Column Henk Tolsma Nul-tolerantie (TW50) De tolerantie voor het falen van technische systemen nadert, vooral bij media en politici, de nul. Dat is volkomen onterecht. Elektriciteit, drinkwater, telefoon, internet dienen altijd beschikbaar te zijn. Treinen dienen altijd te rijden, er is toch een dienstregeling. Vervelend dat de werkelijkheid daar geen rekening mee houdt. Dat er elke dag tienduizenden mensen in de weer zijn om genoemde voorzieningen in de lucht te houden beseft bijna niemand. Afgelopen zomer vertelde een medewerker van een ingenieursbureau mij over de renovatie van de Pegus-centrale in Utrecht. Daar lopen iedere dag duizend mensen rond. Bij Prorail en NS weten ze er ook van mee te praten. Afgelopen winter – de meest extreme sinds decennia - lag het spoor enkele malen plat, evenals onlangs na zware sneeuwval en na de brand in het verkeersleidingcentrum van beide organisaties. Het gekrakeel was niet van de lucht. Elke herfst is er gegniffel over blaadjes op de rails. Niemand begrijpt dat zo’n machtige locomotief het moet afleggen tegen die blaadjes. Maar de werking van de trein berust toch echt op de wrijving tussen wielen en rails. Het zou me als treinreiziger meer zorgen baren dat de remweg dan ook veel langer is. Media en Kamerleden springen er elke keer bovenop. Het meest schokkende voor mij was de reactie van de Christenunie na de brand in het verkeersleidingcentrum: zet de directie van Prorail af en breng de organisatie onder bij Rijkswaterstaat. Van Charlie Aptroot en Emile Roemer zijn we getetter gewend. Maar nu ook al Arie Slob. Foei, schaam je! Het is allemaal te gemakkelijk. Prorail doet het door de bank genomen niet slechter dan zusterorganisaties uit omringende landen. Bovendien heeft Nederland vanwege geografie en historie een ‘moeilijk’ spoornet. Zwitserland doet het inderdaad beter, maar heeft een ringnet. Dat scheelt in kruisingen, wissels en seinen. Nederland kent het drukst bereden spoornet van West-Europa. Onder normale omstandigheden kan het twee keer per dag de spits aan. Maar onder extreme omstandigheden lukt dat niet meer. Dan komen reizigers enkele keren per jaar stil te staan. Dat moet te verdragen zijn. Automobilisten staan elke dag in de file. Bovendien heeft de politiek boter op het hoofd. Tot voor ruim een decennium reden de treinen op tijd. Toen was er alleen een NS, één bedrijf, met daarin de zorg voor de spoorweginfrastructuur (doet nu Prorail), de technische dienst (nu een apart ingenieursbureau) en het onderhoud. Maar politici besloten de NS uit elkaar te trekken. En hielden vervolgens de hand op de knip voor noodzakelijke investeringen. Natuurlijk kan alles beter, bij Prorail en NS. Dat is het punt niet. Beide spoorbedrijven zullen daar hard aan moeten werken. Maar ook bij pers en politiek is er veel ruimte voor verbetering. Henk Tolsma, technisch journalist
Geef ons de ingenieurs terug (TW46) Nicolette heeft een nieuwe vlam, Toine gaat na zeven jaar bij zijn vrouw weg, Georgina krijgt een dochter, en Charlie moet weer eens afkicken. Kranten en tv besteden steeds meer ruimte en zendtijd aan het wel en wee van media-personages. Het AD ruimt elke dag zeker twee pagina’s in voor ‘showbizz-nieuws’. Wie een dansje kan maken en een versje kan opzeggen, heet hier al een multitalent. Gedachtenspinsels van media- en entertainmentvolk worden breed uitgemeten, terwijl er vaak – Oh, oh, Cherso - nog niets gepresteerd is. De media hebben hun eigen voorgangers tot nieuwe helden gebombardeerd. Het is teveel aandacht voor een te kleine prestatie. Ingenieurs doen maatschappelijk belangrijker werk – ze zorgen elke dag voor elektriciteit, telecom, drinkwater, riolering, om maar enkele zaken te noemen – maar dat krijgt minder attentie. Daarin zijn ingenieurs overigens niet de enigen, en het ligt ook aan henzelf. Niettemin daagt er, na de financiële crisis en met de opkomst van zware concurrentie uit landen als China, herstel van waardering, getuige twee recent verschenen dagbladpublicaties. Voormalig Robecotopman Jaap van Duijn betreurt in zijn Telegraaf-column (21/8/10) dat steeds minder studenten bètavakken kiezen. Vijftig jaar geleden schreef 40 procent van de eerstejaarsstudenten zich in voor wiskunde, natuurkunde of techniek. Nu is dat 17 procent. Van Duijn: ‘een land dat zich graag als kenniseconomie presenteert, kan daar niet echt blij mee zijn.’ Deels komt dat omdat de dienstensector zich sterker heeft ontwikkeld dan de industrie. Dat is een logische ontwikkeling en dat is het probleem ook niet. Zorgelijker is dat de maatschappelijke appreciatie, de carrièremogelijkheden en de beloning van bèta’s zijn achtergebleven bij die van bedrijfskundigen, economen en juristen. Van Duijn vindt dat dit moet veranderen. Er was een tijd dat de belangrijke dingen in ons land door ingenieurs werden bedacht en uitgevoerd, schrijft Johan Schaberg, partner bij management adviesbureau Top Executive Care, in zijn column in NRC Handelsblad (2/10/10). Hij verwijst bijvoorbeeld naar ir. Cornelis Lely, die rond 1900 tijdens vier ministerschappen de stoot heeft gegeven tot de Zuiderzeewerken, uitbreiding van de Limburgse mijnbouw en de elektrificatie van Nederland. Schaberg wil naar die situatie terug. Nu wordt de blitz gemaakt door ‘procesaanstuurders’, fusie- en overnamespecialisten, en juristen met een uurtarief van ruim 500 euro (terwijl een partner van een ingenieursbureau 150 euro/uur kost). Misschien dat het daarom zo slecht gaat met de ov-chipcard en komt het rekeningrijden maar niet van de grond. Schaberg schrijft: ‘heren commissarissen, wordt wakker, let op uw inkoopgedrag bij de aanschaf van uw volgende topbestuurder. Geef ons de ingenieurs terug. Ze kosten minder en werken zeker zo goed’. Henk Tolsma, technisch journalist
Duurzaamheid, maar dan zakelijk (TW42) Congressen over duurzame energie hebben vaak het karakter van religieuze bijeenkomsten. Sprekers belijden hun geloof in een groene toekomst. De zaal knikt en murmelt instemmend. Kritiek, aanmerkingen zijn er niet, het zou vloeken in de kerk zijn. In kringen van gelovigen geldt Duitsland als het nieuwe beloofde land. Hier is in tien jaar tijd, met ruimhartige financiële steun van de overheid, het aandeel duurzaam in de stroomvoorziening opgeschroefd naar zestien procent. Met name wind en water zorgen daarvoor. Maar het gemor over hoge stroomprijzen en verspilling van belastinggeld klinkt er steeds luider. Der Spiegel schreef onlangs op de cover: ‘der teure Traum von der sauberen Energie’, en het bijbehorende artikel had als kop: ‘Öko um jeden Preis’. Duitse regeringen hebben het afgelopen decennium 70 miljard euro besteed aan stimulering van zonne-energie. Het magere resultaat: de zon wekt nu 1,1 procent van de elektriciteit op. Het KIVI NIRIA Jaarcongres begin oktober was ook gewijd aan duurzame energie. Hier was de sfeer zakelijker. Tijdens de vele sessies werden er nuchtere opmerkingen gemaakt en kritische vragen gesteld. KIVI NIRIA is altijd al een luis in de pels van de groene energie geweest. Op het KIVI NIRIA congres in Arnhem viel te beluisteren dat de eerste generatie biobrandstoffen (ontwikkeld met overheidssubsidie) nooit had gemogen. Er is meestal concurrentie met voedselvoorziening, en de energiebalans is slecht. De tweede generatie ziet er beter uit, maar ook daarvoor gelden nog twijfels. Het huidige subsidiesysteem voor biobrandstoffen wordt op den duur onbetaalbaar, aldus een deskundige. Volgens hem is het beter geld in R&D te steken. Wind op zee, zo werd in Arnhem gezegd, wordt heel erg duur, en is er wel voldoende ruimte gezien scheepvaart- en visserijbelangen? Kwekers verdienen meer met stroomlevering dan met rozen en ander gewas, aangespoord door subsidies die kunnen oplopen tot een euro per kilowattuur. De elektriciteitscentrale in Cuijk zou op in de omgeving gekweekt olifantengras draaien. De Brabantse boeren zagen daar echter niks in. Vervolgens werd de centrale ondervuurd met houtsnippers uit Rusland. Momenteel ligt hij echter stil omdat de overheidssubsidie is stopgezet. Dergelijke ontwikkelingen houden natuurlijk geen stand. Duurzame energie is daarom gebaat bij een veel zakelijkere benadering. Technisch kan alles – nou ja: bijna alles – waar gelovigen van dromen. Maar alles wat technisch kan, is niet altijd maatschappelijk verantwoord. Eerst rekenen, en dan de goedkoopste en/of meest efficiënte maatregelen uitvoeren. Energieefficiencyverbetering en energiebesparing leveren direct voordeel en zijn maatschappelijk niet omstreden. De Deense milieudeskundige Björn Lomborg pleit ervoor de energie-R&D op te voeren. Dat levert op termijn meer duurzaamheid dan nu de Noordzee volzetten met windparken. Henk Tolsma, technisch journalist
Technische vrouwen (TW38) Geologe Christine Wolff zocht succesvol naar diamant en goud. Als manager doet ze het echter nog beter. Ze is nu senior vice-president van de Amerikaanse dienstverlener URS. Een andere Duitse vrouwelijke ingenieur, Marion Weissenberger-Eibl, leidt het Instituut voor Systeem- en Innovatieonderzoek van Fraunhofer. Machinebouwer Rita Forst is ontwikkelingschef bij Opel. VDI Nachrichten, het weekblad van de Verein Deutscher Ingenieure (VDI), publiceert een serie artikelen over succesvolle vrouwelijke ingenieurs. Net als in Nederland en andere westerse landen kiezen ook in Duitsland slechts weinig vrouwen voor een technisch beroep. Van de wetenschappelijke en technische onderzoekers op de R&D-afdelingen van Duitse bedrijven is 11% vrouw. Het hoogst is dat percentage - het is bijna rolbevestigend - in de textiel-, bekledings- en leerverwerkingsbranche met 38% van alle onderzoekers. Het laagst in de machinebouw met 7%. Gemiddeld is niet meer dan 16% van alle Duitse ingenieurs van het vrouwelijk geslacht. Cijfers over Nederland zijn er niet, maar de situatie zal niet veel anders zijn. VDI wil daar verandering in brengen en zal haar pijlen in de toekomst meer op meisjes in het middelbaar onderwijs richten. Deze ingenieursvereniging zorgt er bijvoorbeeld voor dat jonge vrouwen tijdens haar bijeenkomsten in contact kunnen komen met vrouwelijke ingenieurs die hun sporen al hebben verdiend. Dat lage percentage vrouwen heeft vooral – bekende - culturele oorzaken. Vrouwen werken van oudsher minder dan mannen buiten de deur. Als ze dat wel doen dringen ze maar weinig door tot management- en topfuncties. Vooral industrie en techniek gelden als regelrechte mannenbolwerken. Zelf heb ik begin jaren zeventig een hts bezocht met 600 studenten, waarvan drie vrouwelijke. Vrouwen zijn inmiddels in de meerderheid in de juridische en medische sector, maar de technische wereld blijft nog achter. Gelukkig is er onder jongere lichtingen ingenieurs, en dan met name in de vakgebieden bouwkunde en industrieel ontwerpen, al een sterke kentering gaande. Graag wil ik een pleidooi houden voor meer vrouwelijke ingenieurs. Ik doe dat niet omdat ik feminist zou zijn (dat ben ik niet), ik geloof niet in het glazen plafond, en vind een quotum voor vrouwen in topfuncties onrechtvaardig ten opzichte van jonge mannen. Wel ben ik van mening dat de techniek vrouwen nodig heeft. De internationale concurrentiestrijd vereist de inzet van iedereen, ook de techniek kan de inbreng van de vrouwelijke helft van de bevolking niet missen. Bovendien zal de sfeer op technische onderzoeksafdelingen, tekenkamers, constructie- en projectbureaus verbeteren als dat niet langer mannenbolwerken zijn. Ik heb in mijn loopbaan als technisch journalist het prettigst gewerkt bij redacties die in ongeveer gelijke mate uit mannen en vrouwen bestonden. Dat kwam de werksfeer altijd sterk ten goede. Henk Tolsma, technisch journalist
Chinese ingenieurs (TW 34) China is onlangs qua bruto nationaal product Japan voorbijgegaan en heeft nu de op één na grootste economie ter wereld. Eerder al nam China van Duitsland de positie over van grootste exporteur ter wereld. Wat is de rol van ingenieurs in het alsmaar doorgaande Chinese economische succes? Daar is weinig over bekend, maar het is kleiner dan het aandeel van ingenieurs in de economie van westerse landen. Het Chinese succes is louter industrieel en volledig gebaseerd op lage lonen. Niettemin zal de Chinese industrie in de toekomst de ontwikkeling doormaken naar kwalitatief hoogwaardiger producten en zal de rol van hogere technici dus toenemen. Er zijn heel veel Chinezen en dus ook zeer veel Chinese ingenieurs. Hoeveel dat er zijn weten we niet. Er doen de wildste verhalen de ronde over het aantal ingenieurs dat het Chinese hoger onderwijs jaarlijks aflevert. Het Chinese Bureau voor de Statistiek houdt het op jaarlijks 600.000 verse ingenieurs. Maar dit CBS kent niet de betrouwbaarheid van zijn Hollandse evenknie. Misschien komen de Chinese statistici tot hun becijfering omdat hun regering dat aantal als doelstelling heeft. De meest recente cijfers uit onafhankelijke bron betreft onderzoek uit 2005 van de Amerikaanse Duke University, in opdracht van de National Science Foundation. Dat komt voor China op jaarlijks maximaal 350.000 afstuderende ingenieurs. In de VS waren het er toen 137.000, in Nederland vorig jaar 13.400 (technisch hbo en universiteiten, tenminste bachelorniveau). Zo gezien valt dat enorme aantal Chinese ingenieurs wel mee. China telt vier keer meer inwoners dan de VS en tachtig keer meer dan Nederland. Per miljoen inwoners leiden de VS en Nederland twee respectievelijk drie keer meer ingenieurs op dan China. Over de kwaliteit van de Chinese ingenieurs staat nog minder vast, maar wel dat die niet van westers niveau is. Onderzoek van McKinsey uit 2007 wijst uit dat een ‘flink deel’ van die 350.000 pas afgestudeerde Chinese ingenieurs niet of nauwelijks de Engelse taal machtig is. Volgens deze Amerikaanse consultancy is hooguit tien procent in staat op hoog technisch niveau buiten de landsgrenzen te functioneren. Voor Amerikaanse ingenieurs zou dat percentage tachtig zijn. Het Chinese economische succes is er niet minder om, maar deze getallen en inzichten maken duidelijk dat we niet kansloos zijn. We hebben relatief meer ingenieurs, die bovendien beter zijn opgeleid. China mag dan meer exporteren dan Duitsland, en de Chinese economie mag groter zijn dan die van Japan, de kwaliteit – kennisintensiviteit - van de Duitse en Japanse producten ligt veel hoger. Auto’s van producenten uit die landen worden over de hele wereld verkocht. Chinese niet! Henk Tolsma, technisch journalist
De ingenieur achter de bal (TW 27) Ingenieur Hans-Peter Nürnberg is de geestelijke vader van de Jabulani, de bal waarmee het wereldkampioenschap voetbal in Zuid-Afrika wordt gespeeld. Nürnberg, ook al ontwerper van de Teamgeist, de bal voor het vorige WK in Duitsland, werkt voor de researchafdeling van sportartikelenfabrikant Adidas in Herzogenaurach. De Jabulani houdt nu vier weken lang de aandacht van de wereld gevangen. Het is goed om te beseffen dat een ingenieur aan de basis van dit product heeft gestaan. Nürnberg (46) studeerde machinebouw aan de technische universiteit Aken, afstudeerrichting kunststoftechniek. In 1994 trad hij als ontwikkelingsingenieur in dienst bij Adidas. Momenteel is hij hoofd van het zeskoppige Adidas Innovation Team Voetbal. Samen met de incidentele inzet van chemici, designers, biomechanici en marketeers, en met de inbreng van toeleveranciers en onderzoeksinstituten uit Duitsland, Engeland en China, is er drie jaar gewerkt aan ontwerpen en testen van de Jabulani. De Jabulani is ronder dan ooit. De afwijking van de ideale vorm bedraagt minder dan 1 procent, terwijl 2 procent volgens de Fifa is toegestaan. De huid van de volledig kunststof bal is gelijmd uit acht sferisch voorgevormde panelen. In het oppervlak zijn groeven aangebracht voor meer stabiliteit tijdens de vlucht, en het is bezaaid met nopjes die de aanhechting van water tegengaan. Adidas levert sinds het wereldkampioenschap in 1970 in Mexico elke vier jaar een nieuwe voetbal. En elke keer is er kritiek op de bal, die overigens na elk toernooi verstomt. Nürnberg ziet het als een gewenningsproces. De Jabulani is in orde, want hij is ruimschoots getest. Nürnberg kan zich ergeren aan de terughoudendheid van de sportwereld tegenover nieuwe techniek. ‘Met een chip in de bal is het mogelijk camera’s te sturen. Voor tv-registratie maar ook voor scheidsrechters opent dat interessante mogelijkheden’, zi hij onlangs in de Duitse pers. Het niet toegekende doelpunt van Engeland in de WK-wedstrijd tegen Duitsland bevestigt zijn gelijk. Nürnberg en zijn mensen werken al aan de bal voor het WK 2014 in Brazilië. Die moet nog ronder zijn dan de Jabulani, maar zal zoals het nu staat geen chip bevatten. Henk Tolsma, technisch journalist