Colofon
Opdracht Deze literatuurstudie is geschreven als onderdeel van het afstudeerproject ‘Het Landschappelijk Verantwoorde Bedrijventerrein’. Auteurs Dhr. S.J. van der Drift Dhr. B. Gerritsen
(108529) (992163)
Begeleiding Dhr. A. Meijers Dhr. J. Rikken Medium Het document is afgedrukt op ERA pure papier van 100 procent gerecyclede vezels en bezit het FSC-certificaat. De productie van het papier is klimaatneutraal. Aantal pagina’s 39 Opgesteld 8 januari 2008, Arnhem Versie 1.0
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
> Inhoudsopgave Literatuurstudie
01
Inleiding 05 05 05 05
Algemeen Doelstelling Vraagstelling Leeswijzer
02
Nederlands Landschap 06 07 08 09 10 11 13 14 15
Algemeen Zeekleigebied Zandlandschap Heuvellandschap Laagveenlandschap Hoogveenontginningen Rivierengebied Droogmakerijen Kustzone
03
De Verrommeling 17 17 18 19 20 22 24
Inleiding Definitie Meningen Tendens Beleid Kritieken Aanbevelingen
04
Verrommelingsvormen 26 27 28 29 30 31 32 33
Inleiding Wonen Werken Reclame/info Openbaar nut Infrastructuur Recreatie Landbouw
05
Conclusie 34 34 35
Algemeen Feiten Eigen mening
06
Bijlagen 36 38
Bronvermelding Begrippenlijst
n
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
> Inleiding literatuurstudie
n
hoofdstuk 1
Algemeen Het open Nederlandse landschap staat onder druk, het is aan het verrommelen. Windmolens, zendmasten, kassen en bedrijventerreinen schieten als paddenstoelen uit de grond waardoor de vrije landschapspanorama’s steeds schaarser worden. Reden voor actie. Als onderdeel van ons afstudeerproject “Het Landschappelijk Verantwoorde Bedrijventerrein”, hebben wij in deze literatuurstudie onderzoek gedaan naar het Nederlandse landschap en de toenemende verrommeling ervan.
Doelstelling Ons literatuuronderzoek kent een aantal doelstellingen. Om een bedrijventerrein landschappelijk in te passen is er kennis nodig over haar omgeving. Er zal dus kennis vergaard moeten worden over de Nederlandse landschappen en haar kernkwaliteiten. Daarnaast kijken we kritisch naar het beleid en de opinie omtrent verrommeling. Op welke wijze zouden we deze verrommeling moeten bestrijden? Verder is het van belang te onderzoeken in welke vormen verrommeling voorkomt in Nederland. Deze doelstellingen kunnen worden vertaald in de onderzoeksvragen die hiernaast zijn weergegeven.
Vraagstelling De vraagstellingen van de literatuurstudie luiden als volgt: •
Hoe zijn de verschillende Nederlandse landschappen ontstaan en wat zijn haar kernkwaliteiten?
•
Wat is verrommeling en hoe ontstaat het?
•
Hoe denken de Nederlanders over verrommeling en het beleid?
•
Wat is het beleid omtrent verrommeling?
•
In welke vormen komt verrommeling voor in Nederland?
Leeswijzer Na deze inleiding van de literatuurstudie volgen in het tweede hoofdstuk de verschillende Nederlandse landschapstypen. Hier gaan we in op het ontstaan en de kernkwaliteiten van de acht verschillende typen die Nederland rijk is. In hoofdstuk 3 behandelen we de verrommeling. We besteden hier aandacht aan de definitie, de meningen, de tendens, het beleid, de kritieken en de aanbevelingen. Hoofdstuk 4 brengt de verschillende vormen van verrommeling aan het licht. In hoofdstuk 5 is de conclusie van de literatuurstudie opgenomen. We geven hier antwoorden op de vraagstellingen. De laatste pagina’s zijn ingeruimd voor een bronvermelding en een begrippenlijst.
Literatuurstudie |
5
> Nederlands landschap hoofdstuk 2
Algemeen Het landschap is geen statisch gegeven, zeker niet in Nederland, waar de mens er zijn stempel op heeft gezet. Vroeger was het cultuurlandschap het onbedoelde bijproduct van agrarische werkzaamheden. Nu is het landschap het zorgenkind van ecologen, planologen, natuur- en landschapsbeschermers. Meer dan ooit bevindt het landschap zich in de gevarenzone. Dat wil zeggen, een landschap dat de moeite waard blijft, waarin het natuurlijke en cultuurhistorische verleden valt te herkennen. (b1)
De verrommeling van het landschap gaat vaak gepaard met de aantasting van deze landschapsspecifieke kernkwaliteiten. In de volgende paragrafen behandelen we de landschapstypen met de daarbij horende kernkwaliteiten.
‘Er klopt niets van het huidige landschap’ luidt de klacht van veel landschapsbeschermers. Wat een boerderij lijkt, is een burgerwoning. Wat vroeger natuur was, is ontgonnen tot boerenland. Wat vroeger boerenland was, is nu industrieterrein. Natuur dreigt al te vaak een economisch product te worden, los van cultuur en landschap. (b1) Een van de rijkdommen van dit land is zijn grote variatie aan landschappen. De laatste tijd begint ook de overheid zich meer te bekommeren om de kwaliteit van het landschap. Het dringt langzaamaan door dat men niet alleen in de steden, maar ook in het buitengebied zuinig moet zijn op het verleden. (b1)
Zeekleigebied Zandlandschap Heuvellandschap Laagveenlandschap
In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het land-schap worden behouden of worden versterkt (‘ja, mits’-regime). (i1)
Hoogveenontginningen Rivierengebied Droogmakerijen Kustzone
(b1) ‘ANWB Landschappenboek Nederland’, Gerrit Jan Zwier, 2003 (i1) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro03.shtml (ministerie van LNV) 6
| Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Zeeklei- Het zeekleigebied is ontstaan door opslibbing van klei uit de gebied zee. Kronkelende waterlopen (kreekrestanten), perceelsgrenzen en wegen, vaak op hogere ruggen, zijn getuigen van de tijd dat het getij hier nog vrij spel had. De dreiging van de zee leidde in de middeleeuwen tot het aanleggen van dijken rond het zeekleigebied. De oudste bedijkte gebieden zijn nog steeds te herkennen aan de onregelmatige patronen van percelen, waterlopen en wegen en het gebruik als grasland. Het jongere land wordt gekenmerkt door een regelmatig wegen- en kavelpatroon (strookvormig of rechthoekig). Het zeekleigebied is in belangrijke mate in gebruik als bouwland. In delen van Friesland overheerst grasland.
n
Het open karakter van het zeekleigebied wekt de indruk van een onaangetast cultuurlandschap. Toch is het oorspronkelijke verkavelingspatroon van dit gebied in grote delen verdwenen in het kader van landinrichtingsprojecten. Dit geldt met name voor het zuidwestelijke zeekleigebied dat na de watersnoodramp (1953) in korte tijd ingrijpend werd herverkaveld. Dit is af te lezen aan de sterke afname van strookvormige en onregelmatige blokverkaveling na 1950. Hierbij zijn ook veel meanderende waterlopen en wegen verdwenen of rechtgetrokken. Ook de bomenrijen op dijken zijn voor een deel verdwenen. Hierdoor is het patroon van de inpoldering minder zichtbaar. (i2) Kernkwaliteiten van een heuvellandschap zijn (i3): • • • • • • • • • • • • • •
eilanden en zeearmen kreekruggen restanten van kronkelige kreken en oude zeearmen zoet-zoutovergangen en brakke getijdengebied cultuurhistorische structuurdragers kronkelige dijken en dijkenpatroon patroon van groeiringen verkavelingpatroon oude havenplaatsen en dijkdorpen erf- en wegbeplanting windsingels, heggen boomgaarden (zoute) graslanden boerderijen, vliedbergen
(i2) http://www.milieuennatuurcompendium.nl/ (i3) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro06.shtml#tockk9 (ministerie van LNV) Literatuurstudie |
7
Zand- Het zandgebied neemt een flink deel van Nederland in beslag. landschap De zandgronden behoren tot de oudst bewoonde gebieden van Nederland. Zonder angst voor overstromingen konden er gewassen worden verbouwd en de natuur kon zijn gang gaan. Geografen maken onderscheid tussen het esdorpenlandschap en het kampenlandschap. Het eerste type, dat gekenmerkt wordt door grote lappen aaneengesloten bouwland, dichte bewoning en uitgestrekte woeste gronden komt vooral in Drenthe voor. De essen ontwikkelden zich hier op omvangrijke dekzandruggen. Het tweede type kwam tot bloei in streken waar het dekzand in kleinere eenheden versnipperd was, zoals in Twente, Brabant en de Gelderse Vallei. (b1)
Stuifzanden hebben hun ontstaan te danken aan menselijk ingrijpen. Dat in de zandgebieden bos door heide werd vervangen was op zichzelf nog niet rampzalig. Maar de overbeweiding door schaapskudden en het te diep afsteken van heideplaggen (voor potstal) waren dat wel. Hierdoor kreeg de wind vat op het zand en vormde een kleine Sahara. (b1) Kernkwaliteiten van een zandlandschap zijn (i3): • • • • • • • • • • • •
natuurlijke structuurdragers reliëf meanderende beken cultuurhistorische structuurdragers essen en kampen paden en zandwegen houtwallen en singels grondgebruik heidevelden, bossen en zandverstuivingen kleine gras- en hooilanden kleinschalig landschap herkenbaarheid van de opeenvolgende veranderingen
(b1) ‘ANWB Landschappenboek Nederland’, Gerrit Jan Zwier, 2003 (i3) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro06.shtml#tockk9 (ministerie van LNV) 8
| Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Heuvel- Dit landschap behoort tot de oudste van Nederland. Grofweg landschap bestaat het uit vrij grootschalige plateaus, hellingen en beekdalen. Kenmerkende landschapselementen op de plateaus zijn akkers en hoogstamboomgaarden. De hellingen en beekdalen vormen een kleinschaliger landschap. Daar worden loofbossen afgewisseld met grasland. In het verleden zijn op de hellingen door afstromend water holle wegen ontstaan. Erosie versterkte dit proces. Om verdere erosie tegen te gaan, zijn de holle wegen beplant met struiken en bomen. Dit gebeurde ook op steilranden, evenwijdig aan de hoogtelijnen, de zogenaamde graften. In de dalen liggen bronnen en meanderende, snelstromende beken en riviertjes. In de beekdalen liggen watermolens en kastelen. Andere zeer kenmerkende elementen voor het Heuvelland zijn meidoornheggen, mergelgrotten, wegkruizen en hofboerderijen.
n
Kernkwaliteiten van een heuvellandschap zijn (i3): • • • • • • • • • • • •
golvende plateaus hellingbossen dalen met beken en (steile) hellingen grasland in dalen graften hoogstamboomgaarden voetpaden heggen holle wegen kastelen watermolens kenmerkende boerderijen
Het heuvelland is één van de minst aangetaste landschappen in Nederland. In de periode 1980-1990 was het echter het snelst veranderende cultuurlandschap van Nederland. Door ontwikkelingen in de landbouw verdwenen perceelsgrenzen en landschapselementen zoals holle wegen, heggen of graften en hoogstamboomgaarden. In 1990 was de hoeveelheid holle wegen en hoogstamboomgaarden gehalveerd ten opzichte van 1900. Van de oorspronkelijk aanwezige watermolens is 60% (vrijwel) verdwenen. Veel karakteristieke hofboerderijen zijn verbouwd tot appartementencomplexen. De loop van beken en riviertjes veranderde relatief weinig, maar de waterkwaliteit is sterk teruggelopen. (i2)
(i2) http://www.milieuennatuurcompendium.nl/ (i3) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro06.shtml#tockk9 (ministerie van LNV) Literatuurstudie |
9
Laagveen- In het Holoceen begon de temperatuur te stijgen waardoor het ijs landschap smolt. Hierdoor steeg de zeespiegel waardoor het gebied achter de strandwallen, het waddengebied, door zee en rivieren steeds werd opgevuld met wissellende combinaties van zand en klei, de zeeklei. Een hele tijd later nam de zeespiegelstijging weer af. De zeeklei was nu zo hoog geworden dat het droog kwam te liggen. Daardoor konden er oeverplanten op gaan groeien. Net als bij het hoogveenlandschap, werden de plantenresten in elkaar geperst. Zo ontstond het laagveenlandschap. Voordat men het veenlandschap kon gebruiken moest men het eerst inpolderen. Er werden dijken aangelegd en heel veel sloten gegraven. Met windmolens maalde men het water uit de sloten weg. De grond werd daar heel erg stevig van en er begon gras op te groeien. Er konden nu koeien op grazen. De grond was echter niet sterk genoeg om er huizen te bouwen en wegen aan te leggen, dus men bouwde deze langs de dijken. Zo ontstond er daar een langgerekte bebouwing. Omdat men vroeger turf gewonnen heeft zijn er smalle stroken water in afwisseling met smalle stroken land. Men baggerde lange geulen uit en de veenbagger werd op de oever gegooid, waarna ze aan de andere kant van de bagger op de oever aan een nieuwe geul begonnen werd. Dit leidde tot smalle stroken water en soms tot grote plassen. (i4)
De indeling in percelen is in grote lijnen nog dezelfde als duizend jaar geleden, ondanks landinrichtingsprojecten. Ook in de twintigste eeuw is het oppervlakteaandeel van de kenmerkende strokenverkaveling niet noemenswaardig veranderd. In de eerste helft van de vorige eeuw nam de lengte aan kaden geleidelijk toe. Sinds 1980 is een duidelijke afname te zien. (i2) Kernkwaliteiten van laagveenlandschappen zijn (i3): • • • • • • •
veenkernen veenstromen en -plassen kreekruggen, donken, trilvenen boerderijlinten, tiendwegen strokenverkaveling kavelgrensbeplanting, erfbeplanting, beplanting langs kaden moerasbosjes, geriefbosjes, rietland
Kenmerkende elementen voor het laagveengebied zijn de lintvormige dorpen, de vele sloten, vaarten, kaden en molens. Hoewel een aanzienlijk deel van de oppervlakte laagveengebied door verstedelijking is verdwenen, is het als landschapstype één van de minst aangetaste cultuurlandschappen van Nederland. (i4) http://members.lycos.nl/aardrijkskundeweb/ (i2) http://www.milieuennatuurcompendium.nl/ (i3) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro06.shtml#tockk9 (ministerie van LNV) 10 | Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Hoogveen- Veen bestaat, in tegenstelling tot zand, klei en löss, niet uit korrels ontginningen maar uit plantenresten. Veengrond is gevormd in een moeras. In de noordelijke helft van Nederland heeft het landijs keileem bedekt met dekzand achtergelaten. Door die keileemlaag kon het water slecht wegzakken. Daardoor vormden op het iets hoger liggende land drassige gebieden met moerasplanten. Dode planten hebben het moeras opgevuld met een laag halfverrotte resten. Die resten waren erg vruchtbaar en hier zijn mossen en andere planten op gaan groeien. Daarom liggen de hoogveenlandschappen ook boven het NAP. In de 17e eeuw liet men een kanaal graven dat twee functies had. Ten eerste kon het water uit het veenlandschap weglopen waardoor het veen droog kwam te liggen. Daaruit werden met de hand turven gestoken. De tweede functie van het kanaal had hiermee te maken: turfschepen voeren de turf naar Groningen. Op den duur werd bijna al het veen afgegraven waardoor de onderliggende zandgrond weer aan de oppervlakte kwam te liggen. De veenresten van slechte kwaliteit bleven liggen en mengde zich met de zandgrond. Zo ontstond goede landbouwgrond, ook wel dalgrond genoemd. Hierop werden grote boerenbedrijven gesticht, en de dalgrond werd en wordt gebruikt voor akkerbouw. Veen werkt als een spons. Het houdt water vast. Veengrond is dus een drassige grond, die geen water meer opneemt als je de grond te veel laat uitdrogen. De plantenresten leveren voldoende voedsel voor nieuwe planten. Veen is dus een vruchtbare grondsoort. Het hoogveenlandschap is nog steeds erg vruchtbaar en het landschap wordt nu dan ook nog steeds gebruikt voor akkerbouw.
n
Vooral akkers met aardappelen en suikerbieten zijn erg kenmerkend voor dit landschap. Maar ook velden met pijpenstrootje en turfputten zijn kenmerken van een hoogveenontginning. De meeste hoogveenlandschappen zijn te vinden in Noord-Nederland en dan vooral in Friesland, Groningen, Drenthe en in een klein deel van Overijssel. Daar zijn dan ook hoogveenkoloniën en kanaaldorpen. (b1)
Kernkwaliteiten van hoogveenontginningen zijn (i3): • • • • • • • •
natuurlijke structuurdragers restanten levend hoogveen cultuurhistorische structuurdragers kenmerkend verkavelingpatroon rechte ontginningswegen patroon sloten, wijken en kanalen lintbebouwing grondgebruik
(b1) ‘ANWB Landschappenboek Nederland’, Gerrit Jan Zwier, 2003 (i3) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro06.shtml#tockk9 (ministerie van LNV) Literatuurstudie | 11
12 | Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Rivieren- Het rivierengebied heeft door de eeuwen heen een grote gebied aantrekkingskracht uitgeoefend op de mens. Door de lage stroomsnelheid van het water zetten de rivieren veel zand af. Zo ontstonden in de loop der tijd zandige beddingen met hoge oeverwallen. Tot aan de aanleg van dijken, in de late Middeleeuwen, slingerden de rivieren nog vrij door het landschap. Het gebied is dan ook doorregen met resten van oude rivierbeddingen, de zogenaamde stroomruggen. Dit zijn al sinds de Nieuwe Steentijd geliefde vestigingsplaatsen: men hield er de voeten droog en de grond was vruchtbaar. (i5) Het hard van het rivierengebied wordt gevormd door de stroomdalen van Rijn, Waal, IJssel en Maas in Midden-Nederland. De belangrijkste kenmerken van een rivierenlandschap zijn de uiterwaarden, dijken, grienden, nevengeulen, ooibossen, meidoornheggen en steenfabrieken. Grienden zijn wilgenakkers die werden aangelegd op plaatsen met een hoge, sterk wisselende waterstand. Het rivieren gebied ligt grotendeels in Gelderland, maar ook Limburg en delen van Utrecht en Overijssel behoren tot het rivierengebied. (b1) De rivieren traden in periodes met een hoge waterafvoer buiten hun bedding. Bij de overstromingen werden zand en klei afgezet. Het zand kwam direct naast de rivierbedding te liggen. Hierdoor ontstonden de zandige oeverwallen. Verder van de rivier af kwam het water tot rust en daar werd het klei afgezet.
n
Doordat klei minder massa heeft (de korrels zijn kleiner en lichter dan zandkorrels) kwam dit veel lager te liggen. Deze kleigronden heten de komgronden. In het rivierkleilandschap zijn er ook verder van de rivieren oeverwallen. Dit komt doordat de rivieren in de loop der jaren een aantal keren zijn verlegd. Tussen twee oude oeverwallen vind je ook nog de komkleigrond, dat was de oude rivierbedding. De oude beddingen met de oeverwallen heten stroomruggen. (i4) Kernkwaliteiten van een rivierengebied zijn (i3): • • • • • • • • • • • •
rivieren en uiterwaarden eendenkooien oeverwallen grienden, heggen, ooibossen en plassen open komgronden natte extensieve graslanden reliëf (oude geulen) kleinschalige ruimten op oeverwallen meestromende geulen grootschalige ruimten en grondgebruik in kommen dijken en dijkbebouwing boomgaarden
(i5) http://www.archeologienet.nl/archeo_regio/archeo_midnedrivier.cfm (b1) ‘ANWB Landschappenboek Nederland’, Gerrit Jan Zwier, 2003 (i4) http://members.lycos.nl/aardrijkskundeweb/ (i3) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro06.shtml#tockk9 (ministerie van LNV) Literatuurstudie | 13
Droog- Nederland staat bekend om haar droogmakerijen. Deze zijn makerijen ontstaan doordat plassen werden omdijkt, waarna het water werd weggemalen. De oorspronkelijke droogmakerijen zijn open, de latere zijn voorzien van vrij veel bomenrijen en ook bossen. (i2) Het rationeel ingerichte landschap van drooggemaakte meren en plassen is het meest kenmerkende landschap van Nederland; buiten Nederland komt het niet zo veel voor. Kenmerkend zijn de openheid, de ringvaarten en de ringdijken, de rechthoekige verkaveling en het wegenpatroon en de laanbeplanting. De inrichting van de droogmakerijen is afgestemd op de gebruikseisen vanuit de landbouwbedrijfsvoering. Hierdoor bestaat er een duidelijk verschil in maatvoering en inrichting tussen de zeventiende-eeuwse droogmakerijen, zoals de Beemster en de Schermer en de twintigste-eeuwse Zuiderzeepolders. In de droogmakerijen van de laatste halve eeuw is veel meer beplanting van bomen en struiken gebruikt dan in de eerder drooggemalen polders. (i2) Het landschap van de droogmakerijen was tot voor kort nauwelijks aangetast, maar de laatste decennia zorgt de verstedelijking voor aantasting van de openheid. In de oude droogmakerijen is tot 1980 nog beplanting verdwenen. Sindsdien is er enige toename van beplanting te zien. In de jonge droogmakerijen, zoals de Flevopolders, is de hoeveelheid beplanting snel toegenomen in de periode na de aanleg. (i2)
Kernkwaliteiten van droogmakerijen zijn (i3): • • • • • • • • • •
cultuurhistorische structuurdragers openheid patroon ringvaarten en dijken contrast dijken en lage land verkavelingpatroon erfbeplanting met allure gebouwen buitenplaatsen herenboerderijen stolpboerderijen
(i2) http://www.milieuennatuurcompendium.nl/ (i3) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro06.shtml#tockk9 (ministerie van LNV) 14 | Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Kustzone Van oorsprong vormen de duinen een zeer dynamisch en afwisselend landschap. Door vastlegging van het zand is veel van de dynamiek verloren gegaan. Het landschap van de kustzone bestaat uit een opeenvolging van stranden, hoge kustduinen en lage binnenduinen. Tussen de duinen liggen duinvalleien en duinvlakten. Het landschap is van origine zeer dynamisch. Het strand en een deel van de duinen is van oorsprong onbegroeid. Hier heeft het zand vrij spel en ontstaan steeds weer nieuwe duinen. Op sommige plaatsen kan de zee het duin wegslaan en het achterliggende land binnendringen, waardoor slufters en groene stranden kunnen ontstaan. Landinwaarts neemt de invloed van de wind en daarmee de openheid van de begroeiing af. Op luwe plekken is struweel en bos te vinden. Traditioneel is het binnenduingebied in gebruik voor de teelt van tuinbouwproducten en bolgewassen.(i2)
n
Kernkwaliteiten van kustzones zijn (i3): • • • • • • • • •
natuurlijke structuurdragers vrij uitzicht op de horizon aaneengesloten, robuuste duinen overige kenmerken dynamiek van het landschap natuurlijke begroeiing en waterhuishouding karakteristieke bebouwing of ontbreken van bebouwing landschapsvormende processen (wind, water, getijdenstroming) kenmerkende zoet -zoutovergangen (wadden, delta)
De belangrijkste historische ontwikkeling op het strand en in de hoge kustduinen is de afname van de dynamiek. Door kustverdediging (basaltblokken, aanplant van helm en naaldbomen, zandsuppletie) en het verdwijnen van agrarische gebruik (traditionele beweiding) en stikstofdepositie is de begroeiing van struweel toegenomen ten koste van open zand. In het kader van natuurontwikkeling worden op enkele plaatsen in de buitenste duinrand stukken duin afgegraven, zodat de zee er vrij spel heeft en er slufters en groene stranden kunnen ontstaan. (i2)
(i2) http://www.milieuennatuurcompendium.nl/ (i3) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro06.shtml#tockk9 (ministerie van LNV) Literatuurstudie | 15
2010 Stad, wonen, industrie, kassen
2010 Ruimte voor rivieren, bos, heide, veen, recreatiegebieden
1980 stad, wonen, industrie, kassen
1980 Bos, heide, veen, recreatiegebieden
1950 Stad, wonen, industrie
1950 Bos, heide, veen, recreatiegebieden
1920 Stad, wonen, werken
1920 Bos, heide, veen
1890 Stad, wonen, werken
1890 Niet ontgonnen land, bos, heide, veen
1860 Stad, wonen, werken
1860 Niet ontgonnen land, bos, heide, veen
16 | Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
> De verrommeling
n
hoofdstuk 3
Inleiding Hoofdstuk 3 staat in het teken van literatuuronderzoek naar het fenomeen verrommeling. In de volgende paragrafen behandelen we de definitie, de meningen, de tendens, het beleid, de kritieken hierop en ten slotte de aanbevelingen om verrommeling in de toekomst een halt te kunnen toeroepen. Definitie Het woord verrommeling kan bij mensen veel verschillende betekenissen oproepen. Om verwarring rondom dit begrip in deze literatuurstudie te voorkomen hebben we de definitie die is opgesteld in het rapport ‘Verrommeling in Nederland’ van Alterra in de volgende twee alinea’s weergegeven: “Onder verrommeling verstaan we een storende toename van de variatie in het landschap in combinatie met een gebrek aan samenhang. Variatie wordt in de beleving van mensen positief gewaardeerd zolang het gaat om afwisseling binnen een geëigend patroon. Bij verrommeling gaat het juist om niet in het landschap passende variatie en het voorkomen van als storend ervaren elementen. Verrommeling uit zich in een verrommeld landschap. Een gebied dat als totaal een wanordelijke indruk maakt en waar gebruiksfuncties zonder duidelijk verband naast elkaar aanwezig zijn en/of waar storende elementen in ruimte mate zijn waar te nemen.
Verrommeling is een proces dat wordt ervaren als niet beoogd, sluipend. Dus iets dat eerder wordt ervaren als een onbedoelde resultante van het nastreven van diverse belangen dan het resultaat van een vooropgezet plan of ontwerp. Het heeft associaties met verwaarlozing, verloedering, onverzorgdheid en, meer in het algemeen, onverschilligheid ten opzichte van de kwaliteiten van de openbare ruimte.” (r1) Na het raadplegen van verschillende bronnen kunnen we concluderen dat objecten als verrommelt worden ervaren als ze één van de volgende eigenschappen hebben: • • • • •
lelijk, opvallend niet passen in de openheid van het landschap niet streekeigen past niet in dominante functie vreemde, niet harmonieuze combinatie
Met het begrip verrommeling refereren we in dit literatuuronderzoek niet naar zwerfafval, vuilnis of enige andere vorm van afval of slordig gedrag.
(r1) ‘Verrommeling in Nederland’, Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 Literatuurstudie | 17
Meningen De stichting Natuur en Milieu onderzocht begin 2005 hoe de Nederlander tegen het landschap aankijkt. Hiervoor heeft zij de omwonenden van 52 beschermde gebieden in Nederland ondervraagd. In een persbericht geeft zij aan dat de ondervraagden pessimistisch tegen de toekomst van hun gebied aankijken. Ze zien het landschap verrommelen door teveel nieuwbouw van huizen en bedrijven, wegen en andere infrastructuur en zijn bang dat die ontwikkelingen alleen maar doorzetten. De ondervraagden vinden vooral moderne gebouwen erg lelijk. Ook de toenemende horizonvervuiling, de grote drukte in de natuur, meer geluidsoverlast en het verdwijnen van koeien uit de wei ziet men als belangrijke verarming van het landschap. (r2)
Naar aanleiding van de verschillende onderzoeken en literatuur die we hebben geraadpleegd kunnen we nu antwoord geven op de volgende vraag: Wat zijn voor mensen storende elementen in het landschap waardoor het verrommelt overkomt? De volgende antwoorden werden op deze vraag gegeven: • • • • • •
In april 2007 heeft de stichting Natuur en Milieu onder de Nederlandse bevolking een nieuw onderzoek uitgevoerd naar de verrommeling van het landschap. Dit heeft de volgende resultaten opgeleverd:
technische / industriële, niet-natuurlijke elementen rommelig en druk een rommelig erf of bedrijfsterrein niet passend binnen de landschappelijke context afwijking van referentiebeelden lawaai, stank, reclame en licht
Overige
31%
Glastuinbouw
De helft van alle meldingen betreft bedrijventerreinen. Mensen storen zich aan plannen voor een nieuw terrein in hun omgeving, terwijl in de buurt nog veel leeg staat of aan het verpauperen is. Een derde van de meldingen betreft voorbeelden van de meest uiteenlopende activiteiten. Veertig meldingen betreffen de glastuinbouw, bijna allemaal in het open landschap. En zo’n vijftien procent betreft woningbouw. De waarden zijn weergegeven in het figuur hiernaast. (r3)
(r2) ‘Nederland kan zo mooi zijn’, Natuur en Milieu, 2005 (r3) ‘Centraal wat moet, Stop de verrommeling van Nederland!’, Natuur en Milieu, april 2007 18 | Literatuurstudie
49% Woningbouw 4% Bedrijventerreinen
16%
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Tendens Nederland verandert snel. Het vertrouwde beeld van steden en ommeland – tot voor kort nog moeiteloos te herkennen – maakt plaats voor een landschap waar de bebouwing zich verder verspreidt over het land. Het areaal natuur neemt toe, het areaal landbouw neemt af. Het water wordt niet meer uitgesloten, maar krijgt juist meer ruimte. Infrastructuur raakt steeds meer verweven met andere functies. De grote veranderingen in de afgelopen en komende jaren zetten de ruimtelijke kwaliteit van Nederland onder druk. Dat geldt voor de economische en ecologische aspecten en zeker ook voor de culturele: de architectuur van gebouwen en de inrichting van gebieden en landschappen. (r4)
n
De manier waarop het landschap is ontstaan, blijkt steeds minder goed zichtbaar aan de bestaande verkavelingspatronen en de terrein- en nederzettingsvormen. Na 1990 is bijna 10% van dergelijke elementen uit het Nederlandse landschap verdwenen. Ruim 83% van het natuurlijke reliëf in Nederland was in 1989 nog gaaf. Van 1990 tot 2003 werd naar schatting nog eens 13% van het natuurlijke reliëf in Nederland aangetast. Tussen 1990 en 2000 verdween 31.000 ha ‘zeer open gebied’ door uitbreiding van bebouwing. Dit komt neer op een afname van 3,5%. Door uitbreiding van (verspreide) bebouwing en infrastructuur krijgt het landschap steeds meer een versnipperd en verstedelijkt karakter. (i6)
Het Ruimtelijke Planbureau heeft in 2006 onderzoek gedaan naar de verrommeling van gebieden langs Nederlandse snelwegen. De resultaten hiervan zijn verwerkt in het rapport ‘Bloeiende Bermen’. Er is in dit onderzoek aangetoond dat snelwegzones in de afgelopen jaren in een razendsnel tempo zijn volgebouwd. Er heerst veel onvrede over de ruimtelijke inrichting en het ontwerp van de snelwegzone. Deze slibt dicht, verrommelt en nivelleert, waardoor een identiteitsloze omgeving ontstaat. (r5) Ook het Milieu- en Natuurplanbureau waarschuwt voor de toenemende nivellering en verrommeling van de Nederlandse landschappen. De verschillen tussen landschappen worden geringer. Daardoor neemt de identiteit of kenmerkendheid van verschillende landschapstypen af.
(r4) ‘Actieprogramma Ruimte en Cultuur’, gezamenlijke uitgave van 7 ministeries, mei 2005 (r5) ‘Bloeiende Bermen’, Ruimtelijk Planbureau, 2006 (i6) http://www.snm.nl/ Literatuurstudie | 19
Beleid De overheid hanteert de sturingsfilosofie ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Dit geeft de decentrale overheden een bijzondere verantwoordelijkheid. De Nota Ruimte legt de verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap en het ruimtelijk ontwerp bij provincies, gemeenten en waterschappen. Zij ontwikkelen het benodigde planologisch beleid en kunnen daarbij gebruikmaken van het stimulerende instrumentarium van het Rijk, waaronder kwaliteitsagenda’s, de Rijksbouwmeester en het College van Rijksadviseurs en het Actieprogramma Ruimte en Cultuur. Speciale verantwoordelijkheden voor de decentrale overheden liggen er bij het uitwerken van de kernkwaliteiten voor de Nationale Landschappen (provincies) en het benutten en borgen van culturele kwaliteiten in de stedelijke vernieuwing (gemeenten, op basis van de convenanten Grotestedenbeleid). De waterschappen spelen een belangrijke rol bij de versterking van ruimtelijke kwaliteit, zowel beleidsmatig (bevordering water als sturend principe, deelstroomgebiedsvisies, watertoets) als in de uitvoering van het waterbeheer. Het Rijk pleegt een procesmatige toetsing op aandacht voor landschappelijke en ontwerpkwaliteit in de provinciale plannen. (r4)
Veel provincies, gemeenten en waterschappen formuleren eigen ambities op het terrein van het architectuur- en Belvederebeleid en werken die uit in zelfstandige of gezamenlijke programma’s. Met het opnemen van cultuurdoelstellingen binnen de afspraken over de investeringsbudgetten voor stedelijk en landelijk gebied wordt de aandacht voor ontwerpkwaliteit en cultuurhistorie gestimuleerd bij decentrale ruimtelijke afwegingen en besluit vorming. Een aantal acties is gericht op (mede)gebruik door decentrale overheden, waaronder subsidieregelingen voor projecten, de Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie, de landschapsontwikkelingsplannen en het Activiteitenprogramma Belvedere. (r4)
Minister van VROM: Jacqueline Cramer
(r4) ‘Actieprogramma Ruimte en Cultuur’, gezamenlijke uitgave van 7 ministeries, mei 2005 20 | Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
n
De overheid wil de kwaliteit van het landschap behouden en voorkomen dat Nederland in één generatie versnippert en verrommelt. Daarvoor zijn al verschillende beleidsmaatregelen in gang gezet. Een daarvan is het beleid om toekomstige verstedelijking te bundelen. Verder heeft concentratie van glastuinbouwbedrijven in greenports - naast een economische reden - ook als doel om verdere verspreiding van vaak lelijk geachte kassen tegen te gaan. In de Uitvoeringsagenda Ruimte 2006 heeft het kabinet een aantal acties opgenomen om verstedelijking in de snelwegzone tegen te gaan en panorama’s in het overgangsgebied tussen stad en land te behouden. Ook komt het ministerie van VROM in 2007 met een Stimuleringsprogramma ruimtelijke/landschappelijk kwaliteit buitengebied. Verder zal VROM eind 2007 een structuurvisie presenteren. Deze structuurvisie zal een opsomming geven van potentiële maatregelen die tot een betere bescherming kunnen leiden van waardevolle landschapsgezichten. Een van de mogelijke maatregelen is bijvoorbeeld een speciale algemene maatregel van bestuur (AMvB) op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening ter bescherming van panorama’s langs snelwegen. Een andere mogelijkheid waaraan gedacht wordt is de aanwijzingsbevoegdheid die de Natuurbeschermingswet provincies biedt om waardevolle landschapsgezichten beter te beschermen. De structuurvisie zal samen met andere betrokken departementen worden opgesteld. (i7)
(i7) http://www.vrom.nl/pagina.html?id=31125 Literatuurstudie | 21
Kritieken Het Ruimtelijk planbureau concludeert dat het huidige traditionele defensieve beleid niet voldoende is om verrommeling tegen te gaan. In de Nota Ruimte ontbreekt het aan een ruimtelijke visie. Inpassing, inrichting en ontwerp worden grotendeels overgelaten aan de lagere overheden en de markt, wat beslist geen garantie is voor de aanpak van dichtslibbing, verrommeling en nivellering. (r5) Het beleid van de afgelopen jaren was dat de minister dit niet als taak van de landelijke overheid beschouwde maar van de gemeenten. Doordat de gemeenten geen druk voelen van de landelijke overheid en extra bedrijvenruimte de gemeente ook extra inkomsten en werkgelegenheid biedt, wordt door veel lagere lokale overheden weinig tot niets ondernomen om dit volbouwen van gebieden langs snelwegen tegen gaan. (r6) In een publicatie van verschillende ministeries wordt aangegeven dat bij ruimtelijke ingrepen oog nodig is voor vernieuwing én geschiedenis. Om integrale afwegingen te kunnen maken, is vroegtijdige inbreng van de ontwerpende disciplines én de versterking van de rol van cultuurhistorie vereist. Op basis van zorgvuldige analyse kan een goed ontwerp tot stand komen dat het bestaande versterkt, dan wel bewust doorbreekt. Zo kan worden bijgedragen aan ontwikkeling en behoud van karaktervolle steden, dorpen en landschappen. (r4)
Voor de uitvoering van de meeste ruimtelijke ontwikkelingen is niet het Rijk initiatiefnemer, maar de decentrale opdrachtgevers en marktpartijen. Het Rijk tracht hen met het actieprogramma te stimuleren om de culturele component bij ruimtelijke opgaven te versterken. Het doel en de visie van de overheid is niet verkeerd. Het is alleen krachteloos door het ontbreken van strikte regelgevingen. Rijksbouwmeester Mels Crouwel geeft in het blad Building Business blad aan dat hij geen voorstander is van centrale sturing: “We moeten niet vanuit Den Haag gaan vertellen hoe het lokaal moet worden ingevuld. Maar we moeten wel een idee hebben met zijn allen over de hoofdrichting waar het met dit land naar toe moet.” In het verlengde hiervan concludeert Crouwel dat de ruimtelijke ordening de laatste tijd meer door Economische Zaken dan door VROM is gedicteerd: “Voor een deel kun je inderdaad zeggen dat iedere gemeente het recht tot zelfontplooiing moet hebben. Maar dan geef ik je op een briefje dat alles er hetzelfde uit komt te zien in dit land. Het adagium ‘overal moet alles kunnen’ leidt ertoe dat er nu ook al tussen Groningen en Delfzijl allerlei losse plukjes bedrijventerrein in het landschap verrijzen. Dat is toch echt anders dan vijftien jaar geleden. Het landschap als geheel daalt daardoor snel in waarde.” (a1)
(r5) ‘Bloeiende Bermen’, Ruimtelijk Planbureau, 2006 (r6) ‘Beleving verrommeling van Noord Brabant’, Yube Marketing, 20 juli 2006 (r4) ‘Actieprogramma Ruimte en Cultuur’, gezamenlijke uitgave van 7 ministeries, mei 2005 (a1) ‘De verrommeling te lijf’, Building Business, mei 2007 22 | Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
In een artikel in De Telegraaf laat de Rijksbouwmeester optekenen dat hij het merkwaardig vindt dat het onderwerp vorig najaar in de verkiezingscampagne voor de Tweede Kamer geen rol heeft gespeeld. (a2) Twee dagen na het artikel uit De Telegraaf staat er in een artikel in Trouw dat Mels Crouwel pleit voor een sterkere regie van het Rijk om de ’verrommeling’ van ons land aan te pakken. (a3)
n
Volgens Werner speelt er ook een psychologisch probleem: “Wanneer we binnenstedelijk bouwen, let iedereen goed op. Maar buiten de bebouwde kom: daar is niemand verantwoordelijk voor. De gemeenteraad zit daar vaak niet zo bovenop als bij een binnenstedelijk plan. In het verleden vonden we het prima dat bedrijven de stad uit werden gedrukt; die waren vervuilend en moesten weg. Ze kwamen aan de snelweg terecht, met dank aan het corridorbeleid. Nu kijken we daar dus weer tegenaan!” (a1)
De voorzitter van de Nederlandse vereniging van projectontwikkelaars, Dietmar Werner, is in het artikel in Building Business op dit punt juist weer optimistischer gestemd: “Ik zie in de praktijk meer regionale afstemming. Inmiddels weten we dat te veel concurrentie tussen gemeenten alleen maar leidt tot lagere grondprijzen en minder kwaliteit. Door samenwerking kun je dat proces omdraaien.” (a1) De Nederlandse schrijver Willem van Toorn strijdt al jaren tegen de verrommeling en geeft één van de redenen aan: “Ik ben door Noord-Nederland gereisd en kwam dan in Aa en Hunze, de grootste gemeente van Drenthe. Zo’n gemeente heeft economisch geen kurk waar men op kan drijven en krijgt geen steun van andere overheden: zo’n wethouder moet toch wat. Dan is de verleiding groot om toch maar weer een bedrijventerrein uit te geven.” (a1)
Rijksbouwmeester Mels Crouwel
(a1) ‘De verrommeling te lijf’, Building Business, mei 2007 (a2) ‘Overheid moet verrommeling land tegengaan’, De Telegraaf, 3 februari 2007 (a3) ‘De overheid moet ingrijpen’, Trouw, 5 februari 2007 Literatuurstudie | 23
Aanbevelingen Volgens de stichting Natuur en Milieu zou de rijksoverheid binnen een jaar moeten komen met een structuurvisie met als thema ‘de verrommeling van de open ruimte’. De verrommeling van Nederland treedt niet in gelijke mate overal op en kent niet steeds dezelfde verschijningsvormen. Een goede analyse van de oorzaken en trends is dan ook noodzakelijk. Er bestaat ook grote behoefte aan een verdere visieontwikkeling over het behoud en de kwaliteitsverbetering van landschappen. (r3) Ook merkt de stichting Natuur en Milieu in hetzelfde rapport op dat de provincies in de Nota Ruimte de taak hebben gekregen om landschapsvisies te ontwikkelen. Dit komt echter onvoldoende van de grond. Het Rijk moet er dan ook voor gaan zorgen dat provincies en gemeenten landschapsvisies opstellen met maatregelen om de kwaliteit van het landschap te vergroten. De landschapsvisies moeten daarnaast heldere normen bevatten voor bedrijfsmatige activiteiten in het buitengebied. (r3) Rijksbouwmeester Mels Crouwel constateert dat de Nota Ruimte focus mist: “Er wordt te véél in behandeld. Alles is een speerpunt en daardoor missen we op een paar heldere onderdelen een goed richtinggevend idee. Waar willen we over dertig jaar zijn? Het maakt niet uit wie die koers uitstippelt. Dat mogen ook decentrale overheden zijn, die bij elkaar kruipen en met een eensluidend goed verhaal komen. Maar in de praktijk werkt dat niet zo.”
Volgens Crouwel wordt er, onder meer bij het Atelier Rijksbouwmeester, al veel kennis op dit terrein verzameld. “Maar dan heb je het over een klein groepje mensen. Het College van Rijksadviseurs werkt bijvoorbeeld interdepartementaal en kijkt geïntegreerd naar bepaalde ontwikkelingen. Maar de departementen zelf doen dat nog veel te weinig; zij praten niet met elkaar. Men weet op zich veel, maar doet alleen uitspraken over het eigen vakgebied en daar moeten we vanaf. Hang alle kennis die er is aan de muur, start het gesprek en maak de goede keuzes.” Lokaal is er vaak te weinig kennis, aldus Crouwel. “Men heeft vaak geen idee wat een bepaalde ontwikkeling op een hoger schaalniveau voor gevolgen heeft. In plaats van zes losse bedrijventerreintjes zou het veel beter zijn om het in één keer goed te doen, ingepast met veel groen en dergelijke. Op bestemmingsplanniveau vindt er geen borging van de kwaliteit plaats. Het gemeenschappelijke ontbreekt en dan komt de kwaliteit in het gedrang.” (a1) Schrijver Willem van Toorn geeft in het blad Building Business aan dat hij een voorstander is van een strenger overheidsbeleid: “Er is behoefte aan een overheid die op bepaalde terreinen veel strenger is, zodat ze op andere gebieden juist royaal kan zijn. We zijn op een punt gekomen dat de overheid moet zeggen: deze gebieden zijn zo belangrijk, die laten we met rust.” (a1)
(r3) ‘Centraal wat moet, Stop de verrommeling van Nederland!’, Natuur en Milieu, april 2007 (a1) ‘De verrommeling te lijf’, Building Business, mei 2007 24 | Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Bestuursvoorzitter van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, Jaap Modder, pleit in het artikel ‘De frictie van de regelende overheid’ voor een andere oplossing: “Waarom de verrommeling niet bestrijden met lokale en regionale welstandscommissies met daarin een veel grotere invloed van de ‘gewone’ burger? Ook de lokale overheid zelf kijkt gelukkig wat meer naar buiten. Neem de Q-teams, een aanvulling op de eigen ambtelijke expertise. Die kwaliteitsteams bestaan nu overwegend uit professionals maar je zou ze kunnen verbreden. Wat kan er nog meer? Onafhankelijke (regionale) centra voor architectuur, stedenbouw en landschap kunnen zich buitengewoon verdienstelijk maken voor ruimtelijke kwaliteit. Het levert onder andere goed geïnformeerde burgers op. Nog iets. Geef Natuurmonumenten en andere maatschappelijke organisaties meer mogelijkheden om privaat geld aan te trekken voor de aankoop van waardevolle landschappen.” (a4) Veel bestuurders denken dat zij over de architectuur gaan en zien over het hoofd dat het juist de stedenbouw is die hen zou moeten regarderen. Een voormalig Rijksbouwmeester zei het zo: “Slechte architectuur in goede stedenbouw is goed te hebben maar goede architectuur in slechte stedenbouw is pas echt een ramp.” Invloed van burgers op die bij uitstek publieke kwestie van de omgevingskwaliteit kan en moet groter worden. Het kan veel verloedering en verrommeling voorkomen. (a4)
n
Voor Hugo Priemus, hoogleraar aan de TU Delft is de enige oplossing het instellen van een ruimtelijke agenda vergelijkbaar met de Vinex-periode: Hollandse kust, blauwe en stedelijke netwerken, ruimte voor rivieren, Groene Hart, ecologische hoofdstructuur, vitaal platteland. (a5) Volgens Ing. Frank van Heest en drs. Brendan McCarthy is er behoefte aan goed gesitueerde, slimme, duurzame, goed ingerichte en liefst ook mooie bedrijventerreinen. En dat kan zeker ook langs de snelweg zijn. “Het liefst zien we bedrijventerreinen die kunnen worden aangepast aan veranderende eisen en inzichten. De dynamiek van bedrijventerreinen is de afgelopen decennia vele malen groter gebleken dan die van woonwijken. Wat twintig jaar geleden ultramodern was en gewild, is nu verouderd. Wat toen goed gesitueerd lag, bijvoorbeeld aan een kanaal, ligt nu fout. Het verleden leert ons dat de toekomst van een bedrijventerrein maar moeilijk valt te voorspellen. Hiermee moet bij de herontwikkeling en aanleg van bedrijventerreinen rekening worden gehouden. Niet qua planning, maar qua instrumenten en geld. Zoals bijvoorbeeld: statiegeldregelingen, vervangingsbijdragen, verevening, sloopfonds of een herstructuringsfonds. Dit kan het Rijk regelen, maar ook het bedrijfsleven zelf en de provincies en gemeenten zouden hierin hun verantwoordelijkheid moeten nemen.” (a6)
(a1) ‘De verrommeling te lijf’, Building Business, mei 2007 (a4) ‘De frictie van de regelende overheid’, Dossier Verrommeling, mei 2007 (a5) ‘Breek het monopolie van de projectontwikkelaars’ , NRC Handelsblad, 25 mei 2007 (a6) ‘Het Rijk kan de verrommeling niet voorkomen’, Dossier Verrommeling, mei 2007 Literatuurstudie | 25
> Verrommelingsvormen hoofdstuk 4
Inleiding Verrommeling komt voor in allerlei verschijningen. In dit hoofdstuk behandelen we de belangrijkste vormen, ingedeeld per type. De stichting Natuur en Milieu heeft een onderzoek gedaan onder de Nederlandse bevolking naar verrommeling. De meldingen die binnenkwamen over het onderwerp waren erg divers. In de volgende lijst geven we een aantal voorbeelden hiervan: •
bouwwerken in natuurgebieden, zoals een schutterijkantine loodsen, een retailpark, hoge en verlichte reclamemasten en varkens- en kalverenstallen
•
het verdwijnen van groen in dorp of stad
•
extreem hoge gebouwen die in de verre omtrek nog zichtbaar zijn en hoogbouw in een dorp
•
bomen die moeten wijken voor parkeerplaatsen of een betere ‘zichtlocatie’
•
auto-overslag en geparkeerde vrachtwagens
•
een stortplaats voor bouwafval en vuile grond, zoutopslag en een gemeentewerf
•
grootschalige leisurevoorzieningen buiten de stad zoals gezondheidsparken, sportterreinen, sporthallen, recreatieparken, tuincentra, speelhallen, skibanen, jachthavens, een nationaal automobielmuseum en discotheken
•
supermarkten
•
rondcrossende jeeps
•
infrastructuur zoals nieuwe wegen, geluidswallen, diverse helikopterhavens, uitbreiding vliegveld, buslijn op oude spoordijk, de Hanzelijn, de Betuwelijn, elektriciteitsmasten en transformatorhuisjes
•
niet passende grote en/of lelijke gebouwencomplexen in het landelijke gebied behorende bij bijvoorbeeld een manege, hoveniersbedrijf, koelbedrijf, tankstation, mestvergistingsinstallaties of een boerderij omgebouwd tot conferentiecentrum (r3)
(r3) ‘Centraal wat moet, Stop de verrommeling van Nederland!’, Natuur en Milieu, april 2007 26 | Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Wonen Het aantal inwoners van Nederland is in de periode 1990-2004 toegenomen met circa 9%, helemaal in lijn met de trend sinds begin jaren zeventig. De gemiddelde omvang van de huishoudens nam ondermeer af door vergrijzing, individualisering, kleinere gezinnen en meer echtscheidingen. De ontwikkelingen in omvang en samenstelling van huishoudens hebben een stuwende werking gehad op het woningbouwprogramma. Consequentie van deze ontwikkelingen is dat het aantal woningen in Nederland in de periode 1990-2005 is toegenomen met ruim 1 miljoen. (r8) De laatste jaren verhuizen ongeveer evenveel mensen van de stad naar het platteland als andersom. Migratie wordt tegenwoordig niet alleen bepaald door werk en opleiding,maar ook door de woonomgeving en typen woningen. De toegenomen welvaart, mobiliteit en beschikbaarheid van communicatiemiddelen stellen mensen in staat om verder weg te wonen van werk en stad. De grootste vraag is echter naar woningen op een overbrugbare woon - werkafstand van de stad. (r8)
n
De komst van particulieren heeft ook consequenties voor het landschapsbeheer. Het traditionele landschapsbeheer ging uit van landbouwkundig gebruik. De meeste particulieren hebben geen landbouwkundige achtergrond, maar bezitten wel grond. Op het platteland zijn er 170.000 particuliere grondeigenaren die tussen de 0,5 en 5 ha bezitten. Zij hebben samen 282.000 ha grond in hun bezit. Het is niet bekend hoe actief deze nieuwe bewoners het landschap beheren. Door hun aantal en omvang vormen ze wel een potentieel van nieuwe beheerders. (r8) Verschijningsvormen van de verrommelingsvorm wonen (r7): • • • • •
flats (residentiële hoogbouw) huizen, indien wit of andere opvallende kleuren villa’s (indien luxueus of armoedig) woonboten erfscheiding, rommelig erf of nieuwbouw/in aanbouw
Een deel van de toenemende vraag naar landelijk wonen wordt gerealiseerd in vrijkomende boerderijen. Soms is hierbij de bestaande bebouwing (grondig) aangepast, soms is er gesloopt en opnieuw gebouwd. Er zijn de afgelopen vijftien jaar relatief veel boerderijen vrijgekomen in het Westland, de Bollenstreek, Midden-Brabant, Noord-Limburg en Drenthe. Plaatselijk is het wonen de dominante grondgebruikvorm geworden. (r8)
(r7) ‘Verrommeling in beeld’ , Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 (r8) ‘Natuurbalans 2006’ , Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 Literatuurstudie | 27
Werken Dat het beleid ten aanzien van bedrijventerreinen faalt, blijkt onder andere uit de volgende cijfers: de afgelopen tien jaar is het ruimtebeslag van bedrijventerreinen met 30 procent gegroeid. Voor de komende jaren liggen er plannen voor nog eens 22.000 hectare(ruim twee maal de gemeente Utrecht), oftewel een verdere groei van 25 procent. Dit terwijl in de meeste provincies het huidige aanbod aan bedrijfsruimte tot het jaar 2020 al groter is dan de vraag. Volgens de huidige prognoses neemt de vraag na 2020 af en zal mogelijk kleiner zijn dan het huidige areaal. Dit vanwege een krimpende beroepsbevolking. Momenteel is er nog 9.000 hectare bedrijventerrein direct uitgeefbaar. Verontrustend is het snel groeiende areaal verpauperde terreinen, nu 25.000 hectare, maar binnen tien jaar is dat waarschijnlijk verdubbeld. Er is dus onnodig landschap opgeofferd voor een overaanbod aan bedrijventerreinen. Wat ging er mis? (r7)
De onderlinge concurrentie tussen gemeenten leidt tot overaanbod en dat maakt dat bedrijfsgrond goedkoop - soms ver onder de kostprijs - wordt aangeboden. Overaanbod en lage prijzen stimuleren bedrijven tot grootschalige verhuisbewegingen. Bedrijven trekken weg uit de stad. Prikkels ontbreken om de ruimte intensief te gebruiken. Gevolg is dat op de achtergelaten terreinen de leegstand snel toeneemt. Zo snel dat gemeenten het met herstructurering niet bij kunnen houden. Achterliggende oorzaak van dit mechanisme is dat de provincies de gemeenten een hoge mate van autonomie geven bij het plannen van bedrijventerreinen. Provincies sturen vaak alleen op regionale terreinen. En bovendien zijn de ramingen die worden gehanteerd vaak gebaseerd op de hoogste groeiscenario’s waarin de mogelijkheden van intensiever ruimtegebruik en herstructurering niet zijn verdisconteerd. (r7) Verschijningsvormen van de verrommelingsvorm werken (r7): • • • •
(r7) ‘Verrommeling in beeld’ , Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 28 | Literatuurstudie
fabrieken/industriële bedrijfsgebouwen kantoorgebouwen opslagterrein loodsen (vooral vierkante blokkendozen, zonder overstek)
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
n
Reclame/info De provinciale wegen worden geplaagd door een wildgroei aan reclameborden, die ook veel inwoners van de regio een doorn in het oog zijn, getuige de klachten die regelmatig bij de provincie binnenkomen. Het gaat hier vaak om illegaal geplaatste reclame borden. Veel borden zijn in strijd met de provinciale landschapsverordening, die als doel heeft landschappelijke gebieden buiten de bebouwde kommen te beschermen tegen onder andere ontsierende opschriften, constructies en afbeeldingen. Op snelweglocaties zijn showrooms en reclamezuilen veel voorkomende objecten. Buiten het feit dat ze ervoor zorgen dat men minder geconcentreerd aan het verkeer deelneemt is het tevens vorm van landschapsverrommeling. Deze wildgroei aan reclame-uitingen werkt erg ten nadele van de vaak prachtige achterliggende natuur. Verschijningsvormen van de verrommelingsvorm Reclame en informatie (r7): • • •
reclameborden educatieve borden showrooms
(r7) ‘Verrommeling in beeld’ , Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 Literatuurstudie | 29
Openbaar nut Het Nationaal Kritisch Platvorm Windenergie plaatst in een artikel in Milieudefensie Magazine een aantal kanttekeningen bij de moderne windturbines. “De meest opvallende prijs die we betalen is de ‘verrommeling’ van het landschap, zoals die te zien is in noordoost-Groningen, grote delen van Friesland, de kop van Noord-Holland en Flevoland. Windturbines doen het open kleinschalige landschap verdwijnen: het wordt vervangen door een landschap dat tot vele tientallen kilometers in de omgeving gedomineerd wordt door de moderne, 130 tot 150 meter hoge windturbines. Het open landschap wordt in feite industriegebied. Mochten de overheidsplannen voor de plaatsing van nieuwe windturbines worden uitgevoerd, dan wordt straks eenderde deel van het Nederlandse landschap door windturbines beïnvloed en zal er in ons land nauwelijks meer een plek te vinden zijn waar ze niet te zien zijn.” (a7) Hoe milieuvriendelijk ook, windmolens blijven volgens veel mensen een vorm van industrie en niet mooi. Het contrast met de openheid is te groot, ze horen thuis in een gebied met meer technische uitstraling. Ook zijn ze te rechtlijnig, te saai en een gevaar voor vogels. Hoogspanningsmasten zijn zeer zeker duidelijk zichtbaar op tweeënhalve kilometer, en zijn binnen een afstand van één kilometer behoorlijk overheersend. (r9) Het hoogspanningsnet is nog steeds groeiende en draagt bij aan de verrommeling van het landschap.
(a7) ‘Windenergie is niet duurzaam’, Milieudefensie Magazine, september 2007 (r7) ‘Verrommeling in beeld’ , Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 (r9) ‘Landschap in Natuurbalans 2005’, Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 30 | Literatuurstudie
Verschijningsvormen van de verrommelingsvorm Openbaar nut (r7): • • • • • • •
vuilstortplaatsen autosloperijen hoogspanningsleidingen/masten radio/zendermasten windturbines aardolie- en gasinstallaties rioolwaterzuiveringsinstallaties
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Infrastructuur Het geheel aan snelwegen nam in de periode 1990-2004 toe met circa 250 kilometer, een toename van 12%. Het ruimtebeslag nam niet alleen toe doordat wegen langer werden, maar ook doordat wegen werden verbreed. Verder zijn diverse provinciale wegen opgewaardeerd naar snelwegen en voorzien van visueel verstorende geluidsschermen. Als snelwegen worden aangelegd, wordt daarbij in toenemende mate rekening gehouden met de vraag of ze passen in het landschap. Dit gebeurt door tracékeuze en beplanting. Niettemin verdwijnen er in de directe omgeving van de snelweg oude verkavelingpatronen en aardkundige waarden. Daarnaast hebben geluidsschermen een visueel versnipperend effect op landschappen die van oudsher open zijn. (r8)
n
Verschijningsvormen van de verrommelingsvorm Infrastructuur (r7): • • • •
parkeerterreinen wegen(indien breed, hoog en opvallend)-snelwegen spoorwegen rotondes, bruggen, geluidswallen en tankstations
Ook nieuw aangelegde spoorlijnen, zoals de Betuweroute en de HSL-zuid, hebben een grote invloed op het landschap. Die invloed bestaat uit zowel de ingreep op het tracé zelf, als de visuele invloed van de geluidsschermen op het landschap. De Betuweroute loopt van Rotterdam naar de Duitse grens. Er komt in totaal 160 kilometer aan geluidsschermen langs het spoor te staan (Projectorganisatie Betuweroute, 2005). De HSL-Zuid loopt van Amsterdam naar de Belgische grens. Het tracé is 94 kilometer lang en langs een groot deel van de bovengrondse route worden geluidsschermen aangelegd. De bouwers van de spoorlijnen proberen de landschappelijke invloed van de geluidsschermen te beperken door groenbeplanting. Vooral in open landschappen verandert dit weinig aan de visuele verstoring. (r8)
(r7) ‘Verrommeling in beeld’ , Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 (r8) ‘Natuurbalans 2006’ , Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 Literatuurstudie | 31
Recreatie Paardrijden en golfen behoren tot de snelst groeiende vormen van dagrecreatie. Zij hebben tegelijkertijd door de erbij behorende voorzieningen een grote invloed op het aanzien van het landschap via de bouw van maneges en de aanleg van golfterreinen. Een veelvoorkomende bron van storende elementen is de paardenhouderij. De laatste jaren treedt een forse ‘verpaarding’ van het landschap op, met een wildgroei aan paardenbakken, stallen en tredmolens als gevolg. De Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied (SBNL) en de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) besloten vorig jaar samen de verrommeling door de paardenhouderij tegen te gaan. Een voorlichtingscampagne moet paardenhouders wijzen op de mogelijkheden om heggen, houtwallen en kleine landschapselementen te gebruiken als alternatief voor hekken en als afscherming van opvallende elementen. (a8) Verschijningsvormen van de verrommelingsvorm Recreatie (r7): Golf is een van de snelst groeiende sporten van Nederland. Het aantal geregistreerde golfers is toegenomen van 63.000 begin jaren negentig tot 265.000 in 2006. Het totale aantal ligt nog hoger doordat niet iedereen bij een vereniging is aangesloten (vrije golfers). Het aantal golfterreinen is tussen 1990 en 2006 toegenomen van circa 100 naar 179. De meeste golfbanen liggen in de provincie Noord-Brabant (34) met op de tweede plaats ZuidHolland (30). Met de toename van golfterreinen is ook het totale areaal golfterrein toegenomen tot circa 7.500 ha.
(a8) ‘Het verrommelde landschap’, Boomblad, nummer 4 2006 (r7) ‘Verrommeling in beeld’ , Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 32 | Literatuurstudie
• • • • •
campings golfbanen volkstuinen recreatiewoningen sportterreinen
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Landbouw Naast glastuinbouw zijn boomkwekerijen en bloembollenteelt bedrijfstakken die in oppervlakte toenemen en het aanzien van het landschap sterk beïnvloeden. De teelten verkeren alledrie in een economisch sterke positie, zeker ten opzichte van de andere agrarische sectoren. Het areaal boomkwekerijen is in Nederland tussen 1990 en 2005 met circa 60% toegenomen tot 13.000 hectare. Deze toename is vooral gerealiseerd in de omgeving van bestaande boomkwekerijen. Absoluut gezien is de boomteelt tussen 1990 en 2005 het sterkst gegroeid in Noord-Brabant (toename meer dan 3.000 ha); relatief gaan de ontwikkelingen in Drenthe(+130%) en Overijssel(+310%) het hardst.
n
De bloembollenteelt groeide in oppervlakte de afgelopen vijftien jaar met 6 à 7 duizend hectare. Absoluut gezien blijft NoordHolland de provincie met het grootste areaal bloembollen. Maar in Drenthe, Overijssel, Flevoland en Limburg groeide het areaal bloembollen ook flink. In de traditionele bloembollengebieden staat uitbreiding van de teelt onder ruimtelijke druk, waardoor de telers zoeken naar productiemogelijkheden elders. (r7)
Voor het visuele effect maakt het veel uit hoe de bomen worden geteeld. Zo zijn de bomen in containerteelt veelal niet hoger dan 50 cm, maar andere boomteelten kunnen meters hoog zijn. Naast het visuele effect hebben boomkwekerijen dikwijls een negatieve invloed op de aardkundige waarden. Door egalisatie van de bodem raken dergelijke waarden verloren. (r7) Een verrommelingsvorm die voornamelijk in Noord Brabant voorkomt zijn de zogenaamde varkensflats. Uit een artikel in het Reformatorisch Dagblad blijkt dat Minister Verburg van Landbouw niet van plan is deze ontwikkeling van megavarkensbedrijven een halt toe te roepen. De regering laat wel weten bang te zijn voor verrommeling van het landschap en wil de bedrijven goed inpassen. De vraag is echter hoe dat zal lukken met schuren van 10 meter hoog, 90 meter breed en 145 meter lang. (a9)
Verschijningsvormen van de verrommelingsvorm Landbouw (r7): • • • • •
boomkwekerijen kassen bollen recreatie bij de boer maneges(zeer afhankelijk van inpassing)
(a9) ‘Minister bezorgd over formaat van varkensflats’, Reformatorisch Dagblad, 11 juli 2007 (r7) ‘Verrommeling in beeld’ , Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 Literatuurstudie | 33
> Conclusie literatuurstudie hoofdstuk 5
Algemeen Het doel van onze literatuurstudie was het beantwoorden van een aantal onderzoeksvragen. In deze conclusie komen we terug op deze vragen. Het eerste gedeelte van antwoorden bestaat uit feiten en het tweede gedeelte beantwoorden we door het geven van onze mening. Feiten Aan de hand van de feiten die we hebben onderzocht kunnen we de volgende vragen beantwoorden: Hoe zijn de verschillende Nederlandse landschappen ontstaan en wat zijn haar kernkwaliteiten? In hoofdstuk 2 hebben we het ontstaan en de belangrijke kenmerken van de acht verschillende Nederlandse landschapstypen uitgewerkt.
Wat is verrommeling? Onder verrommeling verstaan we een storende toename van de variatie in het landschap in combinatie met een gebrek aan samenhang. Variatie wordt in de beleving van mensen positief gewaardeerd zolang het gaat om afwisseling binnen een geëigend patroon. Bij verrommeling gaat het juist om niet in het landschap passende variatie en het voorkomen van als storend ervaren elementen.
34 | Literatuurstudie
Hoe ontstaat verrommeling? Verrommeling is een proces dat wordt ervaren als niet beoogd, sluipend. Dus iets dat eerder wordt ervaren als een onbedoelde resultante van het nastreven van diverse belangen dan het resultaat van een vooropgezet plan of ontwerp. De meest genoemde oorzaken liggen in een terugtredende of veranderende landbouw en een oprukkende verstedelijking.
Hoe denken de Nederlanders over verrommeling en het beleid? De discussie over verrommeling leeft het laatste jaar bij steeds meer mensen maar het blijft voor een groot gedeelte een discussie tussen professionals, bestuurders en belangenbehartigers. Over het algemeen is de mening echter wel dat er snel een oplossing gezocht moet worden. De ergernis over de verrommeling is uit veel onderzoeken naar voren gekomen. Mensen ergeren zich over de invasie van rode gebruiksfuncties in de groene ruimte. Over het beleid zijn de meningen sterk verdeeld. Volgens sommigen is verrommeling een gevolg van onvoldoende lange termijn visie en volgens anderen juist van de wens te veel belangen tegelijkertijd te willen accommoderen.
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Wat is het beleid omtrent verrommeling? De overheid hanteert de sturingsfilosofie ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Dit geeft de decentrale overheden een grote verantwoordelijkheid. De Nota Ruimte legt de verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het landschap en het ruimtelijk ontwerp bij provincies, gemeenten en waterschappen. Zij ontwikkelen het benodigde planologisch beleid. Uit de praktijk blijkt dat dit niet altijd tot positieve resultaten leidt.
In welke vormen komt verrommeling voor in Nederland? In hoofdstuk 4 zijn de verschillende vormen van verrommeling in Nederland behandeld.
Eigen mening Wij zijn van mening dat de verrommeling van het landschap een zaak geworden is van nationaal belang. Voor zowel het Rijk, de provincies, de gemeenten en het bedrijfsleven zijn belangrijke taken weggelegd om deze verrommeling tegen te gaan. In de volgende alinea’s geven we een aantal mogelijke oplossingen. Het Rijk kan gebieden aanwijzen waar helemaal geen ontwikkelingen meer mogen plaatsvinden om zo het cultuurlandschap te beschermen.
n
Provincies kunnen een bouwstop opleggen op het aanleggen van nieuwe bedrijventerreinen waardoor bedrijven en gemeenten geen andere keuze hebben dan oude bedrijventerreinen te herstructureren. Bij belangrijke beeldbepalende ontwikkelingen in groen gebied zoals bedrijventerreinen, kassen en windmolens kan er een rol weggelegd zijn voor onafhankelijke commissies bestaande uit professionals en burgers. Deze commissies moeten voldoende macht hebben een ontwikkeling te blokkeren. Er dient door provincies, gemeenten en bedrijven meer aandacht te worden besteed aan het landschappelijk en duurzaam inpassen van bedrijventerreinen. Het contrast tussen het groene platteland en de rode stad moet behouden blijven. Nieuwe ontwikkelingen dienen dan ook zo min mogelijk plaats te vinden in groene gebieden. Het Rijk zou provincies en gemeenten de juiste handvaten moeten bieden waardoor herstructureren van nieuwe bedrijventerreinen interessanter zal zijn dan het ontgroenen van een nieuw terrein. Wij zijn van mening dat er meer sturing van de machthebbende partijen nodig zal zijn om de verrommeling tegen te gaan.
De provincies moeten gemeenten gaan sturen om samen regionale bedrijventerreinen te ontwikkelen die op strategische plaatsen worden ingepast met veel groen. Tevens kan de infrastructuur in dit geval in één keer goed aangepast worden.
Literatuurstudie | 35
> Bronvermelding Rapporten (r1) ‘Verrommeling in Nederland’ Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 (r2) ‘Nederland kan zo mooi zijn’ Natuur en Milieu, 2005
(a2) ‘Overheid moet verrommeling land tegengaan’ De Telegraaf, 3 februari 2007
(r3) ‘Centraal wat moet, Stop de verrommeling van Nederland!’ Natuur en Milieu, april 2007
(a3) ‘De overheid moet ingrijpen’ Trouw, 5 februari 2007
(r4) ‘Actieprogramma Ruimte en Cultuur’ Gezamenlijke uitgave van 7 ministeries, mei 2005 (r5) ‘Bloeiende Bermen’ Ruimtelijk Planbureau, 2006 (r6) ‘Beleving verrommeling van Noord Brabant’ Yube Marketing, 20 juli 2006 (r7) ‘Verrommeling in beeld’ Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 (r8) ‘Natuurbalans 2006’ Milieu- en Natuurplanbureau, 2006 (r9) ‘Landschap in Natuurbalans 2005’ Milieu- en Natuurplanbureau, 2006
36 | Literatuurstudie
Artikelen (a1) ‘De verrommeling te lijf’ Building Business, mei 2007
(a4) ‘De frictie van de regelende overheid’ Dossier Verrommeling, mei 2007 (a5) ‘Breek het monopolie van de projectontwikkelaars’ NRC Handelsblad, 25 mei 2007 (a6) ‘Het Rijk kan de verrommeling niet voorkomen’ Dossier Verrommeling, mei 2007 (a7) ‘Windenergie is niet duurzaam’ Milieudefensie Magazine, september 2007 (a8) ‘Het verrommelde landschap’ Boomblad nummer 4, jaargang 2006 (a9) ‘Minister bezorgd over formaat van varkensflats’ Reformatorisch Dagblad, 11 juli 2007
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Internet (i1) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro03.shtml Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
n
Boeken (b1) ‘ANWB Landschappenboek Nederland’, Gerrit Jan Zwier, 2003
(i2) http://www.milieuennatuurcompendium.nl/ Milieu- en Natuurplanbureau, CBS, Wageningen UR (i3) http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/inftgro06.shtml#tockk9 Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (i4) http://members.lycos.nl/aardrijkskundeweb/ Aardrijkskundeweb (i5) http://www.archeologienet.nl/archeo_regio/archeo_midnedrivier.cfm Archeologienet (i6) http://www.snm.nl/ Stichting Natuur en Milieu (i7) http://www.vrom.nl/pagina.html?id=31125 Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Literatuurstudie | 37
> Begrippenlijst Donk Brede lage rug langs de rivier, gevormd door Weichsel-ijstijd. Graft Een begroeide steile rand tussen terrassen op een Helling. Geriefbos Een klein bos waar in vroeger tijden het hakhout vandaan werd gehaald dat in huis werd gebruikt. Griend Nat wilgenbos, welke door regelmatig hakhoutbeheer om de paar jaar wordt teruggezet. Holoceen Is de naam van het geologische tijdvak van 11.000 jaar geleden tot nu. Komgronden Ingeklonken laag gelegen gebied met afzettingen door overstroming van de rivier, tussen de oeverwallen in, gekenmerkt door zware kleigronden. Kreekrug Een voormalige kreekbedding die door inklinking van omliggende gronden hoger is komen te liggen.
Oeverwal Brede lage rug langs de rivier, gevormd door afzetting van lichte klei en zavel. Ooibos Is een oorspronkelijk biotoop die zich met name voordoet langs rivieren. Slufter Is een getijdengebied waarbij zout water vanuit zee onder invloed van het getij door een geul in de duinen het land binnen kan dringen. Stolpboerderij Dit is een vierkante boerderij met een piramidevormig dak. Strandwal Is een door de branding opgeworpen, boven het zeeniveau liggende, zandbank. Stroomrug Oude rivierbedding. Plaats waar vroeger een rivier gestroomd heeft. Struweel Een houtrand met laaggroeiend struikgewas. Tiendweg Is een op een kade aangelegde weg.
Lintbebouwing Langgerekte bebouwing langs een weg, dijk of rivier. Trilveen Laagveen dat op water drijft. Meander Een naar de tegengestelde richting terugkerende bocht in een rivier
38 | Literatuurstudie
Vliedberg Is een klein, kunstmatig heuveltje dat in de tweede helft van de Middeleeuwen werd opgeworpen.
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
Zandsuppletie Een zachte techniek van kustverdediging, waarbij het strand door het aanbrengen van in zee gewonnen zand kunstmatig wordt verhoogd en verbreed. Op een gesuppleerd strand wordt de energie van de golven gebroken.
n
Areaal Verspreidingsgebied Horizon- Het plaatsen van objecten of nemen van maatregelen vervuiling die het beeld van de horizon en de harmonie van het landschap verstoren. Nivellering Het proces waarbij verschillende niveaus nader tot elkaar komen. Nota Ruimte De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Rijksbouw- De Rijksbouwmeester adviseert de regering over het meester architectuurbeleid en de rijkshuisvesting. Waterschap Een waterschap of hoogheemraadschap is een overheidsinstantie die in een bepaalde regio in Nederland tot taak heeft de waterhuishouding te regelen. Welstands- De welstandscommissie is in Nederland een door de commissie gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie die aan burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarvoor een aanvraag om bouwvergunning is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand zoals in de Woningwet bepaald. Literatuurstudie | 39
40 | Literatuurstudie
ha
et landsc ppelijk ver twoorde bedrijventerrei
n
Literatuurstudie | 41