CONCRETE VOORSTELLEN OM DE DUURZAME ONTWIKKELING TE INTEGREREN IN DE SOCIALE WONINGEN IN HET BRUSSELS HOOFSTEDELIJK GEWEST
1 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Colofon Coordinatie Catherine Bouland Redactie Marc Brosius Dit document werd uitgewerkt in het raam van een stage aan het BIM met het oog op het behalen van een masterdiploma Milieubeheer aan het Institut Supérieur d’ingénieurie et de gestion de l’environnement in Parijs, Frankrijk. De standpunten en opmerkingen die in dit rapport tot uiting komen, vallen onder de volledige verantwoordelijk van de auteur en verbinden het Instituut als milieu- en energieadministratie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot niets.
Tutoraat en follow-up Catherine Bouland, interface gezondheid en milieu, BIM Philippe Jamet, wetenschappelijk adviseur, ISIGE Revisie Jean-Pierre Hannequart, Virginie Lambert, Christophe Madam Rik De Laet, Els De Backer Layout Marianne Desager Foto’s IBGE-BIM Verantwoordelijke uitgevers Jean-Pierre Hannequart & Eric Schamp Brussels Instituut voor Milieubeheer– IBGE-BIM Gulledelle, 100 - 1200 Brussel www.ibgebim.be Wettelijk depot D/5762/2004/12 Gedrukt met plantaardige inkt op gerecycleerd papier
2 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
VOORWOORD
De huisvesting staat centraal in de debatten over duurzame ontwikkeling: overal worden woningen gebouwd, gerenoveerd, gesloopt, ingericht, onderhouden. De collectieve en sociale woningen zijn woningen zoals alle andere, die echter het goede voorbeeld moeten geven omdat ze nu eenmaal onder de verantwoordelijkheid van openbare beheerders vallen. Vanuit dit perspectief ontwikkelt zich een partnerschap tussen de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij (BGHM) en het Brussels Instituut voor Milieubeheer. Dit zou moeten leiden tot een reeks van piloot projekt die in de eerste plaats tot doel hebben dat de duurzame ontwikkeling concreet zou worden aangepakt en aan bod komt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In het algemeen neemt het aantal voorbeelden van milieuvriendelijke nieuwe of gerenoveerde collectieve en sociale woningen toe in Europa. We wijzen erop dat de bouwsector de sector is waarin de meeste hulpbronnen worden verbruikt – fossiele brandstoffen, ruimte, bouwmaterialen, water … – en die ook de meeste afvalstoffen, verontreiniging en hinder meebrengt. De meeste projecten die vandaag in de steigers staan, zijn hoofdzakelijk gericht op energie, maar een aantal betreft ook een besparing van water en grondstoffen en de algemene impact van de bouw- en renovatiematerialen en –technieken. De impact van de binnenvervuiling op de gezondheid van de mens wordt ook een prioriteit: de kwaliteit van de binnenlucht moet worden verbeterd en de problemen op het vlak van vocht en energieverbruik moeten worden aangepakt. De trend is gezonde of ecologische materialen, of materialen met ecolabel, te gebruiken. Een voorkeur voor hernieuwbare of gerecycleerde materialen draagt bij tot de vermindering van de milieueffecten. De impact van het gebouw op het algemene en lokale leefmilieu kan worden verminderd met behulp van de "groene bouwplaats" of de bouwplaats met beperkte hinder. Tal van maatregelen zijn mogelijk om het verbruik van goederen te verminderen en de geluidshinder, het slib, het stof, het vrachtverkeer, … tot een minimum te beperken, evenals de risico's van verontreiniging van bodem, water en lucht. Het sorteren en revaloriseren van bouwafval, de afbraak en het hergebruik van materialen, zijn factoren die leiden tot besparingen van hulpbronnen en financiële middelen, en die tegelijk het behoud van een traditioneel architectonisch uitzicht en een betere integratie in de bestaande omgeving ondersteunen. Ook het inzetten van ondernemingen van de sociale economie of voor herinschakeling via werkverschaffing verdient aanmoediging.
3 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Het comfort is bepalend voor de duurzaamheid van het gebouw en de sociale samenhang van de buurt. Het overleg van alle actoren (gebruikers en omwonenden inbegrepen) vanaf het ontwerp van de woning, bevordert de betrokkenheid van de bewoners en de hele kwaliteit van de leefomgeving in de wijk (sociale gemengdheid, groene ruimten, harmonieuze relatie van het gebouw met het perceel maar ook met de buurt, …). Dit zou men een "duurzame" leefomgeving kunnen noemen. Het landschap evolueert: sociale woningen worden steeds vaker in beperkt aantal en verspreid ingeplant. De integratie en de sociale gemengdheid verlopen veel vlotter als men breekt met het beeld van de "modelwijken". De gebruikers van de gebouwen moeten op hun verantwoordelijkheden worden gewezen en worden ingewijd in de goede gebruiks- en onderhoudspraktijken van de woning, zodat ook de milieukwaliteit en de duurzaamheid van het gebouw in de tijd worden verbeterd. Dit document bevat een aantal concrete acties die elkaar aanvullen, en die het grote potentieel aantonen van verbeteringen in de zin van een inaanmerkneming van het milieu en van de duurzame ontwikkeling in de sociale woningen.
Jean-Pierre Hannequart
Eric Schamp
Directeur-Generaal
Adjunct Directeur-Generaal
4 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
INHOUD 1.
INLEIDING
p.7
1.1.
Waarom deze studie?
p. 7
1.2.
Staat van de Brusselse woningen 1.2.1. De toestand van de Brusselse sociale huisvesting 1.2.2. Milieu, energie en huisvesting: welke ministeries? 1.2.3. BGHM en OVM : structuur voor de sociale huisvesting 1.2.4. Huisvestingsbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1.2.5. Een leemte in het huisvestingsbeleid
p. 8 p. 8 p. 9 p. 9 p. 10 p. 11
1.3.
De methodologie 1.3.1. Voor wie? 1.3.2. Welke benadering? 1.3.3. Welke structuur?
p. 12 p. 12 p. 13 p. 17
2.
EERSTE LUIK : "GEÏNTEGREERDE MILIEUBENADERING"
p. 22
2.1.
Doel van het eerste luik
p. 22
2.2.
Definitie van de behoeften 2.2.1. De site en de leefomgeving 2.2.2. Zuinig wonen 2.2.3. Woning van goede kwaliteit 2.2.4. Hygrometisch comfort 2.2.5. Akoestisch comfort 2.2.6. Visueel comfort 2.2.7. Gezondheid 2.2.8. Veiligheid 2.2.9. Voorbeeld van inaanmerkingneming van de behoefte
p. 24 p. 25 p. 26 p. 27 p. 30 p. 33 p. 35 p. 37 p. 43 p. 44
2.3.
Constructiefasen 2.3.1. Algemeen: milieu-impact van de constructie 2.3.2. De site 2.3.3. De lage-energiewoning 2.3.4. Bouwprocédés en –materialen 2.3.5. Afbouw 2.3.6. Afwerking 2.3.7. Bouwplaats met lage impact
p. 46 p. 46 p. 48 p. 50 p. 56 p. 63 p. 68 p. 71
5 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2.4.
Beheer van de stromen 2.4.1. Hernieuwbare en gelijkgestelde energiebronnen 2.4.2. Beheer van de verwarming 2.4.3. Beheer van de elektriciteit 2.4.4. Beheer van het water 2.4.5. Beheer van het huishoudelijk afval 2.4.6. Opleiding en informatie: de ecologische gebaren
p.77 p. 78 p. 82 p. 86 p. 94 p. 99 p. 101
3.
TWEEDE LUIK : "GEÏNTEGREERDE DUURZAME BENADERING"
p. 103
3.1.
Doel van het tweede luik
p. 103
3.2.
Sociaal 3.2.1. Leefomgeving en burgerparticipatie 3.2.2. Sociale cohesie 3.2.3. Bereikbaarheid en mobiliteit
p. 104 p. 105 p. 107 p. 109
3.3.
Stedelijk milieu 3.3.1. Site en leefomgeving 3.3.2. Stedelijke netwerken 3.3.3. Beheer van de natuurlijke risico’s
p. 111 p. 111 p. 112 p. 113
3.4.
Economie en financiële impact 3.4.1. Naleven van het recht op arbeid en ethische handel 3.4.2. Solidaire economie 3.4.3. Economische evaluatie van het project
p. 114 p. 114 p. 116 p. 117
3.5.
Beheer 3.5.1. Op participatie en partnerschap gerichte benadering 3.5.2. Leiding over de werken 3.5.3. Communicatie
p. 118 p. 118 p. 120 p. 120
4.
CONCLUSIE
p. 121
4.1. 4.2. 4.3.
p. 121 p. 124 p. 125
Benadering en streven naar rendabiliteit Benadering en opnemen van verantwoordelijkheid Hoe voortgaan?
5.
BIBLIOGRAFIE
p. 126
6.
BIJLAGEN
p. 127
6.1.
p. 127
6.2.
Elektriciteitsverbruik van de huishoudelijk toestellen volgens type Vergelijking van materialen
p. 128
6 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
1.
INLEIDING
1.1. Waarom deze studie? Het Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM) is de administratie die bevoegd is voor milieuaangelegenheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG). Na een zekere achterstand inzake het leefmilieu te hebben ingehaald door de invoering van verschillende plannen (lucht-klimaat, geluid, afval, …), na de ondernemingen te hebben gesensibiliseerd voor de milieuproblematiek door de toekenning van het vrijwillige label "ecodynamische onderneming", lijken de bouw- en de huisvestingssector een volgend actiedomein te vormen, gezien hun belangrijk potentieel voor een verbetering van het milieu. Aangezien onze geïndustrialiseerde maatschappijen sinds enkele decennia getekend worden door een ongebreideld verbruik van de natuurlijke hulpbronnen in het algemeen en van water en energie in het bijzonder, is een drastische vermindering van de impact op ons leefmilieu immers aangewezen om de dreiging waaronder ze gebukt gaan te verlichten. De bouwsector is rechtstreeks betrokken, aangezien dit een van de meest energieverslindende sectoren is, die met name een aanzienlijk deel van de broeikasgasemissies voor zijn rekening neemt. Het BIM heeft in dit kader het plan opgevat een project te starten van vernieuwbouw van een beschermde locatie (Kuregem) tot eco-center, met het doel een achtergestelde wijk nieuw leven in te blazen. Dee vernieuwbouw zou moeten gebeuren volgens de Franse HQE-benadering (Haute Qualité Environnementale – Hoge Milieukwaliteit). De vorderingen komen echter langzaam op gang, en het Instituut wil zijn acties in elk geval meer draagwijdte geven. Het BIM streeft er naar voorbeeldprojecten op poten te laten zetten door de overheden, en wil zijn partners ertoe aansporen zich te verbinden tot een inaanmerkingneming van het milieu in hun bouw-, vernieuwbouw- of renovatieprojecten. Tegelijk gaat het Brusselse socialewoningenbestand gebukt onder een negatief imago, door problemen van onbewoonbaarheid en gebrek. Een aanzienlijke envelop van 198 miljoen euro zal worden vrijgemaakt tegen 2005, om een deel van het bestand opnieuw op een degelijk niveau te brengen. De BGHM (Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij), die belast is met het goede beheer van deze begrotingsenvelop, wil zich buigen over de milieuproblematiek van haar woningen. Ze is vragende partij voor een document ter bevordering van een ecologische benadering van de bouw- en renovatiewerken, voor een waaier van mogelijke acties voor verbetering van het milieu. Het BIM, van zijn kant, heeft een plan opgezet om een nota over de milieugevolgen in de bouwsector voor te leggen op het volgende kabinet van de Minister van Leefmilieu (in 2004). Het wil het "duurzaam bouwen" bevorderen door de vaardigheden te verwerven die nodig zijn voor de promotie en de coördinatie ervan en om de verschillende actoren te sensibiliseren voor deze thematiek. In de verschillende gewestelijke plannen inzake het leefmilieu, die met name worden gecoördineerd door het BIM, komen een aantal van deze punten reeds aan bod.
7 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Daarom wou het BIM beschikken over een nota over de goede milieupraktijken, gekaderd in de Brusselse realiteit. Het doel van deze nota was tegemoet te komen aan de vraag van het BGHM en de grondslag te leggen voor een partnerschap tussen de twee structuren. Dit document werd gepubliceerd bij het BIM en werd gebruikt om nieuwe praktijken voor duurzame ontwikkeling doorgang te doen vinden in de huisvestings- en de bouwsector, nieuwe praktijken die onmisbaar zijn als men tegemoet wil komen aan de ecologische, sociale en economische gevolgen in de komende decennia. 1.2. Staat van de Brusselse woningen 1.2.1.
De toestand van de Brusselse sociale huisvesting
Een van de kwalen waaronder Brussel lijdt, is ontegenzeglijk het nog veel te hoge aantal ongezonde woningen dat door de private en de openbare sector op de huurmarkt wordt gebracht. Ondanks de inspanningen die de private en openbare actoren de laatste jaren hebben geleverd, blijft het Brusselse woningenbestand kampen met een kwaliteitstekort. Uit een bevraging rond "stedelijke verscheidenheid" die in 1998 werd uitgevoerd bij 4.690 gezinnen, blijkt dat 19% van de woningen niet beschikt over "klein comfort", d.w.z. over een badkamer en een wc binnenshuis; in 38% van de woningen is er geen centrale verwarming. Minder dan de helft van de woningen – ± 245.000 woningen – is uitgerust met "volledig comfort" (badkamer en wc binnenshuis, keuken van minimum 4m², vrijetijdsruimte…). Dit zijn gewestelijke gemiddelden die de vaak zorgwekkende situatie in achtergestelde wijken verbergen, waar het aandeel van de woningen zonder klein comfort kan oplopen tot 56%. Voor dezelfde bevraging werd een index opgesteld die de staat waarin de woningen verkeren, weergeeft. Eén woning op drie zou in verbeterbare toestand zijn, en één woning op tien zou onbewoonbaar zijn. De statistieken bevestigen dus dat er een harde kern blijft van woningen die niet beantwoorden aan de minimale gezondheidsnormen. Het gaat vooral om de oudere sociale woningen, een situatie die voortvloeit uit de ondermaatse investeringen in de jaren '80. De enorme noden van de sector overtreffen in ruime mate de financieringscapaciteit van de Openbare Vastgoedmaatschappijen (OVM's) en de kredieten die daartoe in de gewestbegroting ingeschreven staan. Een aantal van de op dit moment beschikbare sociale woningen beantwoordt niet aan de minimumnormen op het vlak van comfort, andere beantwoorden niet aan de veiligheidsnormen. De sociale huisvesting telt slechts 38.682 woningen, wat neerkomt op 7,6% van het Brusselse woningenbestand, wat minder is dan in Vlaanderen (17,9%) en Wallonië (25,1%). In het ideale geval zou de sociale huisvesting 20 tot 30% van het huurwoningenbestand moeten uitmaken, zoals het geval is in andere Europese hoofdsteden zoals Parijs en Londen. Hoewel het BIM in zijn diensten beschikte over mensen die werkten in verband met bepaalde aspecten van het ecobeheer (de dienst die het label toekent aan de "ecodynamische ondernemingen") of de ecobouw (dienst beheer van het patrimonium), was er geen afdoende en bevoegde interne hulpbron die het mogelijk maakte te voldoen aan al deze doelstellingen. 8 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Hoewel belangrijke inspanningen werden gedaan in de bouw en de renovatie van de woningen, voldoet het aanbod niet aan de vraag. Alleen al in de sector van de sociale huisvesting staan er ongeveer 20.000 kandidaten op de wachtlijst voor een huurwoning. 1.2.2.
Milieu, energie en huisvesting: welke ministeries?
Het BIM is de administratie die alle vragen met betrekking tot het leefmilieu behandelt. Het Instituut verwijst naar zijn voogdijminister die belast is met het leefmilieu. Ook de bevoegdheden inzake het leefmilieu zijn opgenomen in de structuur van het BIM. De Dienst Energie is echter verbonden aan de Minister van Energie, die tevens de portefeuille van Minister van Huisvesting in handen heeft. De integratie van de energiekwesties in de huisvesting stelt welhaast geen problemen. Integendeel, het energiebeleid in de huisvesting in het algemeen en weldra in de sociale huisvesting in het bijzonder, ontwikkelt zich sterk onder impuls van deze minister: invoering van de energieaudit voor woningen, subsidies voor duurzame energie, … terwijl tegelijk de vragen die verband houden met het leefmilieu slechts moeilijk in aanmerking worden genomen in de bekommernissen over de huisvesting. De invoering van de milieukwaliteit in de sociale woningen zal in de toekomst echter nopen tot een grotere openheid tussen de verschillende ministeries. 1.2.3.
BGHM en OVM : structuur voor de sociale huisvesting
De BGHM (Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij) en de OVM's (Openbare vastgoedmaatschappijen) vormen de beheersstructuur van het sociale woningenbestand in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. a)
De BGHM
Vijftien opdrachten werden toevertrouwd aan de BGHM. Ze moet onder andere: • De sociale huisvesting ontwikkelen en de OVM's bijstaan in hun beheer, de OVM's de financiële middelen verstrekken die ze nodig hebben voor de uitvoering van hun taak van openbare dienstverlening. • Instaan voor de controle en de administratieve begeleiding van de activiteiten en het beheer van de OVM's. • Onroerende goederen verwerven, bouwen, inrichten, renoveren, beheren en verkopen, alle versnipperde reële rechten overdragen, ze verhuren en verplichtingen en lasten opleggen. • Binnen de OVM's het tot stand komen van relaties tussen de huurders en de OVM's promoten. • Advies geven over alle kwesties met betrekking tot de huisvesting, ofwel op eigen initiatief, ofwel op vraag van de Regering. • Met de goedkeuring en voor rekening van de Brusselse Regering, akkoorden sluiten met derden, bijdragen tot de opstelling en de uitvoering van projecten, vennoot worden en participeren in het kapitaal van vennootschappen met het doel de bovenstaande taken tot uitvoering te brengen. De BGHM, een financieringsorgaan voor de sociale huisvesting, ontvangt het overheidsbudget dat wordt toegewezen aan de sociale huisvestingssector en verdeelt over de OVM's de kapitalen die deze nodig hebben om hun sociale woningen te bouwen en te renoveren. 9 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
b)
De OVM's
De OVM's zijn de directe beheerders van de sociale woningen. Zij zijn belast met de planning en de follow-up van de werken aan hun woningenbestand. Ze staan ook in contact met de huurders en beheren de huurcontracten. c)
De financiering
De sociale woningen worden toegekend aan de hurende gezinnen op basis van de oppervlakte, het aantal kamers, de geografische ligging enz. De huur die door het gezin wordt betaald, is gekoppeld aan een plafond naar gelang van de inkomsten. Dit plafond staat los van de basishuurprijs van de bewoonde woning. Indien de basishuurprijs hoger ligt dan het toegelaten plafond, dan wordt het verschil zonder compensatie gedragen door de OVM die de woning beheert. Een financieel evenwicht wordt slechts bereikt indien het aldus geleden verlies wordt gecompenseerd door winst op andere huurlocaties. Dit evenwicht wordt niet altijd bereikt. De kosten van het gewone verbruik en de algemene diensten komen overigens integraal ten laste van de huurders. Er is dus een totale loskoppeling tussen de lasten en de huur. Een OVM kan dus haar basishuurprijs verhogen ten gevolge van deze investeringen. Maar ze kan geen hogere huur eisen dan het toegelaten plafond, dat geïndexeerd is op het inkomen van de huurder, ook als de lasten van deze laatste in dezelfde mate zouden dalen. De OVM's zijn financieel niet leefbaar zonder interventie van het BGHM, dat de kredieten waarover het beschikt verdeelt en de financiering op zich neemt van een groot deel van de investeringen die nodig zijn om het Brusselse sociale woningenbestand op een degelijk niveau te brengen. Aangezien de inkomsten van de OVM's lager liggen dan hun uitgaven, moet de BGHM de OVM's er weer bovenop helpen door hun balans in evenwicht te brengen. 1.2.4.
Huisvestingsbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
De Brusselse regering heeft haar toestemming gegeven voor een verhoging met 21% van de begrotingsmiddelen bestemd voor huisvesting, wat neerkomt op 198 miljoen euro in totaal, voor het meerjarenplan 2002-2005. De belangrijkste doelstelling van dit plan is meer de nadruk te leggen op de renovatie van woningen, en minder op nieuwbouw. Deze aanzienlijke verhoging blijft evenwel ontoereikend, aangezien 400 miljoen euro nodig zou zijn om het volledige Brusselse woningenbestand op een degelijk niveau te brengen. Met deze 198 miljoen euro kunnen nu de werken worden gefinancierd (door beheerscontracten) die door de sociale huisvestingsmaatschappijen, de BGHM en de OVM's zullen worden uitgevoerd, met als hoofddoel de renovatie van hun woningenbestand. Het bedrag zou ook worden aangewend om de kwaliteit van het huurbeheer, het sociale beheer en het interne beheer van de vennootschappen te verbeteren. Deze Beheerscontracten bevorderen de sociale gemengdheid en de sociale samenhang doordat ze de woonomstandigheden en de leefomgeving met elkaar verbinden. Tot slot zullen de maatschappijen de professionalisering bevorderen van de actoren uit het werkveld op het vlak van financieel, budgettair en boekhoudkundig beheer, op het vlak van huurbeheer en beperking van de administratieve belasting van de diensten. Deze evolutie zou de leefbaarheid van de sector in de komende jaren moeten garanderen. 10 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Hoewel voorrang wordt verleend aan renovatie, zullen ook nieuwe woningen worden gebouwd. Deze nieuwe realisaties ziet de Minister van Huisvesting binnen het kader van een Stadsproject dat erop gericht is gettovorming te vermijden. Kleine woonentiteiten genieten dus de voorkeur, boven grote woontorens. Deze verspreiding moet de sociale huurders hun waardigheid teruggeven, door te vermijden dat ze worden gestigmatiseerd en "gedumpt" in getto's. De renovatie van openbare ruimten, interieurs en buitenkanten van gebouwen, het integreren van kunstwerken, en dit alles in samenwerking met de bewoners, vloeien eveneens voort uit hetzelfde beleidsstreven. Het bevorderen van de gemengdheid in de sociale woningen houdt in, net als in andere wijken overigens, dat bevolkingsgroepen, sociale situaties maar ook verschillende generaties, herkomsten en gezinssamenstellingen worden vermengd. De bewoners van de sociale woonblokken moeten naast elkaar leven, in harmonie. Dit is een hoofddoel voor alle voorstanders van een coherent stadsproject, maar ook een goed middel om op efficiënte wijze in te gaan tegen moeilijke sociale situaties. In samenwerking met het Ministerie van Communicatie en Infrastructuur waakt de Staatssecretaris voor Huisvesting eveneens over de verbetering van de leefomgeving van de sociale huurders, door de uitvoering van aanlegwerken rondom de woningen en van de groene ruimten. In 2002 werd 6,2 miljoen euro uitgetrokken voor de uitvoering van projecten die de leefomgeving van bewoners van sociale woningen, en het imago van deze woningen in de stad, verbeteren. Vanuit de optiek van verdere ontwikkeling van de participatieve democratie werden twee nieuwe adviesinstanties opgericht om beter rekening te kunnen houden met de mening van de verschillende actoren van de Brussels huisvesting. Op lokaal vlak zal elke Openbare Vastgoedmaatschappij de verkiezing moeten organiseren van de leden van haar Adviesraad van huurders, waarvan de verkozen sociale huurders deel zullen uitmaken. Hiervoor kunnen ze een inkijkrecht vragen in het beheer van de rekeningen en van de huurlasten, en dit met ondersteunende vorming. Op gewestelijk vlak werd een Gewestelijke Adviesraad voor Huisvesting opgericht. De Adviesraad voor huisvesting geeft advies over de voorontwerpen van ordonnanties en regelgevende besluiten die in hoofdzaak betrekking hebben op de huisvesting. 1.2.5.
Een leemte in het huisvestingsbeleid
Het sociale huisvestingsbeleid lijkt zich sterk te ontwikkelen in de richting van governance en burgerparticipatie van de sociale huurders. Het stadsproject, de verbetering van de leefomgeving en de burgerparticipatie worden sterke bekommernissen voor de publieke overheden. Op dit moment wordt echter geen enkel beleid gevoerd vanuit de optiek van een verbetering van de milieukwaliteit van de woningen bij hun renovatie of hun bouw. De renovatie en de productie van nieuwe woningen hebben uiteraard hun aandeel in de verbeteringen van de kwaliteit van het leven (of de leefomgeving), maar de huisvestingssector levert een aanzienlijke bijdrage tot het verbruik van de niethernieuwbare natuurlijke hulpbronnen en tot de roofbouw op het leefmilieu. Een onaangepast ontwerp en een verwaarloosde keuze van materialen kunnen overigens bijdragen tot de aantasting van het milieu in het algemeen maar ook tot de aantasting van het binnenmilieu en bijgevolg van de gezondheid van de mensen. Bijvoorbeeld, de 11 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
aantasting van de kwaliteit van de binnenlucht is verantwoordelijk voor de sterke opleving van ademhalingspathologieën. De leefbaarheid van de sociale huisvestingssector wordt behandeld in het huisvestingsbeleid, uitsluitend via de verbetering van het financiële beheer van de vastgoedmaatschappijen. Het leefbaar maken aan de hand van een vermindering van de huurlasten (besparingen op energie, water en onderhoud, verhoging van de duurzaamheid van de gebouwen en uitrustingen) lijkt momenteel niet echt in aanmerking te worden genomen in het huidige sociale huisvestingsbeleid. 1.3. De methodologie 1.3.1.
Voor wie?
Het document is in de eerste plaats bestemd voor de openbare sociale verhuurders van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, namelijk de BGHM (Brusselse gewestelijke huisvestingsmaatschappij) en de OVM's (Openbare Vastgoedmaatschappijen). Het richt zich meer bepaald tot de BGHM omdat deze maatschappij zich enerzijds wil openstellen voor een nieuwe benadering, die milieuvriendelijker is, en anderzijds de ideale actor lijkt om een dergelijke benadering in te zetten. Ze beschikt immers over middelen om bouw- en renovatieprojecten te financieren. Als financier geniet ze inkijkrechten in de aard van de projecten en kan ze bijgevolg clausules formuleren die moeten worden nageleefd in het kader van de door de OVM's uitgevoerde projecten waarover ze de voogdij heeft. De draagwijdte van dit document kan zich echter uitbreiden tot elke – al dan niet sociale, private of openbare – verhuurder. De hier voorgestelde benadering kan namelijk worden geëxtrapoleerd naar elke renovatie-, vernieuwbouw- of bouwactiviteit. Of de milieuproblematieken in aanmerking worden genomen in dergelijke werken, hangt niet af van de categorie van de opdrachtgever of van de categorie van personen die de woning betrekken. Alleen de financieringswijzen kunnen verschillen van de ene bouwheer tot de andere. Dit document blijft niettemin in de eerste plaats bestemd voor de ingrepen aan sociale woningen, aangezien deze kampen met een negatief imago, problemen van onbewoonbaarheid en een gebrek aan basiscomfort. De onaangepastheid van de woningen aan hun bewoners, maar ook het gebrek aan kwaliteit van de sociale woning, zijn redenen om met voorrang in te grijpen in deze sector. Bovendien is de openbare beheerder een bevoorrecht aanspreekpunt om een nieuwe benadering van de huisvesting – een mens- en milieuvriendelijkere benadering – te promoten. De openbare sociale verhuurder is de gedroomde partner om deze nieuwe milieubenadering in de huisvesting te beproeven. Hij geeft het goede voorbeeld door zorg te dragen voor en kwaliteit te verlenen aan de woning en de leefomgeving van een bevolkingsgroep die reeds wordt benadeeld op tal van andere vlakken. Omwille van de woningschaarste en de financiële moeilijkheden waarmee de sociale huisvestingssector kampt, is er nauwelijks ruimte voor "ecologische luxe". De economische maar ook ecologische efficiëntie – want dat is het voorwerp van deze nota – van de acties voor verbetering moet worden nagestreefd. De sociale verhuurder is, omwille van zijn financiële situatie, verplicht zo scherpzinnig en efficiënt mogelijk te handelen, op de drie vlakken van duurzame ontwikkeling tegelijk: ecologisch, sociaal en economisch. 12 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
1.3.2.
Welke benadering?
De nota die bestemd is voor de sociale verhuurders moet in de eerste plaats tegemoet komen aan hun behoeften, en meer in het bijzonder een antwoord geven op hun vraag over de mogelijkheid acties op te zetten voor verbetering van de milieukwaliteit in de Brusselse sociale huisvestingssector. Het doel van deze nota is niet het opnieuw uitvinden van een benadering van milieuintegratie in de werken (renovatie, vernieuwbouw, afbraak, bouw) die verband houden met de woningen, zoals de Franse benadering van "Haute Qualité Environnementale", HQE genoemd. Het doel is eerder de actoren van de huisvestingssector en de bouwsector te sensibiliseren voor de ecologische voordelen van een mens- en omgevingsvriendelijke benadering, door een reeks van acties en argumenten voor een dergelijke benadering voor te leggen. a)
Prospectie
Om de werklijnen en acties voor verbetering van de inaanmerkingneming van de milieuproblematieken, die kunnen worden overgedragen op de woningen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, te identificeren, bleek een prospectie op Europees niveau een relatief efficiënte benadering. Door te observeren wat in de andere Europese landen gebeurt in de sector van de collectieve huisvestingssector in het algemeen en van de sociale huisvesting in het bijzonder, kon men: • de meest aangewende oplossingen identificeren. • extravagante oplossingen, of oplossingen die meer afhangen van hoogtechnologische ontwikkelingen dan van een milieuvooruitgang, uitsluiten. • een praktische illustratie geven aan meer theoretische overwegingen. • de efficiëntie van milieubenaderingen aantonen. Uit deze marktverkenning blijkt ook dat het energieaspect doorslaggevend is in alle milieubenaderingen van de bouw- en renovatiewerken. Dit is perfect begrijpbaar, want enerzijds is de huisvestingssector een van de grootste energieverbruikers. De hulpbronnen gaan schaarser worden en hun prijzen zullen aanzienlijk stijgen in de komende decennia. Anderzijds zijn de fossiele energiebronnen verantwoordelijk voor de emissies van broeikasgassen. Door ons energieverbruik te minderen, nemen niet alleen de vervuilende emissies af, maar ook onze afhankelijkheid van de uitvoerende landen. Het bevorderen van een vermindering van het energieverbruik leidt dus tot een aanzienlijk financieel voordeel, omdat de minst vervuilende en dure energie diegene is die we niet verbruiken. Dit sterk benadrukte thermische aspect, dat verder gaat dan de normen (omdat de Europese richtlijn over de thermische isolatie van gebouwen moet worden nageleefd), vormt de basis voor globale benaderingen, zoals het bioklimatisme, de passieve woning of de lage-energiewoning, enz. In België heeft men het over eco-bioconstructie ("eco"-bouw, waarbij men tracht te besparen op natuurlijke hulpbronnen, vervuiling te vermijden en de productie van afval tot een minimum te beperken, en "bio"-bouw, waarbij men ernaar streeft de gezondheid van de mens te beschermen en tegemoet te komen aan zijn behoeften aan comfort en welzijn). Gewoonlijk slaat ecobouw op de vorige algemene benadering van minimalisering van de milieu- en gezondheidsimpact van een gebouw, van het ontwerp ervan tot het einde van de levensduur. In Frankrijk is de "Haute Qualité Environnementale" een van de zeldzame geformaliseerde en vrij algemene 13 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
benaderingen. Dankzij deze benadering kan men de bekommernissen van de duurzame ontwikkeling concreet vertalen in het domein van de bouw. Veertien doelthema's zijn ingedeeld in vier grote interventiedomeinen: • de ecobouw (harmonieuze relatie van het gebouw met zijn onmiddellijke omgeving, geïntegreerde keuze van producten en bouwmaterialen, werken met lage impact), • het ecobeheer (beheer van energie, water, het afval van de activiteiten, het onderhoud), • het comfort (hygrometrisch, akoestisch, visueel, olfactorisch), • de gezondheid (gezondheidskwaliteit van de ruimten, de lucht, het water). Terug naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De term ecobeheer duidt doorgaans op het beheer van het geoptimaliseerde verbruik (water, energie) en van het afval, dat wordt ingevoerd in een gebouw dat aanvankelijk niet voor dergelijk beheer werd ontworpen. Hieruit blijkt dus dat de definities van noties als ecobeheer en ecobouw niet voor iedereen dezelfde perimeter beschrijven, volgens het Belgische formalisme of de Franse HQE-benadering bijvoorbeeld. Maar naast deze definities, of het nu gaat om bioklimatisme, ecobouw, HQE, "green building" of duurzaam bouwen enz…, is iedereen het ermee eens dat, hoewel er uiteenlopende benaderingen zijn, het er om gaat ondanks alles een systematische milieubenadering te bevorderen. Een dergelijke geïntegreerde benadering moet, vanaf het ontwerp van het gebouw, van de bouw ervan tot het einde van de levensduur, de impact op de lokale omgeving, de algemene omgeving, de gezondheid en het welzijn van de mens in aanmerking nemen en tot een minimum beperken. b)
Welke benadering van duurzame ontwikkeling?
Om een echte algemene benadering van de duurzame ontwikkeling uit te werken, moet men beginnen vóór de bouw, om zich aan te sluiten bij een logica van duurzame stedelijke ontwikkeling. Het ontwerpen van een stadsproject, een samenlevingsproject, het definiëren van een leefomgeving en het promoten van een sociaal model; dit zijn de stappen die voorafgaan aan elk bouwproject. Het uitdenken van de stad en haar infrastructuren, haar netwerken en haar organisatie om elke bouw- en renovatieactiviteit in te passen in deze context van stedelijke ontwikkeling. Dit is een recente benadering, die evenwel in volle evolutie is. De Scandinavische landen, en zelfs onze buren in Nederland en Duitsland, ontwerpen hele wijken en renoveren hun stad volgens dit principe. In Frankrijk heeft de Regio Ile-de-France zelfs een methodologische gids en een hulpmiddel bij de besluitvorming ten behoeve van de sociale verhuurder voor de "inaanmerkingneming van de duurzame ontwikkeling in de werken voor vernieuwbouw en stadsvernieuwing van de sociale woningen" (prise en compte du développement durable dans les opérations de réhabilitation et de renouvellement urbain de l’habitat social"1). 1
Guide de l’ARENE Ile-de-France: Guide méthodologique outil d’aide à la décision : Pour une prise en compte du développement durable dans les opérations de réhabilitation et de renouvellement urbain de l’habitat social.
14 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Maar voordat men de duurzame stadsvernieuwing gaat integreren in de werken aan de sociale woningen, moeten de sociale verhuurders worden gewonnen voor de milieuzaak en met name voor het belang van het duurzame bouwen in hun eigen activiteiten. Bovendien kan de sociale verhuurder handelen zonder dat dit het beheer van werken te complex maakt. Want het inpassen van werken aan een woning in een context van duurzame stadsvernieuwing vereist de invoering van beheersplannen en specifieke evaluaties van het vastgoedpatrimonium. Het geniet dus de voorkeur, in een eerste fase, om de inaanmerkingneming van het leefmilieu en de behoeften van de mens in de renovatie-, vernieuwbouw- en afbraak/bouwwerken in te voeren en uit te werken. Deze nieuwe ecologische en "globale" benadering van de bouw, op het beperkte niveau van de gebouwen, vereist reeds enkele gevoelige wijzigingen in het beheer van de werken en het beheer van het project. De inaanmerkingneming van de nieuwe milieubeperkingen die verband houden met de aard van de werken (renovatie, bouw), met de beschikbare hulpbronnen (financieel, technisch, materieel,…), met de vooropgestelde prioriteiten en doelstellingen, zorgt in een eerste fase al voor een aanzienlijke rompslomp voor diegenen die willen ecologisch bouwen of renoveren. Bovendien mag de betrokkenheid bij een benadering van verbetering van de milieukwaliteit van de sociale woningen geen "ecologische luxe" zijn. De leefbaarheid van de huidige structuur van de sociale huisvestingsorganen, die financieel kwetsbaar zijn, hangt grotendeels af van de envelop die de Gewestregering eraan wil toewijzen. Het streven naar milieuefficiëntie maar ook naar financiële efficiëntie moet deel uitmaken van elk project van ecologisch bouwen of renoveren. Om die reden gaan vrijwel alle voorgestelde acties gepaard met economische argumenten. c)
Het economische leitmotiv
Het zich beroepen op de economische rendabiliteit van de acties, is een aan twee kanten snijdend mes. Enerzijds kan een actie aantrekkelijker worden voor de sociale verhuurder als het rendement van de investering naar voor wordt geschoven. Anderzijds verliest een benadering net haar samenhang indien haar economische rendabiliteit wordt geanalyseerd. Het risico ontstaat dan dat de opdrachtgever een selectie maakt van wat "economisch het best" is, zonder het milieuprobleem van de bouw en de huisvesting in een algemene context te zien. Dit is vooral het geval omdat de acties, de keuzes die moeten worden gemaakt wanneer men rekening wil houden met het milieu of de gezondheid van de mens, niet in cijfers kunnen worden uitgedrukt. Op dit moment is het zeer moeilijk een evaluatie per post, per actie te krijgen. Het is misschien zelfs het omgekeerde van wat wordt nagestreefd door een algemene evaluatie van de benadering van duurzaam bouwen. Hoewel de besparingen op energie, water en onderhoud voor een deel economisch becijferd kunnen worden, kunnen de vermeden kosten van de impact op de gezondheid van de mens en op het leefmilieu vrijwel niet geëvalueerd worden. Kan men de kostprijs berekenen van een vermeden ton CO2 in de atmosfeer? Men kan er de prijs van de markt van de emissies aan toekennen, maar de kostprijs van de milieugevolgen kan economisch niet worden vastgelegd. In het algemeen kan men zich afvragen of er een meerprijs verbonden is aan een architectuur en de technische bepalingen ervan die erop gericht zijn de lasten en de gevolgen tot een minimum te herleiden. Deze vraag, die zo geformuleerd a priori heel zinvol is, is in werkelijkheid echter heel dubbelzinnig. Het is alsof men een industrieel zou vragen of de machines in zijn bouwplaatsen een meerprijs meebrengen. Deze – 15 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
nogal ruwe - vergelijking geeft te verstaan dat de notie meerprijs hier ongepast is. De echte vraag is immers de volgende: wordt het financieel evenwicht van de werken wel nageleefd, ondanks de stijging van de kostprijs van de woning en de daling van de lasten bij de exploitatie ervan? In dit document wordt echter hoofdzakelijk de winst die het ecologisch bouwen en renoveren oplevert, toegelicht. Dit uitgangspunt maakt mogelijk de benadering beter te "verkopen", beter te promoten, doordat wordt aangetoond dat het niet om een louter altruïstisch opnemen van verantwoordelijkheid voor het milieu gaat. Dit uitgangspunt belicht de voordelen voor de huurders van de ecowoningen, maar ook de voordelen voor de verhuurder en zelfs voor de samenleving in haar geheel. Door de voordelen/winst in de verf te zetten, kunnen we ook pragmatisch blijven over de efficiëntie van het aannemen van een of andere maatregel voor verbetering van het leefmilieu. d)
Welke types van aanbevelingen?
Wij hebben het reeds gezegd: de efficiëntie van de ondernomen acties is een onmisbaar aspect voor de verhuurders, die financieel al zwak staan. De hierna aangehaalde voorbeelden steunen ook niet op een grote techniciteit, hoogtechnologische snufjes, zoals in de domotica bijvoorbeeld. Alleen de ecologisch en sociaal efficiënte acties worden vermeld. De ecologische luxe of prijzige technologieën hebben, in de huidige staat van zaken, nog geen plaats in de sociale huisvesting. Deze laatste voelt zich niet geroepen het summum van de milieubescherming te worden tegen een prijs die onbetaalbaar is voor de sociale huurders, maar wil gewoon het milieu, de gezondheid en het comfort, én de portemonnee van de bewoners, zoveel mogelijk respecteren. De denksporen die in dit document aan bod komen, zijn eerder praktisch dan theoretisch. Vaak wordt immers het verwijt gemaakt dat het bij de werkmiddelen van het type HQE, wanneer men ze leest, vaak niet duidelijk is hoe deze aanbevelingen in de praktijk moeten worden toegepast. Deze nota wil ook geen richtsnoer zijn bij het ontwerp, omdat er zo al verschillende bestaan, en het zou dan ook heel vervelend zijn ze heel pragmatisch te maken. Het Brussels Gewest wordt overigens gekenmerkt door een grote verscheidenheid van types van woningen, én door een verscheidenheid van categorieën van bouwplaatsen. Zo kan een renovatie, een vernieuwbouw of een bouw betrekking hebben op een individuele woning, een klein gebouw, een groot langwerpig gebouw of een torengebouw. Hoe zouden we dus in dit document tegelijk de verschillende categorieën van bouwplaats en de verschillende categorieën van woningen kunnen verenigen? De lezer moet zelf de relevantie beoordelen van deze of gene actie, afhankelijk van de mogelijkheden die een bouwplaats biedt. Bijvoorbeeld, in het geval van twee vrijwel identieke vernieuwbouwwerven kan de oriëntatie van de gebouwen één van beide de mogelijkheid bieden van een renovatie als passieve woning, en de andere niet. Bovendien zijn er geen duidelijke afbakeningen in de bouwpraktijken, tussen nieuwbouw en vernieuwbouw of tussen vernieuwbouw en renovatie, die een tweedeling van de keuzes van acties voor verbetering inhouden. Elk werf is specifiek en uniek. Het potentieel voor renovatie of vernieuwbouw, vergeleken met nieuwbouw, is uiteraard zeer groot in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar maatregelen voor verbetering van de milieukwaliteit voor nieuwbouw kunnen ten minste gedeeltelijk worden aangepast aan gevallen van vernieuwbouw, bijvoorbeeld. 16 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
e)
Wat deze gids voorstelt
Dit document is dus geen gids met technische recepten die ruwweg kunnen worden toegepast. Het is bedoeld als leidraad bij de beschouwingen die moeten worden gevoerd bij werken, om te begrijpen dat elke keuze gevolgen heeft voor de mens, zijn omgeving en zijn habitat. Een opsomming van alle denkbare oplossingen voor alle mogelijke problemen is een utopie. De creativiteit van de architect, de opdrachtgever, de bouwdirectie moet overigens altijd behouden blijven. We mogen ons niet vastklampen aan een beperkt palet van technieken of technologieën, maar we moeten open blijven staan voor vernieuwing en de doorlopende verbetering van alle actoren van de bouw. Anderzijds zou een beperking tot slechts enkele technische oplossingen ook betekenen dat de nagestreefde ecologische, economische en sociale prestaties en de manieren om ze te bereiken, worden vastgelegd en afgepaald. Door de veelheid aan activiteiten en het specifieke karakter van elke activiteit, of het nu om renovatie-, vernieuwbouw- of bouwwerken gaat, is het onmogelijk een volledig overzicht te geven van alle denkbare oplossingen. Er zijn tal van beperkingen, en ze verschillen van de ene activiteit tegen de andere. Daarom vermeldt dit document alleen de maatregelen die courant worden toegepast in de collectieve en sociale huisvesting, zodat het een praktisch, maar niet alomvattend aspect krijgt. Het omvat ook de methodologische aspecten van enkele punten van het ecologisch bouwen of renoveren, om duidelijk te maken dat de thematieken elkaar overlappen en om te benadrukken dat de oorzaken en de effecten van een keuze of een actie altijd verschillende gevolgen hebben. Aan de hand van de illustraties kunnen we de punten die anders te theoretisch zouden blijven, concreet toelichten. Tot slot wordt vaak verwezen naar verwezenlijkingen, om de lezer die dit wenst in staat te stellen meer informatie in te winnen over de actoren en de context. Dit maakt het naderhand zoeken naar bijkomende informatie gemakkelijker. Het doel is dan ook de lezer te sensibiliseren voor al wat komt kijken bij een algemene aanpak voor verbetering van de milieukwaliteit in de woning, deze te promoten en tegelijk enkele elementen te geven om snel in te grijpen op de belangrijkste posten. 1.3.3.
Welke structuur?
Wij zullen er niet in slagen de hulpbronnen en ons milieu, met inbegrip van het klimaat, te vrijwaren, indien wij geen drastische maatregelen nemen die breken met onze huidige gebruiken. De moeilijkheid ligt in het feit dat onze landgenoten moeten kunnen blijven genieten van ons comfort, terwijl we tegelijk onze impact op onszelf en op onze omgeving tot een minimum beperken. Dat is de evenwichtsoefening waarop we ons zullen moeten gaan toeleggen. Deze uitdaging kunnen we misschien aangaan door een algemene visie te formuleren op de milieuvragen die op dit moment worden gesteld. Maar het feit dat het om een algemene visie gaat, wil niet zomaar zeggen dat we ons "een beetje" gaan bezighouden met ecologisch bouwen. Het is de bedoeling dat alle sociale kwesties, en nog heel wat meer, deel gaan uitmaken van de milieubekommernissen. Dit is een totaalbeeld van de stedenbouw dat we moeten uitwerken als we de uitdaging die vandaag voor ons ligt, met stelligheid willen aangaan.
17 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
1.3.3.1.
Algemene structuur
Zoals wij reeds hebben gezien, kan de sociale verhuurder handelen op twee betrokkenheidsniveaus. Hij kan zich uitsluitend bezighouden met ecologisch bouwen, met het risico dat de sociale gevolgen van renovatie- of bouwwerken worden veronachtzaamd. Dit kan soms worden waargenomen bij bepaalde werken die succesvol kunnen zijn wat het milieu betreft, maar een mislukking op het vlak van de integratie van de mens in het universum dat wordt gebouwd. Met andere woorden, de leefomgeving die wordt gecreëerd door het bouwen, brengt geen enkele meerwaarde vergeleken met een klassieke aanpak. De verhuurder kan evenwel ook handelen op een uitgebreidere schaal, door de werken aan zijn woning te integreren in een algemene context van vernieuwbouw en stadsvernieuwing. Hij kan zich buigen over de impact van de werken op de samenleving, naast de impact op het leefmilieu, m.a.w. de gevolgen voor de maatschappij, het maatschappelijke weefsel, maar ook het plaatselijke economische weefsel. Het eenvoudigste in een eerste fase is dus plaatselijk te handelen, waarbij om te beginnen alleen wordt gekeken naar de milieugevolgen van het gebouw, de gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de bewoners. Om die reden is het document opgesplitst in twee luiken: • Eerste luik: Geïntegreerde milieubenadering. • Tweede luik: Geïntegreerde duurzame benadering. Het tweede luik stelt de sociale verhuurder voor zijn interventiedomein uit te breiden door zijn werken in te passen in een context van duurzame ontwikkeling. Het eerste luik behandelt zoveel mogelijk interacties van gebouwen (bouw en renovatie) met het algemene milieu (hulpbronnen, energie, vervuiling, afval,…) en het lokale milieu (binnenvervuiling, gezondheid, welzijn,…). In het tweede luik komen zoveel mogelijk interacties aan bod van het bouwen (of het renoveren) met de besparing (promoten van solidaire economie, respecteren van het arbeidsrecht door de geselecteerde ondernemingen, eerlijke handel,…) en de sociale gevolgen die hieruit voortvloeien (welke sociale samenhang, welke leefomgeving, welke burgerparticipatie worden geboden …). Deze tweedelige structuur weerspiegelt de geleidelijke aanvaarding van een steeds algemenere duurzame benadering. Het is evenwel mogelijk in een eerste fase alleen de eenvoudigste milieuacties in overweging te nemen, om ze complexer te maken tot een benadering van hoge stedelijke duurzame kwaliteit. 1.3.3.2.
Eerste luik
Het eerste luik behandelt de elementen van een geïntegreerde milieubenadering, hoewel het mogelijk is uit deze elementen diegene te pikken waarvan de toepassing de verhuurder in een eerste fase het interessants toeschijnt, volgens zijn problematiek en volgens de betrokkenheid die hij voor ogen heeft. Dit eerste luik, dat grondig is uitgewerkt in vergelijking met het tweede, is opgesplitst in drie hoofdstukken om, in een eerste fase, zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de milieubekommernis en het streven naar het welzijn van de gebruikers in hun woning.
18 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Deze hoofdstukken zijn: • De behoeften • De constructiefasen • Het beheer van de stromen Het lijkt belangrijk eraan te herinneren dat de meeste milieudoelen (actielijnen) met elkaar in wisselwerking staan. De organisatie van deze streefdoelen lijkt dus subjectief en hangt eveneens af van de perimeter die voor elke streefdoel wordt overwogen. Indien we de kwaliteit van de binnenlucht bekijken, bijvoorbeeld, kan de aandacht uitgaan naar de bouwmaterialen en de onderhoudsproducten die deze kwaliteit kunnen aantasten. Maar we kunnen ook kijken naar de luchtverversing, het vochtregelende vermogen van de muren, de aan- of afwezigheid van een droogkast enz. Het probleem rijst dan van een zo natuurlijk mogelijke organisatie van de streefdoelen. De nodeloze herhaling van de streefdoelen van de ene thematiek tegen de andere, in de verschillende fasen van de bouwwerken, noopt tot een algemene en geïntegreerde milieubenadering. Waarom? Als we het voorbeeld nemen van de hulpbronnen, stellen we vast dat onze industrielanden sinds enkele decennia een beleid voeren van ongebreidelde consumptie van energie, water en andere natuurlijke rijkdommen. Deze hulpbronnen gaan schaars worden en zullen in het domein van de bouw in de komende decennia uitgroeien tot een aanzienlijk probleem (vooral wat de energie betreft). De vermindering van het energieverbruik, bijvoorbeeld, verloopt zowel via een klimaatconcept, een efficiënte isolatie, maar ook een efficiënt verwarmingssysteem, een verluchting die de geaccumuleerde calorieën niet te veel verspreidt, enz. De energieaspecten komen dus in verschillende punten van de drie hoofdstukken aan bod. Hoe zou men overigens een werf met geringe hinder kunnen loskoppelen van de bouwtechnieken die worden gebruikt tijdens de werken? Een van de problemen van formaat, vooral in de sociale huisvesting, is dat een woning slechts deels tegemoet komt aan de behoeften van haar bewoners. Deze behoeften kunnen van uiteenlopende aard zijn. Een woning moet in de eerste plaats beschutting bieden, m.a.w. de veiligheid van de bewoners garanderen. Ze moet ook zuinig zijn. Maar het welzijn, het comfort, goede gezondheidsomstandigheden enz. mogen ook niet verwaarloosd worden. De structuur in drie hoofdstukken stelt ons in staat naar voor te schuiven dat de woning in de eerste plaats moet tegemoetkomen aan een behoefte (wat te vaak wordt verwaarloosd) en vervolgens elementen van oplossingen te geven die van toepassing zijn in de verschillende constructiefasen en in het beheer van de stromen. Door de manier waarop deze drie hoofdstukken georganiseerd zijn, kunnen we ook vertrekken van theoretischere noties, over wat een kwaliteitswoning is, die voldoet aan de behoeften van haar bewoners, naar steeds concretere aspecten over de goede praktijken in de bouw- en renovatiewerken. We volgen tegelijk de benadering van de opdrachtgever die nieuwe prestaties vooropstelt (in de eerste plaats aan welke behoeften moet worden voldaan…) en die in de eerste plaats handelt op het vlak van de bouwtechnieken, en vervolgens de afwerking tot het beheer van de stromen (water, afval, energie, …) in de woning. De acties worden dus steeds pragmatischer en gedetailleerder, op technisch en economisch vlak. Dit komt ook overeen met een uitvoering die steeds evidenter wordt en gemakkelijker kan worden toegepast op zoveel mogelijk taken, van alle aard. 19 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
1.3.3.3.
Tweede luik
Het tweede luik is minder expliciet en minder op feiten gebaseerd dan het eerste. Het omvat een actieplan voor een duurzame ontwikkeling, met het doel het ecologisch bouwen en ecologisch renoveren te integreren in een maatschappelijke context. Het bestaat uit de vier volgende hoofdstukken: • Sociaal • Stadsomgeving • Besparing en financiële impact • Governance Het doel van dit luik is aan te tonen dat de handeling van het bouwen niet neutraal is op sociaal, ecologisch, stedelijk of economisch vlak. De sociale cohesie, de fysieke en economische toegankelijkheid voor minderbedeelden, de gentrificatie zijn problemen die inherent zijn aan elk bouw- of renovatieproject. De verbetering van de kwaliteit van een woning mag niet tot gevolg hebben dat huurders uit hun woning worden gezet om plaats te maken voor rijkeren. De werken kaderen tevens in de context van een stedelijke omgeving. De leefomgeving moet worden bekeken samen met de bewoners. Van de stedelijke integratie hangt ook de sociale integratie af. Worden er geen problemen van gettovorming veroorzaakt door het isolement en door de sombere leefomgeving van de grote (verticale) sociale woonblokken? Het door de overheid ingegeven sociale huisvestingsbeleid richtte zich, de voorbije jaren, hoofdzakelijk op deze kern. De beleidsmiddelen voor een duurzamer beheer van de sociale en stedelijke problematiek bestaan vandaag, en het lijkt onzinnig ze opnieuw uit te werken in het tweede luik. Het lijkt echter interessant ze aan te vullen met bijkomende maatregelen in de richting van ditzelfde streefdoel. Een project (bouw, vernieuwbouw of renovatie) blijft niet zonder gevolgen voor de lokale economische structuur. De keuze van materialen, bijvoorbeeld, dient te gebeuren volgens hun technische en ecologische kwaliteiten. Maar hoe werden ze vervaardigd? Onder welke economische en menselijke omstandigheden? Deze bekommernissen van ethische en billijke werkwijzen wordt steeds belangrijker, door de kloof tussen noord en zuid, tussen rijk en arm. De principes van de solidaire economie zijn ook geboden in de bouwprojecten, opdat ze een dubbele sociale draagwijdte zouden krijgen. Geniet het niet de voorkeur een beroep te doen op de ondernemingen voor sociale integratie, bedrijven die garanderen dat hun teams geen zwartwerkers tellen? Tot slot moet een goede leiding in het beheer van de werken aan de woning het mogelijk maken dat deze werken verlopen in de beste omstandigheden, voor alle betrokken partijen. Overleg en samenwerking moet mogelijk zijn tussen alle actoren van de bouw, om de werken op economisch, sociaal en ecologisch vlak zo efficiënt mogelijk te maken. Het huisvestingsbeleid van de Brusselse regering neemt de goede sociale en beheerspraktijken in optie. Er werden actiemiddelen ingevoerd om voor een deel tegemoet te komen aan een geïntegreerde duurzame benadering, met uitzondering van de inaanmerkingneming van het milieu. Om die reden dient men, om de leemte in dit huisvestingsbeleid aan te pakken, de geïntegreerde milieubenadering te promoten. 20 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
1.3.3.4.
Ander leesrooster: de symbolen
Om een andere leesbaarheid te geven aan de graad van efficiëntie van de acties op de drie vlakken van de duurzame ontwikkeling: milieu (groen), sociaal (blauw), economie (rood), het symbool van het concept van de duurzame ontwikkeling zet het document kracht bij. Een zwart veld betekent dat de voorgestelde actie op ecologisch vlak gunstig is op korte of middellange termijn. Een blanco veld duidt aan dat de actie ofwel niet direct gevolgen heeft voor het milieu, ofwel dat ze gunstig is op langere termijn.
Leefmilieu
LevensLeefbaar vatbaar Duurzaam Economisch
Social Ethisch
Een zwart veld betekent dat de voorgestelde actie op sociaal vlak gunstig is op korte of middellange termijn. Een blanco veld duidt aan dat de actie ofwel niet direct gevolgen heeft op sociaal vlak, ofwel dat ze gunstig is op langere termijn
Een zwart veld betekent dat de voorgestelde actie op economisch vlak gunstig is op korte of middellange termijn. Een blanco veld duidt aan dat de actie ofwel niet direct gevolgen heeft voor de economie, ofwel dat ze gunstig is op langere termijn.
Een combinatie van symbolen is mogelijk. Zo is een actie die wordt aangeduid met de drie kleuren efficiënt (effecten en gevolgen op korte en middellange termijn) op het vlak van de duurzame ontwikkeling.
21 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2. EERSTE LUIK: "GEÏNTEGREERDE MILIEUBENADERING" OF GEÏNTEGREERDE BENADERING VAN MILIEUVERBETERINGEN DIE EEN BETROKKENHEID EIST DIE OP HETZELFDE NIVEAU STAAT ALS DE GEWENSTE MILIEUKWALITEIT. LOKALE PERIMETER VAN BETROKKENHEID 2.1. Doel van het eerste luik Aangezien onze geïndustrialiseerde samenlevingen sinds enkele decennia getekend worden door een ongebreideld verbruik van de natuurlijke hulpbronnen in het algemeen, en van water en energie in het bijzonder, is een drastische vermindering van de impact op ons leefmilieu aangewezen om de dreiging waaronder ze gebukt gaan te verlichten. De bouwsector is rechtstreeks betrokken, aangezien dit een van de meest energieverslindende sectoren is, die met name een aanzienlijk deel van de broeikasgasemissies voor zijn rekening neemt. Sinds de 20ste eeuw wordt bij het bouwen niet langer rekening met het plaatselijke en globale leefmilieu, wat meteen zijn huidige impact op het leefmilieu verklaart. Tegelijk neemt de impact op de mens en zijn gezondheid toe, aangezien wij om en bij de 80% van onze tijd binnenshuis doorbrengen. De relatie van het gebouw met de mens werd echter verwaarloosd, met als gevolg dat de woning haar functie niet altijd vervult. "Een gezonde omgeving moet meer doen dan de frequentie en de voortplanting van ziektes en infecties beperken. Ze moet mensen, ongeacht hun leeftijd, in staat stellen hun huishoudelijke activiteiten uit te voeren zonder overdreven vermoeidheid en zonder een overmatige belasting van een van hun lichaamsorganen. De woonomgeving moet ook comfortabel en aangenaam zijn. Ze moet een aangepaste sociale omgeving bieden voor passieve en actieve ontspanning, rust en inspanning"2. Tegenwoordig bekleedt het leefmilieu een belangrijkere plaats in de bekommernissen van onze maatschappij, en met name in de sector van de bouw, waar vooral de problemen van thermische isolatie een belangrijkere plaats bekleden, maar nog onvoldoende in verhouding tot de complexiteit en de veelheid van problemen. De bekommernissen over hoe de woning tegemoet komt aan de behoeften van de bewoners, blijven nog ruimschoots onbestaand bij de opdrachtgevers van vandaag. Dit document gaat dan ook vooral over de gebruiker, in zijn geheel, in zijn complexiteit, aangezien het gebouw een omhulsel vormt, een niet minder complexe omgeving waarin hij woont, evolueert, werkt, slaapt, eet, en waarbij wordt verondersteld dat er een verband is tussen het een en het ander. Het is niet de bedoeling een technische benadering van het bouwen uit te werken, maar wel de interacties tussen mens en gebouw te observeren, aan te tonen dat elke al dan niet technische keuze een invloed heeft op de mens en zijn omgeving. Dit stelt enerzijds de mens en anderzijds het gebouw ter discussie, dit laatste te beginnen bij het ontwerp, de keuze van materialen, de aanwending tot het onderhoud ervan voor de hele levensduur van het bouwwerk. Het gebouw wordt beschouwd in haar omgeving. Het hoofddoel van dit eerste luik van voorstellen is dan ook de nadruk te leggen op de noodzaak tegemoet te komen aan bepaalde behoeften van de bewoners van een woning. De sociale huisvesting is al te vaak voorbijgegaan aan de behoeften van de bewoners, hun levenswijze, hun comfort, hun gezondheid. Volgens de WGO is gezondheid niet alleen het ontbreken van ziekte en invaliditeit, maar ook een staat van 2
WHO technical report series n° 225, Health aspects of housing, 1961. 22
BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
volledig lichamelijk, mentaal en sociaal welzijn. Het leek dan ook van het grootste belang in een eerste hoofdstuk dieper in te gaan op de vraag van de Behoeften en de gezondheid, in de zin van de WGO. Vanuit dit perspectief snijdt het eerste hoofdstuk, Behoeften, de punten aan waaraan de opdrachtgever een bijzondere aandacht moet besteden, om het welzijn van de bewoners beter in aanmerking te kunnen nemen. Waar een sociale huurder behoefte aan heeft, vóór louter ecologische bekommernissen, is een woning die beantwoordt aan zijn verwachtingen. De keuze van de locatie, een zuinige en degelijke woning, aanpasbaarheid van de woning, comfort (hygrothermisch, akoestisch, visueel), de bescherming van de gezondheid van de gebruikers die de woning moet bieden…dit alles zijn behoeften waaraan eerst moet worden voldaan, opdat kan worden gebroken met de oude praktijken van de sociale huisvesting. De elementen die naar voor worden geschoven in dit hoofdstuk zijn eerder methodologisch van aard en hebben te maken met gezond verstand. Ze geven een idee van hoe de problemen die verband houden met de behoeften, kunnen worden opgelost. Niet al deze antwoorden zijn echter opgenomen in dit hoofdstuk, omdat ze grondig uitgewerkt moeten kunnen worden, zodat hun behandeling in dit hoofdstuk hoe dan ook onvolledig zou blijven, in het licht van de complexiteit van de problematieken. Om ten volle tegemoet te komen aan de behoeften, hoeven we er niet aan te herinneren dat een geïntegreerde, systematische benadering moet worden ingevoerd. Om die reden reiken de twee volgende hoofdstukken, aan de hand van de milieubekommernissen, een reeks antwoorden aan op dit eerste hoofdstuk, dat zich buigt over de bekommernissen van de sociale behoefte. De tweede doelstelling van dit eerste luik, is het voorstellen van milieuverbeteringen die denkbaar zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze verbeteringen beantwoorden tegelijk aan de bekommernis die bij het bouwen rekening moet worden gehouden met de menselijke factor, en tegelijk met de gevolgen van deze handeling voor het milieu. De verbetering van de milieukwaliteit van de bouw in het algemeen, en van de sociale huisvesting in het bijzonder, kan betrekking hebben op de interacties van het bouwen met het plaatselijke milieu, het globale milieu en de Mens. De flexibiliteit van de benadering ecobouw/ecorenovatie en ecobeheer maakt het mogelijk de actie te richten op het geheel of een deel van de milieudoelstellingen, en op het geheel of een deel van de levensfasen van het gebouw. Vanaf het ontstaan van het project tot wat er gebeurt met de onderdelen van het gebouw na het einde van de levensduur ervan, via de aanpasbaarheid naargelang de behoeften evolueren: elke mogelijke verbetering van een milieu-impact kan nog verder worden uitgediept. Dit hangt af van de aandacht die de opdrachtgever eraan wenst te besteden. De benadering van de ecobouw is, door zijn grote flexibiliteit, perfect verenigbaar met de sociale huisvestingssector, en is zowel van toepassing op het ontwerp van nieuwe gebouwen als op renovaties, maar op veel minder geïntegreerde wijze. Bestaande gebouwen leggen bepaalde beperkingen op aan een geïntegreerde benadering. De acties die denkbaar zijn in het voordeel van het milieu in de Brusselse sociale huisvesting, zijn opgedeeld in twee hoofdstukken: Constructiefasen en Beheer van de stromen. Het tweede hoofdstuk behandelt de milieuoverwegingen in de verschillende fasen van de bouw. Het doel is de vermindering van de impact en de roofbouw op het milieu 23 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
door het gebruik van bepaalde technieken in de bouw of de renovatie van woningen. Dit hoofdstuk toont aan dat elke keuze van techniek, materiaal enz. voor renovatie, vernieuwbouw, bouw of afbraak, een impact heeft op het plaatselijke en wereldwijde milieu, en dat deze impact tot een minimum kan worden beperkt. Het derde en laatste hoofdstuk, over het beheer van stromen, behandelt de aspecten van het beheer van verwarming, elektriciteit, water, afval en van informatie in de gebruiken fase van gebruik van de woningen. Dit hoofdstuk besteedt meer aandacht aan de dagelijkse besparingen op de stromen van de hulpbronnen, teneinde de impact van het gebruik van de woningen te verminderen. We wijzen er nogmaals op dat deze loskoppeling vergezocht kan lijken. Bijvoorbeeld, een lage-energiewoning, die dus ontworpen is om drie keer minder energie te verbruiken, legt tegelijk op dat deze doelstelling rekening houdt met de criteria van comfort, bouwtechnieken, isolatie, maar ook met het beheer van de verwarming, de elektriciteit, … Door deze verbeteringen van de milieukwaliteit in de woning op te splitsen, volgens de organisatie van de drie hoofdstukken, volgt men een technisch steeds gedetailleerdere vooruitgang. Hetzelfde geldt voor de details van de economische rentabiliteit van de acties. Deze gradatie in de details en de precisie op economisch vlak, begeleidt de trend van de acties gericht op verbetering die ten minste frequent en bovendien systematisch moeten worden gehanteerd. Deze gradatie volgt tevens de trend dat de overwegingen theoretischer zijn voor nieuwbouw en praktischer voor renovaties. De acties die in dit luik worden voorgesteld, worden toegepast in de meeste bouw- en renovatieprojecten waarbij er een bekommernis is om de kwaliteit van het milieu. Sommige acties zijn uiteraard ambitieuzer dan andere, maar de opdrachtgever dient de draagwijdte van zijn engagement zelf te bepalen. 2.2. Definitie van de behoeften De sociale huisvesting moet, door haar aard, in de eerste plaats voldoen aan een economische behoefte. Ze moet toegankelijk zijn voor een economisch achtergestelde bevolkingsgroep, om eenieder het recht op een woning te garanderen. Het feit dat men moet voldoen aan deze economische behoeften, door goedkope woningen aan te bieden, betekent echter niet dat een middelmatige kwaliteit aanvaardbaar is. Elke woning moet de veiligheid, de gezondheid en het comfort van haar bewoners garanderen (thermisch en akoestisch comfort, gezondheidsomstandigheden, kwaliteit van de binnenlucht, kwaliteit van het water, enz…). De sector van de sociale huisvesting heeft te lang het imago gehad dat er geen aandacht was voor de kwaliteit. Op dit moment worden de sociale woningen nog vaak gezien als onaangepast aan de behoeften van de bewoners, zowel door hun geografische ligging, met de grote "cités" aan de rand van de stad, als door de configuratie van de binnen- of buitenruimten. Deze onaangepastheid leidt tot een snellere aantasting van de woningen door verschillende vectoren (schimmel, slechte werking van uitrustingen zoals verluchting, … vandalisme, …). Voor tal van sociale verhuurders lijkt het dan ook van het grootste belang dat voortaan woningen worden aangeboden die tegemoetkomen aan de behoeften van de gebruikers, en dit met name omdat het gaat om huurders die reeds benadeeld zijn op tal van andere vlakken. In dit hoofdstuk wordt de nadruk gelegd op de gebruiker en zijn verhouding tot de woning, vóór de louter ecologische bekommernis. 24 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Voorbeelden:
2.2.1.
Zie de illustratie voor het voorbeeld van het project van de stadsgemeenschap (Communauté Urbaine) van Dunkerque op het einde van hoofdstuk 1
De site en de leefomgeving
In een "normaal" proces van het zoeken naar een woning behoren de geografische locatie, de plaats en de buitenomgeving tot de keuzecriteria. Door de schaarsheid van de sociale woningen, waarvan de vraag het aanbod ruimschoots overtreft, ziet de sociale huurder zich vaak verplicht genoegen te nemen met wat hem wordt aangeboden. Als we ervan uitgaan dat de sociale woning moet voldoen aan de behoeften van haar doelgroep, moeten we echter vanuit een louter economisch standpunt (dat neerkomt op hetzelfde als een ecologisch standpunt) kijken naar de energie en de tijd die nodig zijn voor het woon-werkverkeer. Gemiddeld is het energieverbruik dat verband houdt met het woon-werkverkeer gelijk aan het energieverbruik van de kantoorgebouwen. De nabijheid van het openbaar vervoer is dus essentieel in de algemene energiebalans. Ook gemakkelijk parkeren speelt een belangrijke rol in de keuze van transportwijzen. Bij de toewijzing van een site voor sociale huisvesting, zou men rekening moeten houden met de bekommernissen op het vlak van het transport. De constant stijgende energiekosten en de tijd die de gebruikers gebruiken voor verplaatsingen tussen hun woon- en bouwplaats, brengen een aanzienlijke kosten mee en een bijkomende vermoeidheid voor een categorie mensen die reeds onderworpen zijn aan moeilijke werkomstandigheden. Los van elke ecologische benadering biedt het feit dat men (bij de bouw of de toewijzing van een woning) rekening houdt met de plaats van de sociale woningen ten opzichte van de werkplaats van de huurders en ten opzichte van de stedelijke uitrustingen en diensten, een actiemiddel voor energiebesparingen, dit vanuit een economisch standpunt. De sociale huurder zal zijn transportkosten dan ook zien afnemen. De hogere solvabiliteit kan een argument worden, in het voordeel van een beleid, van keuze van de plaats van de sociale woningen. Zoals iedereen hecht de huurder belang aan zijn leefomgeving. De sociale verhuurder mag dit aspect niet uit het oog verliezen. De huurder een aangename leefomgeving bieden is even belangrijk als hem een aangename woning bieden. Verwezenlijkingen: Residentie Salvatierra, Rennes, Frankrijk Ökosieldung Gärtnerhof, Gänserdorf, Oostenrijk Ecolonia & Oikos, Nederland Viikki, Finland
25 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2.2.2.
Zuinig wonen
Het economische criterium is één van de belangrijkste criteria die in overweging worden genomen door mensen die op zoek zijn naar een woning, en dit met name wanneer deze mensen economisch kwetsbaar zijn. Dit is een van de bestaansredenen van de sociale huisvesting. Het gaat er echter niet alleen om een sociale woningen tegen een matige prijs aan te bieden. Ook de lasten van de woning moeten matig zijn. De meeste gezinnen kunnen misschien wel de huurprijs van hun woning betalen. Maar velen van hen slagen er niet langer in de facturen te betalen voor de gemeenschappelijke lasten en het dagelijks gebruik van water en energie. Dit probleem kan men niet oplossen door betaalbare huurprijzen te hanteren, maar wel door een combinatie van "betaalbare huurprijs + lasten". Het is dan ook meer dan ooit aangewezen aandacht te besteden aan de ecobouw en het ecobeheer, die in het vervolg van het luik met voorstellen worden uitgewerkt, als middel om tegemoet te komen aan deze sociale eis, los van wat elkeen op ecologisch vlak belangrijk vindt. Hoe kan men een kwaliteitswoning aanbieden aan een bevolkingsgroep met een laag inkomen? Door de milieukwaliteit van de woning te verhogen en ervoor te zorgen dat ze minder lasten meebrengen. Deze milieukwaliteit doet de huurprijs stijgen, maar tegelijk zorgt ze ervoor dat de gemeenschappelijke lasten (onderhoud,verbruik van de gemeenschappelijke uitrustingen zoals liften of verluchting, …) en de private kosten voor dagelijks verbruik (water, elektriciteit, verwarming, …) aanzienlijk dalen. Hierbij is het aangewezen tot een daling van de lasten te komen die groter is dan of gelijk aan de stijging van de huurprijs, om een financieel toegankelijke woning te behouden. De huurder beschikt in dit geval over een woning van betere kwaliteit, die milieu- en mensvriendelijk is, en dit tegen een gelijke of lagere kostprijs van "huur + lasten". Voorbeeld:
Het beleid van "OPAC 38" wordt opgelegd door de beheersing van de combinatie huur + lasten in de sociale woningen in de Isère. Zie het voorbeeld van Echirolles in Grenoble, Frankrijk pagina 87.
Het onderstaande schema illustreert de verschuiving van de lasten naar de huurprijs, om deze combinatie constant te houden. Bovendien kan de huurder hier voordeel uit halen, omdat de subsidies die hij ontvangt (Frans beleid van huursubsidie) afhangen van zijn huurprijs. Hij betaalt dus minder omdat de som van huurprijs + lasten identiek blijft en omdat hij meer huursubsidie ontvangt omwille van de stijging van zijn huurprijs. De huurder beschikt over een woning van hogere kwaliteit voor een lagere kostprijs. De sociale verhuurder heeft ook een voordeel omdat zijn investering in de milieukwaliteit wordt gecompenseerd door een stijging van de huurprijs van zijn woningen.
26 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Illustratie: Beleid van verbetering van de milieukwaliteit zonder de huurder te benadelen. Bron: OPAC38 (Frankrijk) Voor de werken Huur
Lasten
Huursubsidie
Door huurder te financieren saldo
Na de werken Huur Huursubsidie
2.2.3.
Lasten Door huurder te financieren saldo
Woning van goede kwaliteit
De term "sociale huisvesting" is vaak een synoniem van "huisvesting van lage kwaliteit" omdat ze moet beantwoorden aan een economische verplichting. Zoals hierna zal blijken, moet een sociale woning net van goede kwaliteit, goed ontworpen zijn om tegemoet te komen aan de behoeften van een op economisch vlak benadeelde bevolkingsgroep. Een bouwwerk van goede kwaliteit betekent dat bij het ontwerp van het gebouw (keuze van uitrustingen, keuze van materialen, inrichting van de ruimten en openingen, …) rekening wordt gehouden met het gebruik dat ervan zal worden gemaakt. Het ontwerp moet dus beantwoorden aan criteria van functionaliteit, aanpasbaarheid en duurzaamheid van het gebouw in het algemeen, en de woning in het bijzonder, volgens de categorie van huurders, de evolutie van de behoeften in de loop van het leven.
2.2.3.1.
Functionaliteit en ergonomie
Functionaliteit en ergonomie zijn van belang op verschillende niveaus. Enerzijds is er de ergonomie voor de bewoners, en anderzijds de ergonomie voor alle onderhoudstaken aan de technische uitrustingen. Dit dubbele aspect levert verschillende voordelen op, met name op economisch vlak. Een ergonomische en functionele woning is aangepast aan het gebruik dat men ervan maakt, aan de manier waarop de bewoners erin wonen; het ontwerp van de woning maakt hen het leven gemakkelijk. Het is belangrijk dat, bij renovatiewerken in de mate van het mogelijke en des te meer bij vernieuwbouw- en bouwwerken, de aspecten van functionaliteit en ergonomie in acht worden genomen. Deze criteria dragen bij tot de algemene kwaliteit van de woningen. Deze ergonomie en functionaliteit, die het leven aangenamer maken en voorkomen dat de woning snel aftakelt, ontbreekt in het algemeen echter vaak in de sociale huisvesting. Een woning die onaangepast is, verloedert. 27 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Illustratie:
De meeste woningen van vandaag zijn niet uitgerust voor een droogkast. Dit toestel produceert enorm veel damp die in de binnenlucht van de woning terechtkomt. Deze damp condenseert op de koude wanden en de koudebruggen. Zo ontstaat beschadiging door vocht en schimmels. Naast deze beschadiging (van de pleister bijvoorbeeld, door de ontwikkeling van schimmels) heeft de damp ook een invloed op de kwaliteit van de binnenlucht.
De droogkast
Een goede verluchting is dus absoluut noodzakelijk in de kamer waar de droogkast wordt geïnstalleerd. Er bestaan ook condensatiedroogkasten, maar deze zijn veel duurder.
Hoe een woning functioneel maken? Dit kan als volgt: • Voorzie functionele deuren en ramen in de ruimten, om de verplaatsingen en het gebruik van de ruimten te verbeteren; • Zorg voor ergonomie in de woning; • Vraag de toekomstige gebruikers naar hun gewoonten om de ergonomie van de ruimten en de functionaliteit van de uitrustingen te optimaliseren; • Vergemakkelijk het gebruik. Voorzie bijvoorbeeld plaats voor de droogkast, toereikende deuren en ramen in de keuken en badkamer (kamers waar vaak minder aandacht aan wordt besteed). Indien de woning aangepast is aan de leefgewoonten van de gebruiker, wint deze laatste aan comfort. Maar ook de beheerder heeft voordelen, omdat de woning die hij aanbiedt minder snel zal worden beschadigd. Er zullen minder vaak renovaties en onderhoudswerken nodig zijn. De turnover (verloop van huurders) ligt lager, zodat de woning minder vaak zal leegstaan en de kosten door nieuwe huurders dalen. Deze situatie komt vrijwel niet voor in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door de schaarsheid van de sociale woningen. Om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de behoefte van functionaliteit, is een bevraging van de doelgroep het efficiëntste middel, ten minste als deze bevraging op een gepaste manier gebeurt. Illustratie: Lees het gedetailleerde voorbeeld van het project van de Communauté Urbaine van Dunkerque op het einde van hoofdstuk 1 De behoefte.
De functionaliteit voor het onderhoud van de uitrustingen bestaat erin dat de plaats van de uitrustingen zodanig wordt ontworpen dat er gemakkelijk aan kan worden gewerkt. De tijd en de complexiteit van de onderhoudswerken wordt tot een minimum beperkt, zodat de kostprijs van deze werken afneemt.
28 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
2.2.3.2.
Duurzaamheid
De notie duurzaamheid van de constructie wordt hier beschouwd in de betekenis van verlenging, zo lang mogelijk, van de levensduur van het gebouw, waarbij tegelijk de kwaliteit gegarandeerd blijft. Er moeten immers voorzieningen worden getroffen om de natuurlijke aantasting en de aantasting door slijtage van de onderdelen van de woning te beperken. De behoefte aan renovatiewerken wordt dus verminderd, met een behoud van het comfort en de gezondheid van de woningen voor perioden die veel langer zijn dan op dit moment. De huurder beschikt dus langer over een woning van goede kwaliteit die minder snel aftakelt. De sociale verhuurder wint doordat er minder vaak onderhouds- en renovatiewerken nodig zijn. Deze notie van duurzaamheid sluit gedeeltelijk aan bij die van vermindering van de impact op het leefmilieu, aangezien het gebouw en zijn uitrustingen langer meegaan. Deze intensifiëring van het gebruik heeft het gunstige gevolg dat de druk op de natuurlijke hulpbronnen afneemt. De tweede aanvaarding van de duurzaamheid is de keuze van de elementen waaruit de woning bestaat (materialen, uitrusting, …), zodat hun impact op het leefmilieu in het algemeen en binnenshuis kan worden beperkt, en bijgevolg ook hun gevolgen voor het welzijn van de gebruiker. Hoe kan het aspect duurzaamheid worden geïntegreerd in de huisvesting? a)
Keuze van materialen
Een van de belangrijkste criteria, maar ook het meest delicate en complexe, ligt in de keuze van materialen. Zie: 2.4.2 Keuze van materialen en producten. Om alleen te voldoen aan de criteria van duurzaamheid, moeten de materialen worden gekozen in het licht van: • hun levensduur (aantasting en beschadiging in de loop der tijd…); • hun herstelbaarheid (moet, wanneer ze aangetast zijn, alles worden vervangen, in welke omstandigheden en tegen welke prijs is een herstelling denkbaar, …); • de context en de omstandigheden van gebruik (aanwezigheid van vocht, sterke slijtage…); • de behoefte aan onderhoud (is er veel onderhoud nodig, en welk type van onderhoud, want het risico bestaat dat het onderhoud te veel wordt beperkt, zodat de aantasting wordt versneld…); Verwezenlijkingen:
Klosterenga, Oslo, Noorwegen Ökosieldung Gärtnerhof, Gänserdorf, Oostenrijk
b)
Keuze van uitrustingen
De criteria voor keuze van de uitrustingen liggen in verschillende domeinen. Het geheel van de criteria die in aanmerking moeten worden genomen voor elk type van uitrusting 29 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
(verluchting, verwarming, …) moet beantwoorden aan de eisen op het vlak van comfort (akoestisch, …), energie-efficiëntie, impact op het leefmilieu, enz... Wat het punt "duurzaamheid" betreft, volgt de keuze van uitrustingen dezelfde logica als die van de materialen, met bovendien de goede afmetingen. De keuze van uitrustingen gebeurt volgens: • hun levensduur (slijtage in de loop der tijd…); • hun herstelbaarheid (moet, wanneer ze aangetast zijn, alles worden vervangen, in welke omstandigheden en tegen welke prijs is een herstelling denkbaar, hoe gemakkelijk kan aan de uitrusting worden gewerkt…); • de context en de omstandigheden van gebruik (welke omstandigheden stellen de meeste eisen, welke gebruiksintensiteit, welke verwachte slijtage, …); • de behoefte aan onderhoud (is er veel onderhoud nodig, en welk type van onderhoud, want het risico bestaat dat het onderhoud te veel wordt beperkt, zodat de aantasting wordt versneld…); • de juiste afmetingen (een te kleine uitrusting zal niet lang meegaan, een te grote uitrusting zal voldoen, maar meer verbruiken dan nodig; vandaar het belang van het juiste formaat en een goede afstelling); Verwezenlijkingen:
Klosterenga, Oslo, Noorwegen Dornbirn, Vorarlberg, Oostenrijk Gardsten, Göteborg, Zweden
Het is dus belangrijk dat de woning zo goed mogelijk beantwoordt aan het gebruik dat ervan wordt gemaakt, om het leven de bewoners te vergemakkelijken en de kwaliteit van de woning te behouden. De ruimte en de plaats van de uitrustingen moeten ontworpen worden met oog voor de ergonomie. Om te voldoen aan deze eis, lijkt het van het grootste belang dat de gebruikers worden bevraagd over hun gewoonten. Deze bevraging kan echter niet garanderen dat alle aspecten die nodig zijn voor een goede ergonomie aan het licht komen. De rol van de architect bestaat ook in het uitdenken van de ramen en deuren van de functionele ruimten, de inrichtingen om de gewoonten en vertrouwde handelingen van de gebruikers te vergemakkelijken (ruimte voorbehouden voor het drogen van het wasgoed, voldoende open ruimte in keuken en badkamer, …).
2.2.4.
Hygrometisch comfort
Het hygrometrisch comfort behoort tot de essentiële aspecten die bijdragen tot het welzijn van de bewoners van een gebouw. Het beïnvloedt dan ook hun gezondheid. De impact ervan op het bedrag van de lasten is niet te verwaarlozen. Om die reden moet het hygrothermisch comfort, net als het visuele en het geluidscomfort, absoluut worden beschouwd als een noodzakelijk deel van de architecturale kwaliteit van de constructie (indeling van de ruimten, bouwtechnieken, isolatie, …), de kwaliteit van de gebruikte materialen (effect van koude wand, …) van het gebruikte verwarmingssysteem, … 30 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Ecobouw of bioklimatisme zijn benaderingen die in het algemeen moeten tegemoetkomen aan dezelfde behoeften en die, net om die reden, beantwoorden aan het criterium van hygrothermisch comfort. Het concept van klimaatarchitectuur of bioklimatisme is hoofdzakelijk gericht op de notie van minimale energie voor een maximaal comfort. In hoofdstuk 2 Constructiefasen van dit luik worden de verschillende aspecten die hieronder de notie hygrothermisch comfort definiëren, niet herhaald. De overweging van de criteria van comfort (zowel hygrothermisch, visueel als akoestisch) moet immers onderliggend zijn aan elke beslissing, elke actie. 2.2.4.1.
Algemeen comfort in de winter (het weer)
In de winter ligt de comforttemperatuur tussen de 19° en 22°C, afhankelijk van de persoon. Een aanbevolen temperatuurniveau in de winter moet worden bereikt, evenals een stabiliteit van de binnentemperatuur. De vermindering van de gemiddelde temperatuur in een woning met 1°C, zorgt voor een besparing op verwarming van 1 tot 3%. Het is dus uiterst voordelig een zo laag mogelijke optimale comforttemperatuur te hanteren. Door te spelen met het effect van verschillende materialen, maar ook door het gebruik van bouwtechnieken om thermische bruggen, koude wanden, condensatie van vocht, … te vermijden, kan de temperatuur van het optimale comfort met enkele graden worden verminderd. Het type van warmte (al dan niet stralingswarmte) van de verwarmingsinstallatie heeft ook een belangrijk aandeel in deze temperatuur. Illustratie:
Voor een identiek comfort heeft een betegelde oppervlakte een temperatuur nodig die 1 tot 3 graden hoger ligt dan die van een houten oppervlakte. Houten oppervlakten maken dus mogelijk dat de verwarming lager wordt gezet, zonder dat men aan comfort moet inboeten.
2.2.4.2.
Plaatselijk comfort in de winter (de ruimte)
Het comfort hangt ook af van het temperatuurveld in de verschillende kamers. Het is dan ook aangewezen plaatselijke thermische effecten te voorkomen die verband houden met: • de gradiënt hoofd/voeten (door gelaagdheid in de lucht te vermijden). • de asymmetrie van de straling (koudewandeffect, thermische bruggen, materialen met een sterke thermische geleiding). • de plaats van luchttoevoeropeningen (de luchtstromen mogen de bewoners niet hinderen, anders moet worden voorverwarmd). • de koudeluchtstroom: snelheid van de lucht (belangrijk punt volgens de gevoeligheid van de bewoners). 2.2.4.3.
Comfort in de zomer
Indien het gebouw ontworpen is om passieve zonne-energie op te vangen in de winter, dan moet in de zomer de warmtetoevoer zoveel mogelijk worden beperkt.
31 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
a)
De toevoer van zonnewarmte in de zomer beperken
• oppervlakten langs het zuidwesten en het westen moeten worden beperkt of goed beschermd. • dak: goed isoleren (vooral lichte daken). Dakbegroeiing is mogelijk en efficiënt, aangezien dit een grote hygrothermische inertie biedt. Ga na of het mogelijk is in een context van architecturaal erfgoed (actie vrijwel onverenigbaar met de opvang van regenwater). Dergelijke praktijken moeten overigens beantwoorden aan de regels van de kunst: weerstand van het dak tegen sterke regen, dichtheid, doordringen van wortels, afvoer van overtollig water, keuze van planten, …); • de gevoelige gevels van het gebouw moeten worden beschermd, gebruik makend van de omgeving en de topografie van de site, de afschermingen op verdere afstand (naburig gebouw, plantengroei, …); • goede zonnewering aan de buitenkant (vooral voor glazen inkomhallen, trappenhuizen, veranda's); b)
Oververhitting in de zomer
De overtollige warmte moet worden afgevoerd door de luchtstromen te verhogen door: • overventilatie • uitwerking van een systeem van natuurlijke dwarsventilatie en/of • door thermische trek (vooral in de gemeenschappelijke ruimten) • afkoeling door nachtelijke verluchting (zelfde opmerking) • plaatselijke natuurlijke verluchting of andere verkoelingssystemen (gebruik van groene ruimten, de omgevende plantengroei. Opgelet evenwel met de plantensoorten; gevoelige personen kunnen mogelijk allergisch zijn) • keuze van binnenmaterialen om de oververhitting te absorberen Illustratie:
Het gebruik van tegels voor vloeren onder het dak biedt een zekere thermische inertie. De tegels nemen de warmte op en geven ze door aan de bodemplaat. Vast tapijt zorgt dan weer voor een snelle verkoeling van de ruimten onder het dak wanneer deze worden verlucht, maar overdag doen ze de temperatuur van de binnenlucht toenemen met 1°C elk uur.
Een goed ontworpen hygrothermisch comfort biedt een economische rendabiliteit. Wij hebben gezien dat het, door bouwmaterialen en –technieken te kiezen die het effect van koude wanden en thermische bruggen vermijden, mogelijk is een gevoel van comfort en een vochtregeling te bieden, en tegelijk de nood aan verwarming te doen afnemen met enkele procenten. Deze vermindering van de lasten voor verwarming compenseert een eventuele meerprijs van het ontwerp of de keuze van kwaliteitsmaterialen zoals hout3. Dit laatste regelt de luchtvochtigheid en creëert geen gevoel van koude oppervlakten.
3
Vanuit een ecologisch standpunt is het belangrijk duurzaam beheerde boomsoorten te kiezen. Het FSClabel garandeert een dergelijk beheer. Zie Keuze van materialen en producten in 2 Constructiefasen. 32 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Op termijn zou het gebruik van hout een ander economisch voordeel moeten bieden. Het is een middel om de CO2-emissies in de sector van de bouw te verminderen. De toepassing ervan (lage grijze energie) is een manier om koolstof op te slaan: een ton hout slaat 1,5 ton CO2 op. De kostprijs van de CO2-emissie wordt momenteel geraamd op 75 € / ton. Het aanbieden van hygronomisch comfort levert niet alleen een economisch voordeel op, maar biedt de huurders ook een comfortabele woning van goede kwaliteit. Verwezenlijkingen: Er zijn tal van projecten in alle landen: Residentie Saint-Exupéry, Frankrijk Residentie Pré Lacour, Frankrijk ODH Drôme, Frankrijk Residentie Em Alguazas in Murcia, Spanje Torre Sul et Torre Verde, Spanje Vauban in Fribour-im-Brisgau, Duitsland
2.2.5.
Akoestisch comfort
Geluid is de eerste bron van hinder in collectieve gebouwen. Het wordt ook beschouwd als een belangrijke stressfactor voor de bewoners. De wanden, de keuze van materialen en de bouwtechnieken vervullen vaak hun doorslaggevende rol niet in de vermindering van de hinder, tot recentelijk ten minste, bij het ontwerp of de renovatie van sociale woningen. Geluidshinder kan tegelijk van invloed zijn op de relaties met de buren. Door het geluidscomfort te verbeteren, verbetert men dus ook de sociale sfeer, de leefomgeving en het welzijn van de huurders. Bij elk renovatiewerk, en verplicht bij vernieuwbouw en bouw, moet het aspect van het geluidscomfort voortaan met bijzondere aandacht worden bestudeerd. Hiervoor moeten enkele punten in overweging worden genomen, in de mate van het mogelijke en in het licht van de prioriteit die aan dit criterium worden gekoppeld. Reglementering:
Er bestaat op dit moment een Belgische norm (NBN S01-400:1977) die de aanbevelingen bepaalt om ongemakken tussen aangrenzende gebouwen of tussen appartementen te vermijden. Deze norm zal in de nabije toekomst echter worden vervangen, om plaats te maken voor aanwijzingen die coherenter zijn op het vlak van de Europese wetgevingen, maar ook op het vlak van de psychoakoestiek. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is geen enkele geluidsnorm verplicht. Door de geluidsnorm van de WGO aan te nemen, kan men een zeer bevredigend comfortniveau in de woningen garanderen. Deze norm is niet dwingend, en is gebaseerd op veeleisende gezondheidscriteria.
2.2.5.1.
Geluidsniveau van het gebouw
Het zijn gewoonlijk de sociale woningen die langs drukke verkeerswegen worden geplaatst. Naast het feit dat ze in een gevoelige zone liggen wat het geluid betreft, kampen de sociale woningen vaak met een slechte bescherming tegen de bronnen van geluidshinder en met een slechte geluidsisolatie binnenshuis. Het is dan ook belangrijk 33 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
bij de bouw of de renovatie de volgende punten te beoordelen en in aanmerking te nemen: • de geluidsbronnen buiten het gebouw, • de verplichtingen op het vlak van inrichting, om de rust van de buurt te respecteren, • de natuurlijke en artificiële obstakels voor afscherming tegen het luchtgeluid (dat wordt meegedragen door de lucht). De Brusselse stedelijke context laat dit zelden toe, maar soms is het mogelijk planten te gebruiken als geluidsscherm of absorberende wanden om het gebouw te beschermen tegen blootstelling aan geluid. Deze aanbeveling geldt met name voor gebouwen langs drukke verkeerswegen die gewoonlijk over voldoende grond beschikken voor dergelijke toepassing. Verwezenlijkingen:
Residentie Saint-Exupéry in Verberie, Frankrijk ODH 26, Frankrijk
2.2.5.2.
Algemene bepalingen
De algemene bepalingen die het mogelijk maken de geluidshinder in de woning te verminderen, zijn niet allemaal van toepassing in een dichtbevolkte stedelijke omgeving, zelfs in het geval van nieuwbouwprojecten (en dit geldt zeker voor renovaties). Het is echter altijd mogelijk enkele voorzieningen te treffen voor een bevredigend minimaal geluidsniveau: • De oriëntatie van het gebouw bepalen volgens de geluidsbronnen in de omgeving. • Geluidsisolatie tegen de buitenwereld, rekening houdend met de indeling van de wegen voor weg-, spoor- en vliegtuigverkeer. • Rekening houden met de bestemming van de kamers op het moment van indeling van het gebouw of wanneer deze indeling wordt gewijzigd na een renovatie. • Het verwijderen van de geluidsbronnen (uitrustingen, leidingen, watervallen, ...) van de belangrijkste kamers, bufferruimtes voorzien). • De uitrustingen kiezen volgens hun geluidsniveau en ze daar plaatsen waar ze de minste hinder voortbrengen voor zowel het gebouw als de buurt. • De uitrustingen van het gebouw los maken van elkaar om het doorgeven van trillingen en geluidsgolven te verminderen. • Wegnemen van de geluidsbruggen door aangepaste bouwtechnieken. Bij ecobouw en ecorenovatie wordt gewoonlijk veel belang gehecht aan het geluidscomfort. Dubbel of zelfs driedubbel glas wordt stilaan de minimumnorm. Deze beglazing biedt het dubbele voordeel dat het streven naar thermische efficiëntie kan worden gekoppeld aan het streven naar geluidsefficiëntie. De gevoerde acties zijn van uiteenlopende aard: • Geluidsisolatie van de wanden tussen de lokalen tegen luchtgeluid en schokgeluid. 34 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
• Voorzien van een geluidscorrectie in de vertrekken die dit vereisen: traphal, gemeenschappelijke ruimten … • Materialen en bekledingen kiezen om het geluidscomfort te verhogen (vermijden van geluidsweerkaatsingen, de overdracht van geluiden zoals bij tegels…). • Met het oog op besparingen kan de geluidsefficiëntie gebonden zijn aan de vertrekken. Het is belangrijk dat de slaapkamers en het salon het best geïsoleerd zijn. Illustratie: Bij renovaties kan de verbouwing van balkons en erkers, die veel vuil en vocht aantrekken, tot veranda's (met het oog op gezondheid en onderhoud) zorgen voor een thermische isolatie, maar ook voor een isolatie tegen luchtgeluiden van de buitenwereld.
Verwezenlijkingen:
Residentie Saint-Exupéry in Verberie, Frankrijk Residentie Salvatierra, Rennes, Frankrijk Universiteitsresidentie in Constanz, Duitsland
2.2.6.
Visueel comfort
Het visuele comfort heeft een invloed op de gezondheid. Tegenwoordig wordt immers erkend dat natuurlijk licht bevorderlijk is voor een goede gezondheid, in tegenstelling tot kunstlicht. In de ecobouw wordt een groot belang gehecht aan de aanvoer van natuurlijk licht omdat, naast het visuele comfort, ook elektriciteitsbesparingen worden nagestreefd. Het visuele comfort kan worden bereikt aan de hand van verschillende actieniveaus. Het belangrijkste is de oriëntatie en de afmetingen van de ramen. Deze bepalingen gelden alleen voor vernieuwbouw- en bouwwerken. Maar ook andere parameters, die perfect kunnen worden toegepast bij renovatiewerken, spelen een rol.
2.2.6.1.
Verlichtingsniveau / Daglichtfactor
Dit is een van de belangrijkste factoren van het visuele comfort. Het kan moeilijk worden toegepast bij renovatie- of vernieuwbouwwerken, vooral wanneer de verhoudingen van de gevel bewaard moeten blijven (in het geval van beschermde gebouwen). Bij nieuwbouwwerken moet echter zo veel mogelijk rekening worden gehouden met de volgende aspecten: • De afmetingen bepalen van de oppervlakten van de glazen erkers en de diepte van de lokalen, om een genereuze inval van natuurlijk licht te verkrijgen. • Bevorderen van de natuurlijke verlichting in de doorgangen, de sanitaire ruimten en de keuken (gang, traphal, badkamer, …). • Bekomen van een zo hoog mogelijke autonomie van de natuurlijke verlichting.
35 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
• Een compromis vinden tussen optimalisering van de toevoer van natuurlijk licht en het warmteverlies is niet meer nodig met de pariëto-dynamische beglazing4. Het verlichtingsniveau is op economisch vlak het meest rendabele aspect, omdat de optimalisatie van de plaats van de glazen oppervlakten kan worden bepaald bij het ontwerp. Er is geen echte meerprijs, behalve dan door de vergroting van de glazen oppervlakken. Aan de andere kant kan, doordat gebruik wordt gemaakt van natuurlijke verlichting, de energiefactuur worden verminderd, terwijl tegelijkertijd het comfort en het welzijn van de gebruikers aanzienlijk worden verbeterd.
2.2.6.2.
Helderheidsniveau en verblindingsgraad
Het visuele comfort neemt toe door de beheersing van het helderheidsniveau en de verblindingsgraad. Deze aspecten moeten, net als de voorgaande, reeds in aanmerking worden genomen bij het ontwerp van de woningen. Het doel is de visuele impact te beheersen door de juiste keuzes te maken op het vlak van de constructie: • vermijden van hinder voor de buurt: metalen daken of gevels, grote glasoppervlakken die de zon weerkaatsen en verblinding veroorzaken. • bij de inplanting van een nieuwbouw rekening houden met de visuele omgevingsgegevens van het perceel. • integreren in de architectuur van de algemene blootstelling en de impact van de visuele obstakels. Vanuit de gebouwen moet men een vrij en aangenaam zicht hebben op de buitenwereld. Maar ook andere overwegingen zijn perfect van toepassing voor renovatiewerken. Ze hebben met name betrekking op het vermijden van het risico van verblinding binnen de gebouwen door: • een keuze voor een indirecte of zenitale natuurlijke verlichting in de doorgangen. • de bescherming tegen de zon die afgestemd is op het vertrek (salon, bureau en inkomhallen). • een keuze van bekledingen en oppervlaktematerialen om verblinding en weerspiegelingen te vermijden. 2.2.6.3.
Een eenvormige verlichting
Het visuele comfort dat voortvloeit uit de eenvormigheid van de (natuurlijke en artificiële) verlichting, kan worden verkregen door omstandigheden (van sterkte en kwaliteit) van eenvormige verlichting te creëren voor elk vertrek afhankelijk van het type van activiteit (verblijf, badkamer, gemeenschappelijke ruimten, …). De inplanting van de verlichtingstoestellen en de plaats van de verlichtingstoestellen in de gemeenschappelijke ruimten dient op oordeelkundige wijze te worden bepaald om te vermijden dat schaduwzones ontstaan. Deze laatste bepaling verbetert tevens het onveiligheidsgevoel in de gemeenschappelijke ruimten.
4
Een pariëto-dynamisch venster is een warmtewisselaar: de verse lucht circuleert tussen 3 ruiten, van buiten naar binnen in de winter, waarbij de calorieën worden gerecupereerd die anders verloren zouden gaan. In de zomer wordt deze stroming omgekeerd, zodat de ruiten afkoelen en de warmteaanvoer wordt beperkt. 36 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Bij deze renovatie- of bouwwerken moet geen enkele meerprijs worden voorzien voor een uniformisering van de kunstverlichting, aangezien het gewoon gaat om een oordeelkundige plaatsing van de elektrische verlichtingstoestellen. De uniformisering van het natuurlijk licht hangt dan weer af van het goede ontwerp van het gebouw. 2.2.6.4.
Kleur, temperatuur en kleurweergave-index
De kleurtemperatuur en de kleurweergave-index geven de gebruiker een bijkomend visueel comfort doordat een trouwe weergave van de kleuren van de objecten en oppervlakten binnenshuis wordt bevorderd (kleurtemperatuur boven 4000 K in de hoofdvertrekken bijvoorbeeld). De verlichtingstoestellen van het type neon en fluocompact zijn er aanzienlijk op vooruit gegaan. Ze hebben een perfect aanvaardbare kleurweergave en ze flikkeren niet. Een moderne zuinige verlichting is niet vermoeiend voor de ogen. Om weerkaatsingen te vermijden, dient men een (bij voorkeur matte) lichtverspreidende bekleding te kiezen voor een aangename lichtomgeving. Goede praktijk:
In een aantal projecten mochten de gebruikers zelf de kleuren van de binneninrichting van hun woning kiezen, om ze te personaliseren en opdat ze zich goed zouden voelen in hun woning. Experiment in de residentie Saint-Exupéry (Verberie, Frankrijk).
2.2.6.5.
Visueel aangenaam
Verwezenlijkingen: Met een verzorgd visueel comfort.
Residentie Saint-Exupéry, Verberie, Frankrijk Universitaire residentie in Constanz, Duitsland Engelsby in Flensburg, Duitsland Vauban, Fribourg-im-Brisgau, Duitsland Klosterenga in Oslo, Noorwegen
2.2.7.
Gezondheid
Hoewel de gebouwen een bescherming bieden voor de gebruiker, kunnen ze toch een bedreiging vormen voor zijn gezondheid. Ze accumuleren immers steeds meer polluenten en een slecht ontwerp kan ook tal van ongemakken meebrengen. In een interview in de krant Libération van 15 mei 1991 liet Gray Robertson, Voorzitter van de onderneming Health Building International, de volgende reactie optekenen op een onderzoek van Sofrès: "Wij brengen 80% van onze tijd binnenshuis door. Een groot aantal aandoeningen wordt veroorzaakt door polluenten zoals gassen en dampen, vezels, stof en rook, en microben. De ziekteoverbrengers zijn, in volgorde, zwammen, verschillende soorten stof, te droge lucht en bacteriën. Tabaksrook komt ver achterop". De winst (op het vlak van gezondheid en vermeden kosten) kan aanzienlijk zijn, wanneer met deze zaken rekening wordt gehouden bij het ontwerp van de woningen. De gevolgen kunnen aanzienlijk zijn, aangezien een groot aantal items in aanmerking moet worden genomen.
37 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
De gezondheid staat centraal in de bekommernissen van de overheid, met name doordat ze steeds zorgwekkender wordt, om uiteenlopende redenen. Het aspect "gezondheid" is dan ook een zeer belangrijke overweging, en als men deze vragen in aanmerking neemt, kan dit op langere termijn uiterst positief blijken. Over de gevolgen die gebouwen kunnen hebben voor de gezondheid is immers nog niet zo veel geweten, buiten de kritieke problemen die worden behandeld door de reglementering (asbest, lood, …). Maar alles wat toegelaten is, is daarom nog niet wenselijk. Er moeten voorzorgsmaatregelen worden getroffen, om vooruit te lopen op de evolutie van de reglementaire vereisten en toekomstige behandelings- of saneringskosten in de woningen te vermijden (zoals de asbestcrisis). De vertragingen die men vandaag oploopt, kunnen worden gemeten.
2.2.7.1.
De site
Bij afbraak-/heropbouwwerken of bouwwerken op een site die voorheen een andere bestemming had, is het uiterst belangrijk dat men de mogelijkheid overweegt van vervuiling van de bodem of de ondergrond. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn er tal van industriële braakgronden die een andere bestemming hebben gekregen. Natuurlijke radonemissies zijn onbestaand in het Gewest, zodat alleen een antropogene vervuiling van de site of van een naburige site een kwaliteitsomgeving schade kan toebrengen. Het is dan ook aangewezen: • de geschiedenis van de grond te onderzoeken • zich ervan te vergewissen dat de bodem en de ondergrond niet verontreinigd zijn • niet te bouwen op een stuk grond voor dit gesaneerd is. In sommige landen (Duitsland bijvoorbeeld) wordt een grondigere analyse van de site uitgevoerd. In de biogeologie, bijvoorbeeld, wordt gekeken naar de magnetische velden van de aarde, de ondergrondse bronnen, bij het ontwerp en de organisatie van de ruimten van de het toekomstige gebouw, teneinde de invloed ervan op het welzijn van de bewoners te beperken. 2.2.7.2.
Beheersing van de externe luchtvervuilingsbronnen
De bronnen van luchtvervuiling kunnen van tweeërlei aard zijn, extern en intern. De externe vervuilingsbronnen kunnen niet direct worden beheerst bij werken aan een woning. De keuze van een site voor een nieuwbouw of een verluchtingssysteem voor een renovatie kan het niveau van de vervuiling waarmee een bewoner kampt, echter wel doen afnemen. Voor een nieuwbouw of een vernieuwbouw is het mogelijk bepaalde voorzieningen te bestuderen, om: • de onmiddellijke nabijheid van allergene planten te vermijden. • de bronnen van vervuiling buiten de site (verkeer, uitstoot van een fabriek, …) op te nemen in het ontwerp. • eventueel de kwaliteit en de frequentie van vervanging van de filters aan te passen in functie van deze parameters.
38 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
• de verseluchttoevoer, het verseluchtcircuit, de efficiëntie van de ventilatie en de luchtafvoer te bestuderen (bijvoorbeeld de verseluchttoevoer niet ter hoogte van een verkeersweg plaatsen, maar aan de achterkant van het gebouw, indien mogelijk…). • de risico's van verspreiding van polluenten tussen de lokalen voorkomen. • de verseluchttoevoer combineren met groene ruimten, voor een natuurlijke filtering van stof en polluenten. De groene ruimten bieden, afhankelijk van hun kenmerken, een hygrothermische microregeling en een filtering van het stof in de lucht, wat de luchtkwaliteit ten goede komt. • de functie van de groene en de blauwe ruimten wordt vaak gebruikt voor luchtverversing en –bevochtiging op het niveau van een verkaveling. Verwezenlijkingen: Groene en blauwe ruimten voor een hygrothermische regeling van de lucht en de kwaliteit ervan.
Op het niveau van de verluchting: Residentie Em Alguazas, Spanje Pau Claris, Spanje The Foyer, Engeland Brookview housing, Ierland Op het niveau van een verkaveling: Ecolonia en Oikos, Nederland Residentie Salvatierra, Rennes, Frankrijk
2.2.7.3.
Beheersing van de interne bronnen van luchtvervuiling
De kwaliteit van de binnenlucht hangt echter ook en hoofdzakelijk af van de interne vervuilingsbronnen. De lucht is vaak meer vervuild in een woning dan er buiten. De emissies van de polluenten binnenshuis voegen zich immers bij die van de toegevoerde lucht. Het is van fundamenteel belang de belangrijkste bronnen van aantasting van de binnenlucht in aanmerking te nemen. De vervuiling van de binnenlucht is gewoonlijk toe te schrijven aan bouwmaterialen, bekledingen en onderhouds- en kookproducten. Zie verder in dit document: Bouwmaterialen, Afwerkingsmaterialen, Onderhoudsproducten. De gezondheidsomstandigheden van de woningen leveren een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van de binnenlucht via het vocht, schimmels, … Zie hierna: Gezondheidsomstandigheden.
2.2.7.4.
Gezondheidsomstandigheden
De algemene gezondheidsomstandigheden bepalen de gezondheidstoestand van een woning. Bovenop wat wij reeds hebben gezien over het comfort en de luchtvervuiling, kan men door naleving van de geldende gezondheidsreglementen (zoals met name een toereikende verversing van de binnenlucht) paal en perk stellen aan tal van problemen van schimmels, zwammen, die verband houden met een abnormaal hoog vochtgehalte
39 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
enz. De luchtverversing garandeert een betere kwaliteit van de lucht doordat de VOS'en5, kiemen, vocht, … worden afgevoerd. Om energie te besparen, in de bouw, werd de verversing van de binnenlucht vaak verwaarloosd. De geringe verversing (verstopping van luchttoelaten, te zwakke installatie, …) leidt bijgevolg tot een aantasting van de luchtkwaliteit, waarvan nu de gevolgen voor de gezondheid worden vastgesteld, namelijk een duidelijke toename van bepaalde aandoeningen van de luchtwegen. De gevolgen van een slechte binnenluchtkwaliteit voor de gezondheid kunnen tot een minimum worden beperkt door de volgende acties: • het kiezen van verluchtingssystemen met een ingebouwde risicopreventie (legionella, …) • het identificeren van alle zones of technieken die "een risico" inhouden voor de ontwikkeling en de verspreiding van besmettelijke stoffen. • het garanderen van een minimale verluchting, vooral in de kamers waar water aanwezig is. • het informeren van de gebruikers over de noodzaak van een voldoende luchtverversing om de kwaliteit van de binnenlucht en de gezondheid in de kamers te garanderen. 2.2.7.5. a)
Water Drinkwater en sanitair warm water
Drinkwater of stadswater heeft fysico-chemische eigenschappen die men zeker moet kennen om afwijkingen, zoals de aanwezigheid van lood, te herkennen. De volgende handelingen zijn aangewezen: De uitrustingen moeten worden aangepast aan de fysico-chemische eigenschappen van het water (hardheid, zuurtegraad, …) voor een betere levensduur van de uitrustingen en dus van de gebruiksomstandigheden. Voor het SWW6 moeten dode leidingen worden vermeden, en moeten anti-legionellamaatregelen worden getroffen voor de waterreservoirs. Een temperatuur van het SWW van 55-60°C instellen bij het verlaten van het warmwatertoestel. Bij deze temperatuur kan legionella zich niet ontwikkelen, maar de bacterie wordt niet verwijderd. Dit kan wel door een temperatuur van hoger dan 80°C bij het verlaten van het warmwatertoestel. Het risico van brandwonden is dan groot. Oververhitting van het SWW moet worden vermeden om ecologische redenen, maar ook om veiligheidsredenen. Het risico brandwonden is in woningen zonder mengkranen veel groter dan het risico van legionella. b)
Het opvangen van regenwater
Indien regenwater wordt gebruikt voor het besproeien van de groene ruimten en voor het onderhoud, of zelfs voor de spoelbakken van wc's, dan moet op elk kraantje worden vermeld "niet-drinkbaar water". Voordat het water wordt opgeslagen moet het worden gefilterd, om te vermijden dat de wateropslagtank een kweekvijver wordt van bacteriën en microben. 5 6
VOS: Vluchtige Organische Stof SWW: Sanitair warm water 40
BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
2.2.7.6.
Bouw- en afwerkingsmaterialen en onderhoudsproducten
Bij de bouw kan er worden voor gezorgd dat een aantal producten worden gerecycleerd die afkomstig zijn van de industrie. Zonder grondige studie is de enige milieubekommernis, zonder dat aan de gezondheid werd gedacht, dat hierdoor schade kan worden toegebracht aan de gezondheid van de bewoners. Illustratie:
Cementfabrieken worden fabrieken voor verbranding van toxisch afval. In het geval van gipsplaten of beton kan op termijn het risico bestaan dat zware metalen vrijkomen, bijvoorbeeld.
De keuze van de bouwmaterialen moet perfect geïntegreerd zijn. Een materiaal moet in de eerste plaats worden gekozen om zijn technische kenmerken (mechanisch, thermisch, akoestisch, …). De gezondheids- en milieuaspecten worden zelden in overweging genomen. De keuze van de bouwmaterialen is misschien wel de meest delicate handeling in de bouw of de renovatie, met name indien men gezondheids- of milieuoverwegingen in aanmerking wil nemen. De omgevings- en milieuoverwegingen komen aan bod in hoofdstuk 2 van dit luik: 2 Constructiefasen. In dit hoofdstuk bekijken we alleen de gezondheidsaspecten, de impact van de materialen op de gezondheid. a)
De bouwmaterialen: algemeen
Door gezondheidsoverwegingen te hanteren bij het kiezen van bouwmaterialen wil men niet tot elke prijs het nulrisico bereiken, maar wel het voorzorgsprincipe invoeren in de keuze van materialen met betrekking tot de gezondheid, wanneer dit gerechtvaardigd is. Het aantal items dat in aanmerking moet worden genomen in de relatie tussen materialen en gezondheid, is aanzienlijk. De onzekerheid over de potentiële gevolgen van de materialen voor de mens, is nog groter. Van een aantal stoffen wordt echter erkend dat ze schadelijk zijn voor de mens, zonder dat de overheden daarom de aanwezigheid van deze stoffen in de op de markt verkrijgbare bouwmaterialen gereglementeerd heeft. Illustratie:
Het is verrassend dat de formaldehyde die in lijmen en spaanplaten zit, verboden is in landen als Duitsland en de Scandinavische landen, terwijl ze in België en Frankrijk nog algemeen gebruikt wordt. Er zijn alternatieve producten verkrijgbaar, zonder meerprijs.
Wanneer we materialen blijven gebruiken die elders, in andere Europese landen, verboden zijn, bestaat het risico dat we een aanzienlijke vertraging oplopen in het geval de wetgeving verandert. Correctieve maatregelen zijn vaak uiterst kostelijk, zoals de "asbestzaak" heeft aangetoond; het geniet dus de voorkeur verdachte producten, of producten die in een andere regio verboden zijn, onmiddellijk te bannen. Het is dan ook belangrijk aandacht te besteden aan de gezondheid van de bewoners van een woning, door een juiste materiaalkeuze. De materialen (bouw-, isolatie-, bekledingsmaterialen, verf, lijm, …) moeten vrij zijn van rechtstreekse uitstoot in het binnenmilieu – of alleen indien de dosis geen gevolgen heeft voor de gezondheid van de mens – van stoffen zoals: 41 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
• VOS'en: vooral formaldehyde, glycolethers… • zware metalen: vooral lood… • vezels… • allergene stoffen… • radioactiviteit zoals radon (dat bijvoorbeeld in synthetisch gips zit) De Opdrachtgever kan dus meteen al alle materialen uitsluiten die zijn vervaardigd met schadelijke of toxische stoffen of voor de toepassing of het gebruik waarvan dergelijke stoffen vereist zijn. De keuze van materialen en producten kan gebeuren volgens ecologische criteria, rekening houdend met de menselijke gezondheid en niet alleen met milieuoverwegingen. Er bestaan databases van materialen en producten, enkele labels, die echter niet specifiek betrekking hebben op de gezondheid. Dit zijn milieulabels, maar ze hebben soms ook betrekking op het gezondheidsaspect en op de hinder voor het binnenmilieu. Zie met betrekking hiermee Keuze van materialen en producten in hoofdstuk 2 Constructiefasen. Hoe meer de keuze uitgaat naar ecologische en weinig gebruikte materialen, hoe hoger zal de kostprijs zijn voor het gebruik van deze alternatieve materialen. Het compromis tussen gezondheid, leefmilieu en kostprijs moet worden bepaald volgens het engagement van de opdrachtgever voor deze problematiek. De economische voordelen van deze benadering, die hierboven al werd besproken, waarbij gezondheidskosten worden vermeden, kan slechts op het vlak van de kwaliteit worden beoordeeld. Er zijn echter nog andere positieve gevolgen die niet kunnen worden beoordeeld, zoals de gevolgen voor het welzijn van de bewoners, en wat dit meebrengt voor het sociale klimaat enz. Verwezenlijkingen:
Ökosieldung Gärtnerhof, Gänserdorf, Oostenrijk Klosterenga, Oslo, Noorwegen Residentie Salvatierra, Rennes, Frankrijk Lundrethune-le-Nord, Frankrijk
2.2.7.7.
Olfactorisch comfort
Het olfactorisch comfort zou een impliciet gevolg moeten zijn van de hele benadering van ecobouw, waarbij rekening wordt gehouden met de sanitaire aspecten. Het antwoord is dus al gegeven. Het verminderen van de geurhinder komt erop neer dat de bronnen van deze hinder worden geïdentificeerd. Vooral de volgende factoren worden beschouwd: • de plaats van de technische lokalen (afvalopslag) en de verluchting ervan • de plaats van de luchtafvoer- en toevoeropeningen… • de verluchting van de sanitaire ruimten • studies over de luchtverversing (verplaatsing van luchtmassa's in de richting van de keuken en de badkamer, en niet omgekeerd…)
42 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
• materialen die stoffen afgeven (giftige of schadelijke, VOS…) en de kwaliteit van de lucht aantasten • onderhoudsproducten die stoffen vrijgeven in de lucht • bekledingen en verven die stoffen vrijgeven in de lucht • wateropvangbekkens en regenwaterputten • de buitenlucht (vervuiling door het autoverkeer, …) 2.2.7.8.
Het algemeen welzijn
Volgens de WGO is gezondheid niet alleen de afwezigheid van ziekte en invaliditeit, maar een volledige staat van lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn. Het lichamelijke en geestelijke welzijn kan slechts worden bereikt indien de woning en de leefomgeving van hoge kwaliteit zijn. Om aan dit criterium te beantwoorden, is de meest geïntegreerde benadering nodig. Ze veronderstelt dat verschillende vormen van comfort in aanmerking worden genomen, de gevolgen van de materialen en de sfeer van de woning op de bewoner, via een aangename leefomgeving (op het vlak van leefmilieu en het sociale aspect). Dit is ook eerder wat de benadering van duurzame hoge kwaliteit in de woning voorstelt. 2.2.7.9.
Specifieke gevoeligheid
Sommige mensen hebben een specifieke gevoeligheid voor elektromagnetische velden (vermoeidheid, hoofdpijn, …). Deze gevoeligheid wordt in aanmerking genomen in de meest veeleisende projecten die de principes van de bio-elektriciteit omvatten. Het doel is de interacties van de elektromagnetische velden (van de aarde en van het elektriciteitsnet) met de gezondheid te beperken. Het elektriciteitsnet van de woningen wordt dan ontworpen met het oog op een minimale impact van de magnetische velden in de kritieke zones, zoals de slaapkamers en de woonkamer. Het traject van de elektrische kabels, de bedekking ervan, de plaatsing van stroomonderbrekers (die omschakelen volgens een zwakke bedieningsstroom en dus geen verandering van gewoonten vereisen) maken het mogelijk de sterkte van het elektromagnetisch veld, die de gebruiker ondergaat, aanzienlijk te verminderen. Realisatie:
2.2.8.
Ökosieldung Gärtnerhof, Gänserdorf, Oostenrijk
Veiligheid
De regels van de bouw sturen de aspecten die verband houden met de veiligheid van mensen en goederen. De berekeningsregels worden opgesteld, de materialen moeten voldoen aan het BENOR of EG-label. Indien de bestaande veiligheidsregels (op het vlak van structuur, materialen, elektriciteit, …) worden nageleefd, zou de gebruiker geen al te grote risico's mogen lopen in zijn woning. Er bestaan echter risico's die vaak over het hoofd worden gezien in de sociale woningen, namelijk het risico van natuurrampen zoals overstromingen. Deze risico's, die echter eerder verband houden met stedenbouw dan met het ontwerp van de gebouwen, worden behandeld in het tweede luik van hoofdstuk 2 Stedelijke omgeving.
43 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2.2.9.
Voorbeeld van inaanmerkingneming van de behoefte
Geïntegreerd project over de inaanmerkingneming van de behoeften van de huurders voor een ecologische kwaliteit in de sociale woningen van Duinkerke in Frankrijk. De Communauté urbaine (stadsgemeenschap) van Duinkerke heeft de renovatie aangevat van 104 sociale woningen, uitgaand van een overleg met de huurders om hun behoeften zo goed mogelijk in overweging te kunnen nemen. De huurders werden voor het eerst benaderd aan de hand van een vragenlijst. Van de 104 verstuurde vragenlijsten, werden er slechts 18 ingevuld, wat aantoont dat een andere sensibiliseringsmethode moest worden gekozen. Er is dan een team ter plaatse gegaan om in dialoog te treden met de bewoners, die werden uitgenodigd voor een kopje koffie. Aan de hand van een brochure kwam een dialoog op gang, waardoor de behoeften naar boven kwamen. In totaal werden 4 vergaderingen gehouden, en de volgende aspecten werden besproken: de kostprijs van de werken, de gevolgen voor de huurprijzen (die met 10% tot 12% zouden stijgen) en de gevolgen voor de lasten (-40%). In deze fase van diagnosestelling konden de behoeften aan vernieuwbouw exact worden aangestipt, door een overzicht van de negatieve en positieve punten en een hiërarchisering van de opgetekende behoeften. Een zeker aantal negatieve punten werd opgetekend, waaronder: de combinatie van vocht en een slechte verdeling van de verwarming, die de oorzaak vormt van ademhalingsaandoeningen en de verergering ervan; het lawaai als belangrijke stressfactor; het gevoel in gevaar te verkeren, door het autoverkeer en de nabijheid van waterpartijen Ook een aantal positievere punten werden opgetekend: een goed sociaal klimaat groene ruimten en speelruimten voor de kinderen; een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer Dit overzicht toont aan dat de kwaliteit van de woning niet de enige kwaliteit is die wordt nagestreefd door de bewoners. De leefomgeving, de inrichting van de ruimte rond de woonblokken is eveneens van het grootste belang. De bewoners hebben vervolgens de opgetekende punten in volgorde van belangrijkheid gezet: strijd tegen de verwaarlozing, die gevolgen heeft voor de psychologische gezondheid en het welzijn; geluidsisolatie; gezondere woningen (oplossing van vocht-, verluchtings- en verwarmingsproblemen); verbetering van de netheid van de gemeenschappelijke ruimten en de lokalen voor de vuilnisbakken; gemakkelijkere toegang met de auto; vraag om een soort van opbergsysteem; verbetering van de parkeeromstandigheden; meer en "betere" speelvoorzieningen voor de kinderen een betere aanleg van het perceel een aangenamer visueel comfort.
44 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
De maatregelen die werden aangenomen voor het project, vloeien voort uit deze hiërarichisering: keuze van gezonde, natuurlijke, sterke, recycleerbare of biologisch afbreekbare materialen (bijvoorbeeld: vervanging van pvc-schrijnwerk door in de fabriek gelakte houten ramen voor binnenisolatie); organisatie van een schone bouwplaats; inaanmerkingneming van de gezondheid van de bewoners in de domeinen luchtkwaliteit of lawaai (gecontroleerde mechanische verluchting met vochtregeling, isolatie van de waterafvoerleidingen, rubberen vloerbekleding, geluidsisolerende deuren op de overlopen, dubbel glas…); nastreven van energiebesparingen door een betere thermische isolatie (isolatie van de gevels door een laag rotswol, aangevuld met een bekleding in baksteen en een zijbekleding in hout voor de daken en terrassen) en een verbetering van de uitrustingen (plaatsing van thermostatische kranen op de radiatoren, plaatsing van mengkranen, spoelbakken met spaarknop…); verbouwen van de erkers en balkons die aan de noordkant gelegen zijn en die veel vocht en vuil te verduren krijgen, tot veranda’s; vergroting van het binnenvolume door gebruik te maken van de overlopen en het bouwen van veranda's; herinrichting van de gemeenschappelijke delen om de veiligheid te verhogen (beperking van de doorgangspunten en privé maken van de groene ruimten rondom de gebouwen); betere helderheid door de gevels wit te schilderen; vereenvoudiging van de afvalsortering door het weghalen van de stortkokers en de inrichting van dubbele vuilnisbakken (huishoudelijk afval en recycleerbare verpakkingen) in het gootsteenkastje. ergonomische inrichting van de "afvallokalen". 62% van de huurders sprak zich positief tegenover het ontwerp. Doordat men tracht tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruikers, hanteert men een benadering van verbetering van de milieukwaliteit met de thema's binnenluchtkwaliteit, hygrothermisch comfort, visueel comfort, vermindering van de lasten van energieverbruik, gemakkelijker sorteren, … Doordat de mening van de gebruikers werd gevraagd, heeft men bovendien meer zekerheid over hun tevredenheid, neemt hun gevoeligheid voor de milieuproblematiek toe enz.
45 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2.3. Constructiefasen Wij hebben gezien dat bepaalde maatregelen kunnen worden getroffen om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruikers van een woning. Het zijn in de eerste plaats de behoeften die het voorwerp moeten zijn van alle prioriteiten. Het ecologisch bouwen is een antwoord op de voldoening van de behoeften in die mate dat deze benadering holistisch moet zijn, en vanaf het ontwerp van een project rekening moet houden met de impact van deze werken op de mens en zijn onmiddellijke omgeving (zijn huis, bijvoorbeeld) en in het algemeen (de planeet). Dit hoofdstuk behandelt de aspecten van de bouw die eigen zijn aan het ontwerp van een gebouw en aan de uitvoering ervan, de werf, teneinde de impact van de bouw op het milieu te beperken. We kunnen natuurlijk ook de impact van bouwwerken op het milieu loskoppelen van de impact op de mens, maar de nadruk zal dan liggen op het milieu. Het is overigens evenmin mogelijk de constructieve aspecten van een economisch en ecologisch beheer los te koppelen van de energie-, water-, afvalstromen die door het gebouw zullen gaan in de loop van het gebruik ervan. Dit stromenbeheer komt aan bod in het volgende hoofdstuk 3 Beheer van de stromen. Dit hoofdstuk behandelt dus de constructieve keuzes die verband houden met de fasen van het ontwerp, de bouw, de transformatie en het einde van de levensduur van het gebouw.
2.3.1.
Algemeen: milieu-impact van de constructie
Om te beantwoorden aan het probleem van de evaluatie van de milieugevolgen van producten wordt gewoonlijk de benadering door levenscyclusanalyse aanbevolen op internationaal niveau. Hierbij wordt het product, vanaf zijn productie, bestudeerd op basis van zijn bestanddelen (waarvoor dus wordt teruggegaan tot de hulpbronnen die uit het milieu worden geput) via alle fasen van het gebruik, tot het einde van zijn levensduur, met inbegrip van de verwerking van het gecreëerde afval. Deze methode kan worden toegepast op het product "gebouw", waarbij wel moet worden rekening gehouden met de specifieke eigenschappen ervan vergeleken met die van industriële producten: elk gebouw is meestal uniek en is sterk verbonden met zowel de site waarop het staat als met zijn bewoners. Het algemene principe dat wordt gevolgd in de inaanmerkingneming van de impact van een bouwwerk, bestaat erin een bevredigende kwaliteit van de sfeer binnenshuis te garanderen, met tegelijk een beperking van de externe milieu-impact. Het gebouw moet plaats bieden voor een zeker aantal activiteiten waarvoor het voorzien is, met een zeker niveau van comfort, levenskwaliteit, … De minimale milieu-impact wordt gezocht door varianten die beantwoorden aan de gestelde eisen qua functionering over een zeker te vergelijken tijdsverloop. Er bestaan tal van manieren om de LCA te berekenen, waarvan een aantal specifiek betrekking hebben op de impact van het gebouw op het milieu, zoals EQUER (uitgewerkt door de Ecole des Mines uit Parijs). Deze hulpmiddelen bij de besluitvorming worden gebruikt om de opdrachtgevers te helpen bij hun keuze van bouwtechnieken en materialen. De complexiteit van de milieutechnieken die elkaar overlappen, maakt het onmogelijk de ecologische impact van een gebouw te 46 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
verminderen zonder terug te grijpen naar modelleringsmiddelen, ook al zijn deze slechts benaderend. Deze werkmiddelen definiëren een ecoprofiel voor de bestudeerde producten (materialen, producten, oplossingen, …). Welk ecoprofiel wordt gekozen, hangt af van de prioriteiten van de opdrachtgever. 2.3.1.1.
De ecologische labels
De levenscyclusanalyse of ecobalans is een werkmiddel voor het meten van de impact van een product op het leefmilieu gedurende zijn levenscyclus. Vandaag staan slechts weinig ecobalansen tot onze beschikking, en de gegevens die worden verstrekt zijn vaak fragmentarisch. Hier en daar verschijnen ecolabels, die steunen op ecobalansen. Het Europese ecologische label, met een blauwgroene margriet als logo, wordt toegekend aan producten die beantwoorden aan ecologische criteria die in 1992 werden vastgelegd door de Europese Unie. De gelabelde producten dragen bij tot de vermindering van de water- en de luchtvervuiling en tot de beperking van afval. Parameters als de levensduur van het product of de impact ervan op de gezondheid worden niet in aanmerking genomen: labels kunnen dus geen "duurzaam" product garanderen. Maar wanneer men de keuze heeft tussen twee producten voor hetzelfde gebruik en met vergelijkbare technische kwaliteiten, kan men altijd kiezen voor het minst vervuilende. Tot de reeds gelabelde producten behoren koelkasten, elektrische lampen, verf en lak voor binnenshuis, …, maar geen materialen of producten voor de bouw. Op termijn zal het ecologisch label ook betrekking hebben op isolatieproducten… Het label kan op vrijwillige basis worden verkregen: het gelabelde product is dus niet noodzakelijk het meest ecologische op de markt. Tegelijk worden in een aantal landen andere milieulabels ontwikkeld: "NF Environnement" in Frankrijk (vooral voor verven), "Blaue Engel" in Duitsland. 2.3.1.2.
De NIBE-normen
Terwijl de labels het mogelijk maken producten met elkaar te vergelijken op basis van bepaalde milieucriteria, gaan de productnormen verder: ze wijzen op de "slechte producten" die absoluut geweerd moeten worden, en de "goede producten" die bij voorkeur gebruikt moeten worden. Wat de productnormen voor eco-bioconstructie betreft, bestaan er enkele pionierlanden: Canada, Nederland, Duitsland en de Scandinavische landen hebben lang geleden al beoordelingsmethoden voor materialen uitgewerkt en hebben tal van experimenten in situ uitgevoerd. Deze normen kunnen als richtsnoer worden gebruikt in afwachting van een Belgische of Europese normalisatie. In de Brusselse context is de NIBE-norm, opgesteld door het "Nederlands Instituut voor Bouwbiologie en –Ecologie", misschien de interessantste. Deze norm gaat uit van 200 bouwmaterialen in 5 categorieën op basis van acht criteria aangaande de mens en het milieu. Elk criterium wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt die hoger ligt naarmate hij belangrijker is. Zo geeft de norm bijvoorbeeld coëfficiënt 8 aan het criterium gezondheid en coëfficiënt 2 aan het criterium levensduur van het materiaal. Deze coëfficiënten kunnen worden gewijzigd door de gebruiker van de norm, afhankelijk van de prioriteiten die hij hanteert. 47 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
De materialen, ingedeeld in categorieën van 1 tot 5, zijn respectievelijk bij voorkeur te gebruiken, aan te bevelen, aanvaardbaar, af te raden, te verbieden. Deze normen, die steunen op de huidige kennis, zullen wellicht nog evolueren: bijvoorbeeld, de ontdekking van schade aan het milieu of de gezondheid die voorheen ongekend was of genegeerd werd, kan nopen tot het vastleggen van nieuwe criteria. Anderzijds trachten bepaalde al dan niet "traditionele" fabrikanten van materialen hun producten aan te passen aan de toenemende eisen op het vlak van milieu en gezondheid: materialen die vandaag "af te raden" zijn, kunnen zo worden verbeterd en morgen "aanvaardbaar" of "aan te bevelen" zijn. In België werken testlaboratoria, verenigingen van bouwspecialisten, overheidsinstellingen, … aan het definiëren van criteria voor de keuze van bouwmaterialen. Het doel is een bestek op te stellen voor een duurzame woning.
2.3.2.
De site
Bouwen in een stadsomgeving biedt slechts weinig flexibiliteit op het vlak van de keuze van het perceel, en dus voor het rekening houden met alle voor- en nadelen die het heeft (kwaliteit van de lucht, geluidshinder, klimaatgegevens, bebouwde omgeving, vervuiling van bodem en ondergrond). Er moeten echter systematisch voorzieningen worden getroffen. Enerzijds moet men de historiek van een site kennen, zodat het terrein indien nodig gesaneerd kan worden opdat de vervuiling de gezondheid van de gebruikers niet zou aantasten. Anderzijds kunnen het ontwerp en de integratie van het gebouw in functie van zijn onmiddellijke omgeving (geluid, klimaat, …) en de landschappelijke behandeling (ook van het reeds bebouwde bestand) mogelijk maken dat de verplichtingen worden beperkt, en kunnen ze zo de stadsintegratie bevorderen voor een gunstigere leefomgeving voor de bewoners van deze plaats. 2.3.2.1.
Directe milieuverplichtingen
In elk project, zowel nieuwbouw als renovatie, moeten de directe milieuverplichtingen worden bestudeerd. Niet alle verplichtingen kunnen tegelijk in aanmerking worden genomen, aangezien ze specifiek betrekking hebben op de site en elk project uniek is. De verschillende verplichtingen die een site meebrengt, kunnen soms onverenigbaar zijn. In het algemeen moet bij het ontwerp of de renovatie van een gebouw rekening worden gehouden met: • de bebouwde omgeving • de omringende plantengroei • de bronnen van vervuiling (bodem, ondergrond, lucht, weg…) • de bronnen van geurhinder, geluidshinder, … • de klimatologische gegevens
48 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
2.3.2.2.
Integratie van het project op het perceel
De integratie van het project op het perceel is vaak mogelijk, ongeacht het type van project (bouw, vernieuwbouw, renovatie), op basis van de grootte en de aard ervan. De integratie verloopt via de architectuur, de keuze van de bekledingen of van de kleur van de buitenelementen (gevels, dak, schrijnwerk). De integratie van een project op het perceel is heel subjectief, behalve wat betreft het rekening houden met de rechtstreekse verplichtingen op vlak van het milieu. In dit geval wordt de architectuur van het gebouw bepaald door de klimatologische gegevens van het perceel (aantal uren zonneschijn, dominerende windrichting, gemiddelde temperaturen over het hele jaar genomen, …). De integratie van het project in een context van inachtneming van het streektypische karakter van de site, is niet noodzakelijk verenigbaar met een integratie volgens klimatologische gegevens. De integratie van de woning op een streektypische site hangt voor een groot stuk af van de benadering van de bescherming van het vastgoedpatrimonium waarin de leefomgeving meer gewicht bekleedt dan een eenvoudige ecologische benadering. Deze stadsprojecten worden verder uitgewerkt in het tweede luik: Tweede luik : Geïntegreerde duurzame benadering, hoofdstuk Stedelijk milieu. In een stedelijke omgeving is er uiterst weinig speelruimte voor een integratie op het perceel volgens de klimatologische gegevens en de directe milieubeperkingen, en dit met name wanneer het om een renovatie gaat. Er zijn evenwel acties denkbaar, zoals wordt uiteengezet in hoofdstuk 1 Behoeften. De milieuaanpassing van de site gebeurt via: • bescherming tegen geluid, vervuiling, … • bescherming tegen de dominerende wind, oververhitting… • rekening houden met de slagschaduw • rekening houden met de hygrometrie en de temperatuur • beperking van ondoorlatende oppervlakten, … Verwezenlijkingen: Residentie Em Alguazas, Spanje Klosterenga, Oslo, Noorwegen Residentie Salvatierra, Rennes, Frankrijk Residentie Saint-Exupéry, Verberie, Frankrijk
2.3.2.3.
Buiteninrichtingen
Volgens de belangrijkste bekommernissen van de Franse sociale verhuurders7, moet speciale aandacht worden besteed aan de integratie van de woningen in hun onmiddellijke omgeving. Dit aspect, dat te lang werd verwaarloosd, is een van de vectoren van het negatieve beeld van de sociale woningen en wijken. De verwaarlozing van de landschappelijke omgeving leidt tot aantasting van de directe omgeving van de gebouwen en van de gebouwen zelf. 7
Enquête van EDF bij een honderdtal sociale verhuurders in Frankrijk 49 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Het is vandaag van het grootste belang het aspect landschappelijke integratie van de woningen en van de leefomgeving in het algemeen (rondom de gebouwen, wijk) op een grondigere wijze te beschouwen. De trend is er immers duidelijk een van vooruitgang, maar soms komt het resultaat niet overeen met de verwachtingen van de gebruikers. Bovendien is het overleg, waarover sprake in het hoofdstuk Sociaal van het tweede luik, een onmisbaar hulpmiddel bij de aanleg van een aangename leefomgeving die de gebruikers aanspreekt. Het streven naar coherentie op het vlak van kleuren en architectuur, zonder evenwel alle bouwwerken van een wijk eenvormig maken, zorgt ook voor coherentie en een aangename leefomgeving. Tijdens de landschapsinrichtingen dient men voorrang te verlenen aan de lokale biologische verscheidenheid van de dier- en plantensoorten die zijn aangepast aan de omstandigheden van de site. De biologische verscheidenheid is namelijk met verdwijnen bedreigd in stedelijke omgevingen. Verwezenlijkingen:
De Waterspin, Den Haag, Nederland Residentie Salvatierra, Rennes, Frankrijk Ecolonia & Oikos, Nederland Viikki in Helsinki, Finland
2.3.3.
De lage-energiewoning
De Belgische gezinnen verbruiken ongeveer 30% van de totale hoeveelheid energie die wordt gebruikt in België. Het grootste deel van de energie (50% van het energieverbruik van de gezinnen) gaat naar de verwarming van de woning, 10% voor het sanitair warm water. De elektrische toestellen verbruiken de rest, 40%. Aan de hand van een goed woningontwerp kan deze energie-uitgave worden verminderd: dit is de lageenergiewoning. De lage-energiewoning is perfect uitvoerbaar, zowel voor nieuwbouw als voor renovaties. Het concept wordt al enkele jaren toegepast in Scandinavië, Duitsland, … en verspreid zich ook meer en meer in het zuiden van Europa. Het concept is dus niet onbekend en is perfect beheerst. Om een Zweedse nieuwbouwwoning te verwarmen, is twee keer minder energie nodig dan voor een middelgrote nieuwbouwwoning in België, en dit terwijl de temperatuur in Zweden in de winter kan zakken tot –30°C. Een bouwwerk of woning met laag energieverbruik kan worden bekomen conform de gebruikelijke architecturale criteria op basis van gekende bouwtechnieken. Het energieverbruik van een lage-energiewoning ligt twee tot drie keer lager dan dat van een vergelijkbare nieuwbouwwoning. Dezelfde besparing kan worden bereikt door een renovatie van een bestaande woning. Het terugverdientijd van dergelijke werken is afhankelijk van tal van factoren, zoals het soort energie dat wordt gebruikt (elektriciteit, huisbrandolie, aardgas), het ontwerp van het gebouw (aanwezigheid van thermische bruggen, oriëntatie, …), de ligging. Energieverbeteringen renderen op 3 à 10 jaar, en gemiddeld tussen de 3-5 jaar.
50 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
De lage-energiewoning is het resultaat van een efficiënte isolatie die kan worden aangevuld met verschillende complementaire benaderingen, die met elkaar kunnen worden gecombineerd en die elkaar aanvullen om op alle energievlakken te winnen: passieve energie, hernieuwbare energie, krachtige technische systemen zoals verluchting met warmtewisselaar… a)
De methodologie
De operationele methodologie voor een woning met een lage energiebehoefte, is dus duidelijk. • Men moet in de eerste plaats werken aan de gebouwenschil om de energiebehoeften zoveel mogelijk te beperken, met tegelijk aandacht voor de architectuur, de bewarende maatregelen (vermindering van verlies) en het gebruik van zonne-energie: dit is de klassieke benadering van de klimaatarchitectuur. • Een energiebron en het bijhorende thermisch systeem kiezen die het mogelijk maken de totale energiefactuur (voor alle gebruik bij elkaar genomen) van de woning tot een minimum te beperken. • Het gekozen thermisch systeem heel efficiënt maken door een oordeelkundig ontwerp en het gebruik van hoogrenderende materialen. Zoeken naar de maximale energie-efficiëntie. • Alle voorzieningen aanwenden om het specifieke elektriciteitsverbruik te beperken, zowel in de woningen als voor de algemene diensten. Dit laatste punt is mogelijk dankzij uitvoerige onderzoekswerken die werden gefinancierd door de Europese Gemeenschap en ADEME8. Onze belangstelling gaat, in dit eerste hoofdstuk, in de eerste plaats uit naar punt 1. Punt 2 en punt 4 komen aan bod in het volgende hoofdstuk over het Beheer van de stromen. Illustratie: Lage-energiewoning en broeikasgas-emissies.
b)
De lage-energieverwezenlijkingen zijn talrijk, aangezien alle projecten die milieubekommernissen omvatten een bijzonder belang hechten aan het energieaspect. Het is zelfs aangetoond, met betrekking tot de broeikasgasemissies over de hele levensduur van het gebouw, dat het concept lage energie het belangrijkste (en efficiëntste) middel is om deze uitstoot te beperken.
Milieu, energie en economie
De lage-energiewoning vervult in wezen twee functies, uitgaande van een unieke milieubekommernis: de vermindering van de impact van de woning op het milieu en de vermindering van de lasten. Om de woningen te verwarmen is het gebruik van fossiele energiebronnen – hoofdzakelijk stookolie en aardgas in het Brussels Gewest – onvermijdelijk. De bouwsector consumeert ongeveer 40% van de fossiele energiebronnen wereldwijd, en is ook een van de belangrijkste factoren die bijdragen tot de uitstoot van broeikasgassen. Door lage-energiewoningen te bouwen, bewijst men het milieu een dienst doordat het verbruik van niet-hernieuwbare energiebronnen en de uitstoot van broeikasgassen worden verminderd. Daarnaast is dit ook in het voordeel van de huurders, die hun 8
ADEME : Agence (française) de l’Environnement et de la Maîtrise de l’Energie (Frans agentschap voor milieu en energiebeheersing). 51 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
kosten voor verwarming zien dalen. Deze aanpak zal met name aantrekkelijk zijn wanneer de prijs zal stijgen van een ton CO2 op de markt van de CO2-emissies, waarvan de uitvoering tegen 2005 momenteel wordt bestudeerd. Deze prijs wordt vandaag geraamd op 75€/ton uitgestoten CO2. Men voorziet overigens dat de bronnen van fossiele brandstoffen binnen enkele decennia uitgeput zullen geraken (voor stookolie en aardgas), zodat hun prijzen onvermijdelijk constant de hoogte zullen ingaan. Door de behoefte aan fossiele energie van de lage-energiewoning tot een minimum te beperken, beperkt men ook de nietbeheersbare kosten die constant stijgen. Het is niet zonder reden dat de kaderprogramma's van de Europese Gemeenschap deze richting uitgaan, net als de thermische reglementering die steeds hogere eisen stelt. Om vooruit te lopen op deze verschillende aspecten die verband houden met het energieprobleem, legt Vlaanderen nu al de thermische norm K45 op aan zijn sociale woningen.
2.3.3.2.
Geometrie en indeling
Bij het ontwerp en de oriëntatie van de traditionele gebouwen wordt zelden rekening gehouden met een optimale inval van zonnewarmte en de bescherming tegen koude wind. Deze factoren kunnen echter een aanzienlijke besparing opleveren (van ongeveer 15 tot 30%). Ze maken het mogelijk te profiteren van de passieve inbreng van zonneenergie door in de architectuur van het gebouw, rekening te houden met de klimatologische omstandigheden van het perceel. Door een grondige studie op het vlak van de deur- en raamopeningen, ruimten achter glas en bouwmaterialen, tracht men een maximale zonne-instraling te bereiken in de winter, zonder dat er evenwel oververhitting is in de zomer. In de stedelijke context van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de keuze of optimalisatie van de plaats en de oriëntatie van een gebouw zelden mogelijk, en met name doordat de meeste werken aan sociale woningen vernieuwbouw- of renovatiewerken zijn. In de Brusselse stedelijke omgeving zijn er immers maar weinig bouwprojecten op een terrein dat geen beperkingen inhoudt op het vlak van de oriëntatie. Toch is het aangewezen om, in de mate van het mogelijke, voor een juist georiënteerde nieuwbouw of vernieuwbouw (want de oostwestelijke oriëntatie van de klimaatgebouwen is niet uitgesloten): • het terrein te exploiteren om het vangen van wind te beperken en de zonne-inval te bevorderen. • de ontwikkeling van buitenoppervlakken die warmteverlies meebrengen te beperken (uitspringende delen, balkons die doen afkoelen, …). • de indeling van bufferruimten te optimaliseren, technische lokalen te voorzien om het energieverlies te beperken (vooral aan de noordelijke gevel). Het is altijd interessant het concept van een klimatische constructie te hanteren bij zware renovatiewerken, om oververhitting te vermijden of te profiteren van de passieve zonne-inval, door een oordeelkundige keuze van uitrustingen en gevelmaterialen, door 52 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
het bestuderen van de raam- en deuropeningen en de glazen oppervlakken. Hiervoor moet de recuperatie van zonne-energie worden bevorderd door: • de directe zonne-inval op het gebouw. • bufferruimten achter glas: hallen, serres, veranda's in de plaats van balkons en erkers, … • speciale voorzieningen: zonnemuren, transparantie isolatiemiddelen • hygrothermische regeling door serre, groene ruimten Verwezenlijkingen:
Residentie Em Alguazas, Spanje Residentie Pré de Lacour, Frankrijk ODH Drôme, Frankrijk Torre Sul en Torre Verde, Spanje Vauban, Fribourg-im-Brisgau, Duitsland
2.3.3.3.
Isolatie in de bouwtechnieken
Een niet-klimatische woning, die evenwel goed geïsoleerd is (tijdens renovatiewerken, bijvoorbeeld), draagt ook bij tot een besparing op verwarming van 10 tot 40% vergeleken met de huidige reglementering (K55) die wordt opgelegd voor nieuwe gebouwen. Een thermische isolatie boven de K55 werpt gewoonlijk zijn vruchten af op het vlak van de financiën en het rendement van de investering. Verschillende soorten isolatie worden gebruikt voor koude en warme zones. De thermische inertie van dikke muren wordt meer gebruikt in zonnige regio's. Een extra dikke isolatielaag, gebruikelijk in houtskeletbouwwoningen, is een techniek die veel wordt gebruikt in Nederland, in de meer noordelijk gelegen landen en in Engeland. In Frankrijk kan de thermische inertie van de muren (bakstenen, beton, …) worden gecombineerd met een houtskelet. Tal van technieken kunnen gecombineerd worden en elkaar volledig of gedeeltelijk aanvullen: de eigenschappen van thermische inertie van beton en baksteen en die van lichtheid en isolerend vermogen van het houtskelet bijvoorbeeld. In het Brussels Gewest lijkt de houtskeletbouw niet aangepast, enerzijds, voor de landschappelijke integratie in een dichtbebouwde omgeving, en anderzijds moet deze techniek verenigbaar zijn met de naleving van het streektypische karakter van de site in een context van beschermd landschap. Experimenten met houtskeletbouw in collectieve woningen van verschillende verdiepingen waren overigens pas onlangs mogelijk in Scandinavië door een versoepeling van de reglementering over de brandwerendheid van de structuren. a)
Isolatie van het omhulsel
Een goede isolatie van het omhulsel vormt zeker de efficiëntste maatregel die tevens het gemakkelijkst kan worden toegepast in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hierdoor kunnen, door renovatie- en vernieuwbouwwerken, de energie-uitgaven voor de gebruikers van sociale woningen en de impact van de woningen op het milieu aanzienlijk worden beperkt. Een goede isolatie (of extra isolatie) leidt tot een 53 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
vermindering van de verwarmingskosten voor de gebruikers, en vermindert tegelijk de uitstoot van broeikasgassen in de lucht en het verbruik van niet-hernieuwbare fossiele energiebronnen. We gaan hier niet verder in op de klassieke middelen voor een goede isolatie. Het beperken van warmteverlies door een goede isolatie kan worden bereikt door: • extra isolatie van de daken. • extra isolatie van de muren. • extra isolatie van de ondergrond of de vloeren van de eerste bewoonde verdieping. • het aanpakken van thermische bruggen. • het systematisch gebruik van ruiten: dubbel of enkel, pariëto-dynamisch, lage uitstraling, … • de keuze voor thermisch efficiënte bouwmaterialen. Een goede isolatie vermindert de energiebehoefte dus zonder problemen met een derde. Bij een renovatie en uiteraard bij een nieuwbouw worden de bijkomende kosten van de extra isolatie gemakkelijk gecompenseerd doordat een kleinere verwarmingsinstallatie kan worden geplaatst, wanneer een nieuwe installatie nodig is. Er wordt immers meer geld uitgegeven aan de verwarmingsinstallatie dan aan de isolatie van de woning. b)
Enkele interessante technieken
Tijdens renovatiewerken kan een gebouwenschil of muren "in dubbele huid" een in slechte staat verkerend gebouw beschermen, en tegelijk de thermische isolatie aanzienlijk verbeteren langs de buitenkant van het gebouw. Er zijn dan geen werken nodig in de woningen die in gebruik zijn, zodat de huurders niet gestoord worden. De dubbele huid kan gecombineerd worden met een voorverwarming van de ventilatielucht. Dit systeem vormt bovendien een efficiënt middel om vocht en schimmels te bestrijden. Maar deze methode kan alleen worden gebruikt in gebouwen die geïntegreerd zijn in een typisch architecturaal geheel of waarvan de gevels beschermd zijn. Het alternatief is isolatie langs de binnenkant, maar dit houdt risico's in zoals een snelle aantasting van de muren door vocht of door thermische fenomenen (risico van scheurvorming in de muren). Om condensatie tussen de buitenmuur en de binnenisolatie te vermijden, moet een dampscherm worden aangebracht op de binnenisolatie. Het kleinste lekje in het dampscherm kan leiden tot een snelle aantasting (op 5 jaar tijd) van het isolatiemateriaal. Deze aantasting is niet onmiddellijk zichtbaar omdat ze onder het dampscherm gebeurt. Het is dan ook aangewezen zeer voorzichtig te zijn wanneer men bij renovatiewerken muren isoleert langs de binnenkant. Bij de isolatie van daken moeten dezelfde principes worden gevolgd. Dit is soms eenvoudiger op platte daken of een zolderruimte die niet wordt gebruikt. Op platte daken biedt een eenvoudige isolerende laag een aanzienlijke bijkomende thermische efficiëntie (terugverdientijd < 1 jaar). Het warmteverlies langs de grond is niet te verwaarlozen; isolatie van de ondergrond of van de kelders van woningen is dan ook bijna even interessant als de isolatie van daken. 54 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Verwezenlijkingen:
Gardsten, Göteborg, Zweden Engelsby, Duitsland
c)
Opgelet
In het algemeen vereisen alle werken die de hygrothermische eigenschappen van een woning wijzigen (zoals binnenisolatie, vervanging van ramen) dat een grote zorg wordt besteed aan deze wijzigingen, om te vermijden dat omstandigheden worden gecreëerd die aantasting van de woning door condensatie, vasthouden van vocht, ondoordringbaar maken, een ontoereikende luchtverversing, … in de hand werken.
2.3.3.4.
Ventilatie
Ventilatie kan deel uitmaken van een klimaatarchitectuur indien het gaat om een passieve ventilatie door een specifiek ontwerp van de gebouwen en de thermiek. Deze vorm van ventilatie is de meest energiezuinige, maar daarom niet de meest efficiënte, vooral in het geval van grote woonblokken. De ventilatie is een noodzakelijk onderdeel van een lage-energiewoning, aangezien relatief veel warmte verloren gaat langs het ventilatie- en luchtverversingssysteem. In woningen die zijn uitgevoerd met deze technologie is het gebruikelijk dat de slechte (warme) lucht wordt afgevoerd en dat verse (frisse) lucht naar binnen wordt gehaald, zonder dat de caloriën tussen het binnen- en buitengaan worden gerecupereerd. Om het warmteverlies door luchtverversing te beperken en te besparen op de verwarming, worden de luchtopeningen vaak dichtgemaakt, vooral in sociale woningen. Deze energiebesparing gaat dan ten koste van een voldoende luchtverversing, en dus ook ten koste van een bevredigende gezondheidskwaliteit in de woning. Om deze onverenigbaarheid tussen warmteverlies en voldoende luchtverversing aan te pakken, werden tal van oplossingen uitgedacht en toegepast in Duitsland, Nederland, Denemarken en Scandinavië: • een eenvoudige warmtewisselaar voor de GMV9 met dubbele luchtstroming • opeenvolging van verschillende technieken zoals: • voorverwarming in muren met dubbele huid • voorverwarming door afkoeling van zonnepanelen • voorverwarming in de serres of veranda… • voorverwarming door "puits canadiens" ("Canadese putten"). Dit systeem biedt het dubbele voordeel dat de lucht in de winter wordt verwarmd met ongeveer 8°C en dat hij met evenveel graden wordt verkoeld in de zomer. Een efficiënte ventilatie leidt tot woningen met een heel laag energieverbruik, met de garantie van een goede kwaliteit van de binnenlucht (dus een goede gezondheidskwaliteit binnenshuis). Deze thematiek is, zoals we al hebben gezien in hoofstuk 1 Gezondheid, belangrijk genoeg om er veel aandacht aan te besteden. Het voorbeeld van de ventilatie toont de complexiteit en de diversiteit van de thematieken, evenals hoe ze elkaar overlappen. 9
GMV: Gecontroleerde Mechanische Ventilatie. 55 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Verwezenlijkingen:
Dornbirn, Oostenrijk Engelsby, Duitsland Solar ventilation project PV ventilation project
2.3.4.
Bouwprocédés en -materialen
De bouw is de industriële activiteit waarvoor de meeste hulpbronnen worden gebruikt. De reserve van verschillende materialen zal binnen de 60 jaar uitgeput zijn. Aan de andere kant wordt hout weinig gebruikt in de bouw. Hout is echter een vernieuwbare hulpbron (het hout met FSC-certificaat alleszins) en een koolstofput (opslag van CO2). Bij bouwwerken wordt ook afval geproduceerd, van 25 tot 50 kg/m2. Eenvoudige maatregelen voor goed beheer kunnen dit gemakkelijk verminderen met 20%. 2.3.4.1.
Keuze van bouwprocédés
De keuze van bouwprocédés is rechtstreeks bepalend voor de impact van het bouwwerk op het plaatselijke en algemene milieu. De gehanteerde bouwprocédés beïnvloeden de gebruikte materialen (en omgekeerd), de hoeveelheden van de natuurlijke hulpbronnen die nodig zijn voor het bouwwerk, de opgenomen energie voor de uitvoering van dit procédé (de productie en het transport van de betrokken materialen enz: dit is de grijze energie). Een bouwprocédé impliceert echter dat materialen en producten worden gebruikt. Deze kunnen uiterst schadelijk of toxisch zijn voor: • het personeel op de bouwwerf • de onmiddellijke omgeving (vervuiling van de bodem, de ondergrond, het grondwater…) • de gebruikers van de woning Het is eveneens belangrijk dat procédés worden gekozen die het gebruik van schadelijke producten beperken of uitsluiten. Dit is altijd mogelijk. Illustratie:
Om beton te ontkisten zijn gewoonlijk ontkistingsoliën nodig die verspreid worden over de site en in de bodem sijpelen bij regen. De meeste van deze oliën zijn schadelijk of zelfs giftig. Anderzijds moeten ze gehanteerd worden door arbeiders, die dus onderworpen worden aan het effect van deze oliën op de gezondheid van de mens.
56 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Anderzijds zijn de bouwprocédés ook bepalend voor de duur van de werken. Hoe langer de werken duren, hoe hoger de kostprijs. Een bouwwerf vereist personeel, middelen en uitrustingen. Bovendien impliceert de uitvoering van werken financieringen zonder onmiddellijke economische gevolgen, aangezien de woningen niet beschikbaar zijn zolang de werken duren. Het is dan ook van belang dat de woningen zo snel mogelijk ter beschikking worden gesteld, dus dat de duur van renovatie- of bouwwerken zo veel mogelijk wordt beperkt. De efficiëntste manier om dit doel te bereiken, is het gebruik van specifieke bouwtechnieken tijdens de bouw- of verbouwingswerken, nog vóór de organisatie. a)
Prefabricatie
Het bouwen met prefabelementen is de meest efficiënte manier om de duur van de werken te beperken, en ook de kostprijs ervan, aangezien "maatwerk" wordt vermeden. Het grootste deel van de structuur kan dus in de fabriek worden gemaakt en gemonteerd: skelet, gebinte, vloeren, wanden, muren (indien men voor een stuk afziet van beton). Zo kunnen de werken in tijd worden beperkt doordat de prefabelementen alleen nog geassembleerd moeten worden op de site. De afvalproductie kan worden beperkt doordat het ontwerp en de uitvoering van de elementen geoptimaliseerd wordt in de fabriek. Het afval kan gemakkelijker worden gerevaloriseerd, omdat het schoon is en geïntegreerd in een industriële logistiek. De productiekosten kunnen worden beperkt. Er kan een betere kwaliteit van afwerking en efficiëntie worden bereikt. Houtskeletten worden zeer regelmatig geprefabriceerd. Dit is echter niet aangepast aan de dichtbebouwde Brusselse stadscontext. Dit type van constructie is echter wel heel interessant voor open ruimten, zoals blijkt uit ervaringen in Frankrijk (in een halfstedelijke omgeving), Nederland, Duitsland waar dergelijke projecten regelmatig worden toegepast, zelfs in stedelijke omgevingen. Om de voordelen van de technieken van de houtskeletbouw te bewaren, kan de dragende structuur worden uitgevoerd in beton, zoals traditioneel, en de gevels in elementen van geprefabriceerde houten skeletten. Verwezenlijkingen:
Dornbirn, Oostenrijk Viikki, Helsinki, Finland Champagne-Ardenne, Frankrijk Vauban, Fribourg-im-Brisgau, Duitsland
b)
Standaardisatie
De standaardisatie sluit aan bij het principe van de prefabricatie, zowel op het vlak van de economische, financiële aspecten als met betrekking tot de milieu-efficiëntie. De keuze voor standaardisering houdt in dat men kiest voor courante elementen van de bouw die beschikbaar zijn uit de catalogus, zoals trappen, ramen enz. Standaardelementen zijn gemakkelijk te plaatsen of te vervangen doordat ze onderling verwisselbaar zijn met andere standaardelementen (waarvan de industriële 57 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
serieproductie de benodigde grijze energie beperkt), en vormen dan ook een doeltreffend middel om de kosten en de milieu-impact te beperken. Verwezenlijkingen:
Dornbirn, Oostenrijk Universitaire residentie, Constanz, Duitsland Vauban, Fribourg-im-Brisgau, Duitsland Champagne-Ardenne, Frankrijk
c)
Coördinatie
Door een "optimale" coördinatie van de verschillende bouwvakken kunnen de werken worden gepland en geconcentreerd. Verschillende taken kunnen tegelijk worden uitgevoerd op eenzelfde werf. De chronologie van de geplande werken mag niet tot gevolg hebben dat de ene ploeg het werk van de vorige gaat ongedaan maken of afbreken. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar helaas is de werkelijkheid op de bouwplaats soms anders. De duurtijd van een werk kan op die manier worden geoptimaliseerd, zonder meerprijs.
2.3.4.2.
Keuze van materialen en producten
De materialen moeten worden gekozen in het licht van hun impact op de gezondheid zoals eerder reeds ter sprake kwam - maar ook van hun gevolgen voor het milieu. De materiaalkeuze is wellicht het moeilijkst bij de ecobouw. Wanneer men de meest ecologische materialen wil gebruiken, die bijgevolg minder standaard zijn, komen er nog een aantal economische verplichtingen bij de zes essentiële criteria waaraan ze moeten voldoen. Het materiaal moet tegelijk de volgende kenmerken vertonen: • mechanische sterkte en stabiliteit. • veiligheid in het geval van brand. • hygiëne, gezondheid en milieu. • veiligheid van gebruik. • bescherming tegen lawaai. • energiebesparing (grijze energie) en thermische isolatie. De opdrachtgever moet rekening houden met de intelligentie van de materialen. Hij moet, uitgaand van een transversale benadering, nadenken over het gebruik van de materialen in de domeinen waarin ze het efficiëntst zijn. Illustratie: Als we denken aan de kwaliteiten van aardewerk in termen van hygrometrie, recycleerbaarheid, sterkte of invloed op de gezondheid, dan is het systematisch gebruik van beton niet gerechtvaardigd. Ongebakken aarde vertoont dan weer goede eigenschappen op het vlak van geluidsisolatie, thermische isolatie, thermische inertie en de opslag van calorieën, die onmisbaar is in het concept van het klimatisch bouwen. Ongebakken aarde heeft kwaliteiten die even goed of zelfs beter zijn dan die van aardewerk, en vereist 10 keer minder grijze energie.
Zie bijlage Vergelijking van materialen 58 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
a)
Keuze en impact van de materialen
De vereiste van "Hygiëne, gezondheid en milieu", waaraan het materiaal moet beantwoorden, omvat verschillende criteria: de impact op het binnenmilieu (met de aspecten comfort, gezondheid en hygiëne), maar ook de impact op het algemene milieu (grijze energie, uitputting van hulpbronnen, afvalproductie, einde levensduur, levensduur, …). De lijst is lang en meer dan 400 items kunnen geïdentificeerd en beschouwd worden in de LCA's (levenscyclusanalyses) van bepaalde producten. Zonder terug te komen op de criteria die werden aangehaald in de definitie van de impact op de gezondheid van de bewoners, dient gesteld dat de criteria die verband houden met de milieu-impact al even aanzienlijk zijn. Er moet dan ook een compromis worden bereikt tussen deze criteria en de prioriteiten die de opdrachtgever vooropstelt. Een ecoprofiel van het materiaal kan worden vastgesteld aan de hand van hulpmiddelen bij de besluitvorming, zoals aangehaald in het punt over de milieu-impact van de constructie. De materialen en producten moeten de volgende eigenschappen vertonen: • duurzaam: ze mogen de voorraad van de hulpbron niet aantasten. • gezond: onschadelijk voor de arbeiders en de gebruikers van de woningen, voor de onmiddellijke omgeving. • recycleerbaar: een tweede leven geven aan de materialen om de afvalproductie te verminderen. • gerecycleerd: een deel gerecycleerde producten of materialen bevatten om de hergebruikcircuits te steunen en de ontginning van nieuwe hulpbronnen uit het milieu te verminderen. • met een geringe grijze energie: de energie van ontginning, productie, transport, aanwending, … moet tot een minimum worden beperkt. • met een geringe impact op het algemene milieu (lozingen, aantasting van de natuurlijke omgeving, vervuiling, productie die speciaal afval voortbrengt, …). Verwezenlijkingen:
Lundrethune-le-Nord, Frankrijk Residentie Salvatierra, Rennes, Frankrijk De Waterspin, Den Haag, Nederland Ökosiedlung Gärtnerhof, Gänserdorf, Oostenrijk
Wanneer men de keuze heeft tussen twee materialen met identieke kwaliteiten, kiest men best het materiaal met ecologisch label of dat een gunstige verwijzing heeft gekregen in een norm, zoals de NIBE-norm bijvoorbeeld. b)
Structurele elementen en producten die erop worden aangebracht
De structurele elementen en de producten die erop worden aangebracht, kunnen worden gekozen op basis van hun overeenkomst met de onderstaande criteria, naast de bovenvermelde keuzecriteria. Van deze criteria op het vlak van het milieu kan worden aangenomen dat ze ook een positieve economische impact hebben op lange termijn, aangezien ze het werk vergemakkelijken en de tijd beperken die nodig is aan 59 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
de uitvoering, het onderhoud, de verwijdering, en aangezien ze ook het aantal interventies voor herstelling, renovatie enz. beperken. Het gaat om de volgende criteria: • uitvoering en demonteerbaarheid/hermontage van de structuurelementen. Bouwen met demonteerbare verbindingen, voor een gemakkelijke demontage. • standaardisatieniveau. • niveau van prefabricage buiten de site (minder afvalproductie, grijze energie…). • gemakkelijk onderhoud, kwaliteit bij gebruik. • stabiliteit in de tijd en herstelbaarheid. • herkomst (geografische ligging van productie). Bevorderen van producten van lokale herkomst. • valorisatie op het einde van de levensduur. Welk gebruik, welke valorisaties van de materialen na afbraak? Als we willen voldoen aan zoveel mogelijk van de bovenstaande criteria, lijkt het vanzelfsprekend dat plantaardige materialen de voorkeur genieten, aangezien ze het best beantwoorden aan al deze criteria. De ontgonnen planten moeten duurzame soorten zijn (hout met FSC-label, bijvoorbeeld, of een ander label dat borg staat voor het duurzaam beheer van de houtsoort in kwestie). Indien een dergelijk label ontbreekt, kan het hout niet worden beschouwd als een hernieuwbaar materiaal, maar is het een uitputbare natuurlijke hulpbron (tropisch hout). Een illustratie van argumenten voor plantaardige materialen vindt u in hieronder in het voorbeeld over De voordelen van hout in de bouw. Een andere manier om materialen te kiezen, met het oog op een beperkte impact, is in de eerste plaats hergebruikmaterialen te nemen die aanwezig zijn op de site, zoals keien, stenen, bakstenen, timmerhout, …, van een vorige afbraak, bijvoorbeeld. Verwezenlijkingen:
Residentie Taviel, Saint-Omer, Frankrijk Cryghywel Televillage, Engeland The Foyer, Swansea, Wales
De kwantitatieve evaluatie van de massa's hernieuwbare materialen, en in het bijzonder hout (gebruiken van een maximaal percentage hout), niet-hernieuwbare materialen (gebruiken van een minimale hoeveelheid pvc, polystyreen, die opbranden in het geval van brand…), vezelhoudende materialen enz. kan een overzicht geven van de milieukwaliteit van een bouwwerk, vergeleken met een traditionele uitvoering. De opdrachtgever zou zijn leveranciers systematisch om een aangifte van de samenstelling van de materialen moeten vragen, om de inventaris van de producten en materialen te kunnen maken, met vermelding van het gebruik ervan. Dit werk biedt een hulpmiddel voor tracering en een snelle en efficiënte diagnosestelling in het geval de reglementering en de verplichtingen ervan veranderen, in het geval van sanitaire of gezondheidsproblemen enz., om herhaling van scenario's zoals van de lood- en asbestvervuiling te vermijden. 60 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Voorbeeld: De voordelen van hout in de bouw10 Hout, een recycleerbaar materiaal Door hout te recycleren of op te ruimen, kan de hoeveelheid bouwafval sterk worden verminderd. Geraamtes en zware planken kunnen gemakkelijk gedemonteerd en hergebruikt worden. De opruiming van het afval is eenvoudig en goedkoop: houtafval kan worden gecomposteerd of als energiebron dienen. Hout, een hernieuwbaar materiaal Hout is het enige bouwmateriaal dat van nature hernieuwbaar is. Zodra een zaadkorrel wordt verplant, begint de boom immers aan zijn natuurlijke ontwikkeling. Door het duurzame bosbeheer wordt dit proces nu vaak nog verbeterd door de boseigenaars, die goed gestructureerde bossen aanleggen. Hout, een ecologisch materiaal Tijdens hun groei zuiveren bomen de atmosfeer doordat ze een bepaalde hoeveelheid CO2 opslaan en de zuurstof, die ontstaat door fotosynthese, verspreiden. Zonder het ingrijpen van de mens wordt het hout biologisch afgebroken en omgezet in compost, waardoor de CO2 vrijkomt in de lucht. Bij het gebruik van hout in de bouw wordt de CO2 gedurende heel lange tijd opgeslagen in vaste vorm, waardoor het broeikaseffect wordt afgeremd. Bouwen in hout komt dus neer op het zuiveren van de atmosfeer, door het vasthouden van een grote hoeveelheid koolstof. Uit een onderzoek van de Europese Unie, het Euroflux-project, blijkt dat een derde van het uitgestoten koolstofgas in Europa wordt opgenomen door de bossen van ons continent. Hout, een energiezuinig materiaal De productie en verwerking van hout vergen vrij weinig energie (30 kW/m) in vergelijking met andere bouwmaterialen (zes keer meer voor beton en twintig keer meer voor de productie van staal). Hout is een gezond materiaal "Als je ziek bent, ga dan naar een dokter, als hij niets meer voor je kan doen, ga dan in een houten huis wonen." (Chinees spreekwoord) Hout beschermt zichzelf op een natuurlijke manier : het is bewezen dat hout polyfenolen van plantaardige oorsprong bevat, waardoor het niet bederft. Bovendien is hout een uitstekende warmte- en vochtregelaar. Wanden van hout ademen; ze regelen de vochtigheidsgraad van de omgeving. Hout is een sterk materiaal Hout heeft een uitzonderlijke mechanische sterkte. Zijn draagkracht is 5 keer groter dan bij gewapend beton. Er zouden 10 op elkaar gezette auto's nodig zijn om een houten kubusje met 5 cm zijde te verpletteren. Hout is een materiaal dat goed bestand is tegen vuur In tegenstelling tot wat de meeste mensen denken, reageert hout veel beter op vuur dan staal. Hout dat blootstaat aan vuur, ontwikkelt namelijk een laag houtskool die een ideaal warmteschild vormt. Hoewel het blootgestelde oppervlak verkoolt, gebeurt dat met een heel lage en constante snelheid. Het hout dat onder zijn laag houtskool intact is, behoudt zijn mechanische sterkte en kan zijn draagfunctie blijven vervullen. Dankzij dit gedrag kunnen mensen bij brand geëvacueerd worden; het gebouw blijft immers langer stabiel. Bovendien komen bij brandend hout weinig giftige gassen vrij. Waarom denkt u dat branddeuren uit hout worden gemaakt? Hout zorgt voor een goede warmte-isolatie. Hout zorgt voor een heel goede warmte-isolatie. Het gebruik van hout leidt tot een buitengewoon warmtecomfort en geringe verwarmingskosten. Het warmte-isolerend vermogen van hout is 6 keer groter dan bij baksteen, 12 keer groter dan bij beton, 450 keer groter dan bij staal en 1700 keer groter dan bij aluminium. Een houten vakwerktussenwand van 16 cm is even isolerend als een stenen muur van een meter dik. Hout is een gemakkelijk te hanteren materiaal Hout leent zich voor alle architectonische toepassingen en biedt een onbeperkte keuze voor buitenbekledingen, steen, bakstenen en uiteraard buitenbetimmeringen van hout. Architecten die een houten woning ontwerpen, kunnen hun creativiteit botvieren en nog beter tegemoetkomen aan de wensen van de kandidaat-bouwer.
10
Bron: http://www.houtinfobois.be/nl/lebois_lesavantages.asp#7 61 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Bouwen in hout is goedkoper Door de snelle en gemakkelijke uitvoering van de werken spaart de bouwheer kosten uit. Dankzij de snelle bouw en afwerking van de woning vermijdt men een dubbele huur te betalen gedurende enkele maanden; een huur die voor veel kandidaat-bouwers vaak zwaar om te dragen is. Bouwen in hout gaat sneller Doordat een houten woning lichter is dan een van traditionele materialen, zijn minder omvangrijke en minder gecompliceerde funderingen nodig, die bijgevolg sneller te realiseren zijn. Tal van elementen die gefabriceerd worden in ateliers, hoeven enkel nog in mekaar te worden gezet op het terrein; daardoor neemt de tenuitvoerlegging op de bouwplaats minder tijd in beslag en verloopt ze heel nauwkeurig. Door deze snelle constructie kan in amper een paar dagen tijd een wind- en waterdichte ruwbouw worden afgeleverd. Bovendien hoeft men niet te wachten tot de ondervloeren en het metselwerk droog zijn om met de afwerking te beginnen. En gezien de precisie van de schrijnwerkers kunnen de raamwerken vooraf worden besteld, op basis van de plannen. Zo wint men gemakkelijk 6 tot 8 weken tijd... Hout, een oplossing voor alle terreinen Omdat een houten constructie, en met name de skelettechniek, lichter is dan een traditionele constructie, kan er gebouwd worden op gronden met een geringe draagkracht. Dankzij het lage gewicht hoeven er geen grote funderingen te worden uitgegraven Om een idee te geven van het gewichtsverschil tussen beide soorten woningen: een huis van twee verdiepingen met een grondoppervlakte van 100 m², gebouwd op de traditionele manier, weegt ongeveer 200 ton. Zijn houten tegenhanger die is opgetrokken met de skelettechniek, weegt amper 70 ton. Door dit lage gewicht, gekoppeld aan de soepelheid en elasticiteit van het materiaal, zijn houten woningen beter bestand tegen grondverschuivingen of kleine aardschokken. Hout, bouw en impact op het broeikasgaseffect Enkele cijfers over hout en het broeikasgaseffect: 1 ton CO2 komt overeen met 0,27 ton koolstof 3 1 m gebruikt hout houdt 1 ton CO2 vast gedurende 20 tot 50 jaar in de bouw, of zelfs gedurende een langere periode 3 1 m gebruikt hout vervangt andere materialen (beton, staal, …) waarvan de productie meer energie 3 vereist. Bij een gelijke prestatie kan men met 1 m hout ongeveer 0,8 ton CO2 besparen in de bouw.
Hout in de bouw wordt met name interessant in het geval de onderhandelbare vergunningen voor CO2emissies worden ingevoerd.
Bron: www.ademe.fr/htdocs/actualite/dossier/bois.doc
2.3.4.3.
Aanpasbaarheid
De aanpasbaarheid van de woningen is een eigenschap waaraan in het ideale geval wordt gedacht tijdens de ontwerpfase van de woning of de haalbaarheidsstudie, met betrekking tot de bouw van nieuwe woningen. De aanpasbaarheid van een gebouw en zijn woningen kan evenwel ook worden overwogen bij renovatiewerken. Dit kan een voordeel bieden op lange termijn voor de toekomstige herinrichtings- of renovatiewerken, zonder dat het ontwerp daarom een meerprijs meebrengt. Vanaf het ontwerp van de ruimten moet dan al rekening worden gehouden met de modulariteit en de indeelbaarheid van de ruimten afhankelijk van de evolutie van de behoeften: verandering van de criteria van comfort, verandering van bestemming, uitbreiding, …
62 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
De aanpasbaarheid van een woning is interessant voor vastgoedmaatschappijen die over langere perioden eigenaar blijven van de woningen. De sociale verhuurder zal op termijn opnieuw moeten investeren in de woningen bij renovaties, het weer in overeenstemming brengen of de volledige herinrichting van de woningen. a)
Muren en wanden
Deze aanpasbaarheid vertaalt zich door de studie van het type van wanden en hun plaats in de woning, evenals de plaats van de binnenmuren om te anticiperen op verticale of horizontale uitbreidingen. De herinrichting van de ruimten zoals op dit moment in de vernieuwbouwprojecten, door samenvoeging van verbonden woningen, is het type van werf waarvoor de term "aanpasbaarheid" kan worden gebruikt. b)
Uitrustingen: technische flexibiliteit
De studie van de plaats en de oordeelkundige grootte van de netten (technische kokers, kabelwerk, elektrische en telefoonstekkers, ventilatie, waterafvoeren, leidingen, …) maakt deel uit van de modulariteit van een woning. In bepaalde uitvoeringen wordt zelfs de vervanging van energiecircuit in overweging genomen. Door te anticiperen op het maken van een opening in een muur, bijvoorbeeld, kan men vermijden dat leidingen en kokers moeten worden verplaatst, wat tijds- en geldwinst oplevert bij een toekomstige verbouwing. Dergelijke maatregelen brengen geen meerprijs mee bij de uitvoering van de werken. Verwezenlijkingen:
Wilton Road, West Reading, Engeland Residentie Taviel in Saint-Omer, Frankrijk
2.3.5.
Afbouw
De afbouw heeft gewoonlijk betrekking op renovatiewerken. Wat werd gezegd over de keuze van materialen, geldt ook voor de afbouw, aangezien het doel erin bestaat de milieu-impact van de constructie tot een minimum te beperken, zij het aan de hand van bouwtechnieken, de keuze van bouwmaterialen of de keuze van afbouwmaterialen. De criteria voor selectie van afbouwproducten en –materialen zijn identiek aan de criteria die gelden voor de bouw. Door een eenvoudige overname van de hierboven gedefinieerde milieucriteria, kunnen ze worden gepreciseerd volgens de context en de aard van de afbouwproducten en –materialen. Illustratie: Absorberende materialen (schokbestendig, vloerbekledingen) Deze materialen moeten voldoen aan de hierboven gedefinieerde criteria en moeten met name aantonen dat ze geen schuimmiddelen bevatten die de ozonlaag kunnen aantasten. De absorberende materialen zijn dus vrij van emissies die "het algemene leefmilieu schade toebrengen" (in dit geval de ozonlaag).
Hierna worden alleen de afbouwwerken behandeld die het vaakst worden uitgevoerd bij renovatiewerken, zoals de keuze van isolatiemateriaal, schrijnwerk, verven…
63 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2.3.5.1.
Isolatie en warmte-isolatie
Isolatiematerialen moeten niet uitsluitend beantwoorden aan criteria van thermische prestaties. Ze moeten ook vuurbestendig zijn zodat, bijvoorbeeld, soms een chemische behandeling nodig is. Er bestaat dus geen isolatiemiddel dat efficiënt is op zowel ecologisch als thermisch vlak tegen een kostprijs die aanvaardbaar is voor de Brusselse sociale huisvestingssector. De isolatiematerialen zullen worden gekozen op basis van de nagestreefde specifieke eigenschappen, de doelstellingen van de opdrachtgever. Het is met name belangrijk rekening te houden met een totale onschadelijkheid voor de kwaliteit van de binnenlucht in de lokalen (geen vezels, VOS'en, …). Plantaardige isolatiemiddelen of isolatiematerialen op basis van cellulose zullen eerder voldoen aan deze voorwaarde. Hoewel het ideale isolatiemateriaal niet bestaat, moeten bepaalde isolatiematerialen toch vanuit een ecologisch standpunt worden vermeden. De meeste geëxtrudeerde polystyrenen bevatten HCFK's. Polyurethaan en polystyreen zijn petroleum- of aardgasderivaten. Bij de productie komen toxische stoffen zoals benzeen vrij (waarvan de carcinogeniteit bewezen is). a)
Isolatie van de bovenste delen
Minerale wol (rotswol en glaswol in mindere mate) en cellulose mogen dan wel zeer traditionele materialen zijn, ze voldoen ook vandaag nog aan de minimumeisen op het vlak van kwaliteit, milieuvriendelijkheid, gezondheid… en budgetvriendelijkheid. De bijgevoegde tabel Vergelijking van materialen leert ons dat rotswol 40% grijze energie minder vereist dan glaswol. Voor een gelijke hoeveelheid en prestatie, en een gelijke kostprijs, is rotswol dus ecologisch beter aanvaardbaar. Bovendien bestaan deze materialen gedeeltelijk of volledig uit natuurlijke hulpbronnen en zijn ze recycleerbaar. Bij de productie van isolatiematerialen wordt energie verbruikt, die evenwel snel wordt teruggewonnen door de besparingen op verwarming. Wanneer minerale wol correct wordt aangebracht, kan op twee maanden tijd de hoeveelheid energie worden bespaard die nodig was voor de productie ervan. De productie van isolatiematerialen op basis van cellulose of kurk vergt nog minder energie. De minerale wollen hebben een zeer goede vocht- en vuurbestendigheid. Verwezenlijkingen:
Cryghywel Televillage, Engeland
Atypische materialen
Lunderthune-le-Nord, Frankrijk
De minerale wollen zijn noch perfect, noch volstrekt onschadelijk voor de gezondheid. Ze geven microvezels vrij die de luchtwegen irriteren indien geen voorzorgsmaatregelen worden getroffen, zoals de insluiting van de wol. Voor de volledigheid willen we er nog op wijzen dat zowel bepaalde soorten minerale als cellulosewol harsen bevatten op basis van formaldehyde, die worden gebruikt als bindmiddel. Cellulosische isolatiematerialen, die gemaakt zijn van oud papier, bevatten bovendien een kleine hoeveelheid giftige inkt en zijn chemisch behandeld (met boriumzouten) tegen schimmels. Dit is geen probleem indien het isolatiemateriaal in een holle muur of op de buitengevel wordt geplaatst (en dus niet rechtstreeks in aanraking met de lucht in de geïsoleerde kamers). 64 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Ook de meeste "biologische" isolatiematerialen, zoals vlas, hennep of schapenwol, zijn chemisch behandeld, met name om ze onontvlambaar en onbederfelijk te maken. Ze zijn dus niet helemaal "bio". Bovendien kosten ze aanzienlijk meer dan de traditionele isolatiematerialen die hierboven worden aanbevolen, doordat de markt voor deze alternatieven nog heel klein is. b)
Isolatie van de ondergrondse delen
Om de ondergrondse delen van een woning te isoleren, zijn gewoonlijk schuimglas of geëxtrudeerd polystyreen nodig. In het laatste geval worden uiteraard polystyreenplaten zonder CFK's of HCFK's aanbevolen.
2.3.5.2.
Schrijnwerk
In de ecobouw of de ecorenovatie krijgt de keuze van het binnen- en buitenschrijnwerk een bijzondere aandacht. Het aspect sanitaire kwaliteit, de impact op het binnenmilieu en vooral op de kwaliteit van de lucht binnenshuis is met name doorslaggevend in de keuze van binnenschrijnwerk. Het mag geen VOS'en, vezels, …, vrijkomen, er mogen geen beschermingsproducten (schimmelbestrijdingsmiddelen, insecticiden, …) of schadelijke of toxische afwerkingsmaterialen zoals verf en vernis vereisen. De keuze van het buitenschrijnwerk heeft hoofdzakelijk betrekking op de ramen en hun lijsten. Gewoon dubbel glas is volledig voorbijgestreefd, het wordt bijvoorbeeld al een eeuw gebruikt in de Alpen. Het moderne "super-isolerend" dubbel glas isoleert twee tot drie keer beter dan gewoon dubbel glas. Dit glas doet niet alleen het warmteverlies dalen, maar voelt ook minder koud aan (dus minder koudestraling). Het gevoel van welbehagen dat het verschaft bij 21 °C is gelijk aan het gevoel dat men kan hebben in een slecht geïsoleerde woning (met gewoon dubbel glas) bij 24 °C. Het isolerend vermogen van een venster is niet alleen afhankelijk van de kwaliteit van het glas, maar ook van die van het raam. De vier volgende types van ramen dekken vrijwel het volledige aanbod op de markt: • ramen in PVC, • ramen in aluminium, • ramen in hout, • ramen in een combinatie van hout-aluminium. Uit de renovatiewerken die werden gepland door de sociale huisvestingsmaatschappijen blijkt dat vaak wordt geopteerd voor aluminium ramen. Dit betekent dat deze maatschappijen veel belang hechten aan de kwaliteit van het schrijnwerk, aangezien aluminium schrijnwerk ongetwijfeld het duurst is. Het is dus niet nodig de opdrachtgevers te overtuigen van de voordelen van een kwaliteitsschrijnwerk, ook al is het een duurdere investering. Zoals we hierna kunnen zien, is het echter niet altijd beter ramen in aluminium of pvc te kiezen.
65 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
a)
Ramen in PVC
Ramen in pvc bieden heel wat onmiddellijke voordelen aan de opdrachtgever en de bewoner: • relatief lage investeringskosten. • energiebesparing dankzij de goede dichtheid en de goede thermische prestatie. • gemakkelijker onderhoud: - Kunnen worden schoongemaakt zonder detergenten. • verven is niet nodig. • geen corrosie. Ramen in pvc moeten echter in de eerste plaats worden geweerd om ecologische redenen, maar ook omwille van hun levensduur en visuele integratie. • ondanks de nieuwe technieken heeft gekleurd pvc nog altijd zijn sporen niet verdiend. Het kleurgamma is heel beperkt. • pvc wordt aangetast door UV-stralen (ultraviolette zonnestralen). • pvc-ramen gaan na verloop van tijd doorbuigen door het gewicht van het glaswerk. • de levensduur van een pvc-raam is 2 tot 4 keer korter dan die van een houten of aluminium raam. • de grijze energie van een pvc-raam bedraagt meer dan 250% t.o.v. een houten raam, zonder rekening te houden met de uitputting van de niet-hernieuwbare hulpbronnen. • een pvc-raam kan niet hersteld worden. • pvc-ramen kunnen niet gerecycleerd worden. b)
Aluminium ramen
Aluminium ramen hebben een laag isolerend vermogen. Maar de beste aluminium profielen met thermische breuk hebben een aanvaardbare k-waarde van 1,9 watt/m².°C. Als men een thermisch performant raam wil, moet men dus het duurste raam kiezen. Deze ramen bieden echter: • stevige profielen • kleinere profielen: een groter glasoppervlak dan bij ramen in pvc of hout. • een ruimer kleuraanbod (de twee meest gebruikte technieken zijn anodiseren en thermisch lakken) • ze kunnen hersteld worden: door de mechanische assemblage is het mogelijk een deel van een profiel te vervangen. • ze gaan 2 tot 4 keer langer mee dan ramen in pvc. • ze zijn recycleerbaar. Maar een raam in aluminium heeft ook heel wat nadelen: • ze bieden een correcte isolatie indien het profiel thermische bruggen verbreekt. • ze kosten gemiddeld 20 tot 40 % meer dan ramen in pvc. Dit punt is geen probleem, aangezien aluminium ramen veel worden gebruikt in renovaties. 66 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
• esthetisch: modern materiaal dat niet altijd gepast is in bepaalde omgevingen en streektypische sites. • ze vereisen zeer veel grijze energie, 7 keer meer dan houten ramen. In het geval aluminium schrijnwerk wordt gebruikt, moet worden bewezen dat de lak geen toxische stoffen bevat. c)
Houten ramen
Houten ramen bieden het beste compromis tussen kostprijs/duurzaamheid indien tenminste duurzaam beheerd hout wordt gebruikt. Het mag niet afkomstig zijn uit tropische bossen, of uit de laatste oerbossen van onze planeet. Het moet (wanneer mogelijk) afkomstig zijn van een lokale en duurzaam beheerde bosexploitatie (FSClabel). De voordelen van houten ramen zijn: • energiebesparingen dankzij een goede dichtheid en het isolerend glaswerk. • minder geluidsoverdracht. • geen corrosie • het uitzicht: mogelijkheid van kleur te veranderen en goede visuele integratie. • steeds minder onderhoud (houtbescherming door een acryllaag). • hout kan worden hersteld. • regelmatig onderhouden ramen gaan 2 tot 4 keer langer mee dan pvc. • weinig grijze energie. De nadelen van houten ramen zijn beperkt: • hoge prijs, maar minder duur dan aluminium ramen, en duurzaam met een zekere stijl. • het hout moet regelmatig worden onderhouden (als het niet behandeld is). Zoals werd aangehaald in de illustratie De voordelen van hout in de bouw dragen houten ramen bij tot koolstofopslag, wat zeer gunstig is in de context van klimaatopwarming en het hout een bijkomende economische troef geeft indien de markt van de koolstofemissies wordt ingevoerd. d)
Gemengde ramen
Gemengde ramen zijn gewoonlijk vervaardigd uit een combinatie van hout en aluminium. De voordelen van de twee materialen worden gecombineerd, en de nadelen kunnen worden vermeden. Het hout zal, omwille van zijn uitzicht en isolerend vermogen, vaak aan de binnenkant van het huis worden gebruikt, en het aluminium aan de buitenkant, om het onderhoud zoveel mogelijk te beperken en het hout te beschermen tegen de zon, regen, … Het glaswerk is wel moeilijker te vervangen. In het algemeen blijft de levensduur hoog, voor een minimaal onderhoud, en met een lage bijkomende grijze energie door de aluminium bekleding. Het is dus economisch en ecologisch beschouwd voordeliger (beoordeling van de totale kostprijs) houten of gemengde ramen te gebruiken bij de renovatie van de ramen en 67 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
deuren, dan ramen die volledig uit aluminium of pvc zijn vervaardigd, ook al blijven deze laatste goedkoper in aankoop.
2.3.6.
Afwerking
In de afwerkingsfase worden geen grote hoeveelheden materialen en producten gebruikt. Ze hebben echter wel een sterke impact op het milieu (omwille van de vele chemische stoffen die worden gebruikt) en nog meer op de kwaliteit van de binnenlucht en de gezondheid van de bewoners. Er zijn oplossingen voorhanden, zoals milieu- en gezondheidsvriendelijkere producten en materialen. De opdrachtgever zou ernaar moeten streven dergelijke producten te gebruiken. De terbeschikkingstelling van: • fiches met veiligheidsgegevens, • technische fiches, • informatie over het onderhoudsbestek Voor elk product en materiaal geeft al heel wat informatie over de gevolgen van het gebruik ervan in de woning voor het milieu en de gezondheid. Maar door nog een stapje verder te gaan, door een zorgvuldige selectie van bekledingsmaterialen, verven enz. te maken, kan de opdrachtgever trachten tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker, waarbij tegelijk de milieu-impact van de potentieel zeer vervuilende producten, of producten die hiervoor doorgaan, sterk wordt beperkt.
2.3.6.1.
De bekledingsmaterialen
De keuze van deze materialen en het gebruik ervan draagt voor een groot stuk bij tot de kwaliteit van de woning en, in het bijzonder, de binnenlucht. Er is geen enkele reglementaire vereiste voor een minimumkwaliteit van de binnenlucht. De lucht bevat gewoonlijk echter tot 80 soorten polluenten. Om hun impact op de gezondheid van de mens te beperken, kan ofwel de verluchting en de luchtverversing worden verbeterd (wat bijdraagt tot warmteverlies en meer verwarming), ofwel kan men trachten de bron van vervuiling te beperken door een zorgvuldige materiaal- en productkeuze. De impact van de bekledingen en de materialen op het leefmilieu en de gezondheid, zijn permanente overwegingen in de ecobouw. De keuze van bekledingen kan gebeuren volgens dezelfde benadering van LevensCyclusAnalyse die ook wordt gehanteerd voor de keuze van bouwmaterialen en –producten, die in het begin van dit hoofdstuk aan bod komen.
68 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
We herinneren eraan dat deze materialen, vanuit een ecologisch oogpunt, de volgende eigenschappen moeten vertonen: • duurzaam: ze mogen de voorraad van de hulpbron niet aantasten. • gezond: onschadelijk voor de arbeiders en de gebruikers van de woningen, voor de onmiddellijke omgeving. • recycleerbaar: een tweede leven geven aan de materialen om de afvalproductie te verminderen. • gerecycleerd: een deel gerecycleerde producten of materialen bevatten om de hergebruikcircuits te steunen en de ontginning van nieuwe hulpbronnen uit het milieu te verminderen. • met een geringe grijze energie: de energie van ontginning, productie, transport, aanwending, … moet tot een minimum worden beperkt. • met een geringe impact op het algemene milieu (lozingen, aantasting van de natuurlijke omgeving, vervuiling, productie die speciaal afval voortbrengt, …). Aangezien de onderhoudskosten (van de bekledingen, …) niet altijd betaalbaar zijn voor de gebruiker van een sociale woning, leidt de verwaarlozing van het onderhoud tot een snellere aftakeling van de woningen, van het comfort maar ook van de gezondheid van de bewoner. Het is dus zinvol, zowel vanuit het standpunt van de verhuurder als dat van de huurder, om de lasten van deze post te beperken. Bovendien moet de keuze van bekledingsmaterialen passen in de logica van het tegemoetkomen aan de behoeften die in het eerste hoofdstuk naar voor werden geschoven. De samenvoeging van de verschillende problematieken (comfort, gezondheid, onderhoud, milieu) die in overweging moeten worden genomen in de keuze van materialen, brengt soms ook tegenstrijdigheden mee. We herinneren in dit opzicht aan het belang van enkele belangrijke criteria, waaronder een compromis moet worden gevonden afhankelijk van de doelstellingen van de opdrachtgever. Vanuit een economisch en praktisch standpunt moeten de materialen de volgende eigenschappen vertonen: • weinig behoefte aan onderhoud. • herstelbaar. • stabiel, en dus duurzaam en slijtvast. Vanuit het standpunt van de gezondheid, moeten de materialen worden beoordeeld op het vlak van: • hun bijdrage tot de binnenvervuiling: i. chemisch ii. bacteriologisch iii. elektrostatisch • hun bijdrage tot het ongemak: i. geuren ii. lawaai 69 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
• hun reactie op: i. vocht ii. temperatuur Er moet een compromis worden bereikt volgens het gebruik van de kamers en volgens de prioritaire doelstellingen van de opdrachtgever. Tegels worden hoofdzakelijk gebruikt in de kamers waar water aanwezig is (badkamer, keuken, afvallokaal,…), hout of linoleum in de rustkamers en het salon. De bekledingen mogen niet inhouden dat, voor hun plaatsing of onderhoud, giftige of schadelijke producten worden gebruikt die bijdragen tot de aantasting van de kwaliteit van de binnenlucht. Illustratie:
Linoleum is een alternatief voor kunststof vloeren. Het is een zeer eigentijds materiaal dat niet mag worden verwarmd met het ouderwetse balatum. De natuurlijke bestanddelen worden vastgemaakt op een jute doek: ofwel 100% vermalen kurk, ofwel 50% kurk en 50% hout, lijnolie, krijt, natuurlijke pigmenten.
linoleum
Het laadt geen statische elektriciteit op. Het biedt een goede geluids- en thermische isolatie. Het is gemakkelijk te onderhouden, heel hygiënisch en geeft weinig VOS'en vrij.
Illustratie: Compromis dat moet worden gevonden
De keuze van materialen vanuit een optiek van een gemakkelijk onderhoud, is niet noodzakelijk verenigbaar met andere criteria van comfort, gezondheid, milieu-impact. Tegels vereisen bijvoorbeeld vrijwel geen onderhoud, tasten de kwaliteit van de lucht niet aan, maar bieden geen akoestisch of thermisch comfort. Vasttapijt biedt deze twee laatste wel, maar vereist heel wat onderhoud en draagt sterk bij tot de aantasting van de luchtkwaliteit (bacteriologische vervuiling, elektrostatische ladingen, stofdeeltjes, VOS'en…). Een compromis kan worden gesloten volgens het gebruik van de kamers en volgens de criteria die voorrang moeten krijgen. Tegels kunnen worden gebruikt in de kamers waar water aanwezig is (badkamer, keuken, afvallokaal, …), hout of linoleum in de woonkamers.
2.3.6.2.
Verf, lijm, vernis, …
Verven, lijmen en vernissen enz. bedekken grote oppervlakken in de woning, en spelen dus een aanzienlijke rol in de kwaliteit van de binnenlucht. Terwijl de VOS'en (vluchtige organische stoffen) vrijkomen in de maanden nadat de producten zijn aangebracht – soms gedurende meer dan 6 maanden – kunnen de chemische additieven van bepaalde verven jarenlang actief blijven. Een minimum aan kennis over verven, lijmen en vernissen kan duidelijkheid verschaffen over hun gevolgen voor de gezondheid11. In het algemeen vertonen de producten die het Europese ecologische label dragen een gering ecologisch voordeel, zoals wij al hebben gezien onder het punt De ecologische labels. Het Europese label wordt hoofdzakelijk gebruikt voor verven. Het betekent dat het product milieuvriendelijker is dan andere, traditionelere producten. Het label krijgt echter ook veel kritiek. De producten die het label dragen, zijn niet veel milieuvriendelijker.
11
Le Guide de l’habitat sain : Habitat Qualité Santé clefs en main, Drs Suzanne et Pierre Déoux, Medieco éditions, 1997. 70 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Het gebruik van producten die het label Schadelijk of Giftig dragen, moet in elk geval worden verboden. De voorkeur gaat dan uit naar producten die een milieunorm rechtvaardigen of die geen gelabelde stoffen bevatten. De eco-biologische producten moeten de voorkeur genieten. Indien de herkomst van de bestanddelen natuurlijk en niet-synthetisch is, vereisen de stoffen chemische wijzigingen. De aanduiding "natuurlijk" die deze verven vaak dragen, is niet helemaal juist. Anderzijds is een zogenaamd "natuurlijk" product niet noodzakelijk goed voor de gezondheid. Deze eco-biologische producten zijn echter wel degene die veruit de minste problemen stellen voor de gezondheid en het milieu. Ze hebben tevens de verdienste dat ze op een duidelijke manier informatie over hun volledige samenstelling bevatten.
2.3.7.
Bouwplaats met lage impact
De eerste bron van hinder van een bouwplaats, is het lawaai. Bij een gelijk niveau wordt het geluid van de bouwplaatswerktuigen (80 tot 90 dBA) minder goed aanvaard dan het geluid van het autoverkeer. De bevoorradingen brengen eveneens heel wat geluidshinder mee. De omwonenden kijken vaak aan tegen rondslingerend afval, stof, graffiti op de omheiningen, modder op de wegen, De bouwplaatsen zijn ook de belangrijkste bron van afvalproductie. Het grootste deel van dit afval is inert en niet-vernieuwbaar (beton, grind, …), maar het kan vaak wel gerevaloriseerd worden. Een deel van dit bouwplaatsafval (bakstenen, stenen, timmeren vloerhout) behoudt een zekere hergebruik-, revalorisatie- of doorverkoopwaarde. Reglementering: Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening
Titel III van de GSV waarborgt de rust, de gezondheid en de veiligheid in de buurt van de bouwplaats: reiniging, verkeer van vrachtwagens, verlichting, … De verkeersveiligheid van alle gebruikers, de gevolgen van de bouwplaats voor de buurt, de communicatie, het beheer van de bouwplaats en de stromen, maar ook de maatregelen die moeten worden getroffen om heel wat hinder van de bouwplaats tot een minimum te beperken, komen aan bod in titel III.
De gevolgen die de gebruikte technologieën en werkmethoden meebrengen voor de buurt en het milieu, kunnen vooraf worden beoordeeld en tot een minimum beperkt, opdat de kosten (vuil, stof, modder) niet zouden moeten worden gedragen door de gemeenschap of de buurt. Dit is de internalisering van de externe kosten. Dit streven naar een geringe impact tegen een economisch aanvaardbare prijs biedt bovendien ook een financiële winst die niet altijd in cijfers kan worden uitgedrukt, zoals een daling van de verspilling, de overschotten, de rationalisatie van de interventies, enz.
71 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2.3.7.1.
De communicatie
De communicatie voor en tijdens de werken is van het grootste belang. Als de buurtbewoners worden geïnformeerd over de maatregelen die genomen zijn om de hinder van de bouwplaats te beperken, zullen ze deze hinder ook beter aanvaarden. Een goed beheer van de klachten van de omwonenden, waarbij rekening wordt gehouden met hun opmerkingen, zorgt ervoor dat zij de werken beter zullen tolereren. De opdrachtgever en de aannemer krijgen een beter imago, zodat de kans dat zich conflicten voordoen, afneemt. De mensen die een taak hebben op de bouwplaats moeten worden geïnformeerd en opgeleid over het ecologische karakter ervan, over het beoogde doel van een betere naleving van de goede bouwpraktijken. Dit is een eerste stap in de richting van een goed milieubeheer van de bouwplaats.
2.3.7.2.
Het geluid
Geluids- en trillingshinder zijn de belangrijkste bronnen van hinder die een bouwplaats voortbrengt. Ze zijn het voorwerp van tal van klachten. Het is mogelijk te werken aan een vermindering van dit soort hinder voor de omwonenden, maar ook voor de arbeiders door, indien mogelijk, de bron van hinder aan te pakken, en anders door maatregelen op het vlak van de inrichting. Hiervoor moet voorrang worden verleend aan de volgende actiemiddelen: • de technieken en materialen hanteren die de minste hinder voortbrengen • de werkschema's plannen die de meeste hinder voortbrengen. • een verkeersplan invoeren voor de vrachtwagens. 2.3.7.3.
De omgeving van de bouwplaats
De bouwplaats kan ook zodanig worden georganiseerd dat de visuele impact zo gering mogelijk is. Een oplossing kan worden geboden door de buitengevels op het laatste moment te demonteren of af te breken, of door schone en verzorgde omheiningen te plaatsen. Maar de toepassing van titel III van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (GSV) behandelt reeds oplossingen voor deze thematieken om: • de openbare weg schoon te houden. • het verkeer en de parkeersituatie niet te verstoren. • een verkeersplan in te voeren voor de vrachtwagens. • de verspreiding van stof in de lucht te vermijden. • de bouwplaats af te sluiten met schone en goed onderhouden omheiningen. • een aangenaam uitzicht te behouden.
72 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
2.3.7.4.
De gezondheid
Bij het renoveren van woningen in een bewoonde omgeving dient men bijzonder aandachtig te werk te gaan, om te vermijden dat de bewoners hinder ondervinden in hun woning (lawaai, stof, geuren, …). Men moet ook vermijden dat men aan de binnenkant van de woningen moet werken indien het ook langs buiten kan. Het gebruik van schadelijke, giftige, … producten verhoogt de risico's voor de gezondheid van de arbeiders en de bewoners van een woning die wordt vernieuwd. Het is ook aangewezen de nodige maatregelen te treffen in het geval wordt gewerkt met vezelhoudende materialen enz.
2.3.7.5.
De bodem en het water
Een schone bouwplaats houdt in dat voorzichtig wordt omgesprongen met giftige en schadelijke stoffen (voorzorgsmaatregelen voor gebruik, gebruikte hoeveelheden, opslag), om geen vervuiling van de bodem, de ondergrond en het grondwater te veroorzaken. Een verbod op het gebruik van giftige producten wordt zelfs vaak opgelegd in de ecobouw wanneer vervangingsproducten of alternatieve methoden voorhanden zijn. Het is in elk geval aangewezen: • de bodem te beschermen tegen de vervuilende activiteiten van de bouwplaats. • indien mogelijk te vermijden dat schadelijke en giftige producten worden gebruikt op de bouwplaats.
2.3.7.6.
Het beheer van de afvalstoffen
Door het afval van de bouwplaats te sorteren, kunnen de kosten en de milieu-impact van het storten worden beperkt. De revalorisatie van de materialen moet systematisch worden overwogen. Deze bepaling (rubriek 2.3.b), die voorzien is in het ontwerpplan voor de preventie en het beheer van de afvalstoffen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor 2003-2007, stelt streefdoelen voorop. Een goed beheer en een goede planning van de bouwwerken volstaan ook voor de optimalisatie van het hulpbronnenverbruik tot 20% (energie, water, materialen…) door overdreven verbruik tot een minimum te beperken. Dit maakt deel uit dan de actiemiddelen ten gunste van het leefmilieu, maar ook ten gunste van een vermindering van de kosten van de werken. • Rechtstreeks sorteren op de bouwplaats volgens de vooraf geïdentificeerde revalorisatiecircuits. • De meest directe revalorisatiecircuits zoeken. • De mogelijkheid van hergebruik van bepaalde materialen in situ onderzoeken. • Het sorteren ergonomisch organiseren, om het de arbeiders gemakkelijker te maken en ze aan te moedigen om goed te sorteren. 73 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2.3.7.4.
De gezondheid
Bij het renoveren van woningen in een bewoonde omgeving dient men bijzonder aandachtig te werk te gaan, om te vermijden dat de bewoners hinder ondervinden in hun woning (lawaai, stof, geuren, …). Men moet ook vermijden dat men aan de binnenkant van de woningen moet werken indien het ook langs buiten kan. Het gebruik van schadelijke, giftige, … producten verhoogt de risico's voor de gezondheid van de arbeiders en de bewoners van een woning die wordt vernieuwd. Het is ook aangewezen de nodige maatregelen te treffen in het geval wordt gewerkt met vezelhoudende materialen enz.
2.3.7.5.
De bodem en het water
Een schone bouwplaats houdt in dat voorzichtig wordt omgesprongen met giftige en schadelijke stoffen (voorzorgsmaatregelen voor gebruik, gebruikte hoeveelheden, opslag), om geen vervuiling van de bodem, de ondergrond en het grondwater te veroorzaken. Een verbod op het gebruik van giftige producten wordt zelfs vaak opgelegd in de ecobouw wanneer vervangingsproducten of alternatieve methoden voorhanden zijn. Het is in elk geval aangewezen: • de bodem te beschermen tegen de vervuilende activiteiten van de bouwplaats. • indien mogelijk te vermijden dat schadelijke en giftige producten worden gebruikt op de bouwplaats.
2.3.7.6.
Het beheer van de afvalstoffen
Door het afval van de bouwplaats te sorteren, kunnen de kosten en de milieu-impact van het storten worden beperkt. De revalorisatie van de materialen moet systematisch worden overwogen. Deze bepaling (rubriek 2.3.b), die voorzien is in het ontwerpplan voor de preventie en het beheer van de afvalstoffen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor 2003-2007, stelt streefdoelen voorop. Een goed beheer en een goede planning van de bouwwerken volstaan ook voor de optimalisatie van het hulpbronnenverbruik tot 20% (energie, water, materialen…) door overdreven verbruik tot een minimum te beperken. Dit maakt deel uit dan de actiemiddelen ten gunste van het leefmilieu, maar ook ten gunste van een vermindering van de kosten van de werken. • Rechtstreeks sorteren op de bouwplaats volgens de vooraf geïdentificeerde revalorisatiecircuits. • De meest directe revalorisatiecircuits zoeken. • De mogelijkheid van hergebruik van bepaalde materialen in situ onderzoeken. • Het sorteren ergonomisch organiseren, om het de arbeiders gemakkelijker te maken en ze aan te moedigen om goed te sorteren. 74 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
2.3.7.7.
De duur van de werken
De duur van de werken speelt een belangrijke rol voor de buurtbewoners, die met de hinder moeten leven. Als de duur van de werken wordt verkort, dalen ook de kosten, indien de bouwtechnieken (standaardisatie, prefabricatie) dit toestaan, zoals we hebben gezien in Bouwprocédés en -materialen.
2.3.7.8.
Demontage
In het kader van afbraak- en heropbouwwerken of zware renovaties, moet de mogelijkheid van een demontage worden bestudeerd, omdat ze de volgende voordelen biedt: • een geringe impact op het milieu en de buurt vergeleken met afbraakwerken. • een optimalisatie van het sorteren en revaloriseren van het afval. • de mogelijkheid materialen te recupereren voor doorverkoop of hergebruik in situ. • de mogelijkheid ondernemingen uit de sociale economie aan het werk te zetten12. • de mogelijkheid het streektypische karakter van de site te bewaren (hergebruik van originele materialen, behoud van gevelelementen, …). Verwezenlijkingen:
The Foyer in Swansea, Wales Cryghywel Televillage, Engeland Residentie Taviel in Saint-Omer, Frankrijk Vauban in Fribour-im-Brisgau, Duitsland Dornbirn (Ölz Bündt), Vorarlberg, Oostenrijk
12
Cf. Geïntegreerde duurzame benadering / Sociaal / Solidaire economie 75 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Voorbeeld van een bouwplaats met geringe hinder De residentie Taviel in Saint-Omer (noorden van Frankrijk) is een experimentele realisatie van Hoge Milieukwaliteit die demontage- en recuperatiewerken omvat. De werken houden in dat een oude gevangenis werd gerenoveerd tot sociale woningen. Het gebouw ligt in het stadscentrum van SaintOmer, nabij een beschermde kerk, zodat de integratie in de historische context doorslaggevend was. De ontwerpers hebben ernaar gestreefd de identiteit van het blok te bewaren (volumetrie, uitzicht) Dezelfde hoogte voor de borstweringen rondom het gebouw als voor die van de oude ringmuur van de gevangenis, en creatie van 300 m² groene ruimte. Behoud van het centrale paviljoen en de poort van de oude gevangenis, die dateert uit de 19de eeuw (langs de rue Taviel). De gevels van het nieuwe sociale woonblok (HLM) langs de rue Taviel bestaan uit de oude gerecupereerde bakstenen van het huis van bewaring dat sinds 1934 op deze plaats stond. Het hergebruik van de oude bakstenen en leien heeft sterk bijgedragen tot het behoud van het gewestelijke patrimonium en het streektypische uitzicht. De organisatie van de bouwplaats die geringe hinder veroorzaakt, houdt tegelijk in dat de vervuiling en soorten hinder die verband houden met de bouw worden beperkt, dat wordt toegezien op een betere beheersing van het gebruik van de hulpbronnen water en energie, en dat het demontageafval maximaal wordt gevaloriseerd. De technische voorbereiding van de werken bestond erin dat vooraf, vanaf het ontwerp, rekening werd gehouden met de milieuvoorschriften op het vlak van de productie en de revalorisatie van afvalstoffen. De functionaliteit/ergonomie van het sorteren, de opslag en de afvoer van het afval werd vooraf uitgedacht en bestudeerd. Hinder: Het doel is alle types van hinder zoveel mogelijk te beperken voor de omwonenden (lawaai, geuren, trillingen, stof, modder, verkeer van bouwplaatsvoertuigen) en voor de mensen die op de bouwplaats werken (schadelijkheid van de producten en de technieken) en zoveel mogelijk maatregelen te treffen om vervuiling van de bodem, de ondergrond, de lucht en het water te beperken. Om de omwonenden niet te hinderen, werd een verkeersplan opgesteld, dat preciseerde op welke dagen en uren leveringen toegelaten waren (waarbij de uren waarop de leerlingen de school verlieten, werden vermeden). Om het lawaai te beperken, werden speciale uurblokken ingevoerd voor lawaaierige werken. Om te vermijden dat stof zou neerslaan, werd het afval ter plaatse selectief gesorteerd. De gevels werden pas op het laatste moment afgebroken (zodat de site er niet van in het begin al lelijk bij lag) Een beschermende mat bouwplaatsvoertuigen.
werd
op
de
wegen
gelegd
voor
het
verkeer
van
de
Op de bouwplaats werd zuinig omgesprongen met water en energie. Er werd steeds gestreefd naar recyclage (kwantificatie van het afbraakafval; selectieve sortering, hergebruik). De realisatie van de residentie steunt hoofdzakelijk op een studie van de selectieve demontage, met als eerste doelstelling de recyclage van bakstenen. In eerste instantie werd alles gerecupereerd en geïnventariseerd (waarvoor in sommige fasen tot 7 containers ter beschikking werden gesteld), elektriciteitsknoppen en -draden, 255 m2 bestrating in stenen, 483 m² zware planken in olmhout, 19.350 eenheden leien, koperen leidingen, vloerhout (8,5 m3) en timmerhout en uiteraard bakstenen. Van de naar schatting 1.200.000 bakstenen werden er 310.000 met de hand gedemonteerd, voorgesorteerd en schoongeborsteld; 84.000 werden hergebruikt in de gevels van de nieuwe woningen om aan te sluiten bij het lokale patrimonium. De waarde van de bakstenen die werden uitgekozen, schoongemaakt en op pallets gelegd, werd geraamd op 0,27 € per stuk. Het atelier voor sociale herinschakeling dat de demontage uitvoerde, werd betaald door de doorverkoop van de gerecupereerde materialen. Alleen al door bijvoorbeeld houten vloeren te recupereren bij de isolatie van het beton, kon 6 m3 polystyreen worden uitgespaard, maar konden ook niet-vervuilende producten worden gebruikt.
76 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
De andere bouwmaterialen werden gekozen aan de hand van software voor de beoordeling van de milieukwaliteit. Het bestek verbood het gebruik van giftige producten (zoals ontkistingsoliën, polystyreen of lood). Andere afvalstoffen zoals beton en staal werden verwerkt buiten de stad. Traceerbaarheid: Tot slot konden deze werken als voorbeeld dienen voor volgende demontages, doordat een overzicht kon worden opgesteld van de materialen die werden gebruikt bij de heropbouw.
2.4. Beheer van de stromen Zoals wij hebben gezien, verbruiken de gezinnen ongeveer 30% van de totale hoeveelheid energie die in België wordt verbruikt, en gaat het grootste deel van de energie (50%) naar de verwarming van de woning. Naast de verwarming van de kamers zijn het sanitair warm water (10 %) en de elektrische toestellen (40 %) de grootste energieverbruikers. Maar als we kijken naar de factuur in de plaats van naar de verbruikte energiehoeveelheden, dan vertegenwoordigt de verwarming 44% van het totaal en de elektriciteit 56% (indien een elektrische boiler wordt gebruikt in de woning). Dit zijn slechts ramingen, aangezien de precieze verdeling van het energieverbruik uiteraard verschilt van het ene gezin tot het andere. Maar het verschilt ook van de ene woning tot het andere, afhankelijk van de gebruikte energietechnologie. Een verwarmingsinstallatie op elektriciteit, bijvoorbeeld, doet het aandeel van de verwarming stijgen tot 75% van de energiefactuur. De post energie (verwarming, warm water, elektriciteit) is de kostelijkste in termen van lasten. Het is ook op deze post dat de bezuinigingen gemakkelijk kunnen worden ingeschat en dat de gevoerde en vaak gesubsidieerde acties (Europese, nationale en gewestelijke steun) aansluiting vinden bij problemen op wereldvlak zoals het broeikaseffect, zure regen, de energieafhankelijkheid, … Deze belangrijke post wordt systematisch en prioritair behandeld in alle ecobouwprojecten van woningen of bij ecorenovaties. De operationele methodologie om een woning met een lage energiebehoefte te verkrijgen, is de volgende: • in de eerste plaats moet worden gewerkt aan de gebouwenschil om de behoeften zoveel mogelijk te beperken, waarbij tegelijk wordt gewerkt aan de architectuur, de op bewaring gerichte maatregelen (beperking van verlies) en het gebruik van zonne-energie: dit is de klassieke benadering van de klimaatarchitectuur. • een energiebron en het bijhorende thermisch systeem kiezen die het mogelijk maken de totale energiefactuur van de woning (voor alle gebruik bij elkaar) tot een minimum te beperken. • het gekozen thermisch systeem zeer efficiënt maken door een uitgekiend ontwerp en het gebruik van hoogrenderend materiaal. Streven naar de maximale energie-efficiëntie. • alle voorzieningen treffen om het specifieke elektriciteitsverbruik te verminderen, zowel in de woningen als voor de algemene diensten. Het zijn dus de punten 2, 3 en 4 die ons meer interesseren voor het vervolg van de voorstellen van ecologische en economische verbeteringen op het vlak van de energie. 77 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
We moeten echter ook rekening houden met het aandeel van de lasten van het waterverbruik en de uitgaven voor de gemeenschappelijke lasten (verlichting, verluchting, onderhoud, …), die ook moeten worden gedragen door de bewoners van een woonblok. Door efficiënte uitrustingen te plaatsen en bepaalde maatregelen te treffen, die niet noodzakelijk duur zijn, kan men zowel de huurder als de verhuurder laten genieten van een aantal bezuinigingen, en tegelijk bijdragen tot een kleinere ecologische voetafdruk van het gebruik van de woning.
2.4.1.
Hernieuwbare en gelijkgestelde energiebronnen
In een lage-energiewoning kan een niet te verwaarlozen deel van de energie opgewekt worden door gebruik te maken van hernieuwbare bronnen zoals de zon. Zonnepanelen passen goed in de architectuur van een woning. Ze worden bevestigd op het dak van de woning en gebruiken dus geen bijkomende plaats, bovenop de plaats die al wordt ingenomen door het gebouw. Eén kWh met zonne-energie produceren, is aanzienlijk duurder dan één kWh besparen dankzij een betere isolatie of zuinigere huishoudtoestellen. In het algemeen kunnen we stellen dat de actieve zonne-energie (en niet de passieve energie die wordt geëxploiteerd door de klimaatconstructie) slechts zinvol is wanneer tegelijkertijd energiebesparende maatregelen, die weinig kosten, worden getroffen in de woning. 2.4.1.1.
Studie van de ligging en voorstel van oplossingen
Om te kunnen investeren in hernieuwbare energiebronnen, moeten de hulpbronnen, de beperkingen en de potentiële productie die verband houden met de implementering van verschillende technieken van hernieuware energiebronnen worden beoordeeld: • fotovoltaïsche panelen, • zonne-energie13 (SWW, vloerverwarming, zonnemuur14, …), • windenergie is op dit moment niet denkbaar in het BHG, • geothermie "aan de oppervlakte", vereist een te ingrijpende infrastructuur voor slechts één verhuurder. De hernieuwbare energiebronnen zijn vaak moeilijk te exploiteren in een stadsomgeving, en zeker op de beperkte schaal van een woonblok. De makkelijkst exploiteerbare bron, die bovendien geen hinder meebrengt voor de buurt, is de zon. De meest verspreide technologieën zijn die van de zonne-energie voor de voorverwarming van SWW, ruim vóór de fotovoltaïsche energie. 2.4.1.2.
Zonne-energie
De zonne-energietechnologie is reeds voldoende beproefd om een goede efficiëntie te garanderen. Bovendien is de installatie heel gemakkelijk. Deze technologie, die op veel subsidies kan rekenen, heeft een terugbetaaltijd van 15 tot 20 jaar. Ze wordt dan ook
13
Zonne-energie blijft de meest efficiënte van de technologieën voor productie van hernieuwbare energie. De technologie van de zonnemuren wijzigt het uitzicht van de gevels. Deze techniek kan dus maar moeilijk worden toegepast in de context van een beschermd gebouw.
14
78 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
steeds systematischer gebruikt in realisaties die gericht zijn op een vermindering van de lasten en van het verbruik van niet-hernieuwbare energie. Aangezien de zonnepanelen niet noodzakelijk aan de zuidkant moeten worden geplaatst, is deze oplossing perfect denkbaar voor renovaties. a)
Zonneboiler
De zonnewarmte kan natuurlijk worden gebruikt voor de productie van warm water. De zonneboiler heeft jaren geleden al zijn technologische maturiteit aangetoond. In Nederland worden bijna 10.000 zonneboilers per jaar geïnstalleerd. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geven sommige gemeenten en intercommunales een aanzienlijke subsidie15 bij de installatie van een zonneboiler, bovenop wat het Gewest reeds voorstelt. Zelfs op een koude winterdag warmt de zon het water op tot 40 °C met een eenvoudige installatie. Ongeveer de helft van het warm water dat wordt verbruikt per jaar, kan worden geproduceerd met behulp van zonne-energie. Voor de rest is naverwarming nodig in onze contreien. Het door de zon verwarmde water kan hoge temperaturen bereiken; in dat geval is naverwarming niet nodig. Alleen als je gas (of stookolie) gebruikt als naverwarming, spaar je ook werkelijk energie. De kostprijs van de installatie van een gemeenschappelijke zonneboiler voor een woonblok, is zeer zinvol wanneer de isolatie van deze woningen de reglementaire normen reeds overtreft. Een basissysteem garandeert de productie van ongeveer 50% sanitair warm water (75% van mei tot september en 34% de rest van het jaar). Om deze doelstellingen te bereiken, is een installatie van minimum 3 m3 per woning nodig. Deze grote investering betaalt zichzelf terug binnen een termijn van 15 tot 50 jaar. Dit verschil in tijd hangt hoofdzakelijk af van de productiewijze, de soort van energie en de efficiëntie van het systeem dat werd vervangen door de zonneboiler. Indien het gaat om een verouderde gasboiler zonder waakvlam, zal de investering pas na veel langere tijd terugbetaald zijn dan wanneer men een elektrische ketel heeft vervangen (economisch en ecologisch de minst interessante technologie). De onderstaande grafiek toont het energieverbruik volgens technologie van de geïnstalleerde boiler en illustreert het verschil tussen verschillende oplossingen op het vlak van de terugverdientijd.
15
In 2003 gaf het gewest subsidies ten bedrage van 35% van de installatiekosten met een plafond van 992€/woning. Hierbij komen de premies van de intercommunales ten bedrage van 620 € / installatie < 8 m3 en 75 € per bijkomende m3 en de gemeentelijke premies. 79 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Illustratie: Jaarlijks verbruik van primaire energie in kWh/jaar voor verschillende types van boiler, voor een gemiddeld dagelijks verbruik van 85 liter warm water (1 tot 3 personen).
De levensduur van een installatie wordt geschat op meer dan 30 jaar. Het is dan ook interessant te investeren in een dergelijke installatie om de hernieuwbare energie te promoten. Deze steun leidt tot een daling van de nu nog hoge kostprijs van deze technologieën. Het gebruik van hernieuwbare energiebronnen draagt bij tot het behoud van de voorraden van niet-hernieuwbare hulpbronnen, waarvan de kostprijs onvermijdelijk gaat stijgen, zodat de zonne-installatie financieel nog interessanter wordt. Verwezenlijkingen: Er zijn tal van verwezenlijkingen. Een zonne-installatie is vaak de tweede actie om het energieverbruik te verminderen, na maatregelen op het vlak van klimaatregeling en bijkomende isolatie.
b)
Ander systeem
Zonnepanelen worden in de eerste plaats gebruikt om het sanitair warm water voor te verwarmen. Sommige installaties gebruiken de terugstromende warmtegeleidende vloeistof voor een vloerverwarming met lage temperatuur, en verhogen zo het rendement van de zonnepanelen. 2.4.1.3.
Fotovoltaïsche installatie
De fotovoltaïsche panelen zijn het tweede systeem voor productie van hernieuwbare energie. Ze zijn minder rendabel dan zonnepanelen, maar worden toch gebruikt om ecologische redenen, om de hernieuwbare energieën te promoten en om de eigen circuits te steunen. Deze panelen zijn goed gesubsidieerd, en zijn dus zeer rendabel aangezien de elektriciteitsproducenten verplicht zijn de energie tegen een hoge prijs over te kopen. De fotovoltaïsche systemen worden vaak gebruikt voor gemeenschappelijke installaties, zoals verlichting of verluchting. Verwezenlijkingen: The Foyer in Swansea, Wales Vauban in Fribour-im-Brisgau, Duitsland Dornbirn (Ölz Bündt), Vorarlberg, Oostenrijk 80 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
2.4.1.4.
Keuze of optie
Aangezien er tal van zonnetechnologieën voorhanden zijn voor de passieve en actieve verwarmingsinput, de verluchting, de productie van sanitair warm water, verwarming, elektriciteit… moet men, wanneer men voor hernieuwbare energie kiest (of er net niet voor kiest), absoluut rekening houden met de milieuaspecten, maar ook met de algemene kostprijs. Verwezenlijkingen:
The Foyer in Swansea, Wales Vauban in Fribour-im-Brisgau, Duitsland Dornbirn (Ölz Bündt), Vorarlberg, Oostenrijk Engelsby, Flensburg, Duitsland PV ventilation project
Het zoeken naar externe financieringen kan bepalend zijn voor de keuze van een technologie voor productie van hernieuwbare energie. Het Gewest, de intercommunales kennen subsidies toe, maar ook Europese programma's bieden financieringsformules voor proefprojecten. Europese sociale verhuurders stappen vaak in deze programma's om woonblokken te renoveren met integratie van installaties voor hernieuwbare energie, zoals blijkt uit het voorbeeld van de OPAC 38 in Frankrijk. Voorbeeld van OPAC 38 in Grenoble, Frankrijk Systematisch beleid: OPAC38 Het Office public d’aménagement et de construction van het departement Isère (OPAC 38) houdt zich bezig met het beheer van het HLM-bestand van het departement, wat neerkomt op 20.000 sociale woningen. Het hoofddoel is de combinatie "huur+lasten" onder controle te houden. Om dit doel te bereiken zoekt OPAC 38 nieuwe financieringen (PALULOS, agglomeratie- of Europese contracten) om bijkomende interventies mogelijk te maken bij vernieuwbouwwerken aan gebouwen die zijn ingeschreven op het plan voor verbetering van het patrimonium. Voorbeelden van dergelijke interventies, die dan ook passen in het energiebeleid, zijn acties voor energiebeheersing en gebruik van hernieuwbare energiebronnen. Zo heeft het Agentschap beslist, als aanvulling bij de herkwalificatie van de wijk die werd aangepakt door de gemeente Echirolles, tot de vernieuwbouw van de 505 woningen uit zijn vastgoedbestand in Surieux volgens een algemene energiebenadering. OPAC 38 wil bij deze aantonen dat alternatieve oplossingen haalbaar zijn in de collectieve huisvesting. EXPERIMENT IN ECHIROLLES De HLM-gebouwen van de wijk Surieux werden, zoals 75% van het vastgoedbestand dat wordt beheerd door OPAC 38, gebouwd voor de oliecrisis, en kampen bijgevolg met een hoog energieverbruik. Om een vermindering van de lasten voor de huurders mogelijk te maken, heeft het Agentschap in 1998 een uitgebreid programma gericht op energiebeheersing aangevat. Het omvat een totale omwerking van de isolatie, het schrijnwerk, de plaatsing van dubbel glas in alle ramen en het systematische gebruik van zuinige fluocompact-lampen. Het gebruik van hernieuwbare technologieën zou moeten bijdragen tot de sensibilisering van het publiek op het vlak van energiebeheersing. De installatie: De geplaatste zonne-installatie omvat 705 m² zonnecollectoren, die werden geplaatst in het kader van een resultaatsgarantie "Garantie de Résultats Solaires" (GRS). Deze panelen dragen bij tot de productie van het sanitair warm water van de 505 woningen. 95 m² fotovoltaïsche panelen zijn samen goed voor 10 kW gekoppeld aan het net, waarvan de geproduceerde elektriciteit bestemd is voor de verlichting
81 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
van de gemeenschappelijke ruimten en voor de werking van de motoren van de gecontroleerde mechanische ventilatie (GMV) van een gebouw met 122 woningen. De zonne-installatie heeft meer dan 400.000 kWh geproduceerd, terwijl het GRS minder dan 300.000 kWh voorzag. Wat de FV-centrale betreft, werd de elektriciteitsproductie en de zonne-instraling opgevolgd buiten het GRS-contract in datzelfde jaar. 6.581 kWh werd geproduceerd dankzij de zonne-energie.
Resultaten In het algemeen zorgt de zonne-installatie voor een vermindering van de vervuilende emissies ten belope van 130 ton CO2/jaar, 470 kg SO2/jaar en 300 kg NOx/jaar. De kostprijs van het programma in zijn geheel is 1,83 miljoen €, waarvan 1,07 miljoen € alleen al voor de zonne-installaties. De subsidies voor zonne-energie dekken 50% van de bijhorende investering (of 533570 €), verdeeld als volgt: Europese Unie: 259.000 € (thermisch programma)
2.4.2.
Beheer van de verwarming
Indien de behoeften aan verwarming niet onder controle zijn, gaat het aandeel van deze post aanzienlijk stijgen in de komende decennia. Met een energiekostprijs die constant stijgt, gaat de toegang van de minderbedeelde gezinnen tot deze bron kritiek worden. We willen hier niet de verschillende verwarmingssystemen voorstellen, met hun vooren nadelen: dat is de taak van een verwarmingsinstallateur. We willen hier wel enkele punten aanhalen waaraan zeker moet worden gedacht voordat men begint te renoveren, en uiteraard wanneer men gaat bouwen, opdat de sociale woning ten volle zou voldoen aan zijn economische functie: lage uitgaven voor zijn bewoners. De verwarming blijft vaak de grootste uitgavenpost in de woning. Dit is zeker zo in oudere woningen, die werden gebouwd voor de oliecrisis en daarna niet meer werden aangepast. Het grootste deel van de uitgaven voor verwarming wordt bepaald door de kwaliteit van de isolatie van de woning (punt 1 van de operationele methodologie van de lage-energiewoning). Indien de woning al goed geïsoleerd is, kan de energiefactuur nog aanzienlijk naar beneden worden gehaald door het verwarmingssysteem aan te pakken (punten 2 en 3 van de operationele methodologie van de lage-energiewoning). • de keuze van een energie en het bijhorende thermisch systeem om de totale energiefactuur van de woning (alle gebruik bij elkaar genomen) tot een minimum te beperken. • het gekozen thermisch systeem heel performant maken door een vernuftig ontwerp en het gebruik van hoogrenderend materiaal. Streven naar maximale energie-efficiëntie.
2.4.2.1. a)
Keuze van energiecircuits, verwarmingssystemen Methodologisch
Een inventaris van de verschillende traditionele energiebronnen (basis- of naverwarming bij de eventuele gebruikte hernieuwbare energiebronnen) moet het mogelijk maken een vergelijkend overzicht en een lijst met argumenten op te stellen over criteria als: 82 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
• de kostprijs van de energiecircuits (hout, stookolie, aardgas, elektriciteit, …) en hun evolutieperspectieven. • de aanpassing aan het gebruik: (een verwarmingsketel op hout is waarschijnlijk niet de meest aangewezen oplossing in een Brusselse context, hoewel steeds meer sociale verhuurders dit verwarmingssysteem gaan hanteren, zelfs in de stad, zoals in Grenoble). • de energiebeheersing: (kan het circuit voldoen aan de verwarmingsbehoeften tegen een redelijke prijs voor de sociale huurders en een minimale ecologische kostprijs?) • zijn de verplichtingen (technieken, abonnement, specifiek onderhoud…) gerechtvaardigd en verenigbaar met het beheerssysteem en de vaardigheden van de beheerder van de sociale woningen? • de milieuaspecten. De generatoren met de minst vervuilende emissies kiezen: uitstoot van COx, SOx, NOx ... Het doel is de algemene energiefactuur tot een minimum te beperken, maar ook de ecologische "factuur". Om een goed geïsoleerd huis te verwarmen, is maar weinig energie nodig. De vraag "welk type van verwarming?" wordt dan bijna bijkomstig, een uitzondering niet te na gesproken: de elektrische verwarming. Zelfs in een lage-energiewoning is de elektrische verwarming nooit de beste keuze. Illustratie: Voor 1 kWh elektriciteit die thuis wordt geproduceerd, moet 3 kWh worden geproduceerd door een elektrische centrale. Ook als de elektriciteit geproduceerd wordt door de meest geperfectioneerde gascentrale, is 1000 m³ aardgas, en vaak meer, nodig om één enkel lage-energiehuis te verwarmen. Indien dit huis wordt verwarmd met gasconvectoren, gebruikt het slechts 500 m³ aardgas. Bovendien kost de elektriciteit tot zes keer meer (6 tot 16 €/kWh) dan andere energieën, zoals aardgas (aardgas: 2,8 €/kWh; propaan: 5,7 €/kWh) of stookolie (3,3 €/kWh).
b)
Ecologisch en economisch
De milieu-impact van de verwarmingsinstallatie hangt niet zozeer af van de gekozen brandstof (aardgas of huisbrandolie), dan wel van de verbruikte hoeveelheid energie. Verkoopsargumenten als "aardgas is milieuvriendelijk" kunnen bijgevolg misleiden. Een elektrische verwarming is nooit ecologisch, zelfs in een perfect geïsoleerd huis (zie grafiek). Gas (aardgas, butaan, propaan) is echter minder vervuilend dan stookolie, wat de gasuitstoot betreft. Het kan zowel worden gebruikt voor de verwarming van kamers als voor het sanitair warm water of het fornuis. Daarom geniet gas de voorkeur boven stookolie, aangezien één enkel energiedistributiesysteem en een abonnement volstaan voor alle niet-elektrisch energiegebruik van de woning.
83 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Illustratie: Vergelijking van de jaarlijkse CO2-emissies in kg/jaar
In het hypothetische geval van een heffing op de CO2-emissies wordt overduidelijk welke aanpak moet worden gekozen, des te meer omdat de gasinstallaties, ondanks hun hogere investerings- en onderhoudskosten, dankzij hun bedrijfskosten zeer interessant zijn vergeleken met de elektrische verwarming. De installatiekosten van een elektrische verwarming betekenen immers een heel lage investering, maar de kosten van de elektrische energie en het abonnement zorgen ervoor dat deze oplossing economisch niet rendabel is, vergeleken met een systeem op gas. Veel van de reeds uitgevoerde eco-woningen zijn uitgerust met een gasgestookte centrale met rookgascondensor. Deze installatie biedt goede prestaties op het vlak van thermische efficiëntie en vervuilende uitstoot.
2.4.2.2.
Energiebeheersing en beheersing van specifieke uitgaven
Zodra het energiecircuit en het thermisch systeem gekozen zijn, moet het rendement van de installatie geoptimaliseerd worden. Hiervoor moeten met name volgende zaken worden verzorgd: • het ontwerp van de leidingnetten (zo kort mogelijk, nooit buiten), • hun (verbeterde) warmte-isolatie, • het rendement van de warmteproductie (kiezen van de beste generatoren, de meest ingenieuze oplossingen voor een hoog rendement, de juiste capaciteit, variabele regelingen, motor met een hoge energie-efficiëntie voor de luchtbehandelingscentrales enz....), • de thermische regeling binnenshuis: de radiatoren uitrusten met thermostatische kranen16 om de temperatuur in elke kamer te regelen, de woning uitrusten met een verwarmingsprogramma om de temperatuur te regelen volgens uurblokken enz. Dit alles vereist niet meer dan de gewone techniek en een goed ontwerp. De meerprijs, als we al over een meerprijs mogen spreken, speelt alleen een rol in de kwaliteit van de uitrustingen. Maar in dit geval wordt deze eventuele "meerprijs" ruimschoots
16
Alle radiatoren moeten worden uitgerust met thermostatische kranen, behalve de radiatoren in de hoofdkamer waarin de thermostaat staat. De thermostaat mag niet in de koudste of de warmste kamers worden geplaatst. 84 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
goedgemaakt door hun energieprestatie, de levensduur van de uitrustingen, hun behoefte aan onderhoud, hun verbruik van "consumables". Een verwarmingsinstallatie moet economisch zijn en een hoog rendement hebben. Vanuit deze optiek zijn traditionele kachels, op gas of stookolie, geen goede keuze voor sociale woningen. Hun rendement is immers onbeduidend (50-70%). Bovendien verbruiken ze de zuurstof die in de woning aanwezig is. Ze kunnen koolmonoxidevergiftigingen veroorzaken en tochtstromen tegen de vloer. Deze kachels zorgen ook voor vocht in de lucht door de waterstofdampen die ze uitstoten. Dit vocht zorgt voor een snellere veroudering van de woning. 2.4.2.3.
Collectieve of individuele meter voor de verwarming
Collectieve verwarming is vrijwel altijd de oplossing die wordt gekozen voor sociale woonblokken (met uitzondering van de enkele met elektrische convectoren uitgeruste woningen in Frankrijk, voor HQE-woningen gevolgd door EDF). Het verbruik voor verwarming in de woningen wordt echter individueel beheerd. Elke huurder moet zijn verwarming in zijn woning kunnen afstellen volgens zijn eigen comfortverwachtingen. Maar om de huurders op hun verantwoordelijkheid te wijzen op het vlak van de energiebesparingen en een rationeel energiegebruik, geven individuele verbruiksmeters een maandelijks en individueel overzicht van het theoretische verbruik van de woning. Tegenover dit concept van energiebesparingen staat echter het concept dat wordt voorgestaan door OPAC38, bijvoorbeeld, dat bevestigt dat de individuele meters maar een tijdelijk effect hebben, omdat de gebruiker na een jaar terugkeert naar zijn oorspronkelijke levenswijze, en m.a.w. niet meer wakker ligt van zijn verbruik. Bovendien bestaat in de collectieve woningen een grote ongelijkheid op het vlak van verwarming. Afhankelijk van hun plaats in het gebouw (noordkant, zuidkant, boven, gelijkvloers) vereisen de verschillende appartementen ook een verschillende verwarmingsenergie. Een huurder aan de noordkant is dubbel benadeeld indien hij, bovenop zijn ongunstige blootstelling aan de elementen, ook nog eens een hogere verwarmingsfactuur moet betalen. Hierbij komt nog het aspect van de "warmtediefstal". Een zwakkere persoon die zijn woning meer moet verwarmen, verwarmt tegelijk ook de aangrenzende woningen. Deze laatste moeten bijgevolg zelf minder verwarmen. Het sociale delen van de collectieve verwarming is dan ook vereist in de gebouwen waarvan de diversiteit van woningen geen gelijkheid op het vlak van verwarming garandeert. Toch moet elke huurder zijn individuele verbruik zelf kunnen afstellen. Om aan te sporen tot een goed beheer en het sociale karakter van de collectieve verwarming te behouden, kiezen sommige verhuurders voor een verdeling van de verwarmingskosten, waarvan een deel individueel wordt toegewezen en een deel collectief. Deze percentages verdelen ze zelf naar eigen goeddunken. Verwezenlijkingen: OPAC 38, Grenoble, Frankrijk Residentie Saint-Exupéry, Verberie, Frankrijk Vauban in Fribour-im-Brisgau, Duitsland Dornbirn (Ölz Bündt), Vorarlberg, Oostenrijk
85 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2.4.2.4.
Stadsverwarming
Om alle warmtebronnen te exploiteren, en dit zo economisch en ecologisch mogelijk, kan de stadsverwarming een oplossing zijn, op voorwaarde dat er een netwerk aanwezig is in de nabijheid van de te verwarmen woningen. Dit systeem kan ofwel worden gebruikt als een hoofdverwarming, ofwel als aanvulling bij kleine verwarmingssystemen op hernieuwbare energie, warmtepomp enz. Door gebruik van de terugvoerleidingen van de stadsverwarming is vloerverwarming op lage temperatuur denkbaar voor de woningen, tegen een zeer interessante prijs.
2.4.2.5.
Warmtekrachtkoppeling
Het principe van de warmtekrachtkoppeling wordt geleidelijk uitgewerkt in de sociale collectieve huisvesting. Met dit systeem kan elektriciteit worden geproduceerd zoals met een kleine elektrische centrale. De warmte die gewoonlijk verloren gaat, wordt in dit geval opgevangen voor de verwarming van de woningen en voor de productie van SWW. De reglementaire context (die op dit moment een evolutie doormaakt) laat de elektriciteitsopwekker (in dit geval de sociale verhuurder) niet toe zijn elektriciteit te verkopen aan de abonnees. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is 95% van de contracten voor warmtekrachtkoppeling toegewezen aan Sibelgas, dat het hele systeem voor zijn rekening neemt: installatie, dagelijks onderhoud. Sibelgas beschikt, in tegenstelling tot de sociale huisvestingsmaatschappijen, over opgeleid personeel. De opgewekte elektriciteit wordt weer in het elektriciteitsnet geladen, maar de verhuurder beschikt over een goedkope warmtebron. Sibelgas werd aangezocht om in dergelijke systemen te investeren in het kader van de invoering van Groene Certificaten door het Brussels Gewest. Een nieuwe reglementering verplicht de elektriciteitsproducenten ertoe groene elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te produceren. Warmtekrachtkoppeling valt onder deze noemer. Het doel van deze bepaling is de elektriciteitsproductie te decentraliseren. Nietnaleving van de productie van de groene energie-quota wordt beboet. De voor- en nadelen moeten beslist worden vergeleken met die van een klassieke verwarmingsketel, maar de oplossing warmtekrachtkoppeling verdient zeker in detail te worden bestudeerd.
2.4.3. a)
Beheer van de elektriciteit Context
De elektrische huishoudtoestellen blijken enorm zwaar door te wegen op de energierekening van de woningen, en hiervoor moeten dan ook oplossingen worden gevonden, hoewel we er bij voorbaat van zouden kunnen uitgaan dat dit niets te maken heeft met de opdrachtgever. We herhalen even kort de resultaten die eerder al werden aangehaald: 40% van de energie die wordt verbruikt in een Belgische woning gaat naar de werking van de huishoudtoestellen en 10% naar de boiler. Het aandeel van de elektrische toestellen kan gevoelig toenemen naargelang de uitrustingsgraad. In een thermisch performante woning vormen de elektrische huishoudtoestellen dan de belangrijkste verbruiks- en uitgavenpost. 86 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Het elektriciteitsverbruik heeft overigens ook een grote invloed op het leefmilieu: broeikaseffect, zure regen, uitputting van de voorraden van fossiele energieën, productie van radioactief afval, … In de meeste Europese landen werden twintig jaar geleden thermische reglementeringen ingevoerd, zodat het verwarmingsverbruik aanzienlijk kon worden verminderd. In diezelfde periode is de sector van de elektrische toestellen echter spectaculair gegroeid, zonder dat hierop dezelfde reglementaire beperkingen van toepassing waren. De eerste reglementering over de huishoudelijke toestellen dateert van september 1999: het genormaliseerde verbruik van huishoudelijke koelkasten is nu begrensd. Maar dit is dan ook het enige. b)
Huidige gegevens
Vandaag werden drie campagnes voor identificatie van de posten van het elektriciteitsverbruik uitgevoerd: CIEL, Ecodrome en ECUEL. Dit zijn tot vandaag de belangrijkste, omwille van hun omvang en de resultaten die ze hebben opgeleverd. De eerste campagne had betrekking op 874 toestellen in 114 woningen gedurende een maand. Dit is een momentopname van de huidige situatie. We verwijzen naar de bijlage voor een overzicht van de verdeling van het verbruik van de elektrische huishoudtoestellen. De tweede campagne hield in dat oplossingen werden getest en dat de grootte van de potentiële besparingen, die men kan hopen te bereiken, werd gevalideerd. Tijdens deze campagne werden de kooktoestellen bestudeerd. De aangehaalde cijfers over de energiebesparingen hebben betrekking op de studie Ecodrôme uit 1990 die werd uitgevoerd door Enertech17. De lasten die verband houden met het elektriciteitsverbruik bekleden dus een belangrijke plaats op de energierekening. De koelinstallaties (een derde van de elektriciteitsrekening met 1000 kWh/jaar) is de belangrijkste verantwoordelijke, aangezien het gebruik van de koeltoestellen rechtstreeks verband houdt met de kamertemperatuur. Op de tweede plaats komt de verlichting met ongeveer 15 %, en de droogkasten (500 kWh/jaar), gevolgd door het verbruik van de wandketels en die van de Gecontroleerde Mechanische Ventilatie (meer dan 300 kWh/jaar). Vaatwasser, wasmachine, televisietoestellen staan veel lager18. c)
Voordelen
Om een lage-energiewoning te hebben, moeten we vervolgens nog handelen volgens punt 4: • alle voorzieningen treffen om het specifieke elektriciteitsverbruik te verminderen, zowel in de woningen zelf als voor de algemene diensten. Tegenover dit verontrustende aandeel in de lasten en de diversiteit van de elektriciteitsfactuur, kunnen eenvoudige en zuinige maatregelen zorgen voor een vermindering van de elektriciteitsuitgaven ten belope van in het algemeen zo'n 40%19. Deze besparing van 40% hangt net af van de voorzieningen die de opdrachtgever en de sociale verhuurder hebben getroffen. Maar door de bewoners te sensibiliseren voor de lage-energiewoningen kunnen nog veel grotere besparingen worden bereikt, in hun voordeel en tegen een uiteindelijk verwaarloosbare kostprijs. 17
Kabinet Olivier Sidler. Tal van documenten over de vermindering van de energierekening en richtlijnen voor het ontwerp op de site: http://perso.club-internet.fr/sidler. 18 Zie Etude Enertech (Kabinet O. Sidler) L’habitat social économe en charges. 2000. Document beschikbaar op : http://perso.club-internet.fr/sidler. 19 Idem 87 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Maar ook voor de sociale verhuurder hebben deze besparingen op het specifieke elektriciteitsverbruik zo hun voordelen. Door bij te dragen aan de vermindering van de milieueffecten van zijn huurders, helpt hij hun solvabiliteit verhogen, en biedt hij hen dus degelijke woningen aan die rekening houden met de financiële kwetsbaarheid van de sociale huurders.
2.4.3.2.
Energiezuinige huishoudtoestellen
Het Europese energielabel: kies huishoudtoestellen van klasse A Bij aankoop of vervanging van een huishoudtoestellen, moet men zeker profiteren van de nieuwe energiezuinige technologieën. Ze dragen bij tot een vermindering van het elektriciteitsverbruik en van de elektriciteitsrekening. Sinds 1995 voorziet de Belgische wetgeving dat het Europees energielabel wordt aangebracht op alle vaatwassers, koelkasten, droogkasten, diepvriezers, waterverwarmers, lampen… die op de markt worden gebracht. De toestellen die het energielabel dragen, zijn vaak duurder bij aankoop, maar veel zuiniger in gebruik. Op basis van hun elektriciteitsverbruik worden deze toestellen ingedeeld in een van de zeven energieklassen, van klasse A (voor de zuinigste) tot klasse G (voor de meest energieverslindende). Tot voor kort gaven de intercommunales een premie van ongeveer 50,00 € bij aankoop van een koelkast of diepvriezer van klasse A. De sociale verhuurder zou een minimumaantal uitrustingen van "klasse A" kunnen verschaffen bij de toekenning van een groep van woningen aan nieuwe sociale huurders, bijvoorbeeld na een renovatie. Deze maatregel zou het voordeel hebben dat de huurders kunnen profiteren van de voordelen van een lagere prijs bij gezamenlijke aankoop of een soort van leasing- of huurformule. Bovendien zouden ze, bij toepassing van deze maatregel, zelf geen zware investering moeten doen, die dan waarschijnlijk ten koste van de kwaliteit (levensduur, herstelbaarheid, prestatie, …) en de zuinigheid zou gaan. a)
De post koeltoestellen
De post koeltoestellen is de eerste post in het verbruik van de elektrische huishoudtoestellen, met 1000 kWh/jaar. Dit verbruik kan echter dalen tot 275 kWh/jaar (meer dan 3,2 keer minder en een besparing van 116 €/jaar20) door efficiënte toestellen van energieklasse A te gebruiken. Hun meerprijs bedraagt ongeveer 35 €. Maar waarom geen volledig ingerichte keukens ter beschikking stellen, zoals in de sociale woningen in Zwitserland? De verhuurder heeft dan de mogelijkheid performante koeltoestellen te kiezen (die kunnen worden aangekocht tegen interessante prijzen), wat de gemiddelde huurder niet zal doen. De investeringen die de huurder moet doen om zich uit te rusten, kunnen dan worden verlicht, en hij kan aanzienlijk besparen.
20
Tegen het volle tarief van 16 c€ incl. btw / kWh. 88
BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
In sommige residenties gebeurt de uitrusting met elektrische huishoudtoestellen met ecolabel of van "klasse A" door gegroepeerde aankopen van de huurders. Dit zorgt voor een efficiënt en zuinig uitrustingsniveau tegen een te verwaarlozen meerprijs. Maar in de sociale huisvesting zijn dergelijke initiatieven uitzonderlijk. Maar waarom zou de sociale verhuurder het dan niet doen? De opdrachtgever kan in de keuken al modules voorzien van 66 cm breed, want de performante koelkasten, die beter geïsoleerd zijn, zijn vaak niet 60 cm breed, maar 66 cm. Sinds een Europese richtlijn is het verbruik van de koelkasten op de markt immers gereglementeerd, en de gemiddelde breedte van de nieuwe toestellen is verhoogd. b)
Waterverwarmer
Volgens een algemeen verspreid misverstand zouden de elektrische verwarmingsketels een heel hoog rendement van 90-95 % hebben. Uit metingen blijkt echter dat het effectieve rendement van de grote elektrische verwarmingsketels tussen 55 en 75% ligt. Aangezien 2/3 van de energie onderweg verloren gaat (productie en transport van de elektriciteit) bedraagt het totale energierendement van een grote elektrische verwarmingsketel nog slechts 18 tot 25%, of zelfs minder (energieberekening). Met andere woorden: ten minste 3/4 van de totale energie die wordt gebruikt voor de productie van warm water met een grote elektrische verwarmingsketels, gaat verloren. Daarom is het toestel zo duur in verbruik, terwijl het helemaal niet duur is in aankoop. Er is een zuinig en goedkoop alternatief voor elektrische verwarmingsketels: de doorstroomwaterverwarmers op gas zonder waakvlam. Een warmwaterapparaat op gas produceert warm water op vraag, naarmate het wordt gebruikt. c)
Droogkast
Het elektriciteitsverbruik van de droogkast staat met 500 kWh/jaar op hetzelfde niveau als dat van de post verlichting, namelijk 80 €/jaar. Volgens hetzelfde principe als voor de huishoudelijke koeltoestellen kan het elektriciteitsverbruik worden verminderd door de keuze en de installatie van uitrustingen van klasse A. Maar de grootste bezuiniging kan men echter bereiken door geen droogkast te gebruiken. Een droogkast verbruikt enerzijds veel elektriciteit en tast anderzijds de kwaliteit van de binnenlucht sterk aan door het uitgestoten vocht en de beschadigingen die dit vocht meebrengt. Het zou veel interessanter zijn om private of collectieve goed verluchte ruimten voor natuurlijke droging te voorzien, We stellen ook vast dat dit toestel tien jaar geleden slechts weinig verspreid was (1% van de woningen was ermee uitgerust), en dat het tegenwoordig wordt gebruikt door 40% van de gezinnen. De reden is eenvoudig: in de sociale woningen is er geen plaats om de was op natuurlijke wijze te laten drogen. Om de huurder niet op kosten te jagen, zou het drogen van de was buiten de woning kunnen gebeuren, in natuurlijke, verluchte en verwarmde lokalen (door de zon, rookleidingen, de nabijheid van een stookplaats enz.). Dit moet al vrij vroeg in de ontwerpfase worden besproken met de opdrachtgevers, opdat deze droogruimten in de toekomst zouden worden voorzien. Hierbij zal men echter stuiten op de individualistische tradities en het sociale klimaat dat radicaal veranderd is.
89 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
d)
Wasmachine
De wasmachine kan worden verbonden aan de warmwaterleiding zodat het water niet meer moet worden verwarmd door de elektrische weerstand. Dit systeem houdt in dat een warmwateraansluiting moet worden voorzien op de plaats van de wasmachine. Deze maatregel is ecologisch pas interessant indien het warm water niet wordt geproduceerd door een elektrische ketel. Het is dus alleen voordelig het water voor te verwarmen met een systeem op zonne-energie of een traditionele waterverwarmer op gas. e)
Wassen/drogen: een collectieve voorziening
Waarom geen installaties voor wassen/natuurlijk drogen voorzien in de gemeenschappelijke ruimten van de gebouwen? Een of meer zeer efficiënte wasmachines met een lange levensduur (die werken op muntstukken), waarover men individueel kan beschikken (de sleutel kan worden afgehaald bij de conciërge). Ook de droogruimte zou met een sleutel toegankelijk moeten kunnen zijn, volgens de bovenstaande overwegingen. Het voordeel: men wint plaats in de woningen, die zeer duur zijn per vierkante meter, men vermijdt de investering in een wasmachine (350 tot 800 €) en in een droogkast. Dit systeem kan utopisch lijken, maar het bestaat in landen als Zwitserland, de Verenigde Staten en Canada. Misschien moeten we het gewoon eens proberen... 2.4.3.3.
De elektrische verlichting
Het aandeel van de verlichting in de factuur van het totale elektriciteitsverbruik ligt tussen de 10% en 20%. Op de post verlichting kan echter aanzienlijk worden bespaard door een zeer eenvoudige maatregel: de voorinstallatie van energiezuinige lampen van het type "fluocompact". Het gaat om een potentieel van 340 kWh/jaar doordat het verbruik voor verlichting kan worden gedeeld door 4 . En waarom zouden we voortaan niet alle woningen uitrusten met fluocompactlampen? De meerprijs voor 10 lampen per woning: ongeveer 60 € incl. btw. Winst voor de huurders: ongeveer 300 kWh/jaar, of 48 €/jaar. De lampen blijven eigendom van de maatschappijen en worden opgenomen in de plaatsbeschrijving. Gemiddeld besparen ze 75% elektriciteit en gaan ze tien keer langer mee dan een gewone gloeilamp. Opgelet: versleten lampen moeten worden gerecycleerd, want ze bevatten uiterst vervuilende zware metalen. Illustratie: Voordelen van een performante spaarlamp
Een spaarlamp van 15 watt: geeft evenveel licht als een gloeilamp van 75 watt; gaat tien keer langer mee indien ze van goede kwaliteit is: ze brandt 12.000 uur in de plaats van 1.000 uur; verbruikt vijf keer minder elektriciteit: dit is een besparing van 720 kWh elektriciteit over haar hele levensduur; zorgt voor een besparing van meer dan 100,00* € over haar hele levensduur. * 12000 h x 60 kW/h / 1000 x 16 ct € incl. btw / kWh
90 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Figuur: Vermindering van het elektriciteitsverbruik in een woning met een volledige uitrusting van elektrische huishoudtoestellen en die wordt verlicht met spaarlampen (geval van de sociale woningen van de Drôme : ODH Drôme).
2.4.3.4.
Het verbruik in waakstand
Het is verbazend hoeveel sommige toestellen verbruiken in waakstand. Ze staan immers uit! Het gaat om televisietoestellen die worden bediend met de afstandsbediening (permanent verbruik van 10 tot 15 W, of 125 kWh/jaar), videorecorders (10 tot 15 W) die men perfect kan uitzetten zonder dat de zenders uit hun geheugen verdwijnen, decoders (10 tot 12 W), demodulatoren van satellietantennes (14 of 15 W), hifi-ketens (0 tot 21 W). Alleen al voor de audiovisuele toestellen (tv, video enz.) kon een permanent verbruik in waakstand van 51 W worden gemeten, wat neerkomt op 450 kWh/jaar (of 15 % van het totale verbruik waar men absoluut niets voor in de plaats krijgt). Al deze toestellen kunnen worden uitgezet wanneer ze niet werken (het gaat om 400 tot 650 kWh/jaar), wat misschien een vervelende taak is, en dus nooit wordt gedaan. Om deze besparingen aan te moedigen, zou de opdrachtgever bij alle renovatie- en nieuwbouwwerken schakelaars moeten voorzien in de muur om de toevoer van alle audiovisuele toestellen te bedienen (tv, videorecorder, decoder enz.). De gebruiker zou dan alleen deze schakelaar moeten uitzetten wanneer hij de kamer verlaat. Deze bepaling kan echter pas efficiënt zijn als de sociale verhuurder zijn huurders sensibiliseert voor deze besparingen: informatie en sensibilisering over de economische en ecologische effecten kan de huurders tot meer voorzorg manen.
91 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2.4.3.5. a)
Algemene diensten: andere uitrustingen en installaties Plaatsbeschrijving
Bij de algemene diensten lijkt zich hetzelfde verschijnsel voor te doen als bij de elektrische huishoudtoestellen, die duidelijk verwaarloosd zijn t.o.v. de verwarmingstoestellen. Om het energieverbruik te doen dalen, werden reglementeringen ingevoerd, eerst voor de verwarming (thermische reglementering met K55), en vervolgens voor de huishoudtoestellen (prestaties van de koelkasten/diepvriezers). Niemand lag wakker van het verbruik voor de algemene diensten, dat tegelijk als verwaarloosbaar en onbelangrijk werd beschouwd. Door de relatieve daling van de uitgaven voor verwarming, zijn het elektriciteitsverbruik en de elektriciteitsrekening echter gestegen. In een efficiënt gebouw van 8 verdiepingen (gelijkvloers + 7) met 95 woningen in Issy les Moulineaux (label Haute Performance Energétique 4*, klimatisch ontwerp, enz.), bleek uit een analyse na een jaar werking dat de gasrekening voor verwarming en sanitair warm water 165 € incl. btw bedroeg voor een woning van 70 m2 (115 € verwarming en 50 € voor SWW). De kosten van de elektriciteit voor de algemene diensten steeg tot 137 € incl. btw voor dezelfde woning, dus meer dan de verwarming. Het verbruik bedroeg 1.320 kWh/jaar/woning! De onderstaande figuur geeft een raming van de structuur van het verborgen verbruik van de algemene diensten (verlichting van de gemeenschappelijke ruimten, mechanische verluchting, lift, …). Figuur: Geraamde structuur van de elektriciteitsfactuur voor algemene diensten. (Geval van de 95 sociale woningen in Issy-les-moulineaux: in totaal 13110 € voor 95 woningen in een gebouw van 8 verdiepingen (1 + 7 ).
b)
Enkele maatregelen die moeten worden getroffen
Het elektriciteitsverbruik van de technische uitrustingen (ventilator, pompen…) is dus aanzienlijk indien een paar voorzorgsmaatregelen niet worden genomen. De uitrustingen moeten worden gekozen op basis van: 92 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
• hun energieverbruik. Een laag energieverbruik is een teken van kwaliteit. Deze kwaliteit zorgt voor een langere levensduur vergeleken met andere uitrustingen. Een degelijke uitrusting vereist ook weinig onderhoud. • hun werking gebonden aan externe omstandigheden. Een analyse van de algemene kostprijs over de levensduur van de uitrusting is sterk aanbevolen als hulp bij de besluitvorming. Illustratie: Het elektriciteitsverbruik van een individuele verwarmingsketel waarvan de circulatiepomp niet verbonden is met een kamerthermostaat, kan de eerste post van het elektriciteitsverbruik van een woning zijn. Indien deze wordt verbonden, kan een besparing van 200 tot 300 kWh/jaar worden bereikt.
Men moet dus onderzoeken welke diensten de meest energieverslindende zijn, en snoeien in de vele bestaande verspillingen. Er moet in eerste instantie worden gekeken naar: • de eventuele permanente verlichting van de parkings (tot 500 kWh/jaar/woning), • de mechanische verlichting die, net als de circulatiepompen van de verwarmingsketel overigens, werken met een pover rendement van 10 of 15%, • de liften met vijzel (systemen met tegengewicht verbruiken 3 keer minder energie), • verlichting van de liftcabines de klok rond, • de autonome noodverlichtingsblokken (goed voor een derde van het verbruik van de GMV), • de niet-geprogrammeerde verlichting, enz...21 2.4.3.6.
Rol van de opdrachtgever en de bouwdirectie
Bij deze hebben we de vraag beantwoord die eerder werd gesteld: hoe kan de energiefactuur van de gebruikers worden verminderd. De gebruiker ligt zelf aan de basis van heel wat besparingen. Maar indien de opdrachtgever verzuimt enkele relevante voorzieningen te treffen, liggen bepaalde besparingen vrijwel zeker buiten het bereik van de gebruiker. De rol van de bouwdirectie en de opdrachtgevers is dus essentieel, aangezien zij het enerzijds mogelijk maken tot 45% elektriciteit te besparen op de post van het verbruik voor specifieke toepassingen en algemene diensten. Op die manier krijgen de gesensibiliseerde gebruikers die dit wensen ook toegang tot een bijkomende besparing, die ze anders in veel gevallen niet hadden kunnen bereiken. De meerprijs van maximum 300 tot 800 € (afhankelijk van de aard van de materialen) voor de bouw van de woning, of voor de renovatie ervan om ze uit te rusten met performante uitrustingen, leidt tot een aanzienlijke besparing na slechts drie jaar tijd. Investeren in de strijd tegen een overmatig verbruik, blijkt dus heel rendabel. 21
Voor meer details, zie SIDLER O. «Logements à faibles besoins en énergie - Guide de recommandations et d’aide à la conception». Région Rhône-Alpes/ADEME/Conseil Général de Savoie/ODH26. Juni 1997. http://perso.club-internet.fr/sidler 93 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
De energiebeheersing lijkt immers een uitstekend middel waarover de opdrachtgevers beschikken om de last van de woning in het budget van de gezinnen te verlichten. Door het verbruik onder controle te houden, versterkt men de inspanningen die men al heeft gedaan door te investeren: elke geïnvesteerde € leidt tot een besparing op de lasten ten belope van twee euro.
2.4.4.
Beheer van het water
In onze ontwikkelde landen zijn wij vergeten dat water een kostbaar en nietonuitputtelijk goed is. De prijs van het water stijgt regelmatig en zou in de komende jaren wel eens kunnen verdubbelen of zelfs verdriedubbelen. Een Brusselaar verbruikt gemiddeld 153 liter water per dag, en zijn waterfactuur vertegenwoordigt grosso modo een kwart van de verbruikslasten (water, elektriciteit, verwarming) van een woning. Deze stijging betekent dat de toegang tot water veel moeilijker zal worden voor de laagste inkomens. Water moet worden gewonnen, behandeld en na gebruik gezuiverd. Het waterverbruik is kostelijk voor het milieu, vooral omdat slechts 2,5% van ons waterverbruik het gebruik van drinkbaar water rechtvaardigt. De drinkwatervoorraad is uitputtelijk. Aangezien het water ook steeds meer vervuild raakt, wordt het ook moeilijker te zuiveren. De lasten van de post "water" gaan dus blijven toenemen. Een daling van het verbruik zal tegelijk bijdragen tot het behoud van deze voorraden en tot een beperking van de uitgaven. Er bestaan oplossingen. Een milieuvriendelijke woning moet rekening houden met drie soorten van indeling wat het waterbeheer betreft: • uitrustingen die zuinig omspringen met drinkbaar water • beheer van regenwater • beheer van afvalwater Van deze acties voor het spaarzame beheer van water, worden degene die samenhangen met de keuze voor zuinige uitrustingen vrijwel systematisch toegepast. Recuperatie van regenwater komt het minst vaak voor. Het beheer in situ van grijs en zwart water komt zelden voor. Wij overlopen de systemen om water te beheren en te sparen, van de meest voorkomende en de gemakkelijkst toe te passen systemen tot de meest geïntegreerde sytemen die tegelijk complexen zijn om te gebruiken (praktische, technische, reglementaire beperkingen, …).
2.4.4.1.
Installaties die zuinig omspringen met drinkbaar water
Ook installaties die weinig drinkbaar water gebruiken, zijn traditioneel aangesloten op het stedelijk drinkwaternet via het huishoudelijk net. Door uitrustingen te installeren die efficiënt omspringen met drinkwater, kan 20% tot 40% worden bespaard op de post "drinkwater". Op economisch vlak leidt dit tot een belangrijke winst, soms op minder dan een jaar tijd. a)
Waterbesparende spoelbakken
In een woning is de spoelbak van de wc's een van de grootste verbruikers van drinkwater, met ongeveer 10 liter per spoelbeurt! Er bestaan vandaag echter 94 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
verschillende spoelsystemen om water te besparen. De meerprijs wordt terugverdiend op een tot twee jaar tijd. • spoelbak met regelbare inhoud. • spoelbak met een inhoud beperkt tot 6 liter. Hiervoor is een speciaal ontworpen closetpot nodig. • spoelbak met 4 tot 2,5 liter, met debietversterker. Ook hiervoor is een speciale closetpot vereist, voor een voldoende doorstroming. • spoelbak met afzuiging, verbruikt 20% van het verbruik van een standaard zuinige spoelbak. b)
Kranen met een debietbegrenzer
Vaak is het debiet van kranen of douchekoppen te hoog. Men kan echter een drukverlager plaatsen na de watermeter, ofwel de kranen en douchekoppen uitrusten met een debietbegrenzend eindstuk of een verluchter op de sproeikop. Een dergelijk systeem zorgt voor een waterbesparing tot 40% op het uitstroomdebiet. Illustratie: De spaardouchekop Een gewone douchekop heeft een gemiddeld debiet van 10 tot 18 liter water per minuut. Een spaardouchekop geeft een even comfortabel douchegevoel maar gebruikt maar half zoveel water. Een degelijke spaardouchekop verbruikt 5 tot 7 liter water per minuut. Een ingenieus systeem, dat is ingebouwd in de spaardouchekoppen, stuwt het water naar buiten in de vorm van heel fijne druppeltjes, die een heel aangenaam gevoel geven. Met een spaardouchekop kan een gezin van 4 personen 70.000 liter drinkwater besparen op tien jaar tijd.
c)
Beperken van het verlies dat verband houdt met het warm water
Om water op de juiste temperatuur te krijgen, moet men het water vaak even laten stromen om het koude water af te laten. Er bestaan systemen en inrichtingen om dit waterverlies, in afwachting van het bereiken van de juiste temperatuur, te beperken. Beperken van de afstand tussen de waterverwarmer en de kranen (keuken en badkamer). Deze inrichting moet worden bepaald bij het ontwerp of de vernieuwbouw van de woningen. De haalbaarheid moet worden bestudeerd voor renovaties. Indien de afstand tussen de waterverwarmer en de kranen langer is dan 8 meter, dan wordt het rendabeler om de warmwaterproductie te decentraliseren met aparte waterverwarmers voor de keuken en de badkamer. Het warmteverlies in de leidingen en de onmiddellijke beschikbaarheid van warm water maken deze maatregel economisch interessanter. De installatie van thermostatische kranen in de douches zorgt voor een besparing tot 30% én een beter comfort, omdat koud en warm water worden vermengd tot de gewenste temperatuur. Hendelmengkranen verhogen vaak het verbruik van warm water omdat de hendel vaak op een tussenstand blijft staan, zodat warm water wordt genomen, zelfs wanneer dit niet nodig is. 95 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
d)
Elektrische huishoudtoestellen die weinig water verbruiken
Sommige vaatwassers en wasmachines dragen een label (bijvoorbeeld het Europese ecologische label) dat garandeert dat de toestellen zuinig omspringen met water en elektriciteit. 2.4.4.2.
Individuele follow-up van het waterverbruik
De follow-up, dankzij individuele meters, van het waterverbruik op de maandelijkse factuur van elke woning, zorgt ervoor dat de gebruikers hun verantwoordelijkheid opnemen. Een indicator volgt de evolutie van het verbruik zodat afwijkingen, lekken of nonchalance van de gebruikers in hun verbruik kunnen worden vastgesteld. Een opleiding over ecologische gebaren en het lezen van de facturen is vrijwel noodzakelijk. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest buigt zich op dit moment over deze kwestie.
2.4.4.3.
Recuperatie van regenwater
Regenwater dat wordt opgevangen kan worden gebruikt in de plaats van leidingwater indien drinkbaarheid geen criterium is. Het gebruik van regenwater draagt ertoe bij dat minder grondwater moet worden gewonnen en behandeld. Bovendien komt het opgevangen regenwater niet in de riolen terecht, bij het afvalwater dat naar de zuiveringsstations gaat. Indien dit afvalwater wordt verdund met regenwater, nemen de hoeveelheden immers toe en wordt het ook moeilijker te behandelen. a)
Behoefte aan water
Om te weten of het interessant is regenwater op te vangen, moet men, naar gelang van het gebruik dat men ervan wil maken: • kijken naar de behoefte aan drinkwater en niet-drinkbaar water. • kijken hoe die verdeeld is over de dag, week, maand en het jaar. • kijken naar de verdeling van de maandelijkse neerslag over het jaar . • kijken naar het percentage van de behoefte aan niet-drinkbaar water dat wordt gedekt door de opvang van regenwater, volgens de gebruiksmogelijkheden. De rentabiliteit van het regenwater hangt af van het gebruik dat ervan wordt gemaakt.
96 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Reglementering: GSV en regenwater
Bij nieuwbouw voorziet artikel 16 van hoofdstuk 5 van titel I van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening "de plaatsing van een systeem voor opslag van regenwater […] om meer bepaald een overbelasting van de riolering te vermijden." Voor de opvang van regenwater volstaan een hydrofoorpomp en een primaire filter om het water te kunnen hergebruiken voor toepassingen die geen drinkbaar water nodig hebben. Opgelet: op elke kraan moet worden vermeld Niet-drinkbaar water. Gezien de reglementaire context wordt de meerprijs van de uitrustingen voor de opvang van regenwater uiterst laag, omdat het opvangsysteem verplicht is gemaakt.
b)
Toepassing van regenwater
Vier belangrijke toepassingen van in een tank opgevangen regenwater kunnen interessant zijn in de context van het Brussels Gewest. • schoonmaak van de gemeenschappelijke ruimten, de technische lokalen enz. • sproeien van de groene ruimten rondom • doorverkopen van het regenwater aan de stedelijke diensten, bijvoorbeeld voor de machinale schoonmaak van de wegen. • gebruik voor de spoelbakken in de woningen. Voor de drie eerste toepassingen volstaan een hydrofoorpomp, een kraan en een primaire filter als uitrusting voor de opvangtank. De regenwateropvang wordt heel voordelig in het geval van een nieuwbouw (zie reglementering), aangezien de installatie van een buffertank verplicht is gemaakt. Een basisinstallatie (filter, tank, pomp en enkele kranen) is op minder dan 5 jaar terugverdiend indien de opvangoppervlakte niet te klein is, wat niet het geval is op de daken van sociale woningen. De grootte van de tank moet worden bepaald volgens het gebruik van het water, dus de hoeveelheden opgevangen water die nodig zijn. 0,15 m3 per vierkante meter grondoppervlak van het gebouw geeft een raming van de afmetingen van de tank die moet worden geplaatst voor huizen of kleine residenties. Indien regenwater wordt gebruikt voor de spoelbakken, de wasmachine enz. is een tweede net van niet-drinkbaar water verplicht, onafhankelijk van het drinkwaternet. De gezondheidsregels kunnen kostelijke veiligheidsmaatregelen opleggen. Bovendien zijn sociale woningen gewoonlijk collectieve woningen. De opvang van regenwater kan dus maar voldoen aan een klein deel van de behoefte aan spoelwater (indien het opgevangen water vooral wordt gebruikt voor andere toepassingen die niet vereisen dat een kostelijk specifiek tweede net wordt voorzien). Alleen bij bouw- of vernieuwbouwprojecten kan rekening worden gehouden met een tweede net van nietdrinkbaar water. Indien er te weinig regenwater voorhanden is, kan de lege watertank worden gevuld met stadswater. Het is dus veel interessanter slechts één opvangtank te voorzien voor minder dwingende toepassingen. Men moet evenwel rekening houden met de gezondheidsparameters die verband houden met de wateropslag (hygrometrie, zwammen, filters, schoonmaak…).
97 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Illustratie: Regenwater voor de spoelbakken
Gemiddeld wordt 43 liter water door de spoelbak gejaagd. Per jaar is dus 15,7 m3 nodig per persoon. De jaarlijkse regenmeting boven Brussel bedroeg de 6 laatste jaren ongeveer 870 mm. Om de volledige behoefte aan spoelwater van één persoon gedurende één jaar te dekken, is een dakoppervlakte van 18 m² nodig. Het percentage van de te dekken behoefte kan dus worden berekend op basis van de oppervlakte van een woonblok en het aantal personen dat er woont. Om alle behoeften aan niet-drinkbaar water te dekken, is een opvangoppervlak van ongeveer 50 m2 nodig per persoon.
In bepaalde privé-residenties wordt het regenwater soms drinkbaar gemaakt. Doordat hiervoor filters nodig zijn die onderhouden moeten worden, en omwille van de gezondheidsrisico's, is het stadswater goedkoper. Verwezenlijkingen:
Vauban, Fribourg-im-Brisgau, Duitsland Ecolonia en Oikos, Nederland The foyer in Swansea, Wales Wilton Road in West Reading, Engeland
c)
Beheer van regenwater op het perceel
Het streven naar nuttige toepassingen van regenwater wanneer geen drinkbare kwaliteit vereist is, zou de bij regenweer af te voeren hoeveelheid water aanzienlijk moeten verminderen. De functie van de bufferopslagtanks die worden opgelegd voor nieuwe constructies, is de bruuske toevoer van regenwater in het rioleringsnet, die overbelasting van de riolering tot gevolg heeft, te beperken. Vanuit het oogpunt van de sanering maar ook het milieu kan men er, door het ondoordringbaar maken van de bodem te beperken (binnenpleinen, parkeerterreinen, …), voor zorgen dat het regenwater gemakkelijker in de grond kan dringen, zodat de hoeveelheid regenwater in het zuiveringsnet beperkt blijft.
2.4.4.4.
Beheer van het grijs water en van het rioolwater
Het beheer van het grijs water en het rioolwater kan steunen op ambitieuze ecologische doelstellingen. Slechts weinig collectieve woningen beschikken over een dergelijk beheer, maar het is interessant deze te vermelden bij de beste milieupraktijken, om aan te tonen dat het mogelijk is nog veel verder te gaan dan traditioneel wordt gedaan. Een voorziening voor recuperatie en nuttige toepassing van het grijs en zwart water biedt de mogelijkheid dat het verbruik van stadswater drastisch naar omlaag kan voor toepassingen die geen drinkbare kwaliteit vereisen. Het "grijs" water van de keukens en de badkamers wordt dan gereinigd in een zandfilter op het perceel. Het wordt vervolgens gebruikt in de spoelwaterbakken. Het zwart water of rioolwater wordt naar een tank geleid waarin ook het organisch afval terechtkomt. De geproduceerde biogassen worden gebruikt voor de keukenfornuizen. Het compost wordt gebruikt als 98 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
meststof. Het regenwater en het gezuiverde water komen terecht in een sloot op het perceel. Verwezenlijkingen:
Vauban, Fribourg-im-Brisgau, Duitsland Ökosiedlung Gärtnerhof, Gänserdorf, Oostenrijk
Goede praktijk: Openbare wasserij en ecologische zuivering van het afvalwater.
Sommige projecten recycleren hun afvalwater in bekkens voor natuurlijke biologische opwerking. In Folehaven in Denemarken werd een wijk uitgerust met een openbare wasserij (24 wasmachines), die water gebruikt in een gesloten circuit. Het water gaat van een septische put naar een aquacultuurbekken met biologische, minerale en bacteriologische filters. Het water dat hieruit komt, van drinkbare kwaliteit, wordt opnieuw gebruikt door de wasmachines. De dagelijkse besparing bedraagt 30 m3 water. Een ecologisch wasproduct wordt gebruikt in dit proces, om de vissen en de planten in het bekken geen schade toe te brengen.
2.4.5.
Beheer van het huishoudelijk afval
Het storten en de verbranding van huishoudelijk afval zijn verwijderingsmethoden die heel wat hinder teweegbrengen voor het leefmilieu en voor de omwonenden van deze installaties: bodemvervuiling en slechte geuren voor de stortplaatsen, luchtvervuiling voor de afvalverbrandingsovens. Deze manieren om afval te verwijderen, werden dan ook sterk teruggedrongen en een valorisatie van het afval is in de plaats gekomen: hergebruik en recyclage door de selectieve ophaling van huishoudelijk afval. Elke Brusselaar produceert gemiddeld 360 kilo afval per jaar, of ongeveer 1 kg afval per dag per persoon. We stellen vast dat als het afval correct wordt gesorteerd, het volume van de "witte zak" (niet-gesorteerd verbrand afval) kan worden verminderd met 65%. Deze problematiek moet dan ook in overweging worden genomen bij renovatie-, vernieuwbouw- en bouwwerken, om alle voorzieningen te treffen om sorteren en selectieve afvalophaling aan de bron, in de woning, te vergemakkelijken. Aan een gemakkelijke afvalsortering aan de bron, m.a.w. bij de huurder, zijn verschillende voordelen verbonden. De huurder die zijn afval moet sorteren, staat voor een gemakkelijkere taak. Hij zal dus meer en beter willen sorteren, omdat hij hiervoor geen extra inspanningen hoeft te leveren. Het sorteren neemt niet langer plaats in die hier niet voor was bestemd. Doordat beter wordt gesorteerd, zowel kwaliteit als kwantiteit, wordt ook het werk van de dienstverleners vergemakkelijkt. Onrechtstreeks zal de kostprijs van de afvalophaling hierdoor kunnen dalen, wat kan leiden tot een daling van de afvalheffing meebrengt, waarvan de huurder de vruchten zal plukken. Aan de hand van eenvoudige handelingen kan op twee vlakken worden bespaard: de kostprijs van afvalophaling en –beheer ligt immers heel hoog. Alleen de verbranding van een ton afval kost al 97 euro (Brussel produceert om en bij de 350.000 ton huishoudelijk afval per jaar), zonder de kosten van de ophalingen, de recyclage, … mee te tellen. Maar als de afvalhoeveelheden worden verminderd, zouden ook de beheerskosten gaan dalen, die elke burger van het Gewest moet betalen.
99 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Het treffen van maatregelen om de problematiek van de afvalsortering te integreren in de binneninrichting van de sociale woningen, mag niet worden beschouwd als een meerprijs voor de verhuurder. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met de nieuwe afvalbeheerswijzen van dit moment. Op termijn zou dit afvalbeheer complexer kunnen worden, om te voldoen aan de ecologische vereisten, aangezien de reglementering in de toekomst strenger zou kunnen worden. Het is dus beter de woningen nu al aan te passen aan de huidige afvalbeheerspraktijken, in de plaats van zich vast te klampen aan oude, voorbijgestreefde praktijken.
2.4.5.1.
Valorisatie
Bij tal van realisaties werd vanaf het ontwerp van de woningen rekening gehouden met de problematiek van de afvalsortering. Hiervoor moet men: • de afvalproductie meten, om na te gaan hoe de afvalstoffen verdeeld zijn volgens de sorteercircuits. Aan de hand van de grootte van de afvalstromen kan men ook bepalen hoeveel ruimte voor elke stroom moet worden voorzien in de technische lokalen bijvoorbeeld, of voor de sorteersystemen in de keuken enz. • het formaat van de technische lokalen bepalen afhankelijk van de toekomstige evolutie van de reglementeringen op het vlak van de sortering. • de technische middelen en de logistiek die aanwezig zijn in het gebouw beschrijven (opslag, uitrusting, frequentie, circulatie, hygiëne, …), om zeker te zijn dat het afvalbeheer wordt geoptimaliseerd. • afvalkokers (één stroom) weren. Ze zijn zo handig dat de gebruikers van dergelijke systemen de neiging hebben om niet te sorteren. Door de kokers weg te halen, kan ook ruimte worden gewonnen. • in de uitrustingen van de keukens de nodige ruimte voorzien voor selectieve sortering. • ergonomische uitrustingen voorzien, om gemakkelijker te sorteren. Verwezenlijkingen: Residentie Saint-Exupéry, Verberie, Frankrijk Reading (Amersham road), Engeland Gardsten, Göteborg, Zweden
2.4.5.2.
Sensibilisering en afvalpreventie
Het beste afval, is afval dat nooit werd geproduceerd. Het Brussels Gewest heeft, in zijn tweede Plan voor de Preventie en het Beheer van afvalstoffen (1998-2002), een doel vooropgesteld van vermindering van de hoeveelheid afval met 10% (in gewicht). Dit is een ambitieus streefdoel. Sensibilisering en preventie zijn de eerste vereisten. In het kader van een renovatieproject, die de problematiek van het afvalbeheer omvat, kan het interessant zijn de afvalproducenten, waaronder de sociale huurders, te sensibiliseren. Een nieuwe sorteervoorziening in de keuken kan de huurders wijzen op het belang van de afvalsortering en de werking van het beheer in het gebouw kan efficiënt blijken. 100 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Preventie gaat ook en vooral samen met de wijziging van ons koopgedrag. Het informeren van de huurders over de gevolgen van hun aankoopgedrag behoort echter niet tot de taak van de sociale verhuurder. Een sensibilisering over dit thema zou waarschijnlijk echter veel meer invloed hebben indien ze gekoppeld was aan de voorstelling van een nieuw keukensorteersysteem of een nieuw technisch lokaal dat duidelijk is georganiseerd voor een selectieve ophaling. Goede praktijk: Het beheer en de sortering van afval in Ökosiedlung Gärtnerhof in Oostenrijk gaat veel verder dan de reglementering vraagt. Op vraag van de opdrachtgever werden 7 sorteercircuits voorzien: glas, metaal, textiel, papier, plastic, compost.
2.4.6.
Opleiding en informatie: de ecologische gebaren
Een ecowoning wordt echt heel milieuefficiënt wanneer de gebruikers, die haar ecologische specificiteit kennen, gesensibiliseerd en opgeleid zijn en de ecologische gebaren in de praktijk toepassen. Dankzij goede praktijken en een goede houding, elke dag opnieuw, op het vlak van het beheer van water, energie, afval, …, kan het verbruik dat verband houdt met deze posten tot een minimum worden beperkt, en kunnen ecologischere gebaren worden aangenomen. Door sensibilisering en opleiding geven de gebruikers ecologische gebaren een plaats in hun dagelijkse activiteiten, en tegelijk verminderen ze de factuur van hun lasten. De sociale verhuurder moet niet denken dat hij hier geen verantwoordelijkheid heeft. Uit ervaring blijkt dat de huurders die gesensibiliseerd zijn voor het problematiek en de ecologische bijzonderheden van hun woning, ook meer zorg dragen voor de plaats waar ze wonen en meer betrokkenheid tonen voor het goede beheer ervan. 2.4.6.1.
Informatie over het ecologische karakter van het gebouw
Bij ecologische renovaties of de nieuwbouw van woonblokken komt het niet zelden voor dat de sociale verhuurder zijn huurders informeert over het nieuwe ecologische karakter van de aangeboden woningen. Sensibilisering kan op twee wijzen. In een brochure en een boekje kunnen de ecologische bijzonderheden van de woning worden toegelicht en gedetailleerd en kan informatie worden gegeven over de impact van de woning op het leefmilieu, en welke maatregelen werden getroffen om deze impact tot een minimum te beperken. Bij achtergestelde bevolkingsgroepen komt de boodschap echter niet altijd over als ze de informatie zelf moeten gaan doornemen. Een informatievergadering met de huurders om hen te sensibiliseren voor de milieuproblematiek, heeft meer zin voor de sociale verhuurder en de huurders. De vergadering zorgt ten minste voor een goede overdracht en een betere verwerking van de boodschap en de informatie. Naast communicatie dragen ook zichtbare acties buiten het gebouw bij tot de sensibilisering van de gebruikers. Sommige verhuurders maken gebruik van het atypische uitzicht van de hernieuwbare technologieën om deze boodschap over het ecologische karakter van hun woningen over te brengen. Verwezenlijkingen:
Residentie Salvatierra, Rennes, Frankrijk OPAC 38, Grenoble, Frankrijk 101
Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
2.4.6.2.
Informatie over de goede praktijken die verband houden met het beheer
De verhuurder kan in elke woning een boekje leggen dat tips geeft over ecologische gedragingen om water en elektriciteit te besparen, afval te sorteren, … Het normaal voorziene verbruik van water, elektriciteit, verwarming kan in dit boekje worden vermeld, zodat de huurder bijvoorbeeld kan nagaan of zijn verwarming wel goed werkt, en opdat hij geen meerkosten zou oplopen door incidenten. Verwezenlijkingen: Residentie Saint-Exupéry, Verberie, Frankrijk OPAC 38, Grenoble, Frankrijk
a)
Handvest
Door een handvest voor goede praktijken voor te stellen tussen de sociale verhuurder en de huurder, kan de belangstelling van de huurders worden gewekt, wanneer ze zien dat ze er voordeel bij hebben. Sommige verhuurders herverdelen zelfs de winst die wordt gemaakt doordat onderhoudskosten kunnen worden vermeden dankzij de goede praktijken van de gebruikers. b)
Afvalpreventie
De sociale verhuurder kan bij de sensibilisering al wijzen op het belang van "groene aankopen". Het boodschappen doen, is het ideale moment om het preventieprincipe toe te passen. Door geconcentreerd wasmiddel, onverpakte groenten en fruit te kopen en producten in individuele dosis te vermijden (tetrapakken, blikjes, …) merken we al snel dat de vuilnisbak minder snel vol raakt. Een vermindering van het afval aan de bron heeft zijn gevolgen voor de hele infrastructuur van de afvalsortering en –verwerking, zoals verbranding en ingraving. Door de heffing op het huishoudelijk afval betaalt de consument onrechtstreeks voor zijn afvalproductie. De eventuele overgang van een afvalheffing naar een facturatie volgens gewicht van de vuilniszakken, wijst op het belang van de sensibilisering voor groene aankopen. Bovendien betaalt men vaak ook minder aan de kassa!
102 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
3. TWEEDE LUIK :"GEÏNTEGREERDE DUURZAME BENADERING" OF NAAR EEN "VOLLEDIG GEÏNTEGREERD" PROJECTBEHEER. ECONOMIE, MILIEU, SAMENLEVING EN GOED BEHEER HOUDEN REKENING MET DE BEHOEFTEN VAN DE SAMENLEVING. RUIME IMPLICATIE TEN VOORDELE VAN SAMENLEVINGSPROBLEMEN. 3.1. Doel van het tweede luik Dankzij een nauwgezet gevolgde geïntegreerde milieubenadering kunnen de negatieve gevolgen van de woningen op de gebruiker en zijn milieu aanzienlijk worden beperkt. Deze benadering brengt ons dichter bij een zekere vorm van ecologische duurzaamheid. De sociale verhuurder die zich toelegt op de duurzame ontwikkeling kan de positieve impact van zijn werken aan zijn woningenpark uitbreiden en ze in een nog algemenere benadering passen. Tegelijk worden dan de negatieve gevolgen voor het milieu en de gebruiker tot een minimum beperkt en de positieve gevolgen voor het sociale milieu en de samenleving in het algemeen gemaximaliseerd, m.a.w. de sociale huisvestingssector wordt volledig opgenomen in de benadering van "duurzame ontwikkeling". Vanuit dit perspectief is het de stadsvernieuwing die wordt beoogd door deze duurzame benadering, met een sterke dimensie voor de maatschappelijke cohesie en organisatie. De solidaire economie, de inschakeling door werk, de toegankelijkheid voor gehandicapten, ontmoetingsruimten "voor goede buurtcontacten" zijn onderdelen van de sociale duurzaamheid die nog veel te veel wordt verwaarloosd in de steden van Zuid- en Midden-Europa. Het doel van een geïntegreerde duurzame benadering is gebruik te maken van "de handeling van het bouwen" als middel om de sociale verantwoordelijkheid van alle partijen die van ver of nabij bij de sociale huisvesting betrokken zijn, aan te wakkeren, en de sociale en economische duurzaamheid van het Gewest sterker te ontwikkelen. Dit tweede luik bestaat uit vier hoofdstukken waarin de actiepistes worden behandeld op een ruimer en algemener niveau, waarbij niet alleen het gebouw aan bod komt, maar ook alle implicaties van het bouwen voor de samenleving. Het overtreffen van de ecologische benadering betekent dat de impact van een domein wordt beheerst in het sociale, stedelijk ecologische en economische domein. Het beheer loopt als een rode draad door het beheer van het project en van het patrimonium. Terwijl in het eerste luik het ecologische aspect de overhand heeft, overweegt in het tweede luik het sociale en het maatschappelijke aspect. Dit tweede luik mag niet parallel worden gezien met de eerste benadering, maar wel als een ruimere benadering ten opzichte van de eerste, waarin de impact op de samenleving ook een criterium wordt dat in dezelfde mate in overweging moet worden genomen als het ecologische. In het sociale domein gaat het om het verbeteren van de sociale cohesie, de toegang van achtergestelde bevolkingsgroepen tot de nodige en degelijke uitrustingen, het verbeteren van de leefomgeving door raadpleging van de mensen op wie het project betrekking heeft. Het leefmilieu en de stedelijke omgeving profiteren op dit moment niet van een geïntegreerde langetermijnplanning bij alle werken aan de gebouwen door de publieke actoren. In elk project met betrekking tot het sociale woningenbestand kan echter al meer aandacht worden besteed aan een stedelijke esthetiek, kunnen alternatieve 103 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
stedelijke netwerken worden ontwikkeld en natuurrisico's worden beheerd. Op lange termijn zouden het de burgers zelf moeten zijn die hun stad een nieuwe morfologie geven en een nieuwe functionaliteit afhankelijk van hun bekommernissen. Alle werken aan de huisvesting hebben gevolgen voor de economie van de bouwsector. Kwesties als billijkheid en ethiek, sociale rechtvaardigheid en solidaire economie moeten worden besproken, net als de aspecten met betrekking tot de financiële montage, het draagvlak van het project enz. De economische evaluatie van een project kan net gebeuren binnen het perspectief van duurzame ontwikkeling, niet alleen voor de vastgoedinvesteringen, maar ook volgens de impact van het project op het plaatselijke economische en sociale weefsel. Dit tweede luik blijft theoretischer en minder gedetailleerd dan het eerste, aangezien het beleid van de sociale verhuurder enerzijds ambitieus zou zijn op verschillende punten zoals het respecteren van het arbeidsrecht, de economische en solidaire ethiek enz., zaken die op dit moment nog niet tot zijn prioriteiten behoren. Anderzijds heeft het Brusselse Ministerie voor Huisvesting zijn beleid sterk gericht op sociale samenhang, sociale integratie en governance, met het streven de huurders te laten meewerken aan het beheer van hun woonplaats. De Brusselse regering biedt, met haar programma's om het Gewest nieuw leven in te blazen, een gunstige context voor de participatie van de sociale verhuurders aan gezamenlijke acties met andere publieke en private actoren. De duurzamere ontwikkeling van Brussel-Hoofdstad, en met name de invoering van wijkcontracten (wederopleving in de verschillende kwetsbare wijken: vernieuwbouw van woningen, aanleg van ruimte voor ambachtelijke activiteiten, heraanleg van openbare ruimten, invoering van sociale en inspraak bevorderende initiatieven, …), geeft de verhuurder de kans om niet alleen te moeten handelen en ambitieuze duurzame projecten aan te vatten. 3.2. Sociaal Het sociale aspect bij werken aan een sociaal woningcomplex, is zeker het belangrijkste aspect dat in aanmerking moet worden genomen. De sociale actie is immers enerzijds de belangrijkste bestaansreden van de sociale woningen, en anderzijds zou bij alle werken aan sociale woningen het welzijn van de huurders op de eerste plaats moeten komen. De problemen van de leefomgeving, de sociale integratie, de gentrificatie enz. moeten deel uitmaken van de belangrijkste bekommernissen van de sociale verhuurder bij renovatie-, vernieuwbouw- en bouwwerken. De ervaring leert ons dat de sociale bekommernis, die verder gaat dan de eenvoudige terbeschikkingstelling van een woning, vaak terzijde werd gelaten in de sociale huisvesting: aanbieden van woningen die onaangepast zijn aan de behoeften van de huurders, verwaarlozing van de leefomgeving (premissen van gettovorming en problemen van verloedering…). Ook de sociale cohesie, de leefomgeving, de burgerparticipatie worden de nieuwe en belangrijkste streefdoelen van de sociale verhuurders van vandaag. Het nieuwe beleid van de Brusselse sociale huisvestingsmaatschappijen stoelt overigens sterk op deze thematieken. In een aanpak van duurzame ontwikkeling gaat het sociale aspect echter verder dan deze noodzakelijke voorwaarde. De werken aan de woningen moeten worden gekaderd in een veel ruimer perspectief.
104 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Er bestaan maar enkele voorbeelden die aantonen dat er een sterke betrokkenheid is van de overheden en de projectontwikkelaars voor de bouw van sociale woningen met een zeer ruime integratie van de sociale vraagstukken. De intentie om bouw- of renovatiewerken aan sociale woningen aan te wenden voor een sociale en maatschappelijke ontwikkeling, is niet vanzelfsprekend. De keuze voor integratie kan echter veelbelovende resultaten voorleggen in de richting van een duurzame ontwikkeling. 3.2.1.
Leefomgeving en burgerparticipatie
Volgens een meerderheid van sociale verhuurders in Europa wordt de verbetering van de sociale leefomgeving een prioritaire actie, aangezien de leefomgeving voor een deel het gedrag van de gebruikers in hun eigen leefruimte beïnvloedt. Maar de leefomgeving in de sociale huisvesting is ook de weerspiegeling van het beeld dat de bevolking heeft van de sociale huisvesting. Door de leefomgeving van de bewoners van sociale woningen te verbeteren, kan men het imago van de sociale woningen én van hun bewoners opwaarderen. De verbetering van de leefomgeving van de bewoners van een wijk, gaat langs de volgende acties: • verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimten waarop het project betrekking heeft of van de kwaliteit van de private buitenruimten: i. beplanting, groene ruimten, speelruimte voor kinderen… ii. esthetiek: stadsmeubilair, reclameborden, elektriciteitsleidingen… • het beheer van de parkeergelegenheid in de private ruimten. • van participatie tot behoud en valorisatie van het architecturale, stedelijke en landschappelijke patrimonium (met inbegrip van de biodiversiteit). De verbetering van de leefomgeving mag niet geforceerd gebeuren, zonder band met de bewoners van een wijk of een blok. De raadpleging van de bewoners lijkt een pragmatische en efficiënte benadering om hun behoeften te evalueren en vervolgens hun leefomgeving aan te passen. Verwezenlijkingen: Ökosiedlung Gärtnerhof, Gäserdorf, Oostenrijk Residentie Salvatierra in Rennes, Frankrijk Dornbirn (Ölz Bündt), Vorarlberg, Oostenrijk Viikki, Helsinki, Finland
3.2.1.1.
Participatie van de gebruikers
De participatie van de bewoners in het beheer van hun eigen residentie biedt een bijkomend actiemiddel voor een goede leefomgeving. Het zorgt voor betrokkenheid en creëert een gevoel van verantwoordelijkheid. De gebruiker zal een gebouw beter gaan respecteren wanneer hij er voor instaat. Een verhuurder die zijn huurders laat participeren, voorkomt gemakkelijker schade, vernielingen enz. De sociale verhuurder kan een systeem invoeren waarlangs zijn huurders hun informatie, vragen en bekommernissen kunnen doorspelen, zodat hij sneller en beter kan reageren. 105 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Illustratie: Duinkerke
Het project in Duinkerke combineert nieuwe technologie en een streven naar burgerparticipatie door het installateren, in de inkomhallen van een uniek systeem van interactieve terminals tussen huurders en verhuurder. Met behulp van dit instrument kunnen de huurders gemakkelijk in contact treden met de administratieve diensten van de verhuurder en informatie of vragen over dagelijkse zaken sneller doorspelen (eventuele defecten, kleine beschadigingen, enz.).
Op dezelfde manier zorgt de aanwezigheid van huurdersverenigingen of huurders in een stuurcomité ervoor dat beter rekening wordt gehouden met de bekommernissen en de wensen van de bewoners in het dagelijkse beheer van hun woning. De sociale verhuurder kan zijn acties dan nog beter afstemmen op de verwachtingen van de huurders. Het Brusselse sociale huisvestingsbeleid grijpt deze dimensie aan door toepassing van het beheerscontract dat wordt beschreven in Huisvestingsbeleid en Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 3.2.1.2.
Raadpleging van de gebruikers om rekening te houden met hun behoeften
Door raadpleging van de gebruikers – de toekomstige huurders of eigenaars – en van de buurt kan men, doordat er overleg is geweest met de verschillende actoren, vermijden dat woningen worden gebouwd die niet aangepast zijn of die de gebruiker of de buurt zelfs benadelen. Door de huurders van woningen die werken (renovatie of vernieuwbouw) moeten ondergaan, te raadplegen, kan men beter rekening houden met hun behoeften. De woning moet, voor een betere bewoonbaarheid, afgestemd zijn op het gebruik dat de bewoners ervan maken. Een onaangepaste woning verloedert snel, met gevolgen voor de gezondheid en het comfort van de bewoners. De raadpleging van de bewoners kan resulteren in een woningontwerp (bij bouw of renovatie) dat aansluit bij hun levenswijze. Indien het op de juiste manier gebeurt, kan de raadpleging van de gebruikers dan ook worden aangewend als een instrument om hun behoeften in aanmerking te nemen en eraan tegemoet te komen. In het kader van een geïntegreerde benadering van de duurzame ontwikkeling moet men mogelijk verder gaan dan de behoeften die gedefinieerd zijn in het eerste hoofdstuk van het eerste luik met voorstellen, en trachten tegemoet te komen aan een algemenere behoefte op het vlak van de leefomgeving, de organisatie van de private of publieke binnen- en buitenruimten, van de wijk en – waarom niet – van de stad? De behoefte kan worden gedefinieerd als een kwaliteit van de woning, zoals wij hebben gezien, maar ook als een kwaliteit van het leven in de residentie, de verkaveling, de wijk, of zelfs de stad. De behoefte kan blijken uit een gebrek aan semi-publieke ruimten, groene ruimten, speelpleinen, toegang tot het openbaar vervoer…
106 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
3.2.1.3.
Overleg
Overleggen met de buurt is niet iets waar de opdrachtgever zich vaak mee bezighoudt. Door het wel te doen, kan hij evenwel aantonen dat hij zijn werk niet op een eilandje uitvoert, zonder rekening te houden met de hinder die de buurt zal ondervinden (meer bepaald bij een afbraak/bouw). Door overleg kan men sneller inspelen op de hinder die het sterkst is of het meest onaangenaam in de ogen van de buurtbewoners. Tegelijk kan men, door rekening te houden met de bekommernissen van de buurtbewoners in het algemeen, criteria voor bijkomende integratie identificeren, zowel op het vlak van de architectuur (vormen, kleuren, …) als op het vlak van de organisatie van de buitenruimten. Bijvoorbeeld, slagschaduw of de belemmering van een zicht vanuit de aangrenzende gebouwen kan een bron van conflicten tussen buren zijn. De integratie van een ingreep in de buurt, de vermindering van de hinder bij de uitvoering van de werken (zelfs in een residentie, voor de fasen van renovatiewerken binnenshuis), zijn mogelijkheden om de integratie van nieuwe gezinnen en sociale huurders te bevorderen. Hun komst wordt dan niet opgevat als in het nadeel van de buurgezinnen. Een bouwwerk dat niet wordt aanvaard door de omgeving, kan de oorzaak zijn van conflicten die de sociale duurzaamheid van de wijk aantasten. Overleg met de buurt is ook de manier om te beantwoorden aan een harmonieuze ontwikkeling van de buurt, aansluitend bij de betrachtingen van elkeen, en om te vermijden dat een vorm van stedenbouw wordt opgelegd die niet aansluit bij de mensen die er wonen. Wanneer men nadenkt over een project, mag het milieuaspect niet worden vergeten. Overleg leidt zeker tot een verbetering van de algemene leefomgeving van een verkaveling, maar de integratie van het milieu is geen reflex die bij iedereen leeft, en zeker niet bij de economisch achtergestelde bevolking. Zoals heel duidelijk blijkt uit het voorbeeld van de vernieuwbouw van de voorstad van Madrid, heeft het overleg met alle actoren opmerkelijk goed gewerkt, met een sterke betrokkenheid van de wijkverenigingen. Het resultaat voor de leefomgeving en de sociale integratie is voorbeeldig, met als enige minpunt, dat men achteraf betreurt, dat het milieuaspect over het hoofd werd gezien. Want zodra de behoefte aan een degelijke woning is bevredigd, steken andere behoeften de kop op, en met name dat men wil dat er op een geïntegreerde wijze rekening wordt gehouden met het leefmilieu: kwaliteit van de ruimten, groene ruimten, beplantingen, semi-private pleintjes, energiebesparing, gezondheid, mobiliteit... Verwezenlijkingen:
Vernieuwbouw in de voorstad van Madrid, Spanje Malo in Dunkerque, Frankrijk
3.2.2.
Sociale cohesie
De projecten die betrekking hebben op de sociale huisvesting moeten een gelegenheid zijn om te voldoen aan een ruimere sociale behoefte, en dus verder gaan dan gewoon het verstrekken van een woning. De sociale verhuurder die streeft naar duurzame ontwikkeling en meer bepaald de sociale weerslag van zijn projecten in het oog houdt, moet: • de leefomstandigheden van bepaalde kwetsbare bevolkingsgroepen verbeteren (armen, uitgeslotenen, mensen in een zorgelijke toestand, vreemdelingen, bejaarden, vrouwen, kinderen, gehandicapten, zieken, …) 107 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
• een service van goede kwaliteit bieden, tegen een betaalbare prijs of huurprijs • de sociaal-professionele gemengdheid in de wijken bevorderen • de gemengdheid van activiteiten in de wijken bevorderen (woningen, handelszaken, kantoren, ontspanningsruimten), om te vermijden dat het “model “ van de slaapsteden, de levenloze kantoorwijken enz. wordt herhaald. De sociale cohesie en zelfs de stedelijke cohesie hangen af van deze gemengdheid. De verhuurder heeft dan ook zijn rol in deze cohesie, omdat hij een van de actoren is van de verdeling van het park van sociale woningen over het Gewest. Aangezien de BGHM de regering haar mening kan geven over alle vragen die verband houden met de sociale huisvesting, kan ze ook aan de oorsprong liggen van een project van stedelijke cohesie, opdat binnen deze stad een echte sociale cohesie zou ontstaan. 3.2.2.1.
Sociale gemengdheid
Om de sociale gemengdheid te bevorderen, moeten de sociale woningen zich in kleine hoeveelheden integreren in de wijken. Ondertussen is immers duidelijk dat de grote cités een negatieve invloed hebben op hun bewoners. Het beleid van de steden die het concept van stedelijke duurzame ontwikkeling toepassen, dient te zorgen voor integratie van de sociale woningen door ze te verspreiden over verkavelingen die open staan voor alle sociale klassen. De semi-private groene ruimten, de voetgangerspaden tussen de blokken en de speelpleinen voor de kinderen bieden ontmoetingsplaatsen voor "goede buurtcontacten". De verhuurder die zich wil verbinden tot een reëel perspectief van sociale ontwikkeling, dient de nodige mechanismen in te voeren voor een sociale gemengdheid in de stad. Hij heeft al een zekere bevoegdheid op het vlak van de verspreiding van de sociale huurders over de stad. Hij moet er op toezien, tijdens renovatiewerken bijvoorbeeld, dat hij geen proces van gentrificatie invoert. Elke ingreep (renovatie, vernieuwbouw of bouw) verbetert de levenskwaliteit in de woning en kan ook de buurt opwaarderen indien de ingreep betrekking heeft op de buitenkant. Na een dergelijke ingreep kan de verhuurder, dankzij de verbetering van de kwaliteit van de woning, zijn woning ook aanbieden aan huurders die beter gegoed zijn dan andere. Elke ingreep verhoogt ook de vastgoedwaarde van de woningen en trekt het sociale niveau van de mensen die toegang hebben tot de woningen naar omhoog. De verhuurder moet er dus voor waken dat hij zijn woningenpark niet "gentrificeert" of niet in dit proces stapt. Verwezenlijkingen: Vernieuwbouw in de voorstad van Madrid, Spanje Malo in Dunkerque, Frankrijk Viikki, Finland
3.2.2.2.
Gemengdheid van activiteiten
De sociale cohesie van een wijk wordt versterkt in de nabijheid van de woon-, ontspannings, werk-, en handelsruimten. De slaapstad heeft aangetoond dat ze het fenomeen van gettovorming met zich brengt, met een hele rist van sociale problemen,
108 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
verloedering enz. tot gevolg. De gemengdheid van de activiteiten en de verspreiding van de sociale woningen over de stad en het Gewest, voorkomt de versterking van de problemen die voortvloeien uit een concentratie van achtergestelde bevolkingsgroepen. Meer zelfs: de gemengdheid van de activiteiten ontsluit de sociale woonblokken, om ze beter te integreren in het stadsweefsel. Door de gemengdheid van de activiteiten te verbeteren, kan men ook de verplaatsingen van de bevolking (en de bijhorende kosten) tussen werk-, ontspannings- en woonplaats beperken. De transportnetwerken worden ontlast en de veiligheid en de bescherming van de goederen nemen toe omdat de wijken er, door de gemengdheid van de activiteiten, op geen enkel moment van de dag verlaten bij liggen. Verwezenlijkingen: Vauban in Fribourg-im-Brisgau, Duitsland De Waterspin in Den Haag, Nederland
3.2.3.
Bereikbaarheid en mobiliteit
De problemen van mobiliteit, toegang tot openbaar vervoer, collectieve uitrustingen, ontspanningsvoorzieningen en openbare diensten werden te lang verwaarloosd, net als die van de toegang tot privé-woningen voor personen met een beperkte mobiliteit. Het volgende is dan ook nodig: • verbeteren van de toegang tot publieke uitrustingen en diensten in de buurt (kleuter- en lagere scholen, verzorgingscentra, verswinkels, groene ruimten, sportcentra). • bevorderen van de gemengdheid van de stedelijke functies (wonen, werken, diensten). • aanbieden van toegangsfaciliteiten voor personen met een beperkte mobiliteit (gehandicapten, kinderen, bejaarden, …). • rekening houden met de verschillende vervoerswijzen (voetgangers, fietsers, openbaar vervoer…) Uiteraard hangt niet alles af van de sociale verhuurders, maar zij kunnen, net door te communiceren en te overleggen met alle actoren van een wijk, bewerkstelligen dat meer aandacht wordt besteed aan de toegankelijkheid voor en de mobiliteit van achtergestelde personen. Dit moet beginnen bij werken aan sociale woningen, maar moet vervolgens worden uitgebreid naar alle functionaliteiten van de stad en de wijk, handelszaken, openbaar vervoer, toegang tot de uitrustingen. De sociale huisvesting die mensen met een beperkte mobiliteit verwelkomt, moet een betere toegankelijkheid van de woning kunnen aanbieden, en een vlottere toegang tot de diensten in de buurt. Verwezenlijkingen:
Lundrethun-le-Nord, Frankrijk Vauban, Fribourg-im-Brisgau, Duitsland Engelsby, Flensburg, Duitsland
109 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
3.2.3.1.
Het transport
Pas nu wordt belang gehecht aan de toegang tot alternatieve vervoerswijzen. Het feit dat dit zolang werd verwaarloosd, heeft onder andere geleid tot het isolement van de "cités". Daarnaast is het energieverbruik dat verband houdt met de verplaatsingen van werknemers tussen hun woon- en werkplaats vergelijkbaar met het energieverbruik van de kantoorgebouwen. De nabijheid van het openbaar vervoer is essentieel in de algemene energiebalans. De parkeergelegenheid speelt ook een essentiële rol in de keuze van vervoerswijze. Het is dus duidelijk dat het sociale aspect van de mobiliteit ligt in de moeilijke toegang tot het openbaarvervoersnet, in de tijd die men verliest aan de verplaatsingen tussen woon- en werkplaats, aan de aanzienlijke uitgaven aan vervoer van de sociale gezinnen enz. Bij de inplanting van de sociale woonblokken moet rekening worden gehouden met de toegang tot het openbaarvervoersnet en de afstand van de site tot de collectieve uitrustingen. Omgekeerd moet de plaats van de sociale woningen een invloed hebben op de organisatie van het openbaar vervoer, om bepaalde bevolkingsgroepen die het zonder auto moeten stellen een mobiliteit te schenken die anders voor hen onbereikbaar zou kunnen zijn. Economisch zwakkere bevolkingsgroepen worden niet alleen vaak gehuisvest in woningen van lage kwaliteit aan de rand van de stad, maar zijn ook benadeeld op het vlak van de toegang tot het openbaar vervoer en de buurtdiensten. De nabijheid van en de gemakkelijke toegang tot het openbaarvervoersnet zijn middelen om het isolement van achtergestelde buurten te verlichten. Een transportbeleid kan gemakkelijker worden geïntegreerd in de herkwalificatie van wijken of de bouw van verkavelingen dan in unitaire operaties, die m.a.w. betrekking hebben op één gebouw. De ingrepen gaan van een gemakkelijke toegang tot het openbaar vervoer tot de organisatie van wijken zonder wagen (parkeren aan de rand), via de combinatie van alternatieve vervoerswijzen en autoverkeer, maar met een sterke prioriteit voor alternatieve vervoerswijzen (te voet, met de fiets, …). Wanneer de werken aan sociale woningen worden gepland in een geest van wijkontwikkeling of duurzame stad, moet de sociale verhuurder er, samen met de partners van het openbaar vervoer, aan denken zijn operaties te kaderen in een herstructurering van de vervoersnetten. Deze geleidelijke herstructurering moet op termijn leiden tot een gemakkelijkere toegang tot het openbaar vervoer en de alternatieve stedelijke mobiliteit. Verwezenlijkingen: Vauban in Fribourg-im-Brisgau, Duitsland Cryghywel Televillage, Wales Ecolonia, Nederland Viikki, Finland
3.2.3.2.
Toegang voor personen met beperkte mobiliteit
De toegankelijkheid van de woningen voor gehandicapten, bejaarden, … biedt naast een bijkomende sociale gemengdheid de mogelijkheid dat deze personen thuis kunnen blijven en niet in gespecialiseerde tehuizen opgenomen moeten worden. De sociale cohesie en gemengdheid worden hierdoor versterkt. 110 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Reglementering: GSV
De GSV (Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening) vermeldt, in titel IV, deze bekommernissen over bouwwerken die toegankelijk zijn voor het publiek. Deze titel waarborgt goede toegangsmogelijkheden voor mensen met een beperkte mobiliteit. Het verkeer van personen met een beperkte mobiliteit wordt zowel binnen als buiten de gebouwen gewaarborgd. Deze titel voorziet normen aangaande de toegang tot de gebouwen: minimumbreedte voor toegangswegen, kenmerken van de hellingen en van de ingangsdeuren. Titel IV voorziet bovendien normen voor de toegang tot parkings. Liften en trappen dienen ook te worden aangepast aan de personen met beperkte mobiliteit. De sociale huisvesting zou er baat bij hebben de bepalingen van de GSV, die van toepassing zijn op voor het publiek toegankelijke gebouwen, over te nemen.
Verwezenlijkingen: Vauban in Fribourg-im-Brisgau, Duitsland Ecolonia, Nederland Engelsby, Flensburg, Duitsland
3.3. Stedelijk milieu Het eerste luik over de geïntegreerde milieubenadering van de bouw- en renovatiewerken aan woningen, behandelt hoofdzakelijk de pistes om de impact van de woningen op het milieu en de gezondheid tot een minimum te beperken van hun ontwerp, over de uitvoering van de werken en de exploitatiefase, tot het einde van hun gebruiksduur. De "milieuas" van een eerder "geïntegreerde duurzame" benadering, verschilt slechts weinig van de zuivere milieubenadering. Enkele bijkomende punten verdienen echter enige aandacht. Bepaalde noties zoals de mobiliteit, de "territoriale cohesie" of de natuurrisico's zouden er baat bij hebben als ze beter in aanmerking werden genomen in de benaderingen gericht op de verbetering van het milieu. Op dezelfde manier zijn er, naast de eisen van een landschappelijke invoeging van de gebouwen of van een ruimtelijke oriëntatie afhankelijk van de klimaatomstandigheden, andere overwegingen die voortvloeien uit de stedelijke duurzaamheid die geïntegreerd moeten worden in de benadering, zoals de kwestie van de stadsvernieuwing, van de compacte stad, van het transportbeleid enz. 3.3.1.
Site en leefomgeving
Wij hebben het al gehad over de vraag en de implicaties die betrekking hebben op de site, en die van de leefomgeving. De leefomgeving werd vooral aangesneden vanuit een sociale ooghoek, maar wat werd behandeld geldt ook vanuit het oogpunt van het milieu. Hoewel de beplanting van de onmiddellijke omgeving van de sociale woningen, de aanleg van groene ruimten en speelpleinen en de ontwikkeling van het openbaar vervoer en alternatieve vervoerswijzen afhangen van het niveau van de verbetering van de sociale omstandigheden van de leefomgeving, blijven deze acties toch een stap in de richting van een betere integratie van de milieubekommernissen in een stedelijke omgeving. Om de leefomgeving aangenaam te maken, moet echter een bijzondere aandacht worden besteed aan de integratie in het landschap en de fraaiheid van de woningen. Wanneer een bouw- of renovatiewerk betrekking heeft op de buitenkant van de 111 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
gebouwen, hangt de integratie in de site en de wijk vanuit een esthetisch oogpunt enerzijds af van een stedelijke cohesie en anderzijds van de algemene leefomgeving die de stadsbewoners willen verbeteren. Vanuit dit perspectief kan het behoud van het plaatselijke waardevolle architecturale patrimonium zorgen voor de ontwikkeling van een harmonieuze omgeving. De systematische afbraak van oude gebouwen die plaats moeten ruimen voor nieuwbouw, moet worden vermeden. Het behoud van het waardevolle architecturale patrimonium zorgt voor een gemakkelijkere integratie van de gebouwen in hun omgeving. Met een aantal realisaties is men erin geslaagd een architecturaal, cultureel en traditioneel patrimonium sterk te valoriseren. De demontage en het hergebruik van materialen door selectieve afbraak, maken het mogelijk het traditionele en streektypische uitzicht van de omgeving te bewaren (door het uitzicht van de typische en lokale bouwmaterialen). Het behoud van gevels of elementen van het oude gebouw bevordert ook de integratie van het nieuwe gebouw, doordat de visuele impact ervan door een te uitgesproken contrast tot een minimum wordt beperkt. De renovatie of de bouw van sociale woningen in kleine eenheden van 15 tot 20 woningen bevordert overigens ook de visuele integratie. Een klein aantal woningen zal immers geen te grote stempel drukken op de landschappelijke omgeving22. Verwezenlijkingen: Residentie Taviel in Saint-Omer, Frankrijk The Foyer, Engeland Cryghywel Televillage, Wales
3.3.2.
Stedelijke netwerken
Het voertuigenverkeer is verantwoordelijk voor heel wat hinder: luchtvervuiling, emissies van broeikasgassen en vooral CO2, maar ook vermoeidheid, stress enz. Het in de praktijk brengen van een ecologische stedenbouw impliceert dus een tweede manier om de stad uit te denken, en vooral het beheer van de verplaatsingen dat de economische vitaliteit van een gemeente en de levenskwaliteit van haar bewoners beïnvloedt. Een sterkere vermenging van de functies in de steden en de wijken is een fundamentele maatregel om de afstand tussen woning, werk en uitrustingen te verkleinen. Het bevordert een nieuw evenwicht tussen het verkeer van de voertuigen en dat van tweewielers en voetgangers. De ontwikkeling van het openbaar vervoer is een absolute noodzaak om het milieu te beschermen en de kwaliteit van de lucht en het leven in een stedelijke omgeving te behouden. Het is dan ook van het grootste belang dat het openbaar vervoer aantrekkelijker wordt en beter gaat aansluiten bij de behoeften. Verplaatsingen met de fiets of te voet moeten aangemoedigd worden door het netwerk van fiets- en voetpaden uit te werken en een aangenaam en veilig klimaat te creëren voor de wandelaars. In het kader van de verbetering van de levenskwaliteit in de woonzones kan men stadspleintjes aanleggen om het autoverkeer te verminderen, 22
Tegelijk gebeurt de integratie ook op een sociaal niveau. De aanwezigheid in een wijk van een beperkt aantal personen van een andere categorie wordt beter aanvaard. De sociale gemengdheid gaat er op vooruit. Het negatieve effect van de groepering per sociale categorie verdwijnt. 112 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
voorrang te geven aan de voetgangers, de speelpleinen veiliger te maken, het parkeren te beperken enz. De opdrachtgever heeft een taak in deze problematiek van de alternatieve vervoerswijzen en de buitenruimten. Elke ingreep die hij uitvoert aan zijn woningenpark moet erop gericht zijn de toegang van de bevolking tot alle diensten, uitrustingen van de stad te bevorderen, met behulp van toegankelijke, efficiënte en economische vervoerswijzen. Hij kan de integratie van de wijk in de stad verbeteren door woon- en ontmoetingsplaatsen te creëren voor alle inwoners van de stad, door netwerken te creëren tussen de verschillende woningen. Op die manier kan hij gedwongen verplaatsingen vermijden, de infrastructuren verbeteren voor milieuvriendelijke verplaatsingen met weinig geluidshinder, zoals bijvoorbeeld de voetpaden tussen woningen, tussen woonblokken. Hoewel de sociale verhuurder dit niet in zijn eentje voor elkaar kan krijgen, kan hij alle bevoegde actoren, maar ook de bewoners, rond zich verzamelen om in debat te treden en een strategie uit te werken die met name het milieu en de huurders van de sociale woningen ten goede komt. De vernieuwbouw- en afbraak/bouwwerken kunnen dan rekening houden met deze strategie op lange termijn. Goede praktijk: In Delft, in Nederland, werd in de jaren '70 een campagne gevoerd voor pleintjes in de stad. De bewoners ontwierpen de aanleg van hun straat in overleg met de gemeentelijke technische diensten. Het resultaat was een aanpassing van de ruimte die de omwonenden ertoe aanmoedigde rekening te houden met de aanplantingen in de buurt van hun woning, en deze ook te onderhouden. Een op die manier aangelegde ruimte wint aan warmte en intimiteit.
Verwezenlijkingen:
Residentie Salvatierra, Rennes, Frankrijk Vauban in Fribour-im-Brisgau, Duitsland Cryghywel Televillage, Engeland Ökosiedlung Gärtnerhof, Gänserdorf, Oostenrijk Oikos, Nederland
3.3.3.
Beheer van de natuurlijke risico's
Het beheer van de risico's voor het milieu, de gezondheid of de natuur wordt zelden ter harte genomen, vooral met betrekking tot de goedkopere woningen waartoe de sociale woningen behoren. In het eerste luik werden de acties voor verbetering van de milieukwaliteit tijdens bouwof renovatiewerken, het beheer van de milieu- en gezondheidsrisico's onrechtstreeks in aanmerking genomen. De minimalisatie van de milieu-impact van een gebouw in de loop van haar levensduur, draagt bij tot de vermindering van de aantasting van het milieu en tot het behoud van de stabiliteit van de ecosystemen (strijd tegen de klimaatontregeling). Maar door te voldoen aan de nood aan veiligheid, beheert men ook de eventuele risico's, zelfs in een stedelijke omgeving. Zelfs in de stad zijn de natuurrisico's niet onbestaand, en voor een deel zijn ze bovendien voorspelbaar, zoals de overstromingen, die zwaardere gevolgen kunnen 113 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
hebben die sterke onweders bijvoorbeeld. Een overstroming is het zwaarste natuurrisico waardoor een huizenblok in een stadsomgeving kan worden getroffen. In het Brussels Gewest leiden hevige regenbuien vaak tot overstromingen van een wijk, door de geringe doordringbaarheid van de bodem en de snelle verstopping van het rioleringsnet. Het feit dat ze goedkoop zijn, mag niet betekenen dat de sociale woningen meer blootgesteld zijn aan de natuurrisico's dan andere woningen van betere kwaliteit. In tegendeel, het verlies van goederen door natuurrampen weegt veel sterker door voor de sociaal benadeelde bevolkingsgroepen. Zij worden bovendien ook vaak het hardst getroffen. Door hun economische toestand liggen vaak alleen nog de gronden die het meest zijn blootgesteld aan externe hinder en natuurrisico's binnen hun bereik. Vanuit een perspectief van duurzame stedelijke ontwikkeling en stadsvernieuwing, via met name de ingrepen aan de sociale woningen, moet men erin slagen de risico's te beheersen of zelfs te weren. Het is onaanvaardbaar dat de sociaal en economisch kwetsbare bevolkingsgroepen ook het meest zijn blootgesteld aan verschillende risico's. De sociale verhuurder en de opdrachtgever moeten een bijzondere aandacht hechten aan de blootstelling van de sociale huurders aan verschillende bronnen van hinder en verschillende risico's. Verwezenlijkingen: Oikos, Nederland Ecolonia, Nederland
3.4. Economie en financiële impact De betrokkenheid van de sociale verhuurder/opdrachtgever bij een geïntegreerde duurzame aanpak vereist dat hij belangstelling toont voor de economische impact van de acties die hij onderneemt in hun ecologische en sociale context. Hij moet trachten de externe milieu- en sociale kosten te internaliseren en mag de kosten van de milieubeschadiging die zijn ingrepen meebrengen, niet doorschuiven naar de gemeenschap. Tegelijk moet de gemeenschap worden gesteund bij de uitwerking van alternatieve circuits, opdat de voordelen voor de gemeenschap in het algemeen en de lokale bevolking in het bijzonder tot een maximum zouden worden opgetrokken. Om de impact van een project en de gevolgen ervan voor het sociale en ecologische weefsel te beoordelen, is een grote intellectuele waakzaamheid vereist, hoewel de beoordelingsresultaten slechts een benadering zullen blijven. De reden is de complexiteit van de interacties en de omvang van de problematieken. Er is maar weinig communicatie over dergelijke evaluaties, met name doordat de geïntegreerde duurzame benaderingen relatief jong zijn en de werkmiddelen om de gevolgen van het project te beoordelen nog moeten worden ingevoerd ofwel bekrachtigd. 3.4.1. 3.4.1.1.
Naleven van het arbeidsrecht en ethische handel Arbeidsrecht
Hoewel België, net als andere Europese landen, beschikt over een sterke reglementering op het vlak van de sociale bescherming van de werknemers in het algemeen en de arbeiders in de bouw in het bijzonder, zouden de bouwbedrijven kunnen worden beschouwd als sociaal verantwoordelijk. Dit is echter niet altijd het 114 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
geval. Omwille van onder andere een tekort aan geschoolde arbeiders en een hoge loonkost in een sector met extreem kleine winstmarges, wordt veel gebruik gemaakt van "zwartwerk" en worden zelfs illegale arbeiders ingezet De sociale verhuurder en de opdrachtgever mogen, vanuit een sociaal verantwoordelijke benadering, alleen die ondernemingen selecteren die garanderen dat ze een code van goed sociaal gedrag hanteren. De garantie dat de regels over de sociale bescherming worden toegepast, is een absoluut minimum. De ondernemingen die hun werknemers goede werkomstandigheden garanderen (loon, werkuren, veiligheid op de werkplaats, kwaliteit van de uitrusting om het werk minder zwaar te maken en voor een betere individuele bescherming …) worden met voorrang gekozen door de opdrachtgever die zich ertoe verbindt de sociale verantwoordelijkheid te bevorderen. 3.4.1.2.
Ethische en billijke handel
De ethische en billijke handel is ontstaan uit de bekommernis van de consument die steeds gevoeliger is voor de kwaliteit van de producten die hij koopt, op het vlak van zowel gezondheid, milieu als samenleving. Het koopgedrag van de westerse consument wordt rationeler en verantwoordelijker, hoewel dit voorlopig vooral beperkt blijft tot de courante consumptiegoederen. Hij kijkt met name naar de productie- en verkoopsomstandigheden van de goederen, die hij beslist te kopen met kennis van zaken. De sociale verhuurder en opdrachtgever, wiens benadering algemener is en geïntegreerd in een ecologische aanpak, kan zich ook bezighouden met het ethische en billijke karakter van de geïmporteerde producten en materialen die hij wil gebruiken in zijn woningen. Het is dan ook belangrijk de betekenis van deze twee uitdrukkingen te kennen. • de ethische handel beoogt het bevorderen en ontwikkelen van goede werkomstandigheden bij de producenten. • de billijke handel – een beweging waarvan de verkoop in een stroomversnelling is geraakt op de Europese en Noord-Amerikaanse markt – is een sociale handel die streeft naar uitwisselingen waar iedereen beter van wordt. Het beoogt, van producent tot consument, een correcte vergoeding van het werk van de producenten in ontwikkelingslanden, die zich er in ruil toe verbinden dat ze de fundamentele mensenrechten respecteren, zoals: verbod op kinderarbeid, verbod op gedwongen arbeid (slavernij), niet-discriminatie tussen mannen en vrouwen, tussen mensen van verschillende etnische herkomst of godsdienst, controle van de arbeidsuren, vrijheid zich aan te sluiten bij een vakbond, enz. Dit geeft de opdrachtgever de zekerheid dat de producten en materialen werden geproduceerd in naleving van het arbeidsrecht en met respect voor de menselijke waardigheid. Hiervoor kan het nodig blijken: • een etnische traceerbaarheid van de producten en materialen te eisen. • producten of materialen uit de ethische handel te gebruiken (vooral bij import). • producten en materialen te kiezen van ondernemingen die hun ecologische en sociale verantwoordelijkheid opnemen. De billijke en ethische handel is vandaag immers nog (vrijwel?) onbestaand voor de producten en materialen die worden gebruikt in de bouwsector. Door van de 115 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
ondernemingen die materialen of producten vervaardigen voor de bouw te eisen dat ze de ethische en billijke normen hanteren, stimuleert de opdrachtgever de uitbreiding van de ethische en billijke handel naar andere sectoren dan die van de consumptiegoederen. 3.4.2.
Solidaire economie
Er bestaan steeds meer structuren voor sociale interpretatie of die werken volgens de principes van de solidaire economie in de banen van de bouwsector. De sociale verhuurder/opdrachtgever kan er zowel in zijn renovatiewerken als bij de afbraak/bouw van sociale woningen, voor opteren vooral met sociale ondernemingen te werken. Hij bevordert de economische integratie door het werk van uitgesloten bevolkingsgroepen (armen, gehandicapten, etnische minderheden, …). Het feit dat een beroep wordt gedaan op ondernemingen voor sociale herinschakeling betekent voor de opdrachtgever niet noodzakelijk een zwaardere financiële verbintenis. Omwille van het sociale en educatieve karakter van deze onthaal- en opleidingsstructuren blijft de kostprijs van hun interventie lager dan die van een traditionele onderneming. Externe subsidies garanderen de werking van de structuren en de opleiding van het te integreren personeel door begeleiders die tegelijk toezien op de kwaliteit van het geleverde werk. Er zijn ook voordelen verbonden aan het combineren van een milieusensibilisering en een professionele opleiding. De afbraakwerken met recuperatie van materialen, sorteren en revalorisatie zijn een voorbeeld van een dergelijke interventie van ondernemingen van de sociale economie. Om de efficiëntie van dergelijke interventies te vergroten, kunnen deze ondernemingen worden vergoed door de doorverkoop van recuperatiematerialen indien de interventie zich hiertoe leent, zoals blijkt uit het voorbeeld van de vernieuwbouw van de oude gevangenis van Saint-Omer tot sociale woningen, die onder andere werd uitgevoerd door oud-gevangen. Zie de illustratie van het hoofdstuk Bouwplaats met lage impact van het eerste luik. Goede praktijk: In het kader van haar steun aan de werken met "Haute Qualité Environnementale" aan de sociale huisvesting in Rijsel wenst de Communauté Urbaine van Rijsel de samenwerking met ondernemingen van de sociale economie te bevorderen. In dit perspectief wil ze zelfs programma's uitwerken om toekomstige sociale huurders in het kader van een opleiding voor beroepsinschakeling te betrekken bij de werken aan hun toekomstige woning. Indien deze mensen worden betrokken bij de renovatie of de vernieuwbouw van hun toekomstige woning, zullen ze ook meer respect krijgen voor hun woning en meer zorg besteden aan het onderhoud en aan de kwaliteit van het uitgevoerde werk. De sociale huurder doet ook financieel zijn voordeel, door de daling van het aantal interventies en herstellingen die toe te schrijven zijn aan een gebrek aan zorg of respect van de huurders.
Verwezenlijkingen:
Residentie Taviel in Saint-Omer, Frankrijk Lundrethune-le-Nord, Frankrijk
116 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
3.4.3.
Economische evaluatie van het project
In elk project, en vooral degene die kaderen in een benadering van het type duurzame ontwikkeling, is de economische beoordeling van het project van cruciaal belang. Op die manier kan de coherentie van het project worden beoordeeld, op zowel ecologisch als sociaal vlak. Door een grondige evaluatie van de kostprijs van de algemene investering moet men de samenhang kunnen bewaren met bijvoorbeeld de aanvankelijk nagestreefde milieu-implicatie. De algemene kwaliteit van het project, zoals het in het begin werd bepaald, kan te lijden krijgen onder een financiële tegenvaller, onvoorziene kosten. Een niet voorziene uitgave leidt gewoonlijk, langs de kant van de opdrachtgever, tot besnoeiingen in de uitgaven die verband houden met een verbetering van de ecologische of sociale kwaliteit. Hiervoor moeten een grondige evaluatie van het project in termen van • investeringskosten, • exploitatiekosten, • onderhoudskosten, en een evaluatie in termen van • algemene kosten en • vermeden kosten het mogelijk maken de keuzes voor acties voor verbetering van milieu en samenleving te rechtvaardigen en te valideren. Deze evaluatie moet ook beter aangeven in welke mate de verhuurder zich verbindt inzake de ecologische en sociale verantwoordelijkheid. De sociale en ecologische meerwaarde blijven echter uiterst moeilijke zaken om economisch te beoordelen, maar kunnen wel een indicatie geven van het engagement van de verhuurder in het domein van de duurzame ontwikkeling. 3.4.3.1.
Financiële impact
De financiële impact van een project en van de ecologische en sociale maatregelen die het inhoudt, worden beoordeeld door de volgende zaken te integreren in de levenscyclus van het project: • de algemene kostprijs onderhoudskosten.
van
het
project:
investerings-,
exploitatie-,
• vermeden kosten, en gerealiseerde besparingen. • internalisering van de externaliteiten • vermeden kosten van de gevolgen van de externaliteiten Op het einde van deze evaluatie zou het project leefbaar moeten zijn op lange termijn, aangezien zowel de ecologische als de sociale gevolgen zich op lange termijn zullen laten voelen. Een sociale verhuurder die zich een onmiddellijke rendabiliteit voor ogen houdt, verliest de moed bij de benadering van de duurzame ontwikkeling. Zoals veel van de maatregelen van een geïntegreerde milieubenadering (eerste luik) de gebruikers van een eco-woning en de sociale verhuurder een zekere rendabiliteit garanderen, zo is 117 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
een geïntegreerde duurzame benadering economisch veel minder rendabel voor de verhuurder dan voor de maatschappij in haar geheel. Deze duurzame benadering zou beter beschouwd worden als een kans voor de verhuurder om zijn ecologische en sociale verantwoordelijkheid op te nemen en te erkennen, en om de echte kosten van de gestelde handelingen voor de maatschappij te dragen. 3.4.3.2.
Gevolgen voor het lokale economische weefsel
De impact van een project dat wordt uitgevoerd volgens een duurzame benadering, moet ook de ruimere bekommernissen omvatten, om een zo lokaal mogelijke economie te bevorderen door: • lokale activiteiten te creëren of te versterken (zoals revalorisatiecircuits voor bouwafval, ondernemingen van de sociale economie…). • rechtstreeks, onrechtstreekse, langdurende en lokale werkgelegenheid te creëren door een goede keuze van ondernemingen, zowel onderaannemers als fabrikanten van bouwproducten en –materialen. • de lokale hulpbronnen en productie (materialen, uitrustingen) zoveel mogelijk te valoriseren. Door de economische gevolgen te bevorderen, kan men de economie herlokaliseren door de gewestelijke structuren nieuw leven in te blazen. Dit is een manier om de economische duurzaamheid in het Gewest te bevorderen. Onrechtstreeks draagt de sociale verhuurder dus zijn steentje bij tot de integratie in het economische weefsel van de achtergestelde bevolkingsgroepen, aan wie hij al een woning aanbiedt. Dit is een eerste stap in de richting van een deugdzame wisselwerking, want als deze bevolkingsgroepen profiteren van de herlokalisering van de economie, dan profiteert de sociale verhuurder ook van een betere financiële gezondheid doordat hij woningen kan aanbieden aan een bevolkingsgroep met een hoger levensniveau. 3.5. Beheer Beheer is een benadering van goed beheer die alle actoren die van ver of van dichtbij betrokken zijn bij een project samenbrengt, zodat ze hun kennis, behoeften, ideeën, percepties, … met betrekking tot het project kunnen uitdrukken. Governance zorgt ervoor dat het project zo goed mogelijk voldoet aan de verwachtingen van alle betrokken partijen. Door governance een plaats te geven in het beheer van zijn projecten, heeft de sociale verhuurder alle kansen om ze beter te laten aanvaarden aan zijn kant. De projecten die worden geleid onder een goede governance, hebben extra kwaliteiten doordat alle betrokken partijen hun mening kwijt kunnen, als deskundige, als gebruiker, als financier, als omwonende enz. Een maximaal aantal elementen wordt dus in aanmerking genomen, om het beste resultaat te bereiken. 3.5.1.
Op participatie en partnerschap gerichte benadering
Governance baseert zich op een participatieve benadering die de opdrachtgever, de bouwdirectie, de beheerder, de financiers, de openbare of private instanties die betrokken zijn bij het project en zelfs de gebruikers samenbrengt. Zoals wij eerder al hebben gezien voor de verbetering van de sociale kwaliteit van de projecten, ontpopt governance zich als een instrument voor projectbeheer dat steeds meer wordt gebruikt. Vanuit een meer methodologisch oogpunt is het aangewezen:
118 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
• zich te richten tot de doelgroep van het project (gebruikers, …) en iedereen die de gevolgen van het project draagt. • de juiste partners samen te brengen • de behoeften en de kennis van elkeen in aanmerking te nemen om de impact van het project te beheersen, de integratie ervan te optimaliseren en zich ervan te vergewissen dat het relevant is en afgestemd is op de vooropgestelde doelstellingen. • alle interne en externe actoren die betrokken zijn bij het project samen te brengen om constructieve interacties tussen actoren te bevorderen. • hen aan te moedigen hun standpunt met betrekking tot het project te uiten (door een geformaliseerde procedure), om zoveel mogelijk parameters te integreren (theoretische en praktische kennis en expertise). Hun bijdragen met betrekking tot de juiste thematieken verzamelen. • hen zoveel mogelijk te betrekken bij de besluitvorming, om te garanderen dat alle ondernomen acties van het project rechtmatig zijn. • hen systematisch te informeren over de genomen beslissingen en de evoluties van het project, met het oog op een transparantie die borg staat voor een optimaal projectbeheer. De op partnerschap gerichte benadering in een project, betekent ook dat kan worden bezuinigd. Door een goed geformaliseerde verdelingsregel tussen gebruikers en opdrachtgevers bijvoorbeeld, kan een contract voor goed beheer van de woning toelaten dat de gebruikers worden vergoed (bijvoorbeeld door een vermindering van de factuur van de onderhoudslasten…) voor onderhoudstaken die de verhuurder niet hoeft uit te voeren dankzij het goede gedrag van zijn huurders. Een andere op partnerschap gerichte benadering tussen de sociale verhuurder en de bouwdirectie (de aannemer belast met de uitvoering van de werken) maakt mogelijk een huisvestingskwaliteit te garanderen. In een contract tussen de twee partners kan de sociale verhuurder van de bouwdirectie een huisvestingskwaliteitsniveau over een welbepaalde levensduur eisen. Deze laatste verbindt zich ertoe, op basis van zijn verantwoordelijkheid in de operatie, dat de woning over een bepaalde periode een bevredigende kwaliteit behoudt, rekening houdend met de normale slijtage. In ruil verbindt de verhuurder zich ertoe de voorwaarden van "normaal gebruik" van de woning te laten naleven: gewoontes van de gebruiker, frequentie en kwaliteit van het onderhoud, … Onder deze omstandigheden van normale slijtage mag de woning niet sneller dan voorzien aftakelen. Anders, in het geval van misbruik van de woning door de beheerder of de huurder, vervallen alle garanties. Dit garantiecontract voor de woning kan worden vergeleken met de waarborg die bijvoorbeeld wordt gegeven bij aankoop van een huishoudelijk toestel. Een dergelijk garantiecontract geeft de sociale verhuurder zekerheid over de kwaliteit van zijn investering, en garandeert hem een betere duurzaamheid. De “communauté urbaine” van Lille in Frankrijk heeft dit type van benadering ingevoerd in haar beleid van leiding van werken.
119 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Verwezenlijkingen: Malo in Dunkerque, Frankrijk Landrethune-le-Nord, Frankrijk Vauban in Fribourg-im-Brisgau, Duitsland Renovatie van de voorstad van Madrid, Spanje Ökosiedlung Gärtnerhof, Gänserdorf, Oostenrijk
3.5.2.
Beheer van de werken
Door een systeem voor follow-up en zelfevaluatie van het projectbeheer in te voeren, kan de opdrachtgever de manier waarop hij de werken aan zijn woningenpark leidt, constant bijsturen. De leider van het project kan, met het ook op een doorlopende verbetering over de volledige duur, een milieubeheerssysteem van het type ISO 14000 invoeren en een kwaliteitsbeheerssysteem van het type ISO 9000. In sommige landen, zoals Frankrijk met de vereniging voor de Haute Qualité Environnementale, werd de norm ISO 14000 aangepast aan het milieubeheer in de bouwactiviteiten en de bouw. De normen ISO 14000 en ISO 9000, die gebaseerd zijn op het principe van de doorlopende verbetering (Plan, Do, Check, Act), bieden de opdrachtgever die ze invoert een instrument voor verbetering en evaluatie van zijn prestaties in zijn projecten. De opdrachtgever weet dat zijn projectbeheer met dergelijke werkmiddelen steeds efficiënter zal worden. De (ecologische, maar waarom ook niet sociale) kwaliteit van zijn projecten kan worden verfijnd en erkend door het grote publiek. 3.5.3.
Communicatie
Het milieu en het sociale zijn transversale domeinen met een zeer groot aantal betrokkenen. Hun situatie is dusdanig dat een ecologische en sociale benadering voor hen bijna een noodzaak is geworden. Deze benadering heeft echter meer gewicht als ze steunt op een goede communicatie. De communicatie over het milieu en de samenleving is een specifieke vorm van communicatie. Ze wordt gestuurd door dialoog en ethiek. Ze steunt hoofdzakelijk op het individu: in de eerste plaats moet iedereen gedragingen van ecologisch burgerschap aannemen of er tenminste voor gesensibiliseerd worden. Een dergelijke communicatie moet op termijn worden gezien (gedragingen van ecologisch burgerschap waaraan iedereen zich houdt, bereik je niet van de ene dag op de andere…). Het is dus in wezen een langetermijnstrategie. Communicatie speelt een essentiële rol voor de opdrachtgever, of het nu is om tegemoet te komen aan de sociale en ecologische behoeften of om de specifieke aard van het project te verklaren. Als men een goed communicatieplan wil opstellen, moet men in de eerste plaats het interne publiek voor ogen houden (met als doel bij te dragen tot een gedragswijziging bij elkeen binnen de structuur van de sociale verhuurder). Vervolgens moet men zich richten tot het externe publiek (bouwdirectie, leveranciers, partners, ondernemingen, …). De milieucommunicatie richt zich ook tot de publieke opinie in het algemeen (gebruikers, buurt, …), aangezien de problematieken die verband houden met het milieu alle domeinen van de maatschappij dekken (leefomgeving, energie, vervuiling…).
120 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
Door te communiceren verbetert de sociale verhuurder zijn imago, en dus de instemming met zijn beleid van duurzame ontwikkeling. Hij vergemakkelijkt zo de leiding over zijn projecten, en verzamelt meer partners rond zich die een positieve bijdrage kunnen leveren tot zijn beleid. Door zijn communicatie draagt hij ook de ecologische en sociale waarden uit die nog onbekend zijn bij het grote publiek. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan een sterke ecologische en sociale communicatie overslaan op de andere besturen, de gewestelijke, federale en internationale instellingen. Aangezien Brussel ook de zetel is van grote groepen, zou een sterke communicatie over het ecologische en sociale beleid van de sociale verhuurder ongetwijfeld doordringen en gevolgen hebben buiten de grenzen van het Gewest, en de ideeën en nieuwe praktijken op het vlak van de ecologische en sociale verantwoordelijkheid verspreiden. Verwezenlijkingen:
Lundrethune-le-Nord, Frankrijk
Illustratie: Bij afbraak/demontagewerken, vernieuwbouwwerken of een buitenaanleg, kan de sociale verhuurder voor een stuk aan de hand van uithangborden aan de rand van de bouwplaats communiceren over de ecologische en sociale aspecten van zijn project. Zo kan een divers publiek worden bereikt, dat een nieuw beeld van de ecologische en sociale verantwoordelijkheid van de opdrachtgever kan uitdragen.
4.
CONCLUSIE
4.1. Benadering en streven naar rendabiliteit Een ecologische benadering van het type ecobouw/ecorenovatie is in de eerste plaats een synoniem van kwaliteit en ecologische verantwoordelijkheid van de opdrachtgever. We kunnen zelfs spreken van sociale verantwoordelijkheid van de verhuurder, die zijn huurders degelijke woningen aanbiedt die afgestemd zijn op hun gebruik. Naast de voldoening die het geeft om een voorbeeld te zijn op het vlak van de vermindering van vervuiling en milieu-effecten, leiden goed uitgevoerde ecologische bouwprojecten tot een daling van de kosten voor de opdrachtgever, de beheerder en de huurder. Deze benadering garandeert ook de gebruikskwaliteit op termijn (functionaliteit, aanpasbaarheid, veiligheid, …) en verhoogt de waarde van het project. De kostprijs van een milieu- en mensvriendelijk project moet worden gemeten aan de hand van zijn algemene rendabiliteit op middellange termijn, d.w.z. rekening houdend met de initiële investering, maar ook met de exploitatie- en onderhoudskosten gedurende de eerste jaren van gebruik. De praktijk leert ons dat de opdrachtgevers een bijkomende investering van 5% tot 15% aanvaarden. Ecologische bouwen kost niet meer. Het is rendabel op middellange termijn, 3 tot 5 jaar, en in elk geval binnen de 10 jaar (kostelijke technologieën buiten beschouwing gelaten). De initiële bijkomende investering wordt ten minste gefinancierd door de energiebesparingen. Hetzelfde geldt voor de maatregelen om te bezuinigen op water.
121 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
De exploitatiebesparingen worden hoofdzakelijk gemaakt: • op het energieverbruik: besparing van 25 tot 60% door superisolatie, de prestaties van de verwarmingsinstallatie, een zuinige elektrische installatie, het bioklimaatconcept, het gebruik van hernieuwbare energieën, … • op het waterverbruik (zuinige uitrustingen, recuperatie van regenwater, …). De besparing op water kan 25 tot 50% bedragen, en nog veel meer in het geval van ecologische installaties voor waterrecyclage. Andere, minder substantiële maar toch aanzienlijke besparingen kunnen nog worden geboekt in tal van andere domeinen, zoals de behoefte aan onderhoud, in de bouwtechnieken, de optimalisatie van de bouwplaats enz. De complexe werkelijkheid van de milieuproblematieken, en a fortiori in het domein van de huisvesting, bemoeilijkt elke economische of ecologische beoordeling van maatregelen die worden genomen omwille van de vele interacties tussen doelgroepen. Indien een vloerbekleding wordt gekozen omwille van het onderhoudsgemak, is dit dan verenigbaar met het streven naar een optimaal hygrothermisch comfort voor een minimum aan verwarming? Het eerste luik geeft een vrij goed beeld van waar te gedeeltelijke ontwerpbenaderingen en te geïsoleerde competentiedomeinen toe kunnen leiden. Vandaag is de bouw en de renovatie van woningen met een lage energiebehoefte bijvoorbeeld niet langer een zaak van de architect en de algemene aannemer (ruwbouw) alleen. Het vereist daarentegen de medewerking van alle geledingen van de bouwleiding, en met name een energie-ingenieur en een bouweconoom. En een energie-ingenieur is meer dan een warmte-energiedeskundige! Het probleem van de performante woningen is immers niet langer alleen thermisch van aard: elektriciteit, alle gebruik bij elkaar, is een essentieel onderdeel van de factuur van de gezinnen geworden. De benadering die in deze gids wordt voorgesteld, zal spectaculaire resultaten geven. De algemene energiefactuur (alle gebruik bij elkaar genomen) zal sterk dalen met 25 tot 50% en zelfs meer door het gebruik van hernieuwbare energieën. Maar we kunnen nog verder gaan indien een diepere beschouwing wordt aangevat met de sociale opdrachtgevers, en indien zij bereid zijn verder te gaan in hun sociale missie dan vandaag nog van hen wordt verwacht. De keerzijde van het energieaspect is dat de keuze van minder vervuilende bouwproducten of –methoden een hogere kostprijs kan meebrengen, aangezien het om een nog beperkte markt gaat. Sommige van deze markten zijn in volle expansie, zoals die van ramen die weinig warmte geleiden en de circuits voor het sorteren en revaloriseren van bouwafval. De kostprijs van de aantasting van het milieu kan echter niet worden geraamd. De kostprijs van de reglementeringen die steeds verder gaan, beperkt deze "meerprijs". Er kan ook worden bespaard bij de investering: geen airconditioning dankzij een goed klimaatontwerp, betere capaciteit van de uitrustingen, performante uitrustingen, optimaal beheer van de werken, … De vermindering van de CO2-emissies leidt tot een bijkomend winstpotentieel bij de invoering van heffingen op broeikasgasemissies. De ecobouw vermindert overigens de potentiële risico's van een bouw doordat deze worden geanalyseerd (nabijheid van een natuur- of industrieel risico, de waarschijnlijke evolutie van een reglementering, de evolutie van de behoeften van de gebruikers: bijvoorbeeld de kosten van asbestverwijdering en de huidige problematiek van de Vluchtige Organische Stoffen). Doordat ze de levenskwaliteit van de gebruikers verbetert, draagt een geïntegreerde milieubenadering ook bij tot de vermindering van de 122 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
problemen van ongemak, ongezondheid, onbewoonbaarheid van de woningen door een doordacht ontwerp en een keuze van gezonde bouwtechnieken en -materialen. Een geïntegreerde milieubenadering vereist een uiterste nauwkeurigheid en een uitstekende voorbereiding in elke fase van het project. het milieu moet in aanmerking worden genomen bij het opstellen van de planning, bij elke studie, bij de uitvoering, evenals tijdens de exploitatie en tot op het einde van de levensduur van het gebouw. De notie meerprijs die vaak naar voren wordt geschoven om de relevantie van een performant gebouw te beoordelen, is evenwel niet echt geschikt om het gestelde probleem te kenschetsen. De echte vraag luidt immers: wordt het financiële evenwicht van de werken wel gerespecteerd, ondanks de stijging van de kostprijs van het gebouw? Drie luiken moeten aan een analyse worden onderworpen. We benadrukken dat deze strikte handelswijze benadering kan worden toegepast op elke nieuwe beschikking in de huisvesting, vooral indien het niet om een vitale eis gaat: bijvoorbeeld de installatie van een badkuip of extra stopcontacten. De drie luiken die bestudeerd moeten worden, zijn de volgende: • is de financiering van de operatie mogelijk in het kader van de beschikkingen die eigen zijn aan de sociale sector? • is de hieruit voortvloeiende stijging van de “evenwichtshuur” verenigbaar met de conventionele huurprijsplafonds? • wat is de financiële balans voor de huurder die zijn huur ziet stijgen en zijn lasten afnemen? Uit tal van Europese voorbeelden blijkt dat deze evenwichten in het algemeen zonder probleem worden gerespecteerd, en dat de jaarlijkse winst voor de huurders enkele honderden euro's kan bedragen. Het is vandaag dan ook nodig de toestemming te krijgen van de Overheden om het huurprijsplafond te verschuiven, zodat de huurders van een algemene besparing kunnen genieten van de combinatie "huur + lasten". Het is immers duidelijk dat er voldoende oplossingen zijn om de factuur van de woningen, en met name de energiefactuur, te doen dalen. Het enige wat moet gebeuren, is andere werkwijzen hanteren, samen ontwerpen "in overleg met alle actoren" en een zekere weerstand ten overstaan van vernieuwing te overwinnen. De energiebeheersing lijkt immers een uitstekend instrument in handen van de Overheden om het aandeel van de woning in het budget van de gezinnen te verminderen, omdat de inspanningen die reeds werden gedaan door te investeren, nog worden versterkt: elke geïnvesteerde euro (verhoging van de kostprijs van het gebouw) leidt tot een besparing op de lasten ten bedrage van twee euro. Deze energiebeheersing is ook een eerste stap in de richting van een grotere milieuverantwoordelijkheid in de twee andere domeinen waarop de bouw betrekking heeft en in de inaanmerkingneming van de behoeften van de gebruiker. De opdrachtgever die een ruimere plaats wil toebedelen aan de internalisering van de externaliteiten (die m.a.w. zijn verantwoordelijkheid ten volle wil dragen, zowel op ecologisch als sociaal vlak), moet de gevolgen gaan identificeren en evalueren, in een poging correctieve maatregelen aan te reiken. In tegenstelling tot de traditionele economische benadering die de externaliteiten uitsluit of de ecologische en sociale kosten niet internaliseert, zijn de Geïntegreerde duurzame benadering" en de "Geïntegreerde milieubenadering", in mindere mate processen die nogmaals, wat hun essentiële bestanddelen betreft, ontsnappen aan elke kwantificatie van de 123 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
resultaten. Op dit moment kan dus niet worden gesteld dat ze exact zijn opgenomen in de "rendabiliteitsberekeningen”. 4.2. Benadering en opnemen van verantwoordelijkheid De milieubenadering is een proces voor projectontwerp of –begeleiding dat, in elke fase van een programma (van aanleg, renovatie, vernieuwbouw, bouw of demontage) de negatieve impact op het milieu en de gebruikers, de risico's voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid, de verstoring van het natuurlijk biologisch evenwicht en de ontginningen van grondstoffen, biomassa en energie tot een minimum wil beperken. Met andere woorden, het doel is de plaatselijke en wereldwijde, rechtstreekse, onrechtstreekse of in plaats en ruimte uitgestelde impact op de fauna, de flora, de ecosystemen, de levenskwaliteit, de hernieuwbare rijkdommen, de mens en de maatschappij tot een minimum te beperken, te voorkomen en/of te compenseren. Deze benadering bestaat uit drie pijlers: • de gedetailleerde inventaris van de ecologische, sociale, reglementaire en sanitaire behoeften en eisen, met integratie van de ecologische en menselijke context, met inbegrip van een toekomstvisie (van de gevolgen op lange termijn voor de mens en het milieu). • de huidige en voorlopige staat van de wetenschappelijke kennis, met toepassing van het voorzorgsprincipe, de huidige en voorlopige staat van de reglementeringen. • de intenties die gepreciseerd zijn door de Opdrachtgever (indien mogelijk verklaard en begeleid door bevoegde deskundigen), met inbegrip van de methode die is voorzien voor de evaluatie en de eventuele correcties met terugwerkende kracht die nodig zijn voor de duur van het project (managementsysteem). Het opnemen van milieuverantwoordelijkheid in de werken aan de woningen, begint vaak met energiekwesties die veelal bovenaan staan op de lijst van de aangebrachte verbeteringen. Dit is tegelijk een centraal thema met betrekking tot de huidige ecologische problemen, maar zoals we hebben gezien, ook een middel om de economische leefbaarheid van de projecten te garanderen. Andere verbeteringen van de levenskwaliteit (comfort, gezondheid) en het respect voor het leefmilieu (ecobeheer, groene bouwplaatsen, …) voegen zich bij de verschillende niveaus van integratie en betrokkenheid in de ecobouwprojecten. Een duidelijke kijk op de financiële middelen, de bevoegdheden en de doelstellingen die moeten worden bereikt, moet het mogelijk maken het milieu- en sociale beleid van elk ondernomen project te bepalen. Het is belangrijk dat, bij elke ecologische benadering van de milieu- en sociale kwaliteit, een projectbeoordeling wordt uitgevoerd (totale kostprijs, vermeden kosten, sociale en ecologische meerwaarde, …). De follow-up en de opgedane ervaring na de uitvoering moeten het mogelijk maken een efficiënte benadering van doorlopende verbetering aan te vatten, zoals in elk efficiënt beheerssysteem. De algemene benadering van verbetering van de ecologische en sociale kwaliteit in de ingrepen aan de woningen, bevordert de verschuiving naar een duurzame ontwikkeling in dit domein. Ze mag niet worden gezien als een verplichting, maar als een middel om het collectieve voordeel te doen toenemen. Het bewijs hiervoor werd gegeven door de 124 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
verschillende sociale huisvestingsmaatschappijen, door steden en gewesten in Europa, die dergelijke benaderingen momenteel veralgemenen. De geleidelijke investering van de BGHM en van de OVM's in een ecologische en sociale verantwoordelijkheid, krijgt ook een bijkomende weerklank door de bijzondere situatie van Brussel. Communicatie voeren over de ecologisch en sociaal verantwoordelijke ingrepen aan de sociale woningen, heeft gevolgen voor de sensibilisering van de lokale bevolking, en zelfs buiten de grenzen van het Gewest. 4.3. Hoe voortgaan? Door haar ecologische, sociale en economische dimensies zet de duurzame ontwikkeling ons ertoe aan de inrichting en stedenbouw anders te gaan bekijken in de werken aan de sociale woningen. Het spoort ons aan onze praktijken opnieuw te bekijken, in een gedeelde democratische benadering, zowel sociaal als ecologisch: de stadsvernieuwing. De gewestelijke en para-publieke structuur van de BGHM met haar netwerk van OVM's waarover zij de voogdij heeft, biedt de mogelijkheid werken van ruimtelijke ordening uit te voeren op gepaste schaal. Aan de hand van deze structuur kan men zich breder openstellen voor de bescherming van het natuurlijke en menselijke erfgoed, voor een coherente en duurzame vernieuwing van onze steden door een sociale en menselijke ontwikkeling te bevorderen. De verzoening van het sociale deel, het streven naar een sociale gemengdheid, de diversiteit van functies, de integratie van de milieubekommernissen in de stad zijn hiervan de essentiële onderdelen. In het kader van de nieuwe territoriale en sociale beleidslijnen moet men wel rekening houden met de sociale huisvesting. In dit opzicht is de bewustwording van de lagere overheden en de sociale verhuurders in Europa zeker bevorderlijk voor de invoering van patrimoniumstrategieën voor de ontsluiting en de herkwalificatie van wijken, die vaak een echt grondkapitaal vertegenwoordigen. Tegenover de problemen die de stad met zich brengt – vervuiling, verstoppingen, autoverkeer, sociale breuken en sociale wijken, slechte uitrusting, ligging buiten het centrum, verplaatsingstijden, kostprijs van de infrastructuren – biedt de herkwalificatie van de woonwijken volgens de principes van de duurzame ontwikkeling een alternatief met een groot potentieel. Vaak is eerst een herstelling nodig van het wederzijdse vertrouwensklimaat, veel tijd en doorzicht en overleg en een consensus met de betrokken bevolkingsgroepen. Moet men vernieuwbouwen, afbreken en weer opbouwen? Op welke manier, wat zijn de bekommernissen? Het antwoord is uiteraard complex en al deze acties lopen gewoonlijk door elkaar. Het is essentieel dat men de wijk bekijkt in een ruimer kader, integraal deel uitmakend van de stad, om nieuwe stedelijke en sociale samenhangen te creëren, zonder de aangrenzende weefsels die we op dit moment kennen, weer te moeten opbouwen. De toepassing van de principes van de duurzame ontwikkeling in elk project dat de sociale verhuurder onderneemt, lijkt op het eerste zicht een goed idee van de benadering die nodig zou zijn bij werken aan de woningen. De programma’s van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om de stad nieuw leven in te blazen, gevoerd door de regering met hoofdzakelijk wijkcontracten (wederopleving in verschillende kwetsbare wijken: vernieuwbouw van woningen, aanleg van ruimten voor ambachtelijke activiteiten, heraanleg van openbare ruimten, invoering van sociale en op participatie gerichte initiatieven, …) bieden de perfecte gelegenheid om de geïntegreerde duurzame benadering in te voeren, aan de hand van partnerschappen. 125 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
Het ontstaan van een synergie tussen de actoren van de stad, met inbegrip van haar bewoners, met respect voor de principes van de duurzame ontwikkeling, kan leiden tot het ontstaan van nieuwe stedelijke en sociale ordeningen. Dit vereist een sterke bereidheid van de opdrachtgevers, sociale verhuurders gesteund door de overheden. Zij moeten nieuwe vaardigheden aanleren, en nieuwe manieren van werken en beheren. Ze zullen zelf moeten evolueren om de huidige praktijken te laten evolueren door er nieuwe bekommernissen in te integreren. 5.
BIBLIOGRAFIE
Construction et santé, Guy Archambault, Bâti & Santé, december 1997. L'architecture écologique. Dominique Gauzin-Muller. Le Moniteur. 2001. Récit d'opérations: HQE et logements sociaux. Revue éditée par le CERDD. 2002. Logement social et Haute Qualité Environnementale. Les cahiers de la qualité environnementale #5. Alsace Qualité Environnement. 2001 Mieux vivre et mieux bâtir avec l'environnement. Les cahiers de la qualité environnementale #1. Alsace Qualité Environnement. 1998 La terre est notre maison, Françoise Jadoul, Edition Luc Pire, 2002. Le Guide de l’habitat sain : Habitat Qualité Santé clefs en main, Drs Suzanne et Pierre Déoux, Medieco éditions, 1997.
126 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004
6.
BIJLAGEN
6.1. Elektriciteitsverbruik van de huishoudelijk toestellen volgens type
De sociale huisvesting met laag verbruik. O.Sidler, Enertech. Juni 2000
De sociale huisvesting met laag verbruik. O.Sidler, Enertech. Juin 2000 127 Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het BHG
6.2. Vergelijking van materialen Grijze energie (kWh/m³)
Dikte (cm)
Voor R = 2 m².°C/W Superisolerend glas / driedubbel glas
2,2
-
Polyurethaan
6
1 000
Geëxtrudeerd polystyreen
7
850
Rotswol
8
150
Glaswol
8
250
Vlaswol
8
-
Geëxpandeerde kurk
8
310
Geëxpandeerd hout
8,4
-
Bulk hennep
9
-
Geëxpandeerd polystyreen
9
450
Geëxpandeerde klei
20
250
Lichte leem d=0,3
20
-
Licht hout d=0,5
24
180
Spaanplaat d=0,6
28
2 000
Monomur baksteen d=0,8 / 0,9
32
675
Sneeuw (niet vastgedrukt d=0,2)
32
-
Cellenbeton d=0,4 / 0,5
34
300
Zwaar hout d=0,8
46
-
Puzzolaanbeton d=1,0
80
-
Zachte kalksteen d=1,7
200
-
Ongebakken stenen d=1,8
220
110
Volle bakstenen d=1,9
220
1 200
Holle bouwstenen 20x20x50 d=1,0
220
410
Beton 350 kg/m³ d=2,2
360
900
Harde kalksteen d=2,4
440
-
Graniet d=2,7
700
-
128 BIM-Rapporten nr 22 – mei 2004