Het Digitaal Studenten Dossier: Een onderzoek naar duurzaamheid.
Deelproject 4: Duurzaamheid Anne Marie Droste November 2011.
Algemeen projectleider: Anne Hamburger
1
Inhoudsopgave
Pagina
Inleiding
3
H1. Methodologie
3
H2. Theoretisch kader
4
H3. Resultaten
6
H4. Overige invloeden
9
H5. Conclusie
10
2
Inleiding Duurzaamheid is een van de speerpunten van de Universiteit Utrecht. Het is niet alleen een van de belangrijkste onderzoeksthema’s binnen de universiteit, ook wat betreft uitvoering loop de universiteit voorop in de implementatie van duurzame oplossingen. Een van de thema’s waarin dit terugkomt is de aandacht voor de relatief vervuilende geprinte dossiers en documenten. Om hier iets aan te doen wordt momenteel gewerkt aan de invoering van een Digitaal Studenten Dossier (DSD), dat voor zover mogelijk de papieren dossiers zal vervangen. Daarnaast is efficiëntie één van de belangrijkste beweegredenen voor de invoering van het DSD en serviceverlening aan studenten en medewerkers; minder printen en opslaan leidt tot meer tijd voor andere dingen en ook wat betreft gebruikersgemak kan het DSD de universiteit positief beïnvloeden. Terugkomend op de duurzaamheidscomponent leidt de invoering van een DSD echter ook tot een toegenomen stroomgebruik door servers en dergelijke, en de Universiteit Utrecht stelt zich daarom de vraag in hoeverre het DSD daadwerkelijk een besparing in CO2 uitstoot oplevert. Om een succesvolle implementatie te faciliteren moet daarom eerst de volgende hoofdvraag beantwoord worden: Maakt het Digitaal Studenten Dossier de Universiteit Utrecht duurzamer? Door gebruik te maken van de volgende deelvragen wordt deze hoofdvraag verder uitgesplitst: 1. Wat is de CO2-emissie per geprinte pagina binnen de Universiteit Utrecht? 2. Hoeveel digitaal vervangbare pagina’s worden gemiddeld per student geprint? 3. Welke gevolgen voor CO2-emissie heeft de invoering van het DSD naast een veranderd papiergebruik? Dit onderzoek is niet bedoeld om een volledig correct beeld te geven van de CO2 emissie van de Universiteit Utrecht na invoering van het DSD. Het onderzoeken van een enorme organisatie als de Universiteit Utrecht, met alle emissies die daarbij komen kijken, zou onevenredig veel inspanning kosten. Op grote lijnen wordt bij bepaalde faculteiten en onderdelen van de Universiteit gekeken naar de verandering in deze emissie, waarbij telkens uitgegaan wordt van de minimaal digitaliseerbare hoeveelheid papier. De uitkomsten van dit onderzoek zijn dan ook gebaseerd op de minimale veranderingen in uitstoot. Dit betekent automatisch dat de conclusies die in dit rapport getrokken worden gebaseerd zijn op absolute minima, en dat de CO2-emissies in werkelijkheid altijd groter zullen zijn. Er valt dus meer te besparen dan berekend wordt. Het onderzoek wordt begonnen met een methodologische verantwoording, waarin de beperkingen en generaliseerbaarheid van dit rapport toegelicht worden. Vervolgens wordt een theoretisch kader opgesteld waarin de verschillende methodes om CO2 emissies van papiergebruik te berekenen toegelicht worden. Hierna wordt deelvraag 1 beantwoord, op basis van gegevens van zowel het theoretisch kader als de Universiteit zelf. Op basis van interviews met betrokkenen binnen de Universiteit Utrecht wordt in hoofdstuk 3 deelvraag 2 beantwoord en voor een grotere compleetheid wordt daarna gekeken naar andere factoren van het DSD die invloed hebben op duurzaamheid. Op basis van deze drie deelvragen worden vervolgens berekeningen gemaakt en conclusies getrokken.
H1. Methodologie Deze paper is gebaseerd op verschillende informatiebronnen. Op basis van literatuur wordt een theoretisch kader bepaald, op basis waarvan gekozen wordt voor een bepaalde methode om de CO2emissie te berekenen. Onder wetenschappers bestaat echter geen consensus over de meest geschikte methode. Voor het aanleveren van gegevens over het papier is de onderzoeker afhankelijk van zowel de UU zelf als van de leverancier van dit papier, fabrikant Xerox. Dit levert een risico op, omdat Xerox belang heeft bij het verkopen van zoveel mogelijk papier. Het is onmogelijk te controleren of Xerox de juiste gegevens aanlevert. Voor een dubbele check is daarom ook gekeken naar gegevens van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Papier- en kartonfabrieken (VNP). Het verbruik van de UU is bepaald aan de hand van semigestructureerde interviews met vijf betrokkenen
3
binnen de Universiteit. Het bleek onmogelijk om het verbruik van de hele Universiteit te bepalen, en daarom is gekozen om bepaalde sleutelgebieden te bekijken. Er zijn gegevens verzameld bij de Centrale Dienst X & Y, en bij de faculteiten X, Y, Z. Hoewel deze spreiding zo breed mogelijk gekozen is, is het onmogelijk om op basis van deze gegevens uitspraken te doen die geldend zijn voor de hele universiteit. Het gaat hier nadrukkelijk om een steekproef. De vijf geïnterviewden zijn gevraagd te bepalen hoeveel papier dat zij momenteel printen voor de student digitaal vervangbaar zou worden door de invoering van het DSD. Er wordt in het onderzochte scenario dus nog steeds geprint. Het gaat daarbij specifiek om het aantal pagina’s dat de Universiteit zelf bespaart. Een student die een diploma in de toekomst uploadt in plaats van per post opstuurt wordt in dit onderzoek dus niet als besparing gerekend. Met deze gegevens als input is vervolgens bepaald hoeveel emissie vermeden zou kunnen worden door digitalisering. Het gaat hierbij om een minimum. De respondenten is gevraagd om getallen aan te leveren die zeker zijn. Het ‘minst positieve’ scenario wordt op die manier geschetst. Digitaal vervangen van papieren dossiers levert niet alleen een winst in papier op, maar ook in bijv. de CO2-emissie van het printen, de benodigde hoeveelheid printers, opslagruimte en het af en aanrijden van postwagens. Anderzijds levert invoering van het DSD echter ook een toegenomen CO2-uitstoot op. De digitale capaciteit van de universiteit moet mogelijk uitgebreid worden, scanners aangeschaft ed. Dit soort factoren worden besproken in de laatste deelvraag. Er zullen ongeveer evenveel scanners nodig zijn in het nieuwe scenario als printers in het oude, omdat de hoeveelheid informatie die beschikbaar moet zijn niet verandert. Dat geldt echter niet voor het aanleveren van informatie. Wanneer een student documenten digitaal aanlevert, hoeven deze minder vaak gekopieerd en geprint te worden, waardoor er uiteindelijk minder printers nodig zijn. De printers waar de UU momenteel mee werkt hebben allemaal een scan-functie. Sommige printers zouden behouden kunnen blijven als scanner, maar sommige printers worden overbodig.Het is op basis van de huidige gegevens echter niet in te schatten om hoeveel printers dat zou gaan. Er worden uiteindelijk drie scenario’s geschetst. Een 0-meting, een minimaal scenario waarbij er van uitgegaan wordt dat alle printers als scanner nodig zijn, en een 1-meting waarin alle papier dat nu door de respondenten genoemd is digitaal vervangbaar is, en waarbij alle printers overbodig worden. Nogmaals, dit is niet representatief voor de gehele universiteit, maar het geeft wel een goed beeld van de besparingsmogelijkheden.
H2. Theoretisch kader Papier wordt gemaakt uit hout. Veel hout komt uit Scandinavië. Dit hout wordt dermate duurzaam gekapt dat de bossen eerder uitbreiden dan inkrimpen. Hierdoor lijkt het wellicht dat het gunstiger is om “virgin” vezels te gebruiken dan hergebruikte; dit levert immers een CO2-voordeel op. Maar mondiaal gezien is dit te kort door de bocht; het CO2 voordeel dat uit virginwoods komt kan alleen bereikt worden door heel veel land te gebruiken voor bos, en uiteindelijk is recycling daarom noodzakelijk. Van hout van de virginwoods wordt vervolgens pulp gemaakt. Samen met de oude pulp, afkomstig van recycling, kan weer nieuw papier worden gemaakt. Papier wordt in Nederland geproduceerd, maar ook geïmporteerd, vooral uit Zuidoost Azië (met name China). Welke vormen van transport plaatsvinden voordat het papier op de Universiteit Utrecht belandt, hangt van meerdere factoren af. Het papier kan in Nederland of in het buitenland zijn gefabriceerd en vanwege logistieke redenen kunnen er meerdere overslagbewegingen hebben plaatsgevonden. De Universiteit Utrecht betrekt haar papier van de fabrikant Xerox. Xerox heeft productiefaciliteiten in Nederland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. De papiersoort die de UU gebruikt is het zogenaamde TCF voor zwart-wit prints. In dit rapport wordt uitgegaan van de emissie van zowel papiergebruik als de emissie van printen. In Nederland wordt een hoog percentage papier weer hergebruikt (80% in 2008). Na zes of zeven keer hergebruik is de vezel van het papier echter te kort om nog te worden hergebruikt; aanvoer van “nieuwe” pulp uit bomen blijft dus altijd noodzakelijk.
4
Er zijn verschillende methoden om de CO2 emissie van papier te berekenen. De belangrijkste variabelen hierbij zijn de verhouding tussen ‘nieuw’ en gerecyclede pulp, van waaruit papier gemaakt wordt, en of het papier in Nederland geproduceerd wordt of dat het geïmporteerd is. Europese fabrikanten zijn er de afgelopen jaren in geslaagd meer papier te produceren, terwijl er minder CO2 wordt uitgestoten. De belangrijkste reden hiervoor is het inzetten van zogenaamde Warmte Kracht Koppeling-installaties (WKK) en de toename in het gebruik van bio-energie. Door het gebruik van WKK-installaties wordt de warmte die vrijkomt bij het opwekken van energie nuttig gebruikt. De CO2-emissiefactor voor elektriciteitsopwekking wordt normaal gesproken vastgesteld op basis van 4 gangbare methoden (Harmsen, 2011): 1. 2. 3. 4.
de de de de
power loss methode substitutie methode IEA/Eurostat methode power only methode
De eerste 3 methoden zijn ontwikkeld om de nuttige warmteproductie door (sommige) elektriciteitscentrales, zoals bijvoorbeeld WKK, mee te kunnen nemen. In methode 4 wordt de nuttige warmteproductie genegeerd. Op alle vier de methoden valt iets aan te merken, en onder experts is geen consensus over welke methode het beste is. Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van methode 4, de power only-methode. Dit houdt in dat er in het onderzoek vanuit wordt gegaan dat de primaire energie die per jaar verbruikt wordt in een papierfabriek direct te koppelen is aan het aantal tonnen geproduceerd papier. Warmte die vrijkomt uit een WKK-installatie wordt soms terug gegeven aan het elektriciteitsnet, omdat deze elders met een hoger rendement gebruikt kan worden. Dit verschil wordt in dit onderzoek verwaarloosd. Het overgrote deel van de Nederlandse papierfabrieken bestaat uit WKK-centrales die draaien op aardgas. Er is echter een deel dat biobrandstof als grondstof gebruikt. Om de berekening niet onnodig complex te maken is er in dit onderzoek van uit gegaan dat aardgas de primaire brandstof is. Om een redelijke inschatting te kunnen maken van de juistheid van de methode en van de aangeleverde gegevens, wordt een voorbeeld gegeven van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Papier- en kartonfabrieken (VNP). Het VNP geeft aan dat het primaire energieverbruik van de Nederlandse productielocaties 31.033.566 GJ per jaar is. Met een input van 1.970.475 ton oud papier wordt 3.074.826 ton papier geproduceerd (VNP, 2010). Een simpele berekening leert dat er 10,1 GJ energie nodig is om 1 ton papier te produceren. Er van uit gaande dat dit opgewekt is met WKK-installaties die draaien op aardgas, is 1 GJ primaire energie gelijk aan 31,6 m3 aardgas (SenterNovem, 2007). Voor de productie van 1 ton papier is dan 318,9 m3 aardgas nodig. Volgens SenterNovem (2007) zorgt 1 m3 aan aardgas voor een uitstoot van 1,825 kg CO2. Het produceren van 1 ton papier zorgt dan voor 318,9*1,825 = 582 kg CO2. Voor een 80-grams A4, zoals gebruikt binnen de Universiteit, levert dit een uitstoot per vel van 46,6 gram CO2 op. Met dit getal kan een redelijke vergelijking gemaakt worden met de emissie van het papier dat specifiek door Xerox gebruikt wordt. Met deze grootheden als context kan de eerste deelvraag beantwoord worden: Wat is de CO2-emissie per geprinte pagina binnen de Universiteit Utrecht? Volgens fabrikant Xerox gebruikt de Universiteit Utrecht het zogenaamde Xerox Premier TCF, een standaard 80 grams papier. Dit papier wordt gemaakt op basis van 30 procent gerecycled papier. Xerox maakt gebruik van WKK-installaties. Ook hier wordt aangenomen dat alle warmte die vrijkomt direct gebruikt wordt voor het produceren van papier. Volgens het papier profiel van Premier TCF papier wordt voor FSC gelabeld papier dat voldoet aan de ISO14001 norm 605 kWh energie per geproduceerde ton papier gebruikt. Dat staat gelijk aan 2,178 GJ energie. Ter vergelijking: het VNP ging er vanuit dat hier 10,1 GJ voor nodig was. Een afwijking die te verklaren is door de strengere eisen die Xerox aan zijn fabrieken stelt. Voor de productie van 1 ton papier is in dit scenario 68,8 m2 aardgas nodig. Volgens informatie van Xerox is dit inderdaad de gebruikte energiebron. Het produceren van 1 ton papier levert daardoor 68,8*1,825=126 kg CO2. Per A4 van 80 gram is dat een uitstoot van 10,0 gram CO2.
5
Wat hierbij opvalt is hoe CO2-neutraal de UU eigenlijk al print. Het ‘gemiddelde’ papier dat in Nederland geproduceerd wordt, door de VNP, heeft een uitstoot van bijna 50 gram CO2 per A4’tje. Het papier dat de UU gebruikt wordt dusdanig duurzaam geproduceerd dat het een uitstoot van ‘slechts’ 10 gram per A4 heeft. Dat is minder dan een kwart van de uitstoot van regulier papier. Zonder verder nog maar iets digitaal gemaakt te hebben kan gezegd worden dat de UU al heel bewust bezig is met het beperken van de uitstoot van CO2 door printpapier. Er bestaat ook papier dat geheel CO2-neutraal geproduceerd wordt; Xerox RecycledSupreme wordt geheel gemaakt van gerecycled materiaal en is CO2-neutraal. Dit papier is echter wel een stuk duurder. Voor een pak van 2500 blaadjes 4,65 euro, terwijl het UU-papier 4,10 voor dezelfde hoeveelheid kost. Dit echter om aan te geven dat er bij de productie van het papier al veel rekening mee gehouden is dat het papier milieuvriendelijk moet zijn. Concluderend voor deze deelvraag; de emissie per geprinte pagina van Xerox Premier TCF is 0,01004842 kg C02. H3. Resultaten De volgende stap in dit onderzoek is het verbruik. Dit heeft betrekking op deelvraag 2: Hoeveel digitaal vervangbare pagina’s worden gemiddeld per student geprint? Er is gekozen om drie scenario’s te behandelen. Het eerste scenario betreft een 0-meting. Fabrikant Xerox heeft aangegeven dat de Universiteit Utrecht jaarlijks a pakken papier afneemt1. In 1 pak papier zitten 500 blaadjes, wat neerkomt op een totaal aantal pagina’s van b. Wanneer al dit papier digitaal vervangen zou worden, wordt de volgende hoeveelheid CO2 emissie bespaard aan papieremissie: b * 0,01004842 = c. Er van uitgaande dat er in dit scenario niets meer geprint hoeft te worden en dat alle printers overbodig komt daar de emissie die betrekking heeft op de elektriciteit die gemoeid gaat met het printen nog bovenop: B * d = e. De totale emissiebesparing wanneer er niet meer geprint zou worden op de UU zou f zijn: C+e=f Het tweede scenario is een 1-meting. Het gaat hierbij om de hoeveelheid papier die de respondenten op dit moment digitaal vervangbaar achten door de invoering van het DSD. Op basis van de gegevens die de respondenten aangeleverd hebben zijn de onderstaande resultaten gevonden. 1.
Mastertoelating Faculteit X
Voor de mastertoelatingen bij Faculteit X is gekeken naar hoeveel geprinte pagina’s er voorde verschillende masteropleidingen (Research, met Nederlandse vooropleiding, met buitenlandse vooropleiding, etc.) er minimaal digitaal vervangbaar zijn. Er is geen rekening gehouden met bijv. intern mailverkeer dat geprint wordt voor vergaderingen en dergelijke, en er is uitgegaan van een minimum aantal pagina’s per student. Aantal studenten per jaar
Aantal digitaal vervangbare pagina’s
1439
24.229
Gemiddeld aantal digitaal vervangbare pagina’s per student per jaar 16,83
1
Xerox heeft de gegevens niet tijdig aangeleverd. Zodra we deze gegevens hebben, zullen we deze direct verwerken in de berekening en laten weten.
6
2.
Faculteit Y
Voor de berekening van het aantal digitaal vervangbare pagina’s aan de faculteiten Y en Z is gekeken naar de volgende overzichten:
Op basis van deze tabellen is vervolgens het aantal digitaal vervangbare pagina’s berekend. De resultaten van Y: Aantal studenten per jaar
Aantal digitaal vervangbare pagina’s
5686
35.637
3.
Faculteit Z
Aantal studenten per jaar
Aantal digitaal vervangbare pagina’s
4900
19.600
4.
Gemiddeld aantal digitaal vervangbare pagina’s per student per jaar 6,27
Gemiddeld aantal digitaal vervangbare pagina’s per student per jaar 4,00
Centrale dienst X
7
Aantal studenten per jaar
Aantal digitaal vervangbare pagina’s
1900
55.420
5.
Gemiddeld aantal digitaal vervangbare pagina’s per student per jaar 29,17
Centrale dienst Y
Aantal studenten per jaar
Aantal digitaal vervangbare pagina’s
5000
2800
Gemiddeld aantal digitaal vervangbare pagina’s per student per jaar 0,56
Opmerkelijk aan dit overzicht is de grote verscheidenheid in digitaal vervangbare pagina’s per student. Voor het totale aantal studenten worden 5000 niet meegerekend; omdat deze anders dubbel geteld worden (tellen ook mee op de faculteit). Wanneer een gemiddelde van de genomen steekproef gebruikt wordt komen we op de volgende berekening: Totaal aantal studenten = 18.925 – 5000 = 13.925 Gemiddeld aantal digitaal vervangbare pagina’s per student per jaar = 135.886 / 13.925 = 9,75 Dit getal is niet representatief voor de hele universiteit. De verschillende afdelingen en faculteiten hanteren verschillende routines en methoden, waardoor de gevonden resultaten moeilijk generaliseerbaar zijn naar de gehele universiteit. Het geeft echter wel een voorstelling van welke getallen we hier bespreken. Er van uitgaande dat een gemiddelde van 9,75 pagina’s die op dit moment digitaal vervangbaar zijn per student geen ongeloofwaardig getal is, zou dit het volgende rekensommetje voor de hele UU opleveren: 30.000 studenten * 9,75 digitaal vervangbare pagina’s = 292500 pagina’s. Dit betekent een besparing van 292500 * 0,01004842 kg C02 = 2939 kg CO2 per jaar. Ter vergelijking: een gloeilamp van 100 W die vier uur per dag brandt levert per jaar een uitstoot van 63 kg op. Er worden door de invoering van het DSD in principe 47 gloeilampen bespaard. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien weinig, maar er moet hierbij wel rekening gehouden worden met het feit dat het papier dat de UU gebruikt al heel milieuvriendelijk is. Wanneer het standaard papier van de VNP gebruikt zou worden werden al 216 gloeilampen uitgespaard. In feite doet de UU het dus al erg goed. Nogmaals, de getallen uit dit onderzoek zijn niet houdbaar voor de gehele UU. Betrouwbaarder is het om per gekozen afdeling te bekijken wat de verandering in CO2-emissie zou zijn wanneer de bepaalde hoeveelheden papier digitaal vervangen zouden worden. Combinerend met bovenstaande resultaten leidt dit tot het volgende overzicht: Afdeling Masters X Faculteit Y Faculteit Z Centraal X Centraal Y Totaal
Aantal digitaal vervangbare pagina’s 22.429 35.637 19.600 55.420 2800 135.886
Totale bespaarbare CO2emissie in kg per jaar 225,4 358,09 196,95 556,88 28,14 1365,44
Wanneer de Universiteit Utrecht op de vijf besproken afdelingen het Digitaal Studenten Dossier in zou voeren, leidt dit tot een besparing in CO2-emissie van 1365,44 kg per jaar.
8
Het derde scenario dat besproken wordt is gebaseerd op het werkelijke papiergebruik van de opleidingen V en W (bij faculteit Z). Daarvoor wordt per student per jaar het volgende verbruikt:
Bachelor V Master V Bachelor W Master W
Nederlandse vooropleiding 57 pagina’s 70,5 pagina’s 55 pagina’s 67,5 pagina’s
Buitenlandse vooropleiding 55 pagina’s 67,5 pagina’s 52 pagina’s 64,5 pagina’s
Voor V zou dit met 2321 bachelor- en 1425 masterstudenten leiden tot een jaarlijks papiergebruik van 232.759 pagina’s. Voor W, met respectievelijk 945 bachelor- en 173 masterstudenten, komt het totaal op 63.652 pagina’s. Wanneer deze opleidingen in hun geheel gedigitaliseerd zouden worden zou dit een CO2-emissie besparing van 63.652 + 232.759 * 0,01004842 kg C02 = 2978,5 kg per jaar opleveren. Om deze drie scenario’s nogmaals samen te vatten: 1. Scenario 1: de 0-meting; alle papier dat jaarlijks afgenomen wordt bij Xerox wordt digitaal vervangen. 2. Scenario 2: de 1-meting; op basis van interviews zijn 5 afdelingen gevraagd naar de hoeveelheid papier die minimaal digitaal vervangen wordt bij invoering van het DSD. 3. Scenario 3: Alle papier dat momenteel bij V en W gebruikt wordt, wordt digitaal vervangen. Scenario: 1 2 3
Aantal pagina’s digitaal vervangen b 135.886 296.411
Totale besparing in kg CO2 per jaar f 1365,44 2978,5
H4. Overige invloeden Papier is niet de enige factor die CO2 emissie oplevert met betrekking tot het DSD. (A) Wanneer het DSD niet ingevoerd wordt: Printen De papierketen, van oerwoud tot gerecyclede pulp, is in verregaande mate geoptimaliseerd wat betreft CO2-emissie. Verschillende papierfabrikanten bieden CO2-neutraal papier aan, waarbij gecompenseerd wordt voor de uitstoot. Bovendien wordt in Nederland bijna 90% van alle papier hergebruikt, waardoor de CO2 emissie nog verder afneemt. De absolute uitstoot van het printen zelf, dus de inkt, het stroomverbruik van de printer, de productie van de printer ed., is veel kleiner dan de uitstoot van het papiergebruik, maar de winst die daar te behalen valt is door de relatieve nieuwheid van de keten misschien wel groter. Het printen aan de Universiteit Utrecht wordt afgehandeld door Xerox. Xerox heeft duurzaamheid hoog in het vaandel staan, en compenseert de CO2 die uitgestoten wordt door het printen. Qua CO2 emissie draagt de hoeveelheid die geprint wordt dus niet bij aan de uitstoot van de Universiteit. Voor dit onderzoek is het printen daarom geen interessante factor, maar er valt globaal nog veel winst te behalen. Postwagens Omdat de UU reguliere post, los van de studentendossiers, per postwagen over de campus verspreid, zullen de postwagens in alle scenario’s blijven rijden. Het is dan ook niet mogelijk om uitspraken te doen over de CO2 reductie die dit op zou leveren. Het is echter wel interessant om hier eens beter naar te kijken. Zo heeft de TU Delft een digitaal systeem waarbij alle post op een centraal
9
punt in gescand wordt, en vanaf daar digitaal verspreid. In Delft schijnt dit duurzaam mogelijk te zijn. Het is aan te bevelen om hier onderzoek naar te doen.
(B) Wanneer het DSD ingevoerd wordt: Servers Bij het schrijven van dit onderzoek is het nog niet bekend welk systeem gehanteerd gaat worden voor het DSD. Getracht wordt om zoveel mogelijk bestaande systemen te integreren, waarbij eventueel een overkoepelend frame ingezet wordt. Er zijn verschillende mogelijkheden om dit systeem te laten draaien. De toegenomen capaciteit die de server nodig heeft kan intern op de Universiteit Utrecht geplaatst worden of extern op een zogenaamde ‘cloud’. Dit heeft een behoorlijke invloed op de CO2-emissie binnen de Universiteit Utrecht. Uit het interview met Andre Kauffeld, projectleider I&I aan de Universiteit, kwam naar voren dat het in dit stadium van het project nog niet in te schatten is welke oplossing gekozen gaat worden. Het is daarom ook niet mogelijk om uitspraken te doen over de CO2 emissie van servers in scenario 2. Toegenomen stroomgebruik Vanwege het ontbreken van de informatie wat betreft servers, zoals duidelijk gemaakt onder het vorige kopje, is het onmogelijk om bindende uitspraken te doen over het toegenomen stroomgebruik. Het stroomgebruik komt niet alleen uit de servers, maar ook uit het aantal scans die gemaakt moeten worden. Dit wordt echter, zoals eerder gezegd, in grote mate gecompenseerd door het afgenomen stroomgebruik van het printen. Bovendien worden de documenten die de studenten uploaden niet nogmaals gescand, waardoor een verdere reductie van deze factor plaats zal vinden. Afgenomen opslagruimte Een verminderde hoeveelheid papieren dossiers leidt tot minder ruimten die nodig zijn voor opslag. Dit leidt uiteindelijk tot een verminderde CO2 emissie, vanwege uitstoot wat betreft bouw, onderhoud en verwarming. Een aantal van de dossiers die nu opgeslagen zijn moet echter (deels) wettelijk behouden blijven en zullen dus geen afname in uitstoot opleveren. Hans Donk (“Documentbeheer & Archief”) heeft een overzicht gemaakt van de hoeveelheid dossiers die behouden moeten blijven, maar het is in dit stadium van het onderzoek onmogelijk om in te schatten hoeveel CO2 reductie deze factor op zal leveren. Het aantal meters extra opslagruimte die de invoering van het DSD eventueel oplevert, en wat de CO2-reductie van die extra opslagruimte zal zijn, is nu nog niet in te schatten. De ruimtes zouden dan eerst bijv. een andere functie moeten krijgen. Voor de nauwkeurigheid van het onderzoek is daarom besloten deze factor niet te betrekken in de eindconclusie.
H5. Conclusie In dit onderzoek is getracht een beeld te schetsen van de gevolgen van de invoering van het Digitaal Studenten Dossier wat betreft de mate van duurzaamheid van de Universiteit Utrecht. In drie scenario’s is gekeken naar de verandering in CO2-emissie wanneer de UU in verschillende mate digitaliseert. Op basis van die gegevens kan de hoofdvraag beantwoord worden: Maakt het Digitaal Studenten Dossier de Universiteit Utrecht duurzamer? Het antwoord op die vraag is in eerste instantie simpel: ja. Het DSD draagt bij aan een duurzamere universiteit, want er wordt meer CO2 uitgestoten wanneer er papieren dossiers zijn dan wanneer er digitale dossiers zijn. Er zitten echter nogal wat haken en ogen aan dit antwoord. Er is op dit moment nog niet voldoende zicht op de gevolgen van het DSD om hier harde uitspraken over te kunnen doen. Zo is de mate van duurzaamheid afhankelijk van de oplossing die gekozen wordt voor het ICT vraagstuk rondom de invoering van het DSD, en zijn er vele randfactoren zoals een veranderd stroom- en ruimtegebruik die op dit moment nog onvoldoende ingeschat kunnen worden.
10
Wanneer alleen gekeken wordt naar de emissie die ten grondslag ligt aan het papiergebruik verdient de UU een compliment. Door zeer milieubewust papier in te kopen is de CO2 uitstoot ten gevolge van printen relatief laag. Relatief, want wanneer 2 opleidingen hun papier zouden digitaliseren levert dit nog steeds een winst van bijna 3000 kg CO2 per jaar op. Zou de UU echter minder duurzaam papier inkopen, dan werd dit getal echter al snel 5 keer zo hoog. Wat dat betreft is de Universiteit Utrecht dus zeer duurzaam bezig. Dit betekent echter niet dat digitalisering geen voorrang verdient. Papierfabrikanten zoals Xerox mogen hun productieprocessen dan steeds milieuvriendelijker maken door bossen bij te planten en te investeren in innovatie, dat houdt nog niet in dat het verbruiken van papier beter is dan het besparen van papier. Zoals ook in dit onderzoek naar voren komt is het digitaliseren, zeker met het oog op de toekomst wanneer bossen nog schaarser worden, een stap in de goede richting wat betreft duurzaamheid.
11