze een ontvangstbevestiging gekregen van JD2, en ze levert in r.621 meer informatie. Deze tweede uiting behoort tot een bekende RF, en betekent 'Ik denk er steeds aan', waarbij het dus om gedachten gaat waar je niet los van komt. Hierop volgt een ontvangstbevestiging van beide recipiënten. Gemarkeerd JD1 spreekt in r.619 over koffie. Deze RF is niet gebruikelijk in de context. De recipiënten (O en JD2) tonen dat ze de RF hebben ontvangen zoals een mededeling wordt ontvangen. Er is een functionele interpretatie van de uiting als speech act zichtbaar, maar niet van de bijbehorende propositionele inhoud: ze zeggen niets over de aard of inhoud van de uiting.
In de volgende paragraaf zal er op basis van de analyse-resultaten een zo volledig mogelijk antwoord worden gegeven op de vraagstelling van dit onderzoek.
46
5.
Conclusies
In dit onderzoek is er op basis van de CA-methode gekeken naar het conversationele praktijken
rondom
herhalingen
en
het
routinematig
taalgebruik
afkomstig
van
jong
dementerenden. Uit de analyse is gebleken dat dementerenden wel in staat zijn een gesprek te voeren, maar soms hun gesprekspartner ook wat in verwarring brengen, en kennelijk praktijken benutten die niet op die manier gedeeld worden door anderen. Op welke manier dit gebeurt wordt samengevat in dit hoofdstuk. Daarbij wordt dan tevens een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag: ”Op
welke
manier
maken
jong
dementerenden
gebruik
van
herhalingen
en
routineformuleringen in interacties met elkaar en met hun zorgverleners, en welke invloed heeft dit op de conversationele structuur?" Om dit antwoord te kunnen geven, zal er eerst een antwoord gegeven worden op beide deelvragen van dit onderzoek. Deze worden in de twee paragrafen behandeld die samen leiden tot het antwoord op de hoofdvraag.
5.1
Herhalingen
Jong
dementerenden
proberen
door
het
gebruik
van
herhaling
een
volwaardige
gesprekspartner te lijken waarbij ze zich zo goed mogelijk proberen te houden aan de conversatieregels. Ze lijken zich bewust van hun (lokale) taken op korte termijn in de sequentieorganisatie. Dit komt overeen met bevindingen van Mikesell en Hamilton waarin bleek dat oudere dementerenden veel gebruik maken van second-speaker herhalingen om een conversationeel betrokken gesprekspartner te lijken (Mikesell 2010; Hamilton 1994). De complexiteit in de gesprekken met jong dementerenden wordt onder andere veroorzaakt door steeds terugkerende herhalingen zonder dat die een coöperatieve bijdrage lijken te leveren. 'Gezonde' sprekers zullen juist vaak moeite doen om te voorkomen dat hun bijdrage als nietcoöperatief zal worden aangeduid, met name als er aanwijzingen zijn die een non-coöperatieve interpretatie zouden kunnen bevorderen. De verschillen met gezonde sprekers kwamen duidelijk naar voren in de analyse; tegelijkertijd waren er ook veel overeenkomsten te zien. Dit wordt ook duidelijk wanneer we de eerste deelvraag beantwoorden die luidt: "Welke conversationele functies van herhaling door jong dementerenden zijn te herkennen in conversaties, en hoe verschilt dit met de conversaties van 'gezonde sprekers?". Uit de analyses is gebleken dat herhalingen voornamelijk functioneren als instemming, ontvangstbevestiging, continueerder, repair-uitvoering, en bevestiging. Daarbij kwam er ook nog een bijzondere vorm van herhaling voor, namelijk de herhaling
47
in de vorm van reported speech. Reported
speech komt ook bij gezonde sprekers voor maar jong dementerenden blijken er anders mee om te gaan. Hier komen we later in deze paragraaf op terug. Eerst kijken we naar de communicatieve functies die het minst afwijken van de situaties bij gezonde gesprekspartners. Het gaat hier om herhaling als ontvangstbevestiging en als instemming. Wat betreft de vormgeving van deze herhaling komt dit het meest voor in de second speaker vorm als TPD. Daarnaast wordt er naast het uitvoeren van instemming ook veel gevraagd om een instemming door middel van een herhaling, zelfs als de overeenstemming al eerder is bereikt. Dit gaat ten koste van de coörperativiteitsfocus. De herhaling als continueerder lijkt in eerste instantie wel gericht te zijn op samenwerking, maar de jong dementerende blijkt deze focus soms ook te verliezen, en stelt zich dan niet meer actief op als luisteraar. Dit is iets wat we vaker tegenkomen in het onderzoeksmateriaal: de jong dementerenden proberen zich te houden aan de conversatieregels maar begrijpen vaak niet wat er door de gesprekspartner in het EPD wordt beoogd, en wat er dus van hen verwacht wordt. Dit veroorzaakt een respons van ze dat niet binnen de projectie-mogelijkheden van het EPD van de gesprekspartner valt. In het geval van de continueerder levert dit geen grote problemen op maar bij andere herhalingen, en straks ook bij routineformuleringen, zien we hierdoor wel problematische situaties ontstaan. Bij herhalingen die functioneren als ontvangst(bevestiging) of als bevestiging komen we nauwelijks gemarkeerdheden dementerenden
-bijvoorbeeld
door
een
tegen. Blijkbaar herkennen jong
routinesituatie-
wanneer
ze
een
(ontvangst)bevestiging de bewering in de uiting van de gesprekspartner. Ze zijn in staat om door middel van onder andere herhaling - hier een beoogde reactie op te geven. Overigens kan worden betwist of de jong dementerenden het inderdaad eens zijn met de inhoud van de uitingen van hun gesprekspartner als ze eeen bevestiging geven (in de vorm van een herhaling)
of dat zij de herhaling gebruiken om te schijn op te houden van deze
bekwaamheid. Veel herhalingen in het materiaal zijn sequentieel behalve als TPD vaak ook gepositioneerd als post-expansie of als derdepositieafsluiter. In enkele gevallen werd er in de TPD-positie
gebruik
gemaakt
van
de
upgrade
techniek
wat
extra
zwaarte
aan
de
instemmingsclaim.gaf. Meer problemen verschijnen bij het uitvoeren van repair. Hier zien we de problemen die jong dementerenden hebben, duidelijker terug. De reden hiervoor is waarschijnlijk de hoge moeilijkheidsgraad
van
(ontvangst)bevestiging lijkt
het
uitvoeren
deze
van
deze
functie;
bij
instemming
en
beduidend lager te liggen. Hier herkennen de jong
dementerenden blijkbaar een terugkomende situatie en weten dat instemming of een (ontvangst)bevestiging genoeg is om aan hun sequentiële plichten te voldoen. Ondanks dat de jong dementerenden zich ervan bewust zijn dat er herstelwerk van hen wordt verwacht, en dat ze op een geschikte positie reageren op een herstelverzoek, lijken ze niet in staat dit op een door de spreker beoogde wijze te realiseren. Zo is te zien in de data dat jong dementerenden
48
hun eigen beweringen willen overbrengen en niet meer lijken te streven naar een goede samenwerkingsrelatie. Ze kiezen niet uit het repertoire van de door de gesprekspartner beoogde keuzemogelijkheden voor een respons, maar lijken zich enkel te focussen op hun eigen uitingen.
De oriëntatie op de gesprekspartners lijkt dan verdwenen, wat leidt tot
verwerkingsproblemen bij hun recipiënten. Wat betreft de vormgeving van herhaling als repairuitvoering kan er gesteld worden dat jong dementerenden veel gebruik maken van letterlijke herhalingen van zowel zichzelf (same speaker) als van de ander (second speaker). Net als bij gezonde sprekers zijn deze overigens vrijwel nooit identiek aan de vorige beurt: er is vaak een verschil in prosodie en er wordt maar een gedeelte van de uiting herhaald (Van Kruiningen 2010:178). Zoals eerder gezegd, week de manifestatie van reported speech af vergeleken bij gesprekken van gezonde gesprekspartners. In de data komt bijvoorbeeld een situatie voor waarbij een eerdere situatie door een spreker gerapporteerd wordt alsof er zich een film voor haar ogen leek afspeelde. Je zult deze situatie niet snel op die manier bij gezonde gesprekspartners zien:
de oriëntatie op de gesprekspartners is voor de spreker in
kwestie dan volledig afwezig , iets wat bij gezonde sprekers eigenlijk nooit het geval is. De herhalingen komen
met name voor als eigen herhaling in een gedeeltelijke gemodificeerde
vorm. 5.2
Routineformuleringen
RF-en horen tot het indirect taalgebruik. Hamilton stelde al dat oudere dementerenden problemen hebben om indirect taalgebruik op te vatten zoals het is bedoeld (Hamilton 1994:11).
Dit zien we nu ook terug bij jong dementerenden; ze hebben net als oudere
dementerenden, moeite met het interpreteren van verwijswoorden en sommige RF-en (Hamilton 1994:11). Daarbij weten ze vaak wel in welke stereotiepe communicatieve situatie een bepaalde activiteit plaatsvindt maar kunnen ze een RF niet compleet maken als er alleen een eerste deel is gegeven. Hieruit kan voorzichtig geconcludeerd worden dat een RF wel in zijn
geheel
ligt
opgeslagen
in
het
geheugen
maar
dat
ze,
zodra ze er iets mee moeten doen, ze hier niet toe in staat zijn. Dit komt overeen met bevindingen van Wray (2011b) en Brewer (2005) die beweerden dat de syntactische capaciteit lager is dan het op het eerste gezicht lijkt bij de recipiënten. RF-en zijn blijkbaar geschikte middelen om de schijn op te houden van conversationele capaciteiten. Toch zorgt het gebruik van een RF in een verkeerde context, die dus gemarkeerd is,
voor verwarring. Coulmas
(1979) stelde al dat een RF bevestigd moet worden (Coulmas 1979). Jong dementerenden leveren wel een ontvangstbevestiging maar geven geen confirmation (bevestiging). Het missen van kennis van de RF kan hiervan een oorzaak zijn. Om een antwoord op de onderzoeksvraag te geven zal nu de tweede deelvraag worden beantwoord: “Welke conversationele functies worden vervuld door routineformuleringen van jong dementerenden, wat is de rol van de contextualization cues hierbij, en wat is het verschil met conversaties van 'gezonde' sprekers?” De
routineformuleringen
in
de
data
functioneren
49
als
instemming,
repair-uitvoering,
overeenstemming, collaboratieve beurtaanvulling, uitbreiding van de DU, en evaluatie. Volgens Mazeland worden routineformuleringen gebruikt om een actieve deelnemer in het gesprek te blijven, ook als er geen grip is op het sequentiële verloop van het gesprek (Mazeland 2003:208-210). Dit is ook te zien bij jong dementerenden. Tevens is te zien dat de interactie verstoord
wordt als de RF niet op in de context past, of het frame niet goed is
geïntroduceerd. Door het ontbreken van contextualiseringsaanwijzingen bij uitingen van jong dementerenden is het voor de recipiënten dan moeilijk om de RF-uitingen te interpreteren. Opvallend is dat de recipiënten - bestaande uit zowel jong dementerenden als de 'gezonde' personen - niet ingaan op de propositionele inhoud van de RF. Er wordt vaak niets gezegd over de aard of inhoud van de uiting, maar alleen een instemming of ontvangstbevestiging gegeven in het TPD. Hierdoor wordt het voor de spreker ook niet duidelijk dat hun uitingen niet goed zijn geïnterpreteerd. Het risico van het gebruik van RF-en is dat het -net als bij herhaling- zeer toegankelijk is; het is makkelijk te produceren. Bovendien kost het voor de gesprekspartner weinig energie om de betekenis te interpreteren. Hierdoor kan er snel een soepele communicatie plaatsvinden. Bij jong dementerenden zien we echter dat het verkeerd gebruik van herhaling en RF-en kan leiden tot misverstanden terwijl de sequentieorganisatie nog wel in orde blijft. Omdat de gespreksdeelnemers zich inhoudelijk niet meer in dezelfde context bevinden wordt het gesprek gestaakt. Zowel RF-en als herhalingen zijn bedoeld om coöperatief tot een gemeenschappelijk doel te komen. Maar uit het verdere gedrag van de jong dementerenden lijken ze dit doel niet te beogen aangezien ze soms de oriëntatie op hun gesprekspartner(s) volledig kwijt zijn.
Terugkomend op de hoofdvraag kan nu geconcludeerd worden dat jong dementerenden net als 'gezonde'
taalgebruikers
veel
gebruik
maken
van
de
middelen
herhalingen
en
routineformuleringen om een bekwame gespreksdeelnemer te lijken. Dit vindt op het eerste gezicht vaak plaats op een geschikte sequentiële positie, maar bij nadere bestudering blijkt dat zij niet voor een respons uit het beoogde scala van mogelijke TPD-en (of derde positieafsluiters) kiezen waardoor er verwarring wordt veroorzaakt. Hiermee samenhangend blijkt de inhoud van uitingen vaak niet te kloppen, en bestaat soms uit een -voor de gesprekspartneronbegrijpelijke informatie dat afkomstig is uit een geheel andere context dan de huidige context. Meestal zijn de jong dementerenden zich hier niet bewust van, en gebruiken niet de juiste contextualiseringsaanwijzingen om hun gesprekspartners mee te nemen naar hun context. De oriëntatie op de gesprekspartner, dat essentieel is voor een conversatie, is dan afwezig. Daarbij hebben jong dementerenden vaak ook moeite met het interpreteren van uitingen van de gesprekspartners doordat ze bepaalde kennis missen. Tot besluit: juist omdat herhaling en routineformuleringen 'toegankelijke' conversatiemiddelen zijn worden ze veel gebruikt door jong dementerenden, maar brengen ze ook het risico met zich mee dat bij gemarkeerd gebruik juist een complete verwarring bij de gesprekspartner ontstaat, uiterst problematisch is voor het tot stand brengen van een conversatie.
50
wat
6.
Discussie
Het idee om het gebruik van herhalingen en routineformuleringen te onderzoeken is ontstaan omdat deze twee fenomenen duidelijk naar voren kwamen in het onderzoeksmateriaal. Wat het geheel zo interessant maakt is dat zowel herhaling als routineformuleringen zeer belangrijke en veel gebruikte taalgebruiksmiddelen zijn onder gezonde taalgebruikers. Aangezien jong dementerenden communicatief beperkt zijn is het van grote waarde om te kijken hoe zij omgaan met de taalgebruiksmiddelen en wat het effect was bij een afwijkend gebruik. Tijdens de bestudering van het materiaal kwam ik erachter dat jong dementerenden nog wel bewust zijn van belangrijke taken als conversatiepartner en dat ze proberen om zo goed mogelijk te voldoen aan sequentiële verplichtingen. Ik vond het intrigerend te zien hoe ze -ondanks hun gebreken- toch gebruik proberen te maken van zulke belangrijke middelen in een poging om 'normaal' te lijken. Uit de conclusie komt naar voren dat ze hier niet altijd in slagen en deze pogingen ook kunnen leiden tot verwardheid bij hun gesprekspartners. Toch is dit onderzoek slechts een zeer kleine stap naar een
volledig begrip van jong dementie, en
nodigt dan ook uit tot vervolgonderzoek. Suggesties voor dergelijk onderzoek zullen in de tweede paragraaf worden gegeven. Het onderhavige onderzoek is gebaseerd op de Conversatie Analyse. De meeste onderzoeken naar (jong) dementie bevinden zich uiteraard in het klinisch onderzoeksveld waarbij herhaling en RF-en worden gezien als indicatoren voor het syndroom, vanuit een ander perspectief. In de eerstvolgende paragraaf zal hier vanuit het CA-perspectief naar worden gekeken om het verschil aan het geven. 6.1
Mogelijke.klinische.implicaties
In de klinische literatuur wordt dementie vaak geassocieerd met echolalie: onzinnige, betekenisloze of irrelevante herhalingen van andermans uitingen die de reproductie van zowel lexicale als prosodische elementen van de uiting bevat (Howlin 1982; Mikesell 2010). Echolalie is inderdaad een belangrijke indicator van jong dementie, zo blijkt uit diverse onderzoeken. Deze onderzoeken zijn echter vaak afkomstig van zorgverleners die vaak weinig rekening houden met de interactionele situatie waarin de dementerende zich verkeert noch met de sequentiële context waarin die fenomenen zich voordoen. Uit het onderzoek blijkt dat zowel het gebruik van herhaling als van routineformuleringen interactioneel gemotiveerd is: de sequentiële context is niet willekeurig, maar min of meer passend voor het gebruik van deze vormen.
Als de context minder passend is, betekent dat nog niet dat de uiting
oninterpreteerbaar is, maar wel dat die als „gemarkeerd‟ wordt ervaren. Deze bevindingen zijn belangrijk om dat het niet alleen invloed heeft op de diagnostische criteria, maar het ook het begrip van de beperkingen van de jong dementerenden verandert. Het zal als een beperking moeten worden gezien om het gesprekspatroon enkel te omschrijven als echolalie. Door als uitgangspunt te nemen dat de herhaling in principe wel degelijk een conversationele functie kunnen hebben, laat het onderzoek zien dat de personen met jong dementie zich wel degelijk
51
oriënteren op hun gesprekspartner,
en zich
proberen te manifesteren
als een „normale‟
taalgebruiker zonder beperkingen. 6.2
Vervolgonderzoek
Tot op heden is er weinig onderzoek verricht naar het taalgedrag van jong dementerenden. De eerste reden hiervoor is dat onderzoek naar personen met dementie zich vooral richt op de klinische (gedrags)aspecten en ten tweede is het lang onbekend gebleven dat personen onder de 65 jaar ook aan dementie kunnen lijden. Deze groep taalgebruikers staat anders in het leven dan de seniele dementerenden en willen daarom wellicht nog meer dan deze laatstgenoemde groep, gezien worden als volwaardige gesprekspartners. Dit onderzoek is een stap in de richting naar het volledige begrip van het taalgedrag van personen met een preseniele dementie. Uit de analyse is gebleken dat het gebruik van herhaling en routineformuleringen middelen zijn om betrokken te blijven in de interactie en de eventuele gebreken te verdoezelen. Preseniele dementerenden doorlopen verschillende stadia. In de selectie van de onderzoeksgroep van dit onderzoek is niet gekeken naar de fase. In vervolgonderzoek zou dan ook een participantengroep moeten worden samengesteld uit een groep mensen waarbij mogelijk sprake is van het dementiesyndroom, en uit personen waarbij jong dementie net gedetecteerd is. Dit onderzoek zal
een groep
wellicht kunnen
bijdragen aan eerdere herkenning van jong dementie en daardoor aan een betere behandeling van deze patiënten.
52
Literatuur Allewijn, M. & Miesen, H.M.L. (2010). Basisboek Zorg om Ouderen. Houten: Springer. Amanzio, M. e.a. (2008). 'Metaphor comprehension in Alzheimer's disease: Novelty matters'. Brain and Language. 107:1, 1-10. Arminen, I. (2000). 'Conversation analysis: A quest for order in social interaction and language use'. Acta Sociologica. 42, 251–257. Atkinson, J.M. (1982). „Understanding formality: the categorization and production of “formal” interaction'. Britisch Journal of Sociology. 33, 86-117. Bayles, K.A. (1979). 'Communication profiles in a geriatric population. Unpublished Ph.D. dissertation. Tucson, Arizona: University of Arizona. Bayles, K.A. & Kaszniak, A.W. (1987). Communication and Cognition in Normal Aging and Dementia. Boston: Little, Brown and Company. Berenst, J. (1994). Relationeel taalgebruik: conversationele strategieën in interpersonele en interculturele communicatie. Amsterdam: Thesis publishers. Braam, W. & Dautzenberg, P. (2005). Dementie: over Alzheimer en andere vormen. Utrecht: Immerc. Brewer, J.P. (2005). 'Carousel conversation: aspects of family roles and topic shift in Alzheimer's talk'. Alzheimer talk, text and context: enhancing communication. Basingstoke: Palgrave Macmillan. 87-101. Brown, P. (1998). „Conversational structure and language acquisition: The role of repetition'. In Tzeltal adult and child speech. Journal of Linguistic Anthropology. 8, 197–221. Cambell-Taylor, I. (1984). 'Dimensions of Clinical Judgment in the Diagnosis of Alzheimer's Disease. Unpublished Ph.D. dissertation. Buffalo, NY: State University of New York. Coulmas, F. (1979). „On the sociolinguistic relevance of routine formulae‟. Journal of Pragmatics 3, 239266. Coulmas, F. (1981). Conversational routine: explorations in standardized communication situations and prepatterned speech. Berlijn, New York, Den Haag: Mouton. Drew, P. en Heritage, J. (1992). Talk at work. Interaction in institutional settings. Cambridge University Press. Drew,P. en Holt,E. (1998). 'Figures of speech: idiomatic expressions and the management of topic transition in conversation'. Language in Society. 27:495-522. Drew, P. (2003). Comparative analysis of talk-in -interaction in different institutional settings: a sketch. In: Ph. Glenn, C. D. LeBaron & J. Mandelbaum (red.) Studies in language and social interaction. Mahwah, New Jersy, London: Lwarence Erlbaum Associates. 293-308. Emery, O. (1988). 'Language and memory processing in senile dementia Alzheimer's type'. In L. Light and D. Burke (eds.). Language, Memory, and Aging. Cambridge University Press. Everaert, M. (1995). Idioms: structural and psychological perspectives. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. Fors La, M. (2011). Als weten vergeten wordt [documentaire]. KRO Kruispunt (RKK). Goffman, E. (1974). Frame Analysis. New York: Harper and Row. Grice, P. (1975). 'Logic and conversation'. Speech Acts. New York: Academic Press (Syntax and semantics). 3, 41-58.
53
Gumperz, J. (1982). Discourse strategies. Cambridge: Cambridge University Press. Hamilton, H. (1994). Conversations with an Alzheimer‟s Patient. An interactional sociolinguistic study. Cambridge, UK: Cambridge University Press. Have, P. ten. (1991) 'Talk and Institution: a reconsideration of the 'asymmetry'of doctor-patient interaction'. Talks and Social Structure. Studies in Ethomethodology and Conversation Analysis. Cambridge: Polity Press. 138-163. Heritage, J. & Atkinson, J.M. (1984). Structures of Social Action: Studies in Conversation Analysis. Cambridge, UK: Cambridge University Press. Heritage, J. (1988). Explanations as accounts: a conversation analytic perspective. Analysing Everyday Explanation: A Casebook of Methods. London: Sage. 127-144. Heritage, J. (2004). 'Conversation Analysis and Institutional Talk'. 103-140. Handbook of Language and Social Interaction. Mahwah: Erlbaum. 103-147. Holt, E. & Drew, P. (1998). 'Figures of speech: Figurative expressions and the management of topic transition in conversation'. Language in Society 27, 495-522. United States of America. Houtkoop, H. & Koole, T. (2000). Taal in Actie. Hoe mensen communiceren met taal. Bussum: Coutinho. Jackendoff, R. (2002). 'Lexical Storage versus Online Construction'. Foundations of language: brain, meaning, grammar, evolution. 152-195. Keenan, E. O. (1977). „Making it last: Repetition in children‟s discourse‟. Child discourse . 125–138. New York: Academic. Kempler, D. (1984). 'Syntactic and Symbolic Abilities in Alzheimer's Disease. Unpublished Ph.D. dissertation. Los Angeles: UCLA. Kim, H. (2002). „The form and function of next-turn repetition in English Conversation‟. Language Research, 38: 1,51–81. Kim, H. (2003). „Functions of single full NP turns with rising intonation in English conversation‟. Discourse and Cognition. 10:1, 49–77. Kruiningen van, J.F. (2010). Onderwijsontwerp als conversatie. Probleemoplossing in interprofessioneel overleg. Dissertatie: Rijksuniversiteit Groningen. McGregor, W. (1994). 'The grammar of reported speech and thought in Gooniyandi'. Journal of Linguistics. 14: 63-92. Mazeland, H.J. (1992). Vraag/antwoord-sequenties. Amsterdam: Vrije Universiteit, Stichting Neerlandistiek. Mazeland, H. (1994). 'Argumentatie in gesprekken. Een conversatie-analytische aanzet'. Tijdschrift Voor Taalbeheersing 16:3, 273-295. Mazeland, H.J. (2003). Inleiding in de conversatieanalyse. Bussum: Uitgeverij Coutinho b.v. Mazeland, H.J. (1995). 'Conversatie-analyse van communicatie in institutionele settings: teveel micro, te weinig macro?‟ . Communiceren, waarnemen, analyseren: bijdragen tot het taalbeheersingonderzoek. Groningen: vakgroep Taal en Communicatie. 65-92. Mazeland, H.J. (2008). 'De opiniepeiling als sequentiële overtuigingsstrategie in het telemarketinggesprek'. Tijdschrift voor Taalbeheersing. 23:3, 236-254. Mikesell, L. (2009). „Conversational Practices of a Frontotemporal Dementia Patient and His Interlocutors‟. Research on Language & Social Interaction. 42: 2, 135-162. Mikesell, L. (2010). „Repetitional responses in frontotemporal dementia discourse: Asserting agency or demonstrating confusion?‟. Discourse Studies. 12: 4, 465-500. University of California, Los Angeles.
54
Nebes, R.D., Martin, D. en Horn, L. (1984). 'Sparing of semantic memory in Alzheimer's disease'. Journal of Abnormal Psychology. 93, 3: 321-330. Norrick, N.R. (1987). „Functions of repetition in conversation‟. Interdisciplinary Journal for the Study of Discourse. 7: 3, 245–264. Nyatsanza, S. e.a. (2003). 'A study of stereotypic behaviours in Alzheimer's disease and frontal and temporal variant frontotemporal dementia. Journal of Neurology. 74, 1398-1402. Ormel, A. (2000). Verzorgen van geriatrische zorgvragers. Houten: EPN. Papagno, C. en Vallar, G. (2001). ´Understanding metaphors and idioms: a single-case neuropsychological study in a person with Down syndrome´. Journal of the International Neuropsychological Society 7, 516–528. Pomerantz, A. (1984) „Agreeing and disagreeing with assessments: some features of preferred/ dispreferred turn shapes.‟ In: Atkinson, J., Heritage, J. 1984. Structures of Social Action. Studies in Conversation Analysis. Cambridge University Press. 57-101. Rosso, S. & Swieten van, J. (2002). 'Diagnostiek van frontotemporale dementie'. Psychopraxis. 4:6, 185189. Schegloff, E.A. & Sacks, H. (1973). 'Opening up closings'. Semiotica VIII. 4, 289-327. Schegloff, E.A. et al (1977). „The preference for self-correction in the organization of repair in conversation‟. Language, 53, 361–382. Schegloff, E. A. (1995). 'Discourse as an interactional achievement III: The omnirelevance of action'. Research on Language and Social Interaction. 28, 185–211. Schegloff, E.A. (1996). 'Confirming allusions: toward an empirical account of action'. The American Journal of Sociology. 12: 1, 161-216. Selting, M. (1996). „Prosody as an activity-type distinctive cue in conversation: the case of so-called “astonished” questions in repair initiation‟. E. Couper-Kuhlen en Selting,M. Prosody in conversation. Cambridge, UK: Cambridge University Press. 231–270. Smaling, A. (2009) 'Generaliseerbaarheid in kwalitatief onderzoek'. KWALON 42. 14:3, 5-12. Smith, C. & Ventis, D. (1990). „Cooperative and supportive conversational behavior of female Alzheimer's patients‟. Paper presented at the 43rd Annual Scientific Meeting of the Gerontological Society of America, November 17. Boston, MA. Sorjonen, M.L. (1996). „Repeats and responses in Finnish conversations‟. In E. Ochs, E. A.Schegloff en Thompson,S.A. Interation and grammar. Cambridge, UK: Cambridge University Press. 277–327. Stivers, T. (2005). 'Modified Repeats: One Method for Asserting Primary Rights From Second Position', Research on Language & Social Interaction. 38:2, 131-158. Tannen, D. (1987). 'Repetition in conversation as spontaneous formulaicity'. Text. 7:3, 215-243 Tannen, D. (1989). Talking Voices: Repetition, Dialogue, and Imagery in Conversational Discourse. Cambridge, UK: Cambridge University Press. Van Lancker-Sidtis, D. (2004). 'Tracking the incidence of formulaic expressions in everyday speech: methods for classification and verification'. Language and Communication. 24:3, 207-240. Van Lancker-Sidtis, D. (2009). ´Formulaic and novel language in a ´dual process´ model of language competence: evidence from surveys, speech samples, and schemata. Formulaic Language, Volume 2: Acquisition, loss, psychological reality, and functional explanations. Amsterdam: John Benjamins. 445470. Verhaest, P. (2005). Mini thema: jong dementerenden. Ik hou mijn schaduw te vriend. Interview met een jong dementerende verzorgende. Denkbeeld. 17:4, 111-113.
55
VUmc Alzheimercentrum Amsterdam (2010) www.alzheimercentrum.nl. (laatst bezocht op 13 september 2010). Wei, L. en Milroy, L. (1995). 'Conversational code-switching in a Chinese community in Britain: A sequential analysis'. Journal of Pragmatics. 23:3, 281-299. Wilson, A. (2004). 'When Contextualization Cues Mislead: Misunderstanding, Mutual Knowledge, and Non-Verbal Gestures'. California Linguistic Notes. XXIX:1, 1-4. Wong, J. (2000) 'Repetition in Conversation: A Look at 'First and Second Sayings'. Research on Language & Social Interaction. Lawrence Erlbaum Associates, Inc. 33:4, 407-424. Wray, A. (2002). Formulaic language and the lexicon. Cambridge: Cambridge University Press. Wray, A. (2010). 'We‟ve had a wonderful, wonderful thing‟: Formulaic interaction when an expert has dementia'. Dementia. Sage Publications. 9:4, 517-534. Wray, A. (2011a). 'Formulaic Language as a Barrier to Effective Communication with People with Alzheimer's Disease'. Canadian Modern Language Review. University of Toronto Press. 67:4, 429-458. Wray, A. en Lindholm, C. (2011b). Proverbs and formulaic sequences in the language of elderly people with dementia. Finland: University of Helsinki. 10: 603-623.
56
Bijlagen
Transcriptieconventies
Gesprekorganisatorische relaties (1,5)
pauze met een duur van het aantal aangegeven secondes, hetzij beurt intern, hetzij binnen een uiting van eenzelfde spreker (beurt-intern), hetzij tussen de beurten van twee opeenvolgende sprekers (beurt-extern)
(.)
stilte korter dan (0.2) seconden
tekst= =tekst2
er is geen waarneembare stilte tussen opeenvolgende uitingseenheden van dezelfde spreker
[spreker1
deze twee gespreksdeelnemers beginnen tegelijkertijd een beurt
[spreker2 sp[reker1 [spreker2
een tweede spreker begint tijdens de beurt van de huidige spreker op het punt waar het haakje staat
Prosodie Let op: de interpunctieregels van de schrijftaal (punt, komma e.d.) fungeren niet als leestekens, maar als aanduiding van globale intonatielijnen: .
dalend intonatieverloop
,
licht stijgend intonatieverloop
?
stijgende intonatie aan het eind van het betreffende uitingsdeel
!
uitingsdeel geproduceerd met uitroepachtige prosodie toonbeweging omhoog, voor duur van een lettergreep, of binnen lettergreep toonbeweging omlaag
accent
de onderstreepte lettergreep of klank is geaccentueerd
re:kken
de betreffende (mede)klinker is opvallend langer dan normaal voor deze spreker
LUID
de gekapitaliseerde letters wordt relatief luid uitgesproken
afbre-
de spreker houdt plotseling in, en breekt de productie van het woord af
˚tekst˚
relatief zacht uitgesproken
>tekst<
de tekst die volgt wordt relatief sneller uitgesproken
de tekst die volgt wordt relatief langzamer uitgesproken
Geluidsproductie .hHh
duidelijk waarneembare inademing; elke h staat voor een duur van ongeveer 0,2 van een seconde, de hoofdletter H staat voor een relatief luidere inademing of een deel daarvan.
Hh
hoorbare uitademing
((lacht))
karakterisering van non-verbale uiting
lhachehnd
een of meer h's of hhuhahe.s en dergelijke duiden erop dat de betreffende lettergrepen lachend worden uitgesproken; hie/huh, hah en dergelijke zijn pogingen om (reeksen) lachpartikels weer te geven
*krakerig*
krakerig
((snuift))
karakterisering van een non-verbale activiteit, of andere opvallende verschijnselen: ((hoest, kucht, ironisch))
Transcriptieproblemen (
)
spreker zegt iets dat de transcribent niet kan verstaan (de lengte tussen haakjes is een globale aanduiding voor het aantal gemiste lettergrepen, 3 tekenposities per lettergreep
(iets)
de transcribeerder is er niet zeker van dat de tussen haakjes vermelde tekst een correcte weergave is van de gesproken tekst
Toelichting op notatiewijze overgenomen uit: - Mazeland, H.J. (2003). Inleiding in de conversatieanalyse. Bussum: Uitgeverij Coutinho b.v. - Kruiningen van, J.F. (2010). Onderwijsontwerp als conversatie. Probleemoplossing in interprofessioneel overleg. Dissertatie: Rijksuniversiteit Groningen.
De volledige transcripties zijn alleen op aanvraag beschikbaar.