Competentieprofiel kinderverpleegkundige - gericht op palliatieve zorg voor kinderen -
Inleiding Dit competentieprofiel is opgesteld naar aanleiding van het project ‘Bouwen aan deskundigheid en kwaliteit in de palliatieve zorg voor kinderen’, een project van Stichting Pal. Met het project wordt in samenwerking met de betrokken organisaties zowel een basis gelegd voor systematische deskundigheidsbevordering als concreet een landelijke scholingsmodule ontwikkeld en uitgetest. Het project is in eerste instantie gericht op gediplomeerd kinderverpleegkundigen. In de huidige eindtermen van de opleiding tot kinderverpleegkundige en ook in het beroepsopleidingsprofiel voor kinderverpleegkundigen1 komt palliatieve zorg nauwelijks aanbod. Met inbreng van de betrokken organisaties en opleidingsinstituten is dit competentieprofiel opgesteld als handvat voor de deskundigheidsbevordering palliatieve zorg voor kinderen. De opzet en indeling van het profiel is afgestemd op de huidige verpleegkundige profielen gehanteerd door de beroepsorganisatie V&VN zijn opgesteld en sluit aan bij het Kwaliteitsregister Verpleegkundigen & Verzorgenden2. Het competentieprofiel Methodische zorgverlening 1. Verzamelen, interpreteren, plannen uitvoeren van zorg De zorgverlener: 1. Verzamelt en interpreteert gegevens, o.a aan de hand van verbale en non-verbale signalen van kind en ouders/verzorgers. Plant zorg en voert de zorg uit vanuit een houding waarbij de kwaliteit van leven leidend is (complementaire en comfortzorg). De verpleegkundige is zich bewust dat “aandachtig aanwezig zijn” essentieel is en niet louter alleen het zorgvuldig uitvoeren van handelingen. Alle levensgebieden worden hierin betrokken: somatische, psychische, sociale, levensbeschouwelijke / spirituele en culturele aspecten. 2. Kan met en rond een gezin een multidisciplinair zorgplan opstellen. 3. Stemt af op kind, ouders en gezin, voegt zich naar het gezinssysteem en de dynamiek daarin, biedt gezinsgerichte zorg.
1
Het beroepsopleidingprofiel beschrijft hoe een kinderverpleegkundige opgeleidt dient te worden. Op dit moment voldoet het beroepsopleidingsprofiel kinderverpleegkundige (1999) niet meer. Er wordt gewerkt aan een actueel beroepsopleidingprofiel die aansluit bij de eindtermen uit de regeling CZO ziekenhuisopleidingen. 2 Het Kwaliteitsregister V&V is een online registratiesysteem, waarin verpleegkundigen en verzorgenden kunnen bijhouden wat zij doen aan deskundigheidsbevordering.
Competentie profiel – Project deskundigheidsbevordering – Stichting Pal – jan 2011-
1
4. Stemt de zorg af op de verschillende fasen waarin de leden van een gezin kunnen verkeren en herkent de verschillende zorgvragen en behoeftes die er dan kunnen zijn. De verpleegkundige houdt rekening met een grillig verloop van de ziekte. De fasen zijn: • na de diagnose (ook als er een curatief traject ingezet wordt of er curatieve behandelingen zijn), • na slechtnieuws gesprek/als duidelijk is dat het kind niet meer zal genezen, • periode van stapsgewijs functieverlies, • als het sterven nabij is (de terminale fase ) • na het overlijden: de nazorg. 5. Kan op het juiste moment – in acute situaties- oplossingsgericht handelen, maar blijft daarbuiten veelal op de achtergrond aandachtig aanwezig, observeert, kijkt en luistert. 6. Herkent symptomen op lichamelijk, psychisch, sociaal en levensbeschouwelijk/spiritueel gebied (zoals pijn, benauwdheid, obstipatie, angst, problematiek in het gezin, existentiële crisis). 7. Denkt enkele stappen vooruit en anticipeert op wat komen gaat en treft tijdig voorbereidende maatregelen (bijvoorbeeld zorgen dat medicamenten beschikbaar zijn). 8. Kent observatie- en scoringsmethoden en kan die toepassen afgestemd op de leeftijd van het kind, ontwikkelingsniveau en ziektebeeld/ziektegeschiedenis (bijvoorbeeld pijnscore’s). 9. Kent het aanbod voor nazorg van de eigen organisatie en anderen. Kan adequate nazorg bieden 2. Begeleiden van ouders: De zorgverlener: 1. Is zich bewust van de existentiële crisis waarin ouders kunnen verkeren. 2. Herkent stress, angst en paniek reacties bij ouders, en weet hier, aansluitend bij de ouderschapsstijl mee om te gaan. 3. Brengt de coping strategieën van ouders in beeld en kan daar adequaat mee omgaan. 4. Is zich er van bewust dat er tussen ouders verschillen in beleving, verwerking etc kunnen zijn en benaderd hen als individu met persoonlijke angsten, behoeften en strategieën. Zonodig kan de verpleegkundige verschillen tussen ouders bespreekbaar maken door procesinterventies. 5. Heeft zicht op de draaglast/draagkracht verhouding bij de ouders en beoordeelt in elke situatie opnieuw: wat is NU nodig aan begeleiding of ondersteuning. 6. Is zich bewust dat in specifieke situaties specifieke aandacht nodig is: met name: in gezinnen met alleenstaande ouders, gescheiden ouders, samengestelde gezinnen, pleegouders. 7. Is zich bewust van culturele waarden en normen en past zich aan. 8. Kan de ouders begeleiden in het omgaan met hun eigen angsten, die van het kind, de broers en zussen en van de omgeving. 9. Kan omgaan met en stimuleert de deskundigheid als ouders: stimuleert de ouders om de regie te houden, betrekt hen bij de zorg en ondersteunt hen daarbij waar nodig. 10. Communiceert adequaat met de ouders, met name luistervaardigheid is sterk ontwikkeld. 11. Ondersteunt ouders in het communiceren met hun kind zodat de relatie ouder/kind optimaal blijft/wordt (ouders kunnen ouders blijven). 12. Kan ouders ondersteunen in het proces van ‘leven toevoegen aan de dagen’ ipv dagen aan het leven, met andere woorden: leven met het besef van het naderende afscheid Competentie profiel – Project deskundigheidsbevordering – Stichting Pal – jan 2011-
2
13. Bereidt de ouders voor op wat komen gaat en begeleidt hen daarin, met name bij het stapsgewijs functieverlies en bij het stervensproces. 14. Bij beslissingen rondom levenseinde begeleidt de verpleegkundige de ouders bij het proces en stimuleert de ouders zonodig om in het multidisciplinair team hun vragen te stellen/zorgen te delen/keuzes kenbaar te maken. 15. Helpt ouders bij het zichzelf voorbereiden op het naderende verlies en op het rouwproces na het overlijden. En ondersteunt ouders bij het voorbereiden van hun kinderen daarop. 3. Zorg voor pedagogisch klimaat en omgeving De zorgverlener: 1. Stemt af op ontwikkelingsniveau en kan zich inleven in de belevingswereld van het ernstig zieke kind en de broertjes en zusjes. 2. Weet hoe kinderen over ziekte en dood denken, afhankelijk van leeftijd, ontwikkelings- en belevingsniveau. 3. Herkent stress, angst en paniekreacties bij kinderen en weet hoe hier mee om te gaan – rekening houdend met het ontwikkelingsniveau van het kind. 4. Communiceert adequaat met het kind, zowel verbaal als non-verbaal. 5. Kan de broers en zussen aandacht geven en ondersteunen. 6. Stimuleert dat het kind activiteiten (bijv. school) en sociale contacten (vriendjes en vriendinnetjes, klasgenootjes, neefjes/nichtjes etc) kan onderhouden die passend zijn en past de zorgverlening daarop aan. 7. Is in staat te ondersteunen bij het bespreekbaar maken van dood en afscheid nemen. 8. Kan ondersteunen bij het voorbereiden van het kind, de broertjes en zusjes en kinderen betrokken bij het gezin op het naderende afscheid. 4. Preventie en GVO De zorgverlener: 1. Zorgt voor een veilige (en hygiënische) omgeving voor kind en ouders. 2. Handelt om ‘erger te voorkomen’, m.a.w. dat gezondheid en welzijn bij alle gezinsleden zo veel mogelijk behouden blijven. Daarvoor is ‘preventief’ denken en anticiperen essentieel. 3. Ondersteunt ouders bij het informeren van de omgeving: familie, school, verenigingen, buren etc. Helpt ouders bij wat ze willen delen en hoe dat te realiseren. 4. Kan informatiematerialen (boekjes, folders, spellen etc) op bruikbaarheid beoordelen voor deze situatie. 5. Coördineren en organiseren van zorg De zorgverlener: 1. Kent het multidisciplinaire karakter van palliatieve zorg en weet welke disciplines daarbij betrokken zijn en heeft inzicht in de mogelijke bijdrage die zij kunnen bieden. 2. Kent de sociale kaart, m.a.w.: het mogelijkheden en onmogelijkheden binnen het eigen zorgsysteem: welke instanties kunnen betrokken worden, waarvoor, te volgen procedures, de verschillende rollen die vervuld worden en door wie. Met name bij transitie (bijv van ziekenhuis naar thuis, van kinderarts naar AVG, van een instelling naar een andere) moet duidelijk zijn wie de eindverantwoordelijkheid heeft/krijgt en welke instanties zorg kunnen leveren die aan de zorgvraag voldoet.
Competentie profiel – Project deskundigheidsbevordering – Stichting Pal – jan 2011-
3
3. Stemt in het multidisciplinaire team af wie de rol van regisseur van de zorg heeft. De regisseur is verantwoordelijk voor het coördineren en organiseren van de zorg en is intermediair tussen ouders/kind en alle andere zorgverleners. De verpleegkundige is in staat de rol van regisseur op zich te nemen. De regisseur is bereikbaar of zorgt voor een goede overdracht (24 uurs bereikbaarheid). 4. Kan adequaat communiceren met zorgverleners uit de andere disciplines 5. Zorgt dat alle hulpverleners die om het gezin heen staan over dezelfde actuele informatie beschikken. 6. Zorgt dat de hulpverlening tijdig ‘opgeschaald’ wordt van meer begeleidend in het begin naar (zonodig) meer gespecialiseerde verpleegkundige zorg later. 6. Rapporteren over verleende zorg De zorgverlener: 1. Heeft overzicht over de totale netwerkzorg en kan terugkoppeling geven in multidisciplinair verband 7. Evalueren over verleende zorg De zorgverlener: 1. Evalueert regelmatig met de ouders hoe de zorg verloopt, wat ouders verwachten en vertaalt dit naar de zorgverlening. De verpleegkundige stemt met de ouders af waar de grenzen liggen van wat hulpverleners kunnen bieden. 2. Kan na het afsluiten van de zorg (na het overlijden va het kind) een evaluatiegesprek voeren met de ouders, en met het multidisciplinaire team over de verleende zorg. 3. Kan de resultaten van dit gesprek vertalen naar en terugkoppelen naar de eigen organisatie. Professiegebonden taken Kerntaken: 1. De deskundigheid bevorderen De zorgverlener: 1. Houdt zich binnen het vakgebied op de hoogte van ontwikkelingen en houdt deskundigheid op peil (bijv. d.m.v. literatuur, congressen, nascholing etc) 2. Is zich bewust van persoonlijke motivatie, betrokkenheid en behoeften en kan vanuit dat inzicht open aanwezig zijn. 3. Ontwikkelt persoonlijke communicatie vaardigheden en –stijl, in omgaan met kinderen en ouders in de palliatieve setting. 4. Heeft zicht op persoonlijke coping-mechanismen, angsten, gevoelens van macht en machteloosheid ten aanzien van lijden en verdriet, en kent het individuele referentiekader en is zich bewust hoe dat in eigen handelen tot uitdrukking komt. 5. Ontwikkelt een professionele houding van aandachtig aanwezig zijn, waarin de verpleegkundige om kan gaan met de aspecten van nabijheid (de vaak intense en grote intimiteit in de laatste periode van het leven en in het stervensproces) en afstand (professionele distantie). 6. Kent zichzelf en de persoonlijke historie betreffende verlies (en omgaan met de verlieservaringen).
Competentie profiel – Project deskundigheidsbevordering – Stichting Pal – jan 2011-
4
2. De kwaliteit van verpleegkundige zorg bevorderen De zorgverlener: 1. Vraagt ondersteuning bij collega’s en de organisatie, en is bereid zelf anderen ondersteuning te bieden. 2. Draagt opgedane kennis en ervaring als ook de gevraagde attitude over aan nieuwe collega’s. 3.De beroepsuitoefening professionaliseren De zorgverlener: 1. Werkt mee aan het verhogen van de kwaliteit van palliatieve zorg voor kinderen (bijv via collegiale consultatie of intervisie). 2. Werkt mee aan het ontwikkelen van een multidisciplinair karakter van palliatieve zorg. Organisatiegebonden taken Kerntaken: 1. Bijdragen aan het verpleegbeleid van de organisatie-eenheid De zorgverlener: • Zorgt voor verpleegkundige apparatuur, deskundig gebruik ervan, kan daar zelf effectief en efficiënt mee omgaan. • Draagt zorg voor het beheer van voorraden (verband, incontinentiemateriaal, medicijnen, infuusmaterialen etc) en zorgt in de thuissituatie dat preventief dat wat nodig is of snel kan zijn, beschikbaar is. • Kan signalen over knelpunten inclusief in de nazorg terugkoppelen naar de eigen organisatie. 2. Bijdragen aan het beheer van de organisatie-eenheid 3. Samenwerken De zorgverlener: • Kan effectief samenwerken met de ouders. • Kan effectief omgaan met anderen binnen het familiesysteem (broers en zussen, opa en oma, andere mantelzorgers). • Kan samenwerken met andere disciplines die betrokken zijn in de zorg.
Competentie profiel – Project deskundigheidsbevordering – Stichting Pal – jan 2011-
5