Concurrentieanalyse van de Nederlandse oestersector
Tom Bakker, Leo Dvortsin Juni 2010
LEI, onderdeel van Wageningen UR
Inleiding Deze notitie beschrijft een kortlopende concurrentieanalyse waar literatuurstudie deel van uit maakt naar de concurrentiekracht van de Nederlandse oestersector. De Nederlandse oestersector is afgelopen jaren een aanzienlijk deel van zijn marktaandeel kwijtgeraakt door de toegenomen concurrentie, verslechterde marktomstandigheden en de mindere kwaliteit van de oesters. Het uitvoeren van een concurrentiekrachtonderzoek dient daarom als een middel om meer inzicht te krijgen in huidige situatie en potentieel nieuwe markten voor Nederlandse oestersector. De notitie is opgesteld in opdracht van de Nederlandse Oester Vereniging. Binnen deze kortlopende studie richten wij ons met name op de Nederlandse oestersector, zijn concurrentie. en innovatiekracht. Hieruit volgt een sterkte/zwakte analyse van de sector en een aantal beleidsactiepunten voor het bedrijfsleven en de overheid aan de hand van conclusies en aanbevelingen. In de studie ligt de focus op de concurrentieanalyse die mede geïnspireerd is door de Porter methodiek. De Nederlandse oestersector omvat een keten aan bedrijvigheid (zie figuur 1): de primaire sector – vissers/kwekers; groothandel; retail; detailhandel; horeca; maar ook consumenten; (toe)leveranciers en transport & logistiek. Vaak wordt de oestersector als een klein onderdeel van de gehele Nederlandse visverwerkende industrie en visgroothandel gepresenteerd. In deze studie stellen wij de oestersector centraal met teelt uit de Oosterschelde en Grevelingenmeer en handel en afzet naar de groothandel, retail, detaillisten en horeca. In deze notitie zal eerst een kort overzicht worden gegeven van de structuur en de toegevoegde waarde van de oestersector. Vervolgens analyseren wij de concurrentiekracht van de Nederlandse oestersector op de exportmarkt. Tevens richten wij onze aandacht op duurzaamheidaspecten binnen de visketen en de effecten die de duurzaamheid heeft op de sector. Aan de hand van deze beschouwing is een SWOT – analyse samengesteld van de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen voor de Nederlandse oestersector. De notitie wordt afgesloten met enkele conclusies en aanbevelingen ten aanzien van de concurrentiekracht en innovatief vermogen.
Figuur 1: Keten van de oestersector (Bron: Perspectiefstudie oestermarkt in Nederland en België. Smit en Taal (2004))
2
Feiten en cijfers De Nederlandse oester De Nederlandse oestersector is geconcentreerd in de provincie Zeeland. In de 19e en begin 20e eeuw vond er ook vangst van oesters plaats op Texel en rondom het oude Lauwerszeegebied. Op dit moment teelt men oesters in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer: met name de Japanse oester (Crassostrea gigas) of creuse en de inheemse platte oester (Ostrea edulis). Sinds de uitbraak van de ziekte Bonamiasis, in de Oosterschelde in het jaar 1980 en het Grevelingenmeer in het jaar 1988, is de platte oester sterk in zijn populatiegrootte achteruitgegaan. Hierdoor zijn de oesterkwekers noodgedwongen overgestapt op de teelt van de minder ziektegevoelige Japanse oester (Taal, Bartelings, Beukers, van Duijn, Klok, van Oosterbrugge en Smit, 2009) die tegenwoordig ook als de Zeeuwse oester bekend staat zowel in Nederland als in het buitenland. Op dit moment wordt de platte oester eigenlijk alleen nog maar gekweekt in het Grevelingenmeer. Deze oester komt minder vaak voor in de natuur, plant zich relatief moeilijk voort, is gevoelig voor ziekte. Daarentegen wordt de platte oester door kenners als een betere oestersoort beschouwd ten opzichte van de creuse wat ook in het prijsverschil tussen deze twee soorten resulteert. De platte oester is namelijk duurder dan de creuse. De creuse heeft minimaal 5 jaar nodig om een marktwaardige grootte te bereiken. De platte oester daarentegen wordt vanwege zijn gevoeligheid voor de parasiet Bonamia al na 4 jaar geoogst (Taal, et. al., 2009). In de tabel zijn de belangrijkste verschillen en kenmerken van beide soorten op een rij gezet.
Zeeuwse oester
Platte oester
Vorm
ovale, grillig gevormde schelp
ronde, gladde schelp
Consumptiegeschikt
na 3 jaar
na 5 à 6 jaar
Hoeveelheid in natuurlijke omgeving
aanzienlijke hoeveelheden op kweekpercelen
zeldzaam
Prijsniveau
betaalbare oester van topsegment, exclusief hoogwaardige kwaliteit Tabel 1: Kenmerken van de Nederlandse oesters (Bron: Nederlandse Oestervereniging)
Bedrijfsgrootte en omvang van de sector Zoals hierboven al aangegeven is de productie van de Nederlandse oesters geconcentreerd in de provincie Zeeland en dan met name in het Zeeuwse dorp Yerseke. In het jaar 2009 waren er 41 bedrijven (inclusief combinatiebedrijven) die tot de oestersector kunnen worden gerekend. Een totaal van ongeveer 28 bedrijven kan als daadwerkelijk actief worden beschouwd. Al deze bedrijven zijn aangesloten bij de Nederlandse Oestervereniging (NOV) die in 2007 is opgericht (Taal, et. al., 2009). De meeste van deze bedrijven verhandelen en exporteren eigen oesters (Smit en Taal, 2004). Voor deze 28 bedrijven zijn er ongeveer 30 vergunningen uitgegeven voor de oestervisserij op de zogenaamde vrije gronden in de Oosterschelde. De meeste van deze vergunninghouders huren ook kweekpercelen. De gemiddelde omzet van de oestersector ligt rond de 5 miljoen Euro, het merendeel van de bedrijven in de sector is kleinschalig van opzet en er zijn ongeveer 90 mensen werkzaam in de totale Nederlandse oestersector (NOV, 2010). Binnen de oestersector bestaan verschillende typen bedrijven. Van de actieve bedrijven zijn er 17 verticaal geïntegreerd (visserij/kwekerij, verwerking en handel). De overige 11 bedrijven zijn volledig afhankelijk van de oesterkweek en .visserij. Daarnaast zijn er een aantal niet.actieve bedrijven welke hun percelen
3
verhuren aan oestervissers. Ook zijn er bedrijven waarbij de oesteractiviteiten slechts een (klein) onderdeel uitmaken van het totaal aan activiteiten. Dat kunnen bijvoorbeeld bedrijven zijn met mossel., kreeft. of palingactiviteiten (Taal, et. al., 2009). Visgronden en percelen De Oosterschelde en het Grevelingenmeer samen hebben een totale oppervlakte aan bruikbare en onbruikbare oesterpercelen van ongeveer 3180 ha. Ook zijn er vrije gronden beschikbaar in de Oosterschelde voor actieve oestervisserij. Het ministerie van LNV beheert officieel de gronden en zorgt voor uitgifte van oesterpercelen en heeft daarvan circa 2700 ha verhuurbaar gesteld, wat bijna 85% van de totale oppervlakte is. De percelen waarop de kwekers de oesters houden worden dus gehuurd van de overheid. In het jaar 2008 werd ongeveer 650 ha niet verhuurd, zodat voor de sector in totaal 2050 ha beschikbaar was (65% van de totale oppervlakte). Op het moment worden er 500 hectare oesterkweekpercelen in het Grevelingenmeer en 1.550 hectare in de Oosterschelde verhuurd (NOV, 2010). Sinds het jaar 1997 is het totaal aan beschikbare hectaren ongeveer gelijk gebleven. De huur van oesterpercelen kostte de bedrijven in 2008 18000 euro per jaar ( wat equivalent is aan 6% van de totale kosten per bedrijf) (Taal, et.al., 2009). Gedurende het gehele jaar onderhouden de kwekers de gronden. De oogstperiode loopt van september tot april, waarbij de oesters in het Grevelingenmeer in de laatste 3 maanden van het kalenderjaar de beste kwaliteit hebben. Daarentegen zijn, volgens de oesterkwekers, de oesters in de Oosterschelde in deze belangrijke maanden van mindere kwaliteit als gevolg van de relatief beperkte aanvoer van nutriënten in de Oosterschelde (Taal, et. al., 2009)
De Waddenzee Op de Waddenzee is in het jaar 2009 een experiment gestart ten behoeve van het commercieel rapen van de creuse oester. De oester is de laatste jaren in grote aantallen aanwezig in de Waddenzee, omdat het schelpdier met zijn pantser geen natuurlijke vijand heeft in het gebied heeft de populatie van creuse oesters zich weten te vermenigvuldigen. Deze exoot komt uit de Zeeuwse wateren en heeft in de loop der jaren de Waddenzee weten te bereiken. De oester tiert zo welig op het wad dat het een bedreiging dreigt te worden voor andere schelpdieren zoals de mosselen en kokkels. De vangst van creuse oesters kan de kleinschalige wadvisserij een nieuwe basis van bestaan bieden en tegelijkertijd de bestanden van andere schelpdieren beschermen. In totaal mogen achttien vissers met een vergunning van het ministerie van LNV de komende vier jaar experimenteren met de commerciële (handmatige) vangst van creuse waddenoesters. Het departement wil de gevolgen voor de wadnatuur goed in beeld hebben voordat er definitief vergunningen verstrekt mogen worden. Om die reden is het gebruik van zogenaamde gps.loggers verplicht. Daarmee kan het ministerie precies zien waar de vissers aan het rapen zijn. De vangst concentreert zich daarbij op het wad onder Schiermonnikoog en Ameland en de Noord.Groningse en Friese kuststrook. Daar treffen de vissers ruime oesterbestanden aan. De oestervisserij sluit volgens de Stichting Geïntegreerde Visserij bij uitstek aan op de traditioneel kleinschalige wadvisserij. Vooral de garnalenvissers zien hun rendementen de laatste jaren zwaar onder druk staan door lage prijzen en snelstijgende kosten. Zij kunnen nieuwe inkomsten aanboren met de vangst van de creuse oester.
De vloot Uit het onderzoek van het LEI Wageningen UR ‘Visserij in cijfers 2009’ is gebleken dat een zuivere registratie van de vloot die ingezet wordt voor de oestervisserij ontbreekt. Verder is gebleken dat er in de praktijk soms (tijdelijk) ook mosselkotters ingezet worden indien oesterschepen voor reparatie of onderhoud voor de kant liggen. De inzetbare vloot van de actieve bedrijven bestaat uit een totaal van 20 4
schepen. Het gemiddelde motorvermogen op 31 december 2008 was 203 pk en de gemiddelde leeftijd van de schepen ruim 661 jaar oud (Taal, et.al., 2009).
Aanvoer van oesters Gemiddeld worden er op een jaarbasis (van een periode van 17 jaar) ongeveer 1,8 miljoen platte oesters en 21 miljoen creuse oesters aangevoerd. Hieronder geeft de tabel 2 de aanvoer van oesters in Nederland weer voor de periode tussen 1989 en 2006. De totale aanvoerwaarde van platte en creuse oesters varieerde de afgelopen jaren sterk, omdat de aanvoer van oesters aan klimatologische en biologische fluctuaties onderhevig is (NOV, 2010). De totale aanvoerwaarde bedraagt gemiddeld ruim 5 miljoen Euro. Door toenemende vraag naar en aanbod van de goedkopere creuse oester is de prijs van de platte oester onder druk te komen staan (NOV, 2010). Aangevoerde oesters in Nederland (x 1.000 stuks)
Seizoen
Platte oesters (Ostrea edulis)
Japanse oesters (Crassostrea gigas)
Totaal
1989/90 1990/91 1991/92 1992/93 1993/94 1994/95 08/95-12/96 1997 1998 1999 2000 2001* 2002* 2003* 2004* 2005* 2006*
5.373 7.550 138 1.676 1.154 930 739 2.228 2.306 816 1.221 1.334 833 1.194 1.765 809 853
5.309 6.525 10.485 11.504 20.978 16.977 24.829 14.262 20.358 28.150 28.580 30.035 31.822 28.258 27.406 25.789 27.946
11.046 14.075 10.983 13.180 22.132 17.907 25.568 16.490 22.664 28.966 29.801 31.369 32.715 29.452 29.171 26.598 28.799
Tabel 2: (Bron: Productschap Vis, * voorlopige gegevens; verwerkt door VON, 2010)
Financiën In het jaar 2007 bedroegen de gemiddelde vaste en vlottende activa respectievelijk 119.000 euro en 366.000 euro per bedrijf. In hetzelfde jaar lag de waarde van de vaste activa per bedrijf 24.000 euro lager dan gemiddeld over de jaren 2004.2006, wat een afname was van 17%. De investeringen per bedrijf lagen gemiddeld op 5.000 euro, wat 75% lager was dan het gemiddelde over de jaren 2004.2006. De rentabiliteit is in het jaar 2007 aanzienlijk teruggelopen ten opzichte van het gemiddelde over de jaren 2004.2006. De solvabiliteit bleef goed en de current ratio daalde licht, maar bleef ondanks dat vrij hoog (Taal, et.al., 2009).
1
Twee schepen zijn rond 1900 gebouwd.
5
Ook wijzigde de kostenstructuur zich in het jaar 2007 ten opzichte van voorgaande jaren. De kosten voor onderhoud (+15.000 euro), de inkoop van oesters (+12.000 euro) en de inkoop van zaad en halfwas of mosselschelpen (+4.000 euro) lagen respectievelijk 85, 67 en 72 procent hoger in vergelijking met het gemiddelde in de periode 2004.2006. Ten slotte lagen in het jaar 2007 ook de brandstofkosten bijna 40 procent hoger (+4.000 euro) (Taal, et.al., 2009).
6
Concurrentiekracht Markt De beschikbaarheid van oesters uit Nederland (voornamelijk creuse oester) neemt langzaam toe. Door initiatieven van individuele bedrijven is ook het afzetvolume gestegen. De consumptie van oesters en het aantal oesterconsumenten in Nederland is zeer beperkt waarschijnlijk mede hierdoor wordt de meeste aanvoer geëxporteerd. Het grootste deel van de export wordt geleverd aan importerende groothandelaren en aan de buitenlandse detailhandel. Wat betreft de binnenlandse klantengroepen neemt de detailhandel de helft van de afzet voor zijn rekening (Smit, 2006). Oesters worden vooral geëxporteerd naar België en Italië. België heeft een traditie van oesterconsumptie, vooral rond de feestdagen in december. Italië is een groeimarkt (Smit en Taal, 2004). Verder vormen Spanje, Frankrijk en Duitsland belangrijke afzetmarkten voor de export van de Nederlandse oesters (tabel 3). Aan de andere kant importeer ook Nederland oesters en met name de schaarse platte oesters. Vaak komen deze platte oesters uit Frankrijk, Ierland en Denemarken. De ontwikkeling van de export van oesters uit Nederland Bestemming 1998 1999 2000 2001 België 2,2 2,7 3,3 3,4 Italië 0,8 1,6 1,6 1,8 Frankrijk 0,1 0,5 0,4 0,7 Spanje 0,2 0,1 0,2 0,5 Duitsland 0,1 0,2 0,4 0,3
(x1000 ton) 2002 2006 4,1 1,4 1,8 0,4 1,1 0,2 0,9 0,3 0,3 0,07
2007 0,9 0,5 0,2 0,3 0,05
2008 1 0,3 0,1 0,1 0,06
Tabel 3: de ontwikkeling van de export van oesters uit Nederland (Bron: Eurostat) België is de belangrijkste markt voor de export van de Nederlandse oesters (tabel 3). Tabel 4 geeft een indruk van het Nederlandse marktaandeel in België. Omdat uit Frankrijk naar verwachting relatief meer duurdere platte oesters werden ingevoerd is de waarde van de invoer gepresenteerd (Smit en Taal, 2004).
Tabel 4: de waarde van de Belgische import van oesters (Bron: Smit en Taal, 2004) De cijfers in de tabel duiden er op dat gemiddeld over 5 jaar gerekend Frankrijk nog altijd het belangrijkste herkomstland is van de oesters die in België worden gegeten. Maar de waarde van de import uit Nederland is sinds 1998 meer dan 50 procent toegenomen, waardoor Nederland in 2002 het hoogste importaandeel had (Smit en Taal, 2004).
Distributie De distributie is gericht op de visdetailhandel, levensmiddelendetailhandel en het grootverbruik in België, Frankrijk, Spanje en Nederland. Sommige bedrijven combineren deze activiteiten, andere concentreren zich bijvoorbeeld op de afzet van verse mosselen (Smit, 2006). Uit figuur 1 van het bedrijfskolom op pagina 1 blijkt dat twee specifieke groepen een sleutelrol spelen in de distributie van oesters in Nederland en België. Dit zijn visgroothandelaren, vooral degene die gespecialiseerd zijn in de bevoorrading van de horeca, en de inkoop van retail.organisaties (inclusief C&C) in beide landen. In beide kanalen is de concentratiegraad hoog, waardoor ongeveer 20 inkopers ca 80 procent van de markt bedienen. Daarnaast zijn natuurlijk ook de restaurants en (vis)winkeliers belangrijk die er voor zorgen dat het product bij de consument komt. De belangrijkste verkooppunten en restaurants worden direct aangeleverd vanuit Yerseke, vaak aangevuld door een locale groothandel die ook Franse of andere oesters kan leveren (Smit en Taal, 2004). 7
Consumenten en retailers De meeste oestervissers hebben de ervaring dat alle consumenten potentiële oesterklanten zijn nadat ze oesters eenmaal hebben leren kennen en waarderen. Uit de studie van Smit en Taal (2004) blijkt dat de meeste oesters worden gegeten door mensen van een middelbare leeftijd. Maar jongeren zijn niet afkerig jegens oesterconsumptie. Nagenoeg alle oestervissers ervaren oesterconsumenten als gezellige maar ambitieuze mensen (Smit en Taal, 2004). Volgens de producenten is vooral de sfeer rond de consumptie van oesters belangrijk. In Nederland wordt 90 procent van de oesters rauw gegeten zonder enige toevoeging en 10 procent gegratineerd verorbert. Ook in België wordt getaxeerd dat 80 procent van de oesters rauw wordt gegeten. In België wordt naar schatting 20 procent gegratineerd (Smit en Taal, 2004). Het aspect ‘pikant’ is volgens hen uit de tijd. Dit geldt ook voor de uitstraling ‘rijk’ en ‘elitair’ hoewel oesters natuurlijk geen goedkoop product zijn (Smit en Taal, 2006). De producenten taxeren dat in Nederland 80 á 90 procent van de oesters buitenshuis worden gegeten. Horecaondernemers geven aan dat de opkomst van verkoop in supermarkten belangrijk is voor verbreding van de bekendheid van het product: Zeeuwse oester (Smit en Taal, 2004). In België wordt ca 70 procent van de oesters in restaurants gegeten. Veel supermarkten in België hebben alleen in december oesters in het assortiment. De rol van visdetailhandel en ambulante handel is ondergeschikt. Voor het thuisverbruik is het opensteken van de oester en zeker van creuse oesters nog altijd een probleem (Smit en Taal, 2004) voor zowel België als Nederland. Verder blijkt uit een studie van Smit en Taal (2004) dat Nederlandse handelaren de prijs het belangrijkste aankoopaspect vinden. Alle respondenten stellen dat creuse oesters in de Nederlandse markt overwegend worden gekocht op basis van de betaalbare prijs. De meeste consumenten erkennen smaakverschillen tussen de creuse oesters en andere oesters die worden aangeboden. Niet bij iedereen weegt dit even zwaar. Groothandelaren en retailers erkennen maar relatieveren het onderscheid in smaak. Dit geldt niet voor de exclusieve horeca waar smaak/kwaliteit/imago het zwaarst wegen. Daar is vaak een groep vaste klanten die alleen platte oesters wil consumeren (Smit en Taal, 2004). Creuse oesters (creuses) scoren uitstekend qua prijsniveau en zijn ook goed op punt van versheid, verpakking etc., maar er zijn enkele kanttekeningen te maken met betrekking tot het voorkomen van parasieten op de schelp en de kwaliteit van oesters buiten het oogstseizoen. Bij veel Belgen vinden ook de Franse creuses meer erkenning dan de Nederlandse op grond van uiterlijk en smaak. Een praktische reden is dat Franse oesters gemakkelijker open te krijgen zouden zijn. Het Franse product zou ook beter in de markt worden gezet met gecontroleerde keurmerken, betere etikettering, etc. (Smit en Taal, 2004).
Russische consumenten De Russische oestermarkt wordt beleverd door alle oesterproducerende regio`s van de wereld. Oesters zij een territoriaal product, dat wil zeggen dat de specifieke smaak van oesters afhangt van de plaats waar zij gevangen worden. Nederlandse oesters bevatten meer jodium dan de Franse oesters, rijke jodiumsmaak van de Nederlandse oesters wordt zeer gewaardeerd wordt door de Russische consumenten. Russische consumenten zijn in het algemeen dol op grote oesters met geconcentreerde zeearoma's. Europese consumenten houden van kleinere oesters en kopen zelden oesters met een gewicht van meer dan 200 gram per stuk terwijl voor de Russische consument juist het tegenovergesteld geldt: hoe groter de oester hoe beter. In het algemeen zijn er geen smaakverschillen tussen kleine en grote oesters, de kleine oesters zijn alleen makkelijker te consumeren. Europese consumenten geven de voorkeur aan maten 4.3.2 (waarbij 0 . de grootste maat is) van de oesters. Russen bestellen vaak maten 0 8
t/m 3, kleinere oesters zijn waarschijnlijk niet interessant voor de Russische consumenten hoewel er ook genoeg consumenten zijn wiens voorkeuren met die van de Europese consumenten overeenkomen. Volgens de Russische consumenten kunnen de Nederlandse oesters niet bogen op hun luide en romantische namen net als de Franse oesters. Het product wordt wel gezien als kwalitatief hoogstaand, rijk aan traditie en gekweekt in schone wateren door professionals die gekenmerkt worden door hun nauwkeurigheid en accuratesse.
Trends in consumptie en technologie De afgelopen twee decennia is de consumptie van alle zee. producten gestaag toegenomen. De mondiale vraag naar schaal.en schelpdieren, inclusief oesters, neemt verder toe in een tijd waarin juist de traditionele vangst daalt (FAO, 2000). De markt kan terughoudend zijn in het aanvaarden van nieuwe ideeën of producten. In veel gevallen kan het lang duren om een nieuw idee te introduceren bij een traditioneel product. De Canadese oesterkwekers hebben bijvoorbeeld de ‘cocktail oester’ geïntroduceerd, wat eigenlijk in feite een bedachte term is om een ondermaatse (kleiner dan maat 3) creuse oester te kunnen verkopen. De pakkende naam is aantrekkelijk voor groothandelaren en detaillisten en wordt geleidelijk meer geaccepteerd door de markt, wat uiteraard goed nieuws voor de sector. Niettemin wordt de oestermarkt als vrij traditioneel gezien (UMG, 2003). Hoewel traditionele gewoonten van consumenten soms zeer moeilijk te veranderen zijn is er altijd interesse in nieuwe innovatieve ideeën. Toch, zoals het geval is met een nieuw idee voor een product, zal de Nederlandse oestersector genoodzaakt zijn om te investeren in een sterke promotie. en marketingcampagne om extra marktaandeel te winnen op de traditionele markt. Consumenten beginnen zich steeds meer te realiseren dat de oesters het hele jaar door beschikbaar zijn en als gevolg hiervan veranderen ook hun consumptiepatronen. In feite heeft de trend zich al voortgezet in het buitenland. Wat begonnen is als een fenomeen in de VS: de oester bar; maakt nu ook een ontwikkeling in stroomversnelling in Canada, Engeland en andere Westerse landen. Zelfs retailers beginnen zich te realiseren dat de belangstelling van de consument voor oesters kan leiden tot potentieel hogere omzet. De consumenten moeten opgeleid en bewust worden gemaakt van de nieuwe dynamiek binnen de sector. Zoals reeds is gebleken uit eerdere studies is de gewenste manier van te consumeren oesters nog steeds rauw in een schelp. In een poging om het gezondheidsrisico in verband met verse producten te overwinnen en de consumptie aan te moedigen hebben veel producenten, met name in de Verenigde Staten, nieuwe producten ontwikkeld: verse oestervlees; gepasteuriseerd oestervlees; ‘ready to serve’ oesters, ingevroren halve schelp, geheel ingevroren oesters; oesters in blik; gerookte en gegrilde oesters. Verder heeft een aantal oesterproducenten in de Verenigde Staten een nieuw proces van invriezen en de opslag van vers geoogste oesters bij extreem lage temperaturen ontwikkeld. Dit proces vermindert het gevaar voor de consument en ondersteunt daarmee verkoopactiviteiten voor de oestersector. In het bijzonder is de ‘bevroren halve oesterschelp concept’ steeds populairder geworden onder casino's en grote buffet restaurants (UMG, 2003). De Nederlandse oestersector moet het potentieel van dit soort producten evalueren voor zijn eigen markt. Historisch gezien, bestond het kweken van oesters uit het verkrijgen van een perceel, het voorbereiden van een perceel en het leggen van de oester op de zeebodem om het schelpdier te laten groeien tot een aanvaardbare grootte voor de commerciële verkoop. Het proces van groei van een oesters van zaad tot een commerciële grootte door middel van deze methode is relatief langdurig en neemt zoals eerder is aangegeven een paar jaar in beslag. Onlangs, begon de Nederlandse sector met het experimenteren van kweken van oesters met behulp van een aantal nieuwe methoden. Deze methoden bestaan bijvoorbeeld uit het deponeren van het zaad in opgeschorte kooien, zakken of op lange lijnen, voor een snellere groei. Naast het stimuleren van snellere groei, maken
9
de nieuwe methoden de ontwikkeling van een consistente goed afgeronde vorm van de oester mogelijk, wat een uiterst belangrijk gegeven blijkt te zijn voor de markt (UMG, 2003). De Nederlandse oestersector is een volwassen sector, staat goed bekend in het buitenland en is een belangrijk leverancier van kwaliteitsproducten. Juist daarom zou de sector gebruik moeten maken van zijn ervaring en de kansen die nieuwe geavanceerde technologieën bieden met betrekking tot het kweken van oesters, ontwikkelen van nieuwe apparatuur of innovaties op gebied van verwerking en verpakking.
Rol van de instituties Het toekomstperspectief van de sector is belangrijk verslechterd door het gevoerde beleid in de Nederlandse kustwateren (Smit, 2006). Uit het onderzoek van Smit (2006) geeft het merendeel van de ondervraagde bedrijven aan dat de grondvoorziening slechter is geworden afgelopen jaren (zie tabel 5). De marge en de bedrijfswinst zijn bij veel bedrijven lager geworden. Hierdoor is ook de concurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse aanbieders verslechterd. Veel van deze bedrijven hebben de afgelopen tien jaar juist flink geïnvesteerd in marketing, proces. en productinnovatie maar zijn nu onzeker over toekomstige ontwikkelingen en investeringen (Smit, 2006).
Tabel 5: de belangrijkste ontwikkelingen van afgelopen tijd op gebied van instituties (Bron: Smit, 2006)
Duurzaamheid Ook de Nederlandse oestersector is actief op gebied van duurzaamheid. Zo zijn er twee trajecten uitgestippeld in samenwerking met de Visserij innovatie platform: binnendijkse oesterkweek en Bonamiavrije oesterteelt. Het belangrijkste aspect van de binnendijkse oesterkweek is het vinden van manieren van duurzame kweek op het vaste land. De algemene schelpdierenkweek in de Waddenzee, Oosterschelde en het Grevelingenmeer is aan steeds meer ecologische beperkingen onderhevig. Dit heeft economische gevolgen zoals de toenemende import en teruglopende marktaandelen (VIP, 2009). Ook het rendement bij de opkweek van zaad naar consumptieoesters kan verbeterd worden dankzij duurzame technologieën. De teelt van platte oesters in open water kampt met de moeilijk te bestrijden oesterziekte: Bonamia (VIP, 2009). Daarom wordt er binnen de sector gezamenlijk aan een duurzame teeltsysteem gewerkt die de oesterkweek ziektevrij zou moeten maken.
10
SWOT analyse Als de hierboven vermelde informatie uit eerdere studies over de Nederlandse oestersector (o.a. Smit, 2006; Taal et. al., 2009; Smit en Taal, 2004) in het kader een SWOT analyse wordt geplaatst, ontstaat het volgende overzicht van de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen voor deze sector: Sterktes Factorvoordelen: a. primair: Zeeland is de perfecte natuurlijke locatie voor hoge oestervisserij. b. Geavanceerd: goede kennisinstellingen op visserijgebied; Hoge kwaliteit oesters, hiermee is internationaal een reputatie opgebouwd.
Zwaktes Kleine bedrijven, geen investeringscapaciteit voor innovatie;
Verouderd materiaal (oude boten);
Bediening topsegment: mogelijkheden voor waardecreatie;
Rentabiliteit afhankelijk van externe factoren door focus op prijs (bijv. brandstoffen);
Dynamisch ondernemerschap: sector heeft lange geschiedenis van overwinnen van uitdagingen; Samenwerking ketenpartijen en kennisinstellingen;
Hoge concentratiegraad handel/retail: macht ligt meer ‘downstream’ in de keten, door gebrek aan horizontale integratie. Potentiële markt nog niet gepenetreerd;
Besef van duurzaamheid;
Zwakke interactie met beleveniseconomie.
Kritische (thuis)markt: België. Als je voor deze veeleisende markt kan produceren, lukt het overal. Daarnaast te gebruiken als verkoopargument. Hoogwaardig cluster in Yerseke met een concentratie aan kenniscentra in de rest van Nederland. Verticale integratie biedt mogelijkheden om niet alleen waarde te creëren, maar ook vast te houden.
Kleine thuismarkt in Nederland.
Weinig interactie met niet.agro. kennisinstellingen.
Kansen
Bedreigingen
Nieuwe visgronden voor kleinschalige visserij in de Wadden valt te combineren net als de Zeeuwse mosselen uit de Wadden. Toegenomen focus op duurzaamheid: kans om te onderscheiden / voorop te lopen. Globalisatie leidt tot grotere middenklasse in opkomende economieën en vraag naar kwaliteit.
Business model van commodisering leidt tot focus op prijs en concurrentie met goedkope substituten. Ziektes: afname kwaliteit en afbreuk reputatie.
Experience economy: sfeer van consumptie, want oester is een belevenisproduct.
Beleid overheid: vermindering van beschikbare percelen in de toekomst.
Productinnovatie: toegevoegde waarde door
Ecologische beperkingen: hoeveelheid nutriënten
Teruggang rentabiliteit door blijvende hoge kosten zoals bijvoorbeeld brandstof.
11
oester te bewerken, zoals roken, grillen en conserveren. Onbekendheid: veel potentiële consumenten zijn nog niet bereikt. Nieuwe afzetkanalen: samenwerking met retail door bijv. oesterbars op te zetten. Etikettering & Labelling: kwaliteitsgarantie afgeven.
aanwezig in de wateren als voedsel voor de oesters. Licence to produce & license to sell: duurzaamheid wordt steeds belangrijker voor consumenten. Concurrentie vanuit alternatieve gebruikers van het visgebied. Milieuvervuiling door externe partijen, bijvoorbeeld vanuit havengebied van Rotterdam en andere spanningen tussen economische en milieudoelstellingen.
Samenwerking met niet.agro kennisinstellingen, bijv. TU of EUR, voor versterking ondernemerschap. Consolidatie biedt groeimogelijkheden door vergroting investeringscapaciteit en innovatievermogen. Toerisme en cultuur. Gebruik maken van de hoogwaardige kennis en infrastructuur voor innovatieve producten. Voorlopend door soms strenge nationale reguleringen t.av. milieu, energie en hygiëne. Samenwerking aangaan met de kennisinstellingen buiten traditionele landbouwsectoren.
Innovatie en toegevoegde waarde Kwaliteitsbeleving en toegevoegde waarde zijn hoog in de oestersector. Maar het is belangrijk een evenwicht te vinden tussen milieu en economie. Innovatie biedt hier veel mogelijkheden en oplossingen voor (VIP, 2009). Innovatie wordt in dit kader opgevat als: “iets nieuws voor de sociale setting waarin het wordt geïntroduceerd, gericht op het realiseren van bepaalde voordelen, beperkt tot opzettelijke pogingen om voordeel te realiseren uit verandering” (van Galen en Verstegen, 2008). Er is een sterke variëteit aan vormen van innovatie binnen de Nederlandse voedings. en genotmiddelenindustrie waarvan de oestersector een van de sub.sectoren is, die kunnen worden onderscheiden naar product., proces. en transactie.innovaties (Snijders, Vrolijk en Jacobs, 2007). Enkele voorbeelden hiervan zijn: • • •
productinnovatie: introductie van nieuwe soorten oesters, nieuwe vaccins, nieuwe soorten eindproduct: ingevroren of gerookte oesters, en nieuwe soorten verpakkingen; procesinnovatie: kwaliteitscontrole bij de oesterkweek, steeds efficiëntere veilingen en logistiek bij de afzet van het product, nieuwe productiewijzen bij de oesters; transactie.innovatie: marketing in de oestersector, bemiddeling bij de afzet. en verkoopkanalen, franchise in de oestersector middels oesterbars.
Diverse factoren spelen rol bij de verklaring van het innovatieve vermogen van de Nederlandse oestersector. In de eerste plaats worden de Nederlandse bedrijven gekenmerkt door dynamisch ondernemerschap: ondernemers zijn alert en niet snel uit het lood te slaan (Snijders, et. al., 2007). Daarnaast blijkt uit het Europese Food Innovation Network Europe (FINE) project (zie Poppe, During, Spoelstra, Bos, en Schoorlemmer, 2007) dat er een goede uitwisseling is tussen (agro)kennisinstellingen en het bedrijfsleven. In deze studie werd geconstateerd dat er relatief veel gebruik werd gemaakt van kennisinstellingen door bedrijven. Tot slot zijn er regionale clusters die als mediator optreden tussen bedrijven, kenniscentra en beleidsmakers (Poppe, et. al., 2007) Hiermee faciliteren zij de uitwisseling van 12
kennis en vaardigheden in het cluster. Hierbij valt te denken aan de rol van IMARES, CEME, IMPULS en andere onderzoeksinstituten en de kennisuitwisseling binnen de oestersector in en rondom Yerseke. Echter het beeld rondom het innovatief vermogen moet enigszins genuanceerd worden: 1) Mate van innovatie verschilt sterk per sub.sector (Snijders et. al., 2007). Zo wordt bijvoorbeeld de Nederlandse zuivelsector als innovatief gezien terwijl in de Nederlandse visindustrie waaronder dus ook de oestersector(in ieder geval tot de komst van het Visserij Innovatie Platform) minder innovatie plaats vindt. 2) Binnen de voedings. en genotmiddelenindustrie is er meer incrementele dan radicale innovatie waardoor veel onderzoekers en rapporten van weinig innovatie spreken binnen deze industrie. “Een vergelijking van Ernst & Young en Nielsen (2000) van innovaties binnen 22 groepen voedingsmiddelen laat zien dat slechts 2% van alle gelanceerde producten als een echte vernieuwing kan worden gekwalificeerd. De overige innovaties betreffen vaak aanvullingen op een reeds bestaand product, een lijnuitbreiding, vervanging van een bestaand product of een seizoensgerelateerde product. In meer recent onderzoek schat de sector zelf dat zo’n 75% van de innovaties als ‘kleine aanpassingen’ bestempeld kunnen worden en dat voor de komende jaren ongeveer 5% van de innovaties als echt baanbrekend bestempeld kan worden” (ABN AMRO, 2009). 3) Er is meer adoptieve dan autonome innovatie met als gevolg dat er minder toegevoegde waarde wordt gecreëerd voor de klant (Jacobs et al., 2007). Hiermee reageren bedrijven op de naaste concurrentie en hun innovaties. In een recent onderzoek van FINE wordt het grootste deel van de innovaties (77%) omschreven als ‘me.too’ productinnovaties. Het zijn producten die in wezen hetzelfde zijn als de reeds bestaande producten, maar onder een ander merk op de markt gebracht worden. Andere soorten van nieuwe producten zijn uitbreiding van het assortiment (nieuwe producten binnen dezelfde categorie), seizoensgebonden producten en substitutieproducten (invoering van reeds bestaande producten zonder toevoeging van nieuwe waarde voor de klant) (Vermeire, Gellynck., Bartoszek en Rijswijk, 2009). Mogelijke redenen voor het feit dat er relatief veel adoptieve innovatie plaatsvindt zijn: 1) Veel innovatie wordt buiten de industrie om geïnitieerd, bijvoorbeeld door de overheid (Snijders et. al., 2007) die fondsen open stelt voor onderzoek, innovatievouchers uitdeelt, bepaald beleid of wetgeving introduceert die de bedrijven dwingen tot vernieuwing. 2) Vaak mislukken procesinnovaties of vallen de nieuwe producten op de markt binnen de oestersector. Dit feit zorgt ervoor dat innovatie gepaard gaat met ongunstige financiële condities/rentabiliteit (ABN AMRO, 2009) waardoor het bedrijfsleven risicomijdend gedrag gaat vertonen ten opzichte van innovatie. 3) Er is een gebrek aan interactie met de kennisinstellingen buiten het agrocomplex (Snijders et. al., 2007). Zo blijft men voortbouwen op wat er al bekend is binnen het complex is en is het lastig om tot nieuwe inzichten te komen. Door juist in te zetten op een bredere vorm van samenwerking kunnen er nieuwe inzichten en interactieve leermomenten ontstaan voor zowel de v&g industrie als de nieuwe partijen van buitenaf het agrocomplex.
13
Conclusies De meeste randvoorwaarden voor een concurrentiekrachtige sector zijn aanwezig, namelijk: veeleisende markt, globalisatie, factorvoordelen, dynamisch ondernemerschap, sterke cluster, samenwerking met o.a. WUR en goede reputatie. Echter, een belangrijke randvoorwaarde is nog niet vervuld: namelijk capaciteit creëren om te innoveren. Consolidatie is hiervoor noodzakelijk. Anders blijven de financiële condities om te innoveren negatief. Er liggen mogelijkheden in een verdere ontwikkeling van de concurrentiekracht van de sector, gebruikmakend van innovatie en van de heterogeniteit van de consumentenmarkt. Daarbij kan meer aandacht nuttig zijn voor de interactie met niet.agro kennisinstellingen (zoals design, verpakkingsindustrie, ICT enzovoort). De randvoorwaarden moeten worden aangewend om te werken aan: • Marktinnovatie: nieuwe markten betreden. Voor een goed inzicht moet er aandacht besteed aan de consumentenvoorkeuren en percepties in de belangrijkste exportlanden maar ook in Nederland. Hierbij zou er aandacht moeten zijn voor twee onderwerpen: de acceptatie van de Nederlandse oesters in het buitenland (smaak, uiterlijk, verpakking, grootte, etc.) en merkbeelden van de Nederlandse oesters, de psychologische product. • Productinnovatie: waarde toevoegen door product te bewerken. Verder is het belangrijk om naar andere producenten in de wereld te kijken. Wat doen de buitenlandse concurrenten? • Transactie.innovatie: inspelen op experience ecnomomy en de beleving bij de consumptie van een oester; • Consolidatie: samenwerking in de sector.
14
Literatuur ABN AMRO (Verwaal, E. en Dijkman, N.), (2009), Samen excelleren in innovatie en efficiency. Nieuwe inzichten voor de voedingsmiddelenindustrie, ABN AMRO. ABN AMRO Sector Research, (2009), Visie op agrifood, ABN AMRO. FAO, Fisheries and Aquaculture Department, (2000), The State of World Fisheries and Aquaculture, Food and Agriculture Organization of the United Nations. Galen, van, M. en Verstegen, J., (2008), Innovatie in de agrarische sector. We kunnen er niet genoeg van krijgen!, LEI. Nederlands Oestervereniging http://www.zeeuwseoesters.nl/ Poppe, K.J., During, R., Spoelstra, S., Bos, B. en Schoorlemmer., H., (2007), Het Wageningen UR – programma: Transitieprocessen. Werkboek 2005 – 2007, LEI. Snijders, H., Vrolijk, H. en Jacobs, D., (2007), De economische kracht van agrofood in Nederland, Rijksuniversiteit Groningen. Smit, J.G.P., (2006), De Nederlandse visverwerkende industrie en visgroothandel, LEI. Smit, J.G.P. en Taal, C., (2004), Perspectiefstudie oestermarkt in Nederland en België, LEI Taal, C., Bartelings H., Beukers, R., van Duijn, A.J., Klok, A.J., van Oosterbrugge, J.A.E., en Smit, J.G.P., (2009), Visserij in cijfers 2009. Unic Marketing Group, (2003), New Brunswick Oyester Aquaculture Industry Market Study, Unic Marketing Group. Vermeire, B., Gellynck., X., Bartoszek, P. en Rijswijk, L., (2009), Strategic objectives for developing innovation clusters in the European food industry, FINE Project. Visserij Innovatie Platform http://www.visserijinnovatieplatform.nl/
15