Decentralisatie van de Jeugdzorg in WestWest-Friesland
Startfoto
Gemeenten Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer, Stede Broec Geactualiseerde versie Juni 2013
Colofon Uitgave
I&O Research Van Dedemstraat 6c 1624 NN Hoorn Tel.nr. 0229-282555 Rapportnummer
2013-1916 Datum
Mei 2013 Opdrachtgever
West-Friese gemeenten
Auteurs
I&O Research: Drs. Bianca de Haan Drs. Marion Holzmann Bureau KWIZ: Drs. Anne Wil Hak Willeke Hauwen, MSc
Bestellingen
Exemplaren zijn verkrijgbaar bij de opdrachtgever
Het overnemen uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Inhoudsopgave
pag.
Samenvatting
I
1. Inleiding
1
2. Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders
4
2.1 Eerstelijns jeugdzorgaanbod
4
2.2 Tweedelijns jeugdzorgaanbod; het vrijwillige kader
5
2.3 Tweedelijns jeugdzorgaanbod: het gedwongen kader 10
3. Zorggebruik in cijfers
13
3.1 Gebruik eerstelijns jeugdzorg
13
3.2 Gebruik tweedelijns jeugdzorg in vrijwillige kader
26
3.3 Gebruik tweedelijns jeugdzorg in gedwongen kader
40
4. Regio’s naast elkaar
44
5. Kansen en knelpunten
46
5.1 Transitie jeugdzorg
46
5.2 Ontwikkelingen en trends in de jeugdzorg
47
5.3 Jeugdzorgaanbod
48
5.4 Drempels tot jeugdzorg
51
5.5 Pedagogische civil society
53
5.6 Voorkomen duurdere zorg
54
5.7 Samenwerking instellingen
56
5.8 Invoeren van de transitie
61
Bijlage 1. Huidige jeugdzorg in kaart
65
Bijlage 2. Onderzoeksverantwoording
66
Samenvatting
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Samenvatting
Samenvatting Vanaf 2014 worden gemeenten - in stappen - verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp, ook de specialistische hulp. Deze verantwoordelijkheid houdt in dat gemeenten moeten zorgdragen voor: preventie en signalering, het aanbieden van een toereikend zorgaanbod en ervoor zorgdragen dat jongeren de juiste zorg ook daadwerkelijk ontvangen. Gemeenten krijgen veel vrijheid in hoe ze het toekomstig aanbod inrichten en organiseren. Om daarbij de juiste keuzes te kunnen maken, is het van belang de huidige situatie scherp in beeld te hebben: een ‘startfoto’ dient als vertrekpunt voor de ontwikkeling richting toekomst. De startfoto toont de huidige situatie, zodat ook de ontwikkelingen, vorderingen en resultaten in beeld komen. Dit onderzoek biedt de startfoto van West-Friesland: de gemeenten Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer en Stede Broec. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste uitkomsten
Hoeveel jongeren worden gezien door: De eerstelij eerstelijns lijns instellingen? In 2011 zijn 196 aanmeldingen gedaan bij het schoolmaatschappelijk werk in het primair onderwijs. • In het schooljaar 2011-2012 hebben 294 leerlingen contact gehad met een schoolmaatschappelijk werker in het voortgezet onderwijs. • Het cliëntbestand van MEE NoordwestHolland telde in 2011 in totaal 424 jeugdigen. • Stichting Het Antwoord verleende in 2011 aan 741 Westfriese jongeren hulp. • Parlan ondersteunde 29 cliënten binnen de vrij toegankelijke zorg.
De tweedelijns tweedelijns instellingen in het vrijwillige kader? • 4.339 kinderen en jongeren ontvangen zorg van een tweedelijns instelling in het vrijwillige kader. Dit is 7% van het totaal aantal 0-23 jarigen in de regio. • In totaal 14.908 trajecten zijn ingezet, maar de inhoud van de trajecten is heel divers. Sommige instellingen noemen niet alleen de cliëntcontacten, maar ook de overige werkzaamheden die hierbij horen. • De meeste trajecten vallen onder jeugd-GGZ (12.621), gevolgd door jeugd-LVB (1.396) en provinciale jeugdzorg (348). In 543 trajecten is (nog) niet bekend wat voor soort zorg dit betreft. • De huisarts is de grootste verwijzer.
•
Instellingen Instellingen in het gedwongen kader? In 2011 kregen 337 kinderen te maken met een beschermingsmaatregel via BJZ. Voor het Leger des Heils en de William Schrikker Groep is dit respectievelijk 65 en 111. • 111 kinderen hadden te maken met jeugdreclassering vanuit BJZ. Bij het Leger des Heils en de William Schrikker Groep is dit 5 en 14. • Ook Parlan voert deze maatregelen uit. •
I
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Samenvatting
De cijfers van de eerste en tweedelijns zorg kunnen niet worden opgeteld om tot een totaalaantal unieke jongeren te komen dat in zorg is. Dit heeft de volgende redenen: • bij schoolmaatschappelijk werk wordt veelal gesproken over trajecten en is niet altijd bekend om hoeveel kinderen het gaat; • niet alle instellingen (mogen) registreren op burgerservicenummer van de cliënt, waardoor het niet mogelijk is te komen tot een overzicht van unieke personen binnen de gehele jeugdzorg; • bepaalde cliënt- en trajectkenmerken worden niet bij alle instellingen geregistreerd. Daarnaast valt in de registraties op dat: instellingen hanteren afwijkende registratie-eenheden/perioden; • bepaalde cliënt en trajectkenmerken worden wel (uitbreid) in dossiervorm geregistreerd, maar niet geregistreerd in overstijgende categorieën. Hierdoor is bijvoorbeeld het kenmerk ‘hoofdproblematiek’ niet (gemakkelijk) te analyseren en in een instellingsoverschrijdend overzicht te vatten; • de gehanteerde definities en waarden van cliënt- en trajectkenmerken verschillen tussen instellingen; • de gegevens over een cliënt zijn binnen de eigen registratie niet altijd volledig gevuld. •
Trends en knelpunten in de jeugdzorg Zorginstellingen signaleren enkele trends en knelpunten in de huidige jeugdzorg: • er is sprake van een toename van het aantal cliënten in de tweedelijns zorg. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de individualisatie van de samenleving, toename van het aantal (v)echtscheidingen, verbeterde diagnostiek en de recessie. Ook hebben de instellingen het gevoel dat door de eigen bijdrage in de eerstelijns zorg, men niet tijdig hulp zoekt. Bij verergerde problematiek is veelal duurdere zorg nodig; • er wordt steeds meer gewerkt met 1Gezin1Plan; • ook wordt de problematiek steeds complexer, er is een toename van het aantal multiproblem gezinnen; • er bestaat wel overlap in het zorgaanbod, maar dat leidt niet tot knelpunten. Er is voldoende zorgvraag en de keuzevrijheid wordt door cliënten op prijs gesteld; • veel zorginstellingen werken met jongeren tot en met 18 jaar. Maar daarna houdt de zorgbehoefte niet vanzelf op. Dit geldt vooral voor LVB-ers en jeugdbescherming. Beginnen met een schone lei en kans op (pedagogische) civil society Niet alleen gemeenten zijn bezig met de komst van de transitie. Ook zorginstellingen denken hier veel over na. Zij zien met de komst van de transitie enkele grote kansen: de realisatie van de (pedagogische) civil society en het versterken van de zorgketen. Voor het ontwikkelen van de civil society is er kennis nodig over de heersende problematiek, het aanbod en de manier waarop deze twee samengebracht kunnen worden. Hierbij adviseren de instellingen om een brede insteek te nemen en dus niet alleen de jeugdzorg in gedachten te nemen, maar ook domeinen als werk, school, zorg en voorzieningen. Net als de andere komende transities.
II
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Samenvatting
Daarnaast moeten gemeenten beseffen dat de insteek van de ‘eigen kracht’ niet alles oplost en dat er een groep kinderen en jongeren zal blijven die meer specialistische zorg nodig hebben. Instellingen hebben momenteel het idee dat gemeenten hier soms wat makkelijk over nadenken, zeker met de bezuinigingen waar gemeenten mee te maken krijgen in het achterhoofd. Het CJG krijgt in de toekomst een belangrijke rol, die de cliënt naar de juiste plek moet verwijzen. Op dit moment is het CJG hier nog niet klaar voor: het is nog niet bekend genoeg onder burgers. Verder hebben instellingen het idee dat de kennis over het aanbod en (het inschatten van) de problematiek nog onvoldoende aanwezig is. Instellingen (ook de huidige tweedelijn) willen hier graag een steentje aan bijdragen; spreken met het CJG over wat hun aanbod is en bijvoorbeeld gezamenlijk de intake doen met een maatschappelijk werker of meelezen met dossiers. Wel verwachten ze van het CJG dat zij hierin een actieve houding nemen. Zij kunnen een spilfunctie tussen het voorveld, eerste- en tweedelijn zijn, wat de zorgketen verder versterkt. De samenwerking kan nog hechter worden door het ontschotten van de financieringsstromen, enkele praktische zaken oplossen op het gebied van 1Gezin1Plan en het beter laten aansluiten van de registratiesystemen van de zorginstellingen. Het is duidelijk geworden dat de zorginstellingen allemaal werken met een ander registratiesysteem. Veel instellingen wensen een uniform (en versimpeld) registratiesysteem. Dit zal naar verwachting ook de samenwerking verbeteren. Momenteel zijn veel instellingen verplicht om te kiezen voor een bepaald registratiesysteem, om te verantwoorden naar de financierder. Gemeenten staan er niet alleen voor Instellingen beseffen dat de decentralisatie een grote uitdaging is voor gemeenten. De gemeenten staan hier niet alleen in. Ze kunnen samenwerking zoeken met andere gemeenten en andere regio’s. Zo kunnen gemeenten hun kennis en tijd delen om de transitie te introduceren en hoeven ze niet allemaal opnieuw het wiel uit te vinden. Bijkomend voordeel voor de zorginstellingen is dat ze geen afspraken met alle afzonderlijke gemeenten hoeven te maken, wat relatief veel tijd kost, zeker als het aantal cliënten uit de betreffende gemeente niet zo hoog is. Daarnaast moet sommige zorg sowieso bovenregionaal geregeld worden. Ook kunnen gemeenten advies inwinnen bij zorginstellingen, burgers en cliënten. De zorginstellingen denken in ieder geval graag mee, zodat ze ook betrokken blijven bij het proces, zoveel mogelijk op de hoogte zijn van de komende veranderingen en hier ook intern voorbereidingen voor treffen. Dat instellingen goed weten waar ze aan toe zijn, voorkomt onrust in het zorgveld en wellicht een toename van concurrentie. Daarnaast is bij de zorginstellingen zoveel kennis over de cliënten en de problematiek, dat gemeenten daar weer veel van kunnen leren. Bezuinigen in de zorg is niet altijd altijd kiezen voor goedkoopste oplossing Momenteel zijn instellingen ongerust dat andere (met name nieuwe) instellingen offertes tegen dumpprijzen aanbieden. Volgens hen moeten gemeenten niet alleen kijken naar de prijs, maar ook naar de kwaliteit van de zorg om te voorkomen dat de problematiek van de cliënt escaleert. Dit betekent dat de gemeente uiteindelijk duurder uit is. Er zijn meer manieren om te bezuinigen op zorg: met name investeren op preventie (voorkomen van duurdere zorg), het terugbrengen van de bureaucratie bij de gemeente en bij instellingen en meer zorgbehandelingen aanbieden via internet.
III
Hoofdstuk
Inleiding
1
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Inleiding
1. Inleiding Aanleiding De nieuwe Wet op de zorg voor jeugd treedt op 1 januari 2015 in werking. De taken op het terrein van de jeugdzorg – provinciale jeugdzorg, jeugdbescherming en reclassering, jeugd-ggz en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapten worden - in stappen - overgeheveld naar gemeenten. Dit is een omvangrijke en ingrijpende transitie waarop gemeenten zich terdege en tijdig willen voorbereiden. Met deze transitie beoogt het kabinet de stijgende vraag naar gespecialiseerde zorg terug te dringen en de hulp dichterbij, eerder en sneller in te kunnen zetten. Eén en ander moet leiden tot een structurele bezuiniging op de jeugdzorg. Voor de beleidsvoorbereiding hebben gemeenten behoefte aan inzicht in de vraag en aanbod van preventie, zorg en nazorg per gemeente. De cijfermatige rapportages van de jeugdzorgaanbieders leveren slechts een globaal beeld. De registraties van de zorgaanbieders bevatten deze informatie wel, maar deze is voor de gemeenten niet ontsloten en toegankelijk. De gemeenten van West-Friesland hebben I&O Research in samenwerking met KWIZ daarom in kaart laten brengen hoeveel (unieke) jeugdigen gebruik maken van jeugdzorg en –hulpverlening in de eerste- en tweedelijn, en wat hun voornaamste problematiek is. Naast een cijfermatig overzicht wensen de gemeenten inzicht in de mate waarin vraag en aanbod op elkaar aansluiten. Met dit doel heeft I&O Research interviews gevoerd met diverse zorginstellingen in de eerste- en tweedelijn. Met dit beeld kunnen de gemeenten in de regio West-Friesland zich voorbereiden op de doelgroep en de taken die in de toekomst onder hun regie vallen. Dit inzicht is nodig om beleidsmatige afwegingen te kunnen maken zoals visie, prioriteitstelling en de verhouding naar de zorgaanbieders. De samenwerkende gemeenten kunnen zo komen tot een passend preventiebeleid en een sluitend ondersteuningsaanbod. In overleg met de projectgroep zijn afspraken gemaakt over de afbakening van het onderzoek: de meetperiode van de cliëntgegevens betreft het afgesloten kalenderjaar 2011; • in het werkgebied West-Friesland zijn tientallen instellingen, organisaties, praktijken en individuele zorgverleners actief in zorg en ondersteuning aan kinderen en jongeren. De gemeenten van WestFriesland hebben in deze nulmeting gekozen voor een selectie hieruit, waarbij de bekendheid en de omvang van het aantal cliënten van deze eerste- en tweedelijns instellingen een rol speelde. Om redenen van hanteerbaarheid van deze startfoto - qua omvang en uitvoeringstermijn - is dus een aantal instellingen en organisaties niet in het onderzoek meegenomen, zoals onder meer het aanbod van particuliere praktijken en individuele aanbieders op de markt. Dit betekent dat het overzicht van het aantal jeugdigen dat in het peiljaar in beeld is, niet compleet is. Wel is het aantal jongeren meegenomen dat via BJZ werd geïndiceerd en dat vervolgens bij andere dan de onderzochte instellingen een zorgtraject inging. •
1
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Inleiding
1e lijns instellingen • Stichting de Wering • AMW Hoorn • AMW Drechterland • Stichting Welzijn Stede Broec • MEE Noordwest-Holland • Stichting Het Antwoord • GGD JGZ en OGGZ • Parlan
Toegang • Bureau Jeugdzorg • CIZ
2e lijns lijns instellingen (vrijwillig) • GGZ-NHN • Brijder (jeugd) • Queeste / Raphaelstichting • Stichting de Praktijk • Parlan • Lijn-5 • ’s Heeren Loo 2e lijns instellingen (gedwongen) • Bureau Jeugdzorg • Leger des Heils • William Schrikker Groep • Parlan
Uitvoering van het onderzoek Het onderzoek vormt een drieluik en bestaat uit een overzicht van de belangrijkste instellingen (aanbod), een cijfermatig overzicht van het huidig zorggebruik (vraag) en een weergave van de knelpunten en mogelijkheden gezien vanuit de zorgaanbieders. Deze onderdelen lichten we hieronder apart toe.
1. Aanbodoverzicht Door middel van internetsearch, jaarverslagen van de instellingen en (nog te verwerven informatie uit de interviews), stelden we een beschrijving op van de belangrijkste instellingen en organisaties die eerste- en tweedelijns ondersteuning bieden aan kinderen en jongeren in West-Friesland. 2. Gegevensopvraag Om inzicht te krijgen in het aantal unieke jeugdigen in de jeugdzorg en -hulpverlening zijn gegevens opgevraagd uit de cliëntenregistratie van 18 instellingen die werkzaam zijn in de regio West-Friesland (zowel in de eerste- als tweedelijn). Om uitspraken over unieke jeugdigen te kunnen doen, is aan de bron van de gegevensopvraag gebruik gemaakt van persoonlijke gegevens. Er is daarbij bijzondere aandacht besteed aan de beveiliging van de privacygevoelige gegevens, door gebruik te maken van encryptie. Dit houdt in dat de persoonsgegevens aan de bron (dus binnen en door de organisaties zelf) versleuteld zijn door middel van een encryptor. Dit deel van het onderzoek is uitgevoerd door KWIZ in samenwerking met I&O Research.
2
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Inleiding
3. Knelpunten en mogelijkheden Om zicht te krijgen op de mate waarin aanbod en vraag in de jeugdzorg en -hulpverlening op elkaar aansluiten, voerde I&O Research interviews met vertegenwoordigers van 17 zorginstellingen1 in de eerste- en tweedelijn. De lijst met personen om te interviewen is in overleg met de projectgroep vastgesteld. Leeswijzer Hoofdstuk 2 start met een globale beschrijving van het aanbod aan jeugdzorg en –hulpverlening in de regio West-Friesland in de eerste- en tweedelijn. Hoofdstuk 3 biedt een overzicht van de cliëntaantallen en profielen op regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 worden de regio’s naast elkaar gelegd. Het slothoofdstuk 5 is gereserveerd voor de uitkomsten van de interviews. In de bijlagen beschrijven we de werkwijze van de gegevensopvraag en de bestandskoppeling, de hiaten in de aanlevering, de redenen hiervoor en de consequenties voor de dataset. Tevens geven we een overzicht van de informatie die per instelling is aangeleverd.
1
We hebben geen interview kunnen doen met een contactpersoon van het Leger des Heils.
3
Hoofdstuk
Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders
2
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders
2. Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders Dit hoofdstuk biedt een overzicht van het zorgaanbod in West-Friesland. We geven een beschrijving en kenmerken van de belangrijkste instellingen die voor de startfoto zijn geselecteerd.
2.1 Eerstelijns jeugdzorgaanbod Het eerstelijns aanbod is in principe voor iedereen toegankelijk: voor dit aanbod is geen indicatie nodig. Tot de eerstelijn behoren onder meer huisartsen, het maatschappelijk werk en (eerstelijns) pedagogen en psychologen. In het kader van dit onderzoek is het aanbod van zeven instellingen geïnventariseerd, te weten: • Stichting de Wering: jeugd/schoolmaatschappelijk werk; • AMW Hoorn: schoolmaatschappelijk werk; • AMW Drechterland: schoolmaatschappelijk werk; • Stichting Welzijn Stede Broec; • MEE Noordwest-Holland; • Het Antwoord (onderdeel van stichting de Praktijk); • GGD JGZ en OGGZ; • Parlan vrij toegankelijke zorg (zie beschrijving bij tweedelijn) We beschrijven het zorgaanbod van deze instellingen met informatie die we hebben verkregen door middel van bureauonderzoek (internetsearch, jaarverslagen, websites). Maatschappelijk werk en sociaal juridische dienstverlening Stichting de Wering, AMW Hoorn-Enkhuizen, AMW Drechterland en Stichting Welzijn Stede Broec voeren in de regio West-Friesland het (jeugd/school) maatschappelijk werk uit. De meeste organisaties bieden ook schuldhulpverlening aan inwoners van 18 jaar en ouder. De diensten zijn gratis beschikbaar en worden gefinancierd vanuit gemeentelijke gelden. Hoewel het aanbod overlap kent, verschilt het werkgebied: Stichting Welzijn Stede Broec werkt in de gemeente Stede Broec, AMW Drechterland in Drechterland, AMW HoornEnkhuizen in Hoorn en Enkhuizen en in de overige drie gemeenten is Stichting de Wering actief als het gaat om (school)maatschappelijk werk. Individuele (opvoedkundige)- en groepsondersteuning MEE Noordwest-Holland biedt individuele (opvoedkundige) – en groepsondersteuning aan mensen met een beperking en hun directe omgeving bij het organiseren van hun leven, zodat meedoen in de samenleving (weer) mogelijk is. Voor de ondersteuning zelf wordt niets in rekening gebracht. Cliënten kloppen zelf bij MEE aan of worden verwezen door nuldelijns instellingen, maatschappelijk werk of tweedelijns zorginstellingen.
4
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders
MEE Noordwest Holland richt zich op alle levensgebieden: leren & werken, opvoeding & ontwikkeling, regelgeving & geldzaken, samenleven & wonen en voert ook maatschappelijke taken uit om de participatie van mensen met een beperking te vergroten. De volgende vormen van ondersteuning biedt MEE aan kind, jongere en ouders aan: - informatie en advies; - individuele (gezins) ondersteuning en groepsaanbod (cursussen); - bieden van nazorg/evaluatie; - zorgcoördinatie, 1 gezin 1 plan; - ondersteuning bij geld- en regelzaken (ook bezwaar en beroep). Stichting Het Antwoord is een centrum voor psychologische en pedagogische hulpverlening. De instelling biedt onderzoek en behandeling aan kinderen, jongeren en jongvolwassenen bij leer- en sociaal-emotionele problemen. De stichting is een samenwerkingsverband van orthopedagogen, psychologen, remedial teachers, counselors en dramatherapeuten en maakt onderdeel uit van Stichting de Praktijk. De organisatie biedt diverse cursussen en trainingen waaronder sociale vaardigheidstraining, faalangsttraining en weerbaarheidstraining. GGD (G Gemeenschappelijke Gezondheidsd dienst) Hollands Noorden bewaakt, beschermt en bevordert de gezondheid en veiligheid van alle inwoners in Noord-Holland Noord. De GGD telt verschillende sectoren, waaronder de sector Jeugdgezondheidszorg. Deze afdeling richt zich op jeugdigen van 0 tot 19 jaar. Het hulpaanbod van de GGD bestaat ondermeer uit opvoedspreekuren, cursussen, Video Home Training en gezondheidsvoorlichting.
2.2 Tweedelijns jeugdzorgaanbod; het vrijwillige kader Als er meer hulp nodig is dan de eerstelijn kan bieden, kunnen ouders of andere betrokkenen de stap maken naar ‘zwaardere hulp’ - waarvoor een indicatie nodig is - ook wel bekend als de tweedelijns zorg. De toegang tot deze zorg verloopt veelal via de huisarts of Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg NH: indicatiestelling, kindermishandeling en kindertelefoon Als ouders of andere betrokkenen zich zorgen maken om een kind, kunnen zij contact opnemen met Bureau Jeugdzorg NH. Bureau Jeugdzorg NH fungeert als toegangspoort voor de jeugdzorg: het bureau beoordeelt, adviseert, indiceert en verwijst door. Daarnaast registreert en onderzoekt de instelling meldingen van kindermishandeling (AMK), is verantwoordelijk voor de Kindertelefoon en voor de jeugdbescherming en - reclasseringsmaatregelen. Bureau Jeugdzorg NH heeft een crisisinterventieteam dat hulp biedt als de veiligheid van een kind direct in gevaar is. Bureau Jeugdzorg NH is actief in de hele provincie en voert de AWBZ-indicatiestellingen uit voor jeugdigen tot 18 jaar met psychiatrische problemen (zonder verstandelijke beperking).
5
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders
Indicatiestelling In gesprekken met een casemanager van BJZ worden de problemen van een kind in kaart gebracht. Soms zijn een paar gesprekken en tips genoeg om het kind weer op het juiste spoor te krijgen, soms is er meer hulp nodig. Een casemanager adviseert dan over de te nemen stappen. Er kan ook hulp geboden worden bij het zoeken van andere hulp. Andere hulp is bijvoorbeeld geestelijke gezondheidszorg, intensieve gezinsbegeleiding of plaatsing in een leefgroep of pleeggezin. Er zijn verschillende instellingen die deze zorg bieden. Grofweg zijn er drie type tweedelijns jeugdzorg te onderscheiden; provinciale jeugd en opvoedhulp, GGZ-jeugdzorg en LVB (licht verstandelijk beperkt)-jeugdzorg. JeugdJeugd-GGZ: GGZ: • GGZ NHN • Brijder (jeugd) • Queeste • Stichting de Praktijk
Provinciale jeugdjeugd- en opvoedhulp opvoedhulp • Parlan • Stichting de Praktijk
JeugdJeugd-LVB • Lijn 5 • ’s Heeren Loo • Stichting de Praktijk
We geven hieronder per instelling een beknopte omschrijving van het aanbod. Ambulante en klinische behandeling voor jongeren met psychiatrische problematiek (GGZ) De geestelijke gezondheidszorg richt zich op vier zaken: • het voorkomen van psychische aandoeningen; • het behandelen en genezen van psychische aandoeningen; • het zo goed mogelijk laten deelnemen van mensen met een chronische psychische aandoening aan de samenleving; • het bieden van (ongevraagde) hulp aan mensen die ernstig verward en/of verslaafd zijn en die uit zichzelf geen hulp zoeken. In West-Friesland zijn vier GGZ-instellingen actief die ook jongeren behandelen. Het betreft: GGZ-NHN, Brijder Verslavingszorg, Queeste en De Praktijk. GGZ-NHN is een instelling gericht op het voorkomen en behandelen van ernstig psychische problemen en psychiatrische stoornissen. GGZ-NHN heeft een eigen centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Dit centrum is gevestigd in Hoorn. GGZ-NHN heeft ook een FACT-jeugdteam (Functie Assertive Community Treatment). Dit is een team dat zich met name richt op multiproblemgezinnen en complexe problematiek. Het FACT-jeugdteam bestaat uit een behandelteam van medewerkers van Parlan, De Brijder Verslavingszorg, Bureau Jeugdzorg, De Praktijk, Lijn 5 en GGZ-NHN.
6
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders
Brijder Verslavingszorg is een centrum voor verslavingsproblematiek en is actief in Noord- en ZuidHolland. Het centrale kantoor voor Brijder Jeugd is in Alkmaar. Brijder richt zich op het voorkomen en behandelen van problemen en verslavingen met alcohol, drugs, medicijnen en gokken met bijkomende problematiek. Voor de jeugd bestaat het aanbod uit: adviesgesprekken met hulpverleners (12 tot 23 jaar), behandelkliniek voor jongeren (12 tot 21 jaar), opname voor ontgiften (12 tot 21 jaar), praatgroepen voor kinderen met verslaafde ouders (vanaf 8 jaar). De gezinsbehandeling is bedoeld voor gezinnen met kinderen van 12 tot 23 jaar. Queeste is onderdeel van de Raphaëlstichting. Het werkgebied is geheel Noord-Holland, boven het Noordzeekanaal. Queeste biedt ambulante begeleiding en behandeling aan kinderen, jongeren, volwassenen en ouderen met een psychische/psychiatrische problematiek, wel of niet met een verstandelijke/lichamelijke beperking. De organisatie biedt hulp vanuit een antroposofisch mensbeeld. De mogelijke behandelingen zijn: behandeling door antroposofisch arts en medicamenteuze therapie, euritmietherapie, fysiotherapie, uitwendige therapie, gesprekstherapie/psychotherapie, integratieve therapie, kunstzinnige therapie, muziektherapie, gezinsbehandeling, psychomotorische therapie, speltherapie en therapeutisch spraakvorming. Verder biedt Queeste logeermogelijkheden en wonen/dagbesteding. Stichting de Praktijk biedt onderzoek en (ambulante) behandeling aan kinderen, jongeren en jongvolwassenen (tot en met 23 jaar) waarbij (waarschijnlijk) sprake is van psychiatrische problematiek. Daarnaast is er een onderdeel geïndiceerde jeugdhulpverlening, bestaande uit intensief orthopedagogische gezinsbehandeling (IOG). Stichting de Praktijk heeft naast een ambulant aanbod GGZ-jeugd en Jeugd en Opvoedhulp (provinciale financiering) ook een klinisch aanbod, dagbehandeling en gezinshuisvormen. Ambulante begeleiding en verblijf voor jongeren met een licht verstandelijke handicap/beperking Drie instellingen in West-Friesland die LVB-zorg bieden, zijn; Lijn5, ’s Heeren Loo en Stichting de Praktijk. Lijn5 is werkzaam in de provincies Noord-Holland, Utrecht en Gelderland. Ook de gemeenten van West-Friesland vallen in dit werkgebied. Lijn5 in NoordHolland biedt met name behandeling en begeleiding aan gezinnen met kinderen en jongeren (6 tot en met 23 jaar) met een licht verstandelijke beperking (IQ 50-85). Het gaat om zowel residentiële als ambulante behandelingen. In Alkmaar zijn er 6 behandelafdelingen van Lijn5. 's Heeren Loo is een landelijke organisatie voor mensen met een (licht)verstandelijke beperking met vestigingen in alle provincies. De organisatie heeft aanbod op het gebied van wonen, werken, leren en recreëren. Het werkgebied in Noord-Holland is de Kop van Noord Holland inclusief Texel, tot aan Alkmaar, Purmerend, Bovenkarspel en Wieringerwerf.
7
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders
In de Kop van Noord Holland bevinden zich twee regio's van 's Heeren Loo met een hoofdkantoor in Schagen en in Julianadorp. ’s Heeren Loo biedt vanuit het expertisecentrum Advisium diagnostiek, behandeling en advies en ondersteuning aan mensen met een verstandelijke beperking. Cliënten in de 24 uurs ondersteuning wonen over het algemeen in groepen. Dat kan op het terrein in Den Helder zijn, maar ook her en der in Noord-Holland. Ook levert ’s Heeren Loo verschillende vormen van hulp aan huis. Zo is er intensieve ambulante gezinsbehandeling (IAG), ambulante ondersteuning van volwassenen met een verstandelijke beperking die zelfstandig wonen, praktisch pedagogische gezinshulp voor ouders met een kind met een verstandelijke beperking en zelfstandig Wonen (met begeleiding). Stichting de Praktijk heeft naast een ambulant aanbod GGZ-jeugd en Jeugd en Opvoedhulp ook een aanbod voor jeugd LVB. Provinciale jeugd- en opvoedhulp Parlan is de uitvoerende organisatie voor jeugd- en opvoedhulp in NoordHolland Noord, inclusief Texel. Het Centraal bureau van de organisatie Parlan is gevestigd in Alkmaar. Parlan biedt zorg op de Parlan locaties in de regio’s (Den Helder, Enkhuizen, Grootebroek, Heerhugowaard, Heiloo, Hoorn, Nieuwe Niedorp en Schagen) en biedt daarnaast jeugd en opvoedhulp in gezinnen, op scholen en op andere plekken waar kinderen zijn. Parlan biedt jeugd en opvoedhulp in de breedste zin aan kinderen en jongeren tot 18 jaar (met indien noodzakelijk een uitloop tot 23 jaar) en hun opvoeders. Parlan biedt lichte vormen van ambulante hulp aan, maar ook zeer intensieve behandelvormen. De organisatie biedt trainingen op maat, ambulante jeugdhulp (zoals Intensieve Gezinsbegeleiding en ambulante spoedhulp), 24-uurshulp, dagbehandeling, pleegzorg en gesloten jeugdzorg (Transferium Jeugdzorg). Stichting de Praktijk biedt ook Jeugd en Opvoedhulp (toegelaten en gesubsidieerd door de provincie Noord-Holland.
8
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders
Figuur 2.1 Overzicht jeugdzorg in het vrijwillige kader Nuldelijn Scholen
Eerste lijn
Toegang tot tweedelijnszorg
Tweede lijn
Huisartsen (zorgverzekeraars)
Jeugd GGZ (zorgverzekeraar + AWBZ)
Kinderopvang/ peuterspeelzaalwerk
Consultatiebureaus
Brijder Queeste GGZ-NHN De Praktijk
(gemeente)
Jeugdgezondheidszorg Verenigingen
(gemeente)
Woningbouwcorporaties
Schoolmaatschappelijk werk & ZAT’s (gemeente)
Wijk- en buurtcentra
Opbouwwerk
Centra Jeugd en Gezin
Bureau Jeugdzorg
Organisaties voor Jeugd & Opvoedhulp (J&O’s)
(gemeente)
(provincie NH)
Provincie NH
Parlan CWZW Mij. Zandbergen De Bascule OCK/Het Spalier De Praktijk
Algemeen maatschappelijk werk (gemeente) St. de Wering AMW Drechterland AMW Hoorn-Enkhuizen St. Welzijn Stede Broec
Overig voorveld MEE Jeugd-LVG
(ministerie VWS)
(zorgkantoor)
Lijn5 ’s Heeren Loo De Praktijk
Parlan
Centrum Indicatie Zorg
Overig lokaal veld
ministerie van VWS
Het Antwoord Brijder GGD Hollands Noorden 9
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders
2.3 Tweedelijns jeugdzorgaanbod: het gedwongen kader Wanneer er ernstige zorgen zijn over de situatie waarin het kind opgroeit, kan Bureau Jeugdzorg besluiten de zaak voor te leggen aan de kinderrechter. De Raad voor de Kinderbescherming doet vervolgens onderzoek en indien nodig kan de kinderrechter een (tijdelijke) jeugdbeschermingsmaatregel opleggen: voogdij of onder toezichtstelling (OTS). Wanneer jeugdigen een strafbaar feit begaan, kan de rechter ook verplichte begeleiding van jeugdigen opleggen (jeugdreclassering). Het doel is het voorkomen van recidive van strafbare feiten zoals stelen en vechten of spijbelen van school. Ook zeer ernstig schoolverzuim geldt als strafbaar feit. De rechter kan de jongeren bestraffen met bijvoorbeeld een boete of taakstraf. Tijdens de rechtszaak en daarna krijgen jongeren verplicht begeleiding. De rechter of jeugdreclassering maakt – al dan niet samen met de jongere - een plan om de jeugdige weer op het rechte pad te brengen. Het doel van het plan is de redenen wegnemen die de jongere op het verkeerde pad brachten. Drie instellingen doen aan jeugdbescherming en -reclassering Er zijn in West-Friesland drie organisaties bij wie de rechter de uitvoering van deze maatregelen kan neerleggen: Bureau Jeugdzorg, Leger des Heils en William Schrikker Groep. Zij leveren indien nodig een gezinsvoogd die in een periode van (allereerst) 1 jaar het gezag over het kind heeft en onderzoekt hoe de ontwikkelingsdreiging van het kind is op te heffen, zodat de maatregel kan worden opgeheven. Ook begeleiden zij jongeren die in aanraking zijn gekomen met het strafrecht. Bureau Jeugdzorg richt zich op jeugdigen tot 18 jaar. Doelgroep van het Leger des Heils zijn personen die aan (één of meerdere) kenmerken voldoen: christelijke geloofsovertuiging, zwervend/dakloos/thuisloos, gezinnen die steeds verhuizen, Roma-gezinnen, mensen met forse meervoudige problemen op vier of meer levensgebieden, zoals verslaving, dakloosheid, criminaliteit, verstandelijke beperking ouders et cetera. Soms voldoet een gezin niet aan deze kenmerken, maar is er een wachtlijst bij Bureau Jeugdzorg en verwijst de rechter wel naar het Leger des Heils. De William Schrikker Groep richt zich op kinderen en jongvolwassenen (tot en met 18 jaar) met een beperking of chronische ziekte en kinderen van ouders met een beperking. WSG heeft pleegzorgwerkers in dienst, maar biedt geen voogden. In Heerhugowaard dichtstbijzijnde instelling voor gesloten jeugdzorg Gesloten jeugdzorg (of jeugdzorgplus) is gedwongen opname in een gesloten verblijf en ook het toepassen van beperkende maatregelen tijdens het verblijf. De rechter moet hiervoor een machtiging gesloten jeugdzorg verlenen, de indicatie verloopt via Bureau Jeugdzorg. In Nederland leveren dertien instellingen jeugdzorgplus. In Heerhugowaard biedt Transferium Jeugdzorg (onderdeel van Parlan) gesloten jeugdzorg aan.
10
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Aanbodzijde: een overzicht van zorgaanbieders
Figuur 2.2 Overzicht jeugdzorg in het gedwongen kader Toegang
Tweede lijn
Jeugdbescherming toezichtstelling (OTS), ontzetting/ontheffing ouderlijke macht
(ministerie VWS)
Kinderrechter (ministerie van Justitie)
Bureau Jeugdzorg William Schrikker Groep Leger des Heils, Parlan Jeugdreclassering (ministerie van Justitie)
Bureau Jeugdzorg William Schrikker Groep Leger des Heils Gesloten jeugdzorg/Jeugdzorg Plus (indicatie van BJZ) Gedwongen opname, gesloten verblijf, gedwongen behandeling (ministerie VWS)
Justitiële jeugdinrichtingen (ministerie van Justitie)
11
Hoofdstuk
Zorggebruik in cijfers
3
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
3. Zorggebruik in cijfers Dit hoofdstuk biedt een cijfermatig overzicht van het aantal unieke cliënten in de jeugdzorg en jeugdhulpverlening uit de zeven gemeenten van West-Friesland. Aan bod komen ook de profielen van de jeugdigen in de jeugdzorg en -hulpverlening. Deze maken inzichtelijk: • wat de achtergrondkenmerken zijn van de cliënten (leeftijd, geslacht, enz.); • wat de belangrijkste doorverwijzende instanties zijn; • om welke problematieken het voornamelijk gaat; • welke zorgtrajecten het meest worden ingezet; • het aantal jeugdigen met meerdere trajecten; • in hoeverre er sprake is van wachtlijsten.
3.1 Gebruik eerstelijns jeugdzorg Jeugdigen kunnen bij problemen of vragen op verschillende voorzieningen een beroep doen, onder andere op het aanbod van eerstelijns voorzieningen. Het gaat vaak om informatie, advies en lichte hulpverlening aan jeugdigen en hun ouders. In West-Friesland bestaat het eerstelijns aanbod onder andere uit het jeugd/schoolmaatschappelijk werk, het aanbod van MEE Noordwest-Holland, JGZprocesbegeleiding en maatwerk, jongerenwerk en jongerencoaches enz. Voor de startfoto is alleen gekeken naar het jeugd/schoolmaatschappelijk werk (van de Wering, AMW Hoorn-Enkhuizen, Stichting Welzijn Stede Broec en AMW Drechterland), het aanbod van MEE, het Antwoord, de jeugdgezondheidszorg van de GGD en de vrij toegankelijke zorg van Parlan. 3.1.1
Schoolmaatschappelijk werk
Primair onderwijs Het schoolmaatschappelijk werk is een vorm van hulpverlening waarbij kortdurende hulp wordt geboden aan leerlingen en hun ouders in geval van sociale, maatschappelijke, gedrags- en emotionele problemen bij kinderen. Het schoolmaatschappelijk werk in het primair onderwijs is in 2004 met provinciale subsidie van start gegaan op 93 basisscholen in West-Friesland. De uitvoering van de hulpverlening en ondersteuning is in handen van de vier instellingen voor maatschappelijk werk in West-Friesland: • Stichting de Wering; • Stichting Algemeen Maatschappelijk Werk Drechterland; • Stichting Algemeen Maatschappelijk Werk Hoorn; • Stichting Welzijn Stede Broec (SWSB). Bijna 200 aanmeldingen in het primair onderwijs via het schoolmaatschappelijk werk In 2011 zijn 196 aanmeldingen gedaan bij het schoolmaatschappelijk werk in het primair onderwijs2. Het gaat hierbij niet om unieke kinderen, sommige dossiers betreffen meerdere personen, soms worden ouders ook meegenomen in het dossier en mogelijk komen dezelfde kinderen in meerdere dossiers voor. Voor een aantal gemeenten is het duidelijk hoeveel kinderen het betreft.
2
De cijfers voor de gemeente Enkhuizen betreffen een andere periode; namelijk september 2011-juli 2012
13
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Tabel 3.1 Aantal aanmeldingen/dossiers primair onderwijs schoolmaatschappelijk werk 2011, naar gemeente3 Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
St. Broec
totaal
aanmeldingen
13
25
65
15
36
9
33
196
aantal kinderen
13
-
-
18
36
12
29
-
Zorgvraag vooral aanwezig bij jeugdigen vanaf 8 jaar De meeste aanmeldingen hebben betrekking op kinderen van acht jaar en ouder. SWSB registreert ook naar geslacht, maar het is niet af te leiden om hoeveel kinderen het gaat (omdat hierin ook de ouders zijn verwerkt). Bij AMW Drechterland betrof het 9 jongens en 4 meisjes. Tabel 3.2 Aantal aanmeldingen/dossiers primair onderwijs schoolmaatschappelijk werk 2011, naar instelling SWSB
De Wering
AMW Hoorn-Enkhuizen
AMW Drechterland
33
60
90
13
29
66
-
13
4 tot 8 jaar
11
20
-
85
8 tot 13 jaar
18
42
-
5
-
4
-
-
jongen
-
-
-
9
meisje
-
-
-
4
meeroudergezin
-
40
25
-
eenoudergezin
-
16
40
-
samengesteld gezin
-
1
-
-
anders
-
3
-
-
aanmeldingen aantal kinderen
4
Leeftijd
onbekend Geslacht
Gezinssituatie
3 4 5
Indien teken (-) dan zijn de gegevens niet aangeleverd/onbekend SWSB had in 2011, 33 dossiers in behandeling, waaronder 29 kinderen en een zevental ouders. AMW Drechterland registreert niet naar leeftijd maar de groep waarin de leerling zit. Indien de leerling in groep 1-4 zat is deze geplaatst in de leeftijdscategorie 4-7 jaar en wanneer de leerling in groep 5-8 zat in de leeftijdscategorie 8-13 jaar.
14
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Relatief veel eenoudergezinnen binnen het schoolmaatschappelijk werk Ruim de helft van de aanmeldingen betreft gezinnen met samenwonende ouders en kinderen. Opvallend is het relatief grote aandeel eenoudergezinnen (45%).
Registratie etniciteit ontbreekt Geen van de instellingen registreert de etniciteit van het kind. De Wering beschikt wel over cijfers van het geboorteland van de ouders en AMW Hoorn-Enkhuizen registreert de nationaliteit van de cliënt. Echter op basis van deze gegevens is de etniciteit van de jeugdige niet te bepalen. Veel problemen rondom opvoeding De vier instellingen voor schoolmaatschappelijk werk registeren de hulpvraag/problematiek verschillend. De één is specifieker dan de andere. Tabel 3.3 toont een overzicht van de meest voorkomende problematieken. Binnen één dossier kunnen meerdere problematieken voorkomen. De eerste plaats wordt ingenomen door problemen rond de opvoeding, gevolgd door gedrags- en emotionele/psychische problemen. Ook signaleert men relatief veel problemen gerelateerd aan de school en psychosociale problematiek. Tabel 3.3 Problematieken schoolmaatschappelijk werk opvoeding
68
gedragsproblemen
31
emotionele/psychische problemen
27
school / opleiding (spijbelen, leerproblemen, communicatie)
13
psychosociale problematiek
10
ingrijpende gebeurtenis
8
ontwikkelingsproblemen/identiteit
6
relatie ouder/kind
5
lichamelijke gezondheid
2
overig
9
totaal
179
15
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Kortdurende hulpverlening in het schoolmaatschappelijk werk De hulpverlening in het schoolmaatschappelijk werk bestaat doorgaans uit een aantal gesprekken met de ouders en/of het kind. Gemiddeld hadden de schoolmaatschappelijk werkers vier gesprekken met het kind/de ouders.6 Daarmee is de hulpverlening kortdurend van aard. Ook geven de schoolmaatschappelijk werkers informatie en advies aan leerkrachten, geven voorlichting en nemen deel aan de zorgteams op scholen. Indien er meer zorg nodig is, wordt het kind doorverwezen naar andere instanties.
Geboden hulpverlening smw (De Wering) pedagogische begeleiding (19) • toeleiding gespecialiseerde zorg (14) • bemiddeling en belangenbehartiging (9) • intake, indicatie en verwijzing (7) • informatie en advies (4) • overig (9) •
AMW Hoorn heeft 21 kinderen direct aangemeld voor sociale vaardigheidstraining. Bij opvoedingsproblemen zette de instelling veel de Positief Opvoeden methodiek in. In 23 gevallen werd een vervolgtraject voor het kind ingezet en vier maal voor de ouders.
Type trajecten smw (SWSB) • procesmatige dienstverlening (17): denk aan assertiviteitstraining, rouwverwerking, hoe om te gaan met spanning en stress, een scheiding et cetera; • concrete dienstverlening (3): praktische hulpverlening zoals financiën op orde maken, cliënt in contact laten brengen met instanties, formulieren invullen et cetera; • bemiddeling/pleitbez/belangenbehartiging (1) en crisishulp (1). Veel doorverwijzingen naar tweedelijn Van 58 aanmeldingen in het schoolmaatschappelijk werk is bekend waarnaar is doorverwezen. In de meeste gevallen gingen de cliënten naar de GGZ, gevolgd door BJZ/AMK en het algemeen maatschappelijk werk. Enkele cliënten werden toegeleid naar meerdere instellingen. Tabel 3.4 Doorverwijzingen
6
GGZ
14
BJZ/AMK
10
AMW
9
Consultatiebureau/JGZ
2
overige tweedelijns
12
overig
16
Bron: De Wering en AMW Drechterland
16
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Voortgezet onderwijs In augustus 2007 is het schoolmaatschappelijk werk op het voortgezet onderwijs in West-Friesland geïntroduceerd. Het betreft een driejarig convenant tussen de regiogemeenten, de schoolbesturen en de provincie Noord-Holland waarbij het onderwijs, de provincie en de gemeente ieder een derde deel van de kosten voor zijn rekening neemt. In het voortgezet onderwijs wordt het schoolmaatschappelijk werk uitgevoerd door het Algemeen Maatschappelijk Werk Hoorn en wordt het op schoolniveau aangeboden. Bijna 300 leerlingen in voortgezet onderwijs in zorgtraject In totaal hebben in het schooljaar 2011-2012 294 leerlingen contact gehad met een schoolmaatschappelijk werker. Vier op de tien groeit op in een gezin met de biologische ouders. Bij 105 (36%) is sprake van een eenoudergezin en bij 47 (16%) van een nieuw samengesteld gezin. Van een aantal leerlingen is de huishoudensituatie onbekend. Opvallend is dat circa tweederde van de aanmeldingen een meisje betreft. Qua problematiek is bij 40% van de aangemelde jongeren sprake van (sociale) gedragsproblemen, emoties en denken. Ook problemen met schoolprestaties en opvoeding- verzorgingsproblemen komen veelvuldig voor. Het gemiddeld aantal face to face contacten bedraagt bijna 3 per gezinssysteem. Het aantal gesprekken varieert sterk; van 0 tot en met 7. Gemiddeld zijn er 4 overige contacten met/over de cliënt; ook hier is sprake van enige spreiding. Van de in totaal 294 leerlingen zijn er in het afgelopen schooljaar 235 (86%) trajecten afgesloten. 125 jongeren zijn doorverwezen naar jeugdhulpverlening zoals JGGZ, MEE, AMK et cetera. Dit houdt in dat bij bijna de helft (49%) van de afgesloten trajecten meerdere hulpverleners zijn betrokken.
17
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers Tabel 3.5 Schoolmaatschappelijk werk schooljaar 2011-2012
SG Newton Titaan
O.S.G.
Copernicus
De Dijk
Werenfridus
Oscar Romero
D’ Ampte
Clusius Hoorn
Clusius Grootebroek
Martinus
R.S.G.
totaal
Percentage
Doelstelling minimum aantal te behandelen leerlingen (prestatie afspraak) Aantal nieuw ingestroomde leerlingen In traject
20 28 1
16 30 13
16 18 2
14 18 5
16 13 2
16 22 2
20 31 1
16 20 5
14 15 -
38 31 7
16 28 2
202 254 40
86% 14%
Man Vrouw 12-14 jarigen 15+ Leeftijd onbekend Allochtonen
11 18 10 19 9
14 29 15 28 2
5 15 12 7 1 5
8 15 19 4 -
7 8 7 7 1 -
11 13 9 15
3 24 17 8 4
4 11 8 7
1
9 23 17 14 1 5
0
9 29 18 15 5 8
16 12 18 12 1
97 197 150 136 8 35
33% 67% 51% 46% 3% 12%
8 11 4
19 17 6
10 7 3
8 5 8
7 7 1
11 8 5
14 11 6
12 10 2
4 7 4
15 9 3
11 13 5
119 105 47 23
40% 36% 16% 8%
27 3 1 13
36 7 15
16 8
22 2 1 12
13 1 6
19 1 1 11
28 1 6 2 14
20 1 1 1 3
11 1 2 1 4
14 3 1 4
21 1 1 9
227 11 21 6 1 99
40% 2% 4% 1%
3 9 1 -
9 9 4 4 2 3 2 -
9 5 3 2 1
1 10 5 1 2 -
4 2 2 4 -
5 5 2 1
13 3 1 2 4 2 -
13 1 3 2 1 1
5 1 -
2 20 4 6 2 -
2 5 5 1 -
8 97 40 13 24 14 5 4 2 2 574
1% 17% 7% 2% 4% 2% 1% 1%
96 134 24 1 11
96 99 36 5 12
56 58 19 4 7
86 68 19 2 9
47 67 12 1 3
106 177 20 1 10
86 96 22 2 12
58 81 23 2 7
55 84 14 1 9
72 150 38 4 7
88 163 26
846 1.177 253 23 102
Gezinssituatie Biologische ouders Eénoudergezin Samengesteld gezin Anders
Problematiek (sociaal) gedrag, emotie, denken Gebruik middelen/ verslaving ouders Overig psychosociaal Lichamelijke gebonden Ontwikkelingsniveau Schoolprestaties Overige vaardigheden/ Verstandelijke ontwikkeling Pedagogisch klimaat, opvoeding, verzorging Functioneren ander gezinslid Sociaal netwerk gezin Overige omstandigheden gezin Sociaal netwerk ll Omgevingsomstandigheden Overige problemen Niet-gespecificeerde problematiek Politiecontacten
-
17%
Aantallen Aantal face tot face gesprekken Overige contacten Afgesloten trajecten Toegang bureau Jeugdzorg Verwijzen hulpverlening overig
18
15
86% 9% 40%
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Praktijkonderwijs West-Friesland telt twee praktijkscholen; één in Hoorn en één in Stede Broec. Praktijkonderwijs is bestemd voor leerlingen met een integrale leerachterstand die niet in staat geacht worden om een diploma te behalen in één van de leerwegen in het VMBO, ook niet met extra ondersteuning door middel van leerwegondersteunend onderwijs. Consulenten van MEE zijn beschikbaar voor de begeleiding van praktijkonderwijsleerlingen en advies en ondersteuning aan het onderwijskundig personeel. In 2011 bedroeg het aantal begeleidingstrajecten op beide praktijkscholen bij benadering 60 trajecten (gesprekken thuis/op school) en 200 contacten (denk aan advisering tijdens zorgadviesteam, telefonisch advies). 3.1.2
MEE Noordwest-Holland
Ruim vierhonderd jeugdigen bij MEE MEE biedt ondersteuning aan mensen met een beperking en hun naasten. Het gaat hierbij om personen met een chronische ziekte, vorm van autisme, lichamelijke beperking, zintuiglijke beperking, (licht) verstandelijke beperking, (vermoedelijke) ontwikkelingsachterstand, psychische beperking, beperking door ouderdom en/of beperking door moeilijk leren. MEE Noordwest-Holland telde in 2011 ruim vierhonderd jeugdige cliënten. In ruim een derde van de gevallen betrof het 18 tot 24 jarigen. MEE Noordwest-Holland heeft geen cijfers aangeleverd over het geslacht, de etniciteit en huishoudensituatie van de jeugdigen. Tabel 3.6 Aantal jeugdigen bij MEE Noordwest Holland, naar gemeente
aantal actieve cliënten
Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
Stede Broec
totaal
33
59
131
36
73
21
71
424
naar leeftijd 0 tot 5 jaar
4
7
14
6
7
1
3
42
5 tot 13 jaar
9
15
33
13
21
7
22
120
13 tot 18 jaar
8
17
37
6
19
7
24
118
18 tot 24 jaar
12
20
47
11
26
6
22
144
Ruim zeshonderd hulpvragen op gebied van ontwikkeling en opvoeding kind Hoewel het niet mogelijk bleek om specifiek voor de groep tot 23 jaar informatie over de hulpvraag en problematiek uit het registratiesysteem te filteren, is er wel informatie over de totale cliëntgroep aangeleverd. Bij MEE kwamen in 2011 vooral vragen binnen op het gebied van Wonen en Samenleven. In bijna een kwart van de gevallen ging het om de ontwikkeling en/of opvoeding van een jeugdige. De meest voorkomende handicap bij de MEE cliënten zijn een (licht) verstandelijke en lichamelijke beperking.
19
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Tabel 3.7 Vraaggebied hulpvraag (betreft alle cliënten MEE Noord-West Holland. 2011) Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
Stede Broec
totaal
totaal %
92
121
517
50
133
37
102
1.052
37%
Wonen & Samenleven Regelgeving & Geldzaken
52
76
483
32
76
21
84
824
29%
Ontwikkeling & Opvoeding
40
96
281
54
60
24
78
633
22%
Leren & Werken
13
46
160
20
32
9
27
307
11%
Maatschappelijke Taken
4
4
8
1
3
0
0
20
1%
Vraaggebied tbv projecten
0
0
0
0
1
0
0
1
0%
201
343
1.449
157
305
91
291
2.837
100%
totaal
Tabel 3.8 Handicap cliënten (betreft alle cliënten MEE Noord-West Holland, 2011) Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
Stede Broec
totaal
ASS - Autisme Spectrum Stoornis
5
14
54
7
14
6
8
108
AUDI - Auditieve beperking
2
4
1
CZ - Chronisch ziek
2
10
47
2
6
LB - Lichamelijke beperking
7
12
92
3
13
17
51
LVG - Licht verstandelijke beperking (IQ 50-70)
1
8
1
6
74
15
5
10
144
8
13
3
25
130
2
NAH - Niet aangeboren hersenletsel
4
1
17
1
6
4
35
ONB - (nog) Onbekend of niet uitgevraagd
1
2
16
3
3
3
28
18
3
3
1
27
ONTW - (vermoedelijke) ontwikkelingsachterstand (<7 jaar)
2
PB - overige Psychiatrische beperkingen
10
13
65
6
8
3
15
120
VB - Verstandelijke beperking (IQ < 50)
20
36
125
6
29
8
34
258
8
1
4
1
14
2
1
5
VISUS - Visuele beperking ZWAK - Zwakbegaafd (IQ 70-90
1
1
overig
29
38
156
29
54
13
31
350
totaal
96
143
654
70
157
41
140
1.301
20
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
3.1.3
Stichting Het Antwoord
Trajecten vooral betrekking op groep 8-12 jarigen Stichting Het Antwoord is een centrum voor psychologische en pedagogische hulpverlening en is gekoppeld aan Stichting de Praktijk. De organisatie biedt onderzoek en behandeling aan kinderen, jongeren en jongvolwassenen bij leer- en sociaal-emotionele problemen. In 2011 bood de organisatie aan ruim zevenhonderd West-Friese jongeren hulp. Bij het Antwoord betroffen de meeste jeugdtrajecten kinderen tussen de 8 tot 12 jaar. De verhouding naar geslacht is redelijk gelijkmatig verdeeld. Stichting Het Antwoord heeft geen cijfers aangeleverd over de etniciteit van de jeugdigen. Hetzelfde geldt voor de huishoudensituatie van de jeugdige. Tabel 3.9 Aanmeldingen Stichting Het Antwoord
aantal aanmeldingen
Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
55
16
362
62
162
47
Stede Broec 37
totaal 741
naar leeftijd 0 tot 4 jaar
1
1
7
0
1
2
1
13
4 tot 8 jaar
4
2
31
1
20
6
3
67
8 tot 12 jaar
18
2
145
28
71
17
15
296
12 tot 16 jaar
19
8
121
26
53
17
14
258
16 tot 18 jaar
8
0
29
7
8
2
3
57
18 jaar tot 24 jaar
5
3
29
0
9
3
1
50
man
33
10
186
24
63
27
21
364
vrouw
22
6
176
38
99
20
16
377
naar geslacht
21
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Hulpverlening bestaat vooral uit informatie, advies en consulten Hoewel data over de problematiek van de cliënt ontbreekt, is er wel informatie over het type traject dat is gevolgd. Binnen Het Antwoord bestond de hulpverlening vooral uit psychologische consults en remedial teaching. Ook werd enkele malen dramatherapie en een psychologische behandeling ingezet. Tabel 3.10 Type trajecten bij Het Antwoord Het Antwoord Therapie en consult Individueel eerstelijns psychologisch consult
408
Dramatherapie
28
Psychologische behandeling
27
Dubbel individueel eerstelijns psychologisch consult
9
Consult gezinstherapie eenouder
2
Consult Gezondheidspsycholoog BTW
1
Vriendenprogramma
1
Onderzoeksgerelateerde activiteiten Intelligentieonderzoek
23
Dyslexieonderzoek
14
Pedagogisch - didactisch onderzoek
6
Dyscalculieonderzoek
3
Onderzoek per uur
2
Onderwijsgerelateerde activiteiten Remedial teaching
137
Studiebegeleiding per maand
22
Bijles/huiswerkbegeleiding
18
Brugklascursus
4
Plusklas
4
Onderwijsondersteuning rugzakje
3
Onderwijsondersteuning RT-1
1
PGB ondersteunende activiteiten PGB begeleiding
20
PGB
2
22
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Overwegend kort en langdurige trajecten Het Antwoord heeft gegevens aangeleverd over de zorgzwaarte van het traject. Opvallend daarbij is dat de meeste trajecten of kort (minder dan een dag) of juist lang duurden (meer dan 1 maand). Tabel 3.11 Zorgzwaarte Het Antwoord Het Antwoord < 1 dag
403
< 1 week
19
< 1 maand
-
< 4 maanden
198
< 12 maanden
121
De geleverde zorg vanuit Het Antwoord werd met name bekostigd vanuit de zorgverzekeringswet. Een groot aantal betaalt de zorg uit eigen zak en een klein deel via het persoonsgebonden budget. Tabel 3.12 Financieringsvorm Het Antwoord Het Antwoord Zorgverzekeringswet
437
Zelfbetaler
281
PGB
19
School
4
3.1.4
Parlan (onderdeel vrij toegankelijke zorg)
Voor sommige vormen van hulp kunnen ouders en kinderen rechtstreeks terecht bij Parlan zonder indicatie. Dit kan enerzijds vanuit provinciegelden ten bate van de aansluiting jeugdbeleid-jeugdzorg, anderzijds in opdracht van gemeenten en onderwijs. Ook verzorgt Parlan bemoeizorg en projecten rondom buurtjeugdhulp en waarbij jongeren en kinderen in beeld kunnen komen. Parlan heeft in 2011 in haar hele werkgebied 1.094 cliënten geholpen in de vrij toegankelijke zorg (Bron: Jaarverslag 2011), waarvan 29 uit de Westfriese gemeenten voor de projecten: “1 kind, 1 plan, 1 gezin”, FACT, Speciaal Onderwijs en Samenwerking voortgezet onderwijs. 3.1.5
Jeugdgezondheidszorg (GGD)
GGD (Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst) Hollands Noorden bewaakt, beschermt en bevordert de gezondheid en veiligheid van alle inwoners in Noord-Holland Noord. GGD Hollands Noorden telt verschillende sectoren, waaronder de sector Jeugdgezondheidszorg. Deze afdeling richt zich op jeugdigen van 0 tot 19 jaar. Het hulpaanbod van de GGD Hollands Noorden bestaat ondermeer uit opvoedspreekuren, cursussen, Video Home Training en gezondheidsvoorlichting.
23
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
In West-Friesland zijn in 2011 ruim dertig video-hometrainingen gegeven. Video-hometraining is een kortdurende intensieve vorm van thuisbegeleiding met video-opnames in gezinnen met opvoedingsvragen. Het betreft gezinnen met kinderen van 0-19 jaar, waarbij het contact en interactie met het kind is verstoord, of waarbij de problemen met het kind een belemmering vormen voor het goed functioneren van het gezin. Alleen in Medemblik is een Voorzorgtraject opgestart waarbij verpleegkundige ondersteuning wordt geboden aan hoogrisico jonge zwangeren. Daarnaast hebben in 2011 bijna drieduizend extra begeleidingscontacten plaatsgevonden met ouders, met als doel problemen op te lossen of te verhelderen, advisering en/of toeleiding naar andere vormen van zorg-
en hulpverlening. Tabel 3.13 Gebruik ondersteuningsaanbod GGD Hollands Noorden Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
Stede Broec
totaal
aantal (Kortdurende) Video Hometrainingen
-
6
9
5
7
1
3
31
aantal VoorZorg trajecten
-
-
-
-
1
-
-
-
267
272
1.461
185
277
108
302
2.872
Opvoedspreekuur/opvoedsteun punt (aantal gezinnen)
4
18
177
-
57
9
17
282
Opvoedspreekuur/opvoedsteun punt (aantal gesprekken)
7
34
410
-
109
20
28
608
aantal extra begeleidingscontacten
Naast individuele hulp geeft de GGD ook groepsvoorlichting in de vorm van cursussen en themabijeenkomsten. Tabel 3.14 toont het aantal deelnemers aan de voorlichtingsbijeenkomsten die in 2011 in West-Friesland hebben plaatsgevonden. Vooral Triple-P bijeenkomsten werden goed bezocht. Tabel 3.14 Groepsvoorlichting: aantal deelnemers cursussen en themabijeenkomsten Peuter in Zicht
3
2
8
17
5
-
Stede Broec 2
Opvoeden en Zo Opvoeden en Zo in je eentje Beter omgaan met Pubers Triple P themabijeenkomsten
-
34
-
-
5
-
1
40
-
-
-
-
-
1
-
1
19
31
23
1
17
-
10
101
109
195
253
119
144
-
158
978
Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
Aandachtsrisicofactoren(ARG) Om meer inzicht te krijgen in de aard en het voorkomen van risicofactoren bij kinderen in West-Friesland is gekeken naar de risicofactoren van de kinderen bij intake bij het consultatiebureau (in West-Friesland tot 2011 bekend als ARG-factoren, ofwel aandachtsrisicofactoren).
24
totaal 37
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Tabel 3.15 Risicofactoren bij intake Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
eenouder gezin leeftijd moeder bij bevalling < 20 jaar Predys-matuur
9
21
97
6
8
4
Stede Broec 12
4
16
99
2
17
5
19
-
2
4
5
3
-
1
15
etnisch niet Nederlands langdurig werkloos, arbeidsongeschikt financiële problemen
28
104
720
38
64
10
79
1.043
17
34
382
26
38
2
51
550
32
76
363
31
71
6
85
664
verslaving ouder(s) ouder(s) met psychi(atri)sche problemen ouder(s) als kind zelf mishandeld/eigen jeugd ouder(s) laag of niet geletterd
4
14
42
5
10
1
12
88
35
121
420
43
57
7
126
809
-
4
14
-
4
-
5
27
5
10
72
5
13
4
12
121
134
402
2.213
161
285
39
402
3.636
totaal aantal factoren genoemd per gemeente
totaal 157 162
De GGD registreert ook signalen bij contacten met jeugdigen tussen de 0-19 jaar. Relatief hoog scoren behoefte aan extra opvoedondersteuning, echtscheiding of langer weggaan van een gezinslid en ernstige gezinsproblemen, huiselijk geweld en conflicten. Tabel 3.16 Signalen bij contactmomenten Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
extra opvoedingsondersteuning echtscheiding of langere tijd weggaan gezinslid ernstige gezinsproblemen, huiselijk geweld en conflicten overlijden van een ouder of broer/zus langdurig ziekte of opname ouder(s) psychische ziekte van ouder(s)
30
111
489
23
51
1
Stede Broec 135
43
69
313
50
145
20
59
699
41
119
356
31
100
12
36
695
13
25
91
28
24
8
44
233
13
19
69
13
32
4
28
178
3
37
63
6
17
3
25
154
problemen geld/inkomen ouder
3
40
38
2
18
1
20
122
huisvestingsproblemen jeugdige met problemen met geld kindermishandeling en sexueel misbruik jeugdige met problemen op school totaal
-
19
30
1
6
2
13
71
-
5
5
-
6
3
12
31
-
-
1
1
5
-
6
13
-
-
4
-
3
-
1
8
146
444
1.459
155
407
54
379
3.044
25
totaal 840
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
3.2 Gebruik tweedelijns jeugdzorg in het vrijwillige kader 3.2.1
Toegang tweedelijns jeugdzorg
Om gebruik te kunnen maken van tweedelijns jeugdzorg is een verwijzing nodig. Bureau Jeugdzorg (BJZ) vormt een toegang tot de geïndiceerde jeugdzorg in West-Friesland; ze neemt de hulpvraag aan, stelt de indicatie (bepalen aard & ernst) en verwijst vervolgens door naar zorgaanbieders. BJZ doet dit voor jongeren onder de 18 jaar met een totaal IQ van ten minste 85. Ook via de huisarts kunnen jongeren een verwijzing krijgen voor GGZ-zorg. Wanneer het gaat om een (licht)verstandelijke beperking verloopt de indicatiestelling via het CIZ. Bijna tweeduizend jongeren in zorg bij BJZ In 2012 waren vanuit West-Friesland 1.987 kinderen in beeld bij Bureau Jeugdzorg. Het ging relatief gezien om veel jongeren vanuit de gemeente Stede Broec. De cliënten die te maken hebben met jeugdbescherming en jeugdreclassering worden besproken in paragraaf 3.3. Voor de overige werksoorten7 van Bureau Jeugdzorg geldt dat bijna negenhonderd onderzoeken naar kindermishandeling hebben plaatsgevonden. Zevenhonderd jongeren maakten gebruik van de toegang tot de jeugdhulpverlening. Tabel 3.17 Aantal jongeren in beeld bij BJZ in 2012 (0-19 jaar) Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
St. Broec
totaal
146
189
823
153
347
102
227
1.987
4.797
4.194
17.291
5.765
10.748
2.929
5.365
51.089
3%
5%
5%
3%
3%
4%
4%
4%
onderzoeken AMK
59
90
375
61
160
54
96
895
Jeugdhulpverlening (toegang)9
59
70
289
61
123
24
79
705
aantal jongeren in beeld aantal 0-19 jarigen % van totaal 0-19 jarigen
naar werksoort8
7 8 9
Excl. Jeugdbescherming en jeugdreclassering, zie hiervoor paragraaf 3.3 Een cliënt kan voorkomen in meerdere werksoorten. In een intake worden problemen in kaart gebracht en gekeken bij welke instelling de cliënt het beste af is. Er volgt dan een indicatiebesluit en doorverwijzing naar een andere jeugdzorginstelling. Dit is vaak provinciaal georganiseerde jeugdhulp, zoals Parlan of OCK het Spalier.
26
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
3.2.2
Gebruik tweedelijns zorg in het vrijwillige kader
Vanuit BJZ, de huisarts en het CIZ worden jeugdigen doorverwezen naar tweedelijns jeugdzorg instellingen. In de regio West-Friesland gaat het vooral om de organisaties Parlan (provinciaal gefinancierde jeugdzorg), Brijder Jeugd, GGZ-NHN, Queeste (GGZ-jeugdzorg), Stichting de Praktijk (GGZ-jeugdzorg, provinciaal gefinancierde jeugdzorg, LVB) en Lijn5 (LVB) en ’s Heeren Loo (LVB en VG/LG). Ruim vierduizend cliënten bij tweedelijns instellingen 4.339 kinderen en jongeren (0 tot en met 23 jaar) in West-Friesland ontvangen zorg in het vrijwillige kader van een tweedelijns zorginstelling; dit is 7% van alle 0-23 jarigen in de regio. Zij kunnen ook eerstelijnszorg ontvangen of te maken hebben met processen vanuit de gesloten jeugdzorg, hier is overlap mogelijk. Tabel 3.18 Aantal unieke cliënten in tweedelijns zorginstellingen Drech. 10
aantal unieke cliënten
aantal inwoners (0-23 jaar) deel 0-23 jarigen in zorg
Enkh.
Hoorn
Kog.
M’blik
Opmeer
St.Broec
totaal
356
370
1.783
310
841
155
524
4.339
5.617
4.960
20.567
6.794
12.547
3.452
6.319
60.256
6%
7%
9%
5%
7%
4%
8%
7%
Goed vergelijkbare landelijke cijfers zijn niet beschikbaar. • Uit een publicatie van NJI11 blijkt dat in 2009 333.809 0-17 jarigen geholpen werden in de provinciale jeugdzorgsector, jeugd-LVB jeugd-GGZ, in het speciaal onderwijs vanwege gedragsproblemen en in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) of Jeugdzorg plus instellingen. Dit is 10% van alle 0-17 jarigen. Wel is hierbij sprake van overlap in het zorggebruik. Hoe groot de overlap is, is onduidelijk vanwege afwijkende registraties en rapportages van het zorggebruik. • In 2010 zijn in Nederland bijna 84.542 indicaties aan 0-17 jarigen (2%) afgegeven voor specialistische zorg door Bureau Jeugdzorg12. GGZ NHN heeft de meeste jongeren in zorg, gevolgd door De Praktijk. Van 170 unieke cliënten is (nog) niet bekend bij welke tweedelijns instelling zij zorg (gaan) ontvangen. Dit zijn voornamelijk cliënten die een intakegesprek hebben gehad bij Bureau Jeugdzorg en worden doorverwezen. Daarnaast zijn 269 cliënten doorverwezen naar een andere instelling dan de tweedelijns instellingen die in dit onderzoek zijn meegenomen. Dit zijn vooral Triversum, OCK Spalier en Stichting Harreveld.
10
11
12
GGZ-NHN registreert deels op bsn-nummers. De gegevens van de cliënten zonder bsn-nummer zijn niet te ontdubbelen. We gaan er in onze berekening vanuit dat dit unieke cliënten zijn, maar kunnen dit niet met zekerheid zeggen. Bron: Hoeveel jeugdigen krijgen zorg in de jeugdzorg? (Juni 2011) NJI, Monique Kuunders, Erik Jan de Wilde, Niels Zwikker. Bron: Kinderen in Tel (2012)
27
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Tabel 3.19 Cliënten in tweedelijns zorginstellingen, naar instelling Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
M’blik
Opmeer
St.Broec
Totaal
224
232
1.160
167
535
86
307
2.711
De Praktijk (GGZ)
95
86
344
62
206
37
134
964
Brijder (GGZ)
7
17
72
6
24
3
14
143
Queeste (GGZ)15
3
0
9
1
1
0
0
14 74
cliënten naar instelling13 GGZ NHN (GGZ) 14
Lijn5 (LVB)
6
7
36
4
11
5
5
’s Heeren Loo (LVB)16
0
0
1
1
0
0
13
15
Parlan (provinciale JZ)17
29
33
161
21
51
15
38
348 (717)
andere instelling
9
13
77
62
58
18
32
269
instelling nog onbekend
11
18
77
16
19
12
17
170
13
14
15
16
17
Het kan zijn dat een cliënt binnen een instelling meerdere keren wordt geregistreerd. Bij de uitsplitsing ‘cliënten naar instelling’ zijn deze cliënten ontdubbeld, zodat een uitspraak gedaan kan worden over het aantal cliënten per instelling. Als de cliënt gebruik maakt van nog een andere zorginstelling, is deze cliënt ook bij de andere zorginstelling meegerekend. Stichting De Praktijk levert naast GGZ-jeugd ook provinciale Jeugd en Opvoedhulp en LVB-jeugdzorg. Omdat het merendeel van de cliënten 2de lijns GGZ-zorg betreft, is de Praktijk ingedeeld bij de GGZ-aanbieders. Alleen de LVB populatie is hier in beeld gebracht in de Kop van Noord-Holland (criteria IQ 55-85 en < 23 jaar). De VG/LG populatie is niet meegenomen in deze cijfers Alleen de LVB populatie is hier in beeld gebracht in de Kop van Noord-Holland (criteria IQ 55-85 en < 23 jaar). De VG/LG populatie is niet meegenomen in deze cijfers Gegevens van Parlan zijn geleverd door Bureau Jeugdzorg. Daarnaast heeft Parlan cijfers aangeleverd die niet in de gegevenskoppeling konden worden opgenomen, deze zijn schuingedrukt weergegeven. zie ook kader.
28
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Parlan De gegevens van Parlan konden niet bij de datakoppeling worden betrokken, omdat Parlan als gevolg van wettelijke bepalingen geen registratie op BSN mag hanteren, zo geeft de organisatie aan. Om die reden zijn alleen de cliënten van Parlan die via Bureau Jeugdzorg zijn ingestroomd in de koppeling opgenomen, omdat Bureau Jeugdzorg voor hen wel het BSN registreert. Parlan maakt geen gebruik van BSN in haar registratie. Parlan geeft hiervoor in het kader van dit onderzoek de volgende reden aan:
Parlan heeft voor dit onderzoek de volgende cijfers ter beschikking gesteld (schuingedrukt in de tabel, omdat ze niet in de koppeling konden worden meegenomen en ontdubbeling hierdoor niet mogelijk is): In 2011 ontvangen 717 jeugdigen uit West-Friesland tweedelijns jeugdzorg bij Parlan. • Drechterland (52) • Enkhuizen (55) • Hoorn (369) • Koggenland (45) • Medemblik (111) • Opmeer (26) • Stede Broec (59)
Relatief veel jongens in zorg vrijwillig kader In tabel 3.20 en figuur 3.1 staat de verdeling van de 0 tot en met 23 jarigen in de regio West-Friesland weergegeven naar leeftijd en geslacht. Ook de verdeling van de cliënten is hierin opgenomen. Duidelijk wordt dat er naar verhouding veel jongens in de zorg zitten. Zo blijkt uit de figuur dat 52% van de 0-23 jarigen in de bevolking een jongen is, onder de cliënten is dit 64%. Ook de cliënten in de leeftijd van 8 tot 18 jarigen zijn oververtegenwoordigd.
29
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Tabel 3.20 Cliënten in tweedelijns zorginstellingen, naar leeftijd en geslacht Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
M’blik
Opmeer
St.Broec
0
8
20
0
2
0
2
Totaal
cliënten naar leeftijd 0 tot 4 jaar
32
4 tot 8 jaar
23
47
196
32
120
11
39
468
8 tot 12 jaar
113
101
539
96
234
47
171
1.301
12 tot 16 jaar
133
136
537
89
258
48
147
1.348
16 tot 18 jaar
53
39
262
60
127
24
92
657
18 jaar en ouder
34
39
229
33
100
25
73
533
man
223
228
1.144
209
588
82
315
2.789
vrouw
133
142
639
101
253
73
209
1.550
totaal
356
370
1.783
310
841
155
524
4.339
cliënten naar geslacht
Figuur 3.1 Verhouding cliënten naar leeftijd en geslacht 15%
0 tot 4 jaar 4 tot 8 jaar
11%
16%
52% 18%
8 tot 12 jaar
30%
18%
12 tot 16 jaar 9%
16 tot 18 jaar 18 jaar en ouder
64%
31%
48%
15%
Vrouw
24%
12% 0%
Man
10%
20%
populatie
36% 30%
cliënten
40%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% populatie
cliënten
Allochtone kinderen lijken ondervertegenwoordigd in de jeugdzorg Een aantal organisaties registreert ook de etnische herkomst van cliënten. Hoewel de cijfers hierover lang niet volledig zijn, lijkt het erop dat allochtone kinderen ondervertegenwoordigd zijn in de jeugdzorg en –hulpverlening.18
18
Verdeling 0-25 jarigen in West-Friesland: 84% autochtoon, 10% niet-westers allochtoon, 6% westers allochtoon (bron: CBS Statline). Onder cliënten (voor zover etniciteit wordt geregistreerd) is dit respectievelijk: 96%, 2% en 2%.
30
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Weinig inzicht in gezinssituatie Van nog geen tien procent van de cliënten is de huishoudensamenstelling van het gezin bekend.19 Of de gehanteerde definities van co-ouderschap en eenoudergezinnen tussen de instellingen precies overeenstemmen, is niet vast te stellen. Voor zover de cijfers bekend zijn, is duidelijk dat 45% van de kinderen in de zorg opgroeit in een eenoudergezin en 39% in een 2-oudergezin. Landelijk is bekend dat 13% van alle 0 tot en met 25 jarigen opgroeit in een eenoudergezin.20 Tabel 3.21 Cliënten in tweedelijns zorginstellingen, naar etniciteit en huishoudensituatie21 Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
M’blik
Opmeer
St.Broec
totaal
196
178
917
132
419
69
241
2.152
2
4
30
0
6
0
5
47
cliënten naar etniciteit autochtoon westers allochtoon niet-westers allochtoon
0
1
30
1
6
1
3
42
158
187
806
177
410
85
275
2.098
eenoudergezin
7
6
55
5
17
2
9
101
meeroudergezin
10
6
31
4
12
9
16
88
co-ouderschap
0
0
0
2
1
0
1
4
residentieel
0
0
2
0
1
0
0
3
pleegouder
0
1
13
1
4
0
1
20
adoptief
0
0
1
0
1
0
1
3
zelfstandig
0
0
0
0
0
0
0
0
familie/vrienden
0
0
3
0
0
0
0
3
anders
0
1
2
0
0
0
1
4
339
356
1676
298
805
144
495
4.113
356
370
1783
310
841
155
524
4.339
onbekend cliënten naar huishouden
onbekend
3.2.3 Aantal ingezette trajecten Ruim vijftienduizend zorgtrajecten in afgelopen jaar In de regio West-Friesland zijn in 2011 bijna vijftienduizend trajecten in de gespecialiseerde zorg in vrijwillige kader gestart en/of afgesloten.22
19
20 21
In de regio Noord-Kennemerland bedroeg dit percentage ongeveer 40%. In West-Friesland valt dit lager uit. Een oorzaak hiervoor is dat GGZ NHN de huishoudsituatie in veel gevallen niet registreert en Triversum (de grootste zorgaanbieder in Noord-Kennemerland) dit wel doet. Bron: Landelijke jeugdmonitor 2011, CBS. Lijn5 registreert niet naar etniciteit. De andere instellingen doen dit deels. Alleen bij het Leger des Heils is de herkomst van alle cliënten bekend. Brijder en Lijn5 registreren niet naar huishoudensituatie. Bij de andere instellingen is dit niet volledig gevuld.
31
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Dit aantal komt hoger uit dan het aantal unieke cliënten, omdat een cliënt meerdere trajecten (tegelijk of opvolgend) kan volgen. Bij 543 trajecten vindt de zorg plaats bij een andere of onbekende instelling. Tabel 3.22 Aantal ingezette trajecten in tweedelijns zorginstellingen (waar in 2011 sprake was van zorg) Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
M’blik
Opmeer
St.Broec
totaal
Brijder
11
17
79
6
26
3
15
157
Lijn5
14
13
138
14
26
12
20
237
Queeste
3
0
10
1
1
0
0
15
98
89
356
62
208
38
136
987
De Praktijk ‘s Heerenloo
0
0
1
1
0
0
13
15
1.018
1.031
5.332
936
2.547
395
1.347
12.606
Parlan
29
33
161
21
51
15
38
348
Andere instelling
12
20
96
93
81
28
43
373
Instelling nog onbekend
11
18
77
16
19
12
17
170
1.196
1.221
6.250
1.150
2.959
503
1.629
14.908
GGZ NHN
Parlan Volgens de cijfers die Parlan in het kader van deze Startfoto heeft aangeleverd waren er over het jaar 2011 904 ‘trajecten’. Parlan hanteert hierbij een iets andere definitie, zij spreekt niet van trajecten maar van ‘cliënten per zorgvorm’. Als eenzelfde cliënt in 2011 bijvoorbeeld twee verschillende vormen van 24-uurs zorg heeft gebruikt (crisiszorg en daarna gesloten instelling), wordt deze maar eenmaal geteld. Anderzijds wordt de cliënt door Parlan wel tweemaal geteld als deze in hetzelfde jaar zowel van 24-uurszorg als van ambulante zorg gebruik maakt. De uitgesplitste cliënten naar zorgvorm en gemeente: Tabel 3.23 Cliëntaantallen opgaaf Parlan Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
M’blik
Opmeer
St.Broec
totaal
15
9
58
13
29
6
16
146
Ambulant
31
29
241
21
59
17
34
432
Dagbehandeling
10
16
61
9
15
2
12
125
Pleegzorg
11
17
100
13
36
5
12
194
Transferium
0
0
3
2
0
0
5
10
67
71
463
58
139
30
79
907
24-uurszorg
Zie meer informatie over de gesloten jeugdzorg in paragraaf 3.3.
22
Opvallend is het hoge aantal trajecten bij GGZ NHN, dit zijn niet alleen behandeltrajecten. Zo is er ook sprake van advisering (714 trajecten), anamnese/vragenlijsten (434), extern overleg met derden (1443), intake/screening (676), interne patiëntbespreking (1556), no show (696) en verslaglegging algemeen (1443). Wel hebben deze trajecten betrekking op de cliënt.
32
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Ruim vier op de tien cliënten heeft meerdere trajecten Ruim de helft van de cliënten (55%) komen één keer voor in de registraties van tweedelijns instellingen (vrijwillige kader) in het jaar 2011. De rest komt meermalen voor (en volgt dus meer dan 1 traject). De meeste van deze kinderen komen twee tot vier keer voor, met enkele uitlopers tot boven de tien keer. Tabel 3.24 Aantal cliënten dat in 2011 in 1 of in meer trajecten voorkomt (in tweedelijns zorginstellingen) totaal
%
geregistreerd in 1 traject
2.371
55%
geregistreerd in meer trajecten
1.968
45%
totaal unieke cliënten
4.339
100%
Met name huisarts is verwijzer naar tweedelijnszorg De huisarts en Bureau Jeugdzorg kunnen verwijzen naar tweedelijns zorginstellingen. De huisarts is de meest voorkomende verwijzer naar tweedelijns zorginstellingen, bij 9.246 trajecten is dit het geval. De huisarts verwijst met name naar GGZ-instellingen. Bureau jeugdzorg gaf aan 705 kinderen en jongeren een indicatiebesluit en doorverwijzing naar een andere jeugdzorginstelling. Dit is vaak provinciaal georganiseerde jeugdhulp, zoals Parlan. Tabel 3.25 Verwijzers cliënten in tweedelijns zorginstellingen totaal Huisarts
9.246 trajecten
Jeugdhulpverlening (toegang)
705 indicaties
AWBZ-indicaties
Niet bekend
Er worden door instellingen ook andere bronnen van herkomst genoemd, zoals andere GGz-instellingen, het ziekenhuis, GGD of docenten. Maar vooral ook op eigen initiatief komen veel cliënten in tweedelijns zorg, aldus de registratiegegevens.
33
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Tabel 3.26 Herkomst cliënten in tweedelijns zorginstellingen totaal directe omgeving
564
zelf/eigen initiatief
322
GGZ
100
leraar/school/leerplichtambtenaar
23
ziekenhuis
12
verschillende namen
8
GGD
5
MEE
4
Raad Kinderbescherming
2
penitiaire inrichting/reclassering
2
nvt
6
anders
2.368
onbekend
1.942
3.2.4 Onderliggende problematiek bij trajecten Met name Jeugd-GGZ De meest verleende vorm van zorg is Jeugd-GGZ; ruim twaalfduizend trajecten vallen hieronder. Dit betekent dat ruim acht op de tien trajecten valt onder Jeugd-GGZ (zie figuur 3.2a). Jeugd-LVB en Provinciale Jeugd- en Opvoedhulp komt minder voor. Bij het aantal unieke cliënten per zorgsoort is de GGZ eveneens het grootst: 81 % van de tweedelijns cliënten ontvangt GGZ-zorg. Zeven procent betreft Provinciale Jeugd en Opvoedhulp en twee procent valt onder Jeugd-LVB. Bij sommige instellingen is het aantal geregistreerde trajecten in het meetjaar 2011 per unieke cliënt opvallend hoog: dit komt met name voor in de GGZ, waardoor hun aandeel in het totaal aantal trajecten zeer groot is. Dit hangt ten dele samen met verschillende definities van het begrip ‘ traject’ die er in het veld gelden. Het kan zo zijn dat een cliënt steeds opnieuw in de registratie voorkomt als er over deze cliënt administratie wordt gevoerd of een vergadering plaatsvindt. Dit lijken dus trajecten, maar hoeven dus niet per sé cliëntcontacten te zijn. Andere instellingen ontdubbelen binnen hun instelling juist voor een bepaald zorgtraject, waardoor twee ondersteuningstrajecten die in hetzelfde jaar door 1 cliënt worden gevolgd, toch maar eenmaal tellen. Deze verschillen in de gehanteerde definitie zijn niet uit de aangeleverde gegevens te filteren. Het is daarom binnen dit onderzoek niet mogelijk aan te geven waar een groot aantal trajecten per cliënt per zorgsoort te verklaren is uit een korte duur van een inhoudelijk traject, veel trajecten die naast elkaar lopen of een heel andere registratiemethode. Om die reden is ook de maat ‘verdeling cliënten naar soort zorg’ weergegeven.
34
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Figuur 3.2a Verdeling trajecten naar soort zorg
Figuur 3.2b Verdeling cliënten naar soort zorg
Aandachtstekortstoornis meest voorkomend Vier instellingen hebben aangeleverd om welke problematiek het in de trajecten gaat, waarbij vooral GGZ NHN grote aantallen trajecten kent. Bij deze instelling komen aandachtstekort- en ontwikkelingsstoornissen het meest voor. Tabel 3.27 Problematieken (tweede lijn, aantal trajecten met betreffende problematiek) Brijder
Queeste
’s Heeren Loo
GGZ NHN
aandachtstekortstoornis
0
0
0
4.560
ontwikkelingsstoornis
0
0
0
2.588
depressie
0
0
0
783
autisme en verwante stoornissen
0
0
0
694
stoornis kind
0
4
0
522
aanpassingsstoornis
0
0
0
447
angststoornis
0
0
0
389
gedragsproblemen/stoornissen
0
0
0
174
trauma/verleden
0
0
0
161
eetstoornis
0
0
0
125
assertiviteit/weerbaarheid
0
0
0
90
bipolaire stoornis
0
2
0
85
mishandeling/misbruik/verwaarlozing
0
0
1
78
identiteitsklachten
0
0
0
42
leer/schoolproblemen
0
0
0
40
somatoforme stoornis
0
0
0
32
taalstoornis
0
0
0
27
middelengebruik/gokken/gamen
73
0
0
15
relatieproblemen/scheidingsangst
0
0
0
15
fysieke stoornissen
0
0
0
5
geheugenklachten
0
0
0
0
opvoedondersteuning
0
0
1
0
onbekend
84
9
13
1.734
35
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Volgens de instellingen is de meest voorkomende problematiek onder hun cliënten: cliënten: Queeste (GGZ): Angststoornis (fobieën, dwang/angststoornissen, ptss, posttraumatische stressstoornissen); • PDD; • ADHD; • Andere aandoeningen zoals reactieve hechtingsstoornis. •
’s Heeren Loo (LVB): Verslavingsproblematiek; • Agressie, met name verbale agressie; • Kleine criminaliteit; • Anti-sociaal gedrag, matig ontwikkeld sociaal aanpassingsvermogen; • Seksueel overschrijdend gedrag.
GGZ NHN (GGZ): • ADHD; • Autisme; • Depressie; • Eetstoornissen; • 0-4 jarigen problematiek; • Angststoornissen.
Brijder (GGZ): • Alcoholverslavingsproblematiek; • Middelenverslavingsproblematiek, vooral blowen; • Triple diagnoses (bv ADHD, autisme, ASS, PDDNOS) + verslavingsproblematiek; • LVB problematiek in combinatie met middelengebruik; • Verslavingsproblematiek rondom social media, gamen en internetgebruik.
De Praktijk (GGZ): • ADHD; • Autisme Spectrum Stoornis (ASS); • Gedragsproblemen; • Angstproblematiek; • GGZ-problematiek in combinatie met opvoedproblematiek; • Gezinsproblematiek; • Middelengebruik.
Parlan (Provinciale jeugdzorg): Niet aangeleverd; • Loverboy problematiek is lastig grip op te krijgen.
Lijn5 (LVB): • Gedragsproblematiek; • Leerproblematiek; • Omgangs- en hechtingsproblematiek.
•
•
Problematiek die Bureau Jeugdzorg ervaart in het vrijwillig kader: kader:
Kindfactoren: Normafwijkend gedrag (spijbelen, extreem brutaal gedrag); Sociale problematiek (moeite met omgang leeftijdsgenoten); • Agressief gedrag. • •
Ouderfactoren: Pedagogische onmacht / ontoereikende pegagogische vaardigheden); • Onvoldoende inzicht in behoeften van een kind. •
36
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Geen onderscheidende problematiek, wel andere mentaliteit De regio West-Friesland staat bekend om het alcoholgebruik en suïcides. Maar instellingen zien dat dit in andere regio’s een even groot probleem is en is zodanig niet onderscheidend. Ook in andere problematiek zijn de verschillen klein. Wel noemen instellingen de houding van de West-Friezen: eerst het probleem in eigen kring proberen op te lossen uit schaamtegevoel.
-
-
“De problematiek fluctueert wel wat, maar veelal is problematiek in alle regio’s gelijk.” “De regio West-Friesland verschilt niet veel van de andere regio’s in Noord-Holland Noord. Er wordt wel veel gesproken over dat het alcoholgebruik en aantal suïcides in West-Friesland hoog ligt, maar cijfermatig is dit gelijk aan de andere regio’s.” “Het middelengebruik is een probleem in West-Friesland, maar de regio is daarin niet uniek.” Typisch West-Friesland is de dorpse cultuur, waarbij problematiek binnenshuis blijft. Mentaliteit van: ‘kop houden en werken’.” “Ze hebben een bepaalde volksaard, wat hoort bij platteland, niet zelf hulp vragen, maar eerst zelf proberen op te lossen. Bij een crisis wordt pas hulp gezocht.” “Er is een sterke civil society, maar dat brengt ook sociale controle met zich mee.”
3.2.5
Soort ingezette trajecten
Gegeven zorg is voornamelijk ambulant De ingezette trajecten zijn vooral ambulant (thuis of op locatie). Dagbehandelingen en residentiële verblijven komen in mindere mate voor. Tabel 3.28 Aantal ingezette trajecten in 2011, naar gemeente (tweedelijns instellingen) ambulant
Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
M’blik
Opmeer
St.Broec
Totaal
1.171
1.188
6.045
1.114
2.901
483
1.571
14.473
verblijf
19
30
116
25
43
17
49
299
dagbehandeling
6
3
89
11
15
3
8
135
onbekend
0
0
0
0
0
0
1
1
1.196
1.221
6.250
1.150
2.959
503
1.629
14.908
totaal
Tabel 3.29 Aantal ingezette trajecten in 2011, naar instelling (tweedelijns instellingen)
ambulant
Brijder
Lijn5
Queeste
Praktijk
’s Heeren Loo
GGZ NHN
Parlan
anders/ onbekend
157
54
15
987
1
12.605
312
342
verblijf
0
48
0
0
13
1
36
201
dagbehandeling
0
135
0
0
0
0
0
0
onbekend
0
0
0
0
1
0
0
0
157
237
15
987
15
12.606
348
543
totaal
37
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
3.2.6 Duur van de trajecten Meest voorkomende trajectduur is zes tot twaalf maanden Geen instelling heeft de zorgzwaarte aangeleverd. In onderstaande tabel staat de duur van het traject weergegeven, dit is de tijd die zit tussen de startdatum en einddatum van de zorg. Vooral Bureau Jeugdzorg registreert trajecten die dezelfde dag worden afgesloten. De meeste trajecten duren een half jaar tot een jaar. Tabel 3.30 Duur van het traject (startdatum zorg minus einddatum zorg) op zelfde dag
1 tot 4
1 tot 6
6 tot 12
1 tot 3
3 jaar of
(nog) niet
afgesloten
weken
maanden
maanden
jaar
langer
bekend
Brijder
2
13
86
49
0
0
7
Lijn5
3
22
74
73
61
4
0
Queeste
0
0
0
9
6
0
0
De Praktijk
0
0
4
1
8
1
973
‘s Heerenloo
0
0
0
0
0
0
15
GGZ NHN
17
156
1.507
9.164
6
2
1.754
Parlan
0
1
6
21
83
27
210
andere instelling
0
6
50
120
83
6
108
instelling nog onbekend
2
6
149
5
1
2
5
totaal
24
204
1.876
9.442
248
42
3.072
Van ruim drieduizend trajecten is uit de registraties niet op te maken of het traject nog loopt. Van de overige trajecten is tweederde geëindigd in 2011. Tabel 3.31 Afgesloten trajecten (tweedelijns zorginstellingen) voor 2011 gestart
in 2011 gestart
onbekend
totaal
geëindigd in 2011
6.735
1.426
0
8.161
eindigen in 2012 of later
1.050
2.625
0
3.675
933
1.178
961
3.072
8.718
5.229
961
14.908
onbekend totaal
3.2.7
Wachttijden
Vaak begint de zorg voor de indicatieverstrekking De datum van de start van de indicatiestelling tot en met het moment dat de cliënt daadwerkelijk zorg krijgt, noemen we wachttijd. In de meeste registratiegegevens is de datum van de start indicatie en/of start zorgverlening niet bijgehouden. In de gevallen waar dit wel bekend is, valt op dat veelal de hulpverlening eerder start dan de indicatiestelling ingaat: er is dus meteen een vorm van behandeling begonnen.
38
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
In sommige gevallen betekent een lange tijd tussen indicatiestelling en start van de zorg niet dat de cliënt lang heeft moeten wachten (bij deze instelling): dit geldt vooral als een cliënt vanuit een andere instelling is doorgeplaatst. De indicatiestelling (en soms ook aansluitende ondersteuning) heeft dan al eerder plaatsgevonden. Dit geldt in ieder geval regelmatig bij ’s Heeren Loo. Bij 136 trajecten is er sprake van (bekende) wachttijd, na de start van de indicatie duurt het nog gemiddeld 136 dagen voor de zorg start. Tabel 3.32 Aantal behandelingen met wachttijd
Brijder
wachttijd onbekend
zorg eerder dan indicatie
geen wachttijd
wachttijd
157
0
0
0
Lijn5
0
0
110
127
Queeste
9
6
0
0
961
26
0
0
0
14
0
1
12.592
14
0
0
De Praktijk ‘s Heerenloo GGZ NHN Parlan Andere instelling Instelling nog onbekend
0
342
2
4
317
54
2
0
0
166
0
4
14.036
622
114
136
3.2.8 Kosten Gemiddeld kosten voor ambulante zorg 238 euro Van twee instellingen zijn de kosten per behandeling uit het cliëntregistratiesysteem bekend, namelijk van Brijder en GGZ NHN (zie tabel 3.34). De kosten van de trajecten (voor zover deze bekend zijn) lopen uiteen van 1,68 euro tot ruim 34.700 euro en zijn gemiddeld € 238,- per traject. Gezien de beperkte beschikbaarheid van gegevens over de kosten en de vermoedelijke ongelijksoortigheid van de achterliggende trajecten, kunnen aan deze getallen in de huidige fase van nulmeting geen conclusies worden verbonden. Om een sluitend overzicht van de kosten te krijgen, zo komt uit de rondgang onder de instelling naar voren, is een andere opzet nodig, waarbij ook ruimte is voor een uitgebreide toelichting van de organisaties op hun werkwijze, de gehanteerde definitie van het begrip traject en de andere bijzonderheden.
39
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
3.3 Gebruik tweedelijns jeugdzorg in het gedwongen kader Ouders die niet goed voor hun kinderen (kunnen) zorgen, kunnen van de rechter een jeugdbeschermingsmaatregel opgelegd krijgen zoals een ondertoezichtstelling of voogdij. Jeugdreclassering is verplichte, door de rechter opgelegde begeleiding van jeugdigen na het begaan van een strafbaar feit. De landelijk werkende organisaties Bureau Jeugdzorg, het Leger des Heils en de William Schrikker Groep zijn verantwoordelijk voor uitvoering van de maatregelen. Onder gesloten jeugdzorg wordt begrepen, het gedwongen opnemen in een gesloten verblijf en ook het toepassen van beperkende maatregelen tijdens het verblijf. De rechter moet hiervoor een machtiging gesloten jeugdzorg verlenen, de indicatie verloopt via Bureau Jeugdzorg. Uitgevoerde jeugdbescherming- en reclasseringsmaatregelen In 2011 kwamen ruim driehonderd kinderen in West-Friesland in een jeugdbeschermingsmaatregel bij Bureau Jeugdzorg terecht. Bij het Leger des Heils en de William Schrikker Groep kwamen minder cliënten. In mindere mate zaten er kinderen in een jeugdreclasseringsmaatregel. Tabel 3.33 Aantal kinderen in jeugdbescherming en jeugdreclasseringsmaatregel in 2011, West-Friesland Werksoorten
Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
St. Broec
totaal
Bureau Jeugdzorg
34
23
157
21
54
14
34
337
Leger des Heils
0
0
39
8
17
1
0
65
William Schrikker Groep
0
0
55
6
28
10
12
111
Bureau Jeugdzorg
5
4
50
9
19
9
15
111
Leger des Heils
0
0
3
1
1
0
0
5
William Schrikker Groep
0
0
7
1
2
2
2
14
Jeugdbescherming
Jeugdreclassering
Problematiek die Bureau Jeugdzorg ervaart in het gedwongen kader: kader:
Kindfactoren: persoonlijkheid/ontwikkelingsproblematiek; sociale problematiek; • ontwikkelingsachterstand en IQ < 85. • •
Ouderfactoren: • •
75 % heeft persoonlijke problemen (life event, psychiatrie, trauma); onconventionele gezinssituatie (scheiding, samengesteld gezin, pleeggezin).
40
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Raad voor de Kinderbescherming De Raad voor de Kinderbescherming wordt door BJZ ingeschakeld als de omstandigheden van een kind en het gezin zorgelijk zijn, de geboden vrijwillige hulpverlening niet (meer) voldoende is of het gezin geen hulp accepteert. De Raad verleent zelf geen hulp, maar zorgt wel dat deze zo nodig op gang komt. De kerntaken van de Raad liggen op het terrein van: • Bescherming: de Raad is betrokken bij gezinnen waar opvoeden een probleem is geworden en kan de rechter verzoeken een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen (beschermingsonderzoeken); • Gezag en Omgang na scheiding (GO): de Raad adviseert de rechter bij gezag- en omgangszaken, als ouders die uit elkaar gaan het niet eens worden over afspraken over de kinderen (Gezag- en omgangsonderzoek); • Straf: De Raad onderzoekt de situatie van jongeren die met de politie in aanraking komen en licht de rechter of officier van justitie daarover in (basisonderzoeken, coördinatie taakstraffen en uitgebreid straf onderzoek); • Afstand, Screening, Adoptie en Afstammingsvragen (ASAA): de Raad is betrokken bij zaken op het gebied van afstand doen, de screening van pleeggezinnen, adoptiegezinnen, adviesaanvragen over adoptie en afstammingsvragen (adoptie). In 2011 behandelde de Raad voor de Kinderbescherming ruim zevenhonderd zaken waarbij kinderen uit West-Friesland betrokken waren. In de meeste gevallen ging het om een basisonderzoek (strafzaak). Uitgebreid strafonderzoek vindt veelal plaats bij kinderen die ook al in een basisonderzoek hebben gezeten. Hierin is mogelijk sprake van overlap. Dubbelingen zijn ook mogelijk binnen de gezag- en omgangszaken. Steeds vaker resulteren die ook in een kinderbeschermingsonderzoek. Het betreft dan veelal zwaar vastgelopen zaken. Tabel 3.34 Aantal kinderen bij Raad voor de Kinderbescherming, 2011, regio West-Friesland, naar leeftijd regio West-Friesland (overlap in meerdere functies mogelijk) <=4 jaar basisonderzoeken (strafzaken) beschermingsonderzoeken coördinatie taakstraffen
5-12 jaar
> 12 jaar
totaal
-
2
280
282
41
114
82
237
-
-
136
136
13
25
5
43
uitgebreid straf
-
-
30
30
adoptie
-
-
-
26
54
141
533
754
gezag- en omgangsonderzoek
totaal 7 gemeenten
De Raad voor Kinderbescherming heeft in mei 2010 381 beschermingsonderzoeken onder de loep genomen om een beeld te krijgen van de problematiek waarmee cliënten kampen. Hieruit blijkt dat de problematiek veelal ernstig van aard is en zich vaak op verschillende leefgebieden voordoet. Bij 50 zaken was sprake van enkelvoudige problematiek. Dat is circa 20%. Dit betekent dat 80% meervoudige problematiek betrof.
41
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Zorggebruik in cijfers
Opvallend binnen het onderzoek was het grote aantal eenoudergezinnen of nieuw samengestelde gezinnen. Naast de wisselingen viel ook de snelheid waarmee relaties elkaar opvolgden op. De (soms snelle) wisselingen binnen het gezin vormen een extra risico voor kinderen in bedreigende situaties. Daarbij wordt een groot beroep gedaan op het aanpassingsvermogen van het kind. Het betreft vaak kleine gezinnen. In 60% van de gevallen betrof het onderzoek 1 kind. De Raad signaleert wel dat steeds vaker bij melding van één kind, het hele gezin (dus ook broertjes en zusjes) betrokken worden bij het onderzoek. Tabel 3.35 Problematiek23 aangetroffen huiselijk geweld problematiek
39%
psychiatrische problematiek
37%
verslavingsproblematiek
28%
lvb problematiek
25%
schulden problematiek
23%
puberproblematiek
11%
Aantal kinderen betrokken bij onderzoek: • 1 kind (60%) • 2 kinderen (25%) • 3 kinderen (10%) • 4 kinderen of meer (6%)
Gesloten jeugdzorg bij Transferium Bureau Jeugdzorg geeft indicaties af voor gesloten jeugdzorg, waarna de kinderrechter een machtiging afgeeft. In 2011 heeft Bureau Jeugdzorg in totaal 20 indicaties afgegeven. Transferium (onderdeel van Parlan) heeft in hetzelfde jaar 156 kinderen in gesloten jeugdzorg, waarvan 10 afkomstig uit WestFriesland. Tabel 3.36 Aantal afgegeven indicaties gesloten jeugdzorg en aantal kinderen in gesloten jeugdzorg 2011, West-Friesland Werksoorten
Drech.
Enkh.
Hoorn
Kog.
Mblik
Opmeer
St. Broec
totaal
Bureau Jeugdzorg
1
1
8
3
4
-
3
20
Aantal kinderen gesloten jeugdzorg Transferium (onderdeel van Parlan)
0
0
3
2
0
0
5
10
Indicaties gesloten jeugdzorg
23
Problematiek van cliënten in beschermingszaken, Raad voor de Kinderbescherming, 2010
42
Hoofdstuk
Regio’s naast elkaar
4
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Regio’s naast elkaar
4. Regio’s naast elkaar Het onderzoek startfoto transitie jeugdzorg is ook uitgevoerd in de regio’s Alkmaar en Kop van NoordHolland. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de gebruikscijfers van de tweedelijns zorg in de Regio Alkmaar, West-Friesland en de Kop van Noord-Holland. De werkwijze van de startfoto is in alle drie regio’s gelijk, maar de selectie van organisaties verschilt wel (licht) per regio. Tabel 4.1 Vergelijkingen tussen de drie regio’s tweedelijns zorg in vrijwillige kader Regio Alkmaar
West-Friesland
Kop van Noord-Holland
aantal jongeren in beeld BJZ24
2.082
1.987
1.626
0 t/m 19 jaar
63.898
51.089
38.225
3%
4%
4%
onderzoeken AMK
821
895
447
Jeugdhulpverlening/toegang
791
705
693
3.571
4.339
1.797
75.597
60.256
45.092
toegang naar 2e lijn
% van totaal aantal 0-19 jarigen
cliënten aantal unieke cliënten 0 t/m 23 jaar % van totaal aantal 0 t/m 23 jarigen
5%
7%
4%
% jongen
63%
64%
65%
% meisje
37%
36%
35%
% 0 t/m 3 jaar
1%
1%
2%
% 4 t/m 7 jaar
10%
11%
8%
8 t/m 11 jaar
29%
30%
22%
12 t/m 15 jaar
27%
31%
28%
16 t/m 17 jaar
15%
15%
14%
18 jaar en ouder
18%
12%
26%
aantal trajecten
6.364
14.90825
6.764
% Jeugd-GGZ
73%
85%
90%
% Jeugd-LVB
6%
9%
5%
% Provinciale jeugd- en opvoedhulp
7%
2%
4%
% onbekend
19%
4%
1%
29%
45%
23%
trajecten
% kinderen in meerdere trajecten
24 25
Betreft voor de regio’s West-Friesland en Regio Alkmaar het peiljaar 2012 Opvallend is het hoge aantal trajecten bij GGZ NHN, dit zijn niet alleen behandeltrajecten. Zo is er ook sprake van advisering (714 trajecten), anamnese/vragenlijsten (434), extern overleg met derden (1443), intake/screening (676), interne patiëntbespreking (1556), no show (696) en verslaglegging algemeen (1443). Wel hebben deze trajecten betrekking op de cliënt.
44
Hoofdstuk
Kansen en knelpunten knelpunten
5
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
5. Kansen en knelpunten Welke kansen en knelpunten doen zich momenteel voor binnen de jeugdzorg en wat betekent de aanstaande transitie/decentralisatie van de jeugdzorg voor zorgaanbieders, gemeenten, de cliënten en andere betrokkenen in West-Friesland? Dit hoofdstuk beschrijft de ervaringen en verwachtingen van verschillende stakeholders. Vanuit hun praktijkervaring en kennis van het werkveld kunnen zij gemeenten voorzien van de bouwstenen waaruit de vernieuwde regionale jeugdzorg vorm krijgt. Dit onderdeel biedt inzicht in de verbeterpunten binnen de jeugdzorg, zoals gezien vanuit de professionals die momenteel zorg en ondersteuning aan kinderen en jongeren aanbieden. De resultaten zijn gebaseerd op 17 gesprekken met sleutelinformanten werkzaam bij zorginstellingen, belangenorganisaties en voorliggende voorzieningen.
5.1 Transitie jeugdzorg Landelijk ervaren knelpunten in Wet op de jeugdzorg Momenteel is de Wet op de jeugdzorg nog van toepassing. Uitgangspunt van deze wet is de hulpvraag van kinderen, jongeren en ouders en opvoeders met opgroei- en opvoedproblemen. Belangrijke knelpunten binnen de huidige wetgeving - die een kostenopdrijvend effect hebben – zijn:26 • er is een tekortschietende samenwerking rond kinderen en gezinnen; • er is een grote druk op gespecialiseerde zorg. Dit komt mede door overdiagnosticering of medicalisering van problemen. De inzet van diagnostische instrumenten in de jeugdzorg is toegenomen en er is sprake van een daling van de tolerantie ten opzichte van jeugdigen, criminalisering en medicalisering. Dit heeft bijgedragen aan een grotere probleemherkenning, maar tegelijkertijd ook geleid tot overdiagnosticering en een toename van de zorgconsumptie. Ook de geïnterviewde stakeholders in de regio West-Friesland ervaren deze knelpunten in meer of mindere mate. Transitie moet ervoor zorgen dat knelpunten worden opgelost Om de tekortkomingen uit de evaluaties op te lossen en om de jeugdzorg goedkoper te maken is er gekozen om de ondersteuning en zorg voor jeugd te decentraliseren.27 De verantwoordelijkheden van de provincie op dit gebied komen bij de gemeenten te liggen. De gemeente is dan zowel bestuurlijk als financieel in staat om integraal jeugdzorgbeleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden. De gemeente staat immers dichter bij haar inwoners dan de provincies en kan daarom het beleid goed afstemmen op de lokale en individuele situatie. De decentralisering (ook wel transitie genoemd) moet resulteren in een transparanter zorgstelsel en ondersteuning in een vroegtijdig stadium, om duurdere zorg te voorkomen. Ook zal de transitie naar verwachting leiden tot een betere samenwerking rond gezinnen en zorg op maat.
26
27
Bron: Evaluatieonderzoek Wet op de jeugdzorg, BMC (2009) en Parlementaire Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg, Jeugdzorg Dichterbij (2010). Bron: Beleidsbrief stelselwijziging jeugd ‘Geen kind buiten spel’ (8 november 2011).
46
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
5.2 Ontwikkelingen en trends in de jeugdzorg Toename aantal cliënten in tweedelijns zorg en met complexere problematiek Er wordt op landelijk niveau steeds meer aanspraak gedaan op de tweedelijns zorg: zo verdubbelde het aantal afgegeven indicaties voor gespecialiseerde jeugdhulp tussen 2005 en 2010 (Verwey Jonker, 2012). Ook de tweedelijns instellingen in West-Friesland signaleren deze trend. Naast een absolute groei van het aantal jongeren in tweedelijns zorg, wordt de problematiek van de jeugdigen steeds complexer en is vaker meervoudig. Hoewel een exacte oorzaak hiervoor niet aan te wijzen is, worden wel mogelijke oorzaken aangekaart zoals individualisatie en een veeleisender maatschappij, afname van de sociale cohesie, toename (v)echtscheidingen, digitalisering van de maatschappij en de huidige recessie. Volgens de instellingen speelt ook mee dat er tegenwoordig meer aandacht en beschikbaarheid is van diagnosticering en testen van bepaalde problematiek met name voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. Daarnaast wordt de drempel tot tweedelijns zorg verlaagd doordat de zorg onderdeel is van het zorgpakket en men waar voor eigen geld wil. Ook speelt mee dat lang niet iedereen tijdig hulp zoekt door de drempels in de eerstelijns GGZ-zorg (eigen bijdrage, beperkt aantal gesprekken in basispakket). Door het wachten verergert de problematiek en belandt men in de tweedelijns zorg. - “Gezinnen zijn minder stabiel. Het gezin is niet meer de hoeksteen van de samenleving. Er zijn veel
meer eenoudergezinnen, waardoor de stabiliteit behoorlijk is veranderd.” - “Er is een minder groot zorgnetwerk: Vroeger was er een steunsysteem vanuit de wijk, de sportvereniging, de buurt of de kerk die zich bekommerde om iemand in die wijk die wat zwakker was. Dit is weggevallen onder invloed van de individualisering van de maatschappij. Dus deze groep mensen krijgt die hulp niet meer vanuit hun omgeving, althans veel minder dan 10-15 jaar geleden.” - “De pedagogische civil society is veranderd. Als men vroeger een druk kind had, zou men niet zo snel hulp hebben ingeschakeld. Nu is het van: zou je er niet eens naar laten kijken?”
Verwachting toename huiselijk geweld Een toekomstig maatschappelijk probleem is volgens de instellingen de verharding van de strijd tussen ouders bij echtscheidingen. Als gevolg van de kredietcrisis en de stagnerende huizenmarkt zal naar verwachting het aantal echtscheidingen dalen en huiselijk geweld toenemen omdat er geen financiële mogelijkheid meer is om te scheiden.
47
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
Grotere druk op ouders vanuit onderwijs Ook de ontwikkeling naar passend onderwijs gaat waarschijnlijk effecten hebben op de vraag naar jeugdzorg. Met passend onderwijs moeten scholen ervoor zorgen dat er voor elk kind dat extra ondersteuning nodig heeft, een passende plek is. Dit betekent dat van leerkrachten (nog) meer gevraagd gaat worden. Naar verwachting gaan scholen – door de toename verschillen tussen leerlingen – steeds meer van ouders verlangen dat zij de problematiek van hun kind oppakken en hulp zoeken. Sommige instellingen signaleren al gevallen waarbij de school erop aandringt hulp voor het kind te zoeken.
5.3 Jeugdzorgaanbod Overlap in aanbod leidt niet tot knelpunten Het jeugdzorgaanbod ervaren de zorginstellingen over het algemeen als voldoende. Er is enige overlap in het aanbod, maar door de voldoende zorgvraag en de gewenste keuzevrijheid leidt dit niet tot problemen. Wel vraagt een enkele instelling zich af of door het ruime aanbod, het jeugdzorgveld niet té ondoorzichtig en té complex wordt voor cliënt en professional. Enkele voorbeelden van overlap zijn: ’s Heeren Loo, Esdégé Reigersdaal, de Prinsenstichting, Leekerweide, de Raphaëlstichting en Philadelphia doen enkele dezelfde dingen, maar er is nog wel steeds een wachtlijst; • de William Schrikker Groep en Bureau Jeugdzorg zijn de enige organisaties die OTS-maatregelen uitvoeren. De William Schrikker Groep werkt met kinderen (of kinderen met ouders) met beperkingen (vooral verstandelijk, maar ook fysiek); • de visie van de antroposofische instelling van Queeste is in de provincie Noord-Holland uniek nadat afgelopen jaar het Zonnehuis (Hoorn) is overgenomen door de Praktijk; • op het gebied van de behandeling van ADHD zijn er meerdere aanbieders, zoals GGZ NHN, de Praktijk, het adhd-centrum. Maar er zijn voldoende cliënten, dus het aanbod is nodig; • er zijn verschillende GGZ-aanbieders actief in de regio; • het aanbod van Stichting het Antwoord kent enige overlap met de OBD op het gebied van onderwijsondersteuning en met het particulier psychologisch aanbod; • verschillende instellingen bieden opvoedkundige spreekuren aan. •
- “Om te voorkomen dat jongeren verschillende behandelingen, bij verschillende instellingen moeten
doorlopen vanwege verschillende problematiek, komt het wel eens voor dat andere problematiek wordt meegepakt. Daarom is het noodzakelijk dat er een kleine overlap is en blijft.” - “Er is overlap, maar dit is niet per definitie fout. Het biedt mensen de mogelijkheid om te kiezen en dat komt het resultaat ten goede. Sommige mensen kiezen bewust voor De Praktijk in plaats van voor de GGZ, vanwege de naam. In kwaliteit onderscheiden de organisaties zich niet van elkaar, maar het feit dat men kan kiezen, heeft meerwaarde.” - “Er zijn verschillende instellingen die GGZ-zorg bieden. Maar op het moment dat iedereen zijn specialisme heeft, dan kan dat naast elkaar bestaan, zeker als er een behoefte is. Ze draaien allemaal volle bak.”
48
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
Geen passend zorgaanbod voor jongeren vanaf 19 jaar Jeugdzorg gaat in principe tot en met 18 jaar. Na uitstroom uit de jeugdzorg vallen jongeren soms in een gat. Een warme overdracht ontbreekt vaak, terwijl er nog wel een ondersteuningsbehoefte is. Er blijkt niet altijd een passend vervolgaanbod te zijn of het aanbod moet vrijwillig gevolgd worden, wat voor deze doelgroep erg lastig blijkt. Sommige instellingen spelen hierop in en passen hun leeftijdsgrens aan of houden de zorg langer aan dan eigenlijk mag. - “Problemen zijn niet ineens opgelost als je 18 bent, jongeren belanden dan vaak nog verder in de
narigheid. In de praktijk zie je dat wanneer jongeren bijna 18 jaar zijn, er vaak al niets meer wordt opgestart/geïnvesteerd vanuit het mom ‘hij is bijna 18 dus dat heeft geen zin meer.” Lijn5 is in de regio de enige instelling die zwaardere problematiek bij licht verstandelijke beperkten behandelt. Zij hanteren een leeftijdsgrens van 23 jaar. De cliënten zijn daarna nog steeds licht verstandelijke beperkt, maar er zijn geen alternatieven. Nu gaan zij vaak naar verstandelijk gehandicaptenzorg, maar deze kan de groep eigenlijk niet aan.
Bij de Onder toezichtstelling (OTS) vervalt na het 18e levensjaar de onder toezichtstelling en ook de machtiging voor gesloten zorg en uithuisplaatsing. Er kan wel een beroep worden gedaan op MEE, maar dit moet uit eigen wil en dat gebeurt vaak niet. • Gevolg is dat de William Schrikker Groep zorg langer vast houdt, om de jongere niet uit het oog te verliezen, maar dat is op een gegeven moment niet meer haalbaar. • Bureau Jeugdzorg kan een cliënt tot zijn 21e volgen in het vrijwillige kader.
49
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
Volgens de instellingen ontbreekt het volgende (hulp)aanbod voor jongeren: Alcoholpreventie: Alcoholpreventie: vaak gaan jongeren ‘los’ op het moment dat ze de leeftijd hebben bereikt dat ze alcohol mogen drinken. De uitdaging ligt in het ‘normaliseren’ van het alcoholgebruik tussen de 16-18 jaar. Met name in de plattelandskernen lijkt het alcoholgebruik af te wijken van de norm. Alcoholgebruik is in de dorpskernen meer een ‘cultuurgoed’, bijvoorbeeld tijdens de dorpskermissen.
Crisisplekken voor kinderen uit één gezin worden gemist. Het plaatsen van bijvoorbeeld drie kinderen uit één gezin op één plek lukt zelden. Dit komt mede doordat er meer gewerkt wordt met pleeggezinnen, die maar een beperkt aantal kinderen kunnen aannemen.
West-Friesland telt zes bedden voor de doelgroep jeugd GGZ/LVB. Dit is vrij beperkt, gelet op de omvang van de regio en het ambulante aanbod.
Depressiepreventie: depressie bij jongeren in WestFriesland is een thema dat door de reeks suïcides aandacht (nog steeds) verdient. De depressieve gevoelens van jongeren worden mogelijk aangewakkerd door de dorpsculturen, minderwaardigheidsgevoelens en weinig tot geen vertier.
(Omgangs)begeleiding bij scheidingen: de ondersteuning die er momenteel is bij scheidingen, betreft veelal particuliere en dure hulp. Iets dat juist gescheiden ouders niet altijd kunnen opbrengen. Begeleidingscoach voor jongeren die met justitie in aanraking zijn gekomen. Vangnetten na detentie, detentie en werktrajectbegeleiding na detentie worden gemist.
VaardigheidsVaardigheids-en assertiviteitstrainingen om kinderen weerbaarder te maken voor hun omgeving. Voorlichting op scholen over het signaleren, toegeleiden en ondersteunen van kinderen en jeugdigen. Aanbod voor 1818-21 jarigen: wanneer een jongere 18 jaar wordt, vervallen bepaalde hulpvormen (bijvoorbeeld ondertoezichtstelling) en zijn zij ‘vrij’ om te bepalen of zij verdere hulp willen. Risico is dat de jongere hierdoor uit het zicht raakt.
De dichtstbijzijnde klinische behandelmogelijkheid en intensieve dagbehandeling voor jeugd met verslavingsproblematiek is de Mistral-kliniek in Den Haag. Een dergelijke kliniek mist men in NoordHolland. Kinderen worden nu ver weg van hun vertrouwde omgeving behandeld.
50
Gemist wordt een voorziening voor extreme gevallen (deze jongeren zitten nu in de gevangenis, leven op straat, gaan van de ene dak- en thuisloze instelling naar de ander, leven in de anonimiteit).
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
5.4 Drempels tot jeugdzorg Welke drempels ervaren ouders en jongeren bij het zoeken naar hulp? De toegankelijkheid tot de zorg wordt mogelijk gehinderd door onbekendheid met het aanbod, wachtlijsten bij zorginstellingen of hoge kosten. In deze paragraaf beschrijven we de belangrijkste drempels tot de jeugdzorg. Schaamte en culturele achtergrond spelen rol in niet-zoeken van hulp Een belangrijke reden waarom jongeren geen hulp zoeken is vanwege schaamtegevoelens. Ook de culturele achtergrond van het kind kan meespelen. De Westfriese cultuur kenmerkt zich bijvoorbeeld door een mentaliteit van het bij zichzelf houden en oplossen van problemen. Het risico hiervan is dat jongeren te laat instromen in hulp en de problematiek escaleert. - “Kinderen van mariniers zien wij niet veel.” - “Pubers willen niet geassocieerd worden met hulpverlening en vooral niet met Brijder, want Brijder
is voor junks.” (Vermeende) eigen bijdrage zorgt voor drempel jeugdzorg Vanaf 2012 betalen volwassenen vanaf 18 jaar een eigen bijdrage voor de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg. Er bestaat geen eigen bijdrage voor de kinder- en jeugd GGZ. Veel ouders denken echter dat de eigen bijdrage voor alle tweedelijns GGZ geldt. Door deze misvatting ontstaat zorgmijdend gedrag, waarbij men pas instroomt als de problematiek dusdanig ernstig en geëscaleerd is, dat duurdere zorgtrajecten nodig zijn. Dit geldt ook voor jongeren die wel in aanmerking komen voor de eigen bijdrage. - “Ouders met lagere economische status proberen de zorg te vermijden, tot het niet langer gaat.” - “De eigen bijdrage vormt voor 18-23 jarigen vaak een belemmering. Zij hebben geen geld.” - “We moeten de zorg betaalbaar houden. Het is raar als er iets in je hoofd niet goed is, je 220 euro
moet betalen, terwijl als je je been breekt dat niet het geval is. De eigen bijdrage maakt dat het stigmatiserende karakter van de GGZ weer enigszins wordt teruggehaald, juist voor jongeren.” Er wordt veel gesignaleerd, maar dit leidt niet altijd tot actie In het voorliggende veld, zoals bij scholen, huisartsen en politie, bestaat veel kennis. Op scholen is een hele zorgstructuur ontwikkeld, maar docenten lopen soms tegen de vertrouwensrol met ouders aan. Het is dan van belang om toch voor de veiligheid van het kind te gaan. Ook de angst voor boze ouders (omdat er iets negatiefs over het kind wordt gezegd), onbekendheid met het zorgaanbod en of de school een slechte naam geven, zijn redenen die hierin een rol spelen. De andere partijen hebben een wat meer afstandelijke relatie met het gezin, wat het handelen makkelijker maakt.
51
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
- “Docenten zitten in een dubbele positie, naar ons inzicht moeten ze altijd kiezen voor de veiligheid
van het kind, maar sommigen worstelen hier mee.” - “Soms komen er signalen uit diverse hoeken, maar worden deze niet altijd gebundeld. Een verbeterde samenwerking en communicatie tussen instellingen moet voorkomen dat signalen blijven liggen.” Wachtlijsten in de tweedelijns zorg Een aantal eerstelijns instellingen loopt aan tegen wachtlijsten in de tweedelijns zorg waardoor de hulpverlening stagneert. Wachtlijsten ontstaan mede door een grotere zorgvraag dan aanbod bij een instelling. De eerstelijns instellingen proberen in de tussentijd – voor zover mogelijk – de cliënt op te vangen.
Volgens de instellingen zijn deze jongeren nog onvoldoende in beeld: beeld: Licht verstandelijk beperkte jongeren is een kwetsbare groep met relatief veel zorgmijders. Van zwakbegaafde jongeren wordt verwacht dat zij zichzelf melden bij een instantie. Daar is deze groep vaak niet toe in staat. De maatschappij is gericht op middelopgeleide personen; voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking is dit ingewikkeld. Dat maakt dat ze dingen kunnen gaan vermijden, ook zorg. Deze cliënten kunnen beter op hun eigen niveau worden aangesproken, zodat het hen helder wordt wat van hen wordt verwacht.
Per 1 januari 2012 is de behandeling van aanpassingsstoornissen uit de zorgverzekeringswet verwijderd. Dit wordt niet meer vergoed en de cliënt (of de ouders) draait op voor de kosten. Hierdoor wordt minder snel hulp gezocht.
Zorgwekkende zorgmijders vermijden vaak hulpverlening en verhuizen bijvoorbeeld uit angst voor uithuisplaatsing van het kind. Het betreft veelal multiproblemgezinnen waarin sprake is van werkloosheid en/of schulden, lagere sociale milieus, veel schooluitval. Ook ouders van KOPP/KVO kinderen (kinderen van ouders met psychiatrische problemen én verslaafde ouders) mijden vaak hulpverlening. Niet alleen een taalprobleem (bij de ouders), maar ook culturele verschillen maken dat allochtone jongeren of hun ouders problemen vooral in de eigen kring proberen op te lossen. Cliënten met een verstandelijke beperking qua IQ (<85) waarbij de psychia psychiatrische trische problematiek dominant (dubbele diagnose) is, is een groeiende groep, maar valt tussen wal en schip. GGZ laat cliënten met verstandelijke handicap niet binnen en andere organisaties kunnen niet de psychiatrische problematiek behandelen.
Zwerfjongeren, Zwerfjongeren kinderen met hooggevoeligheid, hooggevoeligheid, de ‘stille’ kinderen die niet opvallen.
52
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
5.5 Pedagogische civil society Kans van de transitie: versterken (pedagogische) civil society en zorgketen De instellingen zien de transitie als een kans voor het (verder) ontwikkelen van de civil society; een omgeving waarin burgers zoveel mogelijk uitgaan van zelfsturing en eigen kracht, met hulp van hun eigen netwerk, vrijwilligers, mantelzorgers en maatschappelijke instellingen. Sommigen refereren zelfs aan de pedagogische civil society; een nieuwe gemeenschap waarin burgers de verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen delen. Dit heeft betrekking op ouders, jongeren en buurtbewoners, maar ook bijvoorbeeld op familieleden, leraren, sportcoaches. De gemeenten kunnen hier initiator en regievoerder van zijn. Om de civil society te realiseren, moeten gemeenten kijken welke problematiek er speelt, kijken wat voor aanbod er bestaat en de voorzieningen van de lokale samenleving op elkaar afstemmen, bijvoorbeeld middels wijk- en/of dorpteams. Zo maakt de gemeente optimaal gebruik van alle voorzieningen die er binnen een gemeente aanwezig zijn. Het is daarbij volgens de instellingen belangrijk om de samenhang te vinden tussen de op zichzelf staande domeinen, zoals werk, school, zorg en voorzieningen, en dit allemaal samen te brengen. - “Het voorlezen project stimuleert taalontwikkeling en zorgt dat ouders tijd besteden aan het kind.
Of bij een goede infrastructuur leer je je kind zelf naar school te fietsen in plaats van dat je het brengt met de auto.” - “Gemeenten moeten dus ook inzicht krijgen in het woud van alle particuliere initiatieven is ook lastig en naar verwachting nemen deze particuliere initiatieven alleen maar toe.” - “Het is belangrijk dat er op wijkniveau wordt gekeken, in een arme wijk is er waarschijnlijk meer gemeenschapszin (en burgers die elkaar helpen) dan in een wijk waar meer rijke mensen wonen. Dus dan moet het aanbod daar anders ingericht worden.” Civil society kan niet alles oplossen, wees hiervan bewust De voorliggende voorzieningen samen met de mantelzorg/vrijwilligerszorg en sociale contacten kunnen volgens de instellingen veel signaleren en voorkomen, maar ze kunnen niet alle problematiek oplossen. Zorg er als gemeenten voor dat wanneer de problematiek zwaarder is, dit ook erkent wordt en kan worden doorverwezen. - “We zijn doorgeschoten in de verzorgingsstaat, teveel gaat naar de professional. Maar niet alles in
het netwerk moet worden opgelost (andere uiterste). Hier moet een balans in worden gevonden.” Betrek alle partijen bij de ontwikkeling van de civil society Het is noodzakelijk dat de samenwerking zich richt op onder meer opbouwwerk, jongerenwerk, maatschappelijk werk, vrijwilligersorganisatie, sportverenigingen, zorgstructuren op scholen, zorginstellingen, politie en bewoners.
53
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
Het betrekken van de burgers bij de civil society, betekent meer bewustzijn en draagvlak van het goed burgerschap. De burgers kunnen zelf ook worden ingezet als ervaringsdeskundigen, indien nodig getraind door professionals. - “Het ontwikkelen van een civil society vraagt anders denken van alle betrokkenen. Betrek ze er dan -
-
-
ook allemaal bij.” “De gemeente heeft potjes met geld, het besteden hiervan moet met de inwoners van een gemeente worden opgenomen. Zo heeft men inspraak over bijvoorbeeld het groenonderhoud dat wat minder wordt gedaan, maar dat er dan wel wat meer zorg kan worden uitgevoerd. Zo ontstaat er ook een groter draagvlak.” “De gemeente kijkt nu vooral eerst nog naar de eigen kring (CJG, consultatiebureau, maatschappelijk werk) en doet schoorvoetend een verkenning naar de provinciale zorg. Ook andere partijen moeten worden meegenomen (dus alle stakeholders, de huidige stakeholders worden niet allemaal om tafel gevraagd) en cliënten en burgers.” “Ouders moeten rol als opvoeder pakken en moeten daarbij geholpen worden. Het awardsysteem van Opmeer is een mooi voorbeeld om van jongeren actieve burgers te maken.” “De cursus over hoe voed je kinderen op. Dat kunnen ook ervaren ouders doen.”
5.6 Voorkomen duurdere zorg Preventie is volgens de instellingen het sleutelwoord om dure zorg te vermijden. Dit betekent volgens de instellingen dat er geïnvesteerd moet worden in een overzichtelijk voorveld waar partijen elkaar weten te vinden, de expertise en signalering voldoende is. Het ontwikkelen van een goede (pedagogische) civil society levert hieraan een belangrijke bijdrage, waarbij wijkgericht wordt gewerkt en ook wordt ingezet op de eigen kracht van de inwoners. Ook het terugbrengen van het aantal overleggen met en tussen gemeenten en instellingen, uitgaan van 1 intakegesprek in plaats van een intake door alle instellingen en een hechte samenwerking tussen de instellingen rond 1G1P maakt de zorg uiteindelijk goedkoper. - “De overheid wil wel steeds meer naar de 1e lijn, maar bezuinigt hier toch weer op. Zo is het aantal -
-
-
gesprekken van 9 naar 5 gegaan. Dat is een contradictie.” “Laat 2e lijns instellingen ook meehelpen in het voorveld. Dit zorgt voor gespecialiseerde kennis in het voorveld en zorgt voor een warme overdracht als dat nodig is.” “Het goed organiseren van de 1e lijn voorkomt escalatie van narigheden die voorkomen hadden kunnen worden. Als gemeenten te gemakzuchtig/lichtzinnig denken over de 1e en 0e lijn (buurthuizen) dan bestaat de kans dat er meer 2e lijns zorg ontstaat.” “Investeer op preventie.” “Veel organisaties doen niet meer aan preventiewerk omdat ze het niet betaald krijgen. Terwijl juist organisaties met die kennis het veld in moeten om signalen op te pakken en mensen moeten leren de signalen te herkennen.” “Er zijn zoveel overleggen, is dat nou echt nodig?” “De gemeente kan het aantal overleggen nog verder terugbrengen. De partijen die bijv. in het Veiligheidshuis zitten, komen ook in Parachute, OGGZ, caustiek CJG en in andere overleggen.”
54
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
Manieren om te bezuinigen op (duurdere) zorg Meer investeren in preventie en vroegsignalering. vroegsignalering Inzetten van eigen kracht conferenties en daarmee inwoners activeren zelf problemen op te lossen. Betrek de pedagogische civil society bij de hulpverlening. Wijkgericht werken en daarmee de hulp laagdrempelig en in de eigen omgeving aanbieden.
Behandeling aanbieden via social media, de zogenaamde E-health. health Jongeren communiceren makkelijk via internet. Brijder heeft goede ervaringen met combinatiebehandelingen waarbij een deel van de behandeling per internet plaatsvindt en een deel via face to face contact met de behandelaar.
Meer durven bemoeien: bemoeien hulpverleners bemoeien soms onvoldoende, nemen geen verantwoordelijkheid of stellen hulp uit vanuit angst- of loyaliteit richting de cliënt.
Integrale zorg onder één dak resulteert (mogelijk) in betere samenwerking en efficiency voordelen.
Minder bureaucratie CJG heeft potentie, maar is nu nog niet klaar voor nieuwe rol Het CJG krijgt volgens de instellingen een spilfunctie in de jeugdzorg, hier vindt (vroeg)signalering plaats van (potentiële) cliënten en het doorverwijzen naar de juiste instantie in het voorveld, eerste- en tweedelijns instellingen. De medewerker moet actief handelen en heeft kennis nodig van het aanbod en het inschatten van problematiek. Sommige instellingen verwachten dat het CJG de komende jaren hierin grote stappen zal nemen, anderen hebben hier enige scepsis over: de CJG’s zijn (nog te) onbekend bij de burger en bij de instellingen. Het CJG benadert de instellingen (nog) niet actief. En er is te weinig specialistische deskundigheid aanwezig binnen de CJG’s; sommige instellingen maken zich daardoor ernstig zorgen of de CJG’s ernstige(r) problematiek wel kunnen herkennen. Qua jeugdbescherming vragen instellingen zich af of het CJG daar de juiste plek voor is: dit beïnvloedt de laagdrempeligheid en vaak heeft men te maken met boze en agressieve ouders. - “Het CJG is er in de huidige vorm nog niet klaar voor, staan nog in de kinderschoenen. Maar dat zal
door de komende transitie wel versneld worden.” - “Het CJG zal een belangrijke partner zijn, die de vragen opneemt en naar de juiste instantie
verwijst. Dat kunnen ook hele laagdrempelige voorzieningen zijn.” - “De groep waar Brijder mee werkt zie je niet op CJG’s. Hoe gaan de gemeenten dat organiseren?”
55
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
De samenwerking tussen eerste- en tweedelijns instellingen kan door het CJG versterkt worden: • deskundigen uit de tweedelijn willen ook plaatsnemen in het CJG, bijvoorbeeld door het meelezen van dossiers. Hierdoor kunnen de ‘zware gevallen’ er sneller worden uitgepikt en naar de juiste zorg worden verwezen. Instellingen ontvangen voor dit soort werkzaamheden momenteel geen vergoeding, hoewel zij er wel tijd aan kwijt zijn; • een maatschappelijk werker en jeugdverpleegkundige kunnen samen indiceren. Indien het een geval is van normaliseren kan dit in de eerstelijn, specialistische zorg naar de tweedelijn. Dit betekent dat de schakel naar jeugdzorg goed moet zijn, ze moeten elkaars expertise leren kennen, op elkaars expertise kunnen vertrouwen, elkaar gaan inzetten en zichzelf beschouwen als een collega rondom een gezin en CJG. Er worden volgens de instellingen nu wel stappen in gemaakt, maar de gemeente kan hier de regie in pakken. Wel merken welzijnsinstellingen op dat de gemeente wel duidelijk moet maken welke werkzaamheden bedoeld zijn voor de tweedelijn, zodat de welzijnsinstellingen niet bang hoeven te zijn voor concurrentie. Zoveel mogelijk zorg onder één dak Enkele instellingen pleitten voor het integraal aanbieden van zorg op één locatie. Enkele succesvolle voorbeelden hiervan zijn Paramee in Wognum en Stichting Welzijn Stede Broec in de gemeente Stede Broec. - “70% van onze ketenpartners vallen onder Stichting Welzijn Stede Broec. Alles onder één dak
hebben pakt in de praktijk goed uit. De lokale samenwerking is erg goed.” - “Psychologen van Het Antwoord zijn verbonden aan Paramee (kinder- en jeugdcentrum voor paramedische diensten). Wanneer een kind bijvoorbeeld te dik is, gaat het naar de diëtist. De diëtist pakt de voeding aan. Maar vaak is er ook levensstijlproblematiek. Hierop kunnen de psychologen van Het Antwoord ingezet worden. Hier liggen ook kansen voor gemeenten om de zorg betaalbaar te houden. Diëtiek blijft in pakket van de zorgverzekeraar. Door het te koppelen is het effect veel groter.”
5.7 Samenwerking instellingen Samenwerking maakt zorg effectiever Op dit moment bestaat er al een brede samenwerking in het werkveld met ketenpartners. Voorbeelden hiervan zijn vertaald in verschillende convenanten en samenwerkingsverbanden. Ook zoekt men elkaar op als een instelling zelf niet in staat is bepaalde hulp te bieden; specifiek aanbod of kennis wordt dan gemist. Het bevorderen van samenwerking behoort tot één van de doelstellingen van de decentralisatie van de jeugdzorg. Voordeel hiervan is dat de cliënt beter wordt bediend, er kan makkelijker gewerkt worden aan een gezinsaanpak met meerdere instellingen, de doorstroom naar andere instellingen vloeiender loopt en de zorg transparanter wordt.
56
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
Voorbeelden van samenwerkingsverbanden samenwerkingsverbanden in WestWest-Friesland In het kader van de transitie jeugdzorg is het Koplopersproject gestart. Met dit project bereidt de regio West-Friesland zich voor op de overgang van de jeugdzorg van de provincie naar de gemeenten. GGD, MEE, Algemeen Maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg, Welzijnswerk, Parlan en het gezondheidscentrum Kersenboogerd gaan binnen dit project met elkaar aan de slag. Een pilot is gestart in de wijk Kersenboogerd.
GGZ Noord-Holland-Noord biedt haar cliënten hulp door middel van de zogenaamde FACTmethode. FACT staat voor Functie Assertive Community Treatment. In de FACTFACT-Teams participeren diverse zorginstellingen. Brijder Jeugd heeft samen met GGZ NHN een product ontwikkeld in het kader van depressiepreventie op scholen.
Om het alcoholgebruik onder jongeren te verminderen is een werkgroep actief van gemeenten, GGZ, GGD, Brijder Verslavingszorg, onderwijs en Bureau Jeugdzorg onder de noemer WestFrisland.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in een goede samenwerking met Bureau Jeugdzorg onder andere op het gebied van de kwaliteit van de meldingen. De Raad benadrukt te bewaken dat hetgeen is opgebouwd met de transitie niet verloren te laten gaan.
AMW Hoorn geeft samen met de Wering en Parlan trainingen.
Integrale Vroeghulp NoordNoord-HollandHolland-Noord ondersteunt, begeleidt en adviseert ouders met jonge kinderen met een complexe vraag rond de ontwikkeling. De Integrale Vroeghulp richt zich op kinderen van nul tot zeven jaar met een (vermoedelijke) ontwikkelingsachterstand of gedragsproblemen waarbij een multidisciplinaire aanpak van meerwaarde is. Partners in het convenant zijn de GGD Hollands Noorden, de Waerden en de MCA Geminigroep. Ook de CJG partners en onderwijs worden en zijn betrokken bij het netwerk. Er wordt getracht om zo vroeg mogelijk een ontwikkelingsachterstand bij het kind te signaleren met als doel deze zoveel mogelijk te beperken en eventuele ondersteuningsbehoefte uit te zetten. Hierdoor wordt preventief gericht gewerkt. Integrale Vroeghulp sluit aan bij de lokale zorgstructuur en voorschoolse voorzieningen in de gemeenten van de Noordkop, West-Friesland en NoordKennemerland. Marktwerking belemmert samenwerking Daarnaast zijn er in korte tijd relatief veel nieuwe aanbieders op de markt gekomen, met wie de gezochte samenwerking niet altijd even soepel verloopt. De nieuwe aanbieders hebben geen budgetplafond en hebben een zeer concurrerende marktgerichte formule.
57
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
-
“Ze werken vanuit concurrerend oogpunt en zoeken dus niet de samenwerking hoe ze lacunes in het zorgaanbod kunnen oplossen. De houding naar de zittende partijen is niet coöperatief.”
Ontschotten en minder bureaucratie Hoewel de meeste instellingen elkaar in de uitvoering wel weten te vinden, is dat op strategisch niveau een stuk minder het geval. Verschillende instellingen vinden dat de samenwerking (nog) beter kan of nog te sterk wisselt per instelling. Een aantal betreurt dit en verbaast zich niet betrokken te worden bij de uitvoering van regionale projecten. Ook in de uitwisseling van cliëntinformatie willen organisaties nog wel eens terughoudend zijn. Er is volgens de instellingen winst te behalen in de samenwerking door (verdere) ontschotting en het loskomen van bureaucratie. - “Instellingen zitten nog te veel apart dingen van elkaar te doen.” - “We zijn nooit gestimuleerd om over onze schotten heen te gaan.” 1Gezin1Plan wordt steeds meer ingezet Steeds meer instellingen werken met 1Gezin1Plan. Samen met andere instellingen wordt de intake gedaan, dit is klantvriendelijker en op deze manier worden dubbele diagnoses voorkomen. Vervolgens wordt dan een geïntegreerd behandelplan gemaakt in samenspraak met de ouders en voor het hele gezin. Eén regisseur is verantwoordelijk voor de coördinatie van de zorg. Instellingen zien de meerwaarde van dit landelijke initiatief: de belangen van de instellingen valt weg en de cliënt staat centraal. Zij hopen dat alle instellingen via dit principe gaan werken. De gemeente kan hier wat hen betreft een regiefunctie in uitoefenen en 1Gezin1Plan afdwingen als het vanuit de gemeente wordt gefinancierd. - “1G1P is heel belangrijk. Het is inhoudelijk overzichtelijker, de communicatie effectiever en
daardoor ook goedkoper. Voor de cliënt zal dit beter zijn.” - “In Koggenland en Medemblik werken we met 1Hulpvraag1plan. Als er een Wmo- aanvraag
binnenkomt, en er zijn kinderen in het spel, ontstaat er 1 Hulpvraag1plan.” - Project 1G1P is echt vooruitgang en resulteert in meer helderheid bij hulpverlening van gezin.” Wel lopen de instellingen in de uitvoering van 1Gezin1Plan tegen een paar zaken aan. Niet alle ouders zijn in staat om mee te denken over de best passende begeleiding of leiden de zorgverleners zelfs om de tuin. Dan is het effectiever om het zorgplan eerst te bespreken met de ketenpartners en dan vervolgens voor te leggen aan de ouders.
Soms worden taken toebedeeld aan jeugdzorginstellingen, waar ze geen mogelijkheden hebben om dit te ondersteunen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een gezinsvoogd wordt aangewezen om ook de zorgcoördinatie te doen. Dit vraagt beslissingsbevoegdheden die zij niet hebben.
1Gezin1Plan vereist een andere manier van verslaglegging dan gebruikelijk is binnen de (landelijk werkende) instellingen, en de vereisten verschillen per gemeente. Dit heeft tot gevolg dat de administratieve druk toeneemt voor de uitvoerders. 58
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
Sommige instellingen ervaren dat soms té veel overleg plaatsvindt tussen instellingen of er eerst op overleg gewacht moet worden voordat de hulpverlening gestart kan worden. Deze tijd zou beter geïnvesteerd kunnen worden in de hulpverlening. De schotten in financiële structuren bemoeilijken soms de zorg De zorginstellingen worden allen op een andere wijze gefinancierd. Het uniform regelen van de financiering in de zorg zou de samenwerking en doorstroom tussen instellingen ten goede komen. - “Als een jongere 18 jaar wordt, geldt een andere financieringsvorm. Dan ga je naar de volwassenen
financiering. Dat maakt overdracht lastig.” Per cliënt kan er één DBC (Diagnose Behandel Combinatie) geopend worden per type problematiek. Het kan dus best zijn dat Brijder een DBC opent (voor de verslaving) en GGZ NHN ook (voor de psychische problematiek). Maar als een instelling ook andere instellingen bij de behandeling ingeschakeldbijvoorbeeld vanwege een bepaalde expertise - blijkt dat de financieringsstroom dit soms bemoeilijkt. Vaak spelen er meerdere diagnoses tegelijkertijd bij een cliënt. Meestal wordt dat allemaal behandeld binnen één instelling, soms is dat verspreid over 2 GGZinstellingen. Dan kan het zijn dat er toch meerdere DBC’s worden geopend. Als de huisarts belt voor een crisis, reageert GGZ NHN daar acuut op en pas in tweede instantie blijkt dat het kind al bij een andere instelling in zorg is (die geen eigen crisisdienst heeft) en dat er dan daar al een DBC is geopend.
Een instelling sluit een behandeling en bijbehorende DBC als de cliënt tijdelijk wordt overgedragen naar een andere instelling. De DBC wordt dan weer geopend als de cliënt terugkomt. Tijdens de behandeling blijft er wel contact met de andere instelling over de cliënt, maar hier is dus eigenlijk geen budget voor.
“De financiering bevordert niet de ketenzorg. Eigenlijk zou je dan geen contact met de andere instelling moeten hebben als de cliënt daar is, maar dat is niet realistisch en beperkt de samenwerking (kunt niet overleggen).” WSG zit tussen de jeugdzorg en de AWBZ in en heeft dus met 2 systemen te maken. Hierdoor ontstaan soms onmogelijke kwesties.
“Twee ouders met een IQ van ongeveer 50 kregen een baby. Eerst was het idee om het kindje uit huis te plaatsen, maar er werd toch gekeken of men het kindje thuis voldoende veiligheid kon bieden. Opvoedingsondersteuning is een taak binnen de Jeugdzorg, maar het IQ van het kindje is niet te bepalen. De ouders vallen onder de AWBZ. Het CIZ geeft geen Jeugdzorgindicatie en kan dus niet voor opvoedondersteuning zorgen. Als het kindje uit huis wordt geplaatst, is dat tegen de wensen en belangen van de ouders.”
Daarnaast vinden enkele instellingen dat er te star wordt omgegaan met de verdeling van de budgetten. De instellingen die werken met een DBC, krijgen een bepaald budget. Al nemen ze meer cliënten aan, dan krijgen ze niet meer vergoeding terwijl de werkdruk wel hoger wordt. Ze hebben te maken met een budgetplafond. Ook wordt alleen budget gerekend voor het klantcontact. Er is dus geen budget beschikbaar voor het meelezen met een dossier, of deelname aan een zatteam.
“Hoe ga je financiering beschikbaar stellen, als je niet weet hoe groot de zorgvraag zal zijn? Met veel vormen van hulpverlening kun je vooraf niet aangeven hoe het gaat lopen, maar pas achteraf bepalen hoe het gegaan is.” 59
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
Jeugdzorg kent veel verschillende registratiesystemen Alle instellingen noteren in hun registratiesysteem gegevens van hun cliënten. Er bestaat veel diversiteit in het gebruik van registratiesystemen. Ook de hoeveelheid en gedetailleerdheid van de gegevens lopen sterk uiteen. Verder vallen een aantal dingen op: • eerstelijns instellingen mogen geen bsn-nummer registreren. Zij kunnen dus geen inzicht geven in het aantal ‘unieke’ cliënten, maar in het aantal trajecten; • sommige instellingen gebruiken pas enkele jaren een digitaal dossier; • de verschillende registratiesystemen belemmeren de samenwerking tussen instellingen. Verschillende zorginstellingen hebben bijvoorbeeld een medewerker van de eigen organisatie gedetacheerd aan het FACT-team van de GGZ. Deze persoon registreert zijn/haar werkzaamheden in het systeem van de GGZ en is niet inzichtelijk voor de eigen organisatie; • instellingen hanteren verschillende definities voor het registeren van problematiek, van breed tot heel specifiek; • de verantwoordingsverplichtingen van zorginstellingen verschillen. Het registratiesysteem is vaak ingericht op de verantwoording richting de financierder.
De door instellingen gebruikte cliëntregistratiesystemen: • • • • • • •
De Wering: Regipronet AMW Hoorn: Regas AMW Drechterland: niet aanwezig SWSB: Regas Stichting MEE: Qbis Het Antwoord: Care4 OGGZ: Binnenkort: Conclusion
• • • • • • •
GGZ NHN: Xm-care Brijder: User, binnenkort Psygis Quarant Queeste: Careweb De Praktijk: Care4 Lijn5: Cura ’s Heeren Loo: binnenkort: Caress Parlan Care4
Bureau Jeugdzorg: voor de IJ (Informatiesysteem Jeugdzorg), AMK: KitS Leger des Heils: niet bekend • William Schrikker Groep: de IJ (Informatiesysteem Jeugdzorg) • •
Velen willen dat het registratiesysteem meer overeenkomt met andere zorgaanbieders De zorginstellingen benadrukken de kansen die er liggen op het gebied van uniform en eenduidig registreren. Of dit in de praktijk ook echt uitvoerbaar is, daar plaatst men vraagtekens bij vanwege 1) privacygevoelige informatie die men registreert, 2) de verschillende registratiesystemen en 3) de verschillen in de verantwoordingseisen van de zorginstelling richting de financierder. Verschillende instellingen wensen dat de registratiesystemen beter op elkaar aansluiten omdat dit een positief effect zou hebben op de ontschotting en de kwaliteit van de zorg. Als een nieuwe cliënt zich aanmeldt, probeert de instelling om de zorghistorie van een cliënt zo goed mogelijk in kaart te brengen.
60
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
Op basis van deze informatie bepaalt de instelling het zorgtraject. Dit blijkt in de praktijk lastig en tijdrovend. Dit zorgt voor een vertraging in de start van het zorgtraject en een besluit dat minder goed past bij de cliënt. - “Het duurt lang voor je de informatie krijgt of het is gewoon niet bekend bij een andere
instelling waar een cliënt wel in behandeling is geweest. Als iemand drie jaar op een MLKschool heeft gezeten mag je toch verwachten dat er een beeld is van hoe het verlopen is.” - “Registeren moet zo min mogelijk tijd kosten en veel opleveren. Niemand wil in twee verschillende systemen gaan werken. Die tijd kan naar zorgverlening gaan. De gemeenten kunnen daarin faciliteren.” - “Het is belangrijk dat er goed, nieuw en uniform registratiesysteem komt dat technisch goed wordt ondersteund. Ook het volgsysteem voor 1-gezin-1-plan kan hier dan onderdeel van zijn.” - “Over uniform registreren is eigenlijk nooit goed nagedacht bij ontwikkeling van plannen. Als het probleem kan worden opgelost, biedt dit enorme kansen. Het lastige van uniform registeren a. privacy-element, b. keuzes die gemaakt voor een registratiesysteem, c. verantwoordingseisen richting financierder.” Daarnaast zijn er al verschillende cliëntvolgsystemen op de markt, zoals Mens Centraal en de Verwijsindex. Instellingen adviseren gemeenten daarin een keuze te maken, ook vanwege de kosten die de systemen met zich meebrengen.
5.8 Invoeren van de transitie Gemeenten gezien als regievoerder van de transitie De instellingen omschrijven de rol van de gemeente vooral als regievoerder van de transitie. De gemeente moet volgens de instellingen zich niet bezig houden met de inhoud van de jeugdzorg (bepalen van het aanbod of het idee hebben dat ze een hulpverlener worden). Taak van de gemeente wordt dan het faciliteren en kaders stellen waardoor het aanbod beter op elkaar wordt afgestemd, concurrentie reduceert en samenwerking wordt versterkt. Alle partijen willen betrokken worden om mee te denken over het vormgeven van het nieuwe stelsel, ook cliënten. - “Het is niet zo dat er nu niets gebeurd, alleen de regie wordt lager neergelegd.” - “De gemeente moet niet in de reflex schieten dat ze een soort hulpverlener worden. Onder
invloed van de Wmo is gemeente veel meer op de inhoud gaan zitten, toen is omslag gekomen.” - “Kennis daar laten waar die zit, maar wel een coördinator inzetten.” Zorg voor voldoende kennis over de doelgroep Er bestaan zorgen over het ontbreken van deskundigheid bij de gemeente. Over de problematiek van een grote doelgroep kan niet te makkelijk worden gedacht, dit is niet zonder professionele zorgorganisatie op te lossen. Het idee bestaat dat gemeenten zich verkijken op de complexiteit van de problematiek. Gemeenten moeten zich goed verdiepen in de doelgroep middels gesprekken met de zorginstellingen en cliënten. Zorginstellingen krijgen op deze manier ook het gevoel dat ze deel uitmaken van de veranderingen in plaats van dat ze dit opgelegd krijgen. Een enthousiasmerende houding vanuit de gemeente is dan wel noodzakelijk.
61
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
- “Er gaan veel delen van de AWBZ naar de WMO, dit gaat gepaard met gissen en missen. Het
-
-
wordt onderschat en na een aantal jaar blijkt dat het niet werkt op de gekozen manier. In die periode zijn de cliënten de dupe of er vallen zelfs slachtoffers.” “De kleinere gemeenten hebben nog weinig kennis van de doelgroep en wat jeugdbescherming inhoud. Sommigen halen ots en jeugdbescherming door elkaar.” “Krijg goed inzicht in de problematiek van jongeren, luister naar de ontwikkelingen in het veld, kijk naar de rollen van de huidige instelling en bepaal dan wat je kunt betekenen in het ontwikkelen van het beleid.” “Ze moeten de GGZ niet alleen zien als jeugdhulp en de samenwerking met volwassenen psychiatrie en met de medisch specialisten afsnijden.” “Bij ziekte wordt de behandeling gewoon vergoed door de zorgverzekeraar. Als het ADHD is, is het opeens afhankelijk van de gemeente.” “Jeugdigen komen vaak in residentiële zorg buiten de eigen gemeente terecht en zijn dan uit het zicht van de gemeente. De gemeente kan ze beter in de gaten houden en zich beter voorbereiden op hun terugkomst.”
Werk samen met andere gemeenten en regio’s Instellingen hopen dat gemeenten samenwerking zoeken met andere gemeenten en regio’s. Men verwacht dat met name voor de kleinere gemeenten het een uitdaging is en of de gemeenten voldoende capaciteit en kennis en mogelijkheden hebben om een eigen beleid op het gebied van jeugdzorg te ontwikkelen. Men merkt op dat de discussies en vragen die er in regio’s zijn, niet veel van elkaar verschillen. De transitie gezamenlijk oppakken is dan ook het credo van de instellingen. - “Er moet voldoende kennis zijn om op lokale vragen met zoveel mogelijk bestaand aanbod tot -
-
beleid te ontwikkelen.” “Een risico van de transitie is versnippering. Hoe wordt er ook in grotere verbanden gekeken, kunnen gemeenten dat en hoe wordt dat op regionaal niveau ingevuld?” “Gaan de 30 regio’s of ruim 400 gemeenten zelf het jeugdbeleid ontwikkelen? Pak het regionaal op en deel de kennis.” “Als alle gemeenten contact zoeken met de instellingen, kost dit de instellingen veel tijd (en dus geld, wat afgaat van het zorggeld). Dus pak ook dit regionaal op. Het mooiste zou zijn als de drie regio’s in de regio Noord-Holland Noord dit samen doen.” “Voorheen werden zaken geregeld met kerngemeenten, straks willen alle gemeenten activiteiten afstemmen op lokaal niveau. Dat is enorm arbeidsintensief.”
Hoe wordt bovenregionale zorg gerealiseerd? Voor een aantal voorzieningen is sowieso regionale, supraregionale of landelijke afstemming noodzakelijk, gezien niet alle voorzieningen op gemeenteniveau aanwezig zijn. Dit betreft voornamelijk héél gespecialiseerde zorg en jeugdbescherming en -reclassering. Instellingen vragen zich af hoe gemeenten dit oppakken.
62
Decentralisatie van de Jeugdzorg • Kansen en knelpunten
- “Sommige zorg moet supraregionaal of landelijk, bijvoorbeeld derdelijns instellingen (heel
gespecialiseerde instellingen, zoals voor eetstoornissen). Het is onduidelijk wat met deze instellingen gaat gebeuren, krijgen gemeenten hier ook iets over te zeggen, hoe wordt dat straks vergoed?” - “Veel activiteiten zijn nu regio-overstijgend, bijvoorbeeld website Brijder Jeugd. Straks raakt dat misschien versnipperd (als iedere gemeente met andere wensen en eisen komt).” - “Er zijn activiteiten op middelbare scholen; kinderen komen uit verschillende gemeenten. Hoe gaan gemeenten dit straks regelen?” - “We krijgen opdracht voor trajecten van een landelijk orgaan, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), maar moeten gefinancierd worden vanuit de gemeenten.” Kijk breder dan alleen jeugdzorg Diverse instellingen vinden dat de decentralisatie een uitgelezen kans is om ook andere terreinen waar men met (kwetsbare) jongeren te maken heeft, te verbinden aan de jeugdzorg. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van de pedagogische civil society. De andere transities kunnen wat de instellingen betreft het beste in één keer tezamen worden opgepakt, omdat ze raakvlakken hebben. Vrees voor concurrentie en aanbestedingen: niet alleen kijken naar de kosten, maar ook naar kwaliteit Er bestaat een angst voor concurrentie tussen de bestaande zorginstellingen en door de opkomst van nieuwe marktpartijen. Dit is in strijd met het idee achter de werking van de zorgketen en 1G1P. Of en hoe gemeenten straks kiezen voor bepaalde zorginstellingen is nog onduidelijk. Er wordt gevreesd voor aanbestedingsprocedures en partijen die laag offreren. - “Het risico is dat als er straks een grote pot te verdelen is, dat er een nieuw krachtenveld is en
meer nieuwe organisaties opstaan.” - “Er ontstaat door transitie soort basale angst bij instellingen dat ze straks iets niet meer
kunnen/mogen aanbieden. Men is heel bang voor zijn ‘eigen hachje’. Alles wordt gerelateerd aan financiering en dat is bepalend voor de levensvatbaarheid van een organisatie.” - “Gebruik geen onnodige aanbestedingsprocedures, door aanbestedingen drijf je elkaar uiteen.” - “Andere partijen besteden veel geld aan PR, daar is de welzijnssector niet sterk in en leggen het af tegen de marketing van de ggz. Daar moet de gemeente doorheen prikken.” - “Of gemeenten ook met prefered suppliers werken of zeggen dat ze het belangrijk vinden vanuit cliëntbelang dat er keuzevrijheid is? Wat gaan de zorginstellingen straks bieden om de klus binnen te krijgen, wat betekent dit voor de kwaliteit?” - “Ze moeten niet alleen kijken naar de prijs, zoals wel in de thuiszorg is gebeurd bij veel gemeenten. Dan vallen er veel slachtoffers onder de cliënten, waarschijnlijk zelfs doden.” - “Er ontstaat meer concurrentie bij de instellingen, er komen instellingen die zeggen hetzelfde te doen voor een lage prijs (prijsvechter).” - “Met goedkope zorg los je het probleem niet op. En dan krijg je als gemeente na anderhalf jaar gewoon je problemen weer terug. En dan moet je vervolgens weer een traject inzetten en dan ben je het dubbele kwijt.”
63
bijlagen
Bijlage 1. Huidige jeugdzorg in kaart Wet op de jeugdzorg: landelijke overheid geldschieter geldschieter voor provincies Sinds 2005 bestaat de Wet op de jeugdzorg. Uitgangspunt van de wet is de hulpvraag van kinderen, jongeren en hun ouders en opvoeders die opgroei- en opvoedproblemen hebben. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) zijn samen verantwoordelijk voor de jeugdzorg. VWS richt zich op de vrijwillige hulpverlening, de hulpverlening aan licht verstandelijk gehandicapten en jongeren met psychische problemen. VenJ houdt zich bezig met kinderen en jongeren die extra bescherming nodig hebben (voogdij/gezinsvoogdij) of in contact zijn gekomen met het jeugdstrafrecht. Wet op de jeugdzorg: uitvoering op provinciaal niveau Elke provincie krijgt geld van het Rijk. De provincie financiert met dat geld Bureau Jeugdzorg (BJZ) en daarmee de toegang tot de jeugdhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg voor jeugd (jeugd-ggz), jeugdbescherming en jeugdreclassering. Bureau Jeugdzorg beoordeelt namelijk of jeugdzorg nodig is en zorgt voor aansluiting op jeugdhulpverlening, de jeugdgeestelijke gezondheidszorg en justitiële jeugdinrichtingen. Ook behoren tot de taken van het bureau gezinsvoogdij, jeugdreclassering en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Daarnaast koopt de provincie jeugd- en opvoedhulp in bij diverse jeugdzorginstellingen en maakt ze met gemeenten resultaatgerichte afspraken over de verantwoordelijkheden voor jongeren met problemen. Wmo: gemeenten zetten in op preventie van zwaardere zorg Vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) moeten gemeenten zorg dragen voor ondersteuning van de jeugd en hun ouders om zorg op grond van de Wet op de jeugdzorg te voorkomen. De gemeentelijke functies op dit gebied zijn: • signalering van problemen bij opgroeien en opvoeden: de coördinatie tussen signalerende instellingen; • toeleiding tot het lokale en regionale zorgaanbod; • pedagogische hulp: het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders en gezinnen waar problemen zijn of dreigen te ontstaan en schoolmaatschappelijk werk; • coördinatie van zorg: het afstemmen en bundelen van zorg als er bij een hulpvraag meerdere hulpsoorten nodig zijn. Zorgverzekeringswet: AWBZ en DBC’s De op genezing gerichte GGZ zit sinds 1 januari 2008 in het basispakket van de zorgverzekering. Cliënten hebben hierbij te maken met het eigen risico. De zorgverzekering werkt met een Diagnose Behandeling Combinatie (DBC). De DBC beschrijft aan de hand van vier codes (zorgtype, zorgvraag, diagnose, behandeling) met welke klacht en hoe een patiënt de zorginstelling binnenkomt, welke diagnose er gesteld is, en het beschrijft de voorgenomen behandeling. De DBC is het geheel van een geleverd zorgproduct aan een persoon. Onder de op genezing gerichte GGZ valt een wekelijks gesprek, dagbehandeling, medicijnen en ook opname in een GGZ-instelling gedurende het eerste jaar. Als de opname in een GGZ-instelling langer duurt dan één jaar, worden de kosten betaald vanuit de AWBZ (ook vanuit de zorgverzekeringswet); de DBC wordt dan omgezet in een zorgzwaartepakket (zzp). Ook de niet-geneeskundige kosten, zoals persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en activerende en ondersteunende begeleiding, worden dan betaald uit de AWBZ. Zorg voor lichamelijk en verstandelijk gehandicapten (LVG) worden standaard betaald uit de AWBZ.
65
Bijlage 2. Onderzoeksverantwoording Kwantitatief deel: Gegevensopvraag Om inzicht te krijgen in het aantal unieke jeugdigen in de jeugdzorg en –hulpverlening zijn gegevens opgevraagd uit de cliëntenregistratie van 18 instellingen die werkzaam zijn in de regio West-Friesland (zowel in de eerste- als tweede lijn). Om uitspraken over unieke jeugdigen te kunnen doen, is aan de bron van de gegevensopvraag gebruik gemaakt van persoonlijke gegevens (bsn-nummer). Er is daarbij bijzondere aandacht besteed aan de beveiliging van de privacygevoelige gegevens, door gebruik te maken van encryptie. Dit houdt in dat de persoonsgegevens aan de bron (dus binnen en door de organisaties zelf) versleuteld zijn door middel van een encryptor. Dit deel van het onderzoek is uitgevoerd door KWIZ in samenwerking met I&O Research. Hieronder staat de werkwijze beschreven.
Aankondiging van het onderzoek bij zorginstellingen De gegevensopvraag voor de regio West-Friesland liep tegelijkertijd met die voor de regio Alkmaar. De contactpersonen bij de instellingen zijn middels een brief op de hoogte gesteld van het onderzoek. In de brief werd het doel van het onderzoek toegelicht en om medewerking gevraagd voor leveren van registratiegegevens. Ook zijn via deze personen de contactgegevens van de applicatiebeheerders van de betreffende instelling verzameld. De applicatiebeheerders ontvingen een brief met een instructie voor het gebruik van de encryptytool en de gewenste registratiegegevens. Een week na verzending van deze brief nam Kwiz contact op met de applicatiebeheerder om te vragen of er nog onduidelijkheden waren en of er ondersteuning nodig was. Om inzicht te krijgen in het aantal unieke cliënten in de regio West-Friesland, was het noodzakelijk om te ontdubbelen op bsn-nummer van de cliënt. Dit is uiteraard privacygevoelige informatie, daarom is een ‘encryptie’ (systematische versleuteling van bestanden) gebruikt. Na encryptie bevatten de – geanonimiseerde bestanden – geen privacygevoelige gegevens meer. De bsn-nummers zijn versleuteld en het onderzoeksbureau kon daarmee het werkelijke bsn-nummer niet meer achterhalen. Wanneer de persoonsgegevens op locatie worden geanonimiseerd, is de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) op deze datasets niet meer van toepassing en is geen instemming van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) nodig. Aandachtspunten gegevens tweedelijn tweedelijn • De zorginstelling William Schrikker Groep heeft geen registratiegegevens toegestuurd. Gegevens van Parlan zijn geleverd door Bureau Jeugdzorg. • GGZ NHN registreert deels op bsn-nummers. De gegevens van de cliënten zonder bsn-nummer zijn niet te ontdubbelen. We gaan er in onze berekening vanuit dat dit unieke cliënten zijn, maar kunnen dit niet met zekerheid zeggen. Bij Bureau Jeugdzorg is niet voor alle cliënten het bsnnummer bekend, maar de cliënten zonder bsn-nummer hebben zij niet geleverd. Aandachtspunten gegevens eerstelijn eerstelijn Stichting de Wering, Stichting Algemeen Maatschappelijk Werk, Stichting Algemeen Maatschappelijk Werk Drechterland en Stichting Welzijn Stede Broec hebben geen gegevens aangeleverd. De gegevens die zijn gebruikt in deze rapportage, zijn afkomstig uit jaarverslagen. • MEE en Het Antwoord hebben geen bsn-nummer aangeleverd. De gegevens zijn daarom niet te ontdubbelen. We gaan er in onze berekening vanuit dat dit unieke cliënten zijn, maar kunnen dit niet met zekerheid zeggen. •
66
In onderstaande tabel staat een overzicht van de ontvangen gegevens. BJZ
Brijder
Leger des Heils
Lijn5
Queeste
Praktijk
s Heerenloo
GGZ NHN
Parlan
Burgerservicenummer (bsn) Geboortedatum van de persoon Geslacht van de persoon Etniciteit Postcode Gemeente ouders/verzorgers Gezinssituatie Verwezen door Instelling die de zorg biedt Vervolg aanmelding Verwezen naar Reden doorverwijzing Type traject/hulp Wijze van zorgverlening 1e of 2e lijn Problematiek/hulpvraag Problematiek/hulpvraag 2 Grondslag/categorie Zorgzwaarte
Legenda
Financieringsvorm Kosten traject
gevuld deels gevuld niet gevuld
Begindatum indicatie Einddatum indicatie Begindatum traject Einddatum traject Bruto wachttijd in dagen Netto wachttijd in dagen
Aandachtspunten • de instelling die de zorg aanbiedt, is verkregen door twee variabalen (zorgaanbieder en aanleverende organisatie); • ‘type traject/hulp’ en ‘Wijze van zorgverlening’ is wel gevuld, maar niet altijd bruikbaar; • de wachttijd is uiteindelijk berekend door uit te gaan van ‘begindatum indicatie’ en ‘begindatum traject.
67