GH geleidelijk digitaal
\
Studenten:
Klas: Projectcoach: Opdrachtgever: Onderwerp: Inleverdatum:
Anne-Wil Bonthuis Seine Snel Willeke Veluwenkamp VSM4 Ieke Haarsma Jan Vuurboom GH geleidelijk digitaal 23 mei 2008
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
1
GH geleidelijk digitaal
Inhoudsopgave Inleiding
2
Hoofdstuk 1 Resultaten
5
1.1 Visies op ontwikkelingen 1.1.1 Jan Steyaert (2008) 1.1.2 Frank Schalken (2008) 1.1.3 Mike de Kreek (2008) 1.1.4 Guus Wijngaards (2008) 1.1.5 Studenten en hulpverleners 1.1.6 Samenvattend
7 7 8 8 9 10 10
1.2 Gevolgen van de veranderingen door ICT in de samenleving 1.2.1 Geen leven zonder internet 1.2.2 Eigen leven 1.2.3 Informatielandschap en veranderende rol van burgers 1.2.4 Verandering op de werkvloer 1.2.5 De transparante burger 1.2.6 Kennisdrager 1.2.7 Men kan in contact komen met de hele wereld 1.2.8 Van oude naar nieuwe werkwijze 1.2.9 Ouderen in onze samenleving 1.2.10 Multitasking 1.2.11 Sociale ongelijkheid 1.2.12 Ethische dilemma’s 1.2.13 Op alle levensterreinen 1.2.14 Samenvattend
11 11 11 11 12 12 12 12 12 13 13 13 13 14 14
1.3 Ontwikkelingen van ICT in het werkveld 1.3.1 Geen leven zonder internet 1.3.2 Cliënten worden kennisdrager 1.3.3 ICT concurrent van het maatschappelijk werk? 1.3.4 Internet biedt veel mogelijkheden 1.3.5 Gebruik methode internethulpverlening 1.3.6 ICT mogelijkheden 1.3.7 Bekend met internet hulpverlening 1.3.7.1 Leeftijd 1.3.8 Samenvattend
15 15 15 15 16 16 16 17 17 17
1.4Attitude hulpverleners 1.4.1 Huiverig 1.4.2 Innovatief, ja of nee? 1.4.3 Methode gebruiken of cursus volgen 1.4.4 Positief of negatief 1.4.5 Samenvattend
18 18 18 18 19 19
1.5 Gevolgen van ICT voor de opleiding 1.5.1 School 1.5.2 ELearning 1.5.2.1 Voordelen eLearning 1.5.2.2 Nadelen eLearning 1.5.3 Blended Learning 1.5.4 ICT mogelijkheden 1.5.5 Belangrijke houding van docenten bij onderwijsverandering 1.5.6 Aansluiten bij studenten 1.5.7 Samenvattend
20 20 20 20 21 21 21 22 22 22
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
2
GH geleidelijk digitaal
1.6 Huidige situatie op de Gereformeerde Hogeschool 1.6.1 Technische middelen 1.6.2 Het curriculum 1.6.3 Modules 1.6.4 Informatievaardigheden 1.6.5 Samenvattend
24 24 24 25 25 26
1.7 Moet er iets gebeuren binnen het onderwijs? 1.7.1 Opleidingseisen 1.7.2 Mening van docenten Gereformeerde Hogeschool 1.7.3 Multitasking 1.7.4 Resultaten internethulpverlening 1.7.5 Resultaten enquête 1.7.6 Samenvattend
27 27 27 27 27 28 28
1.8 Vormgeving in de opleiding 1.8.1 Studenten creatief en innovatief 1.8.2 Specifiek gericht op internethulpverlening 1.8.3 Samenvattend
29 29 29 30
1.9 Affiniteit bij studenten ontwikkelen 1.9.1 Affiniteit 1.9.2 Affiniteit ontwikkelen 1.9.3 Enquêteresultaten 1.9.4 Implementatie onderwijsvernieuwing theorie 1.9.5 Samenvattend
31 31 31 32 32 33
Hoofdstuk 2 Conclusie:
34
2.1 Gevolgen van ICT voor de samenleving 2.2 Ontwikkelingen in de hulpverlening 2.3 Attitude van hulpverleners 2.4 Ontwikkelingen op de Gereformeerde Hogeschool 2.5 Innovatief en creatief zijn 2.6 Affiniteitontwikkeling bij studenten 2.7 Verandering in het onderwijssysteem 2.8 Vertaling naar de opleiding 2.9 Samenvattend
34 34 35 36 36 37 37 38 38
Hoofdstuk 3 Aanbevelingen
39
3.1 Samenleving 3.2 Onderwijs 3.3 Werkveld 3.4 Tot slot
39 39 41 42
Hoofdstuk 4 Evaluatie en validiteit
43
4.1 Het onderzoek 4.2 De opzet 4.3 Betrouwbaarheid en validiteit 4.4 Aanbevelingen voor volgend onderzoek
43 43 43 44
Hoofdstuk 5 Literatuurlijst
45
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
3
GH geleidelijk digitaal
Nawoord
47
Bijlagen
48
Bijlage A: Informatie over de geïnterviewde deskundigen Bijlage B: Het Edinburgh-scenario Bijlage C: Studentenenquête Bijlage D: Enquête voor hulpverleners Bijlage E: Lay-out website Bijlage F: Uitwerking interviews Interview met Frank Schalken Interview met Jan Steyaert Interview met Mike de Kreek Interview Guus Wijngaards Bijlage G: De Krant van Nu
48 49 50 53 56 57 57 59 62 63 67
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
4
GH geleidelijk digitaal
Inleiding In september 2007 gaf Jan Vuurboom, opleidingscoördinator van de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle, aan dat er een onderzoek kon worden uitgevoerd ten behoeve van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Zijn probleemstelling was de volgende: De opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van de Gereformeerde Hogeschool sluit niet aan bij de samenleving die door informatie- en communicatietechnologie (ICT) veranderd wordt. Reden daarvoor was dat in de hulpverlening een ontwikkeling zichtbaar is waarbij ICT steeds meer zijn intrede doet. Waar in het verleden de telefoon en de video werden ingezet bij het verlenen van hulp, bieden nu ook verschillende instellingen hulp aan via het medium internet. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat dit ook effectief is. (Kindertelefoon.nl, 2007; Alcoholdebaas.nl, 2007; E-hulp.nl, 2007) Daarnaast zijn er allerlei toepassingen van ICT die gebruikt zouden kunnen worden bij het hulpverlenen. Voorbeelden hiervan zijn chatboxen, lotgenotenforums, voorlichtingsites, webcams, en dergelijke. Hoewel ICT steeds meer gebruikt wordt door burgers (en dus cliënten), komt het weinig tot niet terug in de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de Gereformeerde Hogeschool. Een maatschappelijk werker wordt opgeleid tot allround hulpverlener. Hij ontwikkelt dus kennis en vaardigheden in de opleiding, zodat hij die in kan zetten op een breed terrein in de samenleving. Daarbij worden ontwikkelingen in de samenleving gesignaleerd en hierop probeert het maatschappelijk werk een antwoord te geven. Nu de samenleving is veranderd (en nog steeds verandert) door ICT en daardoor cliënten ook veranderen, (Trimbos Instituut, 2007) moet het maatschappelijk werk hier op aan sluiten. Cliënten hebben recht op zorg die bij hen past en daarvoor is een goede, breed opgeleide maatschappelijk werker nodig. Ook is het een verplichte competentie dat maatschappelijk werkers ontwikkelingen in de samenleving vertalen naar hun beroep. Jan Steyaert (2008), lector Sociale infrastructuur en Technologie aan de Fontys Hogeschool Sociale Studies in Eindhoven, pleit voor een innovatieve houding. Hij benoemt dat blindstaren op ICT niet goed is, maar dat een meer vooruitgerichte blik nodig is, want nu het is ICT, maar misschien is het over een aantal jaren wel iets anders. En daarmee hebben we een wending gemaakt in het onderwerp. Vanuit ICT, een ontwikkeling die nu veel opkomt, zijn we richting innovativiteit en creativiteit gegaan. Daarmee wordt een houding aangeleerd waardoor ook veranderingen (innovaties) in de toekomst makkelijker opgevangen en vertaald naar het beroep kunnen worden. Toch blijft het belangrijk nu ook iets te doen met ICT, want het is geen hype, maar een gegeven dat een vaste plek inneemt in onze samenleving. Dit zal ook uit het verdere verslag blijken. Het onderzoek De vraagstelling voor ons onderzoek komt voort uit de probleemstelling van dhr. Vuurboom: Wat moet er gebeuren binnen het onderwijs van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van de Gereformeerde Hogeschool, om beginnende beroepsprofessionals goed aan te laten sluiten bij de behoeften van de cliënten, het werkveld en de samenleving, op het gebied van ICT? De onderzoeksvragen luiden als volgt: - Beschrijf een aantal visies op de toekomst van ICT en de invloed hiervan op de samenleving. - Beschrijf hoe het werkveld zich verhoudt tot de ontwikkelingen op het terrein van ICT - Breng in kaart hoe studenten van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van de Gereformeerde Hogeschool zich bewust kunnen worden van de onder invloed van ICT zich veranderende samenleving. Hoe ze daarin geschoold kunnen worden en hoe er bij hen een toekomstgerichte houding ontwikkeld kan worden, zodat ze in staat zijn methoden te gebruiken die inspelen op deze veranderingen. - Doe aanbevelingen aan de opleiding MWD hoe bovenstaande kan worden vormgegeven in het aanbod van onderwijs. - Verzorg een presentatie van de aanbevelingen voor de opleiding (en eventueel het werkveld en studenten)
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
5
GH geleidelijk digitaal
Onderzoeksmethode Deze onderzoeksvragen hebben we onderzocht door middel van een literatuurstudie, interviews en enquêtes. Literatuurstudie Door het maken van een knelpuntenanalyse zijn we op verschillende websites terecht gekomen waar we verschillende boeken, artikelen en deskundigen hebben gevonden. Ook hebben we de dagelijkse kranten gelezen. Daarnaast hebben we ter voorbereiding van elk interview een literatuurstudie gedaan naar de gepubliceerde stukken van de deskundige in kwestie. Hierdoor konden we meteen de diepte in gaan en onduidelijkheden uitvragen. Tijdens de interviews kregen we vaak literatuur mee, waar we ook bruikbare informatie uit konden halen. De lijst met gebruikte literatuur is in hoofdstuk 5 weergegeven. Interviews Door middel van halfgestructureerde interviews met deskundigen op het gebied van ICT, onderwijs en samenleving onderzochten we onze deelvragen. Onderstaande mensen zijn door ons betiteld als deskundige vanwege hun functie en kennis. In bijlage A geven wij verdere uitleg van deze personen. Jan Steyaert, lector Sociale infrastructuur en Technologie aan de Fontys Hogeschool Sociale Studies in Eindhoven Frank Schalken, directeur Stichting E-hulp en initiatiefnemer van de website www.e-hulp.nl Guus Wijngaards, lector eLearning aan Hogeschool INHOLLAND. Mike de Kreek, docent en projectmanager aan de Hogeschool van Amsterdam. We zullen in ons verslag veel aanhalen vanuit deze interviews. Wanneer we bijvoorbeeld ‘Steyaert’ noemen, dan komt de daarop volgende informatie uit het interview. Wanneer de informatie uit de literatuur komt, beschrijven we dit volgens de APA-normen, bijvoorbeeld (Steyaert, 2007) Enquête Tevens hebben we gebruik gemaakt van een gedeeltelijk open enquête. De studenten en hulpverleners konden deze invullen op onze website (www.ghdigitaal.nl). De enquêteopzet is in bijlage C en D bijgevoegd. We hebben alle zestien Maatschappelijk Werk en Dienstverleningopleidingen in Nederland benaderd via de mail. Niet alle scholen konden de mail doorsturen in verband met een intern beleid en van sommigen hebben we geen reactie gekregen. Uiteindelijk kregen we reacties van studenten van de Gereformeerde Hogeschool, de Hanzehogeschool Groningen, de Fontys Hogescholen, de Hogeschool Rotterdam, de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en de Hogeschool INholland. In totaal hebben 130 studenten gereageerd. Daarnaast hebben we a-select een heel aantal maatschappelijk werkinstellingen via de mail benaderd, die werkzaam zijn in verschillende doelgroepen. In totaal hebben 77 hulpverleners de enquête op de website ingevuld. We hebben de antwoorden verwerkt in SPSS en hierin ook onze uitkomsten berekend.
De resultaten van dit onderzoek willen we door middel van deze publicatie naar buiten brengen om daarmee in de eerste plaats aanbevelingen te kunnen doen aan onze opdrachtgever, maar daarnaast wordt dit ook via internet toegankelijk gemaakt voor andere geïnteresseerden, zoals studenten en hulpverleners.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
6
GH geleidelijk digitaal
Hoofdstuk 1 Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten per deelvraag beantwoord. Elke paragraaf geeft een deelvraag weer. 1.1 Visies op ontwikkelingen Allereerst wordt in dit hoofdstuk een toekomstbeeld geschetst. Het kijken naar de toekomst is belangrijk zodat de samenleving, het werkveld, en ook de scholen hierop in kunnen spelen. De samenleving verandert mede door ICT, en om goede hulp te kunnen verlenen is het goed aan te sluiten bij de cliënt. Om u zicht te geven op deze veranderingen worden in het volgende gedeelte een aantal visies van deskundigen beschreven. Tijdens de interviews die zijn gehouden is er een beeld geschetst van de ontwikkelingen van ICT en de samenleving. De deskundigen die we voor dit onderzoek benaderd hebben, Jan Steyaert, Frank Schalken, Mike de Kreek en Guus Wijngaards, hebben ieder een eigen visie weergegeven waarin opmerkelijk veel overeenkomsten zichtbaar zijn. Men kan de toekomst niet voorspellen als het gaat om veranderingen in de samenleving, dat realiseert zich ook elke geïnterviewde deskundige. Als men dat zou kunnen was dit onderzoek ook niet nodig geweest. Toch zijn er zeer reële verwachtingen beschreven die kunnen uitkomen en die voor zowel de hulpverlener als voor de school helpend kunnen zijn, beter aan te sluiten bij de cliënt en de student. Om de informatie in de context te houden, wordt per paragraaf beschreven welke visie hoort bij de desbetreffende deskundige. 1.1.1 Jan Steyaert (2008) Volgens Jan Steyaert, lector Sociale Infrastructuur en Technologie aan de Fontys Hogeschool Sociale Studies in Eindhoven, is het noodzakelijk bij elke nieuwe trend te kijken naar wat het oplevert en hoe de hulpverlener de kwetsbare burger daarmee kan helpen. Daarvan zijn zowel de telefoon, de video als het internet voorbeelden. Men was vroeger bij de opkomst van de telefoon nogal angstig voor dit nieuwe medium. De telefoon werd beschouwd als iets negatiefs. Dit werd geleidelijk minder. In de jaren 50 en 60 werd de telefoon zelfs een hulpmiddel voor het sociaal werk. Het is een toegankelijk medium geworden. Het is overal beschikbaar en men is op deze manier gespecialiseerde hulp gaan verlenen. Hulplijnen en de Kindertelefoon zijn daar een duidelijk voorbeeld van. Zoals hierboven al enigszins naar voren kwam, kent een innovatie drie verschillende fases. In het begin ziet men vooral negatieve gevolgen. In de tweede fase ziet men in dat iets een bijzonder instrument is waar bijzondere dingen mee gedaan kunnen worden en tot slot wordt iets ‘normaal’ gevonden. Bij het internet is eenzelfde fasering te zien. Toen internet op kwam, zag men eerst de gevaren. Men gaf aan dat er anonimisering zou plaatsvinden. Er zou een verwaarlozing komen van het sociale netwerk en de privacy was in gevaar. Dit was de eerste reactie. Daarna kwam al vrij snel de volgende fase. Men zag nieuwe kansen omdat veel mensen tegenwoordig een internetaansluiting hebben. Het besef rees dat hier iets mee gedaan zou kunnen worden in de hulpverlening. Nu is er bijna sprake van normalisering. Tegenwoordig vind men het normaal dat instellingen een website hebben waar je in ieder geval algemene informatie op kunt vinden, maar ook waar je bijvoorbeeld hulpvragen kunt stellen. Er wordt nu beetje bij beetje ingezien dat internet een verrijking is voor de hulpverlening. Men bereikt bijvoorbeeld doelgroepen die men voorheen niet snel bereikte. Een voorbeeld hiervan is de hoogopgeleide vrouwen met alcoholproblemen, of jongeren die zich depressief en eenzaam voelen. Maar niet alleen jongeren zoeken hulp via internet, ook ouderen weten zich al goed te redden met dit nieuwe medium. Zij weten de hulpverlening via internet ook zeer zeker te vinden. Dit blijkt onder andere uit de onderzoeken die gedaan zijn voor kleurjeleven.nl. Hier biedt men een zelfhulpcursus aan om, om te gaan met depressieve klachten voor ouderen. Dit blijkt zeer effectief te zijn Dan komt vanzelfsprekend de vraag naar voren of men zich als sociaal werker kan permitteren niets te doen met het internet. Volgens Steyaert laat men enorm veel kansen liggen wanneer men in het sociaal werk niets met internet doet. Internet biedt efficiënte en effectieve aanvullende manieren om hulp te verlenen. Wanneer hulpverleners zich niet hierop richten, is de kans groot dat ze informatie en hulpmiddelen mislopen en niet goed aansluiten bij de cliënt. Maar aan de andere kant begrijpt hij dat er nu vaak andere dingen op de agenda staan die meer aandacht vragen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de zaak Savanna. De media en de Tweede Kamer bepalen voor een groot deel de prioriteiten waar de sector mee bezig is. Hier ligt dus ook een taak voor de samenleving, de Tweede Kamer en de media, om zich naast de andere thema’s ook te richten op de goede resultaten die de hulpverlening heeft bereikt met gebruik van het internet. Verder noemt Steyaert gevolgen van de ontwikkelingen van het internet, als het veel groter geworden informatielandschap, het transparante burgerschap en het feit dat de cliënt kennisdrager is geworden. Wat dit inhoudt en wat de gevolgen zijn voor de samenleving, het werkveld en de school kunt u lezen vanaf paragraaf 1.2.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
7
GH geleidelijk digitaal
1.1.2 Frank Schalken (2008) Frank Schalken is directeur van Stichting E-hulp.nl, een site die informatie biedt en stimuleert om de stap naar online hulpverlening of chat goed te kunnen maken. Daarnaast was hij initiatiefnemer van de chatdiensten van de Kindertelefoon. Hij stelt dat er in de samenleving steeds meer gebruik wordt gemaakt van ICT, maar dat de hulpverlening er te weinig mee doet. Ook stelt hij dat het gebruiken van ICT in de hulpverlening zich steeds verder door zal zetten. Schalken heeft jarenlang als vrijwilliger bij de kindertelefoon gewerkt en daar merkte men dat kinderen steeds meer hulp vroegen via internet. Er was namelijk een emailadres waar vrijwilligers zich aan konden melden om vrijwilliger te worden bij de kindertelefoon. Dit emailadres werd zoveel door kinderen gebruikt om over hun problemen te praten, dat men ervan overtuigd was dat hiermee iets moest worden gedaan. Er werd een groep mensen samengesteld om contact met deze kinderen op te nemen. Men ging zich ontwikkelen en er werd zelfs gechat met deze kinderen. Schalken is er van overtuigd dat wanneer er ergens veel vraag naar is vanuit de samenleving, het maatschappelijk werk hier op in moet gaan. Op dit moment kan de cliënt nog weinig kiezen of hij reguliere hulpverlening of internethulpverlening wil van de instelling waar hij hulp zoekt. Het is belangrijk dat de cliënt een keus heeft in welke hulpverlening hij wil ontvangen. Schalken ’gelooft’ in internethulpverlening als een goede manier van hulpverlenen. Het is volgens hem geschikt voor veel doelgroepen, en niet alleen voor jongeren, zoals veel mensen denken. Wel hamert hij erop dat het hulpverlenen via internet veilig en zorgvuldig moet gebeuren. Dat geeft vertrouwen en laat zien dat hiermee een bijdrage geleverd kan worden aan een betere hulpverlening. Schalken geeft ook voorbeelden van situaties waarbij de hulpverlening via internet niet veilig en zorgvuldig is gebeurd. Hij noemt als voorbeeld “open chatboxen”, dit zijn chatboxen waar geen controle op is. Of sites waar mensen persoonlijke informatie kunnen achterlaten op een forum. Zo was er een site waar meisjes die slachtoffer waren geworden van loverboys hun verhaal kwijt konden aan elkaar. Ze konden gegevens achterlaten zodat ze met elkaar in contact konden komen. Dit was natuurlijk de ideale kans voor een loverboy om gemakkelijk met een slachtoffer in contact te komen, en hen opnieuw slachtoffer te laten worden. Dit is een schrijnend voorbeeld van hoe men om kan gaan met privacy. Gelukkig is hierop al veel controle volgens Schalken, maar men moet wel alert blijven. Ook is er volgens Schalken een patroon in hoe dingen zich ontwikkelen: Allereerst komt er een nieuwe techniek. Daarna wordt de oude werkwijze omgezet in een nieuwe. Een voorbeeld daarvan is de chat bij de kindertelefoon. De Kinderchat is een nieuwe werkwijze en er wordt erg veel gebruik van gemaakt. In de laatste fase komen er allerlei nieuwe toepassingen, er komen nieuwe combinaties. Wat in een face to facegesprek niet kan, kan bij chatgesprekken soms wel, bijvoorbeeld de anonimiteit. Hulpverleners denken soms dat je elkaar niet kunt helpen wanneer je elkaar niet ziet. Maar juist daardoor durft de cliënt veel sneller een moeilijk probleem bespreekbaar te maken. Dit kan als gevolg hebben dat de cliënt sneller wordt geholpen. Als hulpverleners dat merken worden ze vaak gelijk enthousiast en willen ze hiervan vaker gebruik maken. Natuurlijk blijven er ook altijd mensen die het toch niet zien zitten en zeggen dat het niet bij hen past. Ondanks dat er altijd mensen zullen zijn die het niet zien zitten, maakt men al steeds meer gebruik van de mogelijkheden van de computer. Een voorbeeld hiervan is het afschaffen van archiefladekasten en het instellen van een cliëntregistratiesysteem via de PC. Schalken verwacht dat de computer steeds meer binnen de hulpverlening gebruikt gaat worden en op termijn niet meer is weg te denken. 1.1.3 Mike de Kreek (2008) Mike de Kreek, docent en projectmanager Sociale Toepassingen van ICT aan de Hogeschool van Amsterdam, wijst erop dat, om een beeld te kunnen schetsen van de toekomst, het goed is de huidige ontwikkelingen door te trekken. Nu is het zo dat mensen constant online zijn en dat men weinig rekening houdt met de privacy die ze prijsgeven via internet. De Kreek verwacht dat dit zich in de toekomst voortzet en nog extremer wordt. Neem bijvoorbeeld Hyves. Dit is een site waar men allerlei persoonlijke informatie op kan plaatsen. Iedereen kan dit lezen en zo weet men allerlei gegevens van elkaar, bijvoorbeeld wat men doet of waar men werkt. In de toekomst zou dit zich kunnen verplaatsen naar de straat, zodat men weet waar een ander zich, op dat moment, bevindt. Men maakt ook steeds meer gebruik van allerlei technische snufjes, ook wel gadgets genoemd. Voorbeelden hiervan zijn navigatiesystemen, iPods, mp3 spelers en laptops. Het gevaar van deze gadgets is dat mensen steeds meer in een persoonlijke ‘bubble’ komen. Daar bedoelt de Kreek mee dat mensen steeds meer in hun eigen wereld leven. Zo noemt hij dat mensen in de toekomst misschien een bril op hebben, waar ze een film op bekijken en een iPod in hun oor hebben waar ze muziek op beluisteren. Hierdoor maken ze geen contact meer
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
8
GH geleidelijk digitaal
met de wereld om hen heen, behalve wanneer het vrienden betreft. Openbare ruimtes worden saaier, omdat iedereen zijn eigen weg gaat. Ook in de zorg wordt steeds meer gebruik gemaakt van gadgets. Volgens De Kreek blijkt dat ook in de zorg de computer steeds meer patronen in het dagelijks leven gaat overnemen. Hiervoor zijn dan geen mensen meer nodig. Te denken valt bijvoorbeeld aan robots in de zorg. Deze kunnen het arbeidskrachtenprobleem oplossen. Uiteraard is de bakermat van deze ontwikkelingen Japan. Aangetoond is dat knuffelrobots therapeutische waarden hebben: Japanse ouderen vormen een emotionele band, lijden minder aan verveling, eenzaamheid, depressie en stress. De Japanse overheid wil bovendien dat vanaf dit jaar kamers kunnen worden opgeruimd door robots, in 2013 moeten ze bedden kunnen opmaken en in 2016 mensen kunnen optillen en dragen. Dat is al over acht jaar! (Van den Beld, 2008) De Kreek is positief over de ontwikkelingen in de samenleving. ‘We gaan de goede kant op’ zegt hij overtuigd. Doordat de vriendengroep zich via internet snel vergroot, ontwikkelen mensen steeds sneller interculturele competenties. Het verschil tussen offline en online zal niet meer bestaan, het zal steeds meer door elkaar gaan lopen. Hij haakt aan bij het boek van Jan Steyaert dat alles ‘gewoon’ digitaal wordt. Mensen wennen aan het idee dat alles digitaal wordt en maken er dankbaar gebruik van. Het lijkt wel of contact maken in de sociale wereld moeilijker wordt, en veel dingen onpersoonlijker zijn. Maar dit is niet alleen de schuld van ICT. Er zijn allerlei factoren die dit gevolg hebben, maar vaak wordt de schuld onterecht op de ICT geschoven. Ondanks dat de ontwikkelingen vaak het gevoel geven dat alles onpersoonlijker wordt, zijn er ook ontwikkelingen die contacten met anderen juist stimuleren. Buurtsites maken het bijvoorbeeld makkelijker contact te maken in de buurt. De Kreek geeft als voorbeeld dat een van zijn studenten in de supermarkt telkens een oude man zag sjouwen met zware tassen. Later bleek dat deze man bij haar in de flat woonde. Zij durfde echter niet op hem af te stappen om te vragen of ze hem kon helpen. Ze gaf aan dat wanneer hij een oproepje op een buurtsite had gezet, ze makkelijker had aangeboden hem te helpen dragen. Zo zorgt technologie voor meer interactie en weet technologie mensen te verbinden, een voorbeeld hiervan is Buurtlink.nl. Volgens De Kreek moeten we niet alleen kijken naar de negatieve gevolgen die internet met zich meebrengt, maar juist naar hoe we in de hulpverlening baat kunnen hebben bij al deze ontwikkelingen, zodat de cliënt die hulp krijgt die bij hem past. 1.1.4 Guus Wijngaards (2008) Guus Wijngaards, lector eLearning aan de INHolland hogescholen, geeft aan dat men eerst in zijn algemeenheid naar trends en visies zou moeten kijken. In het Edinburgh-scenario bijvoorbeeld, worden verschillende mogelijke toekomstscenario’s beschreven. Het Edinburgh-scenario (zie ook bijlage B) is geschreven door een groep mensen die bij elkaar kwamen om een aantal toekomstscenario’s te ontwikkelen. Dat zijn geen voorspellingen van de toekomst, maar wel modellen die werkelijkheid zouden kunnen worden. Uiteindelijk is deze groep tot een viertal scenario’s gekomen van mogelijke werelden over ongeveer tien jaar. Hiervan benoemt Wijngaards dat er twee relevant zijn. Het eerste scenario is ‘Virtual Vanilla’. Anno 2020 is Nederland rijk en Nederland voelt zich ook rijk. Alle aandacht richt zich op welzijn in de ruimste zin van het woord. Maar daartegenover staat dat de macht aan de grote kennisdragers is. Bijvoorbeeld aan ’de Microsofts’ en ‘de industrie’. De burgers hebben niks meer te vertellen, maar vinden dit ook prima. We zijn omringt door luxe en dit zal zich dan steeds verder ontwikkelen. Een ander scenario is ‘You Choose’. Iedereen gaat zijn eigen weg. De overheid heeft zich in 2020 teruggetrokken uit veel sectoren waarin zij vroeger verantwoordelijk was. Onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid worden nauwelijks nog door de overheid gereguleerd. Overheden houden zich alleen nog bezig met zaken als rechtspraak, wetgeving en binnenlandse en buitenlandse veiligheid. Door de terugtrekkende overheid is de vrije markteconomie over de hele wereld verspreid. Het internet vormt de infrastructuur waarop bedrijven en individuen niet alleen producten, maar vooral ook arbeid, kennis en expertise verhandelen via internationale veilingsites. Daardoor geschieden onderwijs en ontwikkeling, los van plaats, tijd, taal of cultuur. Onderwijs is over de hele wereld verspreid. Binnen dit scenario heeft draadloos internet de rol van de tv en de radio overgenomen. Doordat de technieken van UMTS (mobiele telefoon) ADSL (internet) en WiFi (draadloze netwerken) gecombineerd worden, is iedereen overal en altijd online. In dit scenario is vooral de keuzevrijheid aantrekkelijk. Het individu krijgt de kans zijn of haar eigen weg te zoeken en zelf te bepalen wat, waar en wanneer hij of zij kennis wil halen. Daarnaast zijn er nog twee andere scenario’s: ‘Back to the Future’ en ‘Web of Confidence’. Deze zijn echter minder relevant volgens Wijngaards.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
9
GH geleidelijk digitaal
Naast de scenario’s is algemeen te constateren dat de maatschappij snel verandert en men goed op de hoogte moet zijn van wat er ontwikkeld wordt. Als voorbeeld noemt hij chips in de nano- en bio-industrie. Deze chips kunnen bij de mens in de hersenen worden geïmplanteerd om geheugenverlies tegen te gaan. Dit zou een fantastische ontwikkeling zijn. Alhoewel daar ook weer vragen bij komen of het wel echt zo fantastisch is. Allereerst lijkt het allemaal geweldig, vooral de mogelijkheden die worden geboden, maar wanneer we kijken naar het ethische aspect, rijzen er vragen rondom privacy en veiligheid. We lijken de grip hierop te verliezen. We geven steeds meer uit handen en vertrouwen anderen ermee, die misschien helemaal niet te vertrouwen zijn. Enige oplettendheid en voorzichtigheid zou geboden zijn. 1.1.5 Studenten en hulpverleners Naast de deskundigen hebben we hulpverleners in het werkveld en studenten van verschillende hogescholen gevraagd naar hun toekomstbeeld. De respondenten werd gevraag te reageren op de stelling ‘of er in de toekomst meer hulp zal worden verleend via internet’. In figuur 1.1 zijn de uitkomsten te zien: 72% van de 77 ondervraagde hulpverleners gaf aan dat er in de toekomst meer hulp zal worden verleend via internet, 18% geeft aan dat dit niet het geval zal zijn en 10% heeft hier geen mening over.
Mee eens
Niet mee eens
Geen mening
Figuur 1.1 Toekomstvisie hulpverleners
58% van de 130 ondervraagde studenten gaf aan dat er in de toekomst meer hulp verleend zal worden via internet. 28% is het hier niet mee eens. 14% heeft geen mening hierover. (zie figuur 1.2) Mee eens
Niet mee eens
Geen mening
Figuur 1.2 Toekomstvisie studenten
1.1.6 Samenvattend Wanneer men kijkt naar de visie van de deskundigen valt op dat er veel overeenkomsten zijn, bijvoorbeeld dat de maatschappij snel aan het veranderen is en het daarom dus belangrijk is op de hoogte te zijn van wat er ontwikkeld wordt. Ook stellen de deskundigen dat ICT voor steeds meer interactie zorgt en dat het daardoor de mensen met elkaar verbindt. Maar ook dat de mensen steeds meer kennisdrager zijn geworden en dat het gebruik van ICT in de hulpverlening zich steeds verder door zal zetten. Alle deskundigen geven aan dat er door de komst van ICT meer mogelijk wordt. Niet alleen voor de samenleving in het algemeen, maar ook voor de hulverlening. Men is overwegend positief. Wel benadrukken alle deskundigen dat er ook zeker gevaren schuilen achter deze ontwikkelingen en we ons daar zeker van bewust moeten zijn. Voorbeelden van gevaren zijn sociale uitsluiting, ongelijkheid en het schenden van privacy. Wanneer men kijkt naar de visie van de studenten en hulpverleners valt op dat het grootste deel aangeeft te verwachten dat er in de toekomst meer hulp verleent zal gaan worden via het internet.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
10
GH geleidelijk digitaal
1.2 Gevolgen van de veranderingen door ICT in de samenleving Het aandeel van de Nederlandse bevolking die thuis toegang tot internet hebben steeg volgens het Centraal Bureau voor Statistiek (2007) van 16% in 1998 naar 83% in 2007. Ook is er tussen 2000 en 2005 een verdubbeling zichtbaar van de tijdsbesteding aan internet (van gemiddeld 1.8 uur naar 3.8 uur per week). (Steyaert & De Haan, 2007) Dit heeft een grote impact op het alledaagse leven van mensen. En niet alleen op het leven van individuele mensen, maar ook op de samenleving. De gevolgen van de veranderingen in de samenleving door ICT zijn zeer divers en het zou onmogelijk en onoverzichtelijk zijn deze allemaal uit te werken. Hieronder is een aantal gevolgen van de veranderende samenleving weergegeven die ons vakgebied raken. 1.2.1 Geen leven zonder internet Veel mensen kunnen niet meer zonder internet en andere ICT mogelijkheden. Het is zo handig! Alles is binnen handbereik. Mensen kijken dagelijks op hun e-mail, leggen contacten met anderen via MSN, Skype, Hyves en vele andere sites. Het is te zien in de enorm gestegen cijfers van de toegang tot internet en ook in de groei in tijdsbesteding aan dit medium. Bijna iedereen heeft een PC in huis en anno 2007 zien wij om ons heen dat vooral jongeren niet meer zonder kunnen. In een uitzending van Tegenlicht in oktober 2007, gaven een aantal jongeren aan dat ze ‘serieus alles deden via internet’. Van school tot vrienden. Een klasgenoot zei laatst dat zijn halve sociale leven online is. Hij vroeg zich af wat hij moest wanneer internet het niet meer deed. Dit is inderdaad een grote vraag: wat als internet het niet meer doet? Mensen zijn afhankelijk geworden van het internet. De Stentor berichtte dat bleek dat zes op de tien bedrijven geen noodplan had voor uitval van de computerverbinding toen er op 12 mei 2008 een storing was in het ADSLnetwerk van KPN. Velen hadden die dag dan ook met de handen in het haar gezeten, omdat alles via internet geregeld werd. (2008, 15 mei). ICT krijgt steeds meer toepassingsmogelijkheden. Tegenwoordig is er digitale televisie, digitale telefonie, digitale betaling, digitale post, overheidsformulieren kunnen digitaal ingevuld worden, enzovoort. 1.2.2 Eigen leven De Kreek (2008) beschrijft hoe mensen op internet hun eigen leven creëren. Een voorbeeld hiervan is dat mensen zelf hun vrienden uitzoeken en op internet “tegenkomen en afspreken”, bijvoorbeeld via Hyves of MSN, maar ook via communities rond bepaalde onderwerpen. Het woord communities zegt eigenlijk al wat het inhoudt. Een communitie is een gemeenschap. Hier ontmoeten mensen elkaar op basis van een gemeenschappelijke interesse. Zo worden de sociale contacten misschien minder divers, maar wel bevredigender: je ontmoet immers alleen maar mensen met dezelfde interesse als jij hebt. Dit kan een ieder zo uitgebreid maken als hij zelf wil. Een nadeel van contact maken via internet is dat het contact maken in de sociale wereld anders wordt. Via internet kan men zelf bepalen wat men wel en niet laat zien aan anderen en is er de betrekkelijke veiligheid van de anonimiteit en hierdoor is men misschien opener dan in het ‘echte leven’. Het blijkt dat mensen het nu vaak moeilijker vinden contact te maken met anderen, dan vroeger. Door de opkomst van bijvoorbeeld buurtsites, kunnen mensen afwachtend worden met het idee pas in te springen op een vraag, wanneer deze gesteld wordt, terwijl men vroeger gewoon op de ander af stapte en het zelf aanbood. Maar De Kreek benadrukt dat deze laatste ontwikkeling niet alleen de schuld van ICT is, dit komt ook doordat de houding van mensen verandert. 1.2.3 Informatielandschap en veranderende rol van burgers Op internet is informatie te vinden over de meest uiteenlopende onderwerpen. Men kan het zo gek niet bedenken, of er staat iets over op het web. Dit informatielandschap is de afgelopen jaren enorm gegroeid. Mensen zoeken veel informatie op (informatieconsument), maar zetten zelf ook informatie op het internet die door iedereen te bekijken is (informatieproducent). Dit kan goed zijn, maar tegelijkertijd moeten mensen zich bewust zijn van de zuiverheid van de informatie. (Steyaert, 2008) Iedereen kan alles op internet zetten. Maar de grote vraag is of alles ook waarachtig is. Dit vraagt van de consument dat hij een kwaliteitscontrole doet op datgene wat hij vindt op het internet. Men moet nu een actievere en kritischer houding aannemen. Doet men dit niet, zal men mogelijk verkeerde of verouderde informatie gebruiken. Er zijn dan ook verschillende digitale vaardigheden nodig om dit informatielandschap goed te kunnen gebruiken (Steyaert, 2007). Allereerst is de instrumentele vaardigheid, de knoppenkennis, belangrijk. Men moet natuurlijk wel de computer kunnen hanteren en ook verschillende toepassingen kunnen gebruiken. Dus kan iemand een mailtje versturen of iets vinden via een zoekmachine? Daarnaast is de structurele vaardigheid belangrijk. Dit houdt in dat men de datum van de bron kan vinden en checken. Tot slot is de – in dit geval belangrijkste vaardigheid die men moet hebben, de strategische vaardigheid. Dit houdt in dat men kritisch kijkt naar de gevonden informatie. Deze laatste vaardigheid wordt steeds belangrijker doordat de eerder
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
11
GH geleidelijk digitaal
gestelde onzuiverheid van de informatie, steeds potentiëler wordt. Men moet leren de gevonden informatie te beoordelen op juistheid en kunnen vergelijken met andere bronnen. 1.2.4 Verandering op de werkvloer Voor de werkvloer is de invloed van ICT beter geworden. Hiermee worden werkenden in het algemeen bedoeld, en niet specifiek hulpverleners. Werkenden zijn van oordeel dat het werk er interessanter door is geworden. Ook vinden zij dat het leven door ICT minder ingewikkeld is geworden. De mensen op de werkvloer zijn niet van mening dat zij door ICT meer vrije tijd hebben gekregen of dat het tot minder werkdruk heeft geleid. Ze hebben wel positieve verwachtingen voor de toekomst van de inzet van ICT. In hun ogen zal ICT steeds meer bijdragen aan een aangenamer en overzichtelijker leven. Daarnaast wordt er in Nederland steeds meer thuis gewerkt. Ongeveer 20% van de beroepsbevolking werkt met enige regelmaat thuis. Telewerken biedt mogelijkheden om arbeid en zorg gemakkelijker te kunnen combineren. Toch wordt het zelden gebruikt als een bewuste keuze. Het wordt eerder gebruikt omdat het niet anders is, in verband met tijdnood. (Steyaert&De Haan, 2007) 1.2.5 De transparante burger Met het eigen leven dat mensen via internet creëren, maar ook met het groeiende informatielandschap komt ook de transparantheid van de burger om de hoek kijken. Men wordt transparant, want zodra men actief wordt op internet, staat er informatie van hen die voor vrijwel iedereen zichtbaar is. Wanneer je bijvoorbeeld actief wordt op een netwerksite als Hyves, staat er een profiel online, dat iedereen kan bekijken. Iedereen kan iets te weten komen over iedereen die actief is, want er hoeft maar enig makkelijk zoekwerk verricht te worden en er is informatie gevonden. Peter Hustinx (2008), Europees toezichthouder gegevensbescherming, stelt dat Nederlanders hier erg naïef in zijn. Het is niet waar dat men de informatie alleen met de vrienden en bekenden deelt, terwijl velen dit wel denken. Dit heeft gevolgen voor de privacy. Men geeft zijn privacy prijs. Tegenwoordig surft een heel aantal bedrijven, vóór een sollicitatiegesprek, op internet om meer over de sollicitant te weten te komen. De vraag is wat er te vinden is en of dat in het voordeel of in het nadeel van de persoon in kwestie is. Hustinx denkt dat mensen anders met internet om zullen gaan wanneer ze zich meer bewust zijn van de nadelen. Steyaert geeft aan dat een hulpverlener cliënten daarop moet wijzen. Deze dingen zijn dan ook belangrijk om een plek te geven in de opleiding. 1.2.6 Kennisdrager Door het groeiende informatielandschap en de actieve rol die mensen daarin innemen, krijgt de burger meer kennis. Wanneer een vraag in hem opkomt zal hij veelal eerst op internet opzoeken wat het antwoord is, voordat hij het iemand gaat vragen. Mensen weten nu meer van veel verschillende onderwerpen. Hierdoor wordt de mens mondiger, hij weet meer, maar ook kwetsbaarder, want wie zegt dat de informatie die men aanneemt als waarheid, zuiver is? 1.2.7 Men kan in contact komen met de hele wereld Mensen kunnen contact zoeken met mensen uit de hele wereld. Terwijl vroeger de wereld misschien ophield aan het einde van het dorp of van het land, is het nu niet meer vreemd dat we door middel van internet, contact kunnen maken met mensen over de hele wereld. Dit heeft als gevolg dat grenzen wegvallen en invloeden uit andere culturen geïntegreerd kunnen worden in het leven van mensen. Een nadelig gevolg hiervan is wel dat men, zoals Steyaert (2003) het noemt, ‘chat met de hele wereld, maar zijn eigen buurman niet meer kent’. Het face to face contact wordt anders en minder. 1.2.8 Van oude naar nieuwe werkwijze Door de komst van ICT worden oude werkwijzen omgezet in nieuwe. Dit is binnen de hulpverlening zo (Schalken, 2008), zie hiervoor 1.3, maar ook in het dagelijks leven. Men stuurt niet meer een brief met de post, maar mailt. Warenhuis Hema heeft bijvoorbeeld het ziekmelden van werknemers tegenwoordig geregeld via internet. Het klinkt simpel, maar het lijkt het ziekteverzuim terug te dringen. (Dolhain, 2008) Ook de overheid probeert steeds meer diensten aan te bieden via internet, waar men eerst belastingteruggaaf aan moest vragen via papieren formulieren, ging dat via diskettes gebruiken naar het invullen van een formulier op internet. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een speciaal digitale handtekening, de DIGID. En misschien wel het bekendste voorbeeld, bij het autorijden wordt nu veelal geen gebruik meer gemaakt van een landkaart, maar van een GPSsysteem. Dit systeem staat in contact met een satelliet en berekent de route en de reistijd en geeft aanwijzingen bij bijvoorbeeld afslagen. Gemak dient de mens. Dat is zeker zichtbaar bij de toepassingen van ICT. De grote vraag bij uitvinders is telkens: hoe wordt het leven makkelijker en aangenamer?
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
12
GH geleidelijk digitaal
1.2.9 Ouderen in onze samenleving Veel ouderen vinden zichzelf ‘te oud’ om te leren omgaan met ICT. Er zijn veel ouderen die aan geven dat de computer en internet te moeilijk zijn, of dat ze het voordeel of nut er niet van in zien. Ook financiële of fysieke beperkingen zoals slecht kunnen zien vormen voor sommige ouderen een belemmering. De veelvuldige verwijzingen naar internet in het dagelijks leven, zijn soms een stimulans om internet uit te proberen, maar bij anderen juist de aanleiding om te volharden in hun standpunt en het dus niet te gebruiken. Toch gaan er steeds meer ouderen online. ‘In 2005 was 78% van de bevolking met internet verbonden. Het aantal aansluitingen in de groep 55-64 jarigen ligt iets lager op 72%, de 65-74 volgen op grotere afstand (44%) en 75-plussers zijn nog weer minder online (17%). Ook onder deze groepen is de verspreiding langzaam maar zeker toegenomen. In 2000 was namelijk 44% van de bevolking op internet aangesloten (55-64 jarigen: 31%; 65-74 jarigen 12% en 75plussers 4%’ (Steyaert en De Haan, 2007). 1.2.10 Multitasking Het begrip multitasking komt uit de informatica. Er wordt mee bedoeld dat een aantal parallelle processors tegelijkertijd werkt aan verschillende opdrachten. Nu wordt de term ook gebruikt wanneer mensen verschillende dingen tegelijk doen, bijvoorbeeld televisie kijken, praten, gamen en MSN-en. Zolang processen automatisch gaan, kan een mens dit makkelijk, bijvoorbeeld wandelen, kauwgom kauwen, praten en achter het oor krabben. Over veel dingen hoeft niet nagedacht te worden. Zodra dat wel nodig is, wordt het moeilijk. Er is onderzoek gedaan naar handsfree telefoneren tijdens het autorijden. Uit dit onderzoek blijkt dat dit net zo gevaarlijk is als wanneer men met de mobiel in de hand zit. De concentratie is namelijk bij het telefoongesprek en niet bij het verkeer. Maar bij jongeren is dit anders. Zij kunnen verschillende communicatiemiddelen tegelijk benutten. Zij kunnen huiswerk maken op de PC, chatten met een vriend, een sms’je sturen en een kijkje nemen op Hyves, Habbo en Facebook, terwijl uit de radio muziek klinkt. (Veerman & Kirschner, 2007). 1.2.11 Sociale ongelijkheid Voor een overgrote meerderheid van de bevolking is ICT gebruik een onderdeel gewordenvan het dagelijkse leven en veel mensen hebben de benodigde digitale vaardigheden in huis. Toch zijn er ongelijkheden in de bevolking waar te nemen. Waar die ongelijkheid eerder vooral te zien was in het wel of niet bezitten van apparatuur, heeft het nu juist meer betrekking op het gebruik en op de digitale vaardigheden. Vooral veel ouderen leven op afstand van de nieuwe technologie. Niet iedereen is even vaardig in de omgang met nieuwe technologie. Daarom kan er ongelijkheid ontstaan in de samenleving. Zo zijn er een aantal voorbeelden: Mannen, jongeren, hoogopgeleiden en personen met een hoog inkomen beschikken over meer digitale vaardigheden dan vrouwen, ouderen, laagopgeleiden en personen met een laag inkomen. Die verschillen zijn tussen 1998 en 2001 eigenlijk gelijk gebleven (De Haan, 2003). Opnieuw hangen de grootste verschillen samen met leeftijd. Begin 2004 geeft 15% van de Nederlanders te kennen heel goed met computers overweg te kunnen. 38% geeft aan hiermee goed om te kunnen gaan. 26% kan het enigszins en 21% kan slecht of geheel niet met computers overweg. (Steyaert & De Haan, 2005) 1.2.12 Ethische dilemma’s Met de eerder genoemde gevolgen komen ook ethische dilemma’s om de hoek kijken. Al eerder is het begrip privacy genoemd. Wanneer gekeken wordt naar de huidige omgang met internet, kan gesteld worden dat de privacy ver te zoeken is. Veel Nederlanders zijn daar naïef in. (Hustinx, 2008) Maar ook geeft men veel handelingen uit handen om het leven zo makkelijk en zo goed mogelijk te maken. Een voorbeeld hiervan is een koelkast die signalen geeft wanneer de boter op is, of wanneer de vleeswaren over de datum zijn. Een ander voorbeeld is chips die men in de hersenen kan implanteren om geheugenverlies tegen te gaan, of de klantenkaart bij een supermarkt. Allereerst lijkt het allemaal geweldig en handig, vooral de mogelijkheden die worden geboden. Maar aan de andere kant kan het ook belemmeren, omdat men bijvoorbeeld alles over je weet. De vraag is of we daar gelukkig van moeten worden. Bij elke nieuwe ontwikkeling is het belangrijk de ethiek niet uit het oog te verliezen. (Wijngaards, 2008) Willen we al die consequenties wel? Wat willen we allemaal uit handen geven? We passeren steeds grenzen van wat we niet meer in de hand hebben. Zoals in hoofdstuk 1 ook werd geschreven is dit niet altijd nodig. Maar wel moeten we ons afvragen of we het uit handen geven aan mensen die we vertrouwen, zoals Microsoft. Wijngaards stelt terecht de vraag of die wel te vertrouwen zijn.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
13
GH geleidelijk digitaal
1.2.13 Op alle levensterreinen Met deze opsommingen aan gevolgen voor de samenleving wordt het duidelijk dat ICT alle vlakken van de samenleving raakt. We hebben er mee te maken of we het nu willen of niet, zowel positief als negatief. We hebben te maken met zowel de mogelijkheden en de beperkingen. Veel mensen spreken van een hype, maar het is naïef te denken dat het een voorbijgaande rage is. We gebruiken ICT overal. Bijvoorbeeld een laptop, wanneer we wachten in de trein kunnen we verder werken op de computer. Ook de MP3 speler is er een voorbeeld van. Tijdens het joggen of onder de afwas, kan men ook hiervan gebruik maken. Daarnaast is te zien dat ICT zelfs terugkomt in de mode. Zo beïnvloeden de populairste games en programma’s wat de nieuwe mode wordt. (Struik, 2008) Of wordt ICT gelinkt aan kleding, zoals bij Techfashion waarbij er een barcode op T-shirts en truien staat die met een mobieltje gefotografeerd kan worden en waarmee dan automatisch naar de Hyves of blog van de drager gegaan wordt. (Tomesen, 2008) En ook is te zien dat steeds meer financieel verkeer via internet gaat, het internetbankieren. Tevens biedt ook de overheid steeds meer diensten aan via internet en gebruikt de politie zelfs Youtube om daders op te sporen. (ANP, 2008) En wat te bedenken voor het relationele vlak? Er zijn veel datingsites die zich via internet aanbieden. Reclames op de radio zijn vaak doorspekt met verwijzingen naar hun website. 1.2.14 Samenvattend Het gebruik van internet heeft gevolgen voor de samenleving. De toepassingen die ICT biedt zijn haast niet meer weg te denken. Mensen worden er zelfs afhankelijk van. Mensen geven hun sociale contacten vorm via dit medium. Ze gebruiken allerlei toepassingen om in contact te komen, vooral met anderen die gemeenschappelijke interesses hebben en zo verandert het contact. Maar niet alleen met anderen in de buurt, maar ook kan men contact maken met de hele wereld. Ook de hoeveelheid informatie die op het web te vinden is, is gegroeid. Dit heeft tot gevolg dat mensen kritischer moeten zijn in het gebruiken van die gegevens, maar ook dat mensen veel meer weten. Maar niet alle ontwikkelingen zijn alleen maar mooi, er kleven ook nadelen aan. Zo is ook privacy een onderwerp dat veel aandacht vraagt. Veel mensen houden hiermee geen rekening en zijn naïef in wat er met de informatie die zij delen op het internet, gedaan kan worden. Ook ziet men in de samenleving dat door de komst van ICT het werken in het algemeen verandert. (Hiermee wordt dus niet specifiek het werkveld van de hulpverleners bedoeld) De arbeid die mensen verrichten wordt anders door middel van ICT. Werkenden zijn van oordeel dat het werk er interessanter door is geworden. Ook is door ICT het verschil tussen ouderen en jongeren meer naar voren gekomen. Waar ouderen zich te oud vinden om te leren omgaan met het nieuwe medium en er vaak niet mee werken, werken jongeren juist makkelijker en meer met de middelen van ICT. Jongeren kunnen steeds meer tegelijk. Het zogenoemde multitasking. Onder andere hierdoor ontstaat er in de samenleving sociale ongelijkheid. Uit onderzoek is gebleken dat mannen, jongeren, hoogopgeleiden en personen met een hoog inkomen beschikken over meer digitale vaardigheden dan vrouwen, ouderen, laagopgeleiden en personen met een laag inkomen. ICT raakt alle vlakken van de samenleving en is tegenwoordig niet meer weg te denken.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
14
GH geleidelijk digitaal
1.3 Ontwikkelingen van ICT in het werkveld Om goed aan te kunnen sluiten bij het werkveld is het nuttig te kijken hoe de ontwikkelingen op het gebied van ICT er in het werkveld uitzien. In het volgende gedeelte wordt hierop uitvoerig ingegaan. 1.3.1 Geen leven zonder internet Wanneer er storingen of andere belemmeringen optreden bij ICT mogelijkheden, zijn we onthand om verder te kunnen gaan. Zo is het ook in de hulpverlening. Cliëntgegevens staan vaak in computers, en wanneer de computer uitvalt is ineens alle informatie weg. We zijn afhankelijk geworden van onze computers. 1.3.2 Cliënten worden kennisdrager Door het groeiende informatielandschap en de actieve rol die mensen, en dus ook cliënten, daarin innemen, is de cliënt een kennisdrager geworden. De hulpvrager zoekt informatie op het internet op over zijn hulpvraag, en gaat vervolgens naar de hulpverlener. De cliënt wordt hierdoor mondiger. Hij heeft zich voorbereid via internet en wordt hierdoor ook kritischer, of de hulpverlener wel daadwerkelijk de zorg geeft die gegeven moet worden. Men kan dit nieuwe en gegroeide informatielandschap dus niet negeren. (Steyaert, 2008) De hulpverlener wordt pas ingeroepen op het moment dat de cliënt het zelf niet meer weet en zich onmachtig voelt. Dit is niets nieuws, want natuurlijk wordt eerst geprobeerd zelf de problemen op te lossen, maar door het internet kan men het langer zelf ‘uithouden’. De informatie op internet kan helpend zijn. Waar vroeger de cliënt bij de hulpverlener kwam met de vraag: ‘Wat mankeert mij?’, komt de cliënt nu met de vraag: ‘ik ben depressief, wat kan ik daaraan doen?’. Vroeger werden door de professional heel veel vragen beantwoord, nu wordt dat door bijvoorbeeld lotgenoten gedaan middels fora. De zelfhulp wordt dus groter. De zelfredzaamheid ook. De samenleving zal zich geleidelijk moeten voorbereiden op een verplaatsing van zorgtaken van het professionele naar het informele domein. In figuur 1.3 is een script te zien van de cliënt-hulpverlenersituatie. Aan de ene kant het uiterste dat de hulpverlener alles doet en intervenieert, aan de andere kant het uiterste dat de cliënt het allemaal zelf doet. Tussen deze twee uitersten zijn verschillende situaties met een meer of mindere mate van hulpverleenbemoeienis. Hulpverlener doet alles
cliënt doet alles
Figuur 1.3 Script voor cliënt/hulpverlenersituatie Steeds meer zorgtaken, zoals het geven van informatie en advies, worden in de toekomst nog meer verricht door niet-professionals. Deze verschuiving is ook nu al zichtbaar. Om die reden is het belangrijk en noodzakelijk dat burgers over voldoende ‘bagage’ beschikken om op eigen kracht hun vragen te verwoorden en om in de juiste richting naar de juiste antwoorden te zoeken. (ISCB Karthuizer, 2007; De Kreek, 2008) Deze verschuivingen zijn niet verkeerd. In tegendeel, het sluit juist goed aan bij de doelstelling van de WMO, namelijk dat mensen zelfredzaam leven en participeren in de maatschappij, en bij de missie van het maatschappelijk werk het eigen beroep overbodig te maken. Maar zijn wij als maatschappelijk werkers nu dan nog wel nodig? 1.3.3 ICT concurrent van het maatschappelijk werk? Is ICT dan een concurrent van het maatschappelijk werk? Er wordt wel steeds meer zichtbaar dat cliënten hun hulp zelf kunnen regelen via internet, zelf informatie opzoeken en dat de internetdokter erg populair is. (ANP, 2008, 11 februari) Er is steeds meer een verschuiving zichtbaar van professionele hulp naar zelfhulp. Maar dit is ook zonder ICT zichtbaar. Mensen willen eerst zelf proberen hun probleem op te lossen en pas dan gaan ze naar de hulpverlener. Door ICT zal dit ook makkelijker lukken, wanneer zij weten waar ze de juiste informatie kunnen vinden en hoe ze die moeten gebruiken. De cliënt weet steeds meer, omdat hij steeds meer op internet kan zoeken. Daardoor hoeft de maatschappelijk werker minder informatie te geven. Vandaar dat de maatschappelijk werker steeds minder de rol van informant op zich zal nemen. Hij zal meer een sturende en coachende rol krijgen in dit proces. Daarnaast blijven gesprekken soms gewoon nodig om verder te komen in een bepaald proces. Daarbij zou ICT dan wel weer een hulpmiddel kunnen zijn. Ook kan het vervolg van gesprekken doorgezet worden in een bepaald contact via fora op internet.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
15
GH geleidelijk digitaal
1.3.4 Internet biedt veel mogelijkheden Het is belangrijk goed op de hoogte te zijn van de informatie die op een website staat en de cliënt te wijzen op de privacy in een forum. Wanneer een website onjuiste informatie bevat, heeft een cliënt hier natuurlijk nog weinig aan en wanneer de cliënt veel persoonlijke gegevens op het internet zet, kan dit tegen hem gebruikt worden. Internet is een goed middel om te gebruiken in de hulpverlening, alleen wordt er nog te weinig gebruik van gemaakt. (Schalken 2008) Wanneer gekeken wordt naar websites op het internet kan je als instelling niet alleen veel informatie bieden over je instelling, maar kan je mensen ook helpen met hun hulpvraag. Zo kan men bijvoorbeeld mailen of chatten met een cliënt. Maatschappelijkwerkonline en de internetbehandeling van Tactus: alcoholdebaas.nl zijn hiervan voorbeelden. Er wordt eenzelfde soort traject doorlopen als in de reguliere hulpverlening, maar dan via het internet. Dit blijkt erg effectief en efficiënt te zijn. Mensen vertellen makkelijker over hun problemen door de anonimiteit en er worden doelgroepen bereikt die anders moeilijk bereikt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is dat bij alcoholdebaas.nl hoogopgeleide vrouwen met een alcoholprobleem zich massaal aanmelden. Deze kwamen eigenlijk niet of nauwelijks bij de reguliere hulpverlening en door internet maken ze deze stap wel. Ook kan men internetsites of lotgenotencontacten via internet aanraden, of werken met webcams in de hulpverlening. (Brenninkmeijer e.a., 2007) Zoals eerder al benoemd beschrijft Schalken dat oude werkwijzen worden omgezet in nieuwe werkwijzen. Naast Tactus is een ander voorbeeld hiervan zichtbaar bij de Kindertelefoon. Zij heeft chat ingevoerd voor kinderen met problemen. Hierdoor kunnen kinderen die normaal niet zouden bellen, wel hulp vragen via internet. 1.3.5 Gebruik methode internethulpverlening De hulpverleners in het werkveld werd allereerst gevraagd of zij internet gebruiken bij hun werkzaamheden. 65% maakt vaak gebruik van internet, 32% gebruikt het af en toe en 3% maakt helemaal geen gebruik van internet bij de werkzaamheden. Daarnaast is de vraag gesteld of er in de instelling waar de hulpverlener werkzaam is, gebruik gemaakt wordt van een methode die gericht is op internethulpverlening. 40% van de ondervraagden werkt in een instelling die gebruik maakt van een dergelijke methode. 60% maakt niet.
Vaak
Af en toe
Geen
Figuur 1.4: Gebruik van internet in de hulpverlening
1.3.6 ICT mogelijkheden Hulpverleners maken we degelijk gebruik van ICT. We hebben hen gevraagd welke mogelijkheden zij gebruiken. De mogelijkheden waar hulpverleners gebruik van kunnen maken zijn; 1. internethulpverlening via chat en/of email consulten, 2. mailcontacten met cliënten, 3. digitale communicatie met interne collega’s, 4. digitale communicatie met externe collega’s en 5. informatie zoeken over problematieken op het internet en 6. eventuele andere toepassingen. Uit de enquête kwam het volgende naar voren: 19 hulpverleners (=25%) maken gebruik van alle mogelijkheden. 21 hulpverleners (=27%) maken gebruik van alle mogelijkheden behalve van internethulpverlening. 5 hulpverleners (=6,5%) maken geen enkel gebruik van de mogelijkheden. Om een overzicht te maken hoe veel de mogelijkheden gebruikt worden, volgt hierna een top 5:
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
16
GH geleidelijk digitaal
Top 5 van de internetmogelijkheden Hieronder een top 5 van de meest voorkomende internetmogelijkheden: 1. 2. 3. 4. 5.
90% van de ondervraagde hulpverleners maakt gebruik van digitale communicatie met interne collega’s 81% van de ondervraagde hulpverleners maakt gebruik van informatie zoeken over problematieken op het internet 78% van de ondervraagde hulpverleners maakt gebruik van digitale communicatie met externe collega’s 63% van de ondervraagde hulpverleners maakt gebruik van mailcontacten met cliënten 30%* van de ondervraagde hulpverleners maakt gebruik van internet hulpverlening via chat en/of email consulten
* Om niet in de war te raken is het belangrijk te noemen dat 40% die gebruik maakt van een methode, 30% hulpverleners zijn en 10% niet uitvoerende hulpverleners.
Figuur 1.5 Top 5 van de internetmogelijkheden 1.3.7 Bekend met internet hulpverlening Van de ondervraagde hulpverleners wisten er 35% veel van internethulpverlening, 58% weet een beetje van internethulpverlening en 7% wist niets van internethulpverlening. Hierin is ook onderscheid te maken in de seksen. 96% van de ondervraagde vrouwelijke hulpverleners was op de hoogte van internethulpverlening tegenover 86% van de ondervraagde mannelijke hulpverleners. 1.3.7.1 Leeftijd Bij de leeftijdscategorieën waren de volgende opvallende percentages: Van leeftijdscategorie 21- 30 wist 99% af van internethulpverlening Van leeftijdscategorie 31- 40 wist ook 99% af van internethulpverlening Van leeftijdscategorie 41- 50 wist 82% maar weinig af van internethulpverlening Van leeftijdscategorie 51– 65 wist ook 47% veel af van internethulpverlening 1.3.8 Samenvattend Computers en de invloed van ICT zijn niet meer weg te denken uit de hulpverlening. ICT wordt al wel veel gebruikt, bijvoorbeeld om te mailen met collega’s. Toch zijn er meerdere mogelijkheden van ICT die gebruikt kunnen worden in de hulpverlening zoals het aanraden van een website aan een cliënt. Daarnaast krijgen de hulpverleners andere cliënten in hun praktijk. Zo komen cliënten niet meer met een groot vraagteken bij de hulpverlener, maar komen zij al met kennis van wat zij denken te mankeren. Er is steeds meer een verschuiving zichtbaar van professionele hulp naar zelfhulp. Een mooie ontwikkeling in het kader van de zelfredzaamheid van de cliënt. Een andere goede ontwikkeling is het in gebruik nemen van internet binnen de hulpverlening. Internet kan een goede aanvulling zijn op het reguliere aanbod. Bepaalde cliëntgroepen die anders niet bereikt zouden worden, kunnen nu ook hulp ontvangen. Ook kwam de vraag naar voren of het ICT een concurrent is van het maatschappelijk werk aangezien de cliënt voor veel zaken terecht kan op het internet. Dit is het niet, het is een aanvulling op de bestaande hulpverlening.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
17
GH geleidelijk digitaal
1.4Attitude hulpverleners “Net als elk nieuw medium kent internet enthousiastelingen die beweren dat ze niet meer zonder kunnen, onverschilligen die wel zien of ze er gebruik van maken en verklaarde tegenstanders die zeggen dat ze die onzin maar liever aan zich voorbij laten gaan.” Marian Kremers in het Maatwerknummer van augustus 2000 In deze paragraaf wordt bekeken hoe de attitude van de hulpverleners is ten opzichte van de ontwikkelingen op het gebied van ICT. 1.4.1 Huiverig Mastenbroek (2005) geeft aan dat hulpverleners vaak huiverig zijn ten opzichte van internethulpverlening omdat ze denken dat het ‘nieuwe’ medium onveilig en onpersoonlijk is. Ze vragen zich af hoe ze goede hulp kunnen bieden zonder iemand te zien. Het tegendeel is echter waar. De ervaring laat zien dat doordat men elkaar niet ziet, mensen veel opener zijn over zichzelf, wat de hulpverlening ten goede komt. Schalken benoemt dat er niet van alle maatschappelijk werkers verwacht kan worden dat ze ineens affiniteit gaan krijgen met computers en internethulpverlening. Wel is het goed dat ze oefenen met de nieuwe methode, zodat ze afweten van ontwikkelingen op hun werkgebied. Uiteindelijk is het belangrijkste dat de cliënt een keus heeft in welke hulpverlening hij wil, internethulpverlening of reguliere hulpverlening. Van Lieshout e.a. (2002) stellen ook dat ‘in het algemeen geldt, dat de professional een open houding zal moeten hebben voor nieuwe ontwikkelingen op zijn eigen vakgebied.’ 1.4.2 Innovatief, ja of nee? Steyaert benoemt dat er twee redenen zijn waarom mensen een innovatie niet aanvaarden. Ten eerste omdat ze denken dat ze heel veel bestaande technieken/methodieken weg zullen moeten gooien. Ten tweede omdat er iets anders geleerd moet worden, dit vraagt verandering en verandering is moeilijk en kost tijd en energie. Dit zijn drempels die innovaties (die duidelijk beter zijn) tegenhouden. Deze tendens is ook te zien bij het gebruik van ICT in de hulpverlening. Wat Steyeart zegt wordt ondersteund door de reacties op de vraag waarom men al dan niet deze nieuwe methode zou willen gebruiken, in de enquête die gehouden is onder hulpverleners. Daarnaast geeft Steyaert (2007, 2008) nog een aantal redenen waardoor de harten van weinig hulpverleners sneller gaan kloppen bij het onderwerp sociale toepassingen van ICT. Er is een negatieve houding doordat velen ICT associëren met de bureaucratisering die plaatsvond binnen de sociale sector. Denk hierbij aan cliëntsystemen, registratiesystemen en tijdschrijfsystemen. Deze veranderingen werden vooral door de managers geïntroduceerd om cijfers te krijgen over het verrichtte werk. Zij legden de hulpverleners systemen op die dit tot doel hadden, maar vaak moeilijk in het gebruik waren. Hier werden veel zuchten over geslaakt, omdat het een extra belasting is en het voor de hulpverlener zelf vrij weinig oplevert. Aan de andere kant zijn er andere zaken die prioriteit hebben. De Tweede Kamer en de media bepalen in grote mate waar de aandacht naar uit moet gaan, bijvoorbeeld de falende hulpverlening rondom “het Maasmeisje” of de aandacht rond de zaak-Savanna. Het nadeel hiervan is dat men als maatschappelijk werkers veel kansen laat liggen, maar aan de andere kant moet men zich ook realiseren dat er nu vaak andere dingen op de agenda staan die de aandacht vragen. 1.4.3 Methode gebruiken of cursus volgen 40% van de ondervraagde hulpverleners werkt in een instelling die gebruik maakt van een methode die gericht is op internethulpverlening. Van de hulpverleners die geen gebruik maken van een methode, zou 74% er graag één in gebruik willen nemen. 42% van de ondervraagde hulpverleners zou de cursus volgen, wanneer deze aangeboden zou worden. Zij geven als reden dat de ontwikkelingen erom vragen dat erop ingesprongen wordt. Ze verwachten dat het in de toekomst steeds meer gebruikt zal worden, ze vinden het interessant, of ze zien het als deskundigheidsbevordering. De twijfelaars (29%) willen eerst zien wat de cursus inhoudt en wat het eventuele nut is voor hen. De hulpverleners die de cursus niet zouden volgen wanneer deze aangeboden zou worden (ook 29%), geven als reden dat ze óf zelf al genoeg kennis op dit gebied hebben, te weinig tijd hebben of deze manier van hulpverlenen niet zien zitten, omdat hulpverlenen, volgens hen, nog steeds gaat om het face-to-face contact.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
18
GH geleidelijk digitaal
Veel van de hulpverleners die geen methode van hulpverlenen via internet hebben, geven als reden dat dit al wel in ontwikkeling is. Velen hebben blijkbaar toch een onderzoek gedaan naar mogelijkheden van deze methode binnen hun instelling. Anderen zeggen van de methode te weinig van af te weten om de mogelijkheid te overwegen die te gebruiken en daarom houdt men vast aan de ‘oude’ manier van werken, want ‘die werkt toch?!’. Weer anderen hebben geen idee waarom zo’n methode er niet is. 1.4.4 Positief of negatief De meningen over internethulpverlening zijn overwegend positief, zoals uit de volgende figuur duidelijk wordt. Het is als volgt verdeeld: 88% is positief, 8% is negatief en 4% heeft geen mening (zie figuur 1.6).
Positief
Geen mening
Negatief
Figuur 1.6: Hulpverleners over internethulpverlening
Wanneer gekeken wordt naar de bekendheid met het onderwerp ‘internethulpverlening’, blijkt dat 35% er vrij veel vanaf weet, 58% weet er iets vanaf (gehoord/gelezen) en 7% weet er helemaal niks vanaf. Wel geeft 84,4% aan dat ze openstaan voor informatie. Zoals al eerder is aangehaald, kent innovatie volgens Steyaert verschillende stappen: men ziet eerst de negatieve kanten, daarna wordt ingezien dat ‘iets’ een bijzonder hulpmiddel is en tot slot wordt dat ‘iets’ normaal. Wanneer deze algemene ‘formule’ toegepast wordt op de situatie/ontwikkeling van internethulpverlening, wordt hetzelfde gezien. Toen internethulpverlening net geopperd was als mogelijke methode, was er een stroom aan terughoudende reacties die vooral nadelen zagen zichtbaar. Er waren er maar enkelen die enthousiast waren over deze nieuwe manier van hulpverlenen. Anno 2008 lijkt het alsof we in een overgangsfase zitten. Nu internethulpverlening al ongeveer 10 jaar bestaat (Lange, 2005) kan geconstateerd worden dat de reacties milder zijn. Het blijkt toch wel van belang te zijn hier iets mee te doen, omdat internet een steeds grotere plek inneemt in het leven van de cliënt. En uiteindelijk willen we, als maatschappelijk werkers, aansluiten bij de cliënt. Internet is normaal geworden (Steyaert & De Haan, 2007), maar internethulpverlening nog niet. Dit blijkt uit de resultaten van de enquête. 29 van de 123 (=35,7%) studenten en 5 van de 77 (=6,5%) hulpverleners was niet op de hoogte van het bestaan van internethulpverlening. Dit is frappant, want een student hoort vooral door de opleiding ingelicht te worden over nieuwe ontwikkelingen. En een hulpverlener hoort zelf de ontwikkelingen in de gaten te houden en de consequenties te vertalen naar zijn eigen handelen. Hoe is het dan mogelijk dat deze vijf niet op de hoogte zijn? Ook al is het een klein getal, het zijn er wel vijf. 1.4.5 Samenvattend Zoals ook het citaat van Marian Kremers (2000) weergeeft zijn er enthousiastelingen, maar ook tegenstanders. En daarnaast ook hulpverleners die het allemaal langs zich heen laten gaan. De reden van zijn houding is per hulpverlener verschillend. De één is niet goed op de hoogte, terwijl de ander juist naast de voordelen ook grote nadelen ziet en het daarom afwijst. Over het algemeen kan wel gezegd worden dat hulpverleners wel openstaan voor meer informatie. (84,4%) Het belangrijkste is dat de cliënt een keus heeft in welke hulpverlening hij wil.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
19
GH geleidelijk digitaal
1.5 Gevolgen van ICT voor de opleiding ICT heeft invloed op burgers in het algemeen, dus ook op studenten, op docenten en op de school. Hieronder wordt beschreven hoe ICT het onderwijs veranderd. 1.5.1 School Volgens Schalken kan niet van alle maatschappelijk werkers verwacht worden dat ze ineens heel veel affiniteit gaan krijgen met computers en internethulpverlening. Wel is het goed te leren omgaan met computers en kennis te hebben van deze ontwikkelingen op het werkgebied. Op school zou men de grondhouding beter moeten ontwikkelen, zodat studenten meer creatief en innovatiegericht zijn. Daarnaast is het goed ervaring te krijgen door te oefenen hoe men hulp kan bieden via internet of met gebruik van ICT-mogelijkheden. Juist door het doen krijgen studenten een duidelijk beeld van zowel de positieve als de negatieve kanten van het werken met dit ‘nieuwe’ medium in de hulpverlening. Dit zal het creatieve proces in de student helpen op gang brengen. 1.5.2 ELearning Studenten moeten goed zijn voorbereid op datgene wat men in de hulpverlening tegen kan komen om goed aan te kunnen sluiten bij de cliënt. Daarvoor moeten zij zich bewust worden van de veranderende samenleving die onder invloed staat van ICT. Zij moeten hierin bewust worden geschoold en zo kan er een toekomstgerichte houding ontwikkeld worden. Wanneer men kijkt naar de toekomstgerichte houding op het gebied van ICT zou men het volgende voorbeeld kunnen nemen. Men zou ICT spelenderwijs kunnen invoeren in bijvoorbeeld het contact tussen studenten en docenten. Studenten moeten vaak veel thuis studeren en men zou een elektronisch vragenuurtje via MSN kunnen inlassen tussen de student en docent. De student kan dan zijn ‘hulpvraag’ neerleggen bij de docent. Deze kan dan op zijn beurt ‘hulpverlenen’. Dit leert namelijk beide partijen hoe hun antwoord goed te verwoorden in schrift. Verder zouden studenten vrijwilligerswerk kunnen doen bij een instelling die werkt met internethulpverlening. (Wijngaards, 2008) Daarnaast is het volgens Schalken zo dat oefenen met internethulpverlening in de opleiding de weerstand tegen deze methode vaak wegneemt. Dit is een vorm van eLearning. ELearning kan de kwaliteit van het onderwijs verbeteren door het gebruik maken van computers, het internet en multimedia. Maar dat wil helemaal niet zeggen dat men er is wanneer men allemaal mooie applicaties heeft om te gebruiken in het onderwijs. Integendeel, dat is slechts het begin. Het gaat bij eLearning en bij een toekomstgerichte houding, vooral om een verandering in de mens, want het zijn de mensen die uiteindelijk moeten werken met hardware en software, het internet en multimedia. Een gouden wet daarbij is, volgens Wijngaards, dat men zich niet moet laten leiden door de technologie. Men moet zich laten leiden door de didactiek, dat wil zeggen; dat er gekeken moet worden hoe het onderwijs er uit moet komen te zien. Op basis daarvan kan men bekijken welke technologie daarbij hoort en/of past. Dit zou niet omgekeerd moeten zijn. 1.5.3 Voordelen eLearning Een van de voordelen van eLearning is flexibiliteit, men heeft immers 24 uur per dag toegang tot de leeromgeving, tijds- en kostenbesparing en de reikwijdte van het onderwijs. Ook kan de docent het cursusmateriaal makkelijk up-to-date houden, door voor een heel netwerk een aanpassing te doen. Zo heeft ook ieder dezelfde informatie. Daarnaast heeft het veel didactische voordelen: Een belangrijke winst van eLearning, is het feit dat het mogelijk is met ICT een rijkere leeromgeving te maken. Daar zijn veel voorbeelden van te geven. Via ICT kun je onder andere in contact komen met experts en bronnen waar je anders veel moeilijker toegang toe zou hebben. Daarnaast is het mogelijk om geautomatiseerd voortgangstoetsen af te nemen. Ook kunnen meer studenten een actievere rol hebben bij online discussies dan bij face-to-face discussies. Via simulaties en games kunnen studenten in een veilige omgeving leren om gaan met complexe problemen, hun risico's en onzekerheden. Door complexe vraagstukken te visualiseren, kunnen zij er meer betekenis aan verbinden (wat een belangrijke voorwaarde voor leren is). En natuurlijk is het samenwerkend leren een voordeel, want leren is een sociaal proces, waarbij interactie, communicatie en samenwerken een cruciale rol spelen in de kennisverwerving en – ontwikkeling van studenten. Daarnaast is het belangrijk dat leren plaats vindt in een relevante, complexe en flexibele, authentieke omgeving. Studenten kunnen daardoor kennis beter transformeren naar relevante, andere situaties zodat zij een creatieve grondhouding leren ontwikkelen. Dankzij ICT kunnen krachtige, flexibele, leeromgevingen worden vormgeven waarin studenten samen kunnen leren. (www.e-learning.nl, 2007)
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
20
GH geleidelijk digitaal
1.5.4 Nadelen eLearning Er zijn echter ook nadelen aan deze vorm van leren. ELearning doet een groot beroep op de werkdiscipline van de student. Met andere woorden, het vraagt een hoge inzet en een goede motivatie. Ook behoren de docent en de student te beschikken over ICT-vaardigheden. Dit betekent dat hij in ieder geval goed overweg moet kunnen met internet en PC’s. Daarnaast kunnen er weerstanden zijn. De invoering van eLearning leidt tot een andere manier van leren. Docenten zullen op een andere manier moeten gaan werken en zijn daartoe lang niet altijd bereid. Bijvoorbeeld omdat zij niet geloven dat goede leerresultaten met eLearning kunnen worden bereikt of dat de kosten niet opwegen tegen de baten. In vergelijking met face-to-face leersituaties zijn zij minder goed in staat om te variëren in leerinhouden en werkvormen. Verder zullen docenten weerstand tegen eLearning hebben als deze manier van leren leidt tot een hogere werkdruk. Dankzij eLearning kun je als docenten immers meer studenten begeleiden. Ook vraagt het om hoge investeringen van een organisatie. In de eerste plaats zal de organisatie in hard- en software en bandbreedte moeten investeren. Op de tweede plaats zullen studenten ruimtes ter beschikking moeten hebben waar zij ongestoord via een computer kunnen leren. Op de derde plaats vraagt eLearning om flexibiliteit van systeembeheerders. De beveiliging zal zodanig moeten worden ingesteld dat de eLearning omgeving zonder problemen gebruikt kan worden. Bovendien is de techniek die binnen eLearning programma’s wordt gebruikt nog steeds onvoldoende gestandaardiseerd, waardoor het niet altijd mogelijk is om de programma’s te gebruiken op een simpele pc. Daarbij komt dat het niet altijd geschikt is om de leerdoelen van een maatschappelijk werker te bereiken. Want voor hulpverleners is het ook belangrijk gespreksvaardigheden te oefenen, dit is lastig aan te leren via het internet. (www.e-learning.nl, 2007) 1.5.5 Blended Learning Naast eLearning bestaat er ook Blended Learning. Blended learning is een mix van eLearning en andere vormen van onderwijs, waarbij het gaat om de manier van leerinhouden, vormen van communicatie, didactische strategieën en soorten leeromgevingen in relatie tot type leerprocessen, of om een combinatie hiervan. (Wijngaards, 2008) Blended Learning heeft een aantal duidelijke voordelen, hieronder worden ze weergegeven: (Ronteltap, 2007) Deelname in samenwerkend leren bevordert actief leergedrag en dat kan in een virtuele leeromgeving worden uitgebuit. Directe feedback door zelftoetsing of communicatie met anderen ondersteunt het leerproces optimaal. Variatie in werkvormen maakt een programma aantrekkelijk: het maakt leren niet tot een sleur. De onbeperkte schaalgrootte waarmee inhoud kan worden aangeboden maakt blended learning vaak goedkoper dan duur contactonderwijs. Uiteraard is dit vooral het geval bij een grote hoeveelheid studenten. De lage drempel tot communicatie resulteert in een grotere betrokkenheid van studenten, zeker bij afstandsonderwijs. Effectiviteit van leren wordt bevorderd door een goed evenwicht tussen moeilijkheidsgraad van leerstof, de gebruikte leermethode en de mate van feedback. Bij- en nascholing is eenvoudiger te organiseren en professionele ontwikkeling wordt met scholing ondersteund. Bovenal is blended learning een studentgerichte benadering, waarin onderwijs wordt ontwikkeld om het leren te realiseren. 1.5.6 ICT mogelijkheden ’Scholen hebben soms veel geld geïnvesteerd in eigen ICT-systemen en elektronische leeromgevingen. Het zijn veilige, gesloten systemen die draaien op software die geschikt is voor desktopcomputers. Een groot probleem is hoe deze gesloten omgevingen open kunnen worden gesteld voor het Sociale Web op het internet. Daarvoor zullen enkele barrières geslecht moeten worden. Er zal voldoende ondersteuning moeten komen voor scholen om de vele positieve mogelijkheden en de risico’s van het op elkaar afstemmen van gesloten en open systemen met elkaar in evenwicht te brengen. Managers en docenten zullen beter geïnformeerd moeten worden over de voordelen die nieuwe technologieën kunnen meebrengen. ICT-systemen moeten betrouwbaar zijn, wat bijvoorbeeld inhoudt dat ze altijd werken en over voldoende snelheid en bandbreedte beschikken. Er zullen meer mogelijkheden moeten komen om technologieën daadwerkelijk te integreren in curricula. Het management zal leiding moeten geven aan de sociale dimensie van innoveren. Zelf zullen de leidinggevenden een passie moeten uitstralen voor veranderingen en een duidelijke visie op de gewenste ontwikkelingen
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
21
GH geleidelijk digitaal
moeten communiceren. In feite moeten ze het ondernemerschap in de organisatie bevorderen, waarin flexibiliteit maar ook het leren door docenten en overig personeel vanzelfsprekend zijn’. (Wijngaards, 2008) De docenten moeten zelf dus ook een lerende houding aannemen en veranderen. Het is niet het veranderd worden dat dan speelt, maar juist het zelf veranderen. Het dient een verandering van binnenuit te zijn, iets dat men ook wil. 1.5.7 Belangrijke houding van docenten bij onderwijsverandering De Inspectie van het Onderwijs beschrijft dat docenten niet alleen maar bestaande middelen en werkwijzen moeten vervangen door nieuwe met ICT, maar dat ze méér zouden moeten willen. Het gaat hen om een grondhouding, waarbij ICT één van de hulpmiddelen is om nieuwe vormen van leren en onderwijzen uit te proberen. Hierbij wordt het vaak mogelijk dat studenten zelfstandiger kunnen opereren en bovendien mee kunnen doen om de vorm van het onderwijsleerproces te bepalen. Juist dat ontwikkelt een actieve leerhouding bij studenten. Hierdoor hebben zij het idee wat te kunnen betekenen en gaan zij ijverig op zoek naar mogelijkheden. Dit heeft creativiteit tot gevolg. Cruciaal is hierbij dat de docenten aangeven te hebben moeten leren dat veranderingen in onderwijsprocessen hun eigen tempo hebben. Men moet bijvoorbeeld niet te veel doen of te snel willen gaan. Het proces heeft zijn tijd nodig, en dat is op zichzelf een onmisbare stap op weg naar innovatie, zowel voor de docenten als voor de studenten. Een eis van de visitatiecommissie van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening is dat de school actueel onderwijs dient te leveren. Het is mooi dat daar een eis voor is, maar het zou ook een wens moeten zijn van de school zelf. Natuurlijk wil men aansluiten bij hoe de samenleving nu is en de student zo goed mogelijk voorbereiden. Maar het blijkt dat de student op dit moment niet een dergelijke houding heeft om ook daadwerkelijk op een goede manier aan te sluiten bij de samenleving. 1.5.8 Aansluiten bij studenten Belangrijk is dat het onderwijs aansluit bij de digitale wereld van jongeren. (Wijngaards, 2008) Door actief bezig te zijn in die digitale wereld ontwikkelen jongeren – meestal onbedoeld – belangrijke vaardigheden en doen ze kennis op van allerlei zaken die een rol spelen in het leven van onze moderne samenleving. Met leren wordt dan bedoeld: het opdoen van kennis en vaardigheden, het opslaan in het geheugen en het weten toe te passen in de praktijk. Het is als het ware een bijproduct van handelingen met de computer en op het internet die eigenlijk een andere bedoeling hebben: communiceren, plezier hebben en informatie zoeken bijvoorbeeld. Ook zou er in het onderwijs gebruik gemaakt kunnen worden van MP3-spelers. Met een MP3-speler kun je opnames beluisteren waar je maar wilt en ben je niet meer gebonden aan de PC of laptop. En wie heeft er tegenwoordig geen MP3 speler? Dat je er muziek mee kunt beluisteren is bekend. Maar dat je er ook opnames van colleges, of interviews met deskundigen mee kunt beluisteren, is iets dat langzamerhand doordringt, binnen en buiten het onderwijs. De school zou hier op verschillende manieren op kunnen aansluiten, bijvoorbeeld door contacturen in te lassen via MSN of Skype, zodat tijd effectiever gebruikt wordt, doordat afstand geen probleem meer is. Leerlingen en studenten horen in het onderwijs altijd centraal te staan, maar zeker als het aankomt op e-Learning en Blended Learning. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor eigen leren komen voorop, maar vragen natuurlijk om een goede en stimulerende begeleiding. Maar dan komt de vraag naar voren of studenten ook creatief genoeg zijn om ook aan de slag te gaan met deze nieuwe ontwikkelingen. Wij zijn van mening dat studenten het nodig hebben in de opleiding een grondhouding te ontwikkelen van creativiteit. Met creatief bedoelen we dat ze voortdurend op zoek zijn naar nieuwe toepassingen en mogelijkheden die aansluiten bij de cliënten. Dit moet in het onderwijs aanwezig zijn. Dit zal niet ontwikkeld kunnen worden door alleen maar een vak, maar zal juist in de hele opleiding aanwezig moeten zijn.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
22
GH geleidelijk digitaal
1.5.8 Samenvattend ICT heeft invloed op de samenleving. Dit geldt voor burgers in het algemeen maar ook voor docenten en studenten op school. Omdat de samenleving veranderd door ICT, is het belangrijk dat de school haar studenten hierop voorbereid. Het is volgens Schalken goed op school te leren omgaan met computers en kennis te hebben van deze ontwikkelingen op het werkgebied. Op school zou men de grondhouding moeten ontwikkelen creatief en innovatiegericht te zijn. Dit kan gedaan worden door bijvoorbeeld eLearning of blended learning. Deze vormen van leren hebben vele voordelen maar ook enkele nadelen. Voordelen zijn bijvoorbeeld de flexibiliteit en variatie in werkvormen wat leren aantrekkelijk maakt en minder leidt tot sleur. Een groot nadeel is dat de student veel discipline moet hebben en dit is niet bij alle studenten aanwezig. Daarnaast hebben scholen soms veel geld geïnvesteerd in eigen ICT-systemen en elektronische leeromgevingen. Deze zijn gesloten. Een probleem is hoe deze gesloten omgevingen open kunnen worden gesteld voor sociale doeleinden op het internet, waar studenten toegang tot kunnen krijgen. Daarvoor zullen enkele barrières geslecht moeten worden. Verder blijkt dat doordat studenten zelf dingen doen, zij een innovatieve en creatieve houding ontwikkelen.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
23
GH geleidelijk digitaal
1.6 Huidige situatie op de Gereformeerde Hogeschool Om een antwoord te kunnen geven op de vraagstelling van dit onderzoek is het noodzakelijk te kijken naar de huidige ontwikkelingen op het gebied van ICT binnen de maatschappelijk werkopleiding van de Gereformeerde Hogeschool. Er wordt in het volgende gedeelte gekeken welke ontwikkelingen er zijn, en hoe internethulpverlening of de invloed van ICT meer naar voren kan komen in de (al aanwezige) modules. 1.6.1 Technische middelen De Gereformeerde Hogeschool heeft een keur aan technische snufjes in haar gebouw. Er zijn verscheidene computerlokalen waarin nieuwe, snelle PC’s klaarstaan voor gebruik. Iedere student en docent heeft een inlognaam en kan daarmee inloggen op een deel van de harde schijf. Daarnaast kan deze inlognaam ook worden gebruikt voor het bekijken van het intranet (Topshare) en het gebruiken van de webmail van de school. Tevens hangt in bijna elk lokaal een Smartboard®. Dit is een scherm waar met gebruik van de beamer het beeldscherm van de PC geprojecteerd kan worden, maar waarop ook met speciale stiften geschreven kan worden in documenten, wat dan ook weer opgeslagen kan worden. Ook is er in bijna elk lokaal een DVDspeler aanwezig. Om dit alles up-to-date en werkende te houden, is er een helpdesk waar iedere student en medeweker met zijn vragen terecht kan. Daar zijn ook technische middelen te leen, zoals voicerecorders en filmcamera’s. De mensen die bij de helpdesk werken kunnen ook helpen bij het bewerken van verschillende bestanden. Ondanks dat de Gereformeerde Hogeschool veel technische middelen heeft, hierin innovatiegericht is, en gebruik maakt van ICT, biedt de school in het curriculum geen specifieke modules aan waarin dit alles naar voren komt. Hieronder wordt daaraan aandacht besteed. 1.6.2 Het curriculum De vernieuwde opleiding tot maatschappelijk werker, ook wel Bachelor Social Work genoemd, biedt in het curriculum geen specifieke modules aan waarin innovatiegerichtheid, internethulpverlening of de invloed van ICT naar voren komt. Uit een enquête die gehouden is ten behoeve van dit onderzoek blijkt dat 47 van de 49 (=96%) respondenten van de Gereformeerde Hogeschool, aangeeft dat er geen internethulpverlening in hun vakkenpakket zit. Verbazingwekkend is dat twee respondenten (=4%) zeggen, het wél te krijgen, terwijl uit de modulehandleidingen blijkt dat het niet in het curriculum zit. Wel zijn er leerlijnen die richting en samenhang geven aan de verschillende modules in de opleiding. Zo is er ook een leerlijn innovatief handelen, waarbij uitgegaan wordt van de innovatieve verantwoordelijkheid van de Bachelor of Social Work (BSW’er). Deze houdt in dat de BSW’er ‘een bijdrage levert aan de ontwikkeling van nieuwe kennis, de methodiek en het beroep in de brede zin van het woord, op de drie segmenten (cliënt, werkveld en de samenleving (Gereformeerde Hogeschool, 2005) Deze leerlijn komt sterk overeen met de kerntaak signaleren die de maatschappelijk werker heeft. In deze kerntaak zit al een innovatieve houding verweven en door dit in een algemene leerlijn naar voren te brengen in de gehele opleiding, wordt geprobeerd hier een invulling aan te geven. Als men kijkt naar de ontwikkelingen van ICT binnen het onderwijs van de GH, kan men zien dat de belangstelling voor internet en e-mail is gegroeid. Er zijn pc’s en andere technische middelen beschikbaar. Maar dat heeft het onderwijs zelf nog bijna niet beïnvloed. Maurice de Hond, directeur informatietechnologie bij mediaconcern Wegener, (Universiteit Twente, 1996) stelt dat, als dat niet verandert, studenten straks aan hogescholen vooral leren hoe het vroeger was. Men probeert de student dus een innovatieve houding aan te leren, maar men kijkt naar de innovaties uit het verleden. Men stelt een curriculum vast en van daar uit leert men de studenten hoe het vroeger was. De Hond vindt het een schande dat het onderwijs niet méér gebruik maakt van ICT. ‘De ICT zal het aanzien van de wereld veranderen. Maar het onderwijs loopt nu al zo ver achter de feiten aan dat het opleidt met methoden uit de jaren vijftig voor de arbeidsmarkt van de jaren zestig.’ Eigenlijk is het inderdaad frappant dat studenten, die nu opgroeien, vanaf de geboorte om gaan met de nieuwe media, maar dat ze op school vervolgens leren hoe het vroeger was. De Hond (directeur informatietechnologie bij mediaconcern Wegener) geeft als voorbeeld de uitvinding van de telefoon: Toen aan de uitvinden van de telefoon gevraagd werd wat nu precies het nut was van dat nieuwe apparaat, schijnt die gewezen te hebben op het telegram: wie een telegram wilde verzenden, kon voortaan degene aan wie dat gericht was alvast waarschuwen dat het eraan kwam.’ Hiermee wil De Hond duidelijk maken dat mensen er altijd goed in zijn voor nieuwe apparaten oude toepassingen te vinden.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
24
GH geleidelijk digitaal
Ook De Wolf (hoogleraar onderwijstechnologie aan de Open Universiteit) verbaast zich over de achterstand die het hoger onderwijs heeft op de rest van de samenleving op ICT-gebied. De reden hiervan is, volgens De Wolf, dat docenten simpelweg geen rechtstreeks voordeel hebben bij het invoeren van ICT. Als een docent overweg kan met een schoolbord, krijt en een overheadprojector, dan is bijvoorbeeld een Smartboard, toch helemaal niet nodig? Een docent zal hier pas mee overweg kunnen wanneer hij veel tijd erin steekt en dan nog is hij afhankelijk van anderen, want die moeten ervoor zorgen dat de boel werkt. Dit schrikt docenten af. De Wolf concludeert uiteindelijk dat ‘de voordelen van ICT pas op de wat langere termijn te herkennen zijn en dan niet gelden voor de individuele docent, maar voor afdelingen in hun geheel. Voor de invoering van ICT is daarom ‘krachtiger management’ nodig. 1.6.3 Modules Wel is er een aantal modules op de Gereformeerde Hogeschool waarin innovatiegerichtheid met betrekking tot internethulpverlening of de invloed van ICT naar voren zou kúnnen komen. Zo krijgen de eerstejaars te maken met actualiteitencolleges. ‘Dit zijn colleges waarin direct wordt ingespeeld op actualiteiten rond hulpverlening en maatschappij. De bedoeling van deze module is om binnen het curriculum in te spelen op actuele ontwikkelingen en studenten te stimuleren deze actualiteiten te volgen. De thema’s zijn voorlopig vastgesteld, maar van deze thema’s kan worden afgeweken als de actualiteit er om vraagt.’ De thema’s zijn: zwerfjongeren, lokale politiek, het integratievraagstuk en verstandelijk gehandicapten en seksualiteit. (Westrik & Welmers, 2005, modulehandleiding Actualiteitencolleges) Tevens worden er themaweken aangeboden aan de eerstejaars. ‘In deze module wordt per periode aan één speciaal thema aandacht besteed. De bedoeling van deze themaweken is dat de stof die er vanuit verschillende vakken binnen een periode aangeboden wordt, geïntegreerd wordt rond een thema. Het is ook belangrijk dat de onderwerpen en vraagstukken die spelen in de samenleving kunnen worden verbonden aan kennis die je opdoet op school. (Welmers, 2005, modulehandleiding Themaweken) Daarnaast is er een module Werkveldoriëntatie, waarin aandacht geschonken wordt aan de verschillende werkvelden binnen het maatschappelijk werk. Studenten krijgen colleges, gaan op excursie en moeten ter afsluiting een aantal opdrachten maken en een kraam verzorgen op de informatiemarkt. Zo krijgen ze een beter beeld van de verscheidenheid binnen het maatschappelijk werk. In de modulehandleiding schrijven Vuurboom, Dijkman en Gorissen (2007) dat ‘de samenleving zich kenmerkt door snelle veranderingen. Het gevolg daarvan is dat er ook telkens nieuwe problematieken ontstaan of dat problematieken veranderen. Hierdoor staat de wereld van zorg en welzijn voortdurend voor de opgave een passend antwoord te vinden, zowel op het niveau van preventie, als op het niveau van behandeling en nazorg. Zo ontstaan er nieuwe manieren van werken en nieuwe of andere doelen. Er worden dan ook nieuwe en andere middelen (of methoden) ontwikkeld of het bestaande wordt anders ingezet.’ (cursivering AWB, SS, WV)moeten we hier nog wat mee in de conclusie? Daarnaast is er een module over de Geschiedenis van de hulpverlening. Hierin zou meteen een stap gemaakt kunnen worden naar de toekomst. De mens en dus ook de cliënt, verandert, en wat zou het mooi zijn om steeds te kunnen blijven aansluiten bij deze veranderende cliënt. Verder is er een module genaamd Samenlevingsopbouw. In deze module kijkt men naar de samenleving. ‘Samenlevingsopbouw is actief op verschillende terreinen, zoals: wonen, welzijn, gezondheid, integratie, veiligheid en leefbaarheid. Op elk van deze terreinen verandert er veel. Op elk van die veranderingen moet weer ingesprongen worden.’ (Japenga, 2007, modulehandleiding Samenlevingsopbouw) Hierbij kan ICT een helpende rol spelen, zie voor voorbeelden: Buurtlink.nl, Computerwijk.nl of Bouwenaanburgerschap.nl. Ook hier speelt ICT een rol als het gaat om het opbouwen de samenleving. Hetzelfde geldt voor de module die in het 2e leerjaar wordt gegeven over Sociologie van stad en buurt. (Westerik, 2007)
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
25
GH geleidelijk digitaal
1.6.4 Informatievaardigheden Tot slot wordt er een module aangeboden waarin aandacht wordt geschonken aan informatievaardigheden. Jan Steyaert (2007, 2008) pleit meerdere malen voor een ontwikkeling bij de student om de strategische vaardigheden bij studenten te ontwikkelen. Ook Van Lieshout e.a.(2002) schrijven ‘dat het wenselijk is dat de professional over zowel instrumentele (knoppenkennis) , structurele (de datum en bron vinden) als strategische (kritisch bekijken of iets valide is) informatievaardigheden beschikt.’ (gecursiveerde uitleg toegevoegd door AWB, S en, WV) Hier wordt dus goed aandacht aan besteedt. Het doel van de module is de student te leren hoe op een verantwoorde manier informatie kan worden gezocht, gevonden, geselecteerd en uiteindelijk gebruikt. (Vosslamber, 2007, Modulehandleiding Informatievaardigheden) 1.6.5 Samenvattend De Gereformeerde Hogeschool heeft tal van technische middelen in het gebouw waarvan de studenten gebruik kunnen maken. Men is binnen de school dus bezig met ICT. Wanneer specifiek gekeken wordt naar de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening ziet men, dat er geen module wordt aangeboden die gericht is op de nieuwe ontwikkelingen die ICT met zich meebrengt. Er wordt wel kort aandacht besteed aan enkele actualiteiten in de samenleving, maar als het gaat om innovatie of ICT, kan men zien dat dit nog niet in het curriculum zit. Wel zijn er een aantal modules waarin innovatiegerichtheid met betrekking tot internethulpverlening of de invloed van ICT naar voren zou kúnnen komen. Volgens De Wolf heeft het hoger onderwijs een grote achterstand op dit gebied. En volgens hem komt dat omdat leraren geen rechtstreeks voordeel hebben bij het invoeren van ICT.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
26
GH geleidelijk digitaal
1.7 Moet er iets gebeuren binnen het onderwijs Het onderwijs leidt studenten op tot beginnende beroepsprofessionals. Om hen goed aan te laten sluiten bij de veranderingen die zichtbaar zijn in de samenleving en dus bij cliënten, is de vraag of er ook een verandering binnen het onderwijssysteem plaats moet vinden. Daarvoor zal er eerst een korte uiteenzetting worden gegeven van de huidige situatie waarna aan het eind van deze paragraaf vanuit deze gegevens een antwoord wordt gegeven op de vraag of er iets moet gebeuren binnen het onderwijs om beginnende beroepsprofessionals goed aan te laten sluiten bij de behoeften en werkwijzen van het werkveld op het gebied van ICT. 1.7.1 Opleidingseisen Wijngaards (2005) geeft in zijn onderzoek naar het gebruik van ICT in het onderwijs aan dat het hoger onderwijs als missie heeft jonge mensen op te leiden tot kenniswerkers voor de moderne kenniseconomie. Een opleiding heeft een grote verantwoordelijkheid voor het afleveren van goed opgeleide studenten. Hiervoor zijn allerlei eisen (van zowel de visitatiecommissie als het landelijk opleidingsprofiel) om te kunnen beoordelen of een student al dan niet geslaagd is te laten zien dat hij een beginnend beroepsprofessional is. In de kwalificaties van de opleiding MWD (Landelijk opleidingsprofiel MW, 1998) staat, dat men over de muren van het vakgebied heen moet kijken, open moet staan voor veranderingen en nieuwe ontwikkelingen, en dit moet vertalen naar consequenties voor het beroep. Deze competenties zijn nodig om aan te sluiten bij de behoeften van de cliënt. Zoals in paragraaf 1.2 is gebleken, is de cliënt inderdaad veranderd. Men moet op een goede manier deze ontwikkeling vertalen naar het beroep. 1.7.2 Mening van docenten Gereformeerde Hogeschool Uit onderzoek van de projectgroep Sociaal Digitaal (2007) blijkt dat de maatschappelijk werkdocenten van de Gereformeerde Hogeschool niet tevreden zijn over de begeleiding van studenten. Meer dan 50% van de docenten was van mening dat de school haar leerlingen niet voldoende voorbereidt op de samenleving die door ICT veranderd wordt. Wanneer zelfs de docenten dit zeggen, degenen die de studenten moeten toerusten om goed aan te sluiten bij de cliënt, geeft dit aan dat er iets mist binnen de opleiding. 1.7.3 Multitasking Zoals ook al in 1.2 stond is multitasking een opkomend onderwerp. Dit heeft ook zijn invloed op het onderwijs, want hoewel ouderen het lastig vinden allerlei dingen tegelijk te doen, kunnen jongeren het echter wel. Muziek luisteren, zoeken op internet, gamen, MSN-en en hun huiswerk doen. Zij zijn het ook gewend. Wanneer ze op school dan opeens moeten opletten en vooral maar met één ding tegelijk bezig moeten, wordt het saai volgens velen. (Veerman&Kirschner, 2007) De school zou beter moeten aansluiten bij de leefwereld van studenten. Dit geeft motivatie en motivatie zet aan tot leren. Wanneer men gemotiveerd is, zal men zich ook meer verdiepen in de stof en zal dit affiniteit geven. Iets wat in 1.9 verder uitgewerkt zal worden. 1.7.4 Resultaten internethulpverlening Om te kijken hoe het werkveld en de opleiding zich verhouden tot ICT ontwikkelingen, hebben wij internethulpverlening als testcase genomen om dit te onderzoeken. Hieronder worden de resultaten uit de enquêtes weergegeven. Internethulpverlening werkt. Het is al verscheidene keren vermeldt, maar het werkt echt. Op diverse internetsites zijn onderzoeken te lezen van de resultaten. Zo vergeleek men honderd deelnemers aan de internetcursus ‘kleurjeleven.nl’ met honderd deelnemers aan groepsessies. Na een jaar waren de internetters er beter aan toe dan de therapeutengroep. De meeste deelnemers waren tussen de 50 en 60 jaar. (E-hulp, 2007-1) Jongeren met licht depressieve klachten vinden steun bij een preventiecursus via internet. Omdat ze met hun klachten niet naar de hulpverlening stappen, ontwikkelde het Trimbos-instituut, samen met Korrelatie en een drietal instellingen voor de geestelijke gezondheidszorg (De Jutters, Altrecht, Riagg IJsselland) de internetcursus Grip-op-je-dip-online, die blijkt aan te slaan. De interesse voor deelname is groot, de anonimiteit en onderlinge herkenning worden hoog gewaardeerd en de depressieve klachten nemen af. (Trimbos Insituut, 2005) Ook bij kinderen blijkt internethulpverlening goed te werken. (E-hulp, 2007-2) Het chatten wat bij de kindertelefoon wordt aangeboden blijkt nog effectiever te zijn dan de ’oude’ telefoon methode. Schalken (2005) meldt dat ‘veel instellingen niet verder gaan dan het bieden van wat algemene informatie op hun website. Een gemiste kans volgens veel hulpverleners die dit wel doen. Juist voor de zorg biedt internet ongekende mogelijkheden. Wanneer men hulp nodig heeft, kan men direct via internet contact opnemen met een hulpverlener, zonder dat men eerst met bijvoorbeeld een huisarts hoeft te praten. Omdat alles vanuit huis kan en omdat men elkaar niet hoeft te zien wordt de drempel om contact te leggen veel lager. Zo wordt men veel sneller geholpen en is er ook minder zorg nodig.’.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
27
GH geleidelijk digitaal
Mastenbroek (2005) stelt dat hulpverleners huiverig zijn omdat ze denken dat het onveilig en onpersoonlijk is. Hoe kun je goede hulp bieden zonder iemand te zien, is een vaak gehoord bezwaar. Het tegendeel is echter waar. De ervaring laat zien dat mensen veel opener zijn over zichzelf doordat men elkaar niet ziet. Dit komt de hulpverlening ten goede. 1.7.5 Resultaten enquête Uit de enquête die door ons gehouden is onder 130 leerlingen van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening op zes verschillende hogescholen in Nederland, blijkt dat 91% van de leerlingen vindt dat men in de opleiding onvoldoende informatie krijgt om zich een goed beeld van hulpverlening via internet te vormen. Daarnaast bleek dat 41,5% van de studenten dit zou gaan volgen, wanneer het vak internethulpverlening als keuzemodule zou worden aangeboden. 42,3% van de studenten overweegt dit te zullen gaan volgen en 16,2% van de studenten geeft aan het niet te zullen volgen. Ook blijkt uit een enquête die gehouden is onder 77 hulpverleners in het maatschappelijk werk, dat 84,4% van de hulpverleners van mening is dat zij middels de opleiding of cursussen niet genoeg informatie heeft gekregen om een goed beeld van internethulpverlening te krijgen. Verder bleek dat wanneer dit vak als cursus zou worden aangeboden onder de hulpverleners 42,9% dit absoluut zou volgen en 28,6% van de hulpverleners dit overweegt te zullen gaan volgen. Slechts 28,5% (22 respondenten) van de hulpverleners geeft aan dit vak niet als cursus te willen volgen. Zes van de hulpverleners die aangeven het niet te willen volgen willen dit niet omdat ze zelf al een dergelijke methode hebben ontwikkeld of er al mee werken. Twee respondenten denken dat er nog geen methodes voor zijn. Drie zouden eerst de methode in willen zien en twee geven aan geen tijd te hebben. Twee respondenten geven aan dat men genoeg heeft aan de methodes en protocollen die men heeft binnen de instelling en de overige zeven geven aan dat men niet achter de methode staat. Het werkt niet volgens deze hulpverleners. Hulpverleners en studenten die het vak wel zouden willen volgen gaven aan dat zij dit wilden omdat zij het laagdrempelig vinden, benieuwd zijn naar de methode, het een goed middel vinden, de kwaliteit van het werken willen verbeteren en verwachten dat er in de toekomst veel meer gebruik van zal worden gemaakt en dat cliënten hier ook behoefte aan hebben. 1.7.6 Samenvattend Het is belangrijk bezig te zijn met nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. Op diverse internetsites zijn onderzoeken te lezen over de resultaten van hulpverlening via internet. Deze resultaten zijn zeer positief. Verder blijkt dat zowel studenten als hulpverleners aangeven onvoldoende informatie te krijgen binnen hun werk of opleiding over deze manier van werken. (van de hulpverleners 91% en van de studenten 84,4%). Wanneer er een vak of cursus zou worden aangeboden zou bijna de helft van de hulpverleners en studenten dit vak absoluut volgen. Al met al genoeg redenen om te zeggen dat er inderdaad iets moet gebeuren binnen het onderwijssysteem om beginnende beroepsprofessionals goed aan te laten sluiten bij de behoeften en Werkwijzen van het werkveld op het gebied van ICT.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
28
GH geleidelijk digitaal
1.8 Vormgeving in de opleiding Uit het vorige gedeelte kwam naar voren dat er genoeg redenen zijn om te zeggen dat er iets moet gebeuren binnen het onderwijssysteem om beginnende beroepsprofessionals goed aan te laten sluiten bij de behoeften en werkwijzen van het werkveld op het gebied van ICT. Maar dan komt ook de vraag naar voren hoe dit moet gebeuren en hoe dit concreet vormgegeven zou kunnen worden. In deze paragraaf wordt in kaart gebracht hoe studenten van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van de Gereformeerde Hogeschool zich bewust kunnen worden van de onder invloed van ICT zich veranderende samenleving. Ook wordt gekeken hoe ze daarin geschoold kunnen worden en hoe er bij hen een toekomstgerichte houding ontwikkeld kan worden, zodat ze in staat zijn methoden te gebruiken die inspelen op deze veranderingen. Daarvoor is een creatieve en innoverende grondhouding nodig. Met creatief bedoelen we dat de studenten voortdurend op zoek zijn naar nieuwe toepassingen en mogelijkheden die aansluiten bij de cliënten. Dit zal niet ontwikkeld kunnen worden door alleen maar een vak, maar dient juist in de hele opleiding aanwezig te zijn. 1.8.1 Studenten creatief en innovatief Het is belangrijk dat studenten creatief en innovatief zijn en met nieuwe ontwikkelingen kunnen omgaan. Dit is belangrijk omdat zij dan het belang inzien van het steeds op zoek gaan naar nieuwe mogelijkheden. Dit zou voor elke student een basishouding moeten zijn, maar dit blijkt op dit moment nog niet zo te zijn. Wanneer men kijkt naar een nieuwe ontwikkeling als internethulpverlening weet maar 8% van de studenten dit. Hieruit kan men concluderen dat men weinig weet van deze nieuwe ontwikkeling. Dit komt mede doordat een innovatieve houding nu niet voldoende wordt aangemoedigd. De school heeft hierin wel een taak. Maar veranderingen gaan langzaam en daarom zal het management leiding moeten geven aan de sociale dimensie van innoveren. (Wijngaards, 2008) Wijngaards beschrijft het als volgt: ‘Zelf zullen de leidinggevenden een passie moeten uitstralen voor veranderingen en een duidelijke visie op de gewenste ontwikkelingen moeten communiceren. Het gaat erom dat docenten het eigen maken. Studenten moeten daarnaast een andere houding aanleren. Zij moeten niet zoals nu gebeurt, een standaard lespakket moeten hebben, waarin alle onderwerpen vaststaan. Men moet ruimte hebben om zelf innovatief en creatief te leren denken. De houding moet dan zijn dat mensen zelf willen veranderen. Dit vraagt veel motivatie van de studenten. Daarnaast zullen docenten meer vertrouwen moeten krijgen in de omgang met het onbekende dat door nieuwe technologieën wordt aangereikt. Managers en docenten zullen beter geïnformeerd moeten worden over de voordelen die nieuwe technologieën kunnen meebrengen. Er zal voldoende ondersteuning moeten komen voor scholen om de vele positieve mogelijkheden en de risico’s op elkaar af te stemmen. Het is belangrijk dat docenten zich bewust zijn van de mogelijkheden omdat je die ook moet kunnen inzetten. Waarom vragen we niet aan jongeren wat ze willen. Gebruik de mogelijkheid die studenten hebben vanuit hun eigen leefwereld bijvoorbeeld het gebruik van chat tussen docenten en studenten. Uit onderzoek van INHolland, bleek dat studenten dingen doen waar docenten geen weet van hebben en waarom ze dat doen. Men zal moeten aansluiten bij de studenten. Men moet weten waar zij mee bezig zijn. Er zullen meer mogelijkheden moeten komen om technologieën daadwerkelijk te integreren. Misschien is het in de toekomst wel zo dat we leren via mobiele telefoons en iPods.’ Een innovatieve houding is nodig, anders verstarren we in een methodiek en houden we steeds vast daaraan. Eigenlijk moeten we steeds openstaan voor nieuwe dingen. Men moet nieuwe dingen signaleren en hiermee bezig gaan. Ook het al oefenen met ICT-mogelijkheden in de opleiding is nodig. Hier kan Blended learning mogelijkheden bieden. Tot slot beschrijft de Inspectie van het Onderwijs dat inspirerende schoolleiders niet alleen maar bestaande middelen en werkwijzen willen vervangen door nieuwe met ICT, maar dat ze méér willen. Het gaat hen om een bezinning op doel, inhoud, werkvorm en opbrengsten, waarbij ICT één van de hulpmiddelen vormt om nieuwe vormen van leren en onderwijzen uit te proberen. Hierbij wordt het vaak mogelijk dat studenten zelfstandiger kunnen werken en bovendien mee kunnen doen om de vorm van het onderwijsleerproces mee te bepalen.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
29
GH geleidelijk digitaal
1.8.2 Specifiek gericht op internethulpverlening Uit de enquête kwamen veel ideeën naar voren over de praktische invulling van een eventueel vak rondom de methode internethulpverlening. Deze hebben we hieronder vermeld. Van de hulpverleners die geënquêteerd zijn geeft 12% aan voornamelijk praktijk te willen wanneer het vak internethulpverlening aangeboden zou worden. 2% geeft aan voornamelijk theorie te willen en 63% wil een combinatie van beide. Ook bij de studenten is een dergelijke verdeling te zien (respectievelijk 15,4%, 5,4% en 79,2%) Uit de enquête onder hulpverleners en studenten kwamen de volgende ideeën naar voren over hoe een innoverende en creatieve houding gestimuleerd kan worden, ook ten aanzien van internethulpverlening: In het studielandschap informatie opnemen over digitale ontwikkelingen (internet/samenleving). Zo kunnen studenten ook verschillen bekijken met de veranderingen in een aantal jaren. Hierdoor leren ze direct wat nieuwe ontwikkelingen zijn. Voorbeelden laten zien van de veranderingen in het werkveld en de studenten hiermee confronteren bijvoorbeeld in een themaweek, zo wordt het praktisch. Uitkomsten van onderzoeken weergeven zodat men ziet dat het werkt en wat effectief is. Door middel van symposia en gastlessen deze grondhouding stimuleren. Actualiteit is belangrijk. Meer praktijkopdrachten. Als men ‘gedwongen’ wordt meer naar de samenleving te kijken, heeft men ook meer interesse. Een dagdeel meelopen met hulpverleners die hiermee te maken hebben. De student een reactie en een stappen- of actieplan laten schrijven op een ontvangen mail van een cliënt. Een beoordeling schrijven over een praktijksituatie waar met internethulpverlening wordt gewerkt. De punten die beschreven/beoordeeld moeten worden, moeten van te voren door de opleiding worden opgesteld. Een echte cliënt begeleiden via internet. Daarbij geeft 44,6% van de studenten en 27% van de hulpverleners aan dat de toetsing van een dergelijk vak via een praktijktentamen moet gebeuren, waarin een acteur de cliënt speelt. 21,5% van de studenten en 18,2% van de hulpverleners geeft aan dat dit via een leerwinstverslag getoetst zou moeten worden en 12,3% van de studenten en van de 7,9% hulpverleners geeft aan dat dit vak via een schriftelijk verslag getoetst zou moeten worden. 1.8.3 Samenvattend Er moet iets gebeuren binnen de opleiding. In deze paragraaf kwam naar voren hoe dit concreet vorm gegeven kan worden. Hierbij is het belangrijk dat zowel het management, als de docenten hierin een andere houding aannemen. ICT systemen moeten betrouwbaar zijn en het is goed te kijken hoe men aan kan sluiten bij de studenten. Studenten moeten in dit alles een andere houding aanleren. Namelijk van veranderd worden naar zelf veranderen. Ze moeten hiervoor gemotiveerd zijn. Doordat studenten ruimte wordt geboden om hun vaardigheden te ontwikkelen, leren zij een innovatieve en creatieve houding aan. Verder zijn er nog een aantal punten specifiek gericht op het hulpverlenen via internet. Studenten en hulpverleners zouden wanneer er een vak zou zijn dat gericht is op hulpverlening via internet een combinatie van praktijk en theorie willen hebben. Tot slot kwam hebben de hulpverleners en studenten ook een aantal ideeën ingebracht om de lesinhoud en toetsing vorm te geven.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
30
GH geleidelijk digitaal
1.9 Affiniteit bij studenten ontwikkelen Om studenten geïnteresseerd te laten zijn in de veranderende samenleving is het belangrijk dat zij affiniteit hiermee krijgen. In het laatste gedeelte wordt stilgestaan bij wat affiniteit is en hoe men dit kan ontwikkelen bij studenten. 1.9.1 Affiniteit Volgens de Van Dale wordt met affiniteit het ‘geestelijke verwantschap’ bedoeld. Wanneer mensen een band voelen met een bepaald onderwerp wordt ook gesproken van affiniteit. De vraag of men affiniteit heeft met een bepaald onderwerp komt ook neer op ‘interesse hebben in’ het onderwerp. 1.9.2 Affiniteit ontwikkelen Uit de enquête die we gehouden hebben onder 130 studenten geven elf respondenten aan dat, wanneer er nog affiniteit ontwikkeld moet worden met veranderingen in de samenleving, er iets mis is met de student. Een maatschappelijk werkstudent zou gericht moeten zijn op een zo goed mogelijke hulpverlening aan de samenleving. Dit houdt in dat ze zichzelf op de hoogte moeten kunnen houden van ontwikkelingen die er gaande zijn. Daarnaast moeten zij deze vertalen naar de situatie van de cliënt of van de hulpverlener. Dus wanneer er duidelijk wordt dat er in Nederland in 2007 88% van de huisgezinnen toegang had tot internet en dat 79% bijna dagelijks achter internet zat (CBS, 2007) zou dat een belletje moeten laten rinkelen dat men ook in de hulpverlening gebruik zou kunnen maken van de mogelijkheden van het internet. Het opmerken hiervan, signaleren, is één van de kerntaken van de maatschappelijk werker (Sluiter, 1997), maar uit ervaring kan gezegd worden dat signaleren lang niet altijd gebeurt door studenten. Een student is zich vaak niet bewust van de ontwikkelingen, omdat het per student verschilt of deze maatschappijgericht is of niet, dus het hangt samen met de interesse van de persoon zelf. Daarnaast wordt dit ook vanuit de opleiding weinig gestimuleerd. In het curriculum staan bijna alle dingen vast zodat weinig ruimte is voor eigen creativiteit en eventuele nieuwe ontwikkelingen in de samenleving. Er is wel een vak genaamd Actualiteitencolleges. Dit zijn colleges waarin direct wordt ingespeeld op actualiteiten rond hulpverlening en maatschappij. Hoewel dit veelbelovend klinkt, zijn de onderwerpen toch wat achterhaald. Het gaat bijvoorbeeld over zwervers en verstandelijk gehandicapten. Natuurlijk zijn deze onderwerpen belangrijk om te behandelen, alleen zijn dit problemen die al langer spelen en op dit moment niet heel actueel zijn. Toch waren 121 respondenten waren van mening dat affiniteit (met betrekking tot internethulpverlening) wel te stimuleren valt. Ze noemen daarbij dat interessante, leuke en informatieve colleges kunnen helpen affiniteit te ontwikkelen. In deze lessen zou vooral veel informatie moeten worden gegeven over de effectiviteit, de voor- en nadelen en de doelgroepen. Daarnaast verwachten de studenten dat er enthousiasme komt wanneer er praktische lessen zijn waarin zij zelf kunnen ondervinden wat de veranderingen in de samenleving precies inhouden. Studenten denken dat, wanneer ze met een nieuwe innovatie geconfronteerd worden, zij er makkelijker affiniteit mee zullen voelen. Ook Steyaert benoemt dat. Ook al is bewezen dat een bepaalde uitvinding of methode goed werkt, dit nog niet wil zeggen dat mensen er affiniteit mee hebben. Mensen moeten dingen zelf ervaren, dat zorgt ervoor dat ze affiniteit krijgen met een vernieuwing of er in ieder geval een beter beeld ervan krijgen. Evenzeer heeft Schalken gemerkt dat hulpverleners nog niet altijd affiniteit hebben met nieuwe ontwikkelingen zoals internethulpverlening. Wanneer hulpverleners echter meer informatie krijgen en er mee gaan oefenen, nemen de weerstanden vaak af. Wijngaards stelt dat leerlingen en studenten in het onderwijs altijd centraal horen te staan. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor eigen leren komen voorop. Daarnaast vraagt dat natuurlijk ook om een goede en stimulerende begeleiding. Dit ziet hij vooral gebeuren binnen Blended Learning, een vorm van eLlearning waarbij ook gebruik wordt gemaakt van andere leervormen buiten internet om, bijvoorbeeld een congres, het lezen van een boek of een studiebijeenkomst. Hierdoor gebruiken studenten allerlei vormen van leren waardoor leren afwisselender wordt. Afwisseling leidt vaak tot meer motivatie en betrokkenheid. Wanneer studenten bijvoorbeeld de les voorbereiden via internet, komen ze beter voorbereid in de les en kan de docent van een bepaald niveau uitgaan. Ook geeft dit voorbereiden van de lessen op internet, mits het de juiste opdrachten en vragen bevat, de student handvatten te zoeken naar ontwikkelingen in de samenleving. Een student kan dan ons inziens zelf leren onderzoeken wat er gaande is, wat nieuwe ontwikkelingen zijn en dit eventueel in de lessen naar voren brengen. Wanneer deze (zelfsturende) leerhouding (Wijngaards noemt dit ‘producer’-zijn) aangemoedigd wordt bij studenten, stimuleert dat creativiteit en zal dit bij hen bewustwording teweegbrengen, zodat ze in het vervolg beter gericht zijn op ontwikkelingen.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
31
GH geleidelijk digitaal
Tevens heeft, volgens Wijngaards, deze manier van leren een – meestal onbedoeld - bijeffect dat studenten belangrijke vaardigheden leren en kennis opdoen van allerlei zaken die een rol spelen in het leven van onze moderne samenleving. Een voorbeeld hiervan is contact leggen met andere culturen. (De Kreek, 2008) Deze nieuwe kennis wordt vaak spelenderwijs geleerd, dit zou ook in onderwijssituaties gebruikt kunnen worden. Ook onderstreept Wijngaards het belang van kleine, maakbare stappen waarbij de studenten betrokken worden. Dit geeft engagement, wat nauw samenhangt met affiniteit. 1.9.3 Enquêteresultaten Uit de enquête blijkt (zie figuur 1.7) dat wanneer studenten vrij veel van internethulpverlening afweten, ze positief zijn (7 van de 8 studenten). Wanneer ze niets van internethulpverlening afweten blijk dat alsnog 72% van deze studenten (21 van de 29 studenten) positief zijn over internethulpverlening. Vooral bij de studenten die er wel eens wat over gehoord hebben is een tweedeling in de meningen zichtbaar. 61 van 130 studenten (47%) zijn positief en 26 van de 130 studenten (20%) zijn negatief. Ook is te zien dat het merendeel van de ondervraagde studenten (68%) positief is over internethulpverlening. Mening over digitale hulpverlening (in personen) Geen antwoor Neutraal Positief Negatief d Bekendheid met internethulpverlening (in personen)
Weet er vrij veel van af Een beetje, wel eens gelezen/gehoord
Totaal
0
7
1
0
8
5
61
26
1
93
0
21
8
0
29
5 Figuur 1.7: Studenten: bekendheid versus mening
89
35
1
130
Geen Totaal
Dit is ook te zien bij hulpverleners is dit, zie figuur 1.8. Hulpverleners die veel van het onderwerp af weten, zijn positief. Ook wanneer ze er maar iets van afweten, zijn ze positief. Uit de tabel blijkt dat in totaal 88% van de ondervraagde hulpverleners positief is. Mening over personen) Negatief Bekendheid met Weet er vrij veel van 1 internethulpverlening af Een beetje, wel eens (in personen) 3 gelezen/gehoord Geen Totaal
2
6 Figuur 1.8: Hulpverleners: bekendheid versus mening
internethulpverlening
(in Totaal
Positief
Geen antwoord
25
1
27
41
1
45
2
1
5
68
3
77
Hoewel deze cijfers voortkomen uit vragen over een specifiek onderwerp, namelijk internethulpverlening, is het ons inziens wel mogelijk deze breder te trekken. Ons inziens kan hier dan ook uit geconcludeerd worden dat, bekendheid met het onderwerp tevens een meningsvorming bewerkstelligd, het helpt affiniteit te vergroten. Dit is vooral te zien wanneer bepaalde ontwikkelingen duidelijk uitgelegd en onderbouwd worden.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
32
GH geleidelijk digitaal
1.9.4 Implementatie onderwijsvernieuwing theorie Hans Saan, (2001) senior adviseur bij het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) geeft aan dat het belangrijk is dat bewezen is dat de vernieuwde aanpak beter is om affiniteit ermee te ontwikkelen. Wanneer op voorhand al te zeggen valt dat iets niet geheel probleemloos werkt, hoeft het niet ingevoerd te worden, dan zal er weerstand zijn die moeilijk te bewerken is. Daarbij moet men ten allen tijde open staan voor nieuwe dingen, voor innovaties. Deze open houding dient echter kritisch te zijn, zodat er aan de vernieuwing bijgeschaafd kan worden waar dat nodig is. Saan beschrijft tevens aan de hand van het boek Diffusion of Innovations van Everett Rogers, dat de verspreiding en het in gebruik nemen van nieuwe ideeën of producten volgens tamelijk vaste en voorspelbare patronen verloopt. Meestal is er een kleine groep vooraf al op de hoogte van de vernieuwing. De rest volgt soms gretig en soms aarzelend. Op een gegeven moment is er niets anders meer te krijgen en moet iedereen de nieuwe manier gebruiken. De wetmatigheid van dat vernieuwingsproces vat Rogers in vier punten samen: Individuele besluiten zijn een proces waarbij men overreed moet worden; Niet iedereen pikt een vernieuwing gelijktijdig op; Kenmerken van de innovatie bepalen de snelheid van het proces. Met kenmerken wordt bedoeld het ‘relatieve voordeel’ (het is beter, makkelijker, goedkoper), de ‘verenigbaarheid’ (het past bij ons en onze aanpak), ‘de complexiteit’ (het is eenvoudig) en de ‘mogelijkheid tot uitproberen’ (het is veilig) Blijvend gebruik vraagt langdurige interventies. Mensen zijn geneigd eerst enthousiast te reageren bij een vernieuwing, maar voor het daadwerkelijk toepassen van een bepaalde vernieuwing (implementatie) is meer nodig, anders wordt het verdrongen door andere prioriteiten. (Saan, 2001) 1.9.5 Samenvattend Een maatschappelijk werkstudent, zou gericht moeten zijn op een zo goed mogelijke hulpverlening aan de samenleving. Dit houdt in dat zij zichzelf op de hoogte moeten houden van ontwikkelingen die er gaande zijn, en dat school hen daarin stimuleert zodat zij een grondhouding ontwikkelen die innovatief en creatief is. Uit ervaring kan gezegd worden dat signaleren lang niet altijd gebeurt. Een student is zich vaak niet bewust van ontwikkelingen, omdat zij niet geleerd heeft deze te signaleren, ondanks dat dit wel een kerntaak is van de maatschappelijk werker. Ook worden er verschillende manieren duidelijk die studenten kunnen helpen om affiniteit met ontwikkelingen groter te maken. Een student kan zelf leren onderzoeken wat er gaande is, wat nieuwe ontwikkelingen zijn en dit eventueel in de lessen naar voren brengen. Wanneer deze leerhouding aangemoedigd wordt bij studenten, zal dit bij hen bewustwording teweegbrengen, zodat ze in het vervolg meer gericht zullen zijn op ontwikkelingen. Er ontstaat dan een grondhouding die gericht is op de veranderende samenleving. Er kan geconcludeerd worden dat bekendheid met het onderwerp tevens een positieve mening bewerkstelligd, het helpt affiniteit te vergroten.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
33
GH geleidelijk digitaal
Hoofdstuk 2 Conclusie: Vanuit voorgaande verhandeling over de resultaten willen we nu een stap maken richting de beantwoording van de vraagstelling van dhr. Vuurboom. 2.1 Gevolgen van ICT voor de samenleving Het gebruik van ICT heeft gevolgen voor de samenleving. Zoals Steyaert en De Haan (2007) beschrijven in hun boek Gewoon digitaal, wordt het gebruik van ICT steeds gewoner. Tegenwoordig heeft bijna iedereen een PC met internetaansluiting, wordt er steeds intensiever en meer gebruik gemaakt van dit medium en heeft het dus ook steeds meer invloed op de gebruikers. Daarom kunnen we stellen dat de toename van het gebruik van de Informatie en Communicatie Technologie, gevolgen heeft voor de samenleving. Mensen creëren steeds meer hun eigen leven op het internet, door contact te leggen met anderen die in hetzelfde onderwerp geïnteresseerd zijn via forums of chatsites. Op community sites laat men anderen zien wie zij zijn en wat ze doen. Men kan in contact komen met de hele wereld en hierdoor zijn ze minder eenzaam of lijkt het alsof dat zo is. De maatschappij verandert en er ontstaan nieuwe thema’s waarmee de hulpverlening zich bezig moet houden. Zo zijn mensen meer kennisdrager geworden wat als gevolg heeft dat je als hulpverlener mondiger en kritischer cliënten krijgt. Verder geeft men door informatie over zichzelf op internet te zetten (Hyves, Myspace), veel privacy uit handen. Iedereen kan deze informatie bekijken en gebruiken. Het is belangrijk stil te staan bij de gevolgen hiervan. De burger wordt hierdoor transparant en dus ook kwetsbaar, al heeft hij dat zelf niet door of vindt hij dat wel prima. Ook worden door internet oude werkwijzen omgezet in nieuwe werkwijzen. Een voorbeeld hiervan is de Kindertelefoon. Zij hebben nu, naast de telefonische hulp, ook chat ingevoerd voor kinderen met problemen. Het blijkt dat veel kinderen via dit medium contact zoeken.(E-hulp, 2007-2) Een ander voorbeeld is het cliëntregistratiesysteem. Hulpverleners hebben nu geen kasten vol met archieflades, maar verwerken alles in een computersysteem. Bij de ontwikkeling en ingebruikname van deze nieuwe toepassingen is privacy wéér een belangrijk aandachtspunt. (Schalken, 2008) Daarnaast moet er rekening gehouden worden met de kwetsbare burger. Zoals genoemd wordt de mens steeds meer kennisdrager (Steyaert, 2008). Cliënten nemen informatie van internet vaak klakkeloos over, terwijl deze ook verouderd of onjuist kan zijn, omdat iedereen zomaar informatie op internet kan zetten. Er wordt vaak niet gekeken naar de zuiverheid van de gegevens met als gevolg dat mensen denken dat de informatie die zij hebben gevonden, waar is. De cliënt kan dit als waarheid zien, en zich hieraan vasthouden. De burger wordt hierdoor mondiger ondanks dat de informatie wellicht niet betrouwbaar is. Dit kan voor de cliënt en voor de hulpverlener voor een lastige situatie zorgen, waardoor verandering in een problemensituatie uit blijven. De hulpverlener dient hier alert op te zijn. Verder zijn mensen tegenwoordig altijd bereikbaar voor anderen. Wanneer ze hun mail niet beantwoorden, of op een andere manier niet te bereiken zijn, worden ze daar al snel op afgerekend, wat een bepaalde druk met zich meebrengt om ook daadwerkelijk altijd en overal bereikbaar te zijn. Toch kunnen jongeren veel dingen tegelijk doen (multitasking). Zij zijn zo ervaren met verschillende dingen tegelijk doen, dat hun hersenen zich hieraan hebben aanpast. Daarom is het belangrijk om het onderwijs meer aan te laten sluiten met dit ‘nieuwe’ medium. Door middel van internet kan men in contact komen met mensen over de hele wereld. Dit heeft als gevolg dat grenzen wegvallen, en invloeden uit andere culturen geïntegreerd kunnen worden in het leven van mensen. Daarnaast neemt ICT veel over. Er zijn ontwikkelingen gaande die werkzaamheden van ons overnemen, bijvoorbeeld robots in de zorg die mensen kunnen verzorgen. 2.2 Ontwikkelingen in de hulpverlening Deze veranderingen in de samenleving hebben ook hun weerslag op de hulpverlening. Zo worden steeds meer instellingen afhankelijk van PC’s en internet. Wanneer er een storing is, kunnen veel werkers niet bij hun cliëntgegevens. Ook komt een cliënt anders het gesprek in, omdat hij al veel zelf weet (kennisdrager), waardoor de hulpverlener een andere rol in moet nemen. Waar de hulpverlener eerst vaak ook de rol van mededeelzame detective had, komt dit nu minder naar voren, doordat cliënten zelf al veel opzoeken op internet. Nu zal de maatschappelijk werker een meer begeleidende en coachende rol krijgen. ICT is echter geen concurrent van het
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
34
GH geleidelijk digitaal
maatschappelijk werk, hoewel dat soms wel gezegd wordt. ICT is een aanvulling op de al bestaande werkwijzen en mogelijkheden en kan helpen de cliënt zelfredzaam te maken. Internet biedt dus veel mogelijkheden. De hulpverlener kan de cliënt zoal doorsturen naar internet, wanneer de cliënt bijvoorbeeld nog niet zelf heeft gezocht. Misschien kan de cliënt zo zichzelf helpen en wordt hij hierdoor zelfstandiger. Wel blijft ook hierbij belangrijk dat de privacy goed bewaakt wordt. Ook moet de hulpverlener zelf op de hoogte zijn van de mogelijkheden van ICT. Net zoals bij het meegeven van boeken aan cliënten, belangrijk is dat de hulpverlener zelf weet wat het boek vertelt, is dat ook zo bij het verwijzen naar websites. Er zijn veel mogelijkheden om ICT te gebruiken binnen de hulpverlening. Zo kan men cliënten dus doorsturen naar informatiewebsites, maar ook naar zelfhulpfora, chatboxen, testsites of kan men aanraden een webcam in de kamer te hangen. Hoewel de hulpverlener hier weinig op in lijkt te springen, omdat blijkt dat slechts weinigen een cliënt doorverwijzen naar internet of de mogelijkheden van ICT benutten, kunnen we wel constateren dat er toch enig gebruik wordt gemaakt van internet. Dit gebruik is echter vooral binnen de werkkring. Zo maakt 90% van de ondervraagde hulpverleners gebruik van digitale communicatie met interne collega’s en 81% zoekt informatie over hulpvragen op internet op. Binnen het eigenlijke cliëntcontact zelf, wordt maar weinig gebruik gemaakt van ICT. Hulpverleners weten vaak niet wat ze met de nieuwe technieken aan moeten. Ze willen er wel iets mee, maar weten niet wat er dan moet gebeuren. Dit komt mede doordat er middels cursussen en in de opleiding weinig aandacht aan wordt besteed. 72% van de ondervraagde hulpverleners verwacht dat hulpverlening via internet zal toenemen. Toch maakt slechts 30% ook daadwerkelijk gebruik van een methode voor internethulpverlening. 2.3 Attitude van hulpverleners Om veranderingen door te kunnen voeren in het werkveld is het belangrijk te weten hoe hulpverleners ten opzichte van innovaties, als hulpverlening via internet, staan. Wanneer zij namelijk positief zijn, is de invoering van een innovatie makkelijker dan wanneer zij hier negatief tegenover staan. ‘Net als elk nieuw medium kent internet enthousiastelingen die beweren dat ze niet meer zonder kunnen, onverschilligen die wel zien of ze er gebruik van maken en verklaarde tegenstanders die zeggen dat ze die onzin maar liever aan zich voorbij laten gaan.’ (Kremers, 2000) De meningen van de hulpverleners over hulpverlening via internet zijn overwegend positief. 88% is positief, 8% is negatief en 4% heeft geen mening. Hulpverleners zijn vaak huiverig omdat ze denken dat het nieuwe medium onveilig en onpersoonlijk is (Mastenbroek, 2005). Toch kan er niet verwacht worden dat alle maatschappelijk werkers ineens affiniteit krijgen met computers en hulpverlening met gebruik van internet. Wel is het belangrijk dat men oefent met deze nieuwe vorm. (Schalken, 2008) Hierdoor kan men zich een goede mening vormen over dit medium. Want ‘in het algemeen geldt, dat de professional een open houding dient te hebben voor nieuwe ontwikkelingen op zijn eigen vakgebied’ (Van Lieshout, e.a. 2002) zoals ook in het landelijk opleidingsprofiel van de maatschappelijk werker staat beschreven. (1998) Veel hulpverleners 42,9% zouden wanneer internethulpverlening als cursus zou worden aangeboden dit absoluut gaan volgen. 28,6% overweegt dit te zullen gaan volgen. Degenen (28,5 %) die geen cursus willen volgen, geven aan dat ze al genoeg kennis hebben van dit onderwerp, ze te weinig tijd hebben of deze manier van werken niet zien zitten. We zagen in de uitkomsten van de enquêtes, dat de attitude van de hulpverlener verandert, door met internethulpverlening aan de slag te gaan. Dit wordt ook bevestigd door Steyaert en Schalken, die ervan overtuigd zijn dat mensen opener worden voor nieuwe mogelijkheden, door er in de praktijk mee aan de slag te gaan. Dat betekent dat er attitudeverandering plaats kan vinden door zowel kennis, als door praktijk men creëert op deze manier een open houding.. Een open houding wil niet zeggen dat men dit ook direct moet inpassen in zijn werken. Net als met elke methode is het goed dat men voor zichzelf een afweging maakt hoe men zich verhoudt tot deze methode en waarom hij deze al dan niet afwijst. Het helpt hulpverleners om innovatief te zijn als ze weten dat bestaande technieken en methodieken niet overboord gegooid hoeven te worden. Daarnaast wordt er wel tijd en energie gevraagd van de hulpverleners, omdat er iets anders geleerd moet worden, en een verandering kost tijd en energie. Uit ons onderzoek blijkt dat maar liefst 72% van de ondervraagde hulpverleners verwacht dat hulpverlening via internet zal toenemen. Verder blijkt dat 60% van de hulpverleners in een instelling werkt die geen gebruik maakt van een methode die gericht is op hulpverlening via internet.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
35
GH geleidelijk digitaal
Daarnaast is het schrikbarend dat 58% van de hulpverleners weinig weet van hulpverlening via internet en dat zelfs 7% niets weet hiervan. Wij zijn ervan overtuigd dat de hulpverleners in deze ontwikkeling erg achter lopen en mogelijkheden laten liggen. Als we bedenken dat internethulpverlening al meer dan tien jaar bestaat (Lange, 2005) en dat dit voor veel hulpverleners niet bekend is, is er toch iets aan de hand. Betekent dat dan dat meer dan de helft van de hulpverleners niet innovatief en creatief genoeg is? Ze zijn immers wel bekend met het gegeven dat de methode bestaat. Het hoeft niet perse zo te zijn dat men niet innovatief genoeg is, omdat 74% van de hulpverleners die geen gebruik maakt van een internet in de hulpverlening, wel aangeeft dat ze graag gebruik zouden willen maken van een methode. Dus het zou kunnen dat de hulpverleners niet innovatief of creatief genoeg zijn, maar het zou ook aan andere dingen kunnen liggen. Bijvoorbeeld dat er geen mogelijkheden zijn om deze methode toe te passen binnen de instelling waar ze werken, of dat ze gewoon geen idee hebben hoe ze dat zouden moeten doen. Hier zou nog onderzoek naar gedaan kunnen worden. De overige 26% van de hulpverleners die geen gebruik maakt van een methode, wil ook geen gebruik gaan maken van een methode. 38% van deze laatste groep hulpverleners staat dan ook negatief tegenover hulpverlening via internet. Uit de resultaten (hoofdstuk één) blijkt dat hulpverleners die geen methode gebruiken en niet willen gebruiken, geholpen kunnen worden met informatie om hun attitude te veranderen. In de meeste gevallen is het zo, dat wanneer hulpverleners niet over de informatie beschikken, zij het nut niet inzien van deze manier van hulpverlenen. De 62% van de hulpverleners die geen gebruik maken van een methode en dit ook niet willen maar wel positief staan tegen over de methode kunnen wellicht geholpen worden met informatie over het belang van doorsturen naar een internethulpverlener. Het kan zijn dat deze methode niet past bij de mogelijkheden van de hulpverlener, maar dat zij wel het belang zien van doorverwijzen naar een collega of instantie die de cliënt deze methode wel kan bieden. 2.4 Ontwikkelingen op de Gereformeerde Hogeschool Wanneer we kijken naar de ontwikkelingen op de Gereformeerde Hogeschool zien we dat de opleiding tot maatschappelijk werker geen specifieke modules aanbiedt waarin de invloed van ICT, hulpverlening via internet of innovatiegerichtheid naar voren komt. Wel is er een leerlijn binnen de vierjarige opleiding die uiting wil geven aan de verantwoordelijkheid van de maatschappelijk werker een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van nieuwe kennis, de methodiek en het beroep in de brede zin van het woord. Maar dit lijkt, wat ICT betreft, weinig uit de verf te komen. Dit is verbazingwekkend omdat ICT een grote rol speelt in de maatschappij en het ook geen voorbijgaande hype is. Er zijn wel een aantal modules waarin de invloed van ICT, hulpverlening via internet of innovatiegerichtheid naar voren zouden kunnen komen, zie hiervoor de aanbevelingen. Daarnaast wordt hulpverlening via internet, zoals al eerder genoemd, tien jaar gebruikt en blijkt het erg effectief en efficiënt te zijn. Er zijn een aantal modules waarin dit specifiek naar voren gebracht zou kunnen worden, zie hiervoor ook de aanbevelingen. Binnen het schoolgebouw is de techniek echter wel goed vertegenwoordigd. Er zijn voldoende snelle computers en daarnaast zijn er ook Smartboards en beamers waarvan gebruik kan worden gemaakt. De mogelijkheden zijn er dus al, alleen dient het – naast het huidige gebruik – ook op een andere manier benut te worden, door bijvoorbeeld blended learning. Wijngaards stelt dat ICT moet aansluiten bij het onderwijs en niet andersom. 2.5 Innovatief en creatief zijn Dus hoewel de school wel een leerlijn heeft met de bedoeling de innovatieve verantwoordelijkheid van de maatschappelijk werker aan te stippen en te verduidelijken, is er weinig te merken van een innovatieve houding ten opzichte van ICT. Steyaert leert ons dat er bij elke nieuwe trend gekeken moet worden naar wat het oplevert en hoe de hulpverlener hiermee de kwetsbare burger kan helpen. Als ICT de mogelijkheid geeft, of zelfs meer mogelijkheden kan bieden om als hulpverlener beter aan te sluiten bij de cliënt, moet men dit aanpakken. Ook Schalken stelt dit. Hij geeft aan dat het belangrijk is dat de cliënt een keus moet hebben welke hulpverlening hij wil ontvangen. Dit wil zeggen dat hij moet kunnen kiezen tussen hulpverlening via internet of via face to face contact. Dat betekent dus niet dat ICT bestaande systemen geheel zou moeten vervangen. In tegendeel. Wij zijn er van overtuigd dat het onderwijs ICT kan gebruiken als een middel om het onderwijs nog beter te maken. Maar het gaat verder, het gaat erom dat we méér willen. De GH zal zich niet moeten laten leiden door de technologie,
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
36
GH geleidelijk digitaal
maar door de didactiek, dat wil zeggen: door een onderwijskundige visie. Op basis daarvan kan gekeken worden welke technologie daarbij hoort, en niet omgekeerd. ICT is één van de hulpmiddelen om nieuwe vormen van leren en onderwijzen uit te proberen. Hierbij wordt het vaak mogelijk dat studenten zelfstandiger kunnen werken en bovendien mee kunnen doen de vorm van het onderwijsleerproces te bepalen. Daarbij is het van wezenlijk belang, dat men beseft dat ieder proces zijn eigen tempo volgt. Het moet in samenspraak zijn met alle betrokkenen. Het proces heeft zijn tijd nodig, maar is in zichzelf een onmisbare stap op weg naar een innovatieve grondhouding, zowel voor de coördinatoren als voor de docent en student. Een goede begeleiding is echter wel noodzakelijk. De coördinatoren kunnen de docenten niet aan hun lot overlaten, en zo kunnen docenten dat ook niet doen bij studenten, maar dienen ze de docenten en studenten langzaamaan voor te bereiden op en te begeleiden in het zelfstandig werken. Zijn studenten ook creatief genoeg om ook aan de slag te gaan met deze nieuwe ontwikkelingen? Wij zijn van mening dat zij het nodig hebben in de opleiding een grondhouding te ontwikkelen van creativiteit. Met creatief bedoelen we dat ze voortdurend op zoek zijn naar nieuwe toepassingen en mogelijkheden die aansluiten bij de cliënt. Schalken, Steyaert en Wijngaards zijn alle drie van mening dat door het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces, wordt de creativiteit van de student ook vergroot. Dit zal in het onderwijs meer aanwezig moeten zijn, maar dit zal niet ontwikkeld kunnen worden door alleen maar een vak, het zal juist in de hele opleiding vertegenwoordigd moeten zijn. 2.6 Affiniteitontwikkeling bij studenten Om veranderingen door te kunnen voeren in het onderwijs is het belangrijk dat studenten affiniteit hebben met het onderwerp. Van de 130 studenten waren er 121 (93%) van mening dat affiniteit (met betrekking tot hulpverlening via internet) te stimuleren valt. Ze noemen daarbij dat interessante, leuke en informatieve colleges kunnen helpen dit te ontwikkelen. Wij gaan er echter van uit dat docenten altijd deze intentie hebben met hun lessen. In deze lessen zou vooral veel informatie moeten worden gegeven over de effectiviteit, de voordelen, nadelen en de doelgroepen waarop hulpverlening via internet of een andere innovatie zich richt. Tevens verwachten de studenten dat er enthousiasme komt wanneer er praktische lessen gegeven worden waarin zij zelf kunnen ondervinden wat deze innovatie inhoudt. De studenten denken dat, wanneer ze op deze manier met een nieuwe innovatie geconfronteerd worden, ze er makkelijker affiniteit mee zullen voelen. Steyaert zegt ook dat mensen het zelf moeten ervaren, willen ze affiniteit krijgen met een vernieuwing. Ook Schalken heeft gemerkt dat mensen met regelmaat geen affiniteit hebben met vernieuwingen zoals hulpverlening via internet. Wanneer mensen er echter meer informatie over krijgen en ermee gaan oefenen, nemen de weerstanden vaak af. Wijngaards stelt dat leerlingen en studenten in het onderwijs altijd centraal horen te staan. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor eigen leren komen voorop, maar vragen natuurlijk om een goede en stimulerende begeleiding. Ook afwisseling leidt vaak tot meer motivatie en betrokkenheid. Blended learning kan hierbij een goede manier zijn. Uit de enquête onder hulpverleners en studenten kan geconcludeerd worden dat bekendheid met het onderwerp veelal een positieve mening bewerkstelligd. 2.7 Verandering in het onderwijssysteem De vraag is of er iets moet veranderen binnen het onderwijssysteem. Geconcludeerd kan worden dat er zeker iets moet veranderen. Dit is ten eerste zo omdat het belangrijk is bezig te zijn met nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. Ten tweede verandert er veel door de invloed van ICT. Het is daarom belangrijk op de hoogte te zijn van deze nieuwe ontwikkelingen. Tevens is meer dan 50% van de docenten van de Gereformeerde Hogeschool van mening dat de school haar leerlingen MW&D niet voldoende voorbereidt op het vlak van ICT, hulpverlening via internet of innovatiegerichtheid . (Projectgroep Sociaal Digitaal, 2007) Ook blijkt uit resultaten van onderzoeken op verschillende sites bijvoorbeeld e-hulp.nl of kindertelefoon.nl dat de resultaten van internethulpverlening zeer positief zijn. Tot slot komt uit onze enquête naar voren dat zowel studenten als hulpverleners vinden dat ze onvoldoende informatie hebben gekregen binnen hun werk of opleiding over hulpverlening via internet. Aangegeven wordt dat, wanneer er een vak of cursus zou worden aangeboden, 42,9% van de hulpverleners dit vak absoluut zou volgen en dat 28,6% overweegt dit te zullen gaan volgen. Van de studenten zegt 41,5% het vak absoluut te zullen gaan volgen, en 42,3% overweegt het vak te zullen volgen wanneer het als keuzemodule aangeboden zou worden. Hieruit blijkt, dat de opleiding meer gericht zou moeten zijn op innovaties die de ICT met zich meebrengt. Al met al genoeg redenen om te zeggen dat er iets moet gebeuren binnen het onderwijssysteem om beginnende beroepsprofessionals goed aan te laten sluiten bij de behoeften en werkwijzen van het werkveld op het gebied van ICT.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
37
GH geleidelijk digitaal
2.8 Vertaling naar de opleiding Uit voorgaande blijkt dat de opleiding meer gericht zou moeten zijn op innovaties die door ICT aan de orde komen. Ook zou het goed zijn, wanneer de opleiding mensen een creatieve grondhouding meegeeft, zodat zij kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen die zich in de samenleving voordoen. Een creatieve houding leert men, door zelf te ontdekken en uit te proberen. Dit blijkt zowel uit de reacties van de hulpverleners en studenten, maar ook uit wat deskundigen op dit gebied zeggen (Schalken, 2008; Steyaert, 2008; Wijngaards, 2008). Hulpverleners en studenten willen graag meer informatie over innovaties. Er zijn vele manieren om dit concreet vorm te geven in het onderwijssysteem. De studenten en hulpverleners geven zelf vaak de voorkeur aan een combinatie van praktijk en theorie. Men wil veel informatie en ook zelf oefenen met een nieuwe werkwijze als internethulpverlening. Ook geeft men de voorkeur aan toetsing in een praktijksituatie bijvoorbeeld met een acteur of met een echte cliënt. Zie hiervoor ook de aanbevelingen. Verder is Schalken (2008) zoals al eerder aangehaald, van mening dat een radicale omslag niet te verwachten valt in de attitude ten opzichte van internethulpverlening. Wel is het goed kennis te hebben van dit onderwerp. Dit zou spelenderwijs gedaan kunnen worden, zodat studenten al in de opleiding hiermee te maken krijgen, en er een grondhouding gelegd wordt voor nieuwe ontwikkelingen die zich in de samenleving afspelen. Wijngaards (2008) benadrukt dat eLearning en Blended Learning een grote rol hierin kunnen spelen. Aan deze vormen van leren zitten zowel vele voordelen als ook een aantal nadelen, die we in paragraaf 1.7.2.3 van de resultaten hebben benoemd. Wij kunnen echter niet de afweging maken of deze voordelen voor de Gereformeerde Hogeschool, opwegen tegen de nadelen. Hierin zou eventueel een verder onderzoek kunnen worden gedaan, waarbij ook aandacht wordt besteedt aan de kwaliteit van het leren op deze manier. Verder is oefenen met bepaalde nieuwe vaardigheden of methodes belangrijk, zodat studenten een mening kunnen vormen over de ontwikkeling. (Schalken, 2008) 2.9 Samenvattend Algemeen kan gesteld worden dat de cliënt door ICT erg verandert. Hierdoor komt er een andere cliënt bij het maatschappelijk werk in de spreekkamer. De cliënt heeft vaak zelf al veel informatie gevonden (kennisdrager) en weet dus al wat hij mankeert, of denkt te weten wat hem mankeert. Veel zal hij in zijn eigen, informele circuit oplossen. Dit was vroeger vóór de komst van het internet al zo, maar door internet wordt de cliënt nog zelfstandiger. Dit is ook een goede ontwikkeling in het kader van de WMO. Daarbij komt dat burgers zich aan de ene kant steeds meer in hun eigen wereld terugtrekken, maar aan de andere kant juist contact zoeken met diegenen die dezelfde interesses delen. Het is de taak van hulpverleners de tendensen in de samenleving te volgen en hierop in te springen. Van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening wordt gevraagd studenten op te leiden die zo goed mogelijk bij de cliënt aansluiten. Kijkend naar het voorgaande dat er ingesprongen dient te worden op tendensen uit de samenleving, zou men de studenten dus moeten opleiden tot innovatiegerichte hulpverleners die gericht zijn op veranderingen door ICT in de samenleving en het werkveld.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
38
GH geleidelijk digitaal
Hoofdstuk 3 Aanbevelingen Vanuit voorgaand verslag willen we aanbevelingen doen op micro-, meso- en macroniveau. Hierdoor wordt duidelijk op welke vlakken er verandering zou moeten plaatsvinden. Op macroniveau doen we aanbevelingen naar de samenleving. Op mesoniveau worden naar het onderwijs aanbevelingen gedaan en op microniveau geven we aanbevelingen aan het werkveld. 3.1 Samenleving Aanbeveling 1 Er moet meer aandacht worden besteed aan de bewustwording rond privacyschending via ICT. Verantwoording We brachten in de resultaten al enige malen naar voren dat er steeds rekening gehouden dient te worden met privacy. Dit is een taak van de hulpverlener wanneer hij cliënten helpt met of doorverwijst naar een ICTtoepassing, maar het is een kwestie die iedereen aangaat en dus is het ook een taak van de overheid. Hustinx, Europees toezichthouder gegevensbescherming, (2008) stelt dat Nederlanders naïef zijn in het omgaan met hun privacy via internet. Men staat er niet bij stil dat de gegevens die men op internet zet, niet alleen door de vrienden en bekenden wordt gelezen, maar dat iedereen ze kan gebruiken. Vaak zijn mensen zich niet bewust van de mogelijke gevolgen en soms kan het ze ook niet schelen. Hustinx verwacht dat veel mensen anders met internet om zouden gaan wanneer ze zich meer bewust zouden zijn van de nadelen. Hij is dan ook een groot voorstander van een campagne van de overheid, zodat mensen bewuster gebruik gaan maken van het internet. Aanbeveling 2 De visitatiecommissie, die ingesteld is om het lesprogramma te controleren, zal er op moeten toezien dat er aandacht is voor de actuele veranderingen in de samenleving. Verantwoording Tot nu toe is er geen aanbeveling van de visitatiecommissie gedaan naar de Gereformeerde Hogeschool over de inhoud van het curriculum ten aanzien van het innovatief denken, internethulpverlening en de steeds veranderende cliënt. Terwijl één van de eisen van dit kwaliteitsonderzoek is dat de hogeschool actueel onderwijs levert. Door de steeds grotere invloed van ICT en de gevolgen hiervan is het noodzakelijk hier in het curriculum aandacht aan te schenken, dit is immers een actueel onderwerp. Tot op heden is dit niet terug te vinden in het curriculum van de Gereformeerde Hogeschool terwijl de opleiding maatschappelijk werk van de Gereformeerde Hogeschool wel in de top drie staat van meest aanbevolen hogeschool voor de opleiding MW&D. Vanuit de visitatiecommissie had al eerder duidelijk moeten zijn dat deze tekorten er waren.
3.2 Onderwijs Aanbeveling 3 Een programma aanbieden voor studenten van de opleiding MW&D waarin innovaties als hulpverlening via internet een plaats krijgen, zodat zij een grondhouding aanleren die creatief en innovatief is. Verantwoording Om aan te kunnen sluiten bij de cliënt die je als beginnende maatschappelijk werker tegen zult komen, is het belangrijk dat men open staat voor steeds nieuwe ideeën en mogelijkheden. Het is van belang aandacht te schenken aan de veranderende samenleving. Dit vraagt een innovatieve houding, die echter niet vanzelf wordt ontwikkeld. Daarom is het belangrijk hier aandacht aan te schenken in de opleiding. Niet specifiek in een vak, maar iets dat door de hele opleiding heen als grondhouding ontwikkeld wordt. Zodat een innovatieve en creatieve houding iets wordt dat vanzelfsprekend hoort bij een maatschappelijk werker. Daarbij bevelen wij aan om studenten voor te bereiden op cliënten die mondiger zijn geworden doordat ze informatie kunnen opzoeken op het internet. Daarnaast is het volgens Schalken zo, dat oefenen met nieuwe dingen zoals hulpverlening via internet in de opleiding een goed beeld geeft van wat deze methodiek inhoudt en eventuele
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
39
GH geleidelijk digitaal
weerstanden wegkan nemen. Maar niet alleen Schalken heeft deze mening, ook uit de resultaten van de enquête onder hulpverleners en studenten kwam naar voren dat men door zelfstandig te oefenen en dingen uit te proberen creatiever wordt en deze houding kan ontwikkelen. Ook Wijngaards en Steyaert bevestigen dit.
Aanbeveling 4 Om verandering in de manier van werken te brengen is het noodzakelijk alle docenten van de opleiding MW&D te betrekken bij dit veranderingsproces en hen te informeren en te laten oefenen over en met de mogelijkheden en gevolgen van ICT. Verantwoording Om verandering te brengen in het aanbod van de mogelijkheden is het belangrijk dat dit gebeurt in samenspraak met alle betrokkenen. Wanneer de Gereformeerde Hogeschool zou willen veranderen is het belangrijk dat iedereen erbij betrokken wordt, en dat iedereen weet wat de inhoud van de veranderingen zijn. Het helpt niet om van alles te bedenken en mensen dit op te gaan leggen. Wanneer er veranderingen met betrekking tot ICT zullen plaatsvinden is het belangrijk te beginnen met het geven van informatie. Deze voorbereiding is van cruciaal belang om samen verder te komen, en om samen innovatief te zijn. Daarnaast is het belangrijk men ermee te laten oefenen, zodat men zich een goede mening kan vormen over de mogelijkheden en gevolgen van ICT.
Aanbeveling 5 Internethulpverlening moet een plek krijgen binnen het curriculum van de Gereformeerde Hogeschool. Verantwoording Internethulpverlening is steeds meer in opkomst, dit zeggen verschillende – eerder genoemde – bronnen en deskundigen en binnen de opleiding is hier geen vak aan gewijd. Toch zeggen redelijk veel studenten (en ook hulpverleners) het vak te zullen volgen wanneer het aangeboden wordt. Er is dus wel vraag naar. Daarnaast heeft deze methode zijn effectiviteit en efficiëntie laten zien. Tussen het keur aan methodes dat wij onderwezen krijgen op de opleiding, is dit een goede toevoeging. De student kan dan uiteindelijk zelf een keuze maken hoe hij zich hiertoe verhoudt. Verschillende deskundigen en ook de respondenten van de enquête brengen naar voren dat het een zelfstandige uitvoer en hierdoor ook een creatieve houding ontwikkelt. Uitwerking Hier onder geven we een aantal manieren hoe hulpverlening via internet in de opleiding tot maatschappelijk werker eruit zouden kunnen komen te zien. Aangezien dit in onderling overleg met de betrokkenen tot stand dient te komen, is het geen volledige uitwerking. Zodat de informatie die verkregen is vanuit de enquêtes onder hulpverleners en studenten goed tot zijn recht kan komen, willen we u deze hierbij toereiken. Dit zijn echter suggesties. Voorbereiding E-hulp geeft trainingen aan hulpverleners over hulpverlening via internet. Deze training kan ook gebruikt worden voor scholen. Daarom kan de Gereformeerde Hogeschool hulp in schakelen van E-hulp, zij vinden het belangrijk dat studenten bezig zijn een innovatieve houding te ontwikkelen, dus zij staan open voor samenwerking. Internethulpverlening zou spelenderwijs ingevoerd kunnen worden in bijvoorbeeld het contact tussen studenten en leerkrachten. Ook kunnen studenten kunnen vrijwilligerswerk doen bij een instelling die werkt met internet hulpverlening Verder zou het zou goed zijn om in het studielandschap informatie aanwezig te laten zijn over digitale ontwikkelingen met betrekking tot de samenleving. Zo kunnen studenten ook verschillen bekijken met de veranderingen na een aantal jaren. Hierdoor leren ze direct wat nieuwe ontwikkelingen zijn. Daarnaast is het goed om voorbeelden laten zien van de veranderingen in het werkveld en de studenten hiermee confronteren bijvoorbeeld in een themaweek. Zodat het praktisch wordt.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
40
GH geleidelijk digitaal
Tevens geven de studenten aan dat ze zowel de positieve als de negatieve kanten van hulpverlening te weten willen komen. Ook willen ze uitkomsten van onderzoeken zien, zodat ze weten wat effectief is. Inhoud colleges Uit de enquête die wij hebben gehouden onder hulpverleners en studenten kan geconcludeerd worden dat bekendheid met het onderwerp hulpverlening via internet of de invloed van ICT tevens een positieve mening bewerkstelligd. Om studenten bekend te maken met internethulpverlening of de invloed van ICT is het belangrijk om dat in colleges naar voren te brengen. Dit zou kunnen gebeuren bij de volgende lessen:
Actualiteitencolleges. Dit zijn colleges waarin direct wordt ingespeeld op actualiteiten rond hulpverlening en maatschappij. Themaweken aangeboden aan de eerstejaars. In deze module wordt per periode aan één speciaal thema aandacht besteed. Werkveldoriëntatie In deze module wordt aandacht geschonken aan de verschillende werkvelden binnen het maatschappelijk werk. Geschiedenis van de hulpverlening. Hierin zou meteen een stap gemaakt kunnen worden naar de toekomst van hulpverlening. Want, zoals elke maatschappelijk werker zou moeten weten, is alleen naar het verleden kijken niet heilzaam, maar moet er tevens naar de toekomst gekeken worden. Samenlevingsopbouw. Deze module bekijkt de samenleving. ‘Samenlevingsopbouw is actief op verschillende terreinen, zoals: wonen, welzijn, gezondheid, integratie, veiligheid en leefbaarheid. Op elk van deze terreinen verandert er veel. Hierbij kan ICT een helpende rol spelen, zie voor voorbeelden Buurtlink.nl, computerwijk.nl of bouwenaanburgerschap.nl. Sociologie van stad en buurt. ook hierbij kan ICT een helpende rol spelen.
Toetsing van het vak internethulpverlening De studenten en hulpverleners geven aan dat zij het liefst door middel van een praktijktoets getoetst zouden willen worden. Overige aanbevelingen hoe getoetst zou kunnen worden zijn: Een dagdeel meelopen met hulpverleners die van deze vorm van hulpverlening gebruik maken. De student een reactie en een stappen- of actieplan laten schrijven op een ontvangen mail van een cliënt. Een aantal cases toetsen in gesprek met leerlingen Een praktijktentamen met een ervaren emailhulpverlener, die weet waar de valkuilen liggen. Op internet een echte casus met een echte cliënt begeleiden Een beoordeling schrijven over een praktijksituatie waarin met internethulpverlening wordt gewerkt. De punten die beschreven/beoordeeld moeten worden, moeten van te voren door de opleiding worden opgesteld.
3.3 Werkveld Aanbeveling 5 Hulpverleners zullen geïnformeerd moeten worden over de gevolgen van ICT waar de cliënt mee te maken heeft en het belang van innovatief denken. Verantwoording Uit de enquêtes blijkt dat hulpverleners wel willen werken met hulpverlening via internet maar dat ze niet de mogelijkheid zien hiermee aan de slag te gaan. Ze weten niet waar ze moeten beginnen en welke mogelijkheden ze kunnen gebruiken. Daarom is het belangrijk dat zij informatie toegereikt krijgen om internet als hulpmiddel te gebruiken in de hulpverlening. Uitwerking: ICT is op meerdere manieren te gebruiken. Mogelijkheden van ICT in de hulpverlening zijn internetbehandeling (als maatschappelijk werk online, kindertelefoon en alcoholdebaas.nl) zelfhulpgroepen (fora), lotgenotengroepen, verhalensites, chatboxen, voorlichting, testen, webcams, buurtsites enzovoort. Waar men vroeger de cliënt bijvoorbeeld een boek of een gespreksgroep, aan zouden raden, kan men nu internetsites aanraden met bruikbare informatie of mensen doorverwijzen naar een forum voor lotgenoten.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
41
GH geleidelijk digitaal
3.4 Tot slot Met deze vijf aanbevelingen hopen wij richting te geven tot verbetering van de opleiding die onze toekomstige collega’s kunnen gaan volgen. Wanneer deze aanbevelingen zullen worden opgepakt en worden uitgevoerd zal er beter kunnen worden aangesloten bij de hulpvraag van de cliënt. Deze aanbevelingen zullen grote veranderingen met zich meebrengen. Daarom willen we u op het hart drukken deze verandering met de juiste mensen en altijd in samenspraak met elkaar, te gaan uitvoeren, waardoor deze, naar onze mening noodzakelijke, veranderingen tot zijn recht komen. We wensen u veel succes!
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
42
GH geleidelijk digitaal
Hoofdstuk 4 Evaluatie en validiteit 4.1 Het onderzoek In oktober 2007 zijn wij begonnen met dit onderzoek. We hadden geen idee wat ons te wachten stond, maar na een aantal gesprekken met onze opdrachtgever hadden wij het doel van ons onderzoek duidelijk. Namelijk een antwoord geven op de vraag wat er moet gebeuren binnen het onderwijs van de opleiding Maatschappelijk Werk van de Gereformeerde Hogeschool om beginnende beroepsprofessionals goed aan te laten sluiten bij de behoeften van de cliënten, het werkveld en de samenleving op het gebied van ICT? Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden hebben we een uitgebreide literatuurstudie gedaan, enquêtes gehouden en hebben we veel gereisd om deskundigen te interviewen. Ondanks dat het onderzoek ons veel tijd, en energie heeft gekost hebben we veel geleerd over het onderwerp, en ook veel plezier gehad. De samenwerking tussen ons verliep uitstekend. We vullen elkaar zeer goed aan, en dat is ons onderzoek zeker ten goede gekomen. In het volgende gedeelte kunt u de opzet, de uitvoering en de betrouwbaarheid en validiteit van ons onderzoek lezen. Tot slot doen we ook nog aanbevelingen voor een volgend onderzoek. 4.2 De opzet De opzet van het onderzoek is als volgt - Een onderzoek naar een aantal visies op de toekomst van ICT en de invloed hiervan op de samenleving. - Een onderzoek naar hoe het werkveld zich verhoudt tot de ontwikkelingen op het terrein van ICT - Een onderzoek naar hoe studenten van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van de Gereformeerde Hogeschool zich bewust kunnen worden van de onder invloed van ICT zich veranderende samenleving; hoe ze daarin geschoold kunnen worden en hoe er bij hen een toekomstgerichte houding ontwikkeld kan worden, zodat ze instaat zijn methoden te gebruiken die inspelen op deze veranderingen. - Aanbevelingen aan de opleiding MWD hoe bovenstaande kan worden vormgegeven in het aanbod van onderwijs. 4.3 Betrouwbaarheid en validiteit In de inleiding staat vermeld welke onderzoeksmethoden wij hebben gebruikt. In deze paragraaf bespreken we de validiteit van de resultaten. De literatuurstudie is breed opgezet, hierdoor is informatie van elke mogelijke kant geprobeerd te vinden en te verwerken in dit verslag. Bij het vinden van de informatie hebben we gelet op de datum en de schrijver en ook of de bron zuiver is of niet. Ook iets wat voortkomt vanuit het interview met de heer Steyaert. Wanneer informatie niet geheel betrouwbaar was, of we dat niet met zekerheid konden zeggen, hebben we het geschrapt of wel benoemd in ons verslag, maar dan als een mening die in de samenleving speelt. Hierdoor kan gesteld worden dat de informatie vanuit literatuur valide is en een goed beeld geeft van de mening van deskundigen. Zoals hiervoor al weergegeven, zijn de geïnterviewden deskundig op verschillende gebieden binnen het vlak ‘ICT en Samenleving’. (zie ook bijlage A) Zij bekleden een hoge functie en publiceren hun gedachten. Ze worden ook door velen gezien als vooraanstaand op dit gebied. Hierdoor kan gesteld worden dat de informatie, verkregen uit de interviews, valide is. In het verslag hebben we ook steeds vermeld van wie welke uitspraak is. Dit ook om de validiteit te vergroten. Omdat slechts 130 studenten hebben gereageerd zou verwacht kunnen worden dat de resultaten niet geheel algemeen geldend zijn voor alle hogescholen in Nederland. Wel geeft het ons inziens een goed beeld van de meningen die er zijn. We verwachten dat, wanneer het onderzoek zou worden voortgezet en meer studenten zouden reageren, de verdeling ongeveer hetzelfde zou zijn. We hebben echter maar van studenten van vijf Hogescholen een reactie gehad. De resultaten uit dit onderzoek kunnen dus alleen op deze vijf scholen betrokken worden. 77 hulpverleners hebben gereageerd. Hieruit kunnen we een conclusie trekken hoe de meningen in het werkveld verdeeld zijn. We hebben van elke mening een heel aantal reacties en dit verteld ons dat elke groep aan bod komt. Hieruit kan gesteld worden dat ook deze informatie valide is. Een vraag die verder nog gesteld kan worden is, of de resultaten uit de enquêtes wel valide zijn, aangezien de enquêtes gehouden zijn via het internet. Hierdoor zouden hulpverleners en studenten die geen gebruik maken van het internet, buiten gesloten kunnen worden.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
43
GH geleidelijk digitaal
4.4 Aanbevelingen voor volgend onderzoek De student formuleert leervragen voor een volgend onderzoek. - Ook schriftelijke enquêtes uitvoeren om de hulpverleners en cliënten die geen affiniteit hebben met computers, te kunnen bereiken en de betrouwbaarheid van de gegevens verder kunnen - Er zou verder onderzoek gedaan kunnen worden, hoe hulpverleners het feit dat cliënten steeds meer kennisdrager worden, ervaren. - Er kunnen meer oorzaken zijn dat hulpverleners niet innovatief of creatief genoeg zijn. - Wij kunnen geen afweging maken of de voordelen van eLearning en blended learning voor de Gereformeerde Hogeschool opwegen tegen de nadelen. Hierin zou eventueel een verder onderzoek kunnen worden gedaan, waarbij ook aandacht wordt besteedt aan de kwaliteit van het leren op deze manier.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
44
GH geleidelijk digitaal
Hoofdstuk 5 Literatuurlijst Alcoholdebaas.nl, (2007). www.alcoholdebaas.nl ANP. (2008, 9 januari). Politie zet filmpje op YouTube. Metro. ANP. (2008, 11 februari). Internetdokter populairder. Metro. Beld, H. van den (2008). http://www.twynstraguddeblog.nl/hugovandenbeld/domotica_en_ict/index.html (bekeken, 11 mei 2008) Brenninkmeijer e.a. (2007). Van de drank via alcoholdebaas.nl. Sozio®,vakblad voor sociale en pedagogische beroepen, nr. 78, 34-39 CBS (2007). ICT gebruik van personen naar persoonskenmerken, http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71098ned&HD=080411-1000, bekeken: 14-04-2008 Dolhain, M. (2008). Ziekmelden via internet dringt verzuim terug. DAGkrant 31 maart 2008. E-hulp.nl (2007). www.e-hulp.nl E-hulp.nl (2007-1). Internet verslaat therapeut. http://www.ehulp.nl/nieuws/Internet_verslaat_therapeut/199 (14-04-08) E-hulp (2007-2). Chat Kindertelefoon nog effectiever dan telefoon. http//www.ehulp.nl/nieuws/Chat_Kindertelefoon_nog_effectiever_dan_telefoon/1 (14-04-08) Hustinx, P. (2008). Nederlanders naïef in privacy internet. Europese privacywaakhond waarschuwt voor gevaren Hyves en Facebook. Dagblad De Pers, 15 mei 2008 ISCB-Karthuizer, (2007). De sociale kracht van interactieve media. 2007-2017. Onderweg verbonden. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. Japenga (2007). Modulehandleiding Samenlevingsopbouw. Zwolle: Gereformeerde Hogeschool. Kindertelefoon.nl, (2007). www.kindertelefoon.nl Kreek, M. de (2008). Interview met Bonthuis, A.W., Snel S.G. & Veluwenkamp, W. 22 februari 2008, Amsterdam. Kremers, M. (2000). Internet – de gebruikers. Maatwerk, nr.4 Pag. 8,9 Landelijk opleidingsprofiel MWD, (1998). Lange, A. e.a. (2005). Serie onderzoek en psychotherapie: Interapy. Diagnostiek en geprotocolleerde behandeling welomschreven stoornissen via internet. Tijdschrift voor Psychotherapie, nr 31, 355-376 Lieshout, H., van, Hesemans, L. & Maarel, J., van der (2002). Ict in de sociale sector een agenda voor de toekomst. Eindhoven, Fontys Hogescholen. Mastenbroek, E. (2005). Hulp via internet maakt zorg toegankelijker. http://www.ehulp.nl/archief/Hulp_via_internet_maakt_zorg_toegankelijker./100 (17-04-08) NVMW. (2007). http://www.nvmw.nl/index.php?p=49349 Projectgroep Sociaal Digitaal. (2007). Eindrapport afstudeerproject Sociaal Digitaal. Ongepubliceerd manuscript. Gereformeerde Hogeschool, Zwolle Ronteltap, F. (2007) Over 'blended learning' en een broodje gezond. Te lezen via : http://www.unimaas.nl/publicatie/2007/pub1/blended_learning.htm (15-05-2008) Saan, H. (2001). Meer verstand van implementeren. Tijdschrift gezondheidsvoorlichting (TGV) Jaargang 18, nummer 3. In PDF bestand, via: www.nigz.nl/inc/pdf.cfm?pad=misc&pdf=tgv%203%20april%202001%20Hans_Saan.pdf Schalken, F. (2005). Hulp via internet maakt zorg toegankelijker. http://www.ehulp.nl/archief/Hulp_via_internet_maakt_zorg_toegankelijker./100 (17-04-2008) Schalken, F. (2008). Interview met Bonthuis, A.W. & Snel, S.G. 18 maart 2008, Amsterdam. Schermer, A.K.F. (1991). Implementatie van een onderwijsvernieuwing. Amsterdam: Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, CPS en KPC. Sluiter, S. (1997). Signalering in het maatschappelijk werk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Stentor, (2008, 15 mei). Meeste bedrijven hebben geen noodplan bij computerstoringen. De Stentor, pp 10 Steyaert, J. (2003). Je chat met de hele wereld, maar kent je buurman niet meer. ICT en samenleving, jaarboek 2003 (pp.47-68). Boom. Eindhoven: Fontys Hogescholen. Steyaert, J. (2004). Esc@pe... als je wereld kleiner wordt. Eindhoven: Fontys Hogescholen. Steyeart, J. (2006). Jaarboek ICT en samenleving 2006. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Steyaert, J. (2007). ‘Sociaal werkers zijn beslist niet antitechnologie.’ Sozio®,vakblad voor sociale en pedagogische beroepen, nr. 78, 6-9 Steyaert, J. & De Haan, J. (2007). Jaarboek ICT en samenleving, Gewoon Digitaal. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Steyaert, J. (2008). Interview met Snel, S.G. en Veluwenkamp, W. 20 maart 2008, Eindhoven. Struik, E. (2008) Invloeden van PC en TV. Dé weekkrant. 2 april 2008, pp 21
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
45
GH geleidelijk digitaal
Tegenlicht (2007) Uitzending van de VPRO oktober 2007. Te bekijken op Youtube via de volgende link : http://nl.youtube.com/watch?v=uYNebnS_u_E Tomesen, R. (2008, 22 februari). Techfashion koppelt Hyves en weblog aan kleding. Dagblad De Pers, pp 10 Trimbos.nl (2005). http://www.trimbos.nl/default14481.html?date=1&back=1 (14-04-2008) Trimbos Instituut (2007). Artikel naar aanleiding van onderzoek van H. Riper, F. Smit, R van der Zanden, B. Conijn, J Kramer en K. Mutsaers. http://www.trimbos.nl/default20473.html (18-01-2008) Universiteit Twente (1996) Met schoolbord en krijtje weet de docent waar hij aan toe is. http://www.utnieuws.utwente.nl/new/?artikel_id=43210 (15-05-2008) Veerman, A. & Kirschner, P. (2007). Het misverstand Multitasking. http://elearning.surf.nl/elearning/artikelen/4329 (15 -05-2008) Vosslamber (2007). Modulehandleiding Informatievaardigheden. Zwolle: Gereformeerde Hogeschool. Vuurboom, Dijkman & Gorissen (2007). Modulehandleiding Werkveldoriëntatie. Zwolle: Gereformeerde Hogeschool. Welmers (2005). Modulehandleiding Themaweken. Zwolle: Gereformeerde Hogeschool. Westrik (2007). Modulehandleiding Sociologie van stad en buurt. Zwolle: Gereformeerde Hogeschool. Westrik & Welmers (2005). Modulehandleiding Actualiteitencolleges. Zwolle: Gereformeerde Hogeschool. Wijngaards, G. (2005). Ken de student. http://www.indora.nl/mambo/images/stories/Downloads/ ict%20onderzoek%20ict-gebruik%20studenten%20inholland%202005.pdf (21-12-2007) Wijngaards, G. (2008). Interview met Bonthuis, A.W., Snel, S.G. & Veluwenkamp, W. 15 februari 2008, Nijmegen. www.e-learning.nl (2007) http://www.e-learning.nl/subpage.aspx?l1=4&l2=10
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
46
GH geleidelijk digitaal
Nawoord De voltooiing van dit onderzoek biedt ons de gelegenheid de personen die bijgedragen hebben aan het tot stand komen, te bedanken.
In het bijzonder willen we eerst onze dank uitspreken naar de deskundigen die we hebben geïnterviewd. Zij hebben hun visies met ons gedeeld. Ondanks dat niet alles in ons verslag kan worden genoemd, hebben we veel geleerd van wat zij ons hebben verteld. Mike de Kreek, Guus Wijngaards, Jan Steyaert en Frank Schalken Bedankt dat jullie de kennis die jullie bezitten met ons hebben willen delen.
Ten tweede willen we alle studenten en hulpverleners die hebben meegewerkt aan ons onderzoek van harte bedanken. Mede door jullie toedoen, hebben we een beeld gekregen van hoe de gemiddelde hulpverlener en student denkt over het onderzochte onderwerp. Zo hebben wij een beeld kunnen schetsen zodat de opleiding tot maatschappelijk werker verbeterd kan worden.
Verder willen wij onze opdrachtgever Jan Vuurboom bedanken. Mede door jou toedoen, Jan, hebben wij dit onderzoek mogen verrichten. Jouw idee om dit onderwerp binnen de Gereformeerde Hogeschool uit te laten voeren was naar ons idee erg zinvol. We hopen dan ook dat je veel hebt aan onze aanbevelingen en dat de opleiding daarvan mag profiteren.
Ook onze projectcoach Ieke Haarsma krijgt hier een plaats. We willen je bedanken voor de bijdrage die jij aan dit onderzoek hebt geleverd. Je hebt een groot vermogen om kritisch en analytisch te kijken. Dit was zeer goed voor ons, zodat we zelf ook kritisch bleven kijken naar datgene waar we mee bezig waren. Bedankt hiervoor. En last but not least willen we natuurlijk onze naaste familie en vrienden bedanken voor hun steun. Mensen, wat zijn wij de laatste weken door een moeilijke tijd gegaan! Dank jullie wel voor het geduldig aanhoren van onze tirades, voor de vele peptalks en lieve woorden, en gewoon voor het feit dat jullie er zijn! Dankje, dankje, dankje!
Wij hopen dat middels dit onderzoek de kwaliteit van de opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening aan de gereformeerde hogeschool nog beter zal worden. Zodat ook in de toekomst, de studenten van de Gereformeerde Hogeschool goede hulpverleners zullen worden, waarvan de cliënt kan profiteren.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
47
GH geleidelijk digitaal
Bijlage A: Informatie over de geïnterviewde deskundigen
Jan Steyaert is lector Sociale infrastructuur en Technologie aan de Fontys Hogeschool Sociale Studies in Eindhoven en research fellow aan de University of Bath in Engeland. Zijn werkterrein beslaat onderzoeksen ontwikkelactiviteiten in verband met de relatie tussen technologie en de sociale kwaliteit van de samenleving, alsook technologietoepassingen in de sector zorg & welzijn. Projecten worden uitgevoerd voor hulpverleningsorganisaties, lokale en nationale overheden en de Europese Unie. Frank Schalken, directeur E-hulp.nl heeft als marketeer en socioloog vele veranderingen geïmplementeerd op het gebied van cliëntbenadering, ICT en Maatschappelijk Ondernemen. Een groot gedeelte van zijn ervaring deed hij op in de geestelijke gezondheidszorg en welzijn. Voor Pentascope richtte hij een implementatiefonds op voor ideële organisaties. Als vrijwilliger was Frank jarenlang werkzaam bij de Kindertelefoon. In 2000 nam hij het initiatief tot online hulp bij de Kindertelefoon. Het project Chatten met de Kindertelefoon werd in 2003 door de stichting Nederland Kennisland uitgeroepen tot meest vernieuwende en maatschappelijk relevante project op internetgebied in Nederland. Guus Wijngaards studeerde Nederlandse taal en letteren aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen en promoveerde aldaar tot doctor in de letteren. Hij werkte onder meer als docent, journalist, secretarisgeneraal van de European Association of Teachers (AEDE) en manager van diverse Europese ICT-in-hetonderwijs- projecten. Vervolgens werd hij benoemd tot adjunct-directeur van European Schoolnet (EUN) te Brussel, een internationale organisatie van Europese ministeries van onderwijs die dient als platform voor de discussie over en de gezamenlijke realisering van vernieuwingen in het onderwijs. Sinds december 2003 is Wijngaards werkzaam als fulltime lector eLearning aan Hogeschool INHOLLAND. Hij kan ons meer vertellen over het gebruik van multimedia en het internet om de kwaliteit van het leren te verbeteren. Onder de term Blended Learning worden allerlei 'mixen' gevangen, zoals die van media, face-to-face onderwijs en afstandsonderwijs in de digitale omgeving, maar ook die van methoden en van soorten leerprocessen. Mike de Kreek studeerde Alfainformatica en is computerlinguïst. Hij is drie dagen per week programmaleider sociale toepassingen van ICT en nieuwe media bij het ISCB. Bij de afdeling Onderwijs, Research en Ontwikkeling (ORO) van de Hogeschool van Amsterdam houdt hij zich twee dagen per week bezig met ICT en onderwijs. Hij is docent en projectmanager aan Hogeschool van Amsterdam en hij kan ons informeren in sociale toepassingen van ICT in een Hogeschool.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
48
GH geleidelijk digitaal
Bijlage B: Het Edinburgh-scenario
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
49
GH geleidelijk digitaal
Bijlage C: Studentenenquête 1.
2. 3. 4. 5.
Geslacht: Man 1 Vrouw 2 Leeftijd: …………………………………………………………………………………………………………………………… Naam van je school: …………………………………………………………………………………………………………………………… Opleiding en richting: …………………………………………………………………………………………………………………………… Klas: □ Voltijd □ Deeltijd
6.
Leerjaar: □ 1 □ 2 □ 3 □ 4
7.
Was je al bekend met internethulpverlening? (één antwoord mogelijk) □ Ja, ik weet er vrij veel vanaf □ Ja, een beetje, ik heb er weleens over gelezen/gehoord. □ Nee
8.
Stelling: In de toekomst zal er meer hulp worden verleend via internet. □ Helemaal mee oneens □ Mee oneens □ Neutraal □ Mee eens □ Helemaal mee eens
9.
Zit dit onderwerp ook in het vakkenpakket dat op jouw opleiding aangeboden wordt (curriculum)? □ Ja □ Nee (ga naar vraag 13)
10. Wat is je beoordeling van het vak? Geef aan met het cijfer dat het beste past bij jouw mening) 1. 10 2. 8 3. 6 4. 4 5. 1
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
50
GH geleidelijk digitaal
11. Wat mis je in het vak? (Wat zou je meer willen?) ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… 12. Wat vind je goed aan het vak? ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… 13. Vind je dat je in je opleiding voldoende informatie krijgt over internethulpverlening om er een goed beeld van te krijgen? □ Ja (ga naar vraag 16) □ Nee 14. Zou je meer informatie willen over internethulpverlening? □ Ja (ga naar vraag 16) □ Nee 15. Waarin zou je meer informatie willen krijgen in de opleiding wat betreft internethulpverlening: (meerdere antwoorden mogelijk) □ De voordelen van internethulpverlening □ De nadelen van internethulpverlening □ De vaardigheden die je nodig bent om internethulpverlening te geven □ De valkuilen waarvoor je moet uitkijken wanneer je internethulpverlening geeft □ De doelgroepen die bereikt kunnen worden □ Anders, namelijk: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… 16. Stel: je zou les krijgen in “Internethulpverlening”, hoe zou jij willen dat dit vak eruit komt te zien? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Vooral praktijk □ Vooral theorie □ Anders, namelijk: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… 17. Hoe zou dit getoetst moeten worden om zoveel mogelijk leerwinst te kunnen behalen? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Een schriftelijk tentamen □ Een leer winst verslag □ Praktijktentamen met een acteur □ Anders, namelijk: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
51
GH geleidelijk digitaal
18. Wanneer het vak “Internethulpverlening” als keuzemodule aangeboden zou worden, zou jij dit volgen? (één antwoord mogelijk) □ Ja, want …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… □ Misschien, want (ga naar vraag 21) …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… □ Nee, want (ga naar vraag 21) …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 19. Hoe zou jij iemand kunnen overtuigen van het belang van dit vak? (ga verder met vraag 22) …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 20. Hoe zou jij overtuigd kunnen worden van het belang van dit vak? …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 21. Wat is je mening over digitale hulpverlening? (één antwoord mogelijk) □ Ik zie vooral voordelen in digitale hulpverlening, omdat …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… □ Ik zie vooral nadelen in digitale hulpverlening, omdat …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… □ Anders, namelijk: …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 22. Wij hebben als deelvraag: “Hoe ontwikkel je bij studenten affiniteit voor toekomstige veranderingen in de samenleving.” Wat zijn jouw ideeën hierover? …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Eventuele opmerkingen of suggesties voor het onderzoek? …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… Je kunt de ingevulde vragenlijst opsturen naar
[email protected] of je kunt op ‘versturen’ klikken onderaan deze lijst. (wanneer je de vragenlijst invult op de website) Bedankt voor het invullen van deze enquête. Met vriendelijke groet, Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
52
GH geleidelijk digitaal
Bijlage D: Enquête voor hulpverleners 1. 2. 3. 4.
Instelling: ……………………………………………………………………………………………………………………… Vestigingsplaats: ……………………………………………………………………………………………………………………… Functie: ……………………………………………………………………………………………………………………… Geslacht: □ Man □ Vrouw
5.
Leeftijd: …………………………………………………………………………………………………………….……… 6. Wat is uw hoogste afgeronde opleiding? (één antwoord is mogelijk) □ Geen □ Lager onderwijs/basisschool □ MULO/LBO/VBO/MAVO □ HBS/HAVO/VWO/MBO □ HBO □ Universiteit □ Anders, nl… 7.
Was u al bekend met internethulpverlening? (één antwoord mogelijk) □ Ja, ik weet er vrij veel vanaf □ Ja, een beetje, ik heb er weleens over gelezen/gehoord. □ Nee
8.
Stelling: In de toekomst zal er meer hulp worden verleend via internet. □ Helemaal mee oneens □ Mee oneens □ Neutraal □ Mee eens □ Helemaal mee eens
9.
Gebruikt u internet in de hulpverlening? (één antwoord mogelijk) □ Ja, vaak □ Ja, af en toe □ Nee (ga naar vraag 11)
10. Hoe gebruikt u internet in de hulpverlening? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Ik zoek informatie over problematieken op via het web. □ Ik communiceer via de mail intern met collega’s. □ Ik communiceer via de mail extern met instanties. □ Ik communiceer via de mail met cliënten. □ Ik maak gebruik van digitale hulpverlening (e-mail/chat consulten). □ Anders, namelijk: …………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
53
GH geleidelijk digitaal
11. Wordt er in uw instelling gebruik gemaakt van een methode die gericht is op internethulpverlening? □ Ja (ga naar vraag 14) □ Nee 12. Wat is de reden dat de instelling daar geen gebruik van maakt? …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 13. Zou u gebruik willen maken van deze methode? (Ga verder met vraag 18) □ Ja □ Nee 14. Hoe komt uw instelling aan de methode van werken met internethulpverlening? (meerdere antwoorden mogelijk) □ School □ Zelf ontwikkeld □ Rezet □ Anders, namelijk: …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 15. Wat vindt u van het werken met deze manier van hulpverlening? Geef aan met een rapportcijfer dat het beste past bij uw mening. Waarbij 1 = helemaal mee oneens en 10 = helemaal mee eens. …………………………………………………………………………………………………………………… 16. Wat vindt u goed in de methode? …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 17. Wat mist u in de methode? (Wat zou u meer willen?) …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 18. Vindt u dat u in uw opleiding, of middels cursussen, voldoende informatie hebt verkregen over nieuwe ontwikkelingen over hulpverlening via internet, zodat u er een goed beeld van hebt gekregen? □ Ja, welke opleiding/cursus? ………………………………………………………………………………………... □ Nee, welke opleiding/cursus? ……………………………………………………………………………………… 19. Wanneer de methode “Internethulpverlening” als cursus zou worden aangeboden, zou u deze dan volgen? (één antwoord mogelijk) □ Ja, want …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… □ Misschien, want (ga naar vraag 21) …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… □ Nee, want (ga naar vraag 21) …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
54
GH geleidelijk digitaal
20. Hoe zou u een ander (die nog niet overtuigd is) kunnen overtuigen van het belang van deze cursus? (ga verder met vraag 22) …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 21. Hoe zou u overtuigd kunnen worden van het belang van deze cursus? …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… 22. Stelt u zich voor dat er in de opleiding tot maatschappelijk werker het vak “Internethulpverlening” gegeven zou gaan worden, hoe zou u dan willen dat dit eruit zou gaan zien? (meerdere antwoorden mogelijk) □ Vooral praktijk □ Vooral theorie □ Een combinatie van praktijk en theorie □ Anders, namelijk: …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 23. Hoe zou dit getoetst moeten worden: □ Een schriftelijk tentamen □ Een leerwinst verslag van de student □ Praktijktentamen met een acteur □ Anders namelijk …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 24. Wij hebben als deelvraag: “Hoe ontwikkel je bij werknemers/studenten MWD affiniteit voor toekomstige veranderingen in de samenleving.” Wat zijn uw ideeën hierover? …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… 25. Concluderend: Wat is uw mening over digitale hulpverlening? (één antwoord mogelijk) □ Positief , omdat …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… □ Negatief, omdat …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… □ Anders, namelijk: …………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… Eventuele opmerkingen/vragen of suggesties voor het onderzoek? ……………………………………………………………………………………………………………………… U kunt de ingevulde vragenlijst opsturen naar
[email protected] of u kunt op ‘versturen’ klikken onderaan deze lijst. (wanneer u de vragenlijst invult op de website) Bedankt voor uw tijd! Met vriendelijke groet, Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
55
GH geleidelijk digitaal
Bijlage E: Lay-out website Home page: Over ons
Doelstelling
Nieuws
Enquête
Links
Contact
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
56
GH geleidelijk digitaal
Bijlage F: Uitwerking interviews Interview met Frank Schalken, Amsterdam. Waarom deze manier van hulpverlenen. Omdat dhr. Schalken als vrijwilliger bij de kindertelefoon problemen tegen kwam, die beter met internet hulpverlening zouden kunnen worden opgelost. Er werd steeds meer gebruik gemaakt van de e-mail. Er waren kinderen die hulp vroegen via het emailadres dat bedoelt was voor volwassen waar zij zich als vrijwilliger op konden geven. Maar kinderen kwamen dus steeds vaker met vragen en problemen via dit email adres. Er werd een groep samengesteld om contacten met deze kinderen op te nemen. Dit heeft dhr Schalken op zich genomen. Men ging zich ontwikkelen en er werd gechat met de kinderen. Dit heeft dhr Schalken mede helpen opzetten. Hiermee heeft hij zoveel ervaring opgedaan dat hij e-hulp.nl op ging zetten. Er wordt steeds meer gebruik gemaakt van ICT maar te weinig in de hulpverlening. Het zal zich steeds verder doorzetten. Als er veel vraag naar is moet het maatschappelijk werk hierin mee doen. Het belangrijkste is volgens dhr Schalken dat de cliënt een keus heeft in welke hulpverlening hij wil. Dus dat hij kan kiezen tussen internethulpverlening of reguliere hulpverlening. Belangrijke ontwikkelingen: Internet hulpverlening komt ook steeds meer ook voor ouderen. Het is er nu niet alleen meer voor jongeren. Daarnaast zie je dat veel mensen al wel gebruik maken van internet. Bijvoorbeeld door een video filmpje. Dit kan dan ook een educatief doel hebben. Je kunt het filmpje bekijken en hierover iets leren. Daarna kan je dan vragen beantwoorden. Mogelijkheden Chat en e-mail, zijn er al. Maar omdat alles steeds complexer wordt komt er meer aanbod. Hier volgt een voorbeeld patroon van hoe dingen zich ontwikkelen: er komt eerst een nieuwe techniek. Dan wordt de oude werkwijze omgezet in een nieuwe. Chat is het omzetten van kindertelefoon. Dan komt de laatste fase: dat er allerlei nieuwe toepassingen komen. Je krijgt nieuwe combinaties. Wat in een face to face niet kan, kan bij chatgesprekken soms wel. Je maakt meer gebruik van de mogelijkheden. Dhr Schalken verwacht dat dit steeds meer binnen de hulpverlening gebruikt gaat worden. Wat maakt dat u zich bezig houdt met deze ontwikkelingen: In eerste instantie natuurlijk de oplossingen van problemen in de maatschappij waaraan ik graag een bijdrage wil leveren. En ten tweede dat deze hulp er niet is. Er moet een geschikt aanbod zijn. Dhr Schalken “gelooft” in internet hulpverlening als een goede manier van hulpverlenen. Wel is het belangrijk dat het veilig en zorgvuldig gebeurd. Dat geeft vertrouwen en laat zien dat je een bijdrage aan kunt leveren aan een betere hulpverlening. Je ziet ook instellingen waar het mis gaat. De taak van e-hulp is dan om die kwaliteit te verbeteren. Een aantal voorbeelden die dhr Schalken noemt zijn: “Open chatboxen” dat zijn chatboxen waar geen controle op is. Of sites waar mensen persoonlijke informatie kunnen achterlaten, bv loverboys kunnen bij meisjes met problemen hun email achter laten zodat ze deze meisjes kunnen “helpen” terwijl loverboys daar op die site juist op zoek zijn naar slachtoffers School Je kunt niet van alle maatschappelijk werkers verwachten dat ze nu ineens heel veel affiniteit gaan krijgen met computers en internet hulpverlening. Wel is het goed om te leren omgaan met computers en dat maatschappelijk werkers afweten van ontwikkelingen op hun werkgebied. Op school zou je ervaring kunnen krijgen door te oefenen hoe je hulp moet bieden via internet. Het is goed om hiermee te oefenen omdat internethulpverlening anders is dan gewoon hulpverlenen. Er kan van alles gaande zijn als je bijvoorbeeld aan het chatten bent met een cliënt. Je moet weten hoe je om moet gaan met dingen die je mist zoals non verbale communicatie.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
57
GH geleidelijk digitaal
Affiniteit met internethulpverlening Dhr Schalken heeft gemerkt dat mensen met regelmaat geen affiniteit hebben met internet hulpverlening. Vaak veranderd dit wanneer mensen er meer informatie over krijgen en er mee gaan oefenen. De weerstanden nemen dan vaak af. Studenten moeten goed zijn voorbereid in datgene wat je in de hulpverlening tegen kunt komen. Dat voorbereide moet dus in de opleiding gebeuren. Je zou internet hulpverlening spelenderwijs kunnen invoeren in bijvoorbeeld het contact met studenten en leerkrachten. Studenten moeten vaak veel thuis studeren, en men zou dan een vragenuurtje kunnen inlassen tussen student en leraar. De student kan dan zijn “hulpvraag” neerleggen bij de leraar. Deze kan dan op zijn beurt “hulpverlenen”. Verder zouden studenten vrijwilligers werk kunnen doen bij een instelling die werkt met internet hulpverlening. Het is volgens dhr Schalken voor elke student belangrijk om dit vak te kiezen om dat het een basis zou moeten zijn voor elke hulpverlener. E-hulp geeft trainingen om hulpverleners te trainen in het geven van internethulpverlening. Deze training zouden studenten eventueel ook kunnen krijgen. In een dergelijke training worden mensen bewust gemaakt van het werken met dit “nieuwe” medium in de hulpverlening. Er wordt stil gestaan bij het feit dat je elkaar niet kan zien of horen en welke consequenties dit heeft. Daarna gaat men dit in prakrijk brengen via chat. Je zou bijvoorbeeld aan kunnen sluiten bij de gespreksvaardigheden die je nu op school krijgt. Welke houdingen zijn er ten opzichte van internethulpverlening: Mensen denken dat je elkaar niet kunt helpen wanneer je elkaar niet ziet. Doordat internethulpverlening heel onpersoonlijk is, wordt het juist persoonlijk. Mensen vertellen via internet vaak veel meer, en worden veel persoonlijker omdat ze de ander juist niet zien. Als hulpverleners dat merken dan worden ze vaak gelijk enthousiast en willen ze hier wel vaker van gebruik maken. Natuurlijk blijven er ook altijd mensen die het toch niet zo zien zitten, en zeggen dat het niet bij hen past. Wel is het belangrijk dat de client kan kiezen welke hulpverlening hij wil. Dus als hulpverlener moet je wel naar de wens van de cliënt luisteren. Een aanbeveling: Oefen met internethulpverlening in de opleiding. Dat neemt vaak weerstand tegen internet hulpverlening weg. De training die e-hulp heeft kan gebruikt worden voor scholen. E-hulp vindt het belangrijk dat studenten hiermee bezig zijn, dus hiervoor staan ze zeker open.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
58
GH geleidelijk digitaal
Interview met Jan Steyaert
Eindhoven 2008
Visie op ontwikkelingen Aan de hand van een aantal voorbeelden probeert dhr Steyaert zijn visie te geven over innovatie. Hij noemt een boek over de geschiedenis van de telefoon (De social history of Telephone << volledige verwijzing isFischer, C. (1992). America calling, a social history of the telepone to 1940. Berkley: University of California press.>>) Men was vroeger nogal angstig voor de telefoon. Telefoon werd beschouwd als iets negatiefs. In de jaren 50 / 60 werd het een hulpmiddel voor sociaal werk. Het is een heel toegankelijk medium geworden. Het is overal beschikbaar en men is op deze manier hulp gaan verlenen. Wanneer je nog een stap verder gaat zie je dat er nu inderdaad gespecialiseerde hulp is via de telefoon. (kindertelefoon / hulplijnen etc). << zie hiervoor ook http://www.canonsociaalwerk.nl/telefoon/index.html>> Innovatie kent dus verschillende stappen: eerst ziet men vooral negatieve gevolgen, daarna wordt ingezien dat iets een bijzonder instrument is waar we bijzondere dingen mee kunnen doen en tot slot wordt iets normaal gevonden. Eigenlijk zie je met andere nieuwe mediums eenzelfde fasering. Bijvoorbeeld bij ICT (Internet e-mail.) Toen dit ontstond en op kwam, zag men eerst weer de gevaren. Men gaf aan dat er anonimisering zou plaats vinden. Er zou een verwaarlozing zijn van het sociale netwerk en de privacy was in gevaar. Dit was de eerste reactie. Daarna kwam vrij snel de fase van ”dit is ook een kans” heel veel mensen hebben een Internet aansluiting. Er werd gedacht: we kunnen daar wat mee doen in de hulpverlening. Eerst e-mail hulpverlening. Dit kan je vergelijken met hoe eerst de telefoon kwam. Nu is er bijna sprake van normalisering. Nu vind je het normaal dat instellingen een website hebben waar je in ieder geval algemene informatie op kunt vinden, maar ook waar je bijvoorbeeld al hulpvragen kunt stellen. Er wordt nu ook ingezien dat het een verrijking is. De doelgroepen die contact zoeken via Internet zijn vaak andere doelgroepen dan via de telefoon. (vooral veel jongeren). Dit geeft een nieuwe manieren van denken, waardoor de hulpverlening verandert. Opleiding: Wat moet een opleiding daarin betekenen met dit nieuwe medium: ga niet te snel in op déze innovatie. Maar als professional is het wel belangrijk om te weten hoe je naar nieuwe ontwikkelingen kunt kijken en hoe kan je daaruit profijt kan halen voor het beroep en de doelgroep. Het is daarbij belangrijk dat je de positieve en negatieve kanten in beeld hebt. Geen eenzijdig beeld. Voorbeeld: een beweging die zich voltrokken heeft: (1 doel van sociaal werk = sociale uitsluiting verminderen) digitale kloof eind jaren 90 hebben we deze ontdekt. Help wij zijn digitale drenkelingen. Er werd gemeten wie geen toegang had. Er werd veel geïnvesteerd om mensen thuis toegang te laten krijgen tot het net. Toch loste dit niet alle problemen op. Sommige mensen willen gewoon geen Internet (bijvoorbeeld veel ouderen) De markt heeft ervoor gezorgd dat iedereen de kans heeft toegankelijkheid tot het Internet. Laag geschoolden hebben nu deze dingen ook wel. Het is nu niet meer zo dat mensen die het niet hebben, omdat ze het niet kunnen betalen maar omdat ze het nut niet inzien. De digitale reddingsboei die richting de mens werd gegooid,is niet langer relevant: alleen fysieke toegang is niet genoeg. Wat is dan nu de uitdaging Bij elke nieuwe trend kijken: wat levert het mij op en hoe kan ik de kwetsbare burger helpen hierdoor. Daar zijn zowel de telefoon als het Internet voorbeelden van. Als je historische ontwikkelingen in beeld brengt en met die ontwikkelingen kijkt naar de toekomstige dan kan je oefeningen doen met de betekenis voor de toekomst. En kijken wat we er mee kunnen. Wat belangrijk is voor de opleiding:
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
59
GH geleidelijk digitaal
Is dat men misschien niet zo zeer specifiek op het ICT gericht moet zijn maar dat men er op hamert dat je handelen niet een eeuwig durende routine is. Maar iets dat steeds vernieuwingsdrang moet hebben. Dit is belangrijk voor de volgende 2 punten: 1: De maatschappij veranderd en er ontstaan nieuwe thema’s 2: Wellicht zijn er efficiëntere en effectievere aanvullende manieren om hulp te verlenen. Wanneer je, je daarop niet richt is de kans groot dat je dingen misloopt. Je moet je aansluiten bij de doelgroep.
Affiniteit: De zoektocht naar bewezen hulpverlening wat is wetenschappelijk bewezen wat echt werkt. Ook al is het bewezen dat internethulpverlening werkt dan hebben ze nog niet direct affiniteit. Mensen dingen zelf laten ervaren zorgt ervoor dat mensen affiniteit krijgen met een vernieuwing. Het heeft ook met professionaliteit te maken of mensen innovatie al dan niet aanvaarden. Je hebt een innovatie die effectief is en toch doen mensen er niets mee: Dit kan om 2 redenen: 1: Omdat ze denken dat ze heel veel bestaande technieken / methodieken moeten weggooien 2: Omdat we iets anders moeten leren. Dat zijn drempels die innovatie (die duidelijk beter zijn) tegen houden. En een element wat je met Internet hulpverlening ziet. Als je alleen maar onderzoek doet, wat beter werkt heb je mensen nog niet gewonnen voor dit onderwerp. Weerstanden wat bepaald dat een innovatie wel of niet populair wordt dat is uitgewerkt door rogers in het boek “Diffusion of innovations.” << volledige verwijzing is Rogers, E. (2003). “Diffusion of innovations.” (5ed.) New York: Free press.>>
Gevolgen voor de samenleving: Het informatie landschap is veel groter geworden. Effect is dat je veel dingen kunt opzoeken. Dit is prima. Tegelijkertijd is de zuiverheid verlaagd. Iedereen kan er alles opzetten. Het vraagt nu van de consument / cliënt dat hij een kwaliteitscontrole doet op wat hij vindt. (is dit zinvol informatie en van wie komt het. Is dit verouderd ja of nee of te wel de houdbaarheidsdatum. Is het betrouwbaar) Dit heeft als gevolg dat je: Je moet nu een actievere en kritischer informatie consument moet zijn. Je wordt daarnaast ook een transparante burger. Zodra je actief wordt op internet (hyves etc) staat er een profiel van je dat voor iedereen zichtbaar is. Wat doet dit met de privacy. Je geeft privacy prijs. Als hulpverlener moet je daar iets mee doen om cliënten daarop te wijzen. Iedereen kan iets over je te weten komen. Is de privacy ook goed beschermd. Let ook op wat je vrij geeft. Deze dingen zijn belangrijk om een plek te geven in de opleiding. Het is daarom belangrijk om te kijken. Een ander gevolg is dat de cliënt nu kennisdrager wordt: De hulpvrager gaat eerst kijken op internet wat hij heeft, en gaat dan naar de hulpverlener. Hij heeft zich dan voorbereid via internet over wat hij heeft. Je kunt dus dit nieuwe informatielandschap niet negeren. Die burger heeft zich voorbereid. Ander voorbeeld: eenzaamheid. Ouderen Pc te geven en een stukje informatie. Voor die mensen die mobiliteitsproblemen hebben door ziekte daarvoor helpt technologie helpt pc met internet verbinding uit eenzaamheid te komen. Maar door depressie helpt het niet voor. Zij blijven even depressief en eenzaam. Dat zijn verfijningen die je moet doen. Het helpt niet om iedereen een pc te geven. Kan je als sociaal werker permitteren om niets te doen met ICT? Je laat veel kansen liggen wanneer je in het sociaal werk niets met ICT doet maar aan de andere kant moet je, je ook realiseren dat er nu vaak andere dingen op de agenda staan die meer aandacht vragen (bijvoorbeeld dingen waarop de media zich erg toespitst.) De kracht van de media en dus ook van wat in de 2e kamer gesteld worden bepalen de prioriteiten van waar de sector mee bezig zijn.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
60
GH geleidelijk digitaal
Kunnen wij als social work dingen aansturen/ hebben wij mogelijkheden om technologie te beïnvloeden: Je kunt als belangengroep voor kwetsbare burgers wel degelijk invloed hebben. Een voorbeeld daarvan is de gehandicaptenzorg in Amerika: die kregen te maken met technologie die gemaakt voor mensen zonder handicap. Die heeft het zodanig georganiseerd dat de overheid (overheid / lokale overheid/ onderwijs etc) geen technologie mag kopen die niet toegankelijk is gemaakt voor mensen met een handicap. Daardoor heeft bijvoorbeeld “Windows” speciale aanpassingen bedacht voor mensen met een handicap. Zo kan een belangengroep van kwetsbare burgers wel degelijk meebepalen hoe technologie er uit komt te zien. Eventuele aanbevelingen: In het studielandschap informatie aanwezig laten zijn over digitale ontwikkelingen. (internet / samenleving) en dan kunnen studenten ook verschillen bekijken met de veranderingen in aantal jaren. Hierdoor leren ze dan direct wat nieuwe ontwikkelingen zijn etc Richt je niet alleen op ICT misschien is er volgend jaar wel iets heel anders. Wees innovatiegericht. Dat kan je doen door historische voorbeelden. Ook naar de toekomst toe. Vragen die je kunt stellen zijn naar de toekomst: - wat zijn de bedreigingen - wat zijn de kansen - wat kunnen we ermee - is welke mate is het maakbaar vanuit de sociale sector - kan je er überhaupt iets aan sturen of niet - overkomt het je maar Deze vragen zijn belangrijker dan dat het nu even over ICT moet gaan.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
61
GH geleidelijk digitaal
Interview met Mike de Kreek
Amsterdam 2008
Door internet ontstaat er een continuüm waarin de grenzen tussen MWD, SPH en CMV vervagen. De hulpverlener wordt pas ingeroepen op het moment dat het zelf niet meer wil. Vroeger werden er door de professional heel veel vragen opgelost, nu wordt dat door de buurman gedaan. Dit is ook positief i.v.m. de WMO, daar is het de bedoeling dat er meer hulpverleent wordt door het sociale netwerk. De zelfhulp wordt dus groter. De zelfredzaamheid ook. Script voor cliënt/hulpverlenersituatie: Hulpverlener (doet alles)
cliënt (doet alles)
Tip voor ons verslag: Laat zien wat er allemaal speelt aan beide kanten: “Het palet van de cliënt/hulpverlenersituatie” En wat betekent dit voor MWD? Ontwikkelingen Het voordeel van een nieuw gebied is dat er geen lesboek is, je kunt dus van te voren zeggen dat je niet volledig kan zijn. Er zijn allemaal thema’s waaraan je je verslag kan ophangen. Bijvoorbeeld: internethulpverlening, alcohol, depressie, eenzaamheid, enz. Het is goed de huidige ontwikkelingen door te trekken. Dus nu is het zo, hoe is het als het extreem aan de hand is? Bijvoorbeeld Hyves. Via Tracker.nl kun je zien waar iedereen is. Dus online. Dit verplaatst zich naar de straat. De rol van interactieve schermen wordt steeds groter, ze komen overal. In de zorg komt steeds meer ambient intelligence. PC kunnen steeds meer patronen overnemen. Het gevaar van deze ontwikkelingen is dat mensen steeds meer in een persoonlijke ‘bubble’ komen. Dus een bril ophebben waar ze een film op kunnen kijken, een iPod waar ze muziek kunnen luisteren in hun oor. En daardoor geen contact meer maken met de wereld om hen heen. Behalve wanneer het vrienden betreft. Publieke/openbare ruimtes worden saaier, omdat iedereen zijn eigen weg gaat. Toch denkt Mike positief over de ontwikkelingen in de samenleving. We gaan de goede kant op, zegt hij. Doordat de vriendengroep zich via internet snel vergroot, ontwikkelen mensen steeds sneller interculturele competenties. Offline of online, het verschil bestaat niet meer, het zal steeds meer door elkaar gaan lopen. Kijk maar naar het boek van Steyaert, Gewoon digitaal. Hij heeft nog een ander artikel in de trant van: “je chat met de andere kant van de wereld, maar je kent je eigen buurman niet eens meer.” Buurtsites maken het makkelijker contact te maken in de buurt. Dit kan drempelverlagend werken. Hij geeft het voorbeeld van een meisje bij hem op school dat in de supermarkt vaak een oude man zag sjouwen met zware tassen, bleek dat hij bij haar in de flat woonde. Maar ze durfde er niet op af te stappen. Als hij een oproepje op een buurtsite had gezet, had ze makkelijker aangeboden hem te helpen dragen. Het blijkt dus wel dat contact maken in de sociale wereld moeilijker wordt, maar dit is niet alleen de schuld van ICT. Er zijn allerlei factoren die dit gevolg hebben. Maar vaak wordt de schuld op de ICT geschoven, dit vindt Mike ten onrechte. Onderwijs Voor school zijn er een paar aanpassingen nodig m.b.t. MWD. MWD kan helpen bij ontwikkelingen op internet. Maar veel van de vaardigheden uit F2F contacten kan niet hetzelfde overgenomen worden in digitaal contact. Daarnaast is Mike een groot voorstander van simpele websites (community sites) die als middel dienen om een fysiek evenement te ondersteunen. Bijvoorbeeld web in de wijk, dit ondersteunt actief burgerschap. Bewoners beschrijven hun wensen, zo ontstaan er gesprekken tussen verschillende partijen en kan er iets gedaan worden in reallife. Mensen vinden elkaar nu meer via internet dan via live-contact.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
62
GH geleidelijk digitaal
Interview Guus Wijngaards op 15 februari 2008 in Nijmegen Visie: Guus begon te vertellen over visies voor de toekomst, dat je eerst in zijn algemeenheid wat trends en visies zou moeten bekijken. In het Edinburgh-scenario worden verschillende visies beschreven. Dat was een groep mensen die bij elkaar waren gekomen om een aantal toekomstscenario’s te ontwikkelen. Dus dat zijn geen voorspellingen van de toekomst, want dat kan niemand. Maar wel zijn dat modellen die werkelijkheid zouden kunnen worden, op basis van mensen die in de sectoren zitten en te maken hebben met dit soort ontwikkelingen. Toen zijn ze op een viertal scenario’s uitgekomen. En dat is eigenlijk een heel bekende manier om tot scenario’s te komen. Je hebt 4 mogelijke werelden over een jaar of 10. De lijnen die er staan op de assen, die zijn van boven naar beneden overal aanwezig: dus widespread adaption, tegenover patchy adoption. En tussen… ze noemen het hier established en emergent. Emergent betekent dat het opkomt, dat er telkens nieuwe ideeën opkomen. En het aardige is dat je scenario’s hebt, die linksboven bijvoorbeeld: virtual vanilla, daar is de macht aan de grote Kennisdrager, aan de Microsofts en de industrie, en we hebben niks meer te vertellen. En we vinden dat ook wel best. Dat betekent dus dat we een koelkast krijgen, die signalen geeft dat de boter op is, of dat iets over de datum is, of allerlei van dat soort ontwikkelingen. Die gaat toch door, er zijn al auto’s die verbonden zijn met het internet waar je met een tomtom achter je constructie kan zeggen: ik rij nu in Zwolle en ik wil naar restaurant China en dan zoekt die dat via internet uit en dan rij ik er zo naar toe, zonder dat ik er iets voor hoef te doen. Dat soort ontwikkelingen. Een andere is, hier schuin tegenover, is die van de eigen keuze, dat wil zeggen: we willen ons niet laten overheersen door grote bedrijven, we willen onze eigen wereld bepalen. En dat betekent dat je de macht naar je toe trekt. Youchoose, of dat je kleine omgevingen krijgt waarin je zelf kan bepalen wat goed is en wat niet goed is. Dat lijkt me niet realistisch, maar wel leuk. En dan heb je dus nog twee anderen. Er staat van alles over op het internet om het na te lezen. Nano-en bio- technologie: Om aan te geven dat het geen flauwekul is dat de maatschappij zo snel verandert en dat je eigenlijk goed op de hoogte moet zijn van wat er is. Zo zijn er bijvoorbeeld, dat is meer in de sfeer waarin jullie werken, chips: in de nano en bio industrie zijn we waarschijnlijk zover dat er chips zijn ontwikkeld die je in de hersens kunt implanteren om geheugenverlies tegen te gaan. Dat zou een fantastische ontwikkeling zijn. Maar de vraag is, is dat wel zo fantastisch, want je krijgt meteen die ethische dilemma’s. Er is een website, in Amerika natuurlijk, en die gaat over nano- en bio-technologie. Die voorspelt een beetje de future. Dus die bespreken, wat komt er op ons af? Dit kunnen jullie thuis bekijken. Ubiquitous learning: Ubiquitous learning. Ubiquitous learning dat betekent dat je overal en op allerlei manieren kunt leren. Ubiquitous betekent overal en altijd aanwezig. Het kan best wel eens zo worden dat we moeten gaan betalen voor een weekend zonder gesodemieter met communicatieinstrumenten, zoals telefoon, Pda. En dat is eigenlijk nu al een beetje zo, we worden eigenlijk geterroriseerd door die dingen. Dit gaat over Ubiquitous learning, dus wat betekent dat voor het leren? Het kan best zo zijn dat we binnenkort moeten betalen voor geen communicatie, telefoon, mail enz. Onderwijs: eLearning betekent officieel: de kwaliteit van het onderwijs verbeteren door het gebruik van computers, het internet en multiedia. Maar dat wil helemaal niet zeggen dat je er bent als je allemaal mooie applicaties hebt om te gebruiken in het onderwijs. Integendeel, dan begint het pas. Het gaat bij eLearning vooral om een menselijke revolutie, want het zijn de mensen die uiteindelijk moeten werken met hardware en software, het internet en multimedia. Een gouden wet daarbij is ook: laat je niet leiden door de technologie. Je moet laten leiden door de didactiek, dat wil zeggen; door een onderwijskundige visie. Op basis daarvan ga je kijken welke technologie daarbij hoort. Niet omgekeerd! Op de website van het lectoraat eLearning van INHOLLAND staat een document over het maken van keuzes, dat niet uitgaat van technologie. Dat is echt een document voor een opleiding. Stap voor stap bij
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
63
GH geleidelijk digitaal
het geven van onderwijs de juiste keuzes maken. Het gaat over Blended Learning ['Blended learning' omvat een mix van eLearning en andere vormen van onderwijs, waarbij het gaat om distributiewijze van leerinhouden, vormen van communicatie, didactische strategieën en soorten leeromgevingen in relatie tot type leerprocessen, of om een combinatie hiervan]. Scholen hebben soms veel geld geïnvesteerd in eigen ICT-systemen en elektronische leeromgevingen. Het zijn veilige, gesloten systemen die draaien op software die geschikt is voor desktopcomputers. Een groot probleem is nu hoe deze gesloten omgevingen open kunnen worden gesteld voor het Sociale Web op het internet. Om enkele barrières te noemen die hiervoor geslecht zullen moeten worden: leraren en schoolleiders zullen meer vertrouwen moeten krijgen in de omgang met het onbekende dat door nieuwe technologieën wordt aangereikt. Er zal voldoende ondersteuning (webcareteams) moeten komen voor scholen om de vele positieve mogelijkheden en de risico’s van het op elkaar afstemmen van gesloten en open systemen met elkaar in evenwicht te brengen. Managers en docenten zullen beter geïnformeerd moeten worden over de voordelen die nieuwe technologieën kunnen meebrengen. ICT-systemen moeten betrouwbaar zijn, wat bijvoorbeeld inhoudt dat ze altijd werken en over voldoende snelheid en bandbreedte beschikken. Er zullen meer mogelijkheden moeten komen om technologieën daadwerkelijk te integreren in curricula. Ook het werken met mobiele telefoons en iPods moet mogelijk worden gemaakt. Het lijkt onafwendbaar dat we afstomen op een communicatiewereld die wel getypeerd wordt met always on, waarbij we overal waar we zijn toegang hebben tot het web. Via pc en tv maar ook via draagbare computers en mobiele toestellen zoals smartphones en pda’s (personal digital assistants). De strijd die hierover wordt gevoerd tussen de bazen in de telecomsector, de hardwareleveranciers en de dienstenuitbaters, zal dat resultaat niet lang kunnen ophouden. Het tweede is een menselijk aspect, Het management zal leiding moeten geven aan de sociale dimensie van innoveren. Zelf zullen de leidinggevenden een passie moeten uitstralen voor veranderingen en een duidelijke visie op de gewenste ontwikkelingen moeten communiceren. In feite moeten ze ondernemersschap in de organisatie bevorderen, waarin flexibiliteit maar ook het leren door leraren en overig personeel vanzelfsprekend zijn. De Inspectie van het Onderwijs beschrijft dat inspirerende schoolleiders niet alleen maar bestaande middelen en werkwijzen willen vervangen door nieuwe met ICT, maar dat ze méér willen. Het gaat hen om een fundamentele bezinning op doel, inhoud, werkvorm en opbrengsten, waarbij ICT één van de hulpmiddelen vormt om nieuwe vormen van leren en onderwijzen uit te proberen. Hierbij wordt het vaak mogelijk dat leerlingen zelfstandiger kunnen opereren en bovendien mee kunnen doen om de vorm van het onderwijsleerproces mee te bepalen. Cruciaal is hierbij dat de schoolleiders aangeven te hebben moeten leren dat veranderingen in onderwijsprocessen hun eigen tempo hebben. Je moet bijvoorbeeld niet te veel doen of te snel willen gaan. Het proces heeft zijn tijd nodig, maar is in zichzelf een onmisbare stap op weg naar innovatie, zowel voor de schoolleider als voor de leraar. Het management zal leiding moeten geven aan de sociale dimensie van innoveren. Zelf zullen de leidinggevenden een passie moeten uitstralen voor veranderingen en een duidelijke visie op de gewenste ontwikkelingen moeten communiceren. In feite moeten ze ondernemersschap in de organisatie bevorderen, waarin flexibiliteit maar ook het leren door leraren en overig personeel vanzelfsprekend zijn. Het derde aspect is de generatiekloof. Dat is niet te dichten en dat moeten we ook niet proberen. Voor jongeren zijn de verschillende werelden, de digitale en de ‘echte’ niet zo verschillend, ouderen wel. Het is wel belangrijk dat ouderen bewust zijn van de mogelijkheden omdat je die ook moet kunnen inzetten. Waarom vragen we niet aan jongeren wat ze willen. Gebruik de mogelijkheid die studenten hebben vanuit hun eigen leefwereld. Uit een onderzoek bleek dat ze dingen doen waar wij geen weet van hebben en waarom ze dat doen, dus ze hebben al weer een nieuwe cultuur toetsingen voor nieuwe mogelijkheden. En dat zal bij de volgende generatie kloof nog veel sneller gaan. Ethische en veiligheidsvragen:
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
64
GH geleidelijk digitaal
Daar moeten we goed naar kijken of al die nieuwe ontwikkelingen wel goed beveiligd zijn. Maar ook privacy, wat allemaal over ons bekend is, het lijkt ons wel niet te deren. Allereerst lijkt het allemaal geweldig, vooral de mogelijkheden die worden geboden. Maar aan de andere kant kan het je ook belemmeren, want ze weten bijvoorbeeld alles van je. Moeten we daar gelukkig van worden? We verliezen de grip op veiligheid. Ethiek. Willen we dat allemaal wel? Wat willen we allemaal uit handen geven. We passeren steeds grenzen wat we niet meer in de hand hebben. Soms is dat ook niet nodig, maar geven we het uit handen aan mensen die we vertrouwen, zoals microsoft? Leraren zijn bereid zich voor onderwijsvernieuwingen in te zetten, als ze het doel ervan onderschrijven, het van belang achten voor de school, voor de leerlingen, voor zichzelf én als ze voldoende mogelijkheden en (technische en didactische) ondersteuning krijgen om de vernieuwing te realiseren. Een innovatieproces wordt dan een veranderingsproces dat door een gehele lerende organisatie kan worden gedragen, waarbij de docent als vanzelf veranderingsbekwaam wordt1. De rol van de docent is en blijft daarin dus altijd een heel belangrijke! Al verandert zijn rol voortdurend. Want het begeleiden van leerprocessen op afstand bijvoorbeeld, binnen een elektronische leeromgeving, vraagt om een bredere taakstelling van de begeleider. Het gaat daarbij om instructie, begeleiding én ondersteuning. Daarbij wordt de zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid van de leerling en student nagestreefd, maar de leraar heeft ook een initiërende rol in dat proces2. Een leraar die ICT vernieuwend gebruikt in zijn onderwijs beschikt over ‘persoonlijk ondernemerschap’. Dit wordt gekenmerkt door samenwerking met collega’s die ook ICT gebruiken, door goede communicatieve en samenwerkingsvaardigheden. Zijn motivatie om ICT te gebruiken is gebaseerd op zijn opvatting over wat goed onderwijs is. Hij is in staat om zelf hulp te regelen voor didactische of technische problemen. Schoolproject online maatschappelijk werk: Zie: h Ontwikkelingen Het voordeel van een nieuw gebied is dat er geen lesboek is, je kunt dus van te voren zeggen dat je niet volledig kan zijn. Er zijn allemaal thema’s waaraan je je verslag kan ophangen. Bijvoorbeeld: internethulpverlening, alcohol, depressie, eenzaamheid, enz. Het is goed de huidige ontwikkelingen door te trekken. Dus nu is het zo, hoe is het als het extreem aan de hand is? Bijvoorbeeld Hyves. Via Tracker.nl kun je zien waar iedereen is. Dus online. Dit verplaatst zich naar de straat. De rol van interactieve schermen wordt steeds groter, ze komen overal. In de zorg komt steeds meer ambient intelligence. PC kunnen steeds meer patronen overnemen. Het gevaar van deze ontwikkelingen is dat mensen steeds meer in een persoonlijke ‘bubble’ komen. Dus een bril ophebben waar ze een film op kunnen kijken, een iPod waar ze muziek kunnen luisteren in hun oor. En daardoor geen contact meer maken met de wereld om hen heen. Behalve wanneer het vrienden betreft. Publieke/openbare ruimtes worden saaier, omdat iedereen zijn eigen weg gaat. Toch denkt Mike positief over de ontwikkelingen in de samenleving. We gaan de goede kant op, zegt hij. Doordat de vriendengroep zich via internet snel vergroot, ontwikkelen mensen steeds sneller interculturele competenties. Offline of online, het verschil bestaat niet meer, het zal steeds meer door elkaar gaan lopen. Kijk maar naar het boek van Steyaert, Gewoon digitaal. Hij heeft nog een ander artikel in de trant van: “je chat met de andere kant van de wereld, maar je kent je eigen buurman niet eens meer.” Snoek, M. (2004), Van Veranderd Worden naar Zelf Veranderen; veranderingsbekwaamheid als metacompetentie van leraren. Tekst bij de openbare les van 25 november 2004. Amsterdam, HVA Publicaties. 2 Fransen, J. (2005), De eTutor in de context van eLearning en het competentieprofiel van de eTutor. www.inholland.nl/elearning 1
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
65
GH geleidelijk digitaal
Buurtsites maken het makkelijker contact te maken in de buurt. Dit kan drempelverlagend werken. Hij geeft het voorbeeld van een meisje bij hem op school dat in de supermarkt vaak een oude man zag sjouwen met zware tassen, bleek dat hij bij haar in de flat woonde. Maar ze durfde er niet op af te stappen. Als hij een oproepje op een buurtsite had gezet, had ze makkelijker aangeboden hem te helpen dragen. Het blijkt dus wel dat contact maken in de sociale wereld moeilijker wordt, maar dit is niet alleen de schuld van ICT. Er zijn allerlei factoren die dit gevolg hebben. Maar vaak wordt de schuld op de ICT geschoven, dit vindt Mike ten onrechte. elpff.nl Affiniteit studenten: Leerlingen en studenten horen in het onderwijs altijd centraal te staan, maar zeker als het aankomt op eLearning en Blended Learning. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor eigen leren komen voorop, maar vragen natuurlijk om een goede en stimulerende begeleiding. Belangrijk is dat het onderwijs beter aansluit bij de digitale wereld van jongeren. Door actief bezig te zijn in die digitale wereld ontwikkelen jongeren – meestal onbedoeld – belangrijke vaardigheden en doen ze kennis op van allerlei zaken die een rol spelen in het leven van onze moderne samenleving. Met leren wordt dan bedoeld: het opdoen van kennis en vaardigheden, het opslaan in het geheugen en het weten toe te passen in de praktijk. Het is als het ware een bijproduct van handelingen met de computer en op het Internet die eigenlijk een andere bedoeling hebben: communiceren, plezier hebben en informatie zoeken bijvoorbeeld. Leerlingen en studenten horen in het onderwijs altijd centraal te staan, maar zeker als het aankomt op eLearning en Blended Learning. Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor eigen leren komen voorop, maar vragen natuurlijk om een goede en stimulerende begeleiding. Belangrijk is dat het onderwijs beter aansluit bij de digitale wereld van jongeren. Door actief bezig te zijn in die digitale wereld ontwikkelen jongeren – meestal onbedoeld – belangrijke vaardigheden en doen ze kennis op van allerlei zaken die een rol spelen in het leven van onze moderne samenleving. Met leren wordt dan bedoeld: het opdoen van kennis en vaardigheden, het opslaan in het geheugen en het weten toe te passen in de praktijk. Het is als het ware een bijproduct van handelingen met de computer en op het Internet die eigenlijk een andere bedoeling hebben: communiceren, plezier hebben en informatie zoeken bijvoorbeeld. Vak voor MWD: ICT kan daar zeker een rol inspelen. Je kunt ook een simulatie maken waardoor studenten moeten reageren en dus leren verschillende situatie te behandelen. Daar kan je als scholen breed gebruik van maken. Ze zijn nuttig, dan kun je dat ook alleen proberen wanneer je niet zeker bent van je werk. Er zijn zoveel mogelijkheden. Je moet als opleiding ook nadenken met wat je biedt en is dit nog zinvol. Je moet je voordurend aanpassen en dat kan je met ICT juist goed en dat moet ook. Een motor van verandering.
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
66
GH geleidelijk digitaal
Bijlage G: De Krant van Nu Komt nog, zie www.ghdigitaal.nl
Anne-Wil Bonthuis, Seine Snel en Willeke Veluwenkamp
67