CONCEPT INSPREEKREACTIES CONCEPT PAARDENNOTA MIDDENMIDDEN-DELFLAND
Inleiding De concept nota heeft vanaf dinsdag 9 november 2010 tot en met dinsdag 7 december 2010 ter inzage gelegen. De nota was eveneens digitaal te raadplegen op de gemeentelijke website. De beleidsnota schetst een visie op de ontwikkelingsmogelijkheden van paardenhouderijen in relatie tot het beleid voor en de waarden van de melkveehouderij, recreatie, landschap, cultuurhistorie, flora en fauna en dierenwelzijn. De beleidsnota geeft richting aan de ontwikkeling van de paardensector, biedt hiervoor ruimte, maar geeft ook spelregels in relatie tot de waarden van het gebied die, waar nodig, de groei begrenst. In het kader van de inspraak zijn de volgende reacties ontvangen. Reacties 1. Brief d.d. 17 november 2010 van Neville Stables, Zwethkade 25, 2636 KE Schipluiden; 2. Brief d.d. 23 november 2010 van L.J.M. Keijzer, Oostveenseweg 13b, 2636 EC Schipluiden; 3. Brief d.d. 2 december 2010 van Marjolijn Olsthoorn, Oostveenseweg 4, 2636 ED Schipluiden; 4. Brief d.d. 3 december 2010 van W. van Haaster-den Toom, Oostveenseweg 7, 2636 EC Schipluiden; 5. Brief d.d. 6 december 2010 van C.H. van ’t Hoog, Klaas Engelbrechtsweg 1, 2636 DM Schipluiden; 6. Brief d.d. 6 december 2010 van Platform Veilige Recreatie voor Men(s) en Paard, p/a Oostveenseweg 17, 2636 EC Schipluiden; 7. Brief d.d. 6 december 2010 van Verboon Veulenopfok, Oostveenseweg 17, 2636 EC Schipluiden; 8. Brief d.d. 7 december 2010 van FNRS, de heer J.P. Duijndam, Postbus 3040, 3858 CA Ermelo. Algemeen Wat er aan vooraf ging Alvorens inhoudelijk in te gaan op de inspreekreacties hebben wij er behoefte aan om in zijn algemeenheid het volgende op te merken. De gemeente Midden-Delfland heeft in haar Gebiedsvisie een streefbeeld neergelegd voor 2025. In dit streefbeeld wordt de melkveehouderijsector benoemd tot een belangrijke economische drager als producent en als beheerder van het landschap. Daarbij is zelfs het thema “koe in de wei” bedacht (thema IV blz. 34 e.v. van de Gebiedsvisie). In dezelfde visie is aangegeven dat het Landschapsontwikkelingsperspectief Midden-Delfland®2025 (LOP) de kaders en de ruimte verschaft voor de schaalvergroting, bedrijfsverbreding en het veranderen van de functies van agrarische gebouwen. Het LOP is eind 2009 vastgesteld in de gemeenteraad van Midden-Delfland en in de gemeenteraden van de gemeenten Maassluis, Vlaardingen, Schiedam, Delft en de deelgemeente Overschie. Het LOP spreekt zich duidelijk uit over het houden van paarden in Midden-Delfland. In het kader van de inspraakprocedure van het LOP is aan dit onderwerp zelfs een afzonderlijk thema gewijd. Ondanks de genoemde visies bleek er toch behoefte te bestaan aan een nadere verdiepingsslag/nuancering, waarin met name aandacht werd gevraagd voor de positie van de bestaande paardenhouderijen en waarin spelregels konden worden opgesteld voor landschappelijke inpassing. Bovendien bestond er behoefte om de in het LOP geformuleerde uitgangspunten, waarop wij hierna nog kort in zullen gaan, nader uit te werken. Dit laatste heeft geresulteerd in de nu voorliggende “Paardennota Midden-Delfland, beleid voor paard en landschap”. Hierna volgen de belangrijkste passages uit het LOP met betrekking tot paarden Het Landschapsontwikkelingsperspectief Midden-Delfland®2025 In het kader van de beantwoording van de inspraakreacties op het LOP werd het volgende opgemerkt. “Vanuit de aanliggende steden (“de gebruikers”) en vanuit de agrarische bedrijven en paardenhouderijen in het Midden-Delfland gebied is er vraag naar meer ruimte voor het paard. De draagkracht van de bodem van het open polderlandschap legt echter beperkingen op aan een
uitgebreide ontwikkeling van paardenhouderijen en van ruiter- en menpaden. De veenweide ondergrond is relatief slap en nat, waardoor paarden snel schade aan het landschap en aan paden toebrengen. Binnen het LOP wordt op het gebied van paarden en mogelijke ontwikkelingen onderscheid gemaakt tussen het landbouw kerngebied en de randen van het Midden-Delfland gebied. De laatste zijn in het bijzonder de beheergebieden van het Recreatieschap plus de Broekpolder. Uitgangspunten landbouw kerngebied Volwaardige paardenhouderijen zijn in Midden-Delfland alleen economisch voldoende draagkrachtig wanneer het zeer grootschalige, intensieve bedrijven zijn. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met de relatief hoge grondprijzen en de ongunstige bodemkundige situatie voor paarden in Midden-Delfland. Dergelijke grootschalige bedrijven gaan echter niet samen met het algemene uitgangspunt “koe in de wei”. Het is de melkveehouderij in het landbouwkerngebied die ook in de toekomst de agrarische identiteit van Midden-Delfland bepaalt. Kortom, de paardensector is geen alternatief voor de melkveehouderij als hoofdpijler van het landbouwkerngebied. Er is in het landbouwkerngebied dan ook geen ruimte voor ontwikkeling van zelfstandige paardenhouderijen. Bestaande paardenhouderijen kunnen hun huidige activiteiten op basis van hun bestaande rechten blijven continueren. Op de langere termijn zal hier binnen de grenzen van het landbouwkerngebied geen ruimte meer voor zijn. Een uitzondering hierop is het indeeltijd houden van een gemaximaliseerd aantal paarden als ondergeschikte activiteit op agrarische bedrijven. Nieuwe inrichtingen van erven voor deze activiteit dienen te geschieden volgens de ontwikkelingsprincipes boerenerven langs de Gaagweg en boerenerven langs de linten elders in Midden-Delfland. Mocht de agrarische functie (koe in de wei) komen te vervallen (een melkveehouder stopt met zijn bedrijfsvoering) dan komt ook het recht op het houden van paarden te vervallen. Beheer Het houden van paarden en beheer van weidevogels kan vrij goed samengaan. Goed beheer en juiste afspraken zijn hierbij noodzakelijk. Daar waar paarden als ondergeschikte activiteit op agrarische bedrijven worden gehouden kan met de betreffende agrariër worden bekeken welk beheer de weidevogelkwaliteit kan stimuleren. Dit beheer zal echter bij voorkeur niet worden toegepast in natuurgebieden. De “koe in de wei” is ook hierbij weer leidend. Uitgangspunten Randen Midden-Delfland Ruimte voor paarden wordt binnen het LOP voornamelijk gegeven aan gebruiksgerichte paardenactiviteiten aan de randen van het gebied. Recreatieve doelstellingen kunnen worden gerealiseerd binnen de grenzen van de beheergebieden van het Recreatieschap plus de Broekpolder. Binnen deze grenzen is er ruimte om paardenactiviteiten te ontplooien. In praktijk zal dit voornamelijk neerkomen op het uitbreiden van bestaande maneges en pensionstallingen, maar de vestiging van een enkel nieuw bedrijf op een passende locatie is ook mogelijk. Voor ontwikkeling van hippische activiteiten is wellicht ruimte in de Kandelaar, mits goed ingepast in de omgeving. Een andere mogelijkheid voor dit soort activiteiten is ter hoogte van de Veranda aan de Nieuwe Waterweg, waar de grondslag beter is.” Binnen deze kaders en met in acht name van hetgeen hierover tijdens de behandeling van het LOP in de raadscommissie en gemeenteraad is opgemerkt is de nu voorliggende nota tot stand gekomen. Samenvatting inspreekreacties Ad. 1 (brief Neville Neville Stables) De nota stelt dat intensieve paardenbedrijven in het agrarisch gebied niet samengaan met de kwaliteitsdoelen op het gebied van natuur en landschap. Het gevolg is zoveel regels en beperkingen dat het houden van paarden zeer wordt bemoeilijkt (voorbeeld: eis van 2 paarden per hectare). Dit geldt evenzeer voor de eisen die worden gesteld aan organisatie van het erf, beplanting en bebouwing. Geconcludeerd wordt dat de nota erg veel rekening houdt met het landschap en minder met de bestaande en toekomstige paardenhouderijen. Verzocht wordt de nota te herzien. 2
Ad. 2 (brief L.J.M. Keijzer) Inspreker merkt op dat op zijn locatie al sedert 1996 paarden worden gehuisvest en dat hij ook is opgenomen in het paardenbakkenbeleid van de gemeente. Inspreker meent hieraan ook rechten te kunnen ontlenen. Inspreker heeft niet de intentie om nog uit te breiden en ziet erop toe dat er geen overlast ontstaat voor de omgeving. Verzocht wordt om in overleg tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen. Ad. 3 (brief Marjolijn Olsthoorn) Inspreekster merkt allereerst op dat door het alsnog opnemen van het onderwerp: “dierenwelzijn” de nota aanmerkelijk is verbeterd. Voor het overige wekt de gemeente in de nota de indruk dat zij geen voorstander is van een florerende paardensector in Midden-Delfland. De paardensector wordt van de negatieve kant belicht, terwijl betere resultaten bereikt kunnen worden vanuit een positieve benadering. Paardenhouderij kan zeer positief bijdragen aan het behoud en de ontwikkeling van het gebied, geeft een economische impuls en heeft een grote recreatieve functie. Om een dergelijk beleid op te kunnen stellen is veel inhoudelijke kennis nodig. Het opstellen van het beleid had dan ook beter uitbesteed kunnen worden aan een ter zake deskundige instantie. Vervolgens gaat inspreekster inhoudelijk per hoofdstuk in op de nota. Hoofdstuk 2 Begrippen a. De beschrijving van paardenfokkerij/opfokbedrijven is incorrect. b. De omschrijving van accommodatie gerichte (niet grondgebonden) pensionstallen is niet juist. c. De beschrijving van maneges is onvolledig. d. De beschrijving van een paardenbak/buitenrijbaan is niet juist. e. De beschrijving van een stap/trainingsmolen is incompleet. Hoofdstuk 3 Huidig beleid a. Het opfokken van paarden zou gewoon zijn agrarische bestemming moeten houden. b. Uit de formulering op blz.15 dat productiegerichte paardenhouderij waarschijnlijk niet te weren is op gronden met een agrarische bestemming blijkt dat de paardennota geschreven is vanuit het uitgangspunt om paarden te weren uit het gebied, in plaats van richting te geven aan de ontwikkeling van de paardensector. Hoofdstuk 4 Kansen en bedreigingen a. De stelling dat ongecontroleerde groei van paardenhouderijen het voortbestaan van agrarische bedrijven bedreigt is insinuerend. b. Niet eens met de stelling dat de paardensector maar in beperkte mate bijdraagt aan de economie van het gebied. c. Niet eens met de stelling dat paardenactiviteiten als ondergeschikte, verbrede functie alleen financieel interessant zijn wanneer hierin niet of nauwelijks extra wordt geïnvesteerd. d. Niet eens met de opmerking dat de paardenhouderij in Midden-Delfland economisch geen sterke positie heeft. e. In de omschrijving van het open weide gebied ontbreken de paarden en de schapen. f. Niet eens met de benadering van de volumes van rijhallen. Deze zijn niet groter dan de stal bij een veehouderijbedrijf. g. Niet bij alle bedrijfstypen in de paardenhouderij is de grasproductie een belangrijke factor. Het is ongenuanceerd om dit in zijn algemeenheid voor alle paardenbedrijven te stellen. h. Het ophogen van veengronden met zand moet op een vergissing berusten. Dit is namelijk een onmogelijke opgave. Geen enkele bedrijfsmatige paardenhouder in Midden-Delfland zal dit proberen. i. Niet eens met de opmerking dat veengronden zeer slecht of ongeschikt zijn voor aanleg ruiterpaden. Voorbeeld zijn de schelpenpaden die door ruiters worden gebruikt. j. Niet eens met de stelling dat er teveel paarden worden gehouden in de broedtijd. Het aantal koeien dat geweid wordt is veel groter. Er is geen verschil in het weiden van koeien of paarden als het om nestbescherming gaat. k. Niet eens met het genoemde nadeel dat begrazing door paarden in recreatiegebieden heeft (afname openbaar gebied). Er loopt nu een schaapskudde rond die ook beperkingen veroorzaakt voor de toegankelijkheid. l. Op het afgebeelde kaartje (blz.24) ontbreekt de geplande door te trekken A-4. 3
m. Verzoekt de bestaande paardenhouderijen op gelijke wijze te behandelen als de veehouderij wanneer het gaat om de regeling Gebiedsvisie Geur en Geurverordening. Paarden zijn ook vee net als geiten, schapen en koeien. Door onderscheid te maken kunnen er problemen ontstaan met bestaande bebouwing die niet agrarisch meer wordt gebruikt, omdat de geurafstanden niet kunnen worden verkleind tussen paardenhouderij en gevoelige bestemmingen. Hoofdstuk 5 Visie a. Meent dat het argument van de natte slappe bodem een excuus is van de gemeente om Midden-Delfland ongeschikt te verklaren voor paardenactiviteiten. Tussen het houden van paarden en koeien op deze grondsoort bestaat weinig verschil. Dit argument zou uit de nota moeten. b. Niet eens met de stelling dat volwaardige paardenbedrijven alleen economisch voldoende draagkrachtig zijn als er sprake is van zeer grootschalige intensieve bedrijven. c. Omdat niet wordt aangegeven bij welk aantal paarden er sprake is van een intensief paardenbedrijf is de stelling dat dergelijke bedrijven niet samengaan met de gestelde kwaliteitsdoelen niet houdbaar. d. Paardenhouderijen moeten niet worden gezien als een bedreiging, maar als een kans om het platteland te behouden en te ontwikkelen, jonge ondernemers een toekomst te bieden en te voorzien in een sportieve/recreatieve behoefte. Door de benaderingswijze van de gemeente wordt de paardenhouderij in een negatief daglicht geplaatst. e. Er is meer haalbaar dan de in de nota genoemde situaties, namelijk grote, moderne bedrijven die het polderlandschap kunnen onderhouden en verbeteren. Bovendien zorgen kleine stallen, particulieren met een hobby en parttime paardenhouders voor verrommeling van het landschap. Merendeels zijn dit ook mensen zonder agrarische achtergrond. f. Niet eens met de voorgenomen maatregelen die worden genoemd om in de agrarische gebieden alleen het houden van paarden toe te staan als ondergeschikte (verbrede) functie bij volwaardige agrarische bedrijven. Voor bestaande bedrijven is het noodzakelijk te kunnen groeien. Gesignaleerd wordt dat het gebied de afgelopen jaren steeds minder geschikt is geworden voor de veehouderij. Betwist wordt dat het houden van maximaal 15 paarden economisch rendabel is. Gesteld wordt dat grotere paardenbedrijven meer kwaliteit leveren op het gebied van landschappelijke inpassing, economisch een goed resultaat leveren en kunnen werken aan het welzijn van paarden. g. Stelt dat het vestigen van nieuwe paardenhouderijen zonder beschikbaarheid van uitgestrekte weidegrond niet haalbaar is en vanuit het oogpunt van dierenwelzijn ook niet wenselijk. h. Niet eens met het voorstel om de meeste bestaande paardenhouderijen geen ruimte te bieden voor groei van het aantal paarden, maar wel ruimte te bieden voor kwaliteitsverbetering. Verbeteringen gaan alleen samen met groei. Hoofdstuk 6 Spelregels landschappelijke inpassing en natuurbeheer a. Bezwaar tegen het uitgangspunt van 2 paarden per ha. Hierdoor stijgt onnodig de vraag naar grond. Belangrijkste is dat er met verstand wordt geweid. b. De tweede foto op blz.31 wekt een verkeerde indruk. Dit is geen foto van een weiland, maar van een slecht onderhouden paardenbak of paddock. c. Bezwaar tegen de richtlijnen voor de opbouw van het erf. Hierbij is maatwerk nodig. d. Bezwaar tegen het verbieden van verlichting van paardenbakken en paddocks buiten het bouwperceel. Verlichting is nodig in het kader van de veiligheid. e. Bezwaar tegen het beperken van het aantal voorzieningen bij deeltijdpaardenhouderijen. De kennis om dit goed te kunnen beoordelen is bij de gemeente niet aanwezig. f. Bezwaar tegen het principe dat bij nieuwe bebouwing aansluiting moet worden gezocht bij de karakteristiek van de bestaande bebouwing. In de moderne paardenhouderij worden de genoemde materialen niet meer gebruikt. g. Bezwaar tegen de gebruikte voorbeeldfoto’s op blz.38. Deze referenties kloppen niet met de werkelijkheid. h. Bezwaar tegen de suggesties op blz.39 als voorbeelden van geschikte bouwwerken. i. Bezwaar om zo laag mogelijke lichtmasten te gebruiken. Juist hoge lichtmasten veroorzaken geen overlast. Hoofdstuk 7 Uitvoering en handhaving a. Bezwaar tegen het vereiste om bij een nieuwe aanvraag voor een (deeltijd)paardenhouderij een bedrijfsplan en een landschapsplan te overleggen, gemaakt door een deskundige 4
landschapsarchitect en/of stedenbouwkundige. Deze hebben geen verstand van paardenhouderijen. b. Bezwaar tegen het zo nodig inschakelen van een agrarisch deskundige. Dit moet een instantie zijn met kennis uit de paardensector (KNHS,FNRS e.d.). c. Bezwaar tegen de milieutoets als dit plaatsvindt bij bestaande bedrijven die willen uitbreiden. (motivering zie ook hoofdstuk 4 onder m.). d. Bezwaar tegen de eis dat nieuwe bebouwing door een architect moet zijn ontworpen. Nieuwe melkveestallen hoeven ook niet door een architect ontworpen te zijn. e. Bezwaar tegen het feit dat vergunde en bestemde paardenhouderijen op grond van bestaande rechten gevestigd mogen blijven, maar niet mogen groeien. Aangezien er nu geen enkel bedrijf is vergund c.q. bestemd wordt feitelijk de hele sector lamgelegd. Naast de genoemde bezwaarpunten heeft inspreekster ook nog enkele opmerkingen over: 1. de vergroting van het bouwperceel. Dit zou voor paardenhouderijen naar 1,5 ha kunnen. 2. de wijze van beweiding. Waarbij in feite wordt geconcludeerd dat alles valt of staat met goed onderhoud en dus de inzet van de ondernemer. 3. de wens van de gemeente om nieuwe volwaardige bedrijven te vestigen aan grotere wegen met aparte fietspaden. Dit is een onhaalbare wens. 4. de verkeersaantrekkende werking van paardenhouderijen. Die volgens inspreekster wel meevalt. 5. het uitgangspunt om uit te breiden achter de bestaande bebouwing zal nauwelijks voorkomen in de praktijk wen kan dus niet worden gehanteerd. Conclusie van inspreekster. De nota bevat teveel beperkende factoren voor de bestaande ondernemers met paarden. Door het ontnemen van groeimogelijkheden wordt verrommeling in de hand gewerkt. Midden-Delfland is gebaat bij grote(re) goed lopende paardenbedrijven. De sector paardenhouderij in Midden-Delfland kan een goede sparringpartner zijn van de overheid om samen de dynamiek te versterken en staat open voor suggesties. Ad. 4 (brief W. van HaasterHaaster-den Toom) a. Gevraagd wordt wanneer de nota in werking treedt en of deze ook geldt voor de nu bestaande woningen. b. Veranderen de mogelijkheden als de woning van eigenaar wisselt? c. Het weiden van hobbypaarden op gronden met een agrarische bestemming is niet toegestaan. Valt de woning en het weiland van inspreker daar ook onder? d. Inspreker is het eens met de opmerking dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing en voldoende ruimte op het bouwperceel. e. Is het niet eens met de genoemde regel van drie pony’s per hectare. 5 tot 7 pony’s per ha. voor hobby moet gehandhaafd blijven. Ad. 5 (brief C.H. van ’t Hoog) De heer van ’t Hoog heeft de volgende opmerkingen. a. Twee paarden of drie veulens per ha. is te weinig voor een (kleinschalig) fokbedrijf. b. De verbrede functie van fokbedrijf op paardenhouderij moet gehandhaafd kunnen blijven als de agrarische activiteiten worden beëindigd. c. Een maximum van 15 paarden is te weinig voor een (kleinschalig) fokbedrijf. Veulens blijven minstens drie jaar. d. Het weiden van paarden op gronden met een agrarische bestemming moet worden toegestaan. e. Paarden “kleden” het landschap ook aan. Paarden kunnen ook agrarisch zijn. Ad. 6 (brief Platform Veilige Recreatie voor Men(s) en Paard) Paard ) De inspreekreactie bevat de volgende punten. a. Geeft een aanvulling op het begrip “manege” op blz. 7. b. Voorgesteld wordt bij het hobbymatig houden van paarden het aantal te verhogen van 4 naar 57. Landelijk wordt deze norm als hobbymatig beschouwd. c. De sectorraad paarden heeft in 2009 geadviseerd om bestaande paardenhouderijen en geschikte locaties voor paardenhouderij de ontwikkelingsruimte te bieden die nodig is voor 5
d.
e.
f.
g. h.
i.
j. k.
l.
m. n.
o. p.
continuering van een bedrijf. Deze ruimte wordt gemist in de concept paardennota van MiddenDelfland (blz.9). Op blz.17 wordt opgemerkt dat de verbrede functie in het algemeen financieel interessant is als er nauwelijks investeringen nodig zijn. Opgemerkt wordt dat juist interessant wordt als er wel wordt geïnvesteerd en gemoderniseerd. De passage op blz.19 over een ongebreidelde groei die een zieltogende sector betekent acht het platform ongepast. Graag passage aanpassen. Een schuilgelegenheid voor paarden is in MiddenDelfland niet nodig. Vanwege de bodemgesteldheid lopen de paarden slechts een beperkte periode buiten (mei-oktober). De ervaring leert dat paarden de nesten van weidevogels met rust laten. Dit in tegenstelling tot de stelling op blz.21 dat het weiden van paarden in de broedtijd geringe broedresultaten zou geven. Functiemenging met andere weggebruikers is goed mogelijk, mits middels bebording goed aangegeven (blz.23). De bestaande paardenhouderijen leveren geen concurrentie op voor de melkveehouderijbedrijven. Maar met de stelling twee paarden per ha kan het natuurlijk wel een gevaar worden. Deze stelling vindt inspreker misplaatst. De oplossing moet worden gezocht in het landschappelijke met inschakeling van een landschapsarchitect (blz.27). Het maximum aantal van 15 paarden op een deeltijd-paardenhouderij moet herzien kunnen worden. Bijvoorbeeld als de economische situatie of een bedrijfsopvolging hierom vraagt (blz.27). Positief is de opmerking dat begrazing door paarden in (te ontwikkelen) natuurgebieden goed mogelijk is. Een experiment met een kudde veulens zou goed uitvoerbaar zijn (blz.29). De stelling dat het weiden van hobbypaarden op gronden met een agrarische bestemming niet is toegestaan vindt inspreker niet gepast. Het hele buitengebied van Midden-Delfland heeft een agrarische bestemming (blz.29). De meeste paarden worden niet 24 uur op het land gehouden. Bovendien is er meestal voldoende grond om tijdig om te weiden. Dit is de juiste wijze van beheer. In dit kader is het aantal van 2 paarden per ha niet relevant (blz.31). 50 m2 aan bijgebouwen voor het hobbymatig houden van vier paarden is wel krap (blz.37). Het is een goede gedachte om in de periode oktober- mei alle voorzieningen als afrasteringen uit de graslanden te verwijderen. De hoofdtoegangshekken kunnen gehandhaafd blijven. Dit komt ten goede aan het landschap. Een bouwperceel van 1 tot 1,5 ha is zeer minimaal. Om alles goed in te passen is er meer ruimte nodig (blz.42). Gehoopt wordt dat er voor de uitvoering en handhaving ter zake deskundige mensen worden aangesteld.
Ad. 7 (brief Veulenopfok Verboon) De inspreekreactie bevat de volgende punten. a. Is van mening dat zijn bedrijf wel degelijk past in het agrarisch gebied. De melkveehouderij wordt niet tekort gedaan en er wordt jaarlijks 35 ha grasland onderhouden dat er perfect bij ligt. b. Gelden de in de nota gedane voorstellen alleen voor nieuwe bedrijven? c. Wil graag een aantal veulens weiden in de natuurgebieden als experiment. d. Maakt bezwaar tegen de regel van 2 paarden per ha. e. Is het niet eens met de stelling op blz.33 dat het ophogen van grasland in zijn algemeenheid als ongewenst wordt beschouwd. Een verzoek daartoe zijnerzijds is naar de mening van inspreker door de architect netjes ingepast. f. Voor een recent ontwerp voor de uitbreiding van de opstallen is een bouwperceel van 2 ha gewoon nodig. g. Op blz.44 zijn 7 bedrijven omschreven. Betekent dit dat de andere bedrijven voldoen aan de wensen van de gemeente? Ad. 8 (brief FNRS) Het initiatief om te komen tot een paardennota Midden-Delfland wordt ondersteund. Dit komt de algemene paardensport ten goede in dit gebied. Daarbij worden de volgende kanttekeningen geplaatst. 6
a.
Op dit moment is de FNRS betrokken bij een grootschalig welzijnsonderzoek bij paarden. Het onderzoek is noodzakelijk omdat er veel aannames zijn in de paardenhouderij. Daarbij is ook het aantal paarden per ha een punt van aandacht. In dit stadium acht de FNRS het te voorbarig om akkoord te kunnen gaan met het voorstel van 2 paarden per ha. b. Het verdient aanbeveling om de bestaande bedrijven de mogelijkheid te geven in te spelen op toekomstige eisen in het kader van dierenwelzijn. De mogelijkheid het bouwblok uit te breiden hoort daar bij. c. Inspreker plaatst vraagtekens bij het aantal van 15 paarden voor deeltijdpaardenhouderijen. Er geldt een landelijke norm van 7 paarden of 17 shetlanders. Verzocht wordt om ook in deze nota genoemde aantallen te hanteren. Beantwoording inspreekreacties Reactie ad. 1(Neville Stables) De constatering dat de nota blijkbaar erg veel rekening houdt met het landschap beschouwen wij als een compliment. Dit is namelijk een belangrijke doelstelling van deze nota. Dat deze invalshoek (ingegeven door de eerder geformuleerde visies) een ander licht werpt op de paardenhouderijen is daarvan een logische consequentie. Toch willen wij aangeven dat de nota meer genuanceerd is dan inspreker doet voorkomen. In de nota wordt wel degelijk rekening gehouden met de, niet ontkende, behoefte aan mogelijkheden voor de ruitersport in Midden-Delfland. Maar het is nu eenmaal een feit dat de grondslag en de bodemgesteldheid van het gebied zich slecht verhouden met het houden van paarden. Overigens wordt aangegeven dat paarden en het landschap van Midden-Delfland niet per definitie altijd slecht samengaan. Daarom wordt in de nota een onderscheid gemaakt tussen verschillende landschapstypen: het agrarisch (kern)gebied, de randgebieden en de natuurgebieden. Daarnaast wordt expliciet ingegaan op de bestaande paardenhouderijen en worden (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden geboden, mits wordt voldaan aan de opgestelde spelregels. Daar is het criterium van een aantal paarden per hectare er slechts één van. Ten aanzien van dit laatste nog het volgende. Het aantal van twee paarden per hectare is een vuistregel om te voorkomen dat er een situatie ontstaat van een te intensief grondgebruik, maar is ook opgenomen vanuit het aspect: dierenwelzijn. In de nota zal dit nader worden toegelicht: “Het aantal paarden per ha wordt gelimiteerd vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, want het paard heeft van nature grote behoefte aan weidegang samen met andere paarden. Dit vraagt ook om een bepaalde hoeveelheid ruimte, want niet alle paarden verdragen elkaar. De regel is afgeleid van de regel van Staatsbosbeheer voor weidevogelbeheer en is dus niet geheel willekeurig gekozen. Bij nader inzien (meerdere insprekers hebben ons hierop gewezen) valt er wel iets voor te zeggen om de aantallen per hectare gelijk te stellen aan het aantal koeien op basis van de Mestwet (2,5 per ha). Wij wijzen er op dat dit onverlet laat de overige spelregels die tot doel hebben om graslanden goed te beheren en het dierenwelzijn te bevorderen. Reactie ad. 2 (L.J.M.Keijzer) De situatie bij inspreker is feitelijk die van een particulier in het buitengebied, waarbij het hobbymatig houden van paarden is toegestaan tot een maximum van vier paarden per woning. Stelselmatig heeft sinds een lange reeks van jaren een uitbreiding plaatsgevonden tot het nu bereikte aantal van 25 paarden. Deze situatie is ongewenst en dient te worden terug gebracht tot het toegestane maximum. Aangezien en sprake is van een al lang bestaande situatie zal de huidige omvang worden gedoogd. In het nieuwe bestemmingsplan buitengebied zal deze locatie onder het overgangsrecht worden gebracht. Dit is in lijn met hetgeen hieromtrent in de nota is opgenomen onder “overgangsrecht” op blz. 45. Reactie ad. 3 (M.Olsthoorn) Inspreekster is van mening dat de nota uitgaat van een negatieve benadering van de paardensector in Midden-Delfland. Vanuit deze benadering worden vervolgens de inspreekreacties geformuleerd. Wij wijzen op hetgeen wij hierover hebben geschreven in de inleiding. De nadruk van ons beleid ligt op het behouden en waar mogelijk versterken van het landschap van Midden-Delfland. De nota richt zich met name op dit aspect. Er is dan ook geen sprake van een negatieve benadering, eerder van een realistische. Inspreekster gaat vervolgens hoofdstuksgewijs in op de nota. Onze reactie volgt deze aanpak. 7
Hoofdstuk 2 Begrippen Zoals inspreekster zelf aangeeft is het complex om onderscheid te maken in verschillende bedrijfstypes in de paardenhouderij. De gemaakte aanvullingen zijn strikt genomen correct. Het idee achter de begrippenlijst in de nota is evenwel niet om uitputtend de verschillende begrippen te omschrijven, maar om op hoofdlijnen inzicht te geven in de materie en daarmee met name het accent te leggen op de landschappelijke/ruimtelijke aspecten. Zo is het bijvoorbeeld wel van belang dat fokbedrijven weiland nodig hebben, maar is het niet nodig om uitgebreid in te gaan op de inrichting en het gebruik van een stapmolen. De conclusie die inspreekster hieruit trekt, namelijk dat hieruit blijkt dat er onvoldoende kennis aanwezig is van de paardenhouderij om een paardennota op te stellen, is om deze reden dan ook onjuist. Bovendien gaat inspreekster voorbij aan de essentie van deze nota, die goed is verwoord in de ondertitel: “beleid voor paard en landschap”. Natuurlijk is hiervoor een gedegen kennis van de paardensector van belang, maar het accent ligt toch vooral op het landschap. Wij stellen voor de omschrijving van de begrippen op de volgende punten aan te scherpen: - Onder fokbedrijven wordt verwijderd dat deze zich kenmerken door een kleine binnenbak; - Bij pensionstallen wordt verwijderd “niet grondgebonden”; - Onder maneges wordt toegevoegd dat ze manegepaarden hebben; - Onder kenmerken maneges wordt het woord “rijhal” verwijderd, omdat dit hetzelfde is als een binnenbak; - Toegevoegd worden: buitenbak, paddock, stapmolen. Bewust is de term paardenbak niet zo omschreven als professionele bedrijven dit doen. Het moet namelijk ook mogelijk zijn handhavend op te treden tegen niet professioneel aangelegde, niet vergunde, paardenbakken. Hoofdstuk 3 Huidig beleid a. In de praktijk blijkt een onderscheid tussen zuiver productiegerichte en zuiver gebruiksgerichte bedrijven zeer lastig, omdat paardenhouderijen gewoonlijk verschillende soorten activiteiten combineren. Wij menen daarom dat het in juridische zin veel helderheid zal geven, wanneer alle bedrijfsmatige vormen van paardenactiviteiten in het nieuwe bestemmingsplan onder de bestemming “paardenhouderij” zullen vallen, ook als er sprake is van opfok. Deze aanpassing in de omschrijving van de bestemmingen betekent evenwel geen extra beperking voor de paardenhouderijen in Midden-Delfland, aangezien hier geen zuivere paardenfokkerijen voorkomen (niet haalbaar gezien de hoge grondprijzen). b. Het woord: “weren” is in de betreffende passage van de nota als volgt gebruikt: doordat een paardenfokkerij in het huidige bestemmingsplan onder de bestemming agrarisch valt, is het juridisch niet mogelijk dit bedrijfstype te weren op agrarische gronden. Oftewel: er valt niet op dit bedrijfstype te sturen zonder dat dit ook betrekking heeft op de gehele agrarische sector. Kortom, het gaat hier niet om “het kunnen weren” als algemeen doel, maar om juridisch de mogelijkheid te hebben richting te geven aan de ontwikkeling van de paardensector. Hoofdstuk 4 Kansen en bedreigingen a. De door inspreekster gesignaleerde zorg over het voortbestaan van de melkveehouderij in Midden-Delfland delen wij. Wij zijn, samen met de melkveehouderijsector, dan ook op zoek naar oplossingen waarbij onder andere gedacht moet worden aan de inzet van het Groenfonds, onderzoek naar een grondinstrument, verbreding, groen/blauwe diensten en de pilot duurzaam boeren. Wij zijn het niet eens met de suggestie dat de paardensector deze functie kan overnemen. De stelling dat een ongecontroleerde groei van paardenhouderijen het voortbestaan van agrarische bedrijven in het gebied bedreigen houden wij dan ook staande. b. Niet tegengesproken wordt dat de paardensector een bijdrage levert aan de economie in Midden-Delfland. Onze stelling is dat de paardensector slechts in beperkte mate bijdraagt aan de gebiedseconomie en in economisch opzicht geen alternatief is voor de melkveehouderij. Deze gegevens zijn gebaseerd op het onderzoek Gebiedseconomie Midden-Delfland (Bureau voor Economie en Omgeving Buiten van juni 2007). Dit onderzoek heeft ten grondslag gelegen aan het in maart 2008 door de gemeenteraad vastgestelde beleid ter zake. c. Uit gesprekken met deeltijdpaardenhouders in het gebied is de conclusie getrokken dat paardenactiviteiten (meestal pensionstalling) als ondergeschikte, verbrede functie bij een agrarisch bedrijf in het algemeen alleen financieel interessant is wanneer hier niet of nauwelijks 8
investeringen voor nodig zijn. Er wordt in dit verband dus nadrukkelijk niet gesproken over zelfstandige paardenhouderijen. d. Zie c. e. Inspreekster wenst dat in de omschrijving van het landschap van Midden-Delfland op blz.19 tevens wordt opgenomen: paarden en schapen. Uiteraard maken deze ook deel uit van het ons omringende landschap. De gekozen omschrijving is echter te beschouwen als een schets van de meest kenmerkende elementen van het landschap en is daarmee niet uitputtend. f. Rijhallen hebben een forse schaal (met name hoogte) en vormen daarmee een aandachtspunt voor een goede landschappelijke inpassing. Het is niet zo dat dit niet ook speelt bij grootschalige stallen bij een modern melkveehouderijbedrijf. Maar deze laatste behoort niet tot het onderwerp van deze nota. g. De genoemde tegenstelling tussen de grasproductie van een melkveebedrijf en een paardenhouderij houden wij staande. Natuurlijk is bij sommige bedrijfstypes in de paardenhouderij ook de grasproductie van belang. Wat de nota beoogt te zeggen is dat in tegenstelling tot het belang van de grasproductie bij veehouders, bij paardenactiviteiten de uitloopruimte belangrijk is. En dat, mede vanwege het verschil in graasgedrag, dit consequenties kan hebben voor de grasmat. Nadrukkelijk wordt deze stelling genuanceerd door op te merken dat dit zeker niet altijd het geval is. h. In de nota wordt niet gesuggereerd dat paardenhouders in Midden-Delfland veengronden ophogen met zand. Er wordt slechts gesteld dat dit geen goede oplossing biedt. In de spelregels op blz. 33 wordt dan ook aangegeven dat het ophogen in het algemeen als onwenselijk wordt beschouwd, omdat dit geen duurzame oplossing biedt. i. In tegenstelling tot hetgeen inspreekster meent is de aanleg van men- en ruiterpaden wel degelijk een groot probleem in de recreatiegebieden. Het voorbeeld dat inspreekster aanhaalt illustreert de juistheid van deze stelling. De door haar genoemde schelpenpaden, bedoeld voor wandelaars, worden regelmatig gebruikt door paardrijders. Het resultaat is duidelijk zichtbaar. De paden zijn nu zelfs nog nauwelijks geschikt voor de gebruikers (wandelaars) waar de paden oorspronkelijk voor bedoeld zijn. j. De analyse over de relatie tussen paarden en weidevogels baseren wij op informatie van Landschapsbeheer Zuid-Holland. Vanzelfsprekend zal de ene paardenhouder zorgvuldiger rekening houden met de weidevogels dan de andere. In de nota wordt ook uitgebreid ingegaan op de wijze waarop dit kan worden gedaan. De betreffende passage wordt hiermee ons inziens voldoende toegelicht en genuanceerd. k. Beweiding met paarden geeft duidelijk een ander beeld. Daarnaast is de combinatie met recreatievormen minder eenvoudig. De schaapskudde trekt door de Zuidrand heen. Middels tijdelijke afrastering wordt de kudde “gehuisvest”. Deze afrastering wordt telkens meegenomen, opgebouwd en afgebroken. Doordat de schaapherder veelal nabij de kudde is zijn er relatief weinig confrontaties met recreanten met honden. Hierdoor leent deze methode van beweiding (rondtrekkende kudde) zich beter dan het vestigen van een vaste kudde grazers (onafhankelijk van de soort). l. Het kaartje op blz. 24 geeft uitsluitend de bestaande situatie weer. De doorgetrokken A-4 is nog niet gerealiseerd. m. In het geurbeleid, zoals vastgelegd in de Gebiedsvisie Geur en Geurverordening (2009) wordt inderdaad geen onderscheid gemaakt tussen melkvee en paarden. Dit wijzigt niet door het paardenbeleid. De tekst op blz. 25 van de nota zal wat dit betreft worden aangepast. Hoofdstuk 5 Visie a. In de tekst op blz. 27 staat dat: “het gebied niet zo geschikt is voor paardenactiviteiten”. Hier staat dus niet dat de grond volledig ongeschikt is. Daarmee wordt alleen aangegeven dat de ondergrond een belemmerende/beperkende factor voor paardenactiviteiten is, waar rekening mee gehouden moet worden. Dat er op dit gebied wel degelijk een verschil is tussen koeien en paarden op deze grondsoort is uitgebreid en op genuanceerde wijze toegelicht op blz. 24 van de nota. b. Inspreekster geeft aan dat de grondsoort geen invloed heeft op de economische draagkracht van een bedrijf. Dit wordt gebaseerd op het feit dat ondernemers volgens haar op deskundige wijze omgaan met deze ondergrond. Dit neemt echter niet weg dat op gronden met een grotere draagkracht en lagere waterstand, zoals zandgronden, een intensievere beweiding en beweiding het hele jaar door mogelijk zijn. Net als bij het houden van koeien heeft dit financiële 9
c.
d.
e.
f.
g. h.
consequenties. Inspreekster geeft vervolgens aan dat de hoge grondprijzen niet van belang zijn omdat de bestaande paardenhouderijen zich bevinden op voormalige agrarische bedrijven en de grond dus al in bezit hebben. Maar omdat het paardenbeleid betrekking heeft op toekomstige ontwikkelingen (uitbreiding van bestaande bedrijven, verbetering van de “landschappelijke” kwaliteit van bestaande bedrijven en vestiging van nieuwe bedrijven), zijn de grondprijzen in dit kader wel van belang. Daarnaast blijkt uit een inventarisatie van de bestaande paardenhouderijen dat vrijwel alle bedrijven over te weinig grond beschikken in verhouding tot het aantal paarden. Ook wanneer als richtlijn 2,5 paarden per ha wordt aangehouden (in de conceptnota is uitgegaan van 2). Wat in het kader van het paardenbeleid wordt beschouwd als intensief blijkt al duidelijk uit verschillende passages in de nota. Op blz. 31 en 33 is dit in landschappelijke termen beschreven. In hoofdstuk 6 staan de spelregels die betrekking hebben op een extensief bedrijf. Hier wordt naast een kwalitatieve beschrijving een norm van maximaal 2 paarden per ha genoemd. Dit impliceert dat een overschrijding van deze norm als intensief wordt beschouwd. Voor de totale omvang van het bedrijf wordt in het beleid in kwantitatieve zin geen beperking gesteld, alleen in kwalitatieve zin. Het is daarom niet zinvol een kwantitatieve defenitie te geven voor een intensief bedrijf. In hoofdstuk 5 wordt een visie gegeven op basis van de in de voorafgaande hoofdstukken gemaakte analyses. In die context moet de geponeerde stelling dat: “de paardensector geen alternatief voor de melkveehouderij als hoofdpijler van het gebied is” worden gelezen. Waarom deze stelling volgens inspreekster in een verkeerde context is gegoten wordt niet duidelijk gemaakt. De conclusie van inspreekster dat door deze stelling de paardenhouderij in een negatief daglicht wordt geplaatst kunnen wij dan ook niet volgen. Bovendien wordt in de nota ingegaan op de mogelijkheden die er wel zijn voor de paardensector en is er dan ook geen sprake van een eenzijdige, negatieve benadering. In de nota is als haalbaar opgenomen: een paar zelfstandige, hoogwaardige paardenbedrijven. Dit komt in grote mate overeen met hetgeen inspreekster voorstelt (grote- , moderne paardenbedrijven die het polderlandschap kunnen onderhouden en verbeteren). Maar deze tekst bevat twee kleine, niet onbelangrijke aanscherpingen: beperking van het aantal paardenhouderijen en de nadruk op hoogwaardige in plaats van grote bedrijven. In het licht van de Gebiedsvisie en het LOP is het niet onze wens dat grote moderne paardenbedrijven het polderlandschap van Midden-Delfland gaan domineren. De voorbeelden die inspreekster benoemt als bedreigingen: “kleine stallen en particulieren met als hobby een paar pensionklanten” worden niet bedoeld in de passage over wat wel haalbaar is. Nadrukkelijk wordt hier gesproken over het houden van paarden als verbrede functie van een agrarisch bedrijf. Het buitengebied van Midden-Delfland wordt grotendeels gekarakteriseerd als agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarde en vaak ook grote natuurwaarden. De keuze om hierin primair te kiezen voor agrarische veehouderijbedrijven is een logische en vloeit voort uit de breed gedragen visie die voor het gebied is ontwikkeld en vastgelegd in de Gebiedsvisie en het LOP. Inspreekster is bezorgd over de toekomst van de bestaande paardenhouderijen, wanneer deze alleen hun bestaande rechten mogen behouden. Groei/verbetering acht zij noodzakelijk. Daaraan gekoppeld is volgens haar ook verbetering van de landschappelijke kwaliteit mogelijk. Inspreekster gaat voorbij aan de passages in de nota die specifiek ingaan op bestaande paardenhouderijen (pag. 29 en 44). Hier is aangegeven dat het doel van de gemeente is dat de bestaande bedrijven hoogwaardige bedrijven worden, die bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied (conform de spelregels in de nota). In combinatie hiermee wordt groei/verbetering van deze bedrijven niet uitgesloten. Op dit gebied zal maatwerk nodig zijn. De norm van maximaal 15 paarden per bedrijf heeft betrekking op volwaardige agrarische bedrijven die daarnaast als ondergeschikte functie paarden houden. Inspreekster gaat er in haar reactie ten onrechte vanuit dat deze norm betrekking heeft op zelfstandige paardenhouderijen. Akkoord. De zinsnede: “mits deze geen uitgestrekte weides behoeft” wordt uit de nota verwijderd. Het is geen op zichzelf staand voornemen om de meeste bestaande paardenhouderijen geen ruimte te bieden voor groei. Het voornemen is om, waar dit gewenst wordt geacht, de landschappelijke kwaliteit van deze bedrijven te verbeteren. In de praktijk blijkt echter dat een 10
aantal paardenhouderijen in relatie tot hun hoeveelheid grond veel meer paarden hebben dan de genoemde norm van 2 of 2,5 paarden per ha. Hoofdstuk 6 Spelregels landschappelijke inpassing en natuurbeheer a. Zie onze reactie onder inspreekreactie 1. Voorgesteld wordt een aanpassing naar 2,5 paarden per ha. Wij merken op dat deze vuistregel niet alleen wordt gehanteerd in het kader van de natuur- en landschapswaarden, maar ook zeer relevant is vanuit het aspect “dierenwelzijn”. Het stellen van een norm is gewenst vanuit het aspect: “handhaving”. Met de opmerking dat er met verstand moet worden geweid zijn wij het overigens van harte eens. b. De foto’s zijn slechts illustratief voor het effect dat paarden kunnen hebben op de ondergrond. c. Een juiste conclusie van inspreekster. Iedere bedrijfsvoering kent zijn eigen specifieke omstandigheden. Daarom wordt er ook gesproken over “richtlijnen” en zal er inderdaad altijd sprake zijn van maatwerk. d. Bij dit onderdeel is bewust gekozen voor het niet toestaan van verlichting buiten het erf. Eén van de kenmerkende eigenschappen in Midden-Delfland is dat het ’s nachts in de polder nog relatief donker en stil is. Dit wordt als een kwaliteit beschouwd. In zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat verlichting bij een paardenbak buiten het erf noodzakelijk is. Het is immers niet altijd zo dat het cruciaal is voor het functioneren van het bedrijf dat de voorziening in het donker wordt gebruikt. Het bedrijf kan bijvoorbeeld ook beschikken over een soortgelijke voorziening binnen het erf. Daar komt bij dat ernaar gestreefd wordt paardenbakken en paddocks zoveel mogelijk te situeren binnen het erf. Een longeercirkel wordt sowieso niet toegestaan buiten het erf. e. Er is bewust onderscheid gemaakt tussen het profiel van een deeltijd paardenhouderij bij een volwaardig agrarisch bedrijf en een volwaardig zelfstandige paardenhouderij. Het verschil in voorzieningenniveau en daarmee het karakter van het bedrijf, is zowel vanuit landschappelijk als programmatisch oogpunt van betekenis. Zo ontstaan er duidelijk verschillende bedrijfstypes in het gebied, met elk zijn specifieke kwaliteiten. Dit is gunstig voor zowel de gebruikers al de bedrijven zelf. Tegelijkertijd is het vanuit het oogpunt van landschappelijke kwaliteit gewenst om de hippische voorzieningen in het gebied te beperken. Dit wordt zo op een logische wijze bereikt. f. Het wordt niet vereist dat letterlijk aangesloten wordt op bestaande bebouwing. Aangegeven wordt dat dit een mogelijkheid is, maar ook geheel nieuwe bouwtypes behoren tot de mogelijkheden (zie blz. 41). g. Foto’s boven pag. 38: deze bebouwing heeft niet de beoogde kwaliteit en ook (oudere) beplanting zal hier niet voldoende helpen. Het is zeer ongewenst om gebouwen van deze schaalgrootte rondom of langs de hele zijkant te beplanten. Dit zware, grootschalige beplantingsbeeld is niet passend in het landschap van Midden-Delfland. Gebouwen moeten ook een eigen kwaliteit hebben. Daarvan is hier geen sprake. Ook in de melkveehouderij is een dergelijk gebouw ongewenst. Foto’s historische bebouwing pag. 38: deze foto’s zijn referentiebeelden. Het gaat er hier dus niet om deze letterlijk na te bouwen. Zoals de tekst eronder al aangeeft illustreren ze bepaalde basisprincipes in de opbouw van karakteristieke agrarische bebouwing. Deze principes zouden op een nieuwe wijze kunnen worden geïnterpreteerd, zodanig dat de gebouwen aan moderne functionele eisen voldoen. h. Foto’s pagina 39: ook hier gaat het om referentiebeelden die niet letterlijk behoeven te worden gekopieerd. Overigens is het ontwerp met de hofbebouwing gemaakt voor, en in samenspraak met, een modern paardenbedrijf. Lichtplaten zijn opgenomen in de vorm van een baan in de nok van het dak. i. Inspreekster geeft een eigen interpretatie aan het gebruik van lage lichtmasten, waardoor het effect inderdaad teniet wordt gedaan. Het is natuurlijk niet de bedoeling om de koppen omhoog te zetten, dat wordt hier ook niet bedoeld. Zie ook mede onze reactie onder 6.d. Er zijn veel factoren die van belang zijn voor een voldoende en gelijkmatige lichtspreiding (o.a. type lichtbron, afstand lichtmasten, hoogte lichtmast). Het voert ons inziens te ver om hier in het kader van deze nota nader gedetailleerd op in te gaan. Wel merken wij nog op dat het polderlandschap van Midden-Delfland een belangrijke functie heeft als rust en stiltegebied, waarbij het met name voor de fauna belangrijk is dat het hier ’s nachts nog echt donker is. Hoofdstuk 7 Uitvoering en handhaving 11
a.
Wij gaan ervan uit dat aanvrager zelf beschikt over de nodige kennis op het gebied van paardenhouderijen. Daarvoor is de inschakeling van een landschapsarchitect en/of een stedenbouwkundige niet noodzakelijk. De nota, het is al eerder gememoreerd, is echter nadrukkelijk een landschapsnota. Uitgangspunt is om paardenhouderijen op een goede en zorgvuldige wijze in het landschap van Midden-Delfland in te passen. Daarvoor is wel specifieke deskundigheid vereist. Juist het samenspel tussen aanwezige kennis over paarden bij de aanvrager en de kennis van architectuur en landschap moeten leiden tot het gewenste resultaat. b. Bij de functionele/economische beoordeling van een bedrijfstype wordt ook nu de agrarische adviescommissie ingeschakeld. Deze commissie is uitstekend in staat om aanvragen op dit onderdeel te beoordelen. Er bestaat overigens geen bezwaar tegen om hiervoor bijvoorbeeld de LTO in te schakelen. c. Zie onze reactie op inspreekpunt hoofdstuk 4 onder m. d. Wij nuanceren onze stelling over het inschakelen van een architect in die zin dat wij uitsluitend voor hoofdgebouwen, grote volumes zoals rijhallen en gebouwen die in het zicht springen (bijvoorbeeld als deze grenzen aan open ruimtes) het ontwerp van een architect verplicht stellen. Of er sprake is van een dergelijke situatie zou moeten blijken uit het advies van de stedenbouwkundige/landschapsarchitect en eventueel de welstandscommissie. e. Hier is sprake van een misverstand. Op blz. 44 worden de bestaande paardenhouderijen genoemd. Voor zover deze bedrijven nog niet als zelfstandige paardenhouderijen zijn vergund of bestemd zal hieraan in het nieuw op te stellen bestemmingsplan buitengebied een passende bestemming worden gegeven. Eveneens onjuist is de opmerking dat bestaande bedrijven niet mogen groeien. Op blz. 44 wordt met zoveel woorden aangegeven dat de gemeente in samenspraak zal gaan met de ondernemers om na te gaan op welke wijze verbetering mogelijk is voor landschap en natuur, gekoppeld aan de (ontwikkelings)wensen van de ondernemers. Tot slot geven wij nog een reactie op enkele algemene opmerkingen van inspreekster. 1. De vraag omtrent de vergroting van de bouwpercelen naar 1,5 ha zal aan de orde komen bij het nieuw op te stellen bestemmingsplan voor het buitengebied. Op welke wijze hieraan invulling gaat worden gegeven (generiek of specifiek) kunnen wij in dit stadium nog niet aangeven. 2. Al eerder hebben wij kenbaar gemaakt dat ook wij vinden dat goed ondernemerschap de basis vormt van een succesvolle bedrijfsvoering. Dit geldt overigens niet alleen voor de paardenhouderijen. Wij constateren helaas dat er in Midden-Delfland ook ondernemers zijn die hun bedrijfsvoering onvoldoende afstemmen op componenten als natuur en landschap. Wij hopen dat wij met de nu geformuleerde spelregels hier een verbeterslag kunnen maken. 3. In de nota wordt op blz. 25 slechts opgemerkt dat wegen met aparte fietspaden (Woudseweg, Gaag e.d.) vanuit verkeersoogpunt de beste mogelijkheden bieden voor de ontsluiting van volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderijen. 4. Wij realiseren ons dat de oorspronkelijke wegenstructuur van Midden-Delfland niet is toegesneden op de huidige gebruiksintensiteit. Dit is een gegeven in een kleinschalig gebied als Midden-Delfland waar meerdere gebruiksfuncties naast elkaar bestaansrecht hebben. Dit noopt tot het maken van keuzes en het sluiten van compromissen. Tegelijk is het ook de charme van het gebied. Begrip voor elkaar en rekening houden met de wensen van alle gebruikers van Midden-Delfland zijn dan ook voorwaarden om de leefbaarheid van dit mooie gebied te behouden. 5. Het principe om uit te breiden in het verlengde van de bestaande gebouwen vloeit voort uit de ontwikkelprincipes zoals die zijn geformuleerd in het LOP. Daarbij spelen met name het behouden en waar mogelijk verbeteren van de zichtlijnen een belangrijke rol. Al eerder hebben wij opgemerkt dat de in de nota geformuleerde spelregels dienen als richtlijnen. Daar waar in bestaande situaties andere oplossingen denkbaar zijn, zonder afbreuk te doen aan de principes, zal te allen tijde maatwerk de oplossing moeten bieden. Wij zijn het niet eens met de conclusie van inspreekster dat de nota te veel beperkende factoren bevat voor de bestaande ondernemers. Ook de conclusie dat de bestaande sector groeimogelijkheden ontnomen wordt en verrommeling in de hand wordt gewerkt delen wij niet. Hetgeen moge blijken uit onze bovenstaande reactie op de inspraak. Wel delen wij de conclusie dat de paardenhouderijsector een goede sparringpartner voor ons kan zijn. Eventuele suggesties zijn welkom. Hiervan zullen wij zeker gebruik maken. 12
Reactie ad. 4 (van Haaster- den Toom) a. De nota treedt in werking nadat deze door de gemeenteraad is vastgesteld en is opgenomen in het Gemeenteregister. b. De nota geldt ook voor bestaande situaties. In sommige gevallen is het overgangsrecht van toepassing. Wij verwijzen hiervoor naar het gestelde in de nota op blz. 45 (Overgangsrecht). c. Gronden met een agrarische bestemming mogen uitsluitend worden gebruikt ten dienste van de agrarische bedrijfsvoering. Het hobbymatig houden van pony’s valt daar niet onder. Op grond van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan Abtswoude geldt dit ook voor uw perceel. d. Het kan inderdaad zo zijn dat vergroting van de maat van het bouwperceel kan bijdragen aan een betere landschappelijke inpassing. Dit is echter normaliter alleen aan de orde als er sprake is van een agrarisch bedrijf of melkveehouderij. Bij een woonbestemming is immers slechts een beperkte hoeveelheid oppervlak aan bijgebouwen en andere voorzieningen toegestaan. e. Voor een reactie op het aantal pony’s/paarden per ha verwijzen wij naar het gestelde onder ad.1. Reactie ad. 5 (C.H. van ’t Hoog) a. Voor onze reactie op het aantal paarden per ha verwijzen wij naar het gestelde onder ad.1. b. Voortzetting van de bestaande activiteit nadat de agrarische functie wordt beëindigd is mogelijk onder het overgangsrecht. c. Het maximum aantal van 15 paarden heeft betrekking op volwaardige veehouderijbedrijven, met een ondergeschikte neventak (deeltijd)paardenhouderij. Voor zuivere fokbedrijven is in de nota geen maximum opgenomen. d. Zie onze reactie onder ad.4. sub c. Alleen is in dit geval het bestemmingsplan Buitengebied Noord van toepassing. e. In de nota worden paarden ook beschouwd als een onderdeel van het landschap van MiddenDelfland en als mogelijkheid om weidegronden “te beheren”. De nota ziet er slechts op en tracht te voorkomen dat paarden het landschap van Midden-Delfland gaan domineren. Primair uitgangspunt voor het landschap is evenwel “koe in de wei”. Reactie ad. 6 (Platform Veilige Recreatie voor Men(s) en Paard) a. Voor onze reactie op de definities verwijzen wij naar het gestelde onder: reactie ad. 3 (hoofdstuk 2 “begrippen”). b. Op basis van jurisprudentie wordt het houden van 4 tot 5 paarden als hobbymatig beschouwd. Wij zullen het maximum aantal hobbypaarden verhogen van 4 naar 5. Een hoger aantal is ongewenst vanwege het risico van landschappelijke verrommeling. c. De nota biedt wel degelijk ruimte aan bestaande bedrijven voor ontwikkeling (zie o.a. blz. 44), maar alles wel binnen de opgestelde spelregels en randvoorwaarden. Ook hier geldt dat maatwerk veelal is geboden. d. De bewuste passage heeft betrekking op situaties waarbij bestaande volwaardige agrarische bedrijven besluiten, als aanvulling op het inkomen, enkele pensionpaarden te nemen. Het plegen van dure investeringen is dan meestal niet aan de orde. Als in vergelijkbare situaties toch wordt besloten om hierin te investeren bestaat hiertegen uiteraard geen bezwaar. e. Wij zullen de door u genoemde alinea uit de nota verwijderen. f. Volgens Landschapsbeheer Zuid-Holland en Staatsbosbeheer blijkt in de praktijk wel degelijk dat het weiden van paarden tot verstoring van weidevogels en daarmee gepaard gaande geringere broedresultaten leidt. Wel van belang is waar de beweiding plaatsvindt. In de zone van erven nabij de weg is er al sprake van verstoring, zodat hier het weiden van paarden geen wezenlijk negatief zal hebben (zie pag.33). g. Het streven is gericht op zo veel mogelijk aparte ruiterpaden, omdat functiemenging tot conflicten met andere weggebruikers kan leiden. Waar dit niet mogelijk is, is het voorstelbaar, teneinde een logisch samenhangend netwerk te verkrijgen, een fietspad wordt benut. Met bebording moet dan worden aangegeven dat dit is toegestaan. h. Voor onze reactie op het aantal paarden per ha verwijzen wij naar hetgeen is gesteld onder Reactie ad. 1. Overigens zijn wij het eens met inspreker dat oplossingen vooral via de benadering vanuit het landschap moeten plaatsvinden. 13
i. j. k. l.
m.
n.
o.
p.
In de nota wordt al aangegeven dat het aantal na 5 jaar geëvalueerd zal worden. Geen reactie vereist. Voor onze reactie verwijzen wij naar het gestelde onder ad. 4. Eens met inspreker dat niet zozeer de norm bepalend is, maar met name een juiste wijze van beheer. Als er een hoge landschappelijke kwaliteit wordt gehaald wordt de norm uitsluitend toegepast bij bijvoorbeeld het beoordelen van een nieuwe vergunning. In de nota is de mogelijkheid opgenomen om, onder voorwaarden dit aantal te vergroten naar 75 m2. Bovendien wordt voorgesteld om voor bijgebouwen op voormalige agrarische erven een royalere regeling op te nemen in het toekomstige bestemmingsplan. Genoemd wordt een oppervlakte van 125 m2 (met vrijstelling). Afrasteringen zullen normaliter niet worden toegepast. Indien dit op een enkele plaats toch nodig blijkt te zijn is het inderdaad een goede gedachte om deze buiten het beweidingseizoen te verwijderen. De vraag omtrent de vergroting van de bouwpercelen naar 1,5 ha zal aan de orde komen bij het nieuw op te stellen bestemmingsplan voor het buitengebied. Op welke wijze hieraan invulling gaat worden gegeven (generiek of specifiek) kunnen wij in dit stadium nog niet aangeven. Graag doen wij een beroep op de medewerking en specifieke deskundigheid die in de sector zelf aanwezig is.
Reactie ad. 7 (Veulenopfok Verboon) a. Op pag. 27 wordt niet opgemerkt dat het bedrijf van inspreker de melkveehouderij tekort doet. Het bedrijf wordt aangemerkt als bestaand bedrijf. Op pag. 44 wordt voor dit bedrijf aangegeven dat de kwaliteit met betrekking tot landschap, natuur en paardenwelzijn een aandachtspunt is, aangezien de huidige situatie niet de kwaliteit heeft zoals in de nota staat beschreven in het hoofdstuk “Spelregels landschappelijke inpassing en natuurbeheer”. Het bedrijf beschikt over een zeer groot aantal paarden in verhouding tot het aantal hectares grond. In samenspraak met de ondernemer zal nader worden onderzocht of en hoe verbeteringen mogelijk zijn. b. De in de nota gedane voorstellen gelden voor nieuwe bedrijven, maar evenzo gelden ze voor uitbreidingen en/of veranderingen en vernieuwingen van bestaande bedrijven. Ook hier zal met name maatwerk zijn vereist. c. Het beheer van de natuurgebieden berust bij Natuurmonumenten. De gemeente MiddenDelfland heeft daar geen zeggenschap over. d. Voor onze reactie op de 2 paarden per ha zie het gestelde onder ad. 1. e. Wij blijven van mening dat het ophogen van grasland als uitloopgebied voor paarden ongewenst is. De bodemgesteldheid is hiervoor niet geschikt. Zie ook blz.19 van de nota: “Bodem en vegetatie”. f. Zie onze opmerkingen onder reactie ad. 6 onder o. g. De opsomming betreft de ons bekende bestaande vergunde en bestemde (nog te bestemmen) zelfstandige paardenhouderijen. Reactie ad. 8 (FNRS) a. Zie onze opmerkingen over de 2 paarden per ha onder ad. 1. E.v. b. Zie voor de uitbreiding van het bouwperceel onze reactie op ad.6. onder o. c. Wij handhaven het aantal van 15 paarden als ondergeschikte neventak bij een volwaardig agrarisch bedrijf. De door de FNRS genoemde aantallen hebben betrekking op het hobbymatig houden van dieren.
Conclusies De inspreekreacties leiden tot de volgende aanpassingen van de nota. 1. Bijstelling van het aantal paarden per hectare van 2 naar 2,5. De nota zal op dit punt ook na vijf jaar worden geëvalueerd. 2. Toegevoegd wordt dat het aantal paarden per ha gelimiteerd wordt ook vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, want het paard heeft van nature grote behoefte aan weidegang samen met andere paarden. Dit vraagt ook om een bepaalde hoeveelheid ruimte, want niet alle paarden verdragen elkaar. 14
3. Het hobbymatig houden van paarden wordt verhoogd van vier naar vijf paarden. 4. Bijstelling van de beschrijving van een aantal begrippen op pag. 7. Dit heeft overigens geen invloed op de verdere inhoud van het beleid. 5. De passage op blz.19 “een ongebreidelde groei betekent een zieltogende sector” wordt verwijderd. 6. Bijstelling afstanden van paardenhouderijen tot andere objecten vanwege geurbelasting, gebaseerd op Gebiedsvisie Geur en Geurverordening (2009) op pag.25. 7. Pag. 29. De zin: “Incidentele vestiging van een manege of paardenpension is voorstelbaar, mits deze geen uitgestrekte weides behoeft” wordt gewijzigd. Het gedeelte: “mits deze geen uitgestrekte weides behoeft” wordt verwijderd. 8. Pagina 43 stap 5: wij nuanceren de regel dat alle nieuwe gebouwen door een architect moeten worden ontworpen. Dit zal alleen verplicht zijn bij hoofdgebouwen, grote volumes zoals rijhallen en gebouwen die in het zicht springen (bijvoorbeeld als deze grenzen aan open ruimtes). Of er sprake is van een dergelijke situatie moet blijken uit het advies van de stedenbouwkundige/landschapsarchitect en eventueel de welstandscommissie. Wij stellen u voor in te stemmen met de beantwoording van de inspreekreacties zoals boven verwoord en tevens in te stemmen met de voorgestelde aanpassingen. Schipluiden, mei 2011
Burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, De secretaris, de burgemeester,
P.T. Veenman
A.J. Rodenburg
15