CNC PILOT 4290 NC-software 368 650-xx V7
Bedieningshandboek Nederlands (nl) 7/2004
Toetsenbord voor gegevensinvoer
Machinebedieningspaneel
Bedrijfsmodus Handbediening
Cyclusstart
Bedrijfsmode Automatisch bedrijf
Cyclusstop
Bedrijfsmodi Programmeren (DIN PLUS, Simulatie, TURN PLUS)
Voedingstop
Bedrijfsmodi Besturen (Parameters, Service, Overdracht)
Spilstop
Foutstatus tonen
Spil aan – richting M3/M4
Infosysteem oproepen
Spil ”tippen” – richting M3/M4 (De spil draait totdat u de toets indrukt.)
ESC (escape - afbreektoets) ■ één menustap terug ■ Dialoogbox afsluiten, gegevens niet opslaan INS (insert = Engelse term voor invoegen) ■ Element in de lijst invoegen ■ Dialoogbox afsluiten, gegevens opslaan
ALT (alter = Engelse term voor wijzigen) ■ Element in de lijst wijzigen DEL (delete = Engelse term voor wissen) ■ Hiermee wordt het element in de lijst gewist ■ Hiermee wordt het geselecteerde resp. het teken links van de cursor gewist ...
Cijfers voor invoer van waarden en softkey-keuze
Decimale punt Min voor ingeven van voorteken ”Toets Verder” voor speciale functies (bijv. Selecteren)
Jogtoetsen +X/–X Jogtoetsen +Z/–Z Jogtoetsen +Y/–Y IJlgangtoets Sledeschakelaar Spilschakelaar Spiltoerental op de geprogrammeerde waarde Spiltoerental met 5 % verhogen/verlagen
Override-draaiknop voor voedings-override
Cursortoetsen PgUp, PgDn ■ Naar vorige/volgende beeldschermpagina ■ Naar vorige/volgende dialoogbox ■ Van ene naar andere invoervenster Enter – Om de ingave van waarden te beëindigen
Touchpad met rechter- en linkermuisknop
CNC PILOT 4290, software en functies In dit handboek wordt beschreven over welke functies u bij gebruik van de CNC PILOT 4290 met NC-softwarenummer 368 650-xx (Release 7.0) kunt beschikken. De programmering van de Y-as wordt niet in dit handboek, maar in het bedieningshandboek „CNC PILOT 4290 metYas“ beschreven. De machinefabrikant stemt met behulp van parameters de beschikbare functies van de besturing op de desbetreffende machine af. In dit handboek worden daarom ook functies beschreven waarmee niet elke CNC PILOT is uitgevoerd. Onderstaande CNC PILOT-functies zijn bijvoorbeeld niet op alle machines aanwezig: ■ Bewerkingen met de C-as ■ Bewerkingen met de Y-as ■ Complete bewerking ■ Gereedschapsbewaking ■ Grafisch interactieve contourdefinitie ■ Automatisch of grafisch interactief DIN PLUS-programma's maken
Als u wilt weten welke functies door de machine met besturing worden ondersteund, kunt u contact opnemen met de machineleverancier. Veel machineleveranciers en ook HEIDENHAIN bieden programmeercursussen voor de CNC PILOT aan. Wij adviseren u deze cursussen te volgen, als u de functies van de CNC PILOT grondig wilt leren kennen. Speciaal voor de CNC PILOT 4290 biedt HEIDENHAIN het softwarepakket DataPilot 4290 voor de PC aan. De DataPilot is geschikt voor gebruik dicht bij de machine in de werkplaats, in het kantoor van de werkplaatschef, bij de werkvoorbereiding en voor trainingsdoeleinden. De DataPilot wordt gebruikt op PC's met het besturingssysteem WINDOWS 95, WINDOWS 98, WINDOWS ME, WINDOWS NT 4.0 of WINDOWS 2000. Gebruiksomgeving De CNC PILOT voldoet aan de eisen van klasse A volgens EN 55022 en is hoofdzakelijk bedoeld voor gebruik in een industriële omgeving.
Inhoud
Inhoud
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Inleiding en basisbegrippen Bedieningsinstructies Handbediening en automatisch bedrijf DIN PLUS Grafische simulatie TURN PLUS Parameter Bedrijfsmiddelen Service en diagnose Overdracht Tabellen en overzichten
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
I
Inhoud
1 Inleiding en basisbegrippen ..... 1 1.1 De CNC PILOT ..... 2 1.2 Bedrijfsmodi ..... 5 1.3 Configuraties (opties) ..... 6 1.4 Basisprincipes ..... 7 1.5 Gereedschapsmaten ..... 10 2 Bedieningsinstructies ..... 11 2.1 Bedieningsinterface ..... 12 2.1.1
Beeldschermweergaves ..... 12
2.1.2
Bedieningselementen ..... 13
2.1.3
Keuze van bedrijfsmode ..... 14
2.1.4
Selecteren van functies, gegevensinvoer ..... 14
2.2 Info-systeem ..... 16 2.3 Foutsysteem ..... 17 2.3.1 Directe foutmeldingen ..... 17 2.3.2 Foutweergave, PLC-uitlezing ..... 17 2.4 Gegevensbeveiliging ..... 19 2.5 Begripsverklaring ..... 19 3 Handbediening en automatisch bedrijf ..... 21 3.1 Inschakelen, uitschakelen, referentieprocedure ..... 22 3.1.1
Inschakelen en referentieprocedure ..... 22
3.1.2
Uitschakelen ..... 23
3.2 Bedrijfsmode Handbediening ..... 24 3.2.1 Machinegegevens invoeren ..... 25 3.2.2 M-functies ..... 25 3.2.3 Handmatige draaibankbewerking ..... 26 3.2.4 Handwiel ..... 26 3.2.5 Spil- en jogtoetsen ..... 27 3.2.6 Slede- en spilschakelaar ..... 27 3.3 Gereedschapstabellen, standtijdbeheer ..... 28 3.3.1 Gereedschapstabel instellen ..... 29 3.3.2 Gereedschapstabel met NC-programma vergelijken ..... 31 3.3.3 Gereedschapstabel uit NC-programma overnemen ..... 32 3.3.4 Standtijdbeheer ..... 33 3.4 Instelfuncties ..... 34 3.4.1 Gereedschapswisselpositie instellen ..... 34 3.4.2 Werkstuknulpunt verschuiven ..... 35 3.4.3 Veiligheidszone vastleggen ..... 36 3.4.4 Spanmiddeltabel instellen ..... 37 3.4.5 Machinematen instellen ..... 38 3.4.6 Gereedschap opmeten ..... 39
II
Inhoud
Inhoud
3.5 Automatisch bedrijf ..... 41 3.5.1 Programmaselectie ..... 41 3.5.2 Zoeken naar startregel ..... 42 3.5.3 Programma-afloop beïnvloeden ..... 43 3.5.4 Correcties ..... 44 3.5.5 Standtijdbeheer ..... 45 3.5.6 Inspectiebedrijf ..... 46 3.5.7 Regeluitlezing ..... 48 3.5.8 Grafische uitlezing ..... 49 3.5.9 Status meten na bewerking ..... 51 3.6 Machine-uitlezing ..... 52 3.7 Belastingsbewaking ..... 54 3.7.1
Referentiebewerking ..... 54
3.7.2
Productie met belastingsbewaking ..... 55
3.7.3
Grenswaarden bewerken ..... 56
3.7.4
Referentiebewerking analyseren ..... 57
3.7.5
Werken met belastingsbewaking ..... 57
3.7.6
Parameters voor belastingsbewaking ..... 58
4 DIN PLUS ..... 59 4.1 De DIN-programmering ..... 60 4.1.1
Inleiding ..... 60
4.1.2
DIN PLUS-beeldscherm ..... 61
4.1.3
Lineaire en rondassen ..... 62
4.1.4
Maateenheden ..... 63
4.1.5
Onderdelen van het DIN-programma ..... 63
4.2 Informatie over programmering ..... 65 4.2.1 Gelijktijdig bewerken ..... 65 4.2.2 Adresparameters ..... 65 4.2.3 Contourprogrammering ..... 66 4.2.4 Gereedschapsprogrammering ..... 68 4.2.5 Bewerkingscycli ..... 69 4.2.6 NC-subprogramma's ..... 70 4.2.7 Sjabloonbesturing ..... 70 4.2.8 Vertaling van NC-programma's ..... 70 4.3 DIN PLUS-editor ..... 71 4.3.1 Hoofdmenu ..... 72 4.3.2 Menu „Geometrie“ ..... 75 4.3.3 Menu „Bewerking“ ..... 76 4.3.4 Blokmenu ..... 77
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
III
Inhoud
4.4 Programmadeel-aanduidingen ..... 79 4.4.1 PROGRAMMAKOP ..... 79 4.4.2 REVOLVER ..... 80 4.4.3 SPANMIDDEL ..... 82 4.4.4 Contourbeschrijving ..... 82 4.4.5 BEWERKING ..... 83 4.4.6 SUBPROGRAMMA ..... 83 4.5 Geometriefuncties ..... 84 4.5.1 Beschrijving van onbewerkt werkstuk ..... 84 4.5.2 Basiselementen van te draaien contour ..... 84 4.5.3 Vormelementen van de te draaien contour ..... 86 4.5.4 Hulpfuncties voor contourbeschrijving ..... 92 4.5.5 Positie van de contouren ..... 95 4.5.6 Contour voor-/achterkant ..... 96 4.5.7 Mantelvlakcontour ..... 102 4.5.8 Rond patroon met ronde sleuven ..... 108 4.6.2 Gereedschapsverplaatsing zonder bewerking ..... 110 4.6 Bewerkingsfuncties ..... 110 4.6.1 Toewijzing contour – Bewerking ..... 110 4.6.3 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen ..... 111 4.6.4 Voeding, toerental ..... 113 4.6.5 Beitelradiuscompensatie (SRC/FRC) ..... 115 4.6.6 Nulpuntverschuivingen ..... 116 4.6.7 Overmaten, veiligheidsafstanden ..... 118 4.6.8 Gereedschap, correcties ..... 120 4.7 Draaicycli ..... 122 4.7.1
Contourgerelateerde draaicycli ..... 122
4.7.2
Eenvoudige draaicycli ..... 134
4.8 Schroefdraadcycli ..... 140 4.9 Boorcycli ..... 143 4.10 Bewerking C-as ..... 148 4.10.1 Algemene C-as-functies ..... 148 4.10.2 Bewerking voor-/achterkant ..... 149 4.10.3 Bewerking van mantelvlak ..... 150 4.11 Freescycli ..... 152
IV
Inhoud
Inhoud
4.12 Speciale functies ..... 159 4.12.1 Spanmiddelen in de simulatie ..... 159 4.12.2 Sledesynchronisatie ..... 160 4.12.3 Spilsynchronisatie, werkstukoverdracht ..... 161 4.12.4 Contourcorrectie ..... 164 4.12.5 Tussentijds meten ..... 165 4.12.6 Meten na bewerking ..... 166 4.12.7 Belastingsbewaking ..... 167 4.13 Overige G-functies ..... 168 4.14 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer ..... 173 4.14.2 In-/uitvoer van V-variabelen ..... 174 INPUTA ..... 174 4.15 Programmering van variabelen ..... 175 4.15.1 #-variabelen ..... 175 4.15.2 V-variabelen ..... 177 4.15.3 Sprong, herhaling, voorwaardelijke uitvoering van regel ..... 179 4.16 Subprogramma's ..... 182 4.17 M-functies ..... 183 4.18 Voorbeelden en instructies ..... 184 4.18.1 Bewerkingscyclus programmeren ..... 184 4.18.2 Contourherhalingen ..... 184 4.18.3 Complete bewerking ..... 187 5 Grafische simulatie ..... 195 5.1 De bedrijfsmode simulatie ..... 196 5.1.1
Weergave-elementen, weergaven ..... 197
5.1.2
Bedieningsinstructies ..... 200
5.2 Hoofdmenu ..... 201 5.3 Contoursimulatie ..... 203 5.3.1 Functies van de contoursimulatie ..... 203 5.3.2 Dimensionering ..... 204 5.4 Bewerkingssimulatie ..... 205 5.5 Bewegingssimulatie ..... 207 5.6 Loep ..... 208 5.7 3D-weergave ..... 209 5.8 NC-programma-afloop controleren ..... 210 5.9 Tijdberekening ..... 212 5.10 Synchroonpuntanalyse ..... 213
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
V
Inhoud
6 TURN PLUS ..... 215 6.1 De bedrijfsmode ..... 216 6.2 Programmabeheer ..... 217 6.2.1 TURN PLUS-bestanden ..... 217 6.2.2 Programmakop ..... 218 6.3 Werkstukbeschrijving ..... 219 6.3.1 Invoer van de contour van het onbewerkte werkstuk ..... 219 6.3.2 Invoer van contour van bewerkt werkstuk ..... 220 6.3.4 Aaneengesloten contour overlappen ..... 222 6.3.6 Bedieningsinstructies ..... 225 6.3.7 Hulpfuncties voor de elementinvoer ..... 226 6.4 Contouren onbewerkt werkstuk ..... 228 6.5 Contour van bewerkt werkstuk ..... 229 6.5.1 Elementen van de basiscontour ..... 229 6.5.2 Vormelementen ..... 232 6.5.3 Overlappingselementen ..... 239 6.6 C-as-contouren ..... 242 6.6.1 Contouren aan voor- en achterkant ..... 242 6.7 Contouren manipuleren ..... 256 6.7.2
Trimmen ..... 256
6.7.3
Wijzigen ..... 258
6.7.4
Wissen ..... 259
6.7.5
Invoegen ..... 260
6.7.6
Transformaties ..... 261
6.7.7
Verbinden ..... 263
6.7.8
Opsplisen ..... 263
6.8 DXF-contouren importeren ..... 264 6.8.1 Basisprincipes ..... 264 6.8.2 Configureren van de DXF-import ..... 265 6.8.3 DXF-import ..... 266 6.8.4 DXF-bestanden verzenden en organiseren ..... 266 6.9 Attributen toekennen ..... 267 6.9.1 Attributen van onbewerkt werkstuk ..... 267 6.9.2 Overmaat ..... 267 6.9.3 Voeding/oppervlakteruwheid ..... 267 6.9.4 Nauwkeurige stop ..... 268 6.9.5 Scheidingspunten ..... 268 6.9.6 Bewerkingsattributen ..... 269
VI
Inhoud
Inhoud
6.10 Bedieningshulpmiddelen ..... 273 6.10.1 Calculator ..... 273 6.10.2 Digitaliseren ..... 274 6.10.3 Controle-optie – contourelementen controleren ..... 274 6.10.4 Onvolledig berekende contourelementen ..... 275 6.10.5 Foutmeldingen ..... 276 6.11 Instellen ..... 277 6.11.1 Werkstuk opspannen ..... 277 6.11.2 Gereedschapstabel instellen ..... 284 6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG) ..... 286 6.12.1 Gereedschapsoproep ..... 287 6.12.2 Snijgegevens ..... 288 6.12.3 Cyclusspecificatie ..... 288 6.12.4 Bewerkingswijze Voorbewerken ..... 289 6.12.6 Bewerkingswijze boren ..... 299 6.12.7 Bewerkingswijze nabewerken ..... 301 6.12.8 Bewerkingsmethode schroefdraad (G31) ..... 306 6.12.10 Speciale bewerkingen (SB) ..... 309 6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) ..... 310 6.13.1 Genereren van een werkschema ..... 310 6.13.2 Bewerkingsvolgorde ..... 311 6.14 Controlegrafiek ..... 321 6.15 Configuratie ..... 322 6.16 Bewerkingsinstructies ..... 324 6.16.1 Gereedschapskeuze, revolverbezetting ..... 324 6.16.2 Snijwaarden ..... 325 6.16.3 Koelmiddel ..... 325 6.16.4 Uitdraaien ..... 326 6.16.5 Binnencontouren ..... 326 6.16.6 Boren ..... 328 6.16.7 Complete bewerking ..... 328 6.16.8 Asbewerking ..... 330 6.17 Voorbeeld ..... 332 7 Parameters ..... 337 7.1
De bedrijfsmode Parameters ..... 338 7.1.1
Parametergroepen ..... 338
7.1.2
Parameters bewerken ..... 339
7.2
Machineparameters ..... 341
7.3
Regelparameters ..... 348
7.4
Instelparameters ..... 355
7.5
Bewerkingsparameters ..... 357
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
VII
Inhoud
8 Bedrijfsmiddelen ..... 371 8.1 Gereedschaps-database ..... 372 8.1.1
Gereedschaps-editor ..... 372
8.1.2
Gereedschapstypen (overzicht) ..... 375
8.1.3
Gereedschapsparameters ..... 377
8.1.4
Multi-gereedschap, standtijdbewaking ..... 384
8.1.5
Informatie over gereedschapsgegevens ..... 385
8.1.6
Gereedschapshouder, opnamepositie ..... 387
8.2 Spanmiddel-database ..... 390 8.2.1 Spanmiddel-editor ..... 390 8.2.2 Spanmiddelgegevens ..... 392 8.3 Technologie-database (snijwaarden) ..... 399 9 Service en diagnose ..... 401 9.1 De bedrijfsmode Service ..... 402 9.2 Service-functies ..... 402 9.2.1 Bedieningsautorisatie ..... 402 9.2.2 Systeemservice ..... 403 9.2.3 Naamlijsten ..... 404 9.3 Onderhoudssysteem ..... 405 9.4 Diagnose ..... 408 10 Overdracht ..... 411 10.1 Bedrijfsmode Transfer ..... 412 10.2 Transmissieprocedure ..... 413 10.2.1 Algemeen ..... 413 10.2.2 Installatie van de data-overdracht ..... 414 10.3 Gegevensoverdracht ..... 417 10.3.1 Vrijgaven, bestandstypen ..... 417 10.3.2 Bestanden zenden en ontvangen ..... 418 10.4 Parameters en bedrijfsmiddelen ..... 420 10.4.1 Parameters en bedrijfsmiddelen converteren ..... 420 10.4.2 Parameters en bedrijfsmiddelen opslaan ..... 422 10.5 Bestandsorganisatie ..... 423 11 Tabellen en overzichten ..... 425 11.1 Draaduitloop- en schroefdraadparameters ..... 426 11.1.1 Draaduitloopparameters DIN 76 ..... 426 11.1.2 Draaduitloopparameters DIN 509 E ..... 427 11.1.3 Draaduitloopparameters DIN 509 F ..... 427 11.1.4 Schroefdraadparameters ..... 428 11.1.5 Spoed ..... 429 11.2 Technische informatie ..... 433 11.3 Interfaces randapparatuur ..... 437 VIII
Inhoud
1 Inleiding en basisbegrippen
1.1 De CNC PILOT
1.1
De CNC PILOT
De CNC PILOT is een numerieke contourbesturing voor draaibanken en draaicentra. Behalve draaibankbewerkingen kunnen ook frees- of boorbewerkingen met de C- ofY-as worden uitgevoerd. De CNC PILOT ondersteunt de gelijktijdige bewerking van maximaal 4 werkstukken tijdens het programmeren, het testen en de producxtie. De complete bewerking wordt ondersteund bij draaibanken met: ■ roterende afpak-inrichting ■ verplaatsbare tegenspil ■ meerdere spillen, sledes en gereedschapshouders De CNC PILOT bestuurt maximaal 6 sledes, 4 spillen en 2 C-assen. Programmering Afhankelijk van het onderdelenprogramma en van uw organisatie kiest u de voor uw specifieke toepassing meest geschikte programmering. In TURN PLUS wordt de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk grafisch interactief beschreven. Vervolgens roept u de functie voor het automatisch genereren van werkschema's (AAG) op. U krijgt dan met een druk op de druk volautomatisch het NC-programma. Als alternatief heeft u de functie voor het interactief genereren van werkschema's (IAG) tot uw beschikking. Met de IAG bepaalt u de bewerkingsvolgorde, kiest u het gereedschap en beïnvloedt u de bewerkingstechniek. Iedere bewerkingsstap wordt in de controlegrafiek weergegeven en kan direct worden gecorrigeerd. Het aanmaken van programma's met de TURN PLUS leidt tot een gestructureerd DIN PLUS-programma. Met de TURN PLUS wordt de invoer tot een minimum beperkt – voorwaarde is echter dat het gereedschap en de snijgegevens worden beschreven. Wanneer de TURN PLUS op basis van de technologische eisen niet het optimale NC-programma maakt of wanneer bij u het accent ligt op de reductie van de productietijd, programmeer dan het NCprogramma in DIN PLUS of optimaliseer het met TURN PLUS gemaakte DIN PLUS-programma. DIN PLUS ondersteunt de scheiding van de geometrische beschrijving van de bewerking van het werkstuk. DIN PLUS biedt u krachtige bewerkingscycli. Als de tekening niet volgens NCeisen is gedimensioneerd, wordt de berekening van de coördinaten uitgevoerd met de „vereenvoudigde geometrieprogrammering“.
2
Als alternatief kan het werkstuk in DIN PLUS met rechtlijnige verplaatsingen, cirkelbogen en eenvoudige draaicycli worden bewerkt, net als bij de conventionele DIN-programmering. Zowel de TURN PLUS als de DIN PLUS ondersteunt bewerkingen met de C- ofY-as, en complete bewerkingen. Bij de grafische simulatie worden NC-programma's onder realistische omstandigheden gecontroleerd. De CNC PILOT geeft de bewerking van maximaal 4 werkstukken in het werkbereik weer. Daarbij worden de onbewerkte en bewerkte werkstukken, spaninrichtingen en gereedsschap op schaal weergegeven. U kunt direct op de machine - ook parallel aan het productiebedrijf programmeren en NC-programma's testen. Ongeacht of u eenvoudige of ingewikkelde werkstukken, afzonderlijke onderdelen, één serie of grote series op draaicentra maakt, biedt de CNC PILOT altijd de juiste ondersteuning.
1 Inleiding en basisbegrippen
1.1 De CNC PILOT
De C-as Met de C-as voert u boor- en freesbewerkingen aan de voor- en achterkant, en op het mantelvlak uit. Bij gebruik van de C-as interpoleert een as lineair of cirkelvorming in het ingestelde bewerkingsvlak met de spil, terwijl de derde as lineair interpoleert. De CNC PILOT ondersteunt het maken van NCprogramma's met de C-as bij: ■ DIN PLUS ■ contourdefinitie metTURN PLUS ■ werkschema's maken met TURN PLUS
De Y-as Met de Y-as voert u boor- en freesbewerkingen aan de voor- en achterkant, en op het mantelvlak uit. Bij gebruik van de Y-as interpoleren twee assen lineair of cirkelvormig in het ingestelde bewerkingsvlak, terwijl de derde as lineair interpoleert. Daarmee kunnen bijvoorbeeld sleuven of kamers met platte grondvlakken en verticale sleufranden worden geproduceerd. Door het instellen van de spilhoek bepaalt u de positie van de te frezen contour op het werkstuk. De CNC PILOT ondersteunt het maken van NCprogramma's met de C-as bij: ■ DIN PLUS ■ contourdefinitie metTURN PLUS ■ werkschema's maken met TURN PLUS
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
3
1.1 De CNC PILOT
Complete bewerking De CNC PILOT ondersteunt de complete bewerking voor alle gangbare machine-ontwerpen. U heeft daarbij de beschikking over functies zoals gesynchroniseerde overgave van werkstukken bij draaiende spil, verplaatsen naar een vaste aanslag, gecontroleerd afsteken en coördinatentransformatie. Dit garandeert een complete bewerking in een zo kort mogelijke tijd en een eenvoudige programmering. De CNC PILOT ondersteunt de complete bewerking bij: ■ DIN PLUS ■ contourdefinitie metTURN PLUS ■ werkschema's maken met TURN PLUS
4
1 Inleiding en basisbegrippen
Bedrijfsmodi
De functies van de CNC PILOT zijn in de volgende bedrijfsmodi onderverdeeld: Bedrijfsmode Handbediening In de bedrijfsmode ”Handbediening” stelt u de machine in en verplaatst u de assen handmatig. Bedrijfsmode Automatisch bedrijf In de bedrijfsmode ”Automatisch bedrijf” worden de NCprogramma's uitgevoerd. Deze besturen en bewaken de productie van de werkstukken.
De eigenlijke „besturing“ blijft verborgen voor de operator. U dient zich echter te realiseren dat ingegeven TURN PLUS- en DIN PLUS-programma's op de ingebouwde harde schijf worden opgeslagen. Het voordeel hiervan is, dat een zeer groot aantal programma's kan worden opgeslagen. Voor de uitwisseling en beveiliging van gegevens heeft u de beschikking over de Ethernet-interface . Ook kunnen via de seriële interface (RS232) gegevens worden uitgewisseld.
Programmeerbedrijfsmode DIN PLUS Met ”DIN PLUS” maakt u gestructureerde NC-programma's. U beschrijft eerst de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk en programmeert vervolgens de afzonderlijke bewerkingen. Programmeerbedrijfsmode Simulatie Met de bedrijfsmode ”Simulatie” worden geprogrammeerde contouren, verplaatsingen en verspaningsbewerkingen grafisch weergegeven. De CNC PILOT houdt op schaal rekening met het werkbereik, het gereedschap en de spanmiddelen. Tijdens de simulatie berekent de CNC PILOT de hoofd- en bijkomende tijden voor elk gereedschap. Bij draaibanken met meerdere sledes ondersteunt de synchroonpuntanalyse de optimalisering van het NC-programma. ProgrammeerbedrijfsmodeTURN PLUS Met ”TURN PLUS” kunt u de werkstukcontour grafisch interactief beschrijven. Voor het automatisch genereren van werkschema's (AAG) hoeft u alleen nog het materiaal en de spaninrichtingen in te geven - de CNC PILOT maakt met een druk op de knop het NC-programma. Als alternatief kunt u het werkschema grafisch interactief maken (IAG). Bestuurbedrijfsmode Parameter De systeemwerking van de CNC PILOT wordt via parameters geregeld. In deze bedrijfsmode stelt u de parameters in en stemt u zo de besturing op uw specifieke situatie af. In deze bedrijfsmode worden bovendien de bedrijfsmiddelen (gereedschap en spanmiddelen) en de snijwaarden beschreven. Bestuurbedrijfsmode Service In de bedrijfsmode ”Service” kunt u als gebruiker inloggen voor functies die met een wachtwoord zijn beveiligd, kiest u de dialoogtaal en voert u systeeminstellingen uit. Verder heeft u ook de beschikking over diagnosefuncties voor inbedrijfstelling en systeemcontrole. Bestuurbedrijfsmode Overdracht In de bedrijfsmode ”Overdracht” wisselt u gegevens met andere systemen uit, organiseert u uw programma's en beveilgt u uw gegevens.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
5
1.2 Bedrijfsmodi
1.2
1.3 Configuraties (opties)
1.3
Configuraties (opties)
De machinefabrikant configureert de CNC PILOT op basis van de specifieke condities van de draaibank. Bovendien heeft u de beschikking over de onderstaande uitbreidingsmogelijkheden (opties), waarmee de besturing op uw specifieke behoefte kan worden afgestemd: ■ TURN PLUS Grafisch interactieve contourdefinitie ■ Grafische werkstukbeschrijving voor onbewerkte en bewerkte werkstukken ■ Geometrieprogramma voor berekening en weergave van nietgedimensioneerde contourpunten ■ Eenvoudige invoer van gestandaardiseerde vormelementen, b.v. afschuiningen, afrondingen, insteken, draaduitlopen, schroefdraad of passingen ■ Eenvoudige toepassing van transformaties zoals verplaatsen, roteren, spiegelen of kopiëren Grafisch interactief DIN PLUS-programma's maken ■ individuele keuze van soort bewerking ■ keuze van gereedschap en vastleggen van snijgegevens ■ directe grafische verspaningscontrole ■ directe correctiemogelijkheid Automatisch maken van DIN PLUS-programma's ■ automatische gereedschapskeuze ■ automatisch maken van werkschema ■ TURN PLUS – Uitbreiding C- en Y-as ■ C-as: weergave v.d. programmering in de aanzichten: XC-vlak (voor-/achterkant) en ZC-vlak (manteluitslag) ■ Y-as: weergave v.d. programmering in de aanzichten: XY-vlak (voor/achterkant) YZ-vlak (bovenaanzicht) ■ boor- en figuurpatronen ■ bewerkingscycli ■ interactief of automatisch opstellen van werkschema – ook voor C- en Y-asbewerking ■ TURN PLUS – Uitbreiding tegenspil ■ omspannen met expertprogramma ■ interactief of automatisch maken van werkschema – ook voor het omspannen en de tweede opspanning ■ Tussentijds meten ■ met schakelende meettaster ■ voor het instellen van gereedschap ■ voor het meten van werkstukken ■ Meten na bewerking ■ aansluiting van de meetapparatuur via de RS232-interface ■ verwerking van de meetresultaten in „Automatisch bedrijf“
In deze beschrijving wordt met alle opties rekening gehouden. Daarom kunnen de bedieningsstappen op uw machine afwijken van de hierin beschreven bedieningsprocedure, als uw systeem niet met een bepaalde optie is uitgevoerd.
Opties kunnen meestal naderhand worden aangebracht. Neem hiervoor contact op met uw leverancier.
6
1 Inleiding en basisbegrippen
1.4 Basisbegrippen
1.4
Basisprincipes
Asaanduidingen De dwarsslede wordt aangeduid als X-as en de bedslede als Z-as. Alle getoonde en ingegeven X-waarden worden als diameter beschouwd. In TURN PLUS kunt u ingeven of X-waarden als diameterof radiuswaarden moeten worden geïnterpreteerd. Draaibanken met Y-as: de Y-as staat loodrecht op de X- en Z-as (cartesiaans systeem). Voor verplaatsingen geldt het volgende: ■ verplaatsingen in plus-richting verwijderen zich van het werkstuk ■ verplaatsingen in min-richting gaan naar het werkstuk toe
Coördinatenstelsel De coördinaatgegevens van de hoofdassen X, Y en Z zijn gerelateerd aan het werkstuknulpunt – afwijkingen van deze regel worden vermeld. Hoekgegevens voor de C-as zijn gerelateerd aan het „nulpunt van de C-as“ (voorwaarde: de C-as is als hoofdas geconfigureerd).
Absolute coördinaten Wanneer de coördinaten van een positie betrekking hebben op het werkstuknulpunt, worden ze absolute coördinaten genoemd. Elke positie van een werkstuk kan door absolute coördinaten eenduidig worden vastgelegd.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
7
1.4 Basisbegrippen
Incrementele coördinaten Incrementele coördinaten hebben betrekking op de laatst geprogrammeerde positie. Met incrementele coördinaten wordt de maat tussen de laatste en de daaropvolgende positie aangegeven. Elke positie van een werkstuk wordt duidelijk door incrementele coördinaten vastgelegd.
Poolcoördinaten Positie-aanduidingen op het kop- of mantelvlak kunt met behulp van cartesiaanse coördinaten of poolcoördinaten ingeven. Bij een maatvoering met behulp van poolcoördinaten is een positie op het werkstuk duidelijk vastgelegd door diameter en hoek. U kunt poolcoördinaten absoluut of incrementeel ingeven.
Maateenheden U kunt de CNC PILOT „metrisch“ of „in inches“ programmeren en bedienen. Voor de invoer en weergave gelden de in de tabel vermelde maateenheden. Maten
metrisch
inch
Coördinaten
mm
inch
Lengtes
mm
inch
Hoek
graden
graden
Toerental
omw/min
omw/min
Snijsnelheid
m/min
ft/min
Voeding per omwenteling
mm/omw
inch/omw
Voeding per minuut
mm/min
inch/min
Versnelling
m/s2
ft/s2
8
1 Inleiding en basisbegrippen
1.4 Basisbegrippen
Machinereferentiepunten Machinenulpunt Het snijpunt van de X-as met de Z-as wordt machinenulpunt genoemd. Bij een draaibank is dit meestal het snijpunt van de spilas met het spilvlak. De letteraanduiding is „M“. Werkstuknulpunt Voor de bewerking van een werkstuk is het eenvoudiger het referentiepunt in overeenstemming met de maatvoering op de tekening op het werkstuk te positioneren. Dit punt wordt „werkstuknulpunt“ genoemd. De letteraanduiding is „W“.
Referentiepunt Het hangt van de toegepaste meetsystemen af, of de besturing bij het uitschakelen haar positie ”vergeet”. Is dit het geval, dan moet u na het inschakelen van de CNC PILOT vaste referentiepunten aanlopen. Het systeem kent de afstanden tussen de referentiepunten en het machinenulpunt.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
9
1.5 Gereedschapsmaten
1.5
Gereedschapsmaten
Voor de aspositionering, de berekening van de beitelradiuscompensatie, de berekening van de snede-opdeling bij cycli etc. heeft de CNC PILOT gereedschapsgegevens nodig. Gereedschapslengte Die geprogrammeerde en aangegeven positiewaarden hebben betrekking op de afstand tussen gereedschapspunt en werkstuknulpunt. Het systeem zelf kent echter uitsluitend de absolute positie van de gereedschapshouder (slede). Voor de bepaling en weergave van de gereedschapspuntpositie heeft de CNC PILOT de maten XE en ZE nodig, en bij boren en frezen voor Y-asbewerkingen bovendien maatY. Gereedschapscorrecties De gereedschapspunt van het gereedschap slijt tijdens de verspaning. Om deze slijtage te compenseren, maakt de CNC PILOT gebruik van correctiewaarden. De correctiewaarden worden bij de lengtematen opgeteld.
Beitelradiuscompensatie (SRC) Draaigereedschap is afgerond aan de gereedschapspunt. Hierdoor ontstaan onnauwkeurigheden bij de bewerking van kegels, afschuiningen en radiussen die met behulp van de beitelradiuscorrectie worden gecompenseerd. Geprogrammeerde verplaatsingen zijn gerelateerd aan de theoretische gereedschapspunt S. De SRK berekent een nieuwe verplaatsing, de equidistante, om deze fout te compenseren.
Freesradiuscompensatie (FRC) Bij de freesbewerking is de uitwendige diameter van de frees bepalend voor het maken van de contour. Zonder FRC is het middelpunt van de frees het referentiepunt bij verplaatsingen. De FRC berekent een nieuwe verplaatsing, de equidistante, om deze fout te compenseren.
10
1 Inleiding en basisbegrippen
2 Bedieningsinstructies
2.1 Bedieningsinterface
2.1
Bedieningsinterface
2.1.1 Beeldschermweergaves
1 2
1 Bedrijfsmoderegel Geeft de status van de bedrijfsmodi weer. ■ De actieve bedrijfsmode is donkergrijs gemarkeerd. ■ Programmeer- en bestuurbedrijfsmodi: – de gekozen bedrijfsmode staat rechts naast symbool – aanvullende informatie zoals het gekozen programma, handeling etc. worden onder de bedrijfsmodesymbolen weergegegeven. 2 Menubalk en pulldown-menu's voor het selecteren van functies 3 Werkvenster Inhoud en indeling zijn afhankelijk van de bedrijfsmode. Enkele programmeer- en bestuurbedrijfsmodi overlappen de machine-uitlezing.
3
8
4
6
5 7
4 Machine-uitlezing Actuele status van de machine (gereedschapspositie, de cyclus- en spilstatus, actieve gereedschap etc.). De machine-uitlezing kan worden geconfigureerd. 5 Statusregel ■ Simulatie, TURN PLUS: uitlezing van actuele instellingen resp. instructies voor de volgende bedieningsstappen ■ Andere bedrijfsmodi: uitlezing van de laatste foutmelding 6 Datumveld en Service-sein ■ Uitlezing van datum en tijd ■ Een gekleurde achtergrond signaleert een fout of een PLC-melding ■ Het ”service-sein” geeft de staat van onderhoud van de machine aan (zie „9. 3 Onderhoudssysteem“) 7 Softkey-balk Geeft de eigenlijke betekenis van de softkeys weer. 8 Verticale softkey-balk Geeft de eigenlijke betekenis van de softkeys weer. Voor meer informatie zie het machinehandboek
12
2 Bedieningsinstructies
2.1 Bedieningsinterface
2.1.2 Bedieningselementen
n Beeldscherm met
■ horizontale en verticale softkeys: de betekenis wordt boven resp. naast de softkeys weergegeven Extra toetsen (dezelfde functie als de toetsen van het bedieningspaneel): ■ ESC ■ INS n Bedieningspaneel met ■ Alfanumeriek toetsenbord met geïntegreerd veld van 3 * 3 ■ Toetsen voor keuze van bedrijfsmode ■ Touchpad: Voor positioneren van de cursor (menu- of softkey-keuze, keuze uit lijsten, kiezen van invoervelden etc.) n Machinebedieningspaneel met ■ bedieningselementen voor handbediening en automatisch bedrijf van de draaibank (cyclustoetsen, jogtoetsen etc.) ■ handwiel voor het nauwkeurig positioneren bij handbediening ■ override-draaiknop voor voedings-override
Bedieningsinstructies voor het touchpad: In de regel kunt u het touchpad als alternatief voor de cursortoetsen gebruiken. De toetsen onder het touchpad worden hierna als linker- en rechtermuisknop aangeduid. De functies en de bediening van het touchpad zijn gebaseerd op de muisbediening van de WINDOWSsystemen. ■ Eenmaal klikken met linkermuisknop of eenmaal
aanraken van muispad: ■ de cursor wordt in lijsten of invoervensters gepositioneerd ■ menu-items, softkeys of knoppen, worden geactiveerd ■ Dubbelkliiken met linkermuisknop of tweemaal aanraken van muispad: in lijsten wordt het gekozen element geactiveerd (het invoervenster wordt geactiveerd) ■ Eenmaal klikken met rechtermuisknop: ■ komt overeen met ESC-toets – voorwaarde: de
ESC-toets is in deze situatie toegestaan (bijvoorbeeld één menustap terug) ■ dezelfde functie als de linkermuisknop bij keuze van softkeys of knoppen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
13
2.1 Bedieningsinterface
2.1.3 Keuze van bedrijfsmode U kunt altijd een andere bedrijfsmode kiezen. Bij het veranderen van bedrijfsmode blijft deze in de functie staan die bij het verlaten daarvan actief was. Bij de programmeer- en bestuurbedrijfsmodi wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende situaties: ■ geen bedrijfsmode geselecteerd (er staat niets naast het bedrijfsmodepictogram): kies de gewenste bedrijfsmode via het menu
Toetsen voor keuze van bedrijfsmode: n Bedrijfsmode Handbediening
Bedrijfsmode Automatisch bedrijf Programmeerbedrijfsmodi Bestuurbedrijfsmodi
■ bedrijfsmode geselecteerd (wordt naast het bedrijfsmodepictogram
weergegeven): de functies van deze bedrijfsmode zijn beschikbaar. In de programmeer- en bestuurbedrijfsmode kunt u met een softkey of door telkens indrukken van de desbetreffende bedrijfsmodetoets naar een andere bedrijfmode omschakelen.
2.1.4 Selecteren van functies, gegevensinvoer Menubalk en pulldown-menu's Vóór de afzonderlijke menu-items staat een symbool (3 * 3 veld) met een gemarkeerde positie. Dit veld correspondeert met het numerieke toetsenbord. Druk op de ”gemarkeerde toets” om de functie te selecteren. De functiekeuze begint in de menubalk, dan volgen de pulldownmenu's. In een pulldown-menu drukt u dan weer op de cijfertoets die aan het menu-item is toegekend - als alternatief kiest u met het touchpad of ”pijl omhoog/omlaag” het gewenste menu-item en drukt u op Return. Softkey-balk De betekenis van de softkeys is afhankelijk van de bedieningssituatie op dat moment. Bepaalde softkeys werken als „tuimelschakelaars“. De bedrijfsmode is ingeschakeld, wanneer het bijbehorende veld „actief“ is (gekleurde achtergrond). De instelling blijft bestaan, totdat u de functie weer uitschakelt. Lijstverwerking DIN PLUS-programma's, gereedschaps- en parameterlijsten etc. worden in tabelvorm weergegeven. U kunt met het touchpad of de cursortoetsen in de tabel ”navigeren”, om de gegevens te bekijken, de positie voor gegevensinvoer of elementen voor handelingen zoals wissen, kopiëren, wijzigen, etc. te selecteren. Nadat de positie in de tabel of het element in de tabel eenmaal is geselecteerd, drukt u op de Enter-, INS- of DEL-toets, om de desbetreffende bewerking uit te voeren.
Vervolg op volgende bladzijde
14
2 Bedieningsinstructies
2.1 Bedieningsinterface
Gegevensinvoer Gegevens worden in invoervensters ingevoerd en gewijzigd. In een invoervenster zijn meerdere invoervelden ondergebracht. U plaatst de cursor met het touchpad of ”pijl omhoog/omlaag” in het invoerveld. Wanneer de cursor op het invoerveld staat, kunt u gegevens invoeren. Bestaande gegevens worden overschreven. Met ”pijl naar links/pijl naar rechts” verplaatst u de cursor naar een positie in het invoerveld, om afzonderlijke tekens te wissen of toe te voegen. Met ”pijl omhoog/omlaag” of ”Enter” wordt de gegevensinvoer in een invoerveld afgesloten. Bij sommige dialogen is het aantal invoervelden te groot voor één venster. In dat geval wordt gebruik gemaakt van meer invoervensters. Dit is te zien aan het vensternummer in de kopregel. Met ”PgUp/ PgDn” wisselt u van invoervenster. Wanneer u op de knop ”OK” drukt, worden ingevoerde of gewijzigde gegevens overgenomen. Als alternatief kunt u, ongeacht de cursorpositie, op de INS-toets drukken. Met de knop „Afbreken” of met de ESC-toets wordt de invoer van gegevens of wijzigingen afgebroken. Als de dialoog meerdere invoervensters omvat, worden de gegevens al overgenomen wanneer op ”PgUp/PgDn” wordt gedrukt. Knoppen Bij de CNC PILOT kunt u per knop diverse bedieningsmogelijkheden selecteren. Voorbeelden van knoppen: „knop OK en Afbreken“ om de dialoogbox af te sluiten, de knoppen voor „Uitgebreide invoer“, etc. Selecteer de knop en druk op „Enter“. Let op: in plaats van de „knop OK of Afbreken“ te selecteren, kunt u op de INS- of ESC-toets drukken.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
15
2.2 Info-systeem
2.2
Info-systeem
Het info-systeem levert u uittreksels uit het gebruikershandboek ”op het beeldscherm”. Het systeem is opgebouwd uit info-onderwerpen, die vergelijkbaar zijn met hoofdstukken in een boek. In de kopregel van het infovenster wordt het geselecteerde onderwerp en het bladzijdenummer vermeld. De ”info” geeft informatie over de actuele bedieningstoestand contextgevoelige helpfunctie). Bovendien kunt u de info-onderwerpen via de inhoudsopgave of de index kiezen. Daarvoor kiest u het gewenste onderwerp/trefwoord en drukt u op ”Onderwerpkeuze” (of Enter). Kruisverwijzingen in de tekst zijn gemarkeerd. Selecteer de kruisverwijzing en ga met ”Onderwerpkeuze” (of Enter) naar het onderwerp. Met „Onderwerp terug“ keert u terug naar het vorige onderwerp. Foutinfo Druk in geval van een foutmelding op de infotoets of ga in de „foutweergave“ met de cursor naar de foutmelding en druk vervolgens op de infotoets. U krijgt dan meer informatie over de foutmelding. Info-systeem oproepen. Info-systeem afsluiten
Softkeys met de cursor springt u naar ■ de geselecteerde kruisverwijzing ■ het geselecteerde onderwerp van de inhoudsopgave ■ het geselecteerde onderwerp van de naamlijst gaat terug naar het ”laatste” info-onderwerp
roept de inhoudsopgave met het overzicht van de infoonderwerpen op. De inhoudsopgave is in meerdere niveaus opgebouwd. roept de naamlijst op
„bladert“ naar het vorige info-onderwerp
„bladert“ naar het volgende info-onderwerp
(of PgUp) vorige info-pagina
(of PgDn) volgende info-pagina
16
2 Bedieningsinstructies
2.3 Foutsysteem
2.3
Foutsysteem
2.3.1 Directe foutmeldingen Er wordt gebruik gemaakt van directe foutmeldingen, wanneer directe foutcorrectie mogelijk is. U bevestigt de melding en corrigeert de fout. Voorbeeld: de ingegeven waarde van de parameter ligt buiten het geldige bereik. Informatie in de foutmelding: ■ Beschrijving van de fout: verklaart de fout ■ Foutnummer: wanneer u contact opneemt over serviceaangelegenheden ■ Tijdstip waarop de fout is opgetreden (voor uw informatie) Symbolen Waarschuwing De programma-uitvoering/bediening wordt voortgezet. De CNC PILOT maakt u attent op het ”probleem”. Fout De programma-uitvoering/bediening wordt gestopt. Herstel de fout voordat u verderwerkt.
2.3.2 Foutweergave, PLC-uitlezing Foutweergave Als tijdens het opstarten van het systeem, tijdens bedrijf of tijdens de programma-afloop fouten optreden, dan wordt dit in het datumveld gemeld, in de statusregel aangegeven en in de foutweergave opgeslagen. Zolang er foutmeldingen zijn, licht de datumweergave rood op. Bedieningsinstructies opent de ”foutweergave”. meer informatie over de door de cursor gemarkeerde fout foutweergave verlaten wist de door de cursor gemarkeerde foutmelding wist alle foutmeldingen
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
17
2.3 Foutsysteem
Informatie in de foutmelding: ■ Beschrijving van de fout: verklaart de fout ■ Foutnummer: wanneer u contact opneemt over serviceaangelegenheden ■ Kanaalnummer: slede waarin de fout is opgetreden ■ Tijdstip waarop de fout is opgetreden (voor uw informatie) ■ Foutklasse (alleen bij fouten): ■ Achtergrond: de melding is bedoeld als informatie of er is een ”kleine” fout opgetreden. ■ Afbreken: het lopende proces (uitvoering van een cyclus, verplaatsingscommando etc.) is afgebroken. Nadat de fout is verholpen, kunt u verder werken. ■ Noodstop: Verplaatsingen en de uitvoering van het DIN-programma werden gestopt. Nadat de fout is verholpen, kunt u verder werken. ■ Reset: Verplaatsingen en de uitvoering van het DIN-programma werden gestopt. Schakel het systeem korte tijd uit en start het weer. Neem contact op met uw leverancier als deze fout zich nogmaals voordoet. Systeemfouten, interne fouten Als er een systeemfout of een interne fout optreedt, noteert u dan alle gegevens met betrekking tot deze melding en informeert u de leverancier. Een interne fout kunt u niet verhelpen. Schakel de besturing uit en start deze opnieuw op. Waarschuwingen tijdens de simulatie Indien er bij de simulatie van een NC-programma waarschuwingsmeldingen verschijnen, toont de CNC PILOT dit in de statusregel (zie „5.1.2 Bedieningsinstructies“). PLC-uitlezing Het PLC-venster wordt voor PLC-meldingen en de PLC-diagnose gebruikt. In het machinehandboek vindt u informatie over het PLC-venster. U gaat naar het PLC-venster door het foutvenster te openen (foutstatustoets) en vervolgens op de softkey „PLC Diagnose“ te drukken. Met de ESC-toets verlaat u het PLC-venster; met de softkey „CNC Diagnose“ gaat u naar het foutvenster terug.
Softkeys schakelt naar PLC-uitlezing om
hiermee worden alle foutmeldingen gewist
terug naar de foutweergave
18
2 Bedieningsinstructies
2.4 Gegevensbeveiliging; 2.5 Begripsverklaring
2.4
Gegevensbeveiliging
De CNC PILOT slaat NC-programma's, gegevens van bedrijfsmiddelen en parameters op de harde schijf op. Omdat beschadiging van de harde schijf, bijvoorbeeld door een te grote trillings- of schokbelasting, niet uit te sluiten is, adviseert HEIDENHAIN u de gemaakte programma's, gegevens van bedrijfsmiddelen en parameters regelmatig op een PC op te slaan. Op de PC kunt u van DataPilot 4290, het WINDOWS-programma ”Explorer” of andere geschikte programma's voor gegevensbeveiliging gebruik maken. Voor de uitwisseling en beveiliging van gegevens heeft u de beschikking over de Ethernet-interface . Ook kunnen via de seriële interface (RS232) gegevens worden uitgewisseld (zie ”10.2 Transmissieprocedure“).
2.5
Begripsverklaring
■ Cursor: in lijsten of bij de gegevensinvoer is een element in de lijst,
een invoerveld of een teken gemarkeerd. Deze „markering“ wordt cursor genoemd. ■ Cursortoetsen: met de „pijltoetsen“,„PgUp/PgDn“ of het touchpad
verplaatst u de cursor. ■ Navigeren: in lijsten of in het invoerveld verplaatst u de cursor om
de positie te selecteren die u wilt bekijken, wijzigen, aanvullen of wissen. U „navigeert“ door de lijst. ■ Actieve/niet-actieve functies, menu-items: functies of softkeys
die op dit moment niet kunnen worden gekozen, worden „kleurloos“ weergegeven. ■ Dialoogbox: andere naam voor een invoervenster. ■ Bewerken: het wijzigen, invoegen en wissen van parameters,
commando's etc. in de programma's, gereedschapsgegevens of parameters wordt „bewerken“ genoemd. ■ Default-waarde: wanneer aan parameters van de DIN-
commando's of aan andere parameters waarden zijn toegekend, spreken we van „default-waarden“. ■ Byte: de capaciteit van disks wordt in „Byte“ aangegeven. Omdat
de CNC PILOT van een harde schijf is voorzien, wordt de programmalengte (bestandslengte) ook in Byte aangegeven. ■ Extensie: bestandsnamen bestaan uit de eigenlijke „naam“ en de
„extensie“. De naam en extensie zijn door een „.“ van elkaar gescheiden. Met de extensie wordt het bestandstype aangegeven. Voorbeelden: ■ „*.NC“ DIN-programma's ■ „*.NCS“ DIN-subprogramma's ■ „*.MAS“ Machineparameters
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
19
3 Handbediening en automatisch bedrijf
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
21
3.1 Inschakelen, uitschakelen, referentieprocedure
3.1
Inschakelen, uitschakelen, referentieprocedure
3.1.1 Inschakelen en referentieprocedure De CNC PILOT toont in de kopregel de afzonderlijke stappen van de systeemstart. Vervolgens vraagt de CNC PILOT u een bedrijfsmode te kiezen. Of er een referentieprocedure nodig is, hangt af van de voor uw machine gebruikte meetapparaten: ■ EnDat-sensor: er is geen referentieprocedure vereist ■ afstandsgecodeerde sensor: de positie van de assen is na een korte referentieprocedure bepaald ■ standaardsensor: de assen verplaatsen zich naar bekende machinevaste punten Bij „Referentie automatisch“ volgen alle assen de referentieprocedure, bij „Referentie tippen“ volgt één as de referentieprocedure. Referentie automatisch (alle assen)
■ De volgorde waarin de referentiepunten van de assen
Kies „Ref – Referentie automatisch“
worden aangelopen, is in machineparameter 203, 253, .. vastgelegd. ■ Dialoogbox „Referentie automatisch“ verlaten: druk op cyclusstop
< „Status referentieprocedure“ informeert u over de actuele status. Assen waarvoor de referentieprocedure niet is uitgevoerd, worden grijs weergegeven. < Sledes waarvoor de referentieprocedure moet worden uitgevoerd of „alle sledes“ instellen (dialoogbox „Referentie automatisch“) < De referentieprocedure wordt uitgevoerd
Onderbreekt de referentieprocedure – bij cyclusstart wordt de referentieprocedure voortgezet Breekt de referentieprocedure af < Na beëindiging van de referentieprocedure: ■ wordt de digitale uitlezing geactiveerd ■ kan automatisch bedrijf worden gekozen
22
De software-eindschakelaars functioneren pas na de referentieprocedure. Bewaking van de EnDat-sensoren Wanneer uw machine met EnDat-sensoren is uitgerust, slaat de besturing de asposities bij uitschakeling op. Bij inschakeling vergelijkt de CNC PILOT voor elke as de inschakelpositie met de opgeslagen uitschakelpositie. In geval van verschillen verschijnt een van de volgende meldingen: ■ „As is na uitschakeling van de machine verplaatst.“ Actuele positie controleren en bevestigen als de as werkelijk is verplaatst. ■ „Opgeslagen sensorpositie van de as is ongeldig.“ Deze melding is correct wanneer de besturing voor de eerste keer wordt ingeschakeld of wanneer de sensor of andere betreffende componenten van de besturing zijn vervangen. ■ „Parameters zijn gewijzigd. Opgeslagen sensorpositie van de as is ongeldig.“ Deze melding is correct wanneer er configuratieparameters zijn gewijzigd. Een defecte sensor kan ook de oorzaak van een van bovengenoemde meldingen zijn. Neem contact op met de leverancier van uw machine wanneer het probleem vaker optreedt.
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.1 Inschakelen, uitschakelen, referentieprocedure
Referentie tippen (afzonderlijke as) Kies „Ref – Referentie tippen“ < „Status referentieprocedure“ informeert u over de actuele status. Assen waarvoor de referentieprocedure niet is uitgevoerd, worden grijs weergegeven. < Stel sledes en as in (dialoogbox „Referentie tippen“) < Zolang u de toets ingedrukt houdt, wordt de referentieprodecure uitgevoerd. Wanneer de toets wordt losgelaten, wordt de referentieprocedure onderbroken. Beëindigt de referentieprocedure < Na beëindiging van de referentieprocedure: ■ Voor de as waarvoor de referentieprocedure is uitgevoerd, wordt de digitale uitlezing geactiveerd ■ Wanneer voor alle assen de referentieprocedure is uitgevoerd, kan automatisch bedrijf worden geselecteerd
Dialoogbox „Referentie tippen“ verlaten: druk op cyclusstop De software-eindschakelaars functioneren pas na de referentieprocedure.
3.1.2 Uitschakelen Uitschakelen van de CNC PILOT. Bevestig vervolgens de dan gestelde vraag met „OK“, om de bedrijfsvoering correct af te sluiten. De CNC PILOT vraagt u na enkele seconden de machine uit te schakelen. „Shutdown“ is in de programmeer- en bestuurbedrijfsmodi beschikbaar, als er geen bedrijfsmode is geselecteerd. De correcte uitschakeling wordt in de fouten-logfile vermeld.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
23
3.2 Bedrijfsmode Handbediening
3.2
Bedrijfsmode Handbediening
De bedrijfsmode Handbediening omvat functies voor het instellen van de draaibank, het bepalen van de gereedschapsmaten en de functies voor het handmatig bewerken van werkstukken. De machine-uitlezing onder aan het beeldscherm toont de gereedschapspositie en andere machinegegevens. Toepassingsmogelijkheden: ■ Handbediening Met de „machinetoetsen“ en het handwiel worden de spillen gestuurd en de assen verplaatst, om het werkstuk te kunnen bewerken. ■ Instellen van de machine Gebruikt gereedschap invoeren, werkstuknulpunt, gereedschapswisselpositie, afmetingen van veiligheidszone etc. vastleggen. ■ Gereedschapsmaten bepalen door „aanraken“ of met meetapparatuur. ■ Instellen van de uitlezingen De CNC PILOT ondersteunt meerdere varianten van de machine-uitlezing.
Tijdens handbediening worden de gegevens afhankelijk van de instelling van de besturingsparameter 1 metrisch of in inch ingevoerd en weergegeven. Houd het volgende in de gaten, wanneer er voor de machine geen referentieprocedure is uitgevoerd: ■ de digitale uitlezing is ongeldig ■ de software-eindschakelaars zijn niet actief.
24
Softkeys ■ Handwiel aan een as toewijzen ■ Oplossend vermogen van handwiel vastleggen
Machine-uitlezing omschakelen
Revolver één positie terug
Revolver één positie vooruit
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.2 Bedrijfsmode Handbediening
3.2.1 Machinegegevens invoeren Menugroep „F“ (voeding): ■ Voeding per omwenteling Kies „Voeding per omwenteling“ Geef voeding in „mm/omw“ (of „inch/omw“) in ■ Voeding per minuut Kies „Voeding per minuut“ Geef voeding in „mm/min“ (of „inch/min“) in Menugroep „S“ (spiltoerental): ■ Spiltoerental Kies „Toerental S“ Geef toerental in „omw/min“ in ■ Constante snijsnelheid Kies „V-constant“ Geef snijsnelheid in „m/min“ (of „ft/min“) in ■ Georiënteerde spilstop Stel de spil met de spilschakelaar in Kies „Georiënteerde spilstop“ Geef positie in Cyclusstart: de spil wordt gepositioneerd Cyclusstop: u verlaat de dialoogbox Menu-item „T“ (gereedschap): Kies „T“ Voer revolverpositie in
U kunt de constante snijsnelheid alleen voor sledes met een X-as ingeven.
Functies van de gereedschapswissel: ■ Gereedschap naar binnen zwenken ■ „Nieuwe“ gereedschapsmaten verrekenen ■ „nieuwe“ actuele waarden in de digitale uitlezing tonen
3.2.2 M-functies Menugroep „M“ (M-functies): ■ Het M-nummer is bekend: kies „M-direct“ en geef het nummer in ■ „M-menu“: kies de M-functie via het menu Na invoer/keuze van de M-functie: Cyclusstart: de M-functie wordt uitgevoerd Cyclusstop: u verlaat de dialoogbox
Het M-menu is afhankelijk van de machine. Het menu kan van het hier getoonde voorbeeld afwijken.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
25
3.2 Bedrijfsmode Handbediening
3.2.3 Handmatige draaibankbewerking Menugroep „handmatig“: n Eenvoudig langs- en dwarsdraaien Kies „continue voeding“ Kies voedingsrichting (dialoogbox „Continue voeding“) Regel de voeding met de cyclustoetsen
Bij „continue voeding“ moet een omwentelingsvoeding gedefinieerd zijn.
n G-functies
Kies de „G-functie“ Geef G-nummer en functieparameters in – druk op „OK“ De G-functie wordt uitgevoerd Onderstaande G-functies zijn toegestaan: ■ G30 – Bewerking van achterkant ■ G710 – Gereedschapsmaten toevoegen ■ G720 – Spilsynchronisatie ■ G602..G699 – PLC-functies n NC-programma's (handbediening) Afhankelijk van de configuratie van de draaibank voert de machinefabrikant NC-programma's in als aanvulling op de handbediening (bijv.: bewerking aan achterkant inschakelen). – zie machinehandboek.
3.2.4 Handwiel Wijs het handwiel aan een van de hoofdassen of aan de C-as toe en stel de voeding resp. de rotatiehoek per handwielstap in (dialoogbox „Handwiel-Assen“). De toevoeging van het handwiel en het oplossend vermogen van het handwiel worden getoond in de machine-uitlezing (de letteraanduiding van de as en de decimaal van het oplossend vermogen van het handwiel worden gemarkeerd). Opheffen van toewijzing van handwiel: op softkey „handwiel“ drukken, wanneer de dialoogbox is geopend. De toewijzing van het handwiel wordt door de volgende gebeurtenissen opgeheven: ■ slede-omschakeling ■ verandering van bedrijfsmode ■ bedienen van een jogtoets ■ herhaalde keuze van handwieltoewijzing
26
3 Handbediening en automatisch bedrijf
Spiltoetsen Spil in richting M3/M4 inschakelen
De toetsen van het „machinebedieningspaneel“ worden voor de bewerking van het werkstuk tijdens handbediening en bij speciale functies, zoals posities/ correctiewaarden (teachen, aanraken, etc.) bepalen, gebruikt. De activering van het gereedschap, en het vastleggen van het spiltoerental, de voeding etc., vinden via het menu plaats.
Wanneer gelijktijdig op de X- en Zjogtoetsen wordt gedrukt, verplaatst u de slede diagonaal.
3.2 Bedrijfsmode Handbediening
3.2.5 Spil- en jogtoetsen
Spil in richting M3/M4 „tippen“. De spil blijft draaien zolang de schakelaar wordt ingedrukt. Tiptoerental: machineparameter 805, 855, ... Spilstop
Jogtoetsen Slede in X-richting verplaatsen
Slede in Z-richting verplaatsen Slede inY-richting verplaatsen
Slede in ijlgang verplaatsen: druk tegelijk op ijlgangtoets en jogtoets. IJlgangsnelheid: machineparameter 204, 254, ...
3.2.6 Slede- en spilschakelaar ■ Bij draaibanken met meerdere sledes zijn de
jogtoetsen gerelateerd aan de „geselecteerde slede“. ■ Keuze van de slede: sledeschakelaar ■ Uitlezing van de „geselecteerde slede“: machineuitlezing ■ Bij draaibanken met meerdere spillen zijn de spiltoetsen gerelateerd aan de „geselecteerde spil“. ■ Keuze van de spil: spilschakelaar ■ Uitlezing van de „geselecteerde spil“: machineuitlezing.
Slede- en spilschakelaar hiermee schakelt u om naar de „volgende slede“ hiermee schakelt u om naar de „volgende spil“
■ Bij instelfuncties die aan een slede/een spil zijn
gerelateerd (werkstuknulpunt, gereedschapswisselpositie, etc.), bepaalt u de slede/spil met behulp van de slede-/spilschakelaar. ■ De machine-uitlezing bevat meestal slede- en spilafhankelijke weergave-elementen. U kunt met deze slede-/spilschakelaar tussen deze weergaveelementen schakelen (zie „3.6 Machine-uitlezing“).
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
27
3.3 Gereedeschapstabellen, standtijdbeheer
3.3
Gereedschapstabellen, standtijdbeheer
De gereedschapstabel (revolver-tabel) toont de actuele bezetting van de gereedschapshouder. Bij het „instellen van de gereedschapstabel“ voert u de identificatienummers van het gereedschap in. Voor het instellen van de gereedschapstabel kunt u gebruik maken van de ingevoerde gegevens van het programmadeel REVOLVER uit het NC-programma. De functies „Tabel vergelijken, tabel overnemen“ hebben betrekking op het laatste tijdens automatisch bedrijf vertaalde NC-programma. Standtijdgegevens In de gereedschapstabel staan niet alleen de identificatienummers en gereedschapsaanduidingen, maar ook de standtijdbewakingsgegevens van het gereedschap: ■ Status Toont alleen de resterende standtijd/het resterende aantal stuks. ■ Beschikbaarheid Is de standtijd verstreken of het aantal stuks bereikt, dan is het gereedschap „niet beschikbaar“. ■ VG (vervangend gereedschap) Als het gereedschap niet beschikbaar is, wordt gebruikgemaakt van vervangend gereedschap. Eenvoudig gereedschap Met de instelfuncties kan alleen gereedschap worden ingevoerd dat in de database bekend is. Als het NCprogramma gebruik maakt van „eenvoudig gereedschap“, is de procedure als volgt: NC-programma vertalen – de CNC PILOT werkt de gereedschapstabel automatisch bijh Wanneer de posities in de gereedschapstabel met „oud gereedschap“ zijn bezet, volgt de vraag „Moet de gereedschapstabel worden bijgewerkt?“ – er wordt pas gereedschap ingevoerd nadat u hiervoor toestemming hebt gegeven. Gereedschap dat niet in de database is opgenomen, krijgt geen identificatienummer maar de extensie „_AUTO_xx“ (xx: T-nummer).
28
■ De parameters van „eenvoudig gereedschap“ worden in
het NC-programma vastgelegd. ■ De standtijdgegevens worden alleen verwerkt als het
gereedschaps-standtijdbeheer actief is. Botsingsgevaar ■ Vergelijk de gereedschapstabel met de bezetting van de gereedschapshouder en controleer de gereedschapsgegevens voordat het programma wordt uitgevoerd. ■ De gereedschapstabel en de maten van het ingevoerde gereedschap moeten overeenkomen met de actuele omstandigheden, omdat de CNC PILOT bij alle sledebewegingen, de controle van de veiligheidszone, etc. met deze gegevens rekening houdt.
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.3 Gereedschapstabellen, standtijden
3.3.1 Gereedschapstabel instellen U benoemt de gereedschapstabel onafhankelijk van de gegevens van een NC-programma. Gereedschap opnieuw invoeren Kies „Instellen – Gereedschapstabel - Tabel instellen“ < Kies gereedschapsplaats < ENTER (of INS-toets) - roept de dialoogbox „Instellen“ op < Voer identificatienummer in
Gereedschap uit database overnemen „Gereedschapstype“ invoeren – de CNC PILOT toont al het gereedschap van dit typemasker „Identificatienummer“ invoeren – de CNC PILOT toont al het gereedschap van dit identificatienummer-masker < Kies gereedschap < Gereedschap uit database overnemen < de gereedschap-database verlaten
Gereedschap wissen
Softkeys Gereedschap wissen
Gereedschap uit „buffergeheugen voor identificatienummers“ overnemenn Gereedschap wissen en in „buffergeheugen voor identificatienummers“ opslaann Gereedschapsparameters bewerken
Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd – gesorteerd naar gereedschapstypep Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd – gesorteerd naar gereedschapsidentificatienummer
Kies „Instellen – Gereedschapstabel - Tabel instellen“ < Kies gereedschapsplaats < of DEL-toets wist het gereedschap
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
29
3.3 Gereedschapstabellen, standtijden
Van gereedschapsplaats wisselen Kies „Instellen – Gereedschapstabel – Tabel instellen“ < Kies gereedschapsplaats < wist het gereedschap en slaat het op in het „buffergeheugen voor identificatienummers“ < Kies nieuwe gereedschapsplaats < Neem het gereedschap over uit het „buffergeheugen voor identificatienummers“. Als de plaats bezet is, wordt het „tot op dat moment gebruikte gereedschap“ in het buffergeheugen gezet.
30
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.3 Gereedschapstabellen, standtijden
3.3.2 Gereedschapstabel met NCprogramma vergelijken De CNC PILOT vergelijkt de actuele gereedschapstabel met de gegevens in het laatste NC-programma dat tijdens automatische bedrijf is vertaald. Gereedschapstabel vergelijken Kies „Instellen – Gereedschapstabel – Tabel vergelijken“. De CNC PILOT toont de actuele bezetting van de gereedschapstabel en markeert de afwijkingen van de geprogrammeerde gereedschapstabel. < Kies gemarkeerde gereedschapsplaats < Vergelijking nominale/actuele waarde Druk op ENTER (of INS-toets). De CNC PILOT opent de dialoogbox „Vergelijking nominale/actuele waarde“. < identificatienummer van „nominaal gereedschap“ in de gereedschaptabel overnemen of Gereedschap in de database opzoeken
Softkeys Gereedschap wissen
Gereedschap overnemen uit het „buffergeheugen voor identificatienummers“ Gereedschap wissen en in „buffergeheugen voor identificatienummers“ opslaann
De CNC PILOT geeft het volgende gereedschap gemarkeerd weer: ■ Actuele gereedschap ≠ Nominaal gereedschap ■ Actueel – niet bezet; Nominaal – bezet De in het programmadeel REVOLVER ingevoerde gegevens gelden als „nominaal gereedschap“ (referentie: het laatste tijdens automatisch bedrijf vertaalde NC-programma). Gereedschapsplaatsen die volgens het NC-programma niet zijn bezet, kunnen niet worden gekozen. Botsingsgevaar ■ Gereedschapsplaatsen die bezet zijn, maar die volgens het NC-programma niet nodig zijn, worden niet gemarkeerd weergegeven. ■ De CNC PILOT houdt rekening met het werkelijk ingevoerde gereedschap – zelfs wanneer dit niet overeenkomt met de nominale bezetting.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Gereedschapsparameters bewerken
Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd – gesorteerd naar gereedschapstypep Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd – gesorteerd naar gereedschapsidentificatienummerr Identificatienummer van „nominaal gereedschap“ in de gereedschapstabel overnemen
31
3.3 Gereedschapstabellen, standtijden
3.3.3 Gereedschapstabel uit NCprogramma overnemen De CNC PILOT neemt de „nieuwe gereedschapsbezetting“ over uit het programmadeel REVOLVER (referentie: het laatste tijdens automatisch bedrijf vertaalde NC-programma). Gereedschapstabel overnemen Kies „Instellen – Gereedschapstabel – Tabel overnemen“. Afhankelijk van de bezetting van de gereedschapshouder op dat moment kunnen de onderstaande situaties zich voordoen: ■ Gereedschapstabel wordt niet gebruikt
De CNC PILOT voert het „nieuwe gereedschap“ in de gereedschapstabel in. Posities die in de „oude gereedschapstabel“ al waren bezet, maar niet in de „nieuwe tabel“ worden gebruikt, blijven behouden. Als het gereedschap in de gereedschapshouder moet blijven, hoeft u verder niets te doen – als u dat niet wilt, kan het gereedschap worden gewist. ■ Gereedschap staat op een andere positie Een gereedschap wordt niet ingevoerd als het wel in de gereedschapstabel staat, maar in de nieuwe bezetting een andere positie krijgt. De CNC PILOT meldt deze fout. Kies een andere gereedschapsplaats. Zolang een gereedschapspositie van de nominale bezetting afwijkt, wordt deze gemarkeerd weergegeven.
Softkeys Gereedschap wissen
Gereedschap uit het „buffergeheugen voor identificatienummers“ overnemenn Gereedschap wissen en in „buffergeheugen voor identificatienummers“ opslaann Gereedschapsparameters bewerken
Botsingsgevaar ■ Gereedschapsplaatsen die bezet zijn, maar die volgens het NC-programma niet nodig zijn, blijven gehandhaafd. ■ De CNC PILOT houdt rekening met het werkelijk ingevoerde gereedschap – zelfs wanneer dit niet overeenkomt met de nominale bezetting.
32
Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd – gesorteerd naar gereedschapstypep Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd – gesorteerd naar gereedschapsidentificatienummer
3 Handbediening en automatisch bedrijf
Met de functie Standtijdbeheer wordt de „gereedschapsgroep“ vastgelegd en wordt het gereedschap als „beschikbaar“ aangeduid. De standtijd/het aantal stuks wordt in de gereedschapsdatase vastgelegd (zie „8.1.7 Multigereedschap, standtijdbewaking“). De dialoogbox „Standtijdbewaking“ wordt zowel voor de invoer als weergave van de standtijdgegevens gebruikt. Wisselcodes die u in „Wisselcodes 1, 2“ invoert, kunnen als onderdeel van de variabelenprogrammering in uw NC-programma worden verwerkt (zie „4.15.2 Vvariabelen“). Parameter „Standtijdbeheer“ ■ Verv.-ger. (vervangend gereedschap): T-nummer
(revolverpositie) van het vervangend gereedschap ■ Wisselcode 1: wisselcode die bij het verstrijken
van de standtijd of het bereiken van het aantal stuks voor dit gereedschap wordt geactiveerd – wisselcode 21..59 ■ Wisselcode 2: wisselcode die bij het verstrijken van de standtijd of het bereiken van het aantal stuks voor het „laatste gereedschap“ van deze gereedschapsgroep wordt geactiveerd – wisselcode 21..59 ■ Beschikbaar: geeft aan of het gereedschap „beschikbaar/niet-beschikbaar“ is (geldt alleen voor standtijdbeheer) Standtijdparameters invoeren Kies „Instellen – Gereedschapstabel – Standtijdbeheer – de CNC PILOT toont het ingevoerde gereedschap. < Kies gereedschapsplaats
Gegevens van standtijdbeheer bijwerken Kies „Instellen – Gereedschapstabel – Standtijdbeheer bijwerken“ < Bevestig de gestelde vraag met OK – de CNC PILOT neemt de standtijd/het aantal stuks uit de database over en duidt al het gereedschap in de gereedschapstabel als gereed aan. < De CNC PILOT toont ter controle de „Gereedschapstabel standtijdbeheer“.
Toepassingsvoorbeeld: u hebt de snijkanten van al het ingezette gereedschap verwisseld en wilt de werkstukproductie „onder standtijdbeheer“ voortzetten.
< Druk op ENTER – de CNC PILOT opent de dialoogbox „Standtijdbeheer“ < Voer het vervangend gereedschap en de standtijdparameters in - druk op OK Met „nieuwe snijkant“ wordt de standtijd/het aantal stuks uit de database overgenomen en het gereedschap als beschikbaar aangeduid.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
33
3.3 Gereedschapstabellen, standtijden
3.3.4 Standtijdbeheer
3.4 Instelfuncties
3.4
Instelfuncties
3.4.1 Gereedschapswisselpositie instellen Bij de DIN-functie „G14“ verplaatst de slede zich naar de gereedschapswisselpositie. Deze positie moet zover van het werkstuk verwijderd zijn, dat u de revolver naar iedere positie kunt zwenken. Gereedschapswisselpositie instellen Bij meerdere sledes: leg sledes vast (sledeschakelaartoets) < Kies „Instellen – ger.-wisselpositie“ < De CNC PILOT toont in de dialoogbox „Ger.wisselpositie“ de geldige positie. < Gereedschapswisselpositie invoeren Voer nieuwe positie in Gereeedschapswisselpositie teachen Verplaats slede naar de „gereedeschapswisselpositie“ neemt de sledepositie als gereedschapswisselpositie over
Softkeys ■ Handwiel aan een as toewijzen ■ Oplossend vermogen van handwiel vastleggen
Machine-uitlezing omschakelen
Omwentelingsvoeding invoeren
of neemt de positie van de afzonderlijke assen over De gereedschapswisselpositie wordt in de instelparameters beheerd (keuze: „Act. para – instellen (menu) – gereedschapswisselpositie – ..“).
De coördinaten van de gereedschapswisselpositie worden als afstand tussen machinenulpunt en referentiepunt van de gereedschapshouder ingevoerd en weergegeven. Omdat deze waarden niet in de digitale uitlezing worden getoond, is het raadzaam de gereedschapswisselpositie te „teachen“.
34
Constante snijsnelheid invoeren
M-functie invoeren
Aspositie als gereedschapswisselpositie overnemen(of Y- of Z-as) Sledepositie als gereedschapswisselpositie overnemen
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.4 Instelfuncties
3.4.2 Werkstuknulpunt verschuiven Werkstuknulpunt verschuiven Bij meerdere sledes: leg sledes vast (sledeschakelaartoets) < Zwenk gereedschap naar binnen < Kies „Instellen – nulpunt verschuiven“ < De dialoogbox „Nulpunt verschuiven“ toont het geldige werkstuknulpunt (= nulpuntverschuiving). < Werkstuknulpunt ingeven Geef „nulpuntverschuiving“ in Aanraakpositie = werkstuknulpunt Eindvlak aanraken Aanraakpositie als werkstuknulpunt overnemen Werkstuknulpunt ten opzichte van aanraakpositie
Softkeys ■ Handwiel aan een as toewijzen ■ Oplossend vermogen van handwiel vastleggen
Machine-uitlezing omschakelen
Eindvlak aanraken Aanraakpositie overnemen „Meetwaarde“ (afstand aanraakpositie - werkstuknulpunt) ingeven Het werkstuknulpunt wordt in de instelparameters beheerd (keuze: „Act. para – instellen (menu) – werkstuknulpunt – ..“). ■ De „verschuiving“ is gerelateerd aan het machinenulpunt. ■ U kunt het werkstuknulpunt ook voor de X- en Y-as verschuiven.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Omwentelingsvoeding invoeren
Constante snijsnelheid invoeren
M-functie invoeren
Z-positie als werkstuknulpunt vastleggen (of X- of Ypositie) Werkstuknulpunt ten opzichte van actuele Z-positie vastleggen (of X- ofY-positie)
35
3.4 Instelfuncties
3.4.3 Veiligheidszone vastleggen Veiligheidszone vastleggen Verwissel een willekeurig gereedschap (T0 is niet toegestaan). < Kies „Instellen – veiligheidszone“ < Parameters van veiligheidszone invoeren Voer grenswaarden in Parameters van veiligheidszone per as teachen Voor elk invoerveld: Kies Invoerveld Positioneer gereedschap op „veiligheidszonegrens“ Aspositie als parameters van veiligheidszone overnemen
Softkeys positieve/negatieve parameters van veiligheidszone teachen Kies willekeurig positief of negatief invoerveld Positioneer gereedschap op „veiligheidszonegrens“ alle positieve/negatieve asposities overnemen
■ Handwiel aan een as toewijzen ■ Oplossend vermogen van handwiel vastleggen
Machine-uitlezing omschakelen
Omwentelingsvoeding invoeren
Constante snijsnelheid invoeren De parameters zijn bedoeld voor de „controle van de veiligheidszone“ – niet als software-eindschakelaar. Parameters van de veiligheideszone: ■ zijn gerelateerd aan het machinenulpunt ■ worden in machineparameters 1116, 1156, .. beheerd ■ X-waarden zijn radiusmaten ■ 99999/–99999 betekent: geen bewaking van deze zijde van de veiligheidszone
36
M-functie invoeren
–X-positie als parameter „veiligheidszone –X“ overnemen (of +X, –Y, +Y, –Z, +Z-positie) Asposities als positieve/negatieve veiligheidszoneparameters overnemen
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.4 Instelfuncties
3.4.4 Spanmiddeltabel instellen De spanmiddeltabel wordt door de „meelopende grafische weergave“ verwerkt. Spanmiddeltabel instellen Kies „Instellen – spanmiddelen – hoofdspil (of losse kop)“ < Kies identificatienummers uit de spanmiddeldatabase Spanmiddelen voor de spillen Om de „spanvorm“ te kunnen vastleggen, moet de „spanklauw“ worden ingevoerd. Stel de spanvorm met de softkey in – deze wordt grafisch toegelicht. Via „PgDn/PgUp“ schakelt u naar de spanmiddelbezetting van andere spillen. Parameter „spil x“ (hoofdspil, spil 1, ..) ■ Id(entificatienummer) van klauwplaat: verwijzing naar de database ■ Id(entificatienummer) van spanklauw: verwijzing naar de database ■ Id(entificatienummer) van hulpmiddel voor opspannen: verwijzing naar de database ■ Spanvorm (bij spanklauwen): inwendig/uitwendig opspannen en trapvorm van de opspanning vastleggen ■ Spandiameter: diameter waarmee het werkstuk wordt ingespannen. (Diameter van het werkstuk bij het uitwendig opspannen; binnendiameter bij het inwendig opspannen)
Softkeys Spanmiddelparameters bewerken
Gegegevens die in de spanmiddel-database zijn ingevoerd – gesorteerd naar spanmiddeltype Gegevens die in de spanmiddel-database zijn ingevoerd – gesorteerd naar spanmiddel-identificatienummer „Verder“ – Spanvorm instellen
Parameter „losse kop“ ■ Id(entifiactienummer) van punt van pinole:
verwijzing naar de database
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
37
3.4 Instelfuncties
3.4.5 Machinematen instellen U kunt de machinematen in het kader van de programmering van de variabelen in het NC-programma verwerken. De instelfunctie „machinematen“ houdt rekening met de waarden 1..9 en per waarde met de „geconfigureerde assen“. Machinematen instellen Kies „Instellen – machinematen“ < Voer „nummer van de machinemaat“ in < Machinematen invoeren Voer waarden in (dialoogbox „Machinemaat x vastleggen“) Afzonderlijke machinemaat teachen Kies invoerveld Breng as in „positie“ Aspositie als machinemaat overnemen (of Y- of Z-positie)
Softkeys ■ Handwiel aan een as toewijzen ■ Oplossend vermogen van handwiel vastleggen
Machine-uitlezing omschakelen Alle machinematen teachen Breng slede in „positie“ Asposities van de slede als machinematen overnemen < OK – volgende machinemaat invoeren Afbreken – machinematen instellen verlaten Machinematen worden in machineparameter 7 beheerd.
Omwentelingsvoeding invoeren
Constante snijsnelheid invoeren
M-functie invoeren
Aspositie als machinemaat x overnemen (of Y- of Z-as)
Machinematen zijn gerelateerd aan het machinenulpunt. Alle asposities van de slede als machinemaat overnemen
38
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.4 Instelfuncties
3.4.6 Gereedschap opmeten De wijze van ger-opmeten kunt u in machineparameter 6 vastleggen: ■ 0: aanraken ■ 1: opmeten met meettaster ■ 2: opmeten met optische meetapparatuur Gereedschap opmeten Zwenk gereedschap naar binnen < Kies „Instellen – Ger-instellen – Ger-opmeten“. De dialoogbox „Ger-opmeten T...“ toont de van toepassing zijnde gereedschapsmaten. < Gereedschapsmaten invoeren Voer „maten“ in Gereedschapsmaten door aanraken bepalen Kies invoerveld „X“ „Raak“ diameter „aan“, trek in Z-richting terug Diameter als „meetwaarde“ overnemen Kies invoerveld „Z“ „Raak“ eindvlak „aan“, trek in X-richting terug „Z-positie gereedschap“ als „meetwaarde“ overnemen Gereedschap met meettaster opmeten voor elk invoerveld: Kies invoerveld „X/Z“ Verplaats de gereedschapspunt in X-/Z-richting naar de meettaster – de CNC PILOT neemt „maat X/Z“ over Verplaats het gereedschap terug – trek de meettaster terug Gereedschap met optische meetapparatuur opmeten voor elk invoerveld: Kies invoerveld „X/Z“ Breng de gereedschapspunt in X-/Z-richting tegenover het draadkruis Waarde overnemen
Softkeys ■ Handwiel aan een as toewijzen ■ Oplossend vermogen van handwiel vastleggen
Machine-uitlezing omschakelen
Omwentelingsvoeding invoeren
Constante snijsnelheid invoeren
M-functie invoeren
X-positie als meetwaarde X overnemen (ofY- of Z-positie)
■ Invoergegevens van de dialoogbox „Meetwaarde ingeven“ zijn aan het werkstuknulpunt gerelateerd. ■ De correctiewaarden van het gereedschap worden gewist. ■ De vastgestelde gereedschapsmaten worden in de database ingevoerd.
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
39
3.4 Instelfuncties
Gereedschapscorrectie bepalen Gereedschap naar binnen zwenken < Kies „Instellen – Ger-instellen – Ger-correcties“ < Wijs het handwiel aan de X-as toe – Verplaats het gereedschap op basis van de correctiewaarde < Wijs het handwiel aan de Z-as toe – Verplaats het gereedschap op basis van de correctiewaarde < de CNC PILOT neemt de correctiewaarden over
Softkeys ■ Handwiel aan een as toewijzen ■ Oplossend vermogen van handwiel vastleggen
Machine-uitlezing omschakelen
Omwentelingsvoeding invoeren
Constante snijsnelheid invoeren
M-functie invoeren
Gereedschapscorrecties overnemen
40
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.5 Automatisch bedrijf
3.5
Automatisch bedrijf Tijdens automatisch bedrijf worden de gegevens afhankelijk van de instelling van de besturingsparameter 1 metrisch of in inch ingegeven of weergegeven. De instelling in de ”programmakop” van het NC-programma is bepalend voor de uitvoering van het programma – deze heeft geen invloed op de bediening en uitlezing.
3.5.1 Programmaselectie De CNC PILOT ”vertaalt” het NC-programma, alvorens u het via cyclusstart kunt activeren. „#-variabelen worden tijdens het vertaalproces ingegeven. „Herstart“ verhindert – „nieuwe start“ lanceert een nieuwe vertaling. Programmaselectie Kies „Prog – programmakeuze“ Kies NC-programma Het NC-programma wordt zonder voorafgaande vertaling geladen, wanneer: ■ het programma of de gereedschapstabel niet gewijzigd zijn. ■ de draaibank tussentijds niet uitgeschakeld is geweest. Herstart Kies „Prog – herstart“ Het NC-programma dat het laatst actief was, wordt zonder voorafgaande vertaling geladen, wanneer: ■ het programma of de gereedschapstabel niet gewijzigd zijn. ■ de draaibank tussentijds uitgeschakeld is geweest. Nieuwe start Kies „Prog – herstart“ Het NC-programma wordt geladen en vertaald. (Toepassing: start van een NC-programma met #-variabelen.) uit DIN PLUS Kies „Prog – uit DIN PLUS“ Het uit DIN PLUS geselecteerde NC-programma wordt geladen en vertaald. ■ Als de „revolvertabel“ van het NC-
programma niet overeenkomt met de thans geldende tabel, verschijnt er een waarschuwingsmelding. ■ De naam van het NC-programma blijft gehandhaafd, totdat er een ander programma is gekozen - ook wanneer de draaibank tussentijds uitgeschakeld is geweest.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Softkeys Naar „Grafische uitlezing“ omschakelen
Machine-uitlezing omschakelen
Regeluitlezing voor meerdere kanalen instellen
Basisregels (afzonderlijke verplaatsingen) uitlezen
Variabelenuitvoer onderdrukken/toestaan
Programma-afloop regel voor regel instellen
Programmastop bij M01 (Optionele stop)
Zoeken naar startregel uitvoeren
41
3.5 Automatisch bedrijf
3.5.2 Zoeken naar startregel Zoeken naar startregel Zoeken naar startregel activeren < Positioneer de cursor op de startregel. (Bij het zoeken naar de startregel heeft u de beschikking over softkeys.) < de CNC PILOT schakelt terug naar automatisch bedrijf en begint met het zoeken naar de startregel < start het NC-programma met de geselecteerde NC-regel
Zoeken naar startregel zonder vooraf ingegeven startregel verlaten
Softkeys Machine-uitlezing omschakelen
■ Kies een „geschikte“ startregel. De CNC
PILOT houdt bij de programmastart met „Ingegeven startregel“ vanaf het begin van het programma rekening met de technologiefuncties – maar voert geen gereedschapswissel of verplaatsing uit. ■ Kies bij machines met meerdere sledes voor alle sledes een geschikte startregel, voordat u op de softkey „Overnemen“ drukt. Botsingsgevaar ■ Als de startregel een T-functie bevat, begint de CNC PILOT met het zwenken van de revolver. ■ De eerste verplaatsingsfunctie wordt vanaf de actuele gereedschapspositie uitgevoerd
Regeluitlezing voor meerdere kanalen instellen
Basisregels (afzonderlijke verplaatsingen) uitlezen
T-nummer ingeven – de cursor wordt op het volgende T-commando met ditT-nummer gepositioneerd N-nummer ingeven – de cursor wordt op het regelnummer gepositioneerd L-Nummer ingeven – de cursor wordt op de volgende oproep van een subprogramma met ditT-nummer gepositioneerd Zoeken naar startregel uitvoeren
42
3 Handbediening en automatisch bedrijf
Status uitschakelniveaus
Uitschakelniveaus ■ NC-regels die worden voorafgegaan door een uitschakelniveau, worden bij een actief schakelniveau niet uitgevoerd. ■ Uitschakelniveaus: 0..9 ■ meerdere uitschakelniveaus: als „cijferreeks“ ingeven ■ Uitschakelniveaus uitschakelen: „leeg“ invoerveld bij „nummer van niveau“ Bediening Kies menu-item „Afloop – uitschakelniveau“ Geef „Nummer van niveau“ in
Uitlezingsveld
3.5 Automatisch bedrijf
3.5.3 Programma-afloop beïnvloeden
Markeringen: ■ bovenste balk: ingegeven uitschakelniveaus ■ onderste balk: de door „Regeluitvoering“ herkende uitschakelniveaus (actieve uitschakelniveaus)
Wanneer u uitschakelniveaus in-/uitschakelt, reageert de CNC PILOT na ca. 10 regels (reden: verwerking van NCregels loopt voor op de uitvoering ervan).
Ingegeven aantal stuks ■ Bereik van de telling: 0..9999 ■ Aantal stuks = 0: fabricage zonder begrenzing van het aantal stuks – de teller wordt na elke programmarun verhoogd ■ Aantal stuks > 0: de CNC PILOT produceert het aangegeven aantal stuks – de teller wordt na elke programmarun verlaagd ■ De telling van het aantal stuks blijft gehandhaafd, ook wanneer de draaibank tussentijds uitgeschakeld is geweest. ■ Indien een NC-programma met „Programmaselectie“ wordt geactiveerd, zet de CNC PILOT de teller van aantal stuks terug. ■ Zodra het ingegeven aantal stuks is bereikt, kunt u het NC-programma niet meer starten. Kies „Herstart“, om het NC-programma opnieuw te starten. Bediening Kies menu-item „Afloop – aantal stuks“ Geef aantal stuks in V-variabelen ■ De dialoogbox „V-variabelen“ is bedoeld voor het uitlezen en invoeren van variabelen ■ V-variabelen worden aan het begin van het NCprogramma gedefinieerd. De betekenis wordt in het NC-programma vastgelegd. Bediening: Kies menu-item „Afloop – V-variabelen“ – de CNC PILOT toont de in het NC-programma gedefinieerde variabelen Druk op „Bewerken“, wanneer u een variabele wilt wijzigen
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
43
3.5 Automatisch bedrijf
Programma-afloop regel voor regel Er wordt een NC-functie (een basisregel) uitgevoerd, daarna gaat de CNC PILOT in de toestand Aanzet-stop. Met „cyclusstart“ wordt de volgende NC-functie uitgevoerd, etc.
Status optionele start optionele stop uit
optionele start aan
Optionele stop De CNC PILOT stopt bij de functie M01 en gaat in de toestand Cyclus-stop. Met Cyclusstart wordt de uitvoering van het programma voortgezet. Voedings-override F% (0% .. 150%) De override van de geprogrammeerde voeding geschiedt met de draaiknop (machinebedieningspaneel). De machine-uitlezing toont de actuele voedingsoverride.
Toetsen voor toerental-override Toerental op 100% (geprogrammeerde waarde)
Toerental met 5% verhogen Toerental-override S% (50% .. 150%) De toerental-override resp. het teruggaan naar het geprogrammeerde toerental geschiedt met de toetsen van het machinebedieningspaneel. De machineuitlezing toont de actuele toerental-override.
Toerental met 5% verlagen
3.5.4 Correcties ■ Gereedschapscorrecties
Kies „Corr – ger-correcties“ De CNC PILOT voert het „T-Nummer“ en de van toepassing zijnde correctiewaarden van het actieve gereedschap in. U kunt een anderT-nummer ingeven. Voer de correctiewaarden in De CNC PILOT telt de ingegeven correctiewaarden bij de bestaande waarden op.
Gereedschapscorrecties: ■ zijn actief vanaf de volgende verplaatsingsfunctie ■worden in de database overgenomen ■kunnen maximaal 1 mm worden veranderd
44
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.5 Automatisch bedrijf
■ Additieve correcties
Kies „Corr – additieve correcties“ Geef het nummer van de correctie in (nummer 901..916) – de CNC PILOT toont de van toepassing zijnde correctiewaarden Voer de correctiewaarden in De CNC PILOT telt de ingegeven correctiewaarden bij de bestaande waarden op.
Additieve correcties: ■ worden via „G149 ..“ geactiveerd ■ worden in instelparameter 10 beheerd ■ kunnen maximaal 1 mm worden veranderd
3.5.5 Standtijdbeheer Kies „Corr – standtijdbeheer“. de gereedschapstabel met de actuele standtijdgegevens wordt getoond Kies gereedschap Druk op ENTER om de dialoogbox „Standtijdbeheer“ te openen ■ Stel „beschikbaarheid“ in – of ■ actualiseer de standtijden met een „nieuwe snijkant“
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
45
3.5 Automatisch bedrijf
3.5.6 Inspectiebedrijf U kunt de programma-afloop onderbreken, het „actieve gereedschap“ inspecteren, corrigeren of van snijkant verwisselen en het NC-programma bij het onderbrekingspunt voortzetten. De inspectiecyclus wordt in onderstaande stappen uitgevoerd: programma onderbreken en gereedschap „uit het materiaal halen“ gereedschap controleren, zo nodig snijkant vervangenn gereedschap terugverplaatsen ■ snijkant was o.k.: automatische programmaafloop voortzetten ■ bij gebruik van een nieuwe snijkant: door „Aanraken“ de correctiewaarden vastleggen – daarna de automatische programma-afloop voortzetten Wanneer u het gereedschap „uit het materiaal haalt“, slaat de CNC PILOT de eerste vijf verplaatsingen op. Daarbij correspondeert elke verandering van richting met een verplaatsing. U kunt het NC-programma vóór het onderbrekingspunt voortzetten. Hierbij geeft u de afstand tot het „onderbrekingspunt“ aan. Als de „afstand“ groter is dan de afstand tussen het begin van de regel en het onderbrekingspunt, zal de CNC PILOT bij het begin van de onderbroken NC-regel doorgaan. ■ Tijdens de inspectie kunt u de revolver
zwenken, op de spiltoetsen drukken, etc. ■ Als de revolver gezwenkt is, zorgt het
vrijzetprogramma ervoor dat het „juiste“ gereedschap wordt ingespannen. ■ Kies de correctiewaarden bij vervanging van de snijkant zodanig, dat het gereedschap voór het werkstuk tot stilstand komt. ■ U kunt de inspectiecyclus in de cyclusstop-toestand met ESC afbreken en naar „Handbediening“ overschakelen.
Inspectiebedrijf
Programma-afloop onderbreken < Kies „Insp(ectie)“ < Haal het gereedschap met behulp van de jogtoetsen uit het materiaal. < Zwenk de revolver, indien nodig. < Inspecteer en vervang de snijkant, indien nodig. < Sluit de inspectie af – de CNC PILOT laadt het vrijzetprogramma („_SERVICE“). < De dialoogbox „Ger-correctie“ wordt geopend. Geef de gereedschapscorrectie in en sluit met „OK“ af. Kies bij een nieuwe snijkant de correctiewaarde zodanig, dat het gereedschap bij het vrijzetten vóór het werkstuk staat. < Activeer de spil, indien nodig. < start het vrijzetprogramma. < Vervolg op volgende bladzijde
46
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.5 Automatisch bedrijf
Inspectiebedrijf – vervolg Dialoog „Doorstarten bij opnieuw aanlopen ?“ – Geef Ja/Nee in en druk op „OK“ < Doorstarten – Ja: nu volgt de dialoog „Benaderen op onderbrekingspunt (OP) / vóór onderbrekingspunt“ ■ op OP: geen andere dialoog ■ vóór OP: u geeft de afstand aan waarop het gereedschap vóór het onderbrekingspunt moet starten (dialoog „Afstand tot het onderbrekingspunt“) Het vrijzetprogramma verplaatst het gereedschap naar het onderbrekingspunt/tot vóór het onderbrekingspunt en zet de programma-afloop zonder stop voort. De inspectiecyclus is afgesloten. Doorstarten – Nee: nu volgt de dialoog „Benaderen op onderbrekingspunt (OP) / vóór onderbrekingspunt“ ■ op OP: geen andere dialoog ■ vóór OP: u geeft de afstand aan waarop het gereedschap vóór het onderbrekingspunt moet starten (dialoog „Afstand tot het onderbrekingspunt“) Het vrijzetprogramma verplaatst het gereedschap naar/tot vóór het onderbrekingspunt en stopt. Toepassingsvoorbeeld: snijplaat is vervangen < Kies opnieuw „Insp(ectie)“ < Dialoogbox „Gereedschap aanraken“ wordt geopend (ter informatie) < Wijs het handwiel van de X-/Z-as toe en „raak aan“ < „Waarde overnemen“ – de per handwiel vastgestelde correctiewaarden worden overgenomenn < de programma-afloop wordt voortgezet
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
47
3.5 Automatisch bedrijf
3.5.7 Regeluitlezing Regeluitlezing – basisregeluitlezing De regeluitlezing toont de NC-regels, zoals ze zijn geprogrammeerd. In de basisregeluitlezing verschijnen afzonderlijke verplaatsingen – de cycli zijn „gefragmenteerd“. De nummering van de basisregels is onafhankelijk van de geprogrammeerde regelnummers. De cursor staat in de regeluitlezing en in de basisregeluitlezing op regel die op dat ogenblik wordt uitgevoerd. Kanaaluitlezing Bij draaibanken met meerdere sledes (kanalen) kunt u de regeluitlezing voor maximaal 3 kanalen activeren. Basisregel aan/uit Kanaaluitlezing omschakelen Telkens wanneer de softkey wordt ingedrukt, wordt een kanaal „bijgeschakeld“ - daarna verschijnt uitsluitend de uitlezing voor een kanaal. Variabelenuitvoer Bij „ingedrukte softkey“ kunnen variabelen worden uitgevoerd (met PRINTA). Anders wordt de variabelenuitvoer onderdrukt. Menu-item „Uitlezing – ...“ ■ Lettergrootte: verkleint/vergroot het korps van de
regeluitlezing ■ Controle op belasting – zie „3.7.2 Productie met
controle op belasting“
48
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.5 Automatisch bedrijf
3.5.8 Grafische uitlezing De „grafische weergave van het automatisch bedrijf“ geeft geprogrammeerde onbewerkte en bewerkte werkstukken weer en toont de verplaatsingen. Hiermee kunt u de bewerking op ontoegankelijke plaatsen controleren, inzicht verkrijgen in de bewerkingstoestand, etc. Alle bewerkingen, met inbegrip van freesbewerkingen, worden in het „rotatievenster“ (XZ-aanzicht) weergegeven. Grafische weergave activeren – als de grafische weergave reeds geactiveerd is geweest, wordt de weergave aan de actuele bewerkingstoestand aangepast. terug naar regeluitlezing
Instellingen Lijn: elke gereedschapsverplaatsing wordt als lijn, gerelateerd aan de theoretische gereedschapspunt, weergegeven. Snijspoor: geeft het vlak dat door het „snijdende gedeelte“ van het gereedschap wordt gepasseerd, gearceerd weer. U ziet het verspaningsbereik waarbij rekening is gehouden met de snijgeometrie (zie „5.1 De bedrijfsmode simulatie“). Lichtpunt: het witte rechthoekje geeft de theoretische beitelpunt aan. Gereedschap: de gereedschapscontour wordt weergegeven. (Voorwaarde: er moeten voldoende gegevens in de gereedschaps-database aanwezig zijn.) Standaard: bij elke regel-doorschakeling wordt de complete verplaatsing weergegeven Beweging: geeft de verspaning synchroon met de bewerking weer.
Softkeys Terug naar regeluitlezing
Loep activeren
Programma-afloop regel voor regel instellen
Weergave van de verplaatsingen: lijn of (snij)spoor
Gereedschapsweergave lichtpunt of gereedschap
■ „Beweging“ is alleen bij draaibanken met een slede
beschikbaar. ■ Als er geen onbewerkt werkstuk is geprogrammeerd,
wordt uitgegaan van het „onbewerkte werkstuk in standaarduitvoering“ (regelparameter 23).
Voorwaarden: ■ geprogrammeerd onbewerkt werkstuk ■ „beweging“ moet aan het begin van het NC-programma ingesteld zijn ■ bij programmaherhalingen (M99) start de „beweging“ bij de volgende run van het NC-programma.
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
49
3.5 Automatisch bedrijf
Vergroten, verkleinen, detail van afbeelding selecteren Bij het oproepen van de „loep“ verschijnt een „rode rechthoek“ om het detail van de afbeelding te selecteren. Detail van afbeelding: ■ vergroten: „PgDn“ ■ verkleinen: „PgUp“ ■ verschuiven: cursortoetsen Instellen van loep met touchpad Voorwaarde: simulatie in „stopstatus“ Positioneer de cursor op een hoek van het detail van de afbeelding terwijl u de linkermuisknop ingedrukt houdt, naar de tegenoverliggende hoek van het detail van de afbeelding slepen Rechtermuisknop: terug naar standaardformaat Standaardinstellingen: zie softkey-tabel Loep verlaten
Softkeys Terug naar regeluitlezing
Na een sterke vergroting kunt u „Werkstuk maximaal“ of „Werkruimte“ instellen, om vervolgens een nieuw detail van de afbeelding te selecteren.
Hiermee worden de laatste vergrotingen/instellingen opgeheven en wordt de als laatste geselecteerde standaardinstelling „Werkstuk maximaal“ of „Werkbereik“ getoond. Hiermee wordt de laatste vergroting/instelling opgeheven. U kunt de „Laatste loep“ meerdere keren gebruiken. Geeft het werkstuk zo groot mogelijk weer.
Geeft het werkbereik, inclusief werkstukwisselpositie, weer. In de dialoogbox „Coördinatensysteem“ stelt u de „afmetingen“ van het simulatievenster en de positie van het werkstuknulpunt in.
50
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.5 Automatisch bedrijf
3.5.9 Status meten na bewerking Selectie: menu-item „Uit(lezing) – PPM-status“ (automatisch bedrijf) De dialoogbox „PPM info“ geeft informatie over de status van de meetwaarden en leest de doorgegeven „resultaten“ uit: ■ koppeling van meetwaarden (komt overeen met regelparameter 10) ■ Uit: meetresultaten worden onmiddellijk overgenomen en overschrijven de vorige meetwaarden. ■ Aan: meetresultaten worden pas overgenomen, nadat de vorige meetwaarden zijn verwerkt. ■ meetwaarden geldig: status van de meetwaarden (na overname van de meetwaarden met G915 is de status „niet geldig“) ■ #939: totaalresultaat van de laatste meting ■ #940..956: de laatste door de meter doorgegeven meetresultaten Door op „Init“ te drukken, wordt de verbinding met de inrichting voor het meten na de bewerking geïnitialiseerd en worden de meetresultaten gewist.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Via de functie Meten na Bewerking worden de ontvangen „resultaten“ tijdelijk opgeslagen. De dialoogbox „PPM info“ geeft in #939..956 de tijdelijk opgeslagen waarden weer – echter niet de variabelen.
51
3.6 Machine-uitlezing
3.6
Machine-uitlezing
De machine-uitlezing van de CNC PILOT kan worden geconfigureerd. U kunt voor elke slede maximaal 6 uitlezingen voor handbediening en automatisch bedrijf configureren. hiermee schakelt u om naar de „volgende geconfigureerde uitlezing“ Met de sledeschakelaar schakelt u naar de uitlezing van de volgende slede met de spilschakelaar voor uitlezing van de volgende spil. De tabel „Uitlezingselementen“ verduidelijkt de standaarduitlezingsvelden. Andere uitlezingsvelden: zie „7.3Regelparameters“
U kunt de waarden van de digitale uitlezing in „uitlezingsmethode“ (machineparameter 17) als volgt instellen: ■ 0: actuele waarde ■ 1: volgfout ■ 2: restweg ■ 3: gereedschapspunt gerelateerd aan machinenulpunt ■ 4: sledepositie ■ 5: afstand referentienok – nulimpuls ■ 6: nominale positiewaarde ■ 7: verschil gereedschapspunt – sledepositie ■ 8: nominale IPO-positie
Uitlezingselementen Digitale uitlezing (uitlezing van actuele waarde) Afstand gereedschapspunt – werkstuknulpunt ■ Leeg veld: as heeft zich niet naar het referentiepunt verplaatst ■ Letteraanduiding as wit: geen „vrijgave“ Digitale uitlezing (uitlezing van actuele waarde) C Positie van de C-as. ■ „Index“: duidt de C-as aan „0/1“ ■ Leeg veld: C-as is niet actief ■ Letteraanduiding as wit: geen „vrijgave“ Restwegweergave Restweg van de actieve verplaatsingsfunctie ■ Balkdiagram: restweg in „mm“ ■ Veld linksonder: actuele positie ■ Veld rechtsonder: restweg T-uitlezing – zonder standtijdbewaking ■ T-nummer actief gereedschap ■ Gereedschapscorrectiewaarden
T-uitlezing – met standtijdbewaking ■ T-nummer van het actieve gereedschap ■ Standtijdgegevens
Vervolg op volgende bladzijde
52
3 Handbediening en automatisch bedrijf
Cyclusstatus (slede-uitlezing)
Gegevens over aantal stuks/stuktijd
Automatisch bedrijf – cyclus Aan
■ Aantal bewerkte stukken van deze partij ■ Bewerkingstijd van het actuele werkstuk ■ Totale bewerkingstijd van deze partij
Automatisch bedrijf – aanzet stop
Belastingsuitlezing Belasting van de spilmotoren/asaandrijvingen, gerelateerd aan het nominale draaimoment
3.6 Machine-uitlezing
Uitlezingselementen (vervolg)
Automatisch bedrijf – cyclus Uit
Handbediening
D-uitlezing – additieve correcties ■ Nummer van de actieve correctie ■ Correctiewaarden
Inspectiecyclus
Slede-uitlezing
Machine in de instelbedrijfsmode
■ Symbool wit: geen „vrijgave“ ■ Cijfer: geselecteerde slede ■ Cyclustoestand: zie tabel ■ Balkdiagram: voedings-override „in %“ ■ Bovenste veld: voedings-override ■ Onderste veld: actuele voeding – bij stilstaande slede: ingestelde
Spilstatus (spiluitlezing) Draairichting van de spil M3
voeding (grijze letter) ■ Sledenummer blauw gemarkeerd: bewerking van de achterkant actief
Draairichting van de spil M4
Spiluitlezing ■ Symbool wit: geen „vrijgave“ ■ Cijfer in spilsymbool: stand instelling spil/toeren-bereik ■ „H“/Cijfer: gekozen spil ■ Spiltoestand: zie tabel ■ Balkdiagram: toerental-override „in %“ ■ Bovenste veld: toerental-override ■ Onderste veld: actueel toerental – bij positieregeling (M19):
Spil gestopt
Spil in positieregeling (M19)
C-as is „geactiveerd“
spilpositie – bij stilstaande spil: nominaal toerental (grijs) Vrijgave-overzicht Toont de vrijgaves voor de maximaal mogelijke 6 NC-kanalen, 4 spillen en 2 C-assen. Vrijgaves zijn (groen) gemarkeerd. ■ Uitlezingsgroep links: „vrijgaves“ F=voeding; D=gegevens; S=spil; C=C-as 1..6: Nummer van de slede/spil, C-as ■ Uitlezingsgroep midden: „status“ Zy – linker uitlezing: cyclus aan/uit Zy – rechter uitlezing: voeding stop; R=referentieprocedure; A=automatisch bedrijf; H=handbediening; F=vrijzetten (na eindschakelaar passeren); I=inspectiebedrijf; E=instelschakelaar; ■ Uitlezingsgroep rechts: „spil“ Uitlezing voor „draairichting links/rechts“ beide actief: spilpositionering (M19)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
53
3.7 Belastingsbewaking
3.7
Belastingsbewaking
Bij de productie met belastingsbewaking vergelijkt de CNC PILOT de draaimomenten resp. de „bewerking“ van de aandrijvingen met de waarden die tijdens een „referentieprocedure“ zijn bepaald. Bij overschrijding van de „draaimoment-grenswaarde 1“ of „bewerkings-grenswaarde“ wordt het gereedschap als „verbruikt“ aangeduid. Bij overschrijding van „draaimoment-grenswaarde 2“ neemt de CNC PILOT aan dat er sprake is van een gereedschapsbreuk. De bewerking wordt dan stopgezet (voedingsstop). Overschrijding van de grenswaarden wordt in de foutmelding opgenomen. De belastingsbewaking geeft verbruikt gereedschap in de „gereedschapsdiagnosebits“ aan. Wanneer u gebruik maakt van de standtijdbewaking, beheert de CNC PILOT het vervangend gereedschap (zie „4.2.4 Gereedschapsprogrammering“). De „gereedschapsdiagnosebits“ kunt u ook in het NCprogramma verwerken.
3.7.1
Bij belastingsbewaking legt u in het NC-programma bewakingszones vast en definieert u de te bewaken aandrijvingen (G995). De draaimoment-grenswaarden in een bewakingszone hebben betrekking op het maximum draaimoment dat bij de referentiebewerking is bepaald. De CNC PILOT controleert de draaimoment- en bewerkingswaarden bij elke interpolatorcyclus en toont de waarden in een tijdraster van 20 msec. De grenswaarden worden uit de referentiewaarden en de grenswaardefactor (regelparameter 8) berekend. De grenswaarden kunnen naderhand worden gewijzigd in „Bewakingsparameters bewerken“. ■ Let erop dat de omstandigheden bij de
referentiebewerking en later bij de productie dezelfde zijn (voedings- en toerental-override, kwaliteit van het gereedschap, etc.) ■ Per bewakingszone worden maximaal 4 apparaten bewaakt. ■ Met „G996 Type belastingsbewaking“ regelt u het uitschakelen van de ijlgangbanen en de bewaking per draaimoment en/of bewerking. ■ De grafische en digitale uitlezingen zijn gerelateerd aan de nominale draaimomenten.
Referentiebewerking
Bij referentiebewerking (registratie nominale waarde) worden het maximale draaimoment en de bewerkingen van iedere bewakingszone, de referentiewaarden, bepaald. De CNC PILOT voert een referentiebewerking door wanneer: ■ er geen „bewakingsparameters“ beschikbaar zijn. ■ u in de dialoogbox „Referentiebewerking“ (na de „programmakeuze“) „Ja“ kiest. Keuze: „Uit(lezing) – Belastingsbewaking – Uitlezing“ (bedrijfsmode automatisch bedrijf). Submenu „Registratie nominale waarde“: ■ Menu-item „Curves“ Wijs aan de invoervelden „Curve 1..4“ de aandrijvingen toe. Het „uitlezingsraster“ beïnvloedt de nauwkeurigheid en de snelheid van de uitlezing. Een „klein raster“ vergroot de nauwkeurigheid van de uitlezing (waarden: 4, 9, 19, 39 seconden per afbeelding). ■ Menugroep „Modus“ ■ Lijngrafiek: toont de draaimomenten via de tijdas Vervolg op volgende bladzijde
54
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.7 Belastingsbewaking
■ Balkdiagram: grafische weergave van de
draaimomenten en markering van de piekwaarden ■ Meetwaarden opslaan/niet opslaan
Opslag is een voorwaarde om op een later tijdstip een analyse van de referentiebewerking te kunnen uitvoeren. De uitlezing „Gegevens schrijven“ geeft de instelling aan. ■ Grenswaarden overschrijven/niet overschrijven Wanneer u de grenswaarden ondanks een nieuwe referentiebewerking wilt behouden, kiest u „Grenswaarden niet overschrijven“. ■ Pauze stopt de uitlezing ■ Met Verder wordt de uitlezing voortgezet ■ Auto: terug naar het menu Automatisch bedrijf Aanvullende informatie ■ Zonenummer: actuele bewakingszone.
Negatief voorteken: het proces wordt niet bewaakt (voorbeeld: uitschakelen van de ijlgangbanen). ■ Ger.: actief gereedschap ■ gekozen aandrijvingen: de aandrijvingen worden opgesomd en de actuele draaimomenten worden getoond. ■ Regeluitlezing
3.7.2
De referentiebewerking wordt niet door de uitlezingen beïnvloedt.
Productie met belastingsbewaking
De instelling in het NC-programma (G996) bepaalt of de „Productie met belastingsbewaking“ plaatsvindt. Draaimomenten en grenswaarden weergeven: „Uit(lezing) – Belastingsbewaking – Uitlezing“ (automatisch bedrijf). Submenu „Belastingsbewaking – Uitlezing“: ■ Menu-item „Curves“ Wijs aan de invoervelden „Curve 1..4“ de aandrijvingen toe. ■ Lijngrafiek: één curve ■ Balkdiagram: max. vier curves Weergaveraster: zie „3.7.1 Referentiebewerking“ ■ Menugroep „Modus“ ■ Lijngrafiek Draaimomenten via de tijdas en grenswaarden tonen – grenswaarden „grijs“: nietbewaakte zone (uitschakelen van ijlgangbanen). ■ Balkdiagram actuele draaimomenten, de „bewerkingen“ tot dat moment en alle grenswaarden van de bewakingszone tonen ■ Pauze stopt de uitlezing
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
■ Met Verder wordt de uitlezing voortgezet ■ Auto: terug naar het menu Automatisch bedrijf
55
3.7 Belastingsbewaking
3.7.3
Grenswaarden bewerken
Met de „bewakingsparameter – editor“ analyseert u de referentiebewerking en optimaliseert u de grenswaarden. De CNC PILOT toont in de kopregel de programmanaam van geladen bewakingsparameters. KeuzeAnwahl: „Uit(lezing) – Belastingsbewaking – Bewerken“ (automatisch bedrijf). Submenu „Bewakingsparameter – editor“: ■ Menu-item „Act(ueel bestand) laden“: bewakingsparameters van het gekozen NCprogramma. ■ Menu-item „Laden“: de door u gekozen bewakingsparameters. ■ Menu-item „Bewerken“: hiermee kunt u de grenswaarden bekijken en bewerken. ■ Menu-item „Referentiewaarden wissen“: hiermee worden de bewakingsparameters van het getoonde NC-programma gewist. ■ Auto: terug naar het menu Automatisch bedrijf Bewerken van de bewakingsparameters Via de dialoogbox „Belastingsparameters weergeven en instellen“ worden de parameters van een apparaat van een bewakingszone beschikbaar gesteld voor bewerking. Het balkdiagram geeft alle apparaten van de bewakingszone weer (brede balk: vermogenswaarden; smalle balk: bewerkingswaarden). Het gekozen apparaat wordt met een kleur aangegeven. U geeft de bewakingszone in en selecteert het apparaat. De CNC PILOT toont de bijbehorende referentiewaarden, stelt de grenswaarden „Vermogen“ en „Bewerking“ beschikbaar voor bewerking en toont het gereedschap (T-nummer) „ter informatie“. Knoppen van de dialoogbox: ■ Opslaan: hiermee worden de grenswaarden van dit apparaat in deze zone opgeslagen. ■ Einde (of ESC-toets): de dialoogbox wordt verlaten. ■ Bestand: schakelt over naar „Lijngrafiek“. Voorwaarde: de meetwaarden moeten bij de referentiebewerking zijn opgeslagen.
56
3 Handbediening en automatisch bedrijf
3.7 Belastingsbewaking
3.7.4
Referentiebewerking analyseren
Het draaimoment en de grenswaarden van het gekozen apparaat worden „in de tijd“ weergegeven. Grenswaarde „grijs“: niet-bewaakte zone (uitschakelen van ijlgangbanen). Naast de grafische weergave toont de CNC PILOT de parameters van de cursorpositie. Keuze: knop „Bestand“ (dialoogbox „Belastingsparameters weergeven en instellen“) Submenu „Analyzer (bestandsweergave)“: ■ Menugroep „Positioneer cursor“ – positioneer de cursor met „pijl naar links/rechts“ of op: ■ begin van bestand ■ begin van volgende zone ■ maximum in de zone ■ Menu-item „Weergave“: selecteer het apparaat in de dialoogbox „Bestand weergeven“. ■ Menu-item „Instellingen – Zoom“: Stel het „weergaveraster“ in. (Geringe waarden vergroten de weergavenauwkeurigheid en verkleinen de stapgrootte van de cursor.) De regel onder de grafische weergave toont het ingestelde raster, het tijdraster van de geregistreerde meetwaarden en de cursorpositie (gerelateerd aan de start van de referentiebewerking).Tijd „0:00.00 sec“ = start van de referentiebewerking. terug naar „Bewerken van de bewakingsparameters“
3.7.5
Werken met belastingsbewaking
U kunt de belastingsbewaking toepassen, wanneer de bewerking met een verbruikt gereedschap een duidelijk hoger draaimoment vereist dan met een nietverbruikt gereedschap. Dit betekent dat aandrijvingen die duidelijk aan een belasting onderhevig zijn, moeten worden bewaakt – meestal de hoofdspil. Verspaningen met kleine snijdieptes kunnen door de geringe verandering van het draaimoment slechts in beperkte mate worden bewaakt. Een vermindering van het draaimoment wordt niet geconstateerd.
Vastleggen van de bewakingszones: de referentiewaarden van het draaimoment zijn gerelateerd aan de grootste draaimomenten van de zone. Dit betekent dat kleinere draaimomenten slechts in beperkte mate kunnen worden bewaakt. Vlakdraaien met constante snijsnelheid: de spil wordt bewaakt zolang de versnelling <= 15% van het gemiddelde van de maximale versnelling en de maximale remvertraging (machineparameter 811, ...). Omdat de versnelling door het hogere toerental toeneemt, wordt meestal alleen de fase na de aansnijding bewaakt. Ervaringscijfers (bij staalbewerking) ■ bij het langsdraaien moet de snijdiepte > 1 mm bedragen ■ bij het insteken moet de snijdiepte > 1 mm bedragen ■ bij het boren in volmateriaal moet de boordiameter 6..10 mm
bedragen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
57
3.7 Belastingsbewaking
3.7.6
Parameters voor belastingsbewaking
Machineparameter „Belastingsbewaking“ (spil: 809, 859, ...; C-as: 1010, 1060; lineaire assen: 1110, 1160, ...): ■ Starttijd bewaking [0..1000 ms] wordt bij „IJlgangbanen uitschakelen“ verwerkt: ■ Spillen: uit de versnellings- en remcurve wordt een grenswaarde bepaald. Zolang de nominale versnelling de grenswaarde overschrijdt, wordt de bewaking uitgezet. Als de nominale versnelling lager is dan de grenswaarde, wordt de bewaking met de „starttijd bewaking“ vertraagd. ■ Lineaire en C-assen: na de omschakeling van ijlgang naar voeding wordt de bewaking met de „starttijd bewaking“ vertraagd. ■ Aantal te middelen tastwaarden [1..50] Het gemiddelde vermindert de gevoeligheid voor kortstondige belastingspieken. ■ Max. draaimoment van de aandrijving [Nmm] ■ Reactievertragingstijd P1, P2 [0..1000 ms]: de overschrijding van draaimoment-grenswaarde 1/2 wordt na overschrijding van tijd „P1/P2“ gemeld. Regelparameter 8 „Belastingsbewaking instellingen“ ■ Factor draaimoment-grenswaarde 1, 2 ■ Factor grenswaarde bewerking Grenswaarde = referentiewaarde * factor grenswaarde ■ Minimaal draaimoment [% van nominaal draaimoment]: referentiewaarden onder deze waarde worden tot het „minimale draaimoment“ verhoogd. Daarmee worden grenswaardeoverschrijdingen door geringe draaimomentvariaties voorkomen. ■ Max. bestandsgrootte [kByte]: als de gegevens van de geregistreerde meetwaarden de „maximale bestandsgrootte“ overschrijden, worden de „oudste meetwaarden“ overschreven. Richtwaarde: een apparaat heeft per minuut programmarun-tijd ca. 12 kByte nodig Regelparameter 15 „Bitnummers voor belastingsbewaking“: Wijst de bitnummers die in G995 worden gebruikt, aan de aandrijvingen („logische assen“) toe.
58
3 Handbediening en automatisch bedrijf
4 DIN PLUS
4.1 De DIN-programmering
4.1
De DIN-programmering
4.1.1 Inleiding De CNC PILOT ondersteunt de „conventionele DINprogrammering“ en de „DIN PLUS–programmering“. Conventionele DIN-programmering U programmeert de bewerking van het werkstuk met rechtlijnige verplaatsingen en cirkelbogen, en eenvoudige draaicycli. Voor de conventionele DINprogrammerin is de „eenvoudige gereedschapsbeschrijving“ voldoende (zie „4.4.2 Revolver“). DIN PLUS – Programmering De geometrische beschrijving van het werkstuk en de bewerking zijn van elkaar gescheiden. U programmeert de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk en bewerkt het werkstuk met de contourafhankelijke draaicycli. Bij elke bewerkingsstap (ook bij afzonderlijke verplaatsingen en eenvoudige draaicycli) wordt de contourcorrectie uitgevoerd. De CNC PILOT optimaliseert zowel de verspaningen als de benaderings- en terugtrekbanen (geen lege snedes). Afhankelijk van de uit te voeren werkzaamheden en de complexiteit van de bewerking kunt u beslissen of u gebruikmaakt van de „conventionele DINprogrammering“ of van de „DIN PLUS-programmering“. NC-programmadelen De CNC PILOT ondersteunt de onderverdeling van het NC-programma in programmadelen. Er zijn ook programmadelen ten behoeve van instelinformatie en besturingsgegevens. NC-Programmadelen ■ Programmakop (besturingsgegevens en
Voorbeeld „Gestructureerd DIN PLUS-programma“ PROGRAMMAKOP #MATERIAAL #INSPAN-DIAMETER #UITSPANLENGTE #SPANDRUK #SLEDE #SYNCHRO
St 60-2 120 106 20 $1 0
REVOLVER 1 T1 ID”342-300.1” T2 ID”111-80-080.1” T3 ID”112-16-080.1” T4 ID”121-55-040.1” T5 ID”122-20-040.1” T6 ID”151-600.2” SPANMIDDEL [ nulpuntverschuiving Z282 ] H1 ID”KH250” H2 ID”KBA250-77” Q4. ONBEW. WERKSTUK N1 G20 X120 Z120 K2 BEW. WERKSTUK N2 G0 X60 Z-115 N3 G1 Z-105 ...
instelinformatie) ■ Gereedschapstabel (revolvertabel) ■ Spanmiddeltabel ■ Beschrijving onbewerkt werkstuk ■ Beschrijving bewerkt werkstuk ■ Bewerking van het werkstuk
Parallel werken De draaibank kan een ander NC-programma uitvoeren terwijl u programma's bewerkt en test.
60
BEWERKING N22 G59 Z282 N23 G65 H1 X0 Z-152 N24 G65 H2 X120 Z-118 N25 G14 Q0 [Voorboren-30mm-buiten-centrisch-kopvlak] N26T1 N27 G97 S1061 G95 F0.25 M4 ... EINDE
4 DIN PLUS
4.1 De DIN-programmering
4.1.2 DIN PLUS-beeldscherm 1 Menubalk
1
2 Weergave van geladen NC-programma's – gekozen programma is gemarkeerd
2
3 Volledig, dubbel of drievoudig bewerkingsvenster – gekozen venster is gemarkeerd
3
4 Contourweergave (of machineweergave) 5 Softkeys Gelijktijdig bewerken U kunt maximaal acht NC-programma's/ subprogramma's gelijktijdig bewerken. De CNC PILOT geeft de NC-programma's naar keuze weer in een volledig, dubbel of drievoudig venster. Hoofd- en submenu's De functies van de DIN PLUS-editor zijn verdeeld over het „hoofdmenu“ en meerdere „submenu's“. U heeft toegang tot de submenu's ■ door het desbetreffende menu-item te kiezen ■ door de cursor in het programmadeel te positioneren Softkeys Er zijn softkeys beschikbaar voor het snel omschakelen naar „naastgelegen bedrijfsmodi“, het veranderen van bewerkingsvenster en het activeren van de grafische weergave.
4
5
Softkeys Omschakelen naar bedrijfsmode Simulatie
Omschakelen naar bedrijfsmode TURN PLUS
Van NC-programma veranderen
Van NC-programma veranderen
Van bewerkingsvenster veranderen
Volledig venster instellen (één bewerkingsvenster)
Dubbel of drievoudig venster instellen
Grafische weergave activeren
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
61
4.1 De DIN-programmering
4.1.3 Lineaire en rondassen Hoofdassen: coördinatengegevens van de X-, Y- en Z-as zijn gerelateerd aan het werkstuknulpunt. Afwijkingen van deze regel worden aangegeven.
Bij negatieve X-coördinaten moet op het volgende worden gelet: ■ niet toegestaan bij contourbeschrijvingen ■ niet toegestaan voor draaibewerkingscycli ■ de contourcorrectie wordt uitgezet ■ de rotatierichting bij cirkelbogen (G2/G3, G12/G13) moet handmatig worden aangepast ■ de positie bij de beitelradiuscompensatie (G41/G42) moet handmatig worden aangepast C-as: hoekgegevens zijn aan het „nulpunt van de C-as“ gerelateerd. (Voorwaarde: de C-as is als hoofdas geconfigureerd.)
Hoofdassen
Bij C-as-contouren en C-as-bewerkingen geldt het volgende: ■ coördinaatgegevens van de voor-/achterkant worden in
cartesiaanse coördinaten (XK, YK) of in poolcoördinaten (X,C) aangegeven ■ coördinaatgegevens op het mantelvlak worden in poolcoördinaten (Z, C) aangegeven. In plaats van „C“ kan de „baanmaat CY“ („manteluitslag“ bij de referentiediameter) worden gebruikt. Additionele assen (hulpassen): De CNC PILOT ondersteunt niet alleen de hoofdassen maar ook ■ U: ■ V: ■ W: ■ A: ■ B: ■ C:
lineaire as in X-richting lineaire as in Y-richting lineaire as in Z-richting rondas, roteert om X rondas, roteert om Y rondas, roteert om Z
De additionele assen worden nu in het bewerkingsdeel in de functies G0..G3, G12, G13, G30, G62 en G701 geprogrammeerd. Een cirkelvormige interpolatie is alleen in de hoofdassen mogelijk.
Lineaire additionele assen
Rondassen (als additionele assen) worden in het bewerkingsdeel met G15 geprogrammeerd. ■ De DIN-editor houdt alleen rekening met de adresletters
van de geconfigureerde assen. ■ De werking van de rondas C is afhankelijk van het feit of
deze als hoofdas of als additionele as is geconfigureerd. De „C-as-functies“ G100..G113 gelden voor de „hoofdas C“.
Rondassen als additionele assen
62
4 DIN PLUS
4.1 De DIN-programmering
4.1.4 Maateenheden NC-programma's kunnen „metrisch“ of „in inches“ worden geschreven. De maateenheid wordt vastgelegd in het veld „Eenheid“ (zie „4.4.1 Programmakop“). Een eenmaal vastgelegde maateenheid kan niet meer worden veranderd.Toegepaste maateenheden: zie „1.4 Basisbegrippen“.
4.1.5 Onderdelen van het DIN-programma Een DIN-programma omvat de volgende elementen: ■ Programmanummer ■ Programmadeel-aanduidingen ■ NC-regels ■ Commando's voor structureren van programma's ■ Commentaarregels
Het programmanummer begint met „%“ gevolgd door maximaal 8 tekens (cijfers, hoofdletters of ”_”, geen trema) en heeft de extensie „nc“ voor hoofdprogramma's en „ncs“ voor subprogramma's. Als eerste teken moet een cijfer of letter worden gebruikt. Programmadeel-aanduidingen: wanneer u een nieuw DINprogramma maakt, zijn er al programmadeel-aanduidingen ingevoerd. Afhankelijk van de uit te voeren werkzaamheden voegt u andere programmadelen toe of wist u ingevoerde aanduidingen. Een DINprogramma moet minimaal de programmadeel-aanduidingen BEWERKING en EINDE bevatten. NC-regels beginnen met een „N“ die wordt gevolgd door een regelnummer (maximaal 4 cijfers). De regelnummers hebben geen invloed op de programma-afloop. Ze dienen om een NC-regel aan te duiden. De NC-regels van de programmadelen PROGRAMMAKOP, REVOLVER en SPANMIDDEL zijn niet opgenomen in de „Organisatie van regelnummers van de DIN-editor. Een NC-regel bevat NC-commando'szoals verplaatsings-, schakel- of besturingscommando's. Verplaatsings- en schakelcommando's beginnen met „G“ resp. „M“, gevolgd door een cijfercombinatie (G1, G2, G81, M3, M30, ...) en de adresparameters. Besturingscommando's bestaan uit „trefwoorden“ (WHILE, RETURN, ..), of uit een letter-/cijfercombinatie. NC-regels die uitsluitend variabelenberekeningen bevatten, zijn toegestaan. In een NC-regel kunnen meerdere NC-commando's worden geprogrammeerd wanneer niet dezelfde adresletters worden gebruikt en deze geen „tegenstrijdige“ functionaliteit hebben.
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
63
4.1 De DIN-programmering
Voorbeelden ■ toegestane combinatie: N10 G1 X100 Z2 M8 ■ niet-toegestane combinatie: N10 G1 X100 Z2 G2 X100 Z2 R30 – meermaals dezelfde adresletters of N10 M3 M4 – tegenstrijdige functionaliteit NC-adresparameters De adresparameters bestaan uit 1 of 2 letters, gevolgd door ■ een waarde ■ een rekenformule ■ een „?“ (vereenvoudigde geometrieprogrammering VGP) ■ een „i“ als aanduiding voor incrementele adresparameters (voorbeelden: Xi..., Ci..., XKi...,YKi..., etc.) ■ een #-variabele (wordt bij de vertaling van het NC-programma berekend) ■ een V-variabele (wordt bij de uitvoering van commando's berekend) Voorbeelden: ■ X20 ■ Zi–35.675 ■ X? ■ X#12 ■ X{V12+1} ■ X(37+2)*SIN(30)
(absolute maat) (incrementele maat) (VGP) (variabelenprogrammering) (variabelenprogrammering) (rekenformule)
Programmasprongen en -herhalingen ■ Voor het structureren van programma's kan gebruik worden
gemaakt van programmasprongen, programmaherhalingen en subprogramma's. Voorbeeld: bewerking van begin/einde van staaf etc. ■ Uitschakelniveau: beïnvloedt de uitvoering van afzonderlijke NCregels ■ Slede-aanduiding: u wijst de NC-regels aan de slede toe (bij draaibanken met meerdere sledes). In- en uitvoer Met „invoer“ beïnvloedt de machine-operator de uitvoering van het NC-programma. Met „uitvoer“ informeert u de machine-operator. Voorbeeld: de machine-operator wordt gevraagd meetpunten te controleren en correctiewaarden bij te werken. Commentaar staat tussen „[...]“. Commentaar staat aan het einde van een NC-regel of alleen in een NC-regel.
64
4 DIN PLUS
Informatie over programmering
4.2.1 Gelijktijdig bewerken De CNC PILOT ■ kan maximaal acht NC-programma's/subprogramma's gelijktijdig bewerken ■ stelt maximaal drie bewerkingsvensters beschikbaar Bewerkingsvenster Dubbel of drievoudig venster instellen: instellen in „Config – Venster – ...“ (hoofdmenu). NC-programma laden NC-programma in het volgende vrije venster laden: Kies „Prog – Laden – Hoofdprogramma/subprogramma“ NC-programma in het gekozen venster laden: kies en activeer het vrije bewerkingsvenster kies „Prog – Laden – Hoofdprogramma/subprogramma“
4.2 Informatie over programmering
4.2
Softkeys „Van venster veranderen“ Van NC-programma veranderen
Van NC-programma veranderen
Van bewerkingsvenster veranderen
Volledig venster instellen (één bewerkingsvenster) Dubbel of drievoudig venster instellen
Veranderen van NC-programma en venster ■ cia softkey: zie tabel ■ via touchpad: ■ Van NC-programma veranderen: klik op het NC-programma in de weergavebalk ■ Van bewerkingsvenster veranderen: klik in het gewenste venster NC-programma opslaan ■ „Prog – Opslaan“: het NC-programma in het actieve venster wordt opgeslagen. Het NC-programma blijft in het bewerkingsvenster staan – u kunt het verder bewerken. ■ „Prog – Opslaan als“: het NC-programma in het actieve venster wordt onder een nieuwe programmanaam opgeslagen. In de dialoogbox „NC-programma opslaan“ stelt u in, of het bewerkingsvenster moet worden gesloten. ■ „Prog – Alles opslaan“: de NC-programma's in alle actieve vensters worden opgeslagen. De NC-programma's blijven in de bewerkingsvensters staan – u kunt deze verder bewerken.
4.2.2 Adresparameters Coördinaten worden absoluut of incrementeel geprogrammeerd. Wanneer de coördinaten X, Y, Z, XK, YK, C niet worden aangegeven, worden ze uit de eerder uitgevoerde regel overgenomen (blijft ingeschakeld tot het moment van uitschakeling). De CNC PILOT berekent onbekende coördinaten van de hoofdassen X, Y of Z wanneer u „?“ programmeert (vereenvoudigde geometrieprogrammering – VGP). De bewerkingsfuncties G0, G1, G2, G3, G12 en G13 blijven ingeschakeld totdat ze weer worden uitgeschakeld. Dit betekent dat de CNC PILOT de vorige G-functie overneemt wanneer in de volgende regel de adresparameters X, Y, Z, I of K zonder G-functie zijn geprogrammeerd. Voorwaarde daarbij is dat absolute waarden als adresparameters zijn gebruikt. Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
65
4.2 Informatie over programmering
De CNC PILOT ondersteunt variabelen en rekenformules als adresparameters. Bewerken van de adresparameters Dialoogbox activeren Cursor op het invoerveld zetten ■ Waarden ingeven/wijzigen – of ■ Softkey VERDER: oproepen van de „uitgebreide toevoer“ ■ „?“ programmeren (VGP) ■ Omschakelen van „incrementeel naar absoluut“ ■ „Invoer van variabelen“ activeren
De CNC PILOT toont de „uitgebreide invoer“ an die voor het invoerveld is toegestaan.
4.2.3 Contourprogrammering De contourbeschrijving van het onbewerkte en bewerkte werkstuk is voorwaarde voor de „contourcorrectie“ en de toepassing van contourspecifieke draaicycli. Bij het frezen en boren (C- of Y-as) is de contourbeschrijving voorwaarde voor de toepassing van de bewerkingscycli. Let op het volgende bij contouren voor de draaibewerking: ■ Beschrijf de contour „aaneengesloten“. ■ De richting waarin wordt beschreven, is niet afhankelijk van de bewerkingsrichting. ■ De CNC PILOT sluit „open“ contouren asparallel. ■ Contourbeschrijvingen mogen niet verder gaan dan de hartlijn. ■ De contour van het bewerkte werkstuk moet binnen de contour van het onbewerkte werkstuk liggen. ■ Bij stafmateriaal moet alleen het voor de productie van een werkstuk benodigde gedeelte als onbewerkt werkstuk worden gedefinieerd. ■ Contourbeschrijvingen gelden voor het gehele NCprogramma - ook wanneer het werkstuk voor bewerking aan de achterkant wordt omgespannen. ■ In de bewerkingscycli programmeert u „verwijzingen“ naar de contourbeschrijving.
Vervolg op volgende bladzijde
66
4 DIN PLUS
4.2 Informatie over programmering
Onbewerkte werkstukken beschrijft u ■ met „macro G20 voor onbewerkte werkstukken“, indien er sprake is standaarddelen (cilinders, holle cilinders). ■ met „macro G21 voor gietstukken“, wanneer de contour van het onbewerkte werkstuk is gebaseerd op de contour van het bewerkte werkstuk. ■ door afzonderlijke contourelementen (bijv. contouren van bewerkte werkstukken), wanneer u G20, G21 niet kunt gebruiken. Bewerkte werkstukken worden met afzonderlijke contourelementen beschreven. U kunt attributen toewijzen aan contourelementen of aan de gehele contour. Hiermee wordt dan tijdens de bewerking van het werkstuk rekening gehouden (bijv. ruwheid, overmaten, etc.). Bij tussenbewerkingsstappen maakt u hulpcontouren. De programmering van de hulpcontouren geschiedt analoog aan de beschrijving van het bewerkte werkstuk. Per HULPCONTOUR kan een contourbeschrijving worden gemaakt – HULPCONTOUREN kunnen meerdere keren worden gemaakt. Contouren voor de C-/Y-asbewerking Contouren voor het frezen en boren worden in het programmadeel BEWERKT WERKSTUK geprogrammeerd. De bewerkingsniveaus worden aangeduid met VOORKANT, VOORKANT Y, MANTEL, MANTELY, etc. Programmadeel-aanduidingen kunnen meerdere keren worden gebruikt – ook kunnen er meerdere contouren binnen een programmadeel-aanduiding worden geprogrammeerd. Maximaal vier contouren per NC-programma De CNC PILOT ondersteunt maximaal vier contourgroepen (onbewerkt en bewerkt werkstuk) in een NC-programma. Met de aanduiding CONTOUR wordt de beschrijving van een contourgroep gestart. Parameters voor de nulpuntverschuiving en het coördinatensysteem definiëren de positie van de contour in het werkbereik. Een G99 in het bewerkingsdeel wijst de bewerking aan een contour toe. Contour aanmaken bij simulatie: Bij simulatie aangemaakte contouren kunt u opslaan en in het NCprogramma inlezen. Voorbeeld: u beschrijft het onbewerkte en bewerkte werkstuk en simuleert de bewerking van de eerste opspanning. Vervolgens slaat u de contour op. Daarbij definieert u een verschuiving van het werkstuknulpunt en/of een spiegeling. De simulatie slaat de „aangemaakte contour“ als onbewerkt werkstuk en de oorspronkelijk gedefinieerde contour van het bewerkte werkstuk op, waarbij rekening wordt gehouden met de verschuiving en spiegeling. De via simulatie aangemaakte contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk leest u in DIN PLUS in (blokmenu – „Contour invoegen“). Contourcorrectie De CNC PILOT baseert zich op het onbewerkte werkstuk en houdt tijdens de contourcorrectie rekening met elke snede en elke cyclus van de draaibewerking. De „actuele werkstukcontour“ is dan in elke bewerkingssituatie bekend. Aan de hand van de „gecorrigeerde contour“ optimaliseert de CNC PILOT de benaderings-/terugtrekbanen. Lege snedes worden zo voorkomen. Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
67
4.2 Informatie over programmering
De contourcorrectie wordt ook bij „hulpcontouren“ uitgevoerd. Voorwaarden voor de contourcorrectie: ■ Beschrijving van onbewerkt werkstuk ■ Voldoende gereedschapsbeschrijving (een „eenvoudige gereedschapsdefinitie“ is niet genoeg) De contourcorrectie wordt alleen uitgevoerd voor te draaien contouren – niet voor C- of Y-as-contouren. Contourweergave Tijdens het bewerken toont de CNC PILOT geprogrammeerde contouren in maximaal twee grafische vensters. ■ Keuze van het grafisch venster: hoofdmenu „Grafisch venster“ ■ Terug naar de machine-uitlezing: hoofdmenu „Grafisch venster – Grafische weergave - UIT“ Grafisch venster activeren of contouren bijwerken Aanwijzingen: ■ Het startpunt van de te draaien contour wordt met een „hokje” aangegeven. ■ Als de cursor op een regel van „onbew. of bew. werkstuk” staat, wordt het bijbehorende contourelement rood aangegeven en de beschrijvingsrichting getoond. ■ Bij de programmering van de bewerkingscycli kunt u de getoonde contour gebruiken om de regelverwijzingen te bepalen. ■ Bij de weergave van mantelvlakcontouren baseert de CNC PILOT zich op de bodem van het patroon (referentiediameter bij MANTEL).
■ Met toevoegingen aan of wijzigingen in de contouren
wordt pas rekening gehouden nadat GRAFISCHE WEERGAVE opnieuw is geactiveerd. ■ Voorwaarde voor de „contourweergave” is dat er unieke NC-regelnummers worden gebruikt!
4.2.4 Gereedschapsprogrammering De aanduiding van de gereedschapsplaats wordt door de machinefabrikant vastgelegd. Daarbij krijgt iedere gereedschapshouder een uniek T-nummer. In het „T-commando“ (programmadeel: BEWERKING) wordt de positie van de gereedschapsopname geprogrammeerd en daarmee ook de zwenkpositie van de gereedeschapshouder. De toewijzing van het gereedschap - de CNC PILOT kent de zwenkposities uit het programmadeel REVOLVER of uit de „gereedschapstabel“, wanneer hetT-nummer in het programmadeel REVOLVER niet gedefinieerd is.
Vervolg op volgende bladzijde
68
4 DIN PLUS
4.2 Informatie over programmering
Multi-gereedschap Bij gereedschap met meerde snijkanten wordt hetT-nummer gevolgd door een „. S“. T-nummer. S S: nummer van de snijkant [0..4] (0=hoofdsnijkant – kan vervallen) In het programmadeel REVOLVER definieert u alleen de „hoofdsnijkant“. Als een snijkant van het multi-gereedschap is „verbruikt“, markeert de standtijdbewaking van het gereedschap alle snijkanten als „verbruikt“. Voorbeelden: ■ T3 of T3.0 – zwenkpositie 3; hoofdsnijkant ■ T12.2 – zwenkpositie 12; snijkant 2
Vervangend gereedschap Wanneer u gebruik maakt van de standtijdbewaking van het gereedschap, definieert u een „gereedschapsgroep“. Zodra er een gereedschap is verbruikt, spant de CNC PILOT het „zustergereedschap“ in. Pas als het laatste gereedschap uit de gereedschapsgroep is verbruikt, stopt de CNC PILOT de uitvoering van het programma. In het programmadeel REVOLVER en in deT-oproepen programmeert u het „eerste gereedschap“ van de gereedschapsgroep. De CNC PILOT spant automatisch het zustergereedschap in. Als onderdeel van de variabelenprogrammering (toegang tot gereedschapscorrecties of gereedschapsdiagnosebits) adresseert u ook het „eerste gereedschap“ in de reeks. De CNC PILOT adresseert automatisch het „actieve gereedschap“. Vervangend gereedschap definieert u in „Instellen“ (zie „3.3.4 Standtijdbeheer“).
4.2.5 Bewerkingscycli HEIDENHAIN adviseert u een bewerkingscyclus in de volgende stappen te programmeren: (zie: „4.18.1 Bewerkingscyclus programmeren“): ■ Gereedschap inspannen ■ Snijgegevens definiëren ■ Gereedschap voor de bewerkingszone positioneren ■ Veiligheidsafstand vastleggen ■ Cyclusoproep ■ Gereedschap terugtrekken ■ Gereedschapswisselpositie benaderen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Let op: botsingsgevaar! Let op het volgende wanneer als onderdeel van de optimalisatie stappen van de cyclusprogrammering vervallen: ■ Een speciale voeding blijft tot het volgende voedingscommando geldig (voorbeeld: nabewerkingsvoeding bij steekcycli). ■ Bij sommige cycli wordt diagonaal naar het startpunt terugekeerd wanneer u gebruikmaakt van de standaardprogrammering (voorbeeld: voorbewerkingscycli).
69
4.2 Informatie over programmering
4.2.6 NC-subprogramma's Subprogramma's worden voor de contourprogrammering of programmering van de bewerking gebruikt. In het subprogramma zijn overdrachtsparameters als variabele beschikbaar. U kunt de aanduiding van de overdrachtsparameters vastleggen (zie „4.16 Subprogramma's“). In het subprogramma zijn de lokale variabelen #256 t/m # 285 voor interne berekeningen beschikbaar. Subprogramma's worden maximaal 6 keer genest. Met „nesten“ wordt bedoeld dat een subprogramma een ander subprogramma oproept etc. Als een subprogramma meerdere keren moet worden uitgevoerd, geeft u in parameter „Q“ de herhalingsfactor aan. De CNC PILOT maakt onderscheid tussen lokale en externe subprogramma's. Lokale subprogramma's en het NChoofdprogramma staan in het hetzelfde bestand. Alleen het hoofdprogramma kan het lokale subprogramma oproepen. Externe subprogramma's worden in afzonderlijke bestanden opgeslagen en door willekeurige NC-hoofd- of andere NC-subprogramma's opgeroepen. Expertprogramma's Meestal levert de machinefabrikant op uw machineconfiguratie afgestemde subprogramma's voor complexe processen. Voorbeeld: werkstukoverdracht bij de complete bewerking“). Zie machinehandboek.
4.2.7 Sjabloonbesturing Als „sjablonen“ worden van tevoren vastgelegde NC-codeblokken aangeduid, die in het NC-programma worden opgenomen. Dat betekent minder programmeren en er kan een verregaande standaardisering worden bereikt. Sjablonen worden door de machinefabrikant vastgelegd. Of en welke sjablonen voor uw draaibank beschikbaar zijn, kunt u van de machinefabrikant vernemen.
4.2.8 Vertaling van NC-programma's Let er bij de variabelenprogrammering en de operator-communicatie op dat de CNC PILOT het volledige NC-programma vóór de programma-uitvoering vertaalt (zie „3.5 Automatisch bedrijf“). De CNC PILOT onderscheidt: ■ #-variabelen, die bij de vertaling van het NC-programma worden berekend ■ V-variabelen, die ten behoeve van de looptijd (d.w.z. bij de uitvoering van de NC-regel) worden berekend ■ In-/uitvoer tijdens de vertaling van het NC-programma ■ In-/uitvoer tijdens de uitvoering van het NC-programma
70
4 DIN PLUS
4.3 DIN PLUS-editor
4.3
DIN PLUS-editor
Menu-items kiezen U heeft toegang tot de submenu's ■ door het desbetreffende menu-item te kiezen ■ door de cursor in het programmadeel te positioneren van het submenu terug naar het hoofdmenu Bij het oproepen van het meu-item „Geometrie“,„Bewerking“, „Revolverbezetting“ of „Spannmiddel“ gaat de CNC PILOT naar het desbetreffende programmadeel. – Als u de cursor in het programmadeel ONBEWERKT WERKSTUK, BEWERKT WERKSTUK of BEWERKING positioneert, gaat de CNC PILOT naar het bijbehorende submenu. NC-regels aanmaken Het invoegen van nieuwe NC-regels is afhankelijk van het programmadeel: ■ Nadat de dialoogbox „Programmakop bewerken“ is afgesloten, maakt de CNC PILOT automatisch de regels van de programmakop aan (aanduiding „#“). ■ Met de INS-toets kunt u in de programmadelen REVOLVER en SPANMIDDEL een nieuwe regel toevoegen. ■ Bij de contourprogrammering, de programmering van de bewerking en binnen subprogramma's maakt de CNC PILOT automatisch nieuwe NC-regels aan. Als alternatief kunt u met de INS-toets NCregels aanmaken. De nieuwe NC-regel wordt onder de cursorpositie aangemaakt. NC-elementen wissen Cursor op een element van de NC-regel (NC-regelnummer, G- of Mfunctie, adresparameter, etc.) of op de programmadeel-aanduiding plaatsen. Op de DEL-toets drukken. Het door de cursor gemarkeerde NCelement en alle bijbehorende elementen worden gewist. (Voorbeeld: als de cursor op een G-functie staat, worden ook de adresparameters gewist.)
Voordat een NC-regel wordt gewist, wordt eerst ter controle een vraag gesteld. Afzonderlijke elementen van een NC-regel – ook G-/M-functies – worden direct gewist.
NC-elementen wijzigen Cursor op een element van de NC-regel (NC-regelnummer, G- of Mfunctie, adresparameter, etc.) of op de programmadeel-aanduiding plaatsen. Druk op ENTER of dubbelklik met de linkermuisknop. De CNC PILOT activeert een dialoogbox waarin het regelnummmer, het G-/ M-nummer of de adresparameters van de G-functie voor bewerking worden aangeboden. Wanneer NC-woorden (G, M,T) worden gewijzigd, activeert de CNC PILOT bovendien de dialoogbox voor bewerking van de adresparameters. Bij programmadeel-aanduidingen kunnen alleen de bijbehorende parameters worden gewijzigd (voorbeeld: nummer van de revolver).
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
71
4.3 DIN PLUS-editor
„Geleide“ of „vrije“ bewerking U selecteert de NC-functies meestal aan de hand van de menu's en bewerkt de adresparameters in dialoogboxen. U kunt ook de „vrije invoer“ (menu-item „Regel“) kiezen en het NC-programma „vrij“ bewerken. De maximale regellengte bedraagt bij de „vrije bewerking“ 128 tekens per regel. Regelverwijzingen Bij de bewerking van contourspecifieke G-functies (programmadeel BEWERKING) kunt u omschakelen naar de contourweergave en de regelverwijzingen uit de getoonde contour kiezen. G-functies Die G-functies zijn onderverdeeld in: ■ Geometriefunctiesom de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk te beschrijven. Additionele „hulpfuncties“ hebben invloed op de bewerking (overmaten, oppervlaktekwaliteit, etc.). ■ Bewerkingsfuncties voor het programmadeel BEWERKING.
Sommige „G-nummers“ worden voor de beschrijving van het onbewerkte en bewerkte werkstuk en in het programmadeel BEWERKING gebruikt. Let er bij het kopiëren en verplaatsen van NCregels op dat alleen „geometriefuncties“ voor de contourbeschrijving en alleen „bewerkingsfuncties“ in het programmadeel BEWERKING worden gebruikt.
4.3.1 Hoofdmenu Menugroep „Prog“ (NC-programmabeheer): ■ Laden – hiermee wordt het opgeslagen NC-programma geladen de CNC PILOT toont de NC-hoofd- of subprogramma's kies het NC-programma ■ Nieuw – maakt een nieuw NC-hoofd- of subprogramma programmanaam invoeren hoofd- of subprogramma kiezen „Programmakop bewerken“ activeren ■ Sluiten – sluit het gekozen NC-programma zonder dat dit wordt opgeslagen ■ Opslaan – slaat het gekozen NC-programma op – het programma blijft beschikbaar voor bewerking ■ Opslaan als – slaat het gekozen NC-programma op onder de opgegeven programmanaam „Bestand afsluiten/niet afsluiten“: u kunt ervoor kiezen dat het bewerkingsvenster moet worden gesloten of dat het NCprogramma voor bewerking beschikbaar moet blijven „Bestand opslaan als ...“: u voert de programmanaam in ■ Alles opslaan – alle geladen NC-programma's worden opgeslagen
Wanneer u de bedrijfsmode „DIN PLUS“ verlaat, wordt het NC-programma automatisch opgeslagen. Daarbij wordt de „oude versie“ van het NC-programma overschreven.
Menugroep „Head“ (NC-programma-header): ■ Programmakop: hiermee wordt de dialoogbox „Programmakop bewerken“ geactiveerd ■ Revolverbezetting: positioneert de cursor op REVOLVER ■ Spanmiddel: positioneert de cursor op SPANMIDDELEN
Vervolg op volgende bladzijde
72
4 DIN PLUS
4.3 DIN PLUS-editor
Menugroep „Geometrie“ (contourprogrammering): ■ Onbewerkt werkstuk – klauwplaatwerkstuk/ stafmateriaal G20: hiermee wordt een NC-regel in het programmadeel ONBEWERKT WERKSTUK aangemaakt, wordt omgeschakeld naar het menu „Geometrie“ en wordt de dialoogbox „Klauwplaatwerkstuk cilinder/pijp G20“ geactiveerd. ■ Onbewerkt werkstuk – gietstuk G21: hiermee wordt een NC-regel in het programmadeel ONBEWERKT WERKSTUK aangemaakt, wordt omgeschakeld naar het menu „Geometrie“ en wordt de dialoogbox „Gietstuk G21“ geactiveerd. ■ Onbewerkt werkstuk - Vrije contour: hiermee wordt de cursor op het programmadeel ONBEWERKT WERKSTUK gepositioneerd en naar het menu „Geometrie“ omgeschakeld. ■ Bewerkt werkstuk: positioneert de cursor op het programmadeel BEWERKT WERKSTUK en schakelt om naar het menu „Geometrie“. Afzonderlijke menu-items: ■ Bewerking: hiermee wordt omgeschakeld naar het submenu „Bewerking“ en de cursor op BEWERKING gepositioneerd ■ Paan (programmadeel-aanduidingen) – hiermee wordt de nieuwe programmadeel-aanduiding ingevoerd programmadeel-aanduiding kiezen en op RETURN drukken de CNC PILOT voert de programmadeelaanduiding (op de juiste plaats) in ■ Blok: hiermee wordt omgeschakeld naar „Blokbewerking“ (zie „4.5.5 Blokmenu“). Menugroep „Regel“ ■ Programmabegin positioneert de cursor aan het begin van het programma ■ Programma-einde: positioneert de cursor aan het einde van het programma ■ Zoekfuncties – regel zoeken Regelnummer invoeren De CNC PILOT positioneert de cursor op het regelnummer (indien aanwezig). ■ Zoekfuncties – woord zoeken NC-woord invoeren (G-functie, adresparameter, etc.) De CNC PILOT positioneert de cursor op de volgende NC-regel waarin het gezochte NC-woord staat. Er wordt vanaf de cursorpositie tot het programma-einde, en daarna vanaf het programmabegin gezocht. ■ Stapsgewijs bij de nummering van de NC-regels. De stapgrootte geldt uitsluitend voor dit NC-programma.
DIN PLUS-hoofdmenu Prog (NC-programmabeheer)
Head: bewerking van NC-programma-header (programmakop, revolverbezetting, spanmiddeltabel) Geo: programmering van de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk (submenu „Geometrie“) Bew: programmering van de werkstukbewerking (submenu „Bewerking“) Paan: invoegen van programmadeel-aanduidingen
Blok: sprong naar de „blokfuncties“ (blokmenu)
Regel: functies voor het nummeren van de NC-regels, zoekfuncties en „vrije bewerking“ Configuratie van het DIN PLUS-beeldscherm (met/zonder bedieningsscherm) Grafische weergave: instellen van het „grafisch venster“, in-/uitschakelen van de contourweergave
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
73
4.3 DIN PLUS-editor
■ Regelnummering: de eerste NC-regel krijgt het nummer
„stapgrootte“ – voor elke volgende regel wordt „stapgrootte“ toegevoegd. Regelverwijzingen bij contourspecifieke G-functies en bij subprogramma-oproepen worden automatisch gecorrigeerd. Door deze functie verandert de volgorde van de NC-regels niet. ■ Nieuw: vrije invoer Cursor positioneren „Nieuw: vrije invoer“ kiezen NC-regel invoeren De „nieuwe NC-regel“ wordt onder de cursorpositie geplaatst. ■ Wijzigen: vrije invoer
Cursor op de te wijzigen NC-regel positioneren „Wijzigen: vrije invoer“ kiezen NC-regel veranderen Menugroep „Config(uratie)“: ■ Bedieningsscherm: u selecteert of de bedieningsschermen
(hulpschermen) worden getoond. ■ Venster – volledig venster/dubbel venster/drievoudig venster:
aantal bewerkingsvensters instellen ■ Lettergrootte – kleiner/groter: lettergroote in het
bewerkingsvenster veranderen ■ Lettergrootte – korps aanpassen: lettergrootte voor het
geselecteerde venster in alle bewerkingsvensters instellen ■ Instellingen – Opslaan: de actuele editor-toestand (vensterinstelling, alle geladen NC-programma's) wordt opgeslagen ■ Instellingen – Laden: de editor-toestand die het laatst is opgeslagen, wordt geladen ■ Instellingen – Auto-save aan: de actuele editor-toestand bij het uitschakelen van de CNC PILOT wordt opgeslagen ■ Instellingen – Auto-save uit: de editor-toestand wordt bij het uitschakelen van de CNC PILOT niet opgeslagen Menugroep „Grafische weergave“: ■ Grafische weergave – AAN: hiermee wordt de Contourweergave geactiveerd. ■ Grafische weergave – UIT: hiermee wordt de contourweergave uitgeschakeld en het „machinevenster“ geactiveerd. ■ Venster („Vensterkeuze“): selecteer hier maximaal twee „vensters“. De contourweergave wordt geactiveerd met „Grafische weergave AAN“.
74
4 DIN PLUS
4.3 DIN PLUS-editor
4.3.2 Menu „Geometrie“ Het submenu „Geometrie“ bevat G-functies en „instructies“ van de programmadelen ONBEWERKT WERKSTUK en BEWERKT WERKSTUK. Keuze van de G-functies: ■ Het G-nummer is bekend: kies „G“ en geef het nummer in ■ Het G-nummer is niet bekend: kies „G“ Druk op softkey „VERDER“ Kies G-functie uit de lijst „G-nummer“ ■ „G-menu“: selecteer de G-functie via het menu Menugroep „Instruc(ties)“: ■ DIN PLUS-woorden – roept de keuzelijst op met: ■ Instructies voor structureren van programma's ■ Instructies voor in-/uitvoer ■ Programmadeel-aanduidingen voor C-/Y-ascontouren ■ Variabelen – Variabele of rekenformule invoeren ■ VOORKANT, MANTEL, ACHTERKANT Opent de dialoogbox voor invoer van de „positie“ van de contour (referentieniveau/ referentiediameter) Z-positie/diameter invoeren De CNC PILOT voegt de programmadeelaanduiding onder de cursorpositie in. ■ HULPCONTOUR – voegt de programmadeel-
aanduiding onder de cursorpositie in. ■ Commentaarregel – Commentaar invoeren. Het
commentaar wordt boven de cursorpositie aangemaakt.
Submenu „Geometrie“ G: directe invoer van het G-nummer / oproep van de G-lijst
Rechte: hiermee wordt de G1-Geo-dialoogbox geactiveerd
Crkboog CW, CCW met incrementele of absolute middelpuntmaat Vormelementen van de te draaien contour, subprogrammaoproep, „referentieniveau“ voor kamer/eiland Attributen (hulpfunties) van de contourbeschrijving
Afzonderlijk menu-item: ■ Grafische weergave – activeert/actualiseert
contouren in het grafische venster.
Voorkant: basiselementen, figuren en patronen van de contour aan de voor- of achterkant (C-as-bewerking) Mantel: basiselementen, figuren en patronen van het mantelvlak (C-as-bewerking) Instructies voor structureren van het programma en programmadeel-aanduidingen Grafische weergave: activeert/actualiseert de contour in de grafische vensters.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
75
4.3 DIN PLUS-editor
4.3.3 Menu „Bewerking“ Het submenu „Bewerking“ bevat G- en M-functies en andere „instructies“ voor het programmadeel BEWERKING. Keuze van de G-functies: ■ Het G-nummer is bekend: kies „G“ en geef het nummer in ■ Het G-nummer is niet bekend: kies „G“ Druk op softkey „VERDER“ Kies G-functie uit de lijst „G-nummer“ ■ „G-menu“: selecteer de G-functie via het menu Keuze van de M-functies: ■ Het M-nummer is bekend: kies „M“ en geef het nummer in ■ „M-menu“: selecteer de M-functie via het menu Afzonderlijke menu-items: ■ T – Gereedschapsoproep Programmeer hetT-nummer (zie „4.6.7 Gereedschap, correcties“). In een lijst staan de in het programmadeel „Revolver“ aangegeven gereedschappen vermeld. ■ F: oproep „G95 – voeding per omwenteling“ ■ S: oproep „G96 – snijsnelheid“ Menugroep „Instruc(ties)“: ■ DIN PLUS-woorden – roept de keuzelijst op met: ■ Instructies voor structureren van programma's ■ Instructies voor in-/uitvoer ■ Variabelen – Variabele of rekenformule invoeren ■ / Uitschakelniveau „Niveau 1..9“ ingeven De CNC PILOT schrijft het uitschakelniveau vóór de NC-regel (voorbeeld: /3 N 100 G...) ■ $ Slede „Sledenummer“ ingeven (u kunt meerdere sledenummers na elkaar ingeven) De DIN-editor schrijft de sledenummers vóór de NC-regel (voorbeeld: $1$2 N 100 G...)
Submenu „Bewerking“ G: directe invoer van het G-nummer of oproep van de Glijst) G-menu: opent menu's met G-functies
M: directe invoer van het M-nummer
M-menu: opent menu's met M-functies
T: gereedschapsoproep
F: oproep „G95 – voeding per omwenteling“
S: oproep „G96 – snijsnelheid“
Instructies voor structureren van het programma
Grafische weergave: activeert/actualiseert de contour in de grafische vensters.
Vervolg op volgende bladzijde
76
4 DIN PLUS
4.3 DIN PLUS-editor
■ L-oproep extern – (zie „4.16 Subprogramma's)
Kies subprogramma en druk op RETURN „Overdrachtparameters“ ingeven De CNC PILOT voert de subprogramma-oproep in ■ L-oproep intern – (zie „4.16 Subprogramma's“) „Subprogrammanaam“ ingeven (regelnummer waarmee het subprogramma begint) „Overdrachtparameters“ ingeven De CNC PILOT voert de subprogramma-oproep in ■ Commentaarregel Voer het commentaar in – het commentaar wordt boven de cursorpositie aangemaakt. ■ Keuze van voorbeelden – keuze uit de beschikbare voorbeelden. Voorwaarde: de machinefabrikant heeft voorbeelden gedefinieerd ■ Werkschema – „verzamelt“ al het commentaar dat met „// ...“ begint en plaatst dit vóór het programmadeel BEWERKING. Zo krijgt u een overzicht van de functies van het betreffende NChoofd- of subprogramma. Menu-item: ■ Grafische weergave – activeert/actualiseert contouren in het grafische venster.
4.3.4 Blokmenu U kunt „NC-blokken“ (meerdere opeenvolgende NCregels) wissen, verplaatsen, kopiëren of tussen NCprogramma's uitwisselen. Een NC-blok kan worden gedefinieerd door het begin en einde van het blok te „markeren“. Daarna kiest u de „Bewerking“. Om blokken tussen NC-programma's uit te wisselen, slaat u het blok op het “klembord“ op. Vervolgens leest u het blok vanaf het klembord in. Een blok blijft op het klembord staan totdat het door een nieuw blok wordt overschreven. Afzonderlijke menu-items: ■ Begin markeren Cursor op het „begin van het blok“ positioneren Op „Beg mark“ drukken ■ Einde markeren Cursor op het „einde van het blok“ positioneren Op „Eind mark“ drukken
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
77
4.3 DIN PLUS-editor
Menugroep „Bewerken“: ■ Knippen ■ Slaat het „gemarkeerde“ blok op naar het klembord ■ Wist het blok ■ Kopiëren naar het klembord – kopieert het „gemarkeerde“ blok naar het klembord ■ Invoegen vanaf het klembord Cursor op de bestemmingspositie plaatsen Op „Invoegen vanaf het klembord“ drukken Het blok wordt dan op de bestemmingspositie ingevoegd ■ Wissen – wist het „gemarkeerde“ blok definitief (wordt niet op het klembord opgeslagen) ■ Verplaatsen Cursor op de bestemmingspositie plaatsen Op „Verplaatsen“ drukken Het „gemarkeerde“ blok wordt naar de bestemmingspositie „verplaatst“ en op de huidige positie gewist ■ Kopiëren en invoegen Cursor op de bestemmingspositie plaatsen Op „Kopiëren en invoegen“ drukken Het „gemarkeerde“ blok wordt dan op de bestemmingspositie ingevoegd (gekopieerd) Afzonderlijke menu-items: ■ Opheffen – heft markeringen op ■ Contour invoegen – hiermee wordt de contour van het onbewerkte of bewerkte werkstuk die tijdens de simulatie het laatst werd aangemaakt, onder de cursorpositie ingevoegd Als alternatief voor de functies van het blokmenu kunt u de normale toetscombinaties van WINDOWS voor het selecteren, wissen, verplaatsen, etc. gebruiken: ■ Selecteren door de cursortoetsen te bedienen, terwijl u de Shifttoets ingedrukt houdt ■ Ctrl-C: geselecteerde tekst naar het buffergeheugen kopiëren ■ Shift-Del (verwijderen): geselecteerde tekst naar het buffergeheuegen verplaatsen ■ Ctrl-V: tekst uit het buffergeheugen op de cursorpositie invoegen ■ Del (verwijderen): geselecteerde tekst wissen
78
4 DIN PLUS
Programmadeelaanduidingen
Een nieuw aangemaakt DIN-programma bevat reeds programmadeel-aanduidingen. Afhankelijk van de uit te voeren werkzaamheden voegt u andere toe of wist u ingevoerde aanduidingen. Een DIN-programma moet minimaal de programmadeel-aanduidingen BEWERKING en EINDE bevatten.
4.4 Programmadeel-aanduidingen
4.4
Overzicht programmadeel-aanduidingen PROGRAMMAKOP REVOLVER MAGAZIJN SPANMIDDEL CONTOUR ONBEW. WERKSTUK BEW. WERKSTUK HULPCONTOUR BEWERKING EINDE SUBPROGRAMMA RETURN voor bewerkingen met de C-as VOORKANT ACHTERKANT MANTEL
4.4.1 PROGRAMMAKOP In de PROGRAMMAKOP staat: ■ slede: NC-programma wordt uitsluitend op de aangegeven sledes uitgevoerd (invoer: „$1, $2, ...”) – geen invoer: het NC-programma wordt op elke slede uitgevoerd ■ eenheid: maateinheid „metrisch/inch” – geen invoer: de in regelparameter 1 ingestelde maateenheid wordt overgenomen ■ De andere velden bevatten organisatorische informatie en instelinformatie die geen invloed heeft op de uitvoering van het programma. De informatie van de programmakop wordt in het DIN-programma met „#“ aangegeven.
U kunt „eenheid“ alleen programmeren, wanneer u bij het maken van een nieuw PC-programma „Programmakop“ oproept. Op een later tijdstip kunnen geen wijzigingen meer worden aangebracht.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
79
4.4 Programmadeel-aanduidingen
Vastlegging van de variabelenweergave Oproep: knop Variabelenweergave in de dialoogbox „Programmakop bewerken“ In de dialoogbox kunt u maximaal 16 V-variabelen voor de programmabesturing vastleggen.Tijdens automatisch bedrijf en bij simulatie kunt u instellen, of de variabelen bij de uitvoering van het programma moeten worden opgevraagd. Anders wordt het programma met de „vooraf ingestelde waarden“ uitgevoerd. Voor elke variabele legt u vast: ■ variabelennummer ■ vooraf ingestelde waarde (initialisatiewaarde) ■ beschrijving (tekst waarmee deze variabele bij de uitvoering van het programma wordt opgevraagd) De vastlegging van de variabelenweergave is een alternatief op de uitvoering van de programmering met INPUTA-/PRINTA-commando's.
4.4.2 REVOLVER Met REVOLVER x (x: 1..6) wordt de bezetting van de gereedschapshouder x. vastgelegd. Het identificatienummer (dialoogbox „Gereedschap“) voert u direct in of neemt u uit de gereedschapsdatabase over. U krijgt toegang tot de gereedschapsdatabase via de softkeys „Typelijst“ of „ID-lijst“. Als alternatief kunnen gereedschapsparameters in het NC-programma worden vastgelegd. Gereedschapsgegevens ingeven: „Kies Header – Revolverbezetting“ Cursor in het programmadeel „REVOLVER“ positioneren Op INS-toets drukken Dialoogbox „Gereedschap“ bewerken Gereedschapsgegevens wijzigen: Cursor positioneren Druk op RETURN of dubbelklik met de linkermuisknop Dialoogbox „Gereedschap“ bewerken Parameters van de dialoogbox „Gereedschap“ ■ T-nummer: positie op de gereedschapshouder ■ ID (identificatienummer): verwijzing naar database – geen invoer: gegevens worden als „tijdelijk gereedschap“ opgenomen.
Toegang tot de gereedschaps-database via softkey Gereedschapsparameter bewerken
Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd - gesorteerd naar gereedschapstype Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd – gesorteerd naar gereedschapsidentificatienummer
Vervolg op volgende bladzijde
80
4 DIN PLUS
getoond. ■ U legt eerst het gereedschapstype vast en bewerkt daarna de
gereedaschapsparameters. De gereedschapsparameters komen overeen met de eerste dialoogbox van de gereedschaps-editor (zie „8.1 Gereedschaps-database“). ■ De gegevens worden bij de vertaling van het programma alleen in de database overgenomen wanneer u het identificatienummer opgeeft. ■ Eenvoudig ger.: ■ Alleen geschikt voor enkelvoudige verplaatsingen en draaicycli (G0...G3, G12, G13; G81...G88). ■ Er vindt geen contourcorrectie plaats. ■ De beitelradiuscorrectie wordt uitgevoerd. ■ Eenvoudig gereedschap wordt nietin de database opgenomen. ■ Betekenis van de parameters: zie tabel ■ Als REVOLVER niet wordt
Eenvoudig gereedschap Dialoogbox
NC-prog.
Betekenis
Gereedschapstype
WT
Gereedschapstype en bewerkingsrichting
Maat X (xe)
X
Instelmaat
Maat Y (ye)
Y
Instelmaat
Maat Z (ze)
Z
Instelmaat
Radius R (rs)
R
Beitelradius bij draaigereedschap
Bt.-br. B (sb)
B
Beitelbreedte bij steekbeitels en halfronde snijbeitels
Diam. I (df)
I
Frees- of boordiameter
geprogrammeerd, wordt gebruik gemaakt van het in de „gereedschapstabel“ ingevoerde gereedschap (zie „3.3.1 Gereedschapstabel instellen“). ■ De namen „_SIM...“ en „_AUTO...“ zijn gereserveerd voor „tijdelijk gereedschap“ (eenvoudig gereedschap en gereedschap zonder identificatienummer). De gereedschapsbeschrijving geldt slechts zolang het NC-programma voor simulatie of automatisch bedrijf is geactiveerd.
Voorbeeld: REVOLVER-tabel REVOLVER 1 T1 ID”342-300.1” [ger. uit de database] T2 WT1 X50 Z50 R0.2 B6 [eenvoudige gereedschapsbeschrijving] T3 WT122 X15 Z150 H0 V4 R0.4 A93 C55 I9 K70 [uitgebreide [gereedschapsbeschrijving – zonder opname in de DB] T4 ID”Erw.1” WT112 X20 Z150 H2 V4 R0.8 A95 C80 B9 K70 [uitgebreide gereedschapsbeschrijving – met opname in de DB] ...
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
81
4.4 Programmadeel-aanduidingen
■ Uitgebreide invoer: ■ Er gelden geen beperkingen voor de toepassing van het gereedschap. ■ Bij de simulatie wordt alleen de snijkant van het gereedschap
4.4 Programmadeel-aanduidingen
4.4.3 SPANMIDDEL Met SPANMIDDEL x (x: 1..4) wordt de bezetting van spil x vastgelegd. Met de identificatienummers van de klauwplaat, spanklauw en hulpmiddelen voor opspannen (centerpunt etc.) maakt u de „spanmiddeltabel“. Deze wordt bij de smiluatie verwerkt (G65). Spanmiddelgegevens invoeren: „Kies Header – Spanmiddel“ Cursor in het programmadeel „SPANMIDDEL“ positioneren Op INS-toets drukken Dialoogbox „Spanmiddel“ bewerken SPANMIDDEL-gegevens wijzigen: Cursor positioneren Druk op ENTER Dialoogbox „Spanmiddel“ bewerken
De „spanmiddeltabel“ wordt tijdens de simulatie geanalyseerd – de tabel heeft geen invloed op de uitvoering van het programma.
Voorbeeld: SPANMIDDEL-tabel SPANMIDDEL 1 H1 ID”KH250” H2 ID”KBA250-77” ...
Parameters van de dialoogbox „Spanmiddel“ H: spanmiddelnummer (referentie voor G65) ■ H=1: klauwplaat ■ H=2: spanklauw ■ H=3: hulpmiddel voor opspannen – spilzijde ■ H=4: hulpmiddel voor opspannen – draaibankkopzijde ID: identificatienummer van het spanmiddel (verwijzing naar database) X: spandiameter spanklauwen Q: spanvorm bij spanklauwen (zie G65)
4.4.4 Contourbeschrijving CONTOUR wijst de volgende beschrijving van het bewerkte en onbewerkte werkstuk aan een contour toe. Parameters Q: nummer van de contour – 1..4 X, Z: nulpuntverschuiving (referentie: machinenulpunt) V: positie van het coördinatensysteem ■ 0: het machinecoördinatensysteem geldt ■ 2: gespiegeld machinecoördinatensysteem (Z-richting tegengesteld aan het machinecoördinatensysteem)
82
4 DIN PLUS
Programmadeel voor de contour van het onbewerkte werkstuk.
BEW. WERKSTUK Programmadeel voor de contour van het bewerkte werkstuk. In de definitie van het bewerkte werkstuk gebruikt u andere programmadeel-aanduidingen, bijv. VOORKANT, MANTEL etc. VOORKANT, ACHTERKANT hiermee worden „contouren aan voor- of achterkant“ aangegeven Parameters Z: positie van de contour aan de voor-/achterkant – default: 0 MANTEL hiermee worden „mantelvlakcontouren” aangegeven Parameters X: referentiediameter van de mantelvlakcontour
HULPCONTOUR hiermee worden andere contourdefinities van de te draaien contour (tussencontouren) aangegeven.
Gebruik de programmadeel-aanduidingen (VOORKANT, ACHTERKANT, etc.) als er meerdere onafhankelijke contourbeschrijvingen voor de boor-/ freesbewerkingen zijn Voorbeeld „Programmadeel-aanduidingen in de definitie van het bewerkte werkstuk“ . . . ONBEW. WERKSTUK N1 G20 X100 Z220 K1 BEW. WERKSTUK N2 G0 X60 Z-80 N3 G1 Z-70 . . . VOORKANT Z-25 N31 G308 P-10 N32 G402 Q5 K110 A0 Wi72 V2 XK0 YK0 N33 G300 B5 P10 W118 A0 N34 G309 VOORKANT Z0 N35 G308 P-6 N36 G307 XK0 YK0 Q6 A0 K34.641 N37 G309 . . .
4.4.5 BEWERKING Programmadeel voor de bewerking van het werkstuk. Deze aanduiding moet worden geprogrammeerd.
EINDE Hiermee wordt het NC-programma beëindigd. Deze aanduiding moet worden geprogrammeerd, zij vervangt M30.
4.4.6 SUBPROGRAMMA Wanneer u in een NC-programma (in hetzelfde bestand) een subprogramma vastlegt, wordt dit aangeduid met SUBPROGRAMMA gevolgd door de naam van het subprogramma (max. 8 tekens).
RETURN Hiermee wordt het subprogramma beëindigd.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
83
4.4 Programmadeel-aanduidingen
ONBEW. WERKSTUK
4.5 Geometriefuncties
4.5
Geometriefuncties
4.5.1 Beschrijving van onbewerkt werkstuk Klauwplaat cilinder/pijp G20-Geo Contour van een cilinder/holle cilinder Parameters ■ Diameter cilinder/holle cilinder X: ■ Diameter van cirkel bij onbewerkt werkstuk met meer zijden Z: lengte van onbewerkt werkstuk K: rechter zijde (afstand tussen werkstuknulpunt en rechter zijde) I: inwendige diameter bij holle cilinders
Gietstuk G21-Geo Genereert de contour van het onbewerkte werkstuk uit de contour van het bewerkte werkstuk – exclusief de „equidistante overmaat P”. Parameters P: equidistante overmaat (referentie: contour van bewerkt werkstuk) Q: boring ja/nee – default: Q=0 ■ Q=0: zonder ■ Q=1: met boring
4.5.2 Basiselementen van te draaien contour Startpunt te draaien contour G0-Geo Beginpunt van een te draaien contour. Parameters X, Z: beginpunt contour (X diametermaat)
84
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties
Baan in te draaien contour G1-Geo Parameters X, Z: eindpunt contourelement (X diametermaat) A: hoek t.o.v. roterende as – hoekrichting: zie helpscherm Q: keuze van snijpunt – default: 0. Eindpunt wanneer de baan een cirkelboog snijdt. ■ Q=0: snijpunt dichtbij ■ Q=1: snijpunt op afstand B: afschuining/afronding – overgang naar het volgende contourelement. Programmeer het theoretische eindpunt, wanneer u een afschuining/afronding aangeeft. ■ B geen invoer: tangentiale overgang ■ B=0: niet-tangentiale overgang ■ B>0: afrondingsradius ■ B<0: breedte van de afschuining E: Speciale voedingsfactor voor afschuining/afronding bij afwerkcyclus (0 < E <= 1) – default: 1 (speciale voeding = actieve voeding * E)
programmering X, Z: absoluut, incrementeel, blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling, of „?“
Cirkelboog te draaien contour G2/G3-Geo – incrementele middelpuntmaat G12/G13-Geo – absolute middelpuntmaat Draairichting: zie helpscherm Parameters X, Z: eindpunt contourelement (X diametermaat) R: radius Q: keuze van snijpunt – default: 0. Eindpunt wanneer de cirkelboog een rechte of een cirkelboog snijdt. ■ Q=0: snijpunt op afstand ■ Q=1: snijpunt dichtbij B: afschuining/afronding – overgang naar het volgende contourelement. Programmeer het theoretisch eindpunt, wanneer u een afschuining/afronding aangeeft. ■ B geen invoer: tangentiale overgang ■ B=0: niet-tangentiale overgang ■ B>0: afrondingsradius ■ B<0: breedte van de afschuining E: Speciale voedingsfactor voor afschuining/afronding bij afwerkcyclus (0 < E <= 1) – default: 1 (speciale voeding = actieve voeding * E)
G2-Geo
G2/G3 – middelpunt incrementeel: I: middelpunt (afstand tussen startpunt en middelpunt als radiusmaat) K: middelpunt (afstand tussen startpunt en middelpunt) G12/G13 – middelpunt Mittelpunkt absoluut: I: middelpunt (radiusmaat) K: middelpunt
programmering X, Z: absoluut, incrementeel, blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling, of „?“ G13-Geo
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
85
4.5 Geometriefuncties
4.5.3 Vormelementen van de te draaien contour Insteek (standaard) G22-Geo Insteek op een asparallel referentie-element (G1). G22 wordt aan het eerder geprogrammeerde referentie-element toegekend. Parameters X: beginpunt bij insteek eindvlak (diameter) Z: beginpunt bij insteek mantelvlak I, K: binnenhoek ■ I – insteek eindvlak: eindpunt van insteek (diametermaat) ■ I – insteek mantelvlak: bodem van insteek (diametermaat) ■ K – insteek eindvlak: bodem van insteek ■ K – insteek mantelvlak: eindpunt van insteek Ii, Ki: binnenhoek – incrementeel (let op voorteken !) ■ Ii – insteek eindvlak: insteekbreedte ■ Ii – insteek mantelvlak: insteekdiepte ■ Ki – insteek eindvlak: insteekdiepte ■ Ki – insteek mantelvlak: eindpunt van insteek (insteekbreedte) B: buitenradius/afschuining (aan beide zijden van de insteek) – default: 0 ■ B>0: afrondingsradius ■ B<0: afschuiningsbreedte R: binnenradius (in beide hoeken van de insteek) – default: 0
„X” of „Z” programmeren.
Insteek (algemeen) G23-Geo Insteek op een lineair referentie-element (G1). G23 wordt aan het eerder geprogrammeerde referentie-element toegekend. Op het mantelvlak kan de insteek op een schuine referentielijn worden gepositioneerd. Parameters H: insteekwijze – default: 0 ■ H=0: symmetrische insteek ■ H=1: vrijdraaiing X: beginpunt bij insteek eindvlak (diameter) Z: beginpunt bij insteek mantelvlak I: insteekdiepte en -positie ■ I>0: insteek rechts van referentie-element ■ I<0: insteek links van referentie-element K: insteekbreedte (zonder afschuining/afronding) U: insteekdiameter (diameter bodem van insteek) – alleen gebruiken als het referentie-element parallel aan de Z-as verloopt A: Insteekhoek – default: 0 ■ bij H=0: 0° <= A < 180° (hoek tussen insteekflanken) ■ bij H=1: 0° < A <= 90° (hoek tussen referentielijn en insteekflank)
Enkelvoudige insteek
Vervolg op volgende bladzijde
86
4 DIN PLUS
P:
R:
4.5 Geometriefuncties
B:
buitenradius/afschuining hoek dicht bij startpunt – default: 0 ■ B>0: afrondingsradius ■ B<0: afschuiningsbreedte buitenradius/afschuining hoek op afstand van startpunt – default: 0 ■ P>0: afrondingsradius ■ P<0: afschuiningsbreedte binnenradius (in beide hoeken van de insteek) – default: 0
De CNC PILOT relateert de insteekdiepte aan het referentie-element. De bodem van de insteek verloopt parallel aan het referentie-element.
Insteek of vrijdraaiing
Schroefdraad met draaduitloop G24-Geo Lineair basiselement met langsdraad (buiten- of binnendraad, isometrische schroefdraad met fijne spoed DIN 13 Teil 2, Reihe 1) en de aansluitende draaduitloop (DIN 76). Oproep van de contourmacro: N..G1 X..Z..B.. N..G24 F..I..K..Z.. N..G1 X..
/beginpunt schroefdraad /schroefdraadcontour en vrijgedraaid gedeelte /aansluitend verticaal element
Parameters F: spoed I: draaduitloopdiepte (radius) K: draaduitloopbreedte Z: eindpunt van de draaduitloop ■ G24 alleen toepassen, wanneer de schroefdraad in de
vastgelegde richting van de contour wordt gesneden. ■ De schroefdraad wordt met G31 bewerkt.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
87
4.5 Geometriefuncties
Vrijgedraaid gedeelte G25-Geo Genereert de hieronder vermelde vrijgedraaide gedeeltes op asparallele contourhoeken. Programmeer G25 na het eerste asparallele element.
Oproep van de contourmacro (voorbeeld): N..G1 Z.. N..G25 H..I..K.. .. N..G1 X..
/horizontaal element /vrijgedraaid gedeelte /aansluitend verticaal element
Parameters H: type draaduitloop – default: 0 ■ H=4: draaduitloop vorm U ■ H=0, 5: draaduitloop vorm DIN 509 E ■ H=6: draaduitloop vorm DIN 509 F ■ H=7: draaduitloop DIN 76 ■ H=8: draaduitloop vorm H ■ H=9: draaduitloop vorm K
Draaduitloop vorm U (H=4) Parameters I: draaduitloopdiepte (radius) K: draaduitloopbreedte R: binnenradius (in beide hoeken van de insteek) – default: 0 P: buitenradius/afschuining – default: 0 ■ P>0: afrondingsradius ■ P<0: afschuiningsbreedte
Draaduitloop DIN 509 E (H=0, 5) Parameters I: draaduitloopdiepte (radius) K: draaduitloopbreedte R: draaduitloopradius (in beide hoeken van de draaduitloop) W: draaduitloophoek Wanneer sommige parameters niet worden ingegeven, bepaalt de CNC PILOT de waarden gerelateerd aan de diameter (zie „11.1.2 Draaduitloopparameters DIN 509 E“).
Vervolg op volgende bladzijde
88
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties
Draaduitloop DIN 509 F (H=6) Parameters I: draaduitloopdiepte (radius) K: draaduitloopbreedte R: draaduitloopradius (in beide hoeken van de draaduitloop) P: dwarsdiepte W: draaduitloophoek A: dwarshoek Wanneer sommige parameters niet worden ingegeven, bepaalt de CNC PILOT de waarden gerelateerd aan de diameter (zie „11.1.3 Draaduitloopparameters DIN 509 F“).
Draaduitloop DIN 76 (H=7) Parameters I: draaduitloopdiepte (radius) K: draaduitloopbreedte R: draaduitloopradius (in beide hoeken van de draaduitloop) – default: R=0,6*I W: draaduitloophoek – default: 30°
Draaduitloop vorm H (H=8) Parameter K: draaduitloopbreedte R: draaduitloopradius W: insteekhoek
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
89
4.5 Geometriefuncties
Draaduitloop vorm K (H=9) Parameters I: draaduitloopdiepte R: draaduitloopradius – geen invoer: er wordt geen cirkelelement gemaakt W: draaduitloophoek A: hoek t.o.v. langsas – default: 45°
Schroefdraad (standaard) G34-Geo
■ Voor G34 of in de NC-regel met G34
Enkelvoudig of aaneengesloten buiten- of binnendraad (isometrische schroefdraad met fijne spoed DIN 13 Reihe 1). De CNC PILOT berekent alle benodigde waarden.
moet een lineair contourelement als referentie-element worden geprogrammeerd. ■ De schroefdraad wordt met G31 bewerkt.
U kunt schroefdraad met elkaar verbinden door meerdere G01/G34regels na elkaar te programmeren. Parameters F: spoed – geen invoer: spoed uit de standaardtabel
Schroefdraad (algemeen) G37-Geo
■ U programmeert vóór G37 een lineair
Hiermee worden de vermelde schroefdraadtypes vastgelegd. Meervoudig schroefdraad alsmede aaneengesloten schroefdraad is mogelijk. Schroefdraad wordt aaneengesloten door programmering van meerdere G01/G37-regels na elkaar.
■ De schroefdraad wordt met G31 bewerkt.
Parameters Q: type schroefdraad – default: 1 ■ Q=1: isometrische schroefdraad met fijne spoed (DIN 13 Teil 2, Reihe 1) ■ Q=2: isometrische schroefdraad (DIN 13 Teil 1, Reihe 1) ■ Q=3: isometrische kegeldraad (DIN 158) ■ Q=4: isometrische kegeldraad met fijne spoed (DIN 158) ■ Q=5: isometrische trapeziumdraad (DIN 103 Teil 2, Reihe 1) ■ Q=6: vlak metr. trapeziumdraad (DIN 380 Teil 2, Reihe 1) ■ Q=7: metrische zaagtanddraad (DIN 513 Teil 2, Reihe 1) ■ Q=8: cilindrische ronde draad (DIN 405 Teil 1, Reihe 1) ■ Q=9: cilindrische Whitworth-draad (DIN 11) ■ Q=10: conische Whitworth-schroefdraad (DIN 2999) ■ Q=11: Whitworth-pijpschroefdraad (DIN 259) ■ Q=12: niet-standaard schroefdraad ■ Q=13: UNC US-schroefdraad met grove spoed ■ Q=14: UNF US-schroefdraad met fijne spoed
contourelement als referentie-element. ■ Bij standaardschroefdraad worden de
parameters P, R, A en W door de CNC PILOT vastgelegd (zie „11.1.4 Schroefdraadparameters“). ■ Maak gebruik van Q=12, wanneer u individuele parameters wilt toepassen.
Vervolg op volgende bladzijde
90
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties
■ Q=15: UNEF US-schroefdraad met extra fijne spoed ■ Q=16: NPT US-conische pijpschroefdraad ■ Q=17: NPTF US-conische Dryseal-pijpschroefdraad ■ Q=18: NPSC US-cilindrische pijpschroefdraad met
smeermiddel ■ Q=19: NPFS US-cilindrische pijpschroefdraad zonder
F:
P: K: D:
H: A: W: R: E:
smeermiddel Spoed – moet bij Q=1, 3..7, 12 worden opgegeven. Bij andere schroefdraadtypen wordt F op basis van de diameter bepaald, wanneer deze niet geprogrammeerd is (zie „11.1.5 Spoed“). draaddiepte – alleen bij Q=12 opgeven uitlooplengte (bij schroefdraad zonder draaduitloop) – default: 0 referentiepunt (positie van de draaduitloop) – default: 0 ■ D=0: draaduitloop aan het einde v.h. referentie-element ■ D=1: draaduitloop aan het begin van het referentie-element aantal gangen – default: 1 flankhoek links – alleen bij Q=12 opgeven flankhoek rechts – alleen bij Q=12 opgeven draadbreedte – alleen bij Q=12 opgeven variabele spoed (vergroot/verkleint de spoed per omwenteling met E) – default: 0
Let op: botsingsgevaar! De schroefdraad wordt over de lengte van het referentie-element gemaakt. Zonder draaduitloop moet nog een lineair element voor de draadoverloop worden geprogrammeerd,
Boring (centrisch) G49-Geo Afzonderlijke boring met verzinking en schroefdraad op het draaipunt (voor- of achterkant). De boring G49 maakt geen deel uit van de contour, maar is een vormelement. Parameters Z: positie begin v.d. boring (referentiepunt) B: boringdiameter P: boringdiepte (zonder boorpunt) W: hoek boorpunt – default: 180° R: verzinkingsdiameter U: verzinkingsdiepte E: verzinkingshoek I: draaddiameter J: draaddiepte K: draadaansnijding (uitlooplengte) F: spoed V: linkse of rechtse schroefdraad – default: 0 ■ V=0: rechtse schroefdraad ■ V=1: linkse schroefdraad A: hoek (positie van de boring) – default: 0 ■ A=0: voorkant ■ A=180: achterkant O: centreerdiameter
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
■ G49 in het programmadeel BEWERKT
WERKSTUK programmeren (niet in VOORof ACHTERKANT). ■ De boring G49 met G71...G74 bewerken.
91
4.5 Geometriefuncties
4.5.4 Hulpfuncties voor contourbeschrijving Overzicht G7
Nauwkeurige stop aan
G8
Nauwkeurige stop uit
G9
Nauwkeurige stop regelgewijs
G10
Beïnvloedt de nabewerkingsvoeding voor de complete contour
G38
Beïnvloedt de nabewerkingsvoeding voor basiselementen regelgewijs
G39
■ G10-, G38-, G52-, G95- en G149-Geo
gelden voor „basiselementen van de contour“ (G1-, G2-, G3-, G12- en G13-Geo) – niet voor afschuiningen/afrondingen die aansluitend op de basiselementen van de contour zijn geprogrammeerd. ■ De hulpfuncties voor de contourbeschrijving beïnvloeden de nabewerkingsvoeding van de cycli G869 en G890 – niet de nabewerkingsvoeding bij steekcycli.
Alleen voor vormelementen: ■ beïnvloedt de nabewerkingsvoeding ■ additieve correcties ■ equidistante overmaten
G52
Equidistante overmaat – regelgewijs
G95
Legt de nabewerkingsvoeding voor de complete contour vast
G149 Additieve correcties voor de basiselementen van de contour
Nauwkeurige stop aan G7-Geo Schakelt „nauwkeurige stop” in. Deze functie blijft ingeschakeld, totdat deze weer wordt uitgeschakeld. De regel met G7 wordt met „nauwkeurige stop” uitgevoerd. De CNC PILOT start de volgende regel, wanneer het „tolerantievenster positie“ bij het eindpunt bereikt is (tolerantievenster: zie machineparameters 1106, 1156, ...).
„Nauwkeurige stop” geldt voor basiselementen van de contour die met G890 of G840 worden bewerkt.
Nauwkeurige stop uit G8-Geo Schakelt „nauwkeurige stop” uit. De met G8 geprogrammeerde regel wordt zonder „nauwkeurige stop” uitgevoerd.
Nauwkeurige stop regelgewijs G9-Geo „Nauwkeurige stop” voor de NC-regel waarin G9 is geprogrammeerd (zie ook „G7-Geo”).
Oppervlakteruwheid G10-Geo Beïnvloedt de nabewerkingsvoeding van de G890. Parameters H: type oppervlakteruwheid (zie ook DIN 4768) ■ H=1: algemene oppervlakteruwheid (profieldiepte) Rt1 ■ H=2: gemiddelde ruwheid Ra ■ H=3: gemiddelde oppervlakteruwheid Rz RH: oppervlakteruwheid (µm, inch-modus: µinch)
Informatie over programmering ■ G10-Geo blijft ingeschakeld, totdat deze functie wordt uitgeschakeld. ■ G95-Geo of G10-Geo zonder parameter schakelt de „oppervlakteruwheid” uit. ■ G10 RH... (zonder „H”) overschrijft de „oppervlakteruwheid” regelgewijs. ■ G38-Geo overschrijft de „oppervlakteruwheid” regelgewijs. De „oppervlakteruwheid“ geldt uitsluitend voor basiselementen van de contour.
92
4 DIN PLUS
„Speciale voeding” voor de G890. Parameters E: Speciale voedingsfactor (0 < E <= 1) – default: 1 (speciale voeding = actieve voeding * E)
De „speciale voeding“ geldt uitsluitend voor basiselementen van de contour. Informatie over programmering ■ G38 is regelgewijs actief. ■ G38 wordt vóór het te beïnvloeden contourelement
geprogrammeerd. ■ G38 vervangt een speciale voeding of een
geprogrammeerde oppervlakteruwheid.
Attributen voor overlappende elementen G39-Geo Beïnvloedt G890 bij de overlappingselementen (vormelementen): ■ Afschuiningen/afrondingen (aansluitend op basiselementen) ■ Draaduitlopen ■ Insteek Beïnvloede bewerking: ■ speciale voeding ■ oppervlakteruwheid ■ additieve D-correcties ■ equidistante overmaten
Informatie over programmering ■ G39 werkt regelgewijs. ■ G39 wordt vóór het te beïnvloeden contourelement geprogrammeerd ■ G50 voor een cyclus (programmadeel BEWERKING) betekent dat G52-overmaten voor deze cyclus worden uitgeschakeld Oppervlakteruwheid („V, RH“), nabewerkingsvoeding („F“) en speciale voeding („E“) alternatief gebruiken !
Parameters F: Voeding per omwenteling V: type oppervlakteruwheid (zie ook DIN 4768) ■ V=1: algemene oppervlakteruwheid (profieldiepte) Rt1 ■ V=2: gemiddelde ruwheid Ra ■ V=3: gemiddelde oppervlakteruwheid Rz RH: oppervlakteruwheid (µm, inch-modus: µinch) D: Nummer van de additieve correctie (901 <= D <= 916) P: overmaat (radius) H: (werking van P) absoluut / additief – default: 0 ■ H=0: P vervangt G57-/G58-overmaten ■ H=1: P wordt bij G57-/G58-overmaten opgeteld E: Speciale voedingsfactor (0 < E <= 1) – default: 1 (speciale voeding = actieve voeding * E)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
93
4.5 Geometriefuncties
Voedingsreductie G38-Geo
4.5 Geometriefuncties
Overmaat regelgewijs G52-Geo Equidistante overmaat waarmee in G810, G820, G830, G860 en G890 rekening is gehouden. Parameters P: overmaat (radius) H: (werking van P) absoluut / additief – default: 0 ■ H=0: P vervangt G57-/G58-overmaten ■ H=1: P wordt bij G57-/G58-overmaten opgeteld
Voeding per omwenteling G95-Geo Beïnvloedt de nabewerkingsvoeding van de G890. Parameters F: Voeding per omwenteling
Informatie over programmering ■ G52 werkt regelgewijs ■ G52 wordt geprogrammeerd in de NC-regel met het contourelement dat moet worden veranderd ■ G50 voor een cyclus (programmadeel BEWERKING) betekent dat G52-overmaten voor deze cyclus worden uitgeschakeld
Informatie over programmering ■ G95 blijft ingeschakeld, tot deze functie wordt
uitgeschakeld ■ Met G10 wordt nabewerkingsvoeding G95
uitgeschakeld ■ Oppervlakteruwheid en
nabewerkingsvoeding naar keuze toepassen. ■ De nabewerkingvoeding G95 vervangt een in het bewerkingsdeel vastgelegde bewerkingstoeslag.
Additieve correctie G149-Geo De CNC PILOT maakt gebruik van 16 correctiewaarden die niet van het gereedschap afhankelijk zijn. De additieve correctie wordt geactiveerd met G149 gevolgd door een „D-nummer“ (bijvoorbeeld: G149 D901). Met „G149 D900“ wordt de additieve correctie uitgeschakeld. Parameters D: additieve correctie – default: D900 – bereik: 900..916
94
Informatie over programmering ■ Additieve correcties gelden vanaf de regel waarin
G149 is geprogrammeerd. ■ Een additieve correctie blijft actief: ■ tot de volgende „G149 D900“ ■ tot het einde van de beschrijving van het
bewerkte werkstuk
Let op de beschrijvingsrichting van de contour!
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties
4.5.5 Positie van de contouren Freesdiepte, positie van de contour Het „referentievlak“ resp. de „referentiediameter“ kan in de programmadeel-aanduiding worden vastgelegd. De diepte en positie van een te frezen contour (kamer, eiland) kunnen in de contourdefinitie worden vastgelegd: ■ met „diepte P“ in de vooraf geprogrammeerde G308 ■ alternatief bij figuren: cyclusparameter „diepte P“ Het voorteken van „diepte P“ bepaalt de positie van de te frezen contour (zie tabel): ■ P<0: kamer ■ P>0: eiland Programmadeel
P
Oppervlak
freesbodem
VOORKANT
P<0
Z
Z+P
VOORKANT
P>0
Z+P
Z
ACHTERKANT
P<0
Z
Z–P
ACHTERKANT
P>0
Z–P
Z
MANTEL
P<0
X
X+(P*2)
MANTEL
P>0
X+(P*2)
X
Kamer of eiland
Eilanden: met de vlakfreescycli wordt het gehele in de contourdefinitie beschreven vlak gefreesd. Met eilanden die dit vlak zijn vastgelegd, wordt geen rekening gehouden.
X: referentiediameter uit de programmadeel-aanduiding Z: referentievlak uit de programmadeel-aanduiding P: „diepte“ uit G308 of uit cyclusparameter
Contouren in diverse vlakken Programmering bij hiërarchisch geneste contouren: ■ Met „G308 begin eiland/kamer“ beginnen en met „G309 einde
kamer/eiland“ afsluiten. Met G308 wordt een „nieuw“ referentieniveau/„nieuwe“ referentiediameter vastgelegd: ■ de eerste G308 neemt het in de programmadeel-aanduiding vastgelegde referentievlak over. ■ met elke volgende G308 wordt een nieuw referentievlak vastgelegd. Berekening: actueel referentievlak + P (uit de voorgaande G308) ■ met G309 wordt naar het vorige referentievlak teruggeschakeld.
Begin kamer/eiland G308-Geo Nieuw referentieniveau/nieuwe referentiediameter bij hiërarchisch geneste contouren aan de voorkant, aan de achterkant of in het mantelvlak. Parameters P: diepte bij kamers, hoogte bij eilanden
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
95
4.5 Geometriefuncties
Einde kamer/eiland G309-Geo Einde van een „referentievlak”. Elk met G308 vastgelegd referentievlak moet met G309 worden afgesloten!
Voorbeeld G308/G309 . . . BEW. WERKSTUK . . . VOORKANT Z0 N7 G308 P-5 N8 G305 XK-5 YK-10 K50 B30 R3 A0 N9 G308 P-10 N10 G304 XK-3 YK-5 R8 N11 G309 N12 G309 MANTEL X100 N13 G311 Z-10 C45 A0 K18 B8 P-5 . . .
Referentievlak vastleggen Begin „rechthoek“ met diepte –5 Rechthoek Begin „volledige cirkel in rechthoek“ met diepte –10 Volledige cirkel Einde „volledige cirkel“ Einde „rechthoek“ Referentiediameter vastleggen Lineaire sleuf met de diepte –5
4.5.6 Contour voor-/achterkant Startpunt contour voor-/achterkant G100-Geo Parameters X: beginpunt in poolcoördinaten (diametermaat) C: beginpunt in poolcoördinaten (hoekmaat) XK, YK: beginpunt in cartesiaanse coördinaten
96
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties
Baan contour voor-/achterkant G101-Geo Parameters X: eindpunt in poolcoördinaten (diametermaat) C: eindpunt in poolcoördinaten (hoekmaat) XK, YK: eindpunt in cartesiaanse coördinaten A: hoek t.o.v. XK-as B: Afschuining/afronding – overgang naar het volgende contourelement. Programmeer met het theoretische eindpunt, wanneer u een afschuining/afronding aangeeft. ■ B geen invoer: tangentiale overgang ■ B=0: niet-tangentiale overgang ■ B>0: afrondingsradius ■ B<0: breedte van de afschuining Q: keuze van snijpunt – default: 0. Eindpunt wanneer de baan een cirkelboog snijdt. ■ Q=0: snijpunt dichtbij ■ Q=1: snijpunt op afstand
Programmering ■ X, XK, YX: absoluut, incrementeel blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling of „?“ ■ C: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling
Cirkelboog contour voor-/achterkant G102-/G103-Geo Draairichting: zie helpscherm Parameters X: eindpunt in poolcoördinaten (diametermaat) C:
eindpunt in poolcoördinaten (hoekmaat)
XK, YK: eindpunt in cartesiaanse coördinaten R:
radius
I, J: middelpunt in cartesiaanse coördinaten Q:
keuze van snijpunt – default: 0. Eindpunt wanneer de cirkelboog een rechte of een cirkelboog snijdt. ■ Q=0: snijpunt op afstand ■ Q=1: snijpunt dichtbij G102-Geo Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
97
4.5 Geometriefuncties
B:
afschuining/afronding – overgang naar het volgende contourelement. Programmeer het theoretisch eindpunt, wanneer u een afschuining/afronding aangeeft. ■ B geen invoer: tangentiale overgang ■ B=0: niet-tangentiale overgang ■ B>0: afrondingsradius ■ B<0: breedte van de afschuining
Programmering ■ X, XK, YK: absoluut, incrementeel, blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling of „?“ ■ C: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ I, J: absoluut of incrementeel ■ Eindpunt mag niet het startpunt zijn (geen volledige cirkel). G103-Geo
Boring voor-/achterkant G300-Geo Boring met verzinking en schroefdraad. Parameters XK, YK: middelpunt in cartesiaanse coördinaten B: boringdiameter P: boringdiepte (zonder boorpunt) W: hoek boorpunt – default: 180° R: verzinkingsdiameter U: verzinkingsdiepte E: verzinkingshoek I: draaddiameter J: draaddiepte K: draadaansnijding (uitlooplengte) F: spoed V: linkse of rechtse schroefdraad – default: 0 ■ V=0: rechtse schroefdraad ■ V=1: linkse schroefdraad A: hoek – schuinte van de boring (referentie: Z-as) ■ voorkant – default: 0° (bereik: –90° < A < 90°) ■ achterkant – default: 180° (bereik: 90° < A < 270°) O: centreerdiameter
G300-boringen met G71...G74 bewerken.
98
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties
Lineaire sleuf voor-/achterkant G301-Geo Parameters XK, YK: middelpunt in cartesiaanse coördinaten A: hoek langsas (referentie: XK-as) – default: 0° K: sleuflengte B: sleufbreedte P: diepte/hoogte – geen invoer: „P“ uit G308 ■ P<0: kamer ■ P>0: eiland
Ronde sleuf voor-/achterkant G302-/G303-Geo ■ G302: ronde sleuf rechtsom ■ G303: ronde sleuf linksom
Parameters I, J: Krommingsmiddelpunt in cartesiaanse coördinaten R: krommingsradius (referentie: middelpuntsbaan van de sleuf) A: hoek beginpunt (referentie: XK-as) – default: 0 W: hoek eindpunt (referentie: XK-as) B: sleufbreedte P: diepte/hoogte – geen invoer: „P“ uit G308 ■ P<0: kamer ■ P>0: eiland G302-Geo
Volledige cirkel voor-/achterkant G304-Geo Parameters XK, YK: cirkelmiddelpunt in cartesiaanse coördinaten R: radius P: diepte/hoogte – geen invoer: „P“ uit G308 ■ P<0: kamer ■ P>0: eiland
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
99
4.5 Geometriefuncties
Rechthoek voor-/achterkant G305-Geo Parameters XK, YK: middelpunt in cartesiaanse coördinaten A: hoek langsas (referentie: XK-as) – default: 0° K: lengte B: (hoogte) breedte R: afschuining/afronding – default: 0 ■ R>0: afrondingsradius ■ R<0: afschuiningsbreedte P: diepte/hoogte – geen invoer: „P“ uit G308 ■ P<0: kamer ■ P>0: eiland
Regelmatige veelhoek voor-/achterkant G307-Geo Parameters XK, YK: middelpunt in cartesiaanse coördinaten Q: Aantal zijden (Q>2) A: hoek t.o.v. een zijde van de veelhoek (referentie: XK-as) – default: 0° K: lengte van zijde ■ K>0: lengte van zijden ■ K<0: diameter binnencirkel R: afschuining/afronding – default: 0 ■ R>0: afrondingsradius ■ R<0: afschuiningsbreedte P: diepte/hoogte – geen invoer: „P“ uit G308 ■ P<0: kamer ■ P>0: eiland
Patroon lineair voor-/achterkant G401-Geo G401 werkt op de boring/figuur die in de volgende regel is vastgelegd (G300..305, G307). Programmeerinstructies ■ Boring/figuur in de volgende regel zonder middelpunt programmeren. ■ De freescyclus (programmadeel BEWERKING) roept de boring/ figuur in de volgende regel op – niet de patroondefinitie. Parameters Q: aantal figuren – default: 1 XK, YK: beginpunt in cartesiaanse coördinaten I, J: eindpunt in cartesiaanse coördinaten Ii, Ji: afstand tussen figuren (in XK-/YK-richting) A: hoek langsas (referentie: XK-as) – default: 0° R: totale lengte van het patroon Ri: afstand tussen figuren (patroonafstand)
100
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties
Rond patroon voor-/achterkant G402-Geo G402 werkt op de boring/figuur die in de volgende regel is vastgelegd (G300..305, G307). Programmeerinstructies ■ Boring/figuur in de volgende regel zonder middelpunt programmeren. – Uitzondering ronde sleuf: het „krommingsmiddelpunt I, J“, wordt aan de patroonpositie toegevoegd (zie „4.5.8 Rond patroon met ronde sleuven“). ■ De freescyclus (programmadeel BEWERKING) roept de boring/ figuur in de volgende regel op – niet de patroondefinitie. Parameters Q: aantal figuren K: patroondiameter A: starthoek – positie eerste figuur (referentie: XK-as) – default: 0° W: eindhoek – positie laatste figuur (referentie: XK-as) – default: 360° Wi: Hoek tussen figuren V: Richting (oriëntering) – default: 0 ■ V=0 – zonder W: opdeling volledige cirkel ■ V=0 – met W: opdeling over langere cirkelboog ■ V=0 – met Wi: voorteken van Wi bepaalt de richting (Wi<0: rechtsom) ■ V=1 – met W: rechtsom ■ V=1 – met Wi: rechtsom (voorteken van Wi heeft geen betekenis) ■ V=2 – met W: linksom ■ V=2 – met Wi: linksom (voorteken van Wi heeft geen betekenis) XK, YK: middelpunt in cartesiaanse coördinaten H: positie van de figuren – default: 0 ■ H=0: normale positie – figuren worden om het cirkelmiddelpunt geroteerd (rotatie) ■ H=1: oorspronkelijke positie – positie van de figuur gerelateerd aan het coördinatensysteem blijft gelijk (translatie)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
101
4.5 Geometriefuncties
4.5.7 Mantelvlakcontour Startpunt mantelvlakcontour G110-Geo Parameters Z: beginpunt C: beginpunt (beginhoek) CY: beginhoek als „baanmaat” (referentie: manteluitslag bij „referentiediameter”)
Programmeer Z, C of Z, CY.
Baan mantelvlakcontour G111-Geo Parameters Z: eindpunt C: eindpunt (eindhoek) CY: eindhoek als „baanmaat” (referentie: manteluitslag bij „referentiediameter”) A: hoek (referentie: positieve Z-as) B: afschuining/afronding – overgang naar het volgende contourelement. Programmeer met het theoretische eindpunt, wanneer u een afschuining/afronding aangeeft. ■ B geen invoer: tangentiale overgang ■ B=0: niet-tangentiale overgang ■ B>0: afrondingsradius ■ B<0: breedte van de afschuining Q: Keuze van snijpunt – default: 0. Eindpunt wanneer de baan een cirkelboog snijdt. ■ Q=0: snijpunt dichtbij ■ Q=1: snijpunt op afstand
Programmering ■ Z, CY: absoluut, incrementeel, blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling of „?“ ■ C: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ Programmeer Z – C of Z – CY
102
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties
Cirkelboog mantelvlakcontour G112-/G113-Geo Draairichting: zie helpscherm Parameters Z: eindpunt C: eindpunt (eindhoek) CY: eindhoek als „baanmaat” (referentie: manteluitslag bij „referentiediameter”) R: radius K: middelpunt (in Z-richting) W: hoek van het middelpunt J: hoek van het middelpunt als „baanmaat“ Q: Keuze van snijpunt – default: 0. Eindpunt wanneer de baan een rechte of een cirkelboog snijdt. ■ Q=0: snijpunt op afstand ■ Q=1: snijpunt dichtbij B: afschuining/afronding – overgang naar het volgende contourelement. Programmeer het theoretische eindpunt, wanneer u een afschuining/afronding aangeeft. ■ B geen invoer: tangentiale overgang ■ B=0: niet-tangentiale overgang ■ B>0: afrondingsradius ■ B<0: breedte van de afschuining
Programmering ■ Z, CY: absoluut, incrementeel, blijft ingeschakeld tot moment van afschakeling of „?“ ■ C: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ K, J: absoluut of incrementeel ■ of Z – C of Z – CY resp. K – W of K – J programmeren ■ of „middelpunt” of „radius” programmeren ■ bij „radius”: alleen cirkelboog <= 180° is mogelijk
G112-Geo
G113-Geo
Boring mantelvlak G310-Geo Boring met verzinking en schroefdraad. Parameters Z: middelpunt (Z-positie) C: middelpunt (hoek) CY: hoek als „baanmaat” (referentie: manteluitslag bij „referentiediameter”) B: boringdiameter P: boringdiepte (zonder boorpunt) W: hoek boorpunt – default: 180° R: verzinkingsdiameter U: verzinkingsdiepte
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
103
4.5 Geometriefuncties
E: I: J: K: F: V:
A: O:
verzinkingshoek draaddiameter draaddiepte draadaansnijding (uitlooplengte) spoed linkse of rechtse schroefdraad – default: 0 ■ V=0: rechtse schroefdraad ■ V=1: linkse schroefdraad hoek (referentie: Z-as) – default: 90° = verticale boring (bereik: 0° < A < 180°) centreerdiameter
G310-boring met G71 ...G74 bewerken.
Lineaire sleuf in mantelvlak G311-Geo Parameters Z: middelpunt C: middelpunt (hoek) CY: hoek als „baanmaat” (referentie: manteluitslag bij „referentiediameter”) A: hoek langsas (referentie: Z-as) – default: 0° K: sleuflengte B: sleufbreedte P: diepte van de kamer – geen invoer: „P“ uit G308
Ronde sleuf mantelvlak G312-/G313-Geo ■ G312: ronde sleuf rechtsom ■ G313: ronde sleuf linksom
Parameters Z: krommingsmiddelpunt C: krommingsmiddelpunt (hoek) CY: hoek als „baanmaat” (referentie: manteluitslag bij „referentiediameter”) R: krommingsradius (referentie: middelpuntsbaan van de sleuf) A: hoek beginpunt (referentie Z-as) W: hoek eindpunt (referentie: Z-as) B: sleufbreedte P: diepte van de kamer – geen invoer: „P“ uit G308
104
G312-Geo
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties
Volledige cirkel mantelvlak G314-Geo Parameters Z: cirkelmiddelpunt C: cirkelmiddelpunt (hoek) CY: hoek als „baanmaat” (referentie: manteluitslag bij „referentiediameter”) R: radius P: diepte van de kamer – geen invoer: „P“ uit G308
Rechthoek mantelvlak G315-Geo Parameters Z: middelpunt C: middelpunt (hoek) CY: hoek als „baanmaat” (referentie: manteluitslag bij „referentiediameter”) A: hoek langsas (referentie: Z-as) – default: 0° K: lengte B: breedte R: afschuining/afronding – default: 0 ■ R>0: afrondingsradius ■ R<0: afschuiningsbreedte P: diepte van de kamer – geen invoer: „P“ uit G308
Regelmatige veelhoek mantelvlak G317-Geo Parameters Z: middelpunt C: middelpunt (hoek) CY: hoek als „baanmaat” (referentie: manteluitslag bij „referentiediameter”) Q: aantal zijden (Q>2) A: hoek t.o.v. een zijde van de veelhoek (referentie: Z-as) – default: 0° K: lengte van zijde ■ K>0: lengte van zijden ■ K<0: diameter binnencirkel R: afschuining/afronding – default: 0 ■ R>0: afrondingsradius ■ R<0: afschuiningsbreedte P: diepte van de kamer – geen invoer: „P“ uit G308
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
105
4.5 Geometriefuncties
Patroon lineair mantelvlak G411-Geo G411 werkt op de boring/figuur die in de volgende regel is vastgelegd (G310..315, 317). Programmeerinstructies ■ Boring/figuur in de volgende regel zonder middelpunt programmeren. ■ De freescyclus (programmadeel BEWERKING) roept de boring/ figuur in de volgende regel op – niet de patroondefinitie. Parameters Q: aantal figuren – default: 1 Z: beginpunt C: beginpunt (beginhoek) K: eindpunt W: eindpunt (eindhoek) Ki: afstand tussen de figuren (in Z-richting) Wi: hoekafstand tussen de figuren A: hoek langsas (referentie: Z-as) – default: 0° R: totale lengte van het patroon Ri: afstand tussen figuren (patroonafstand)
Bij de programmering van „Q, Z en C“ worden de boringen/figuren gelijkmatig langs de omtrek verdeeld.
Rond patroon mantelvlak G412-Geo G412 werkt op de boring/figuur die in de volgende regel is vastgelegd (G310..315, 317). Programmeerinstructies ■ Boring/figuur in de volgende regel zonder middelpunt programmeren. – Uitzondering ronde sleuf: het „krommingsmiddelpunt I, J“, wordt aan de patroonpositie toegevoegd (zie „4.5.8 Rond patroon met ronde sleuven“). ■ De freescyclus (programmadeel BEWERKING) roept de boring/ figuur in de volgende regel op – niet de patroondefinitie. Parameters Q: aantal figuren K: cirkeldiameter A: starthoek – positie eerste figuur (referentie: Z-as) – default: 0° W: eindhoek – positie laatste figuur (referentie: Z-as) – default: 360° Wi: afstand tussen figuren
Vervolg op volgende bladzijde
106
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties
V:
richting (oriëntatie) – default: 0 ■ V=0 – zonder W: opdeling volledige cirkel ■ V=0 – met W: opdeling over langere cirkelboog ■ V=0 – met Wi: voorteken van Wi bepaalt de richting
(Wi<0: rechtsom) ■ V=1 – met W: rechtsom ■ V=1 – met Wi: rechtsom (voorteken van Wi heeft geen
betekenis) ■ V=2 – met W: linksom ■ V=2 – met Wi: linksom (voorteken van Wi heeft geen
Z: C: H:
betekenis) middelpunt patroon middelpunt patroon (hoek) positie van de figuren – default: 0 ■ H=0: normale positie – figuur wordt om het cirkelmiddelpunt geroteerd (rotatie) ■ H=1: oorspronkelijke positie – positie v.d. figuur gerelateerd aan het coördinatensysteem blijft gelijk (vertaling)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
107
4.5 Geometriefuncties
4.5.8 Rond patroon met ronde sleuven Bij ronde patronen programmeert u de patroonposities, het krommingsmiddelpunt en de krommingsradius. Met DIN PLUS en TURN PLUS wordt de positie van de sleuven afhankelijk van het patroon- en krommingsmiddelpunt berekend: ■ Patroonmiddelpunt = krommingsmiddelpunt en patroonradius = krommingsradius: Positie: patroonpositie = middelpunt van middellijn van sleuf ■ Patroonmiddelpunt ≠ krommingsmiddelpunt of patroonradius ≠ krommingsradius: Positie: patroonpositie = krommingsmiddelpunt
„Positie“ van de sleuven (patroondefinitie) ■ Normale positie: de start-/eindhoek gelden ten opzichte van de patroonposities. (De positiehoek wordt bij de begin-/eindhoek opgeteld.) ■ Oorspronkelijke positie: de start-/eindhoek gelden absoluut. In de onderstaande voorbeelden en afbeeldingen wordt de programmering van het ronde patroon met ronde sleuven uitgelegd.
Voorbeeld middellijn van sleuf als referentie, normale positie: . . . N7 G472 Q4 K30 A0 X0 Y0 H0 N8 G373 X0 Y0 R15 A-20 W20 B3 P1
Plaatsing van de sleuven op afstand „patroonradius“ om het middelpunt van het patroon
Voorbeeld middellijn van sleuf als referentie, oorspronkelijke positie: . . . N7 G472 Q4 K30 A0 X0 Y0 H1 N8 G373 X0 Y0 R15 A-20 W20 B3 P1
Alle sleuven liggen op dezelfde positie (krommingsmiddelpunt = patroonmiddelpunt)
Voorbeeld krommingsmiddelpunt als referentie, normale positie . . . N7 G472 Q4 K30 A0 X5 Y5 H0 N8 G373 X0 Y0 R15 A-20 W20 B3 P1 Voorbeeld krommingsmiddelpunt als referentie, oorspronkelijke positie . . . N7 G472 Q4 K30 A0 X5 Y5 H1 N8 G373 X0 Y0 R15 A-20 W20 B3 P1
108
Plaatsing van de sleuven op afstand „patroonradius“ Krommingsradius“ om middelpunt patroon (middelpunt patroon: X=5;Y=5)
Plaatsing van de sleuven op afstand „patroonradius“ Krommingsradius“ om middelpunt patroon waarbij de start-/eindhoek wordt gehandhaafd (middelpunt patroon: X=5;Y=5)
4 DIN PLUS
4.5 Geometriefuncties Voorbeeld middellijn van sleuf als referentie en normale positie
Voorbeeld middellijn van sleuf als referentie en oorspronkelijke positie
Voorbeeld krommingsmiddelpunt als referentie en normale positie
Voorbeeld krommingsmiddelpunt als referentie en oorspronkelijke positie
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
109
4.6 Bewerkingsfuncties
4.6
Bewerkingsfuncties
4.6.1 Toewijzing contour – Bewerking Werkstukgroep G99 Als in een NC-programma meerdere contourbeschrijvingen zijn vastgelegd (werkstukken), dan wijst u met G99 de „contour Q“ aan de volgende bewerking toe. De slede-aanduiding vóór de NC-regel definieert de slede die deze contour bewerkt. Als G99 nog niet geprogrammeerd is (bij voorbeeld bij de programmastart), dan werken alle sledes op „contour 1“. Parameters Q: werkstuknummer – wordt in CONTOUR vastgelegd D: spilnummer – spil die het werkstuk houdt X, Z: nulpuntverschuiving (referentie: machinenulpunt)
■ De simulatie
– positioneert het werkstuk aan de hand van de „verschuiving X, Z“ – bepaalt en positioneert de spanmiddelen aan de hand van het „spilnummer D“ (G99 vervangt niet G65) ■ Programmeer G99 opnieuw, wanneer het werkstuk aan een andere spil wordt overgedragen en/of de positie in het werkbereik verschuift.
4.6.2 Gereedschapsverplaatsing zonder bewerking IJlgang G0 Het gereedschap verplaatst zich in ijlgang via de kortste weg naar het „eindpunt X“. Parameters X, Z: diameter, lengte eindpunt (X diametermaat)
Programmering X, Z: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling MetY-as: zie bedieningshandboek „CNC PILOT 4290 metY-as““
Gereedschapswisselpositie naderen G14 De slede verplaatst zich in ijlgang naar de gereedschapswisselpositie. De coördinaten van de wisselpositie legt u in de instelmodus vast. Parameters Q: volgorde – default: 0 0: diagonale verplaatsintg 1: eerst in X-, daarna in Z-richting 2: eerst in Z-, daarna in X-richting 3: alleen in X-richting 4: alleen in Z-richting MetY-as: zie bedieningshandboek „CNC PILOT 4290 metY-as“
110
4 DIN PLUS
De slede verplaatst zich met ijlgang via de kortst mogelijke weg naar het „eindpunt“.
„X, Z“ zijn gerelateerd aan het machinenulpunt en het referentiepunt van de slede.
Parameters X, Z: eindpunt (X diametermaat) MetY-as: zie bedieningshandboek „CNC PILOT 4290 metY-as“
4.6.3 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen Rechtlijnige verplaatsing G1 Het gereedschap verplaatst zich lineair met voedingssnelheid naar het „eindpunt“. Parameters X, Z: diameter, lengte eindpunt (X diametermaat) A: hoek (hoekrichting: zie helpscherm) Q: keuze van snijpunt – default: 0. Eindpunt wanneer de baan een cirkelboog snijdt. ■ Q=0: snijpunt dichtbij ■ Q=1: snijpunt op afstand B: afschuining/afronding – overgang naar het volgende contourelement. Programmeer het theoretisch eindpunt, wanneer u een afschuining/afronding aangeeft. ■ B geen invoer: tangentiale overgang ■ B=0: niet-tangentiale overgang ■ B>0: afrondingsradius ■ B<0: breedte van de afschuining E: speciale voedingsfactor voor afschuining/afronding (0 < E <= 1) – default: 1 (speciale voeding = actieve voeding * E)
programmering X, Z: absoluut, incrementeel, blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling, of „?“
MetY-as: zie bedieningshandboek „CNC PILOT 4290 metY-as“
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
111
4.6 Bewerkingsfuncties
IJlgang in machinecoördinaten G701
4.6 Bewerkingsfuncties
Cirkelboog G2, G3 – incrementele middelpuntmaat G12, G13 – absolute middelpuntmaat Het gereedschap verplaatst zich in een cirkel met voedingssnelheid naar het „eindpunt“. Draairichting: zie helpscherm. Parameters X, Z: diameter, lengte eindpunt (X diametermaat) R: radius (0 < R <= 200 000 mm) Q: keuze van snijpunt – default: Q=0. Eindpunt wanneer de cirkelboog een rechte of een cirkelboog snijdt. ■ Q=0: snijpunt op afstand ■ Q=1: snijpunt dichtbij B: afschuining/afronding – overgang naar het volgende contourelement. Programmeer het theoretisch eindpunt, wanneer u een afschuining/afronding aangeeft. ■ B geen invoer: tangentiale overgang ■ B=0: niet-tangentiale overgang ■ B>0: afrondingsradius ■ B<0: breedte van de afschuining E: speciale voedingsfactor voor afschuining/afronding (0 < E <= 1) – default: 1 (speciale voeding = actieve voeding * E)
Cirkelboog G2
G2, G3 – middelpunt incrementeel: I, K: middelpunt (afstand tussen startpunt en middelpunt; I radiusmaat) G12, G13 – middelpunt absoluut: I, K: middelpunt (I radiusmaat) MetY-as: zie bedieningshandboek „CNC PILOT 4290 metY-as“
programmering X, Z: absoluut, incrementeel, blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling, of „?“
Cirkelboog G13
Let op: botsingsgevaar! Als de adresparameters met „V-variabelen“ worden berekend, vindt er slechts een beperkte controle plaats. Zorg ervoor dat de waarden van de variabelen een cirkelboog opleveren.
112
4 DIN PLUS
Toerentalbegrenzing Gx26 G26: hoofdspil; Gx26: spil x (x: 1...3) De toerentalbegrenzing geldt tot het einde van het programma of totdat deze door een nieuwe G26/Gx26 wordt vervangen.
Is S > „absoluut maximumtoerental” (machineparameter 805, e.v.), dan geldt de parameterwaarde.
Parameters S: (maximum) toerental
Versnelling (slope) G48
■ Indien P > parameterwaarde, dan geldt
Versneld benaderen en afremmen alsmede maximale voeding vastleggen. G48 blijft ingeschakeld tot het moment van uitschakeling.
■ „E, F en P“ zijn gerelateerd aan de X-/Z-
Zonder G48 gelden de parameterwaarden: ■ Versneld benaderen en afremmen: machineparameter 1105, ... „Versnellen/afremmen lineaire as“ ■ Maximale voeding: machineparameter 1101, ... „maximale assnelheid“
de parameterwaarde. as. De versnelling/voeding van de slede is bij niet-asparallelle verplaatsingen groter.
Parameters E: Versneld benaderen – default: parameterwaarde F: Versneld afremmen – default: parameterwaarde H: geprogrammeerde versnelling aan/uit ■ H=0: geprogrammeerde versnelling na volgende verplaatsing uitschakelen ■ H=1: geprogrammeerde versnelling inschakelen P: maximale voeding – default: parameterwaarde
Intermitterende voeding G64 Hiermee wordt de geprogrammeerde voeding kortstondig onderbroken. G64 blijft ingeschakeld, tot deze functie wordt uitgeschakeld ■ inschakelen: G64 met „E en F” programmeren ■ uitschakelen: G64 zonder parameter programmeren Parameters E: pauzetijd (bereik: 0,01s < E < 99,99s) F: voedingstijd (bereik: 0,01s < E < 99,99s)
Voeding per minuut rondassen G192 Voeding, wanneer een rondas (hulpas) alleen verplaatst wordt. Parameters F: voeding per minuut (in °/minuut)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
113
4.6 Bewerkingsfuncties
4.6.4 Voeding, toerental
4.6 Bewerkingsfuncties
Voeding per tand Gx93 Van de aandrijving afhankelijke voeding gerelateerd aan het aantal tanden van de frees (x: spil 1...3).
De actuele waarde toont de voeding in mm/omw.
Parameters F: voeding per tand (mm/tand / inch/tand)
Voeding constant G94 (minutenvoeding) Niet van de aandrijving afhankelijke voeding Parameters F: voeding per minuut (in mm/min / inch/min)
Voeding per omwenteling Gx95 G95: hoofdspil; Gx95: spil x (x: 1...3) Van de aandrijving afhankelijke voeding Parameters F: voeding per omwenteling (in mm/omwenteling / inch/ omwenteling)
Constante snijsnelheid Gx96
G26/Gx26 begrenst het toerental.
G96: hoofdspil; Gx96: spil x (x: 1...3) Het spiltoerental is afhankelijk van de X-positie van de gereedschapspunt of de diameter bij aangedreven gereedschap. Parameters S: snijsnelheid (in m/min / ft/min)
Toerental Gx97 G97: hoofdspil; Gx97: spil x (x: 1...3) Constant spiltoerental. Parameters S: toerental (in omwentelingen per minuut)
114
4 DIN PLUS
Beitelradiuscompensatie (SRC) Zonder SRC is de theoretische snijkantpunt het referentiepunt voor de verplaatsingen. Dit leidt bij niet-parallelle verplaatsingen tot onnauwkeurigheden. Met SRC worden geprogrammeerde verplaatsingen gecorrigeerd (zie „1.5 Gereedschapsmaten“). Bij „Q=0“ reduceert SRC de voeding bij cirkelbogen (G2, G3, G12, G13) en afrondingen, indien de „verschoven radius < oorspronkelijke radius“. Bij een afronding als overgang naar het volgende contourelement wordt de „speciale voeding“ gecorrigeerd. Gereduceerde voeding: voeding * (verschoven radius / oorspronkelijke radius) Freesradiuscompensatie (FRC) Zonder FRC is het middelpunt van de frees het referentiepunt bij verplaatsingen. Met FRC verplaatst de CNC PILOT met de buitendiameter via de geprogrammeerde verplaatsingen (zie „1.5 Gereedschapsmaten“). Steek-, verspanings- en freescycli bevatten SRC/FRC-oproepen. Als u deze cycli oproept, moet de SRC daarom uitgeschakeld zijn. – Indien van deze regel wordt afgeweken, wordt u hierop attent gemaakt. G40: SRC/FRC uitschakelen ■ de SRC is tot en met de regel vóór G40 actief ■ in de regel met G40 of in de regel na G40 is alleen een rechtlijnige verplaatsing toegestaan ((G14 is niet toegestaan) G41/G42: SRC/FRC inschakelen ■ in de regel met G41/G42 of na de regel met G41/G42 moet een rechtlijnige verplaatsing (G0/G1) worden geprogrammeerd ■ vanaf de volgende verplaatsing wordt rekening gehouden met SRC/FRC
Parameters (G41/G42) Q: bewerkingsvlak – default: 0 ■ Q=0: SRC op te draaien vlak (XZ-vlak) ■ Q=1: FRC aan voorkant (XC-vlak) ■ Q=2: FRC op mantelvlak (ZC-vlak) ■ Q=3: FRC aan voorkant (XY-vlak) ■ Q=4: FRC op mantelvlak (YZ-vlak) H: uitvoer (alleen bij FRC) – default: 0 ■ H=0: opeenvolgende gedeeltes die elkaar snijden, worden niet bewerkt. ■ H=1: de complete contour wordt bewerkt – ook wanneer gedeeltes elkaar snijden. O: voedingsreductie – default: 0 ■ O=0: voedingsreductie actief ■ O=1: geen voedingsreductie ■ Indien gereedschapsradius >
contourradius, kunnen bij de SRC/FRC lussen ontstaan. Advies: maak gebruik van de nabewerkingscyclus G890 / freescyclus G840. ■ FRK niet bij aanzet naar het bewerkingsvlak selecteren. ■ Let bij het oproepen van subprogramma's met „actieve SRC/FRC“ op het volgende: schakel SRC/FRC – uit in het subprogramma waarin deze functie is ingeschakeld. – uit in het hoofdprogramma, wanneer deze functie daarin is ingeschakeld.
G41: SRC/FRC inschakelen – correctie van de beitel-/freesradius in verplaatsingsrichting links van de contour G42: SRC/FRC inschakelen – correctie van de beitel-/freesradius in verplaatsingsrichting rechts van de contour
. . N.. N.. N.. N.. . .
. G0 X10 Z10 G41 G0 Z20 G1 X20 G40 G0 X30 Z30 .
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Basis-werkwijze van de de SRC/FRC Verplaatsing: van X10/Z10 naar X10+SRK/Z20+SRK de verplaatsing is met SRC „verswchoven“ Verplaatsing van X20+SRK/Z20+SRK naar X30/Z30
115
4.6 Bewerkingsfuncties
4.6.5 Beitelradiuscompensatie (SRC/FRC)
4.6 Bewerkingsfuncties
4.6.6 Nulpuntverschuivingen
Overzicht
In een NC-programma kunnen meerdere nulpuntverschuivingen worden geprogrammeerd. Nulpuntverschuivingen hebben geen invloed op de onderlinge verhouding tussen de coördinaten (beschrijving van onbewerkt werkstuk, bewerkt werkstuk en hulpcontour).
G51
Met G920 worden nulpuntverschuivingen tijdelijk uitgeschakeld – met G980 worden nulpuntverschuivingen weer ingeschakeld.
n relatieve verschuiving n geprogrammeerde verschuiving n referentie: ingesteld werkstuknulpunt
G53, G54, G55 n relatieve verschuiving n verschuiving uit parameters n referentie: ingesteld werkstuknulpunt G56
G59
n additieve verschuiving n geprogrammeerde verschuiving n referentie: actueel werkstuknulpunt n absolute verschuiving n geprogrammeerde verschuiving n referentie: machinenulpunt
Nulpuntverschuiving G51 Verschuift het werkstuknulpunt met „Z“ (of „X“). De verschuiving heeft betrekking op het werkstuknulpunt dat tijdens instelbedrijf is vastgelegd. Het referentiepunt blijft het werkstuknulpunt dat tijdens instelbedrijf is vastgelegd, ook als G51 meermaals wordt geprogrammeerd. De nulpuntverschuiving geldt tot het programma-einde of totdat het door andere nulpuntverschuivingen wordt opgeheven. Parameters X, Z: verschuiving (X radiusmaat) – default: 0
Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving G53, G54, G55 Verchuift het werkstuknulpunt met de in de instelparameters 3, 4 en 5 vastgelegde waarde. De verschuiving heeft betrekking op het werkstuknulpunt dat tijdens instelbedrijf is vastgelegd. Het referentiepunt blijft het werkstuknulpunt dat tijdens instelbedrijf is vastgelegd, ook als G53, G54 en G55 meermaals worden geprogrammeerd. De nulpuntverschuiving geldt tot het programma-einde of totdat het door andere nulpuntverschuivingen wordt opgeheven.
Een verschuiving in X wordt als radiusmaat aangegeven.
116
4 DIN PLUS
4.6 Bewerkingsfuncties
Nulpuntverschuiving incrementeel G56 Verschuift het werkstuknulpunt met „Z“ (of „X“). De verschuiving heeft betrekking op het werkstuknulpunt dat op dat moment geldt. Als u G56 meermaals programmeert, wordt de verschuiving altijd bij het op dat moment geldende werkstuknulpunt opgeteld. Parameters X, Z: verschuiving (X radiusmaat) – default: 0
Nulpuntverschuiving absoluut G59 Stelt het werkstuknulpunt in op „X, Z”. Het nieuwe werkstuknulpunt geldt tot het programma-einde. Parameters X, Z: nulpuntverschuiving (X radiusmaat)
Met G59 worden de tot op dat moment geldende nulpuntverschuivingen (door G51, G53..G55 of G59) opgeheven.
Contour omklappen G121
■ Mantelvlakcontouren worden op dezelfde wijze gespiegeld/verschoven als te draaien contouren. ■ Hulpcontouren worden niet gespiegeld. ■ Let er bij Q=1 dat het coördinatensysteem, inclusief de contour, wordt gespiegeld – H=1 spiegelt alleen de contour.
Spiegelt en/of verschuift de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk. Er wordt ten opzichte van de X-as gespiegeld en in Zrichting verplaatst. Het werkstuknulpunt wordt niet beïnvloed. Door toepassing van G121 kan de beschrijving van het onbewerkte en bewerkte werkstuk worden gebruikt voor bewerking van de voor- en achterkant. Parameters H: spiegelen – standaard: 0 ■ H=0: contour verplaatsen – niet spiegelen ■ H=1: contour verplaatsen, spiegelen en richting van de contourbeschrijving omdraaien Q:
coördinatensysteem spiegelen (richting van de Z-as) – standaard: 0 ■ Q=0: niet spiegelen ■ Q=1: spiegelen
Z:
verschuiving – standaard: 0
D:
spiegelen XC/XCR (contouren voorkant/ achterkant spiegelen/verplaatsen) – standaard: 0 ■ D=0: niet spiegelen/verplaatsen ■ D=1: spiegelen/verplaatsen
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
117
4.6 Bewerkingsfuncties
Voorbeeld bewerking aan de achterkant met tegenspil. ■ Overgave van werkstukken met spiegeling van het
coördinatensysteem ... N.. G121 H1 Q1 Z.. D1 ... ■ Overgave van werkstukken zonder spiegeling van het
coördinatensysteem. ... N.. G121 H0 Q0 Z.. D1 ...
Voorbeeld bewerking aan de achterkant met een spil Het werkstuk wordt met de hand omgespannnen voor bewerking van de achterkant. ... N.. G121 H1 Q0 Z.. D1 ...
4.6.7 Overmaten, veiligheidsafstanden Veiligheidsafstand G47 Veiligheidsafstand voor de draaicycli: G810, G820, G830, G835, G860, G869, G890; boorcycli G71, G72, G74 en freescycli G840...G846.
G47 vervangt de in parameters of met G147 vastgelegde veiligheidsafstand.
Met G47 zonder parameters worden de parameterwaarden geactiveerd (bewerkingsparameter 2, ... – veiligheidsafstanden). Parameters P: Veiligheidsafstand
Overmaat uitschakelen G50 Schakelt met G52-/G39-Geo vastgelegde overmaten voor de volgende cyclus uit. Programmeer G50 vóór de cyclus.
118
4 DIN PLUS
4.6 Bewerkingsfuncties
Overmaat uitschakelen G52 G52 heeft dezelfde functie als G50! – Gebruik G50. Parameters P: Overmaat – wordt niet verwerkt
Veiligheidsafstand G147 Veiligheidsafstand voor de freescycli G840...G846 en de boorcycli G71, G72, G74.
G147 vervangt de in parameters (bewerkingsparameter 2, ...) of met G47 vastgelegde veiligheidsafstand.
Parameters I: veiligheidsafstand freesvlak (alleen voor freesbewerkingen) K: veiligheidsafstand in aanzetrichting (diepteverplaatsing)
Overmaat asparallel G57 Met G57 worden verschillende overmaten in X en Z vastgelegd. Programmeer G57 voor de cyclusoproep. G57 werkt bij de volgende cycli – daarbij worden de overmaten na uitvoering van de cyclus ■ gewist: G810, G820, G830, G835, G860, G869, G890 ■ niet gewist: G81, G82, G83
Parameters X, Z: overmaat (X diametermaat) – alleen positieve waarden
Als de overmaten met G57 en in de cyclus zijn geprogrammeerd, gelden de volgende vermaten in de cyclus.
Overmaat parallel aan de contour (equidistant) G58 Bij G890 is een negatieve overmaat toegestaan. Programmeer G58 vóór de cyclusoproep. G58 werkt bij de volgende cycli – daarbij worden de overmaten na uitvoering van de cyclus ■ gewist: G810, G820, G830, G835, G860, G869, G890 ■ niet gewist: G83 Parameters P: overmaat
Als de overmaat met G58 en in de cyclus is geprogrammeerd, wordt gebruik gemaakt van de cyclusovermaat.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
119
4.6 Bewerkingsfuncties
4.6.8 Gereedschap, correcties Gereedschap verwisselen –T De CNC PILOT toont in programmadeel REVOLVER de vastgelegde gereedschapsbezetting. U kunt hetT-nummer direct invoeren of uit de gereedschapstabel kiezen (omschakelen met de softkey VERDER). Zie ook „4.2.4 Gereedschapsprogrammering“.
(Veranderen van) snijkantcorrectie G148 Met „O“ worden de te verrekenen slijtagecorrecties vastgelegd. Bij de programmastart en na een T-commando zijn DX, DZ actief. Parameters O: keuze – default: 0 ■ O=0: DX, DZ actief – DS niet-actief ■ O=1: DS, DZ actief – DX niet-actief ■ O=2: DX, DS actief – DZ niet-actief
De steekcycli G860, G866, G869 houden automatisch rekening met de „juiste“ slijtagecorrectie.
Additieve correctie G149 De CNC PILOT maakt gebruik van 16 correcties die niet van het gereedschap afhankelijk zijn. Met G149 gevolgd door een „Dnummer“ wordt de correctie ingeschakeld – „G149 D900“ schakelt de correctie uit. Parameters D: additieve correctie – default: D900 – bereik: 900..916 Informatie over programmering ■ De correctie moet worden „uitgestuurd“, voordat deze actief wordt. Programmeer G149 daarom één regel vóór de verplaatsing waarin de correctie actief moet zijn. ■ Een additieve correctie blijft actief: ■ tot de volgende „G149 D900“ ■ tot de volgende gereedschapswissel ■ programma-einde
120
Voorbeeld . . . N.. G1 Z–25 N.. G149 D901 N.. G1 X50 N.. G1 Z–50 N.. G149 D900 . . .
[correctie activeren] [correctie „uitsturen“: positie X50 + correctie] [Contourelement is met correctie] [correctie uitschakelen]
4 DIN PLUS
4.6 Bewerkingsfuncties
Verrekening rechter gereedschapspunt G150 Verrekening linker gereedschapspunt G151 Legt bij steekbeitels en halfronde snijbeitels het werkstukreferentiepunt vast. ■ G150: referentiepunt rechter gereedschapspunt ■ G151: referentiepunt linker gereedschapspunt G150/G151 geldt vanaf de regel waarin het wordt geprogrammeerd en blijft actief tot ■ de volgende gereedschapswissel ■ het programma-einde. ■ De getoonde actuele waarden zijn altijd gerelateerd aan
de gereedschapspunt die in de gereedschapsgegevens is vastgelegd ■ Bij toepassing van de SRC moet u na G150/G151 ook G41/G42 aanpassen.
Aaneenschakelen van gereedschapsmaten G710 Bij een T-commando vervangt de CNC PILOT de tot op dat moment gebruikte gereedschapsmaten door de maten van het nieuwe gereedschap. Wanneer u met „G710 Q1“ de „aaneenschakeling“ activeert, worden de maten van het nieuwe gereedschap toegevoegd aan de tot dan toe gebruikte maten.
Toepassingsvoorbeeld Voor de complete bewerking wordt het aan de voorkant bewerkte werkstuk door een „roterende afpak-inrichting“ overgenomen. De bewerking aan de achterkant vindt plaats met stilstaand gereedschap. Hiertoe worden de maten van de afpak-inrichting aan het stilstaande gereedschap toegevoegd.
Parameters Q: gereedschapsmaten aaneenschakelen ■ Q=0: uit ■ Q=1: aan
. . . REVOLVER 1 . . . T14 IDAFPAK . . . REVOLVER 2 T2001 ID116-80-080.1 . . . BEWERKING . . . N100 T14 N101 LEXGRIF V1 N102 G710 Q1 N103 T2001 . . .
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Voorbeeld „gereedschapsmaten aaneenschakelen“
Roterende afpak-inrichting Stilstaand gereedschap op gereedschapshouder 2 Voordraaibeitel voor bewerking aan achterkant
Afpak-inrichting verwisselen Werkstuk van de hoofdspil in de afpakinrichting overnemen (expertprogramma) Gereedschapsmaten „aaneensluiten“ Maten van afpak-inrichting aan stilstaand gereedschap toevoegen
121
4.7 Draaicycli
4.7 Draaicycli 4.7.1
Contourgerelateerde draaicycli
Regelverwijzingen bepalen: Activeer contourweergave (softkey GRAFISCHE WEERGAVE) Postioneer cursor op NS/NE en druk op softkey VERDER Kies contourelement met „pijl naar links/rechts“ Met „PgDn/PgUp“ gaat u van de ene naar de andere contour (ook contouren aan de voorkant, etc.) Neem het regelnummer van het contourelement met ENTER over
Wanneer op de pijltjestoets omhoog/ omlaag wordt gedrukt, houdt de CNC PILOT ook rekening met contouren die niet op het beeldscherm worden getoond.
Voorbewerken langs G810 Met G810 wordt het met „NS, NE” beschreven contourgedeelte verspaand. De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een buiten- of binnenbewerking. Met „NS – NE“ legt u de bewerkingsrichting vast. Als de te bewerken contour uit slechts één element bestaat, geldt het volgende: ■ uitsluitend NS geprogrammeerd: Bewerking in de richting waarin de contour is gedefinieerd ■ NS en NE geprogrammeerd: bewerking tegen de richting in waarin de contour is gedefinieerd Het verspaningsvlak wordt eventueel in meerdere zones onderverdeeld (voorbeeld: bij terugvallende contouren). De eenvoudigste vorm van programmeren is het opgeven van NS, NE en P. Parameter NS: beginregelnummer (begin van contourgedeelte) NE: eindregelnummer (einde van contourgedeelte) P: maximale aanzet I: overmaat in X-richting (diametermaat) – default: 0 K: overmaat in Z-richting – default: 0 E: insteekaanzet ■ E=0: neergaande contouren niet bewerken ■ E>0: induikvoeding ■ geen invoer: voedingsreductie afhankelijk v.d. insteekhoek – max. 50% X: snijkantbegrenzing in X-richting (diametermaat) – default: geen snijkantbegrenzing Z: snijkantbegrenzing in Z-richting – default: geen snijkantbegrenzing H: vrijzetmethode – default: 0 ■ H=0: verspaant na elke snede langs de contour ■ H=1: zet met 45° vrij; contourafronding na de laatste snede ■ H=2: zet met 45° vrij – geen contourafronding
Cyclusverloop 1 berekent de te verspanen gedeeltes en de snedeopdeling (aanzet) 2 zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede en houdt daarbij rekening met de veiligheidsafstand (eerst in Z-, dan in X-richting) 3 verplaatst met aanzet naar eindpunt Z 4 afhankelijk van „H“: ■ H=0: verspaant langs de contour ■ H=1 of 2: zet onder een hoek van 45° vrij 5 keert met ijlgang terug en zet voor de volgende snede aan 6 herhaalt 3...5, totdat „eindpunt X“ is bereikt 7 herhaalt eventueel 2...6, totdat alle te verspanen gedeeltes zijn bewerkt 8 indien H=1: contour wordt afgerond 9 gaat uit het materiaal zoals in „Q“ is geprogrammeerd
Vervolg op volgende bladzijde
122
4 DIN PLUS
W: Q:
V:
D: B:
naderingshoek (referentie: Z-as) – default: 0°/180° (parallel aan Z-as) uitloophoek (referentie: Z-as) – default: 90°/270° (haaks op Zas) vrijzetmethode bij cycluseinde – default: 0 ■ Q=0: terug naar startpunt (eerst in X-, dan in Z-richting) ■ Q=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ Q=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt aanduiding begin/einde – default: 0 Een afschuining/afronding wordt bewerkt: ■ V=0: aan begin en einde ■ V=1: aan begin ■ V=2: aan einde ■ V=3: geen bewerking ■ V=4: afschuining/afronding wordt bewerkt – niet het basiselement (voorwaarde: contourgedeelte bestaat uit slechts één element) elementen onzichtbaar maken (beïnvloedt de bewerking van draaduitlopen, vrijdraaiingen: zie tabel) – default: 0 slede-aanloop bij bewerking in 4 assen ■ B=0: beide sledes werken op dezelfde diameter – met dubbele voeding ■ B<>0: afstand tot „leidende“ slede (de aanloop). De sledes werken met dezelfde voeding op verschillende diameters. ■ B<0: slede met hoogste nummer leidt ■ B>0: slede met kleinste nummer leidt
Snijkantbegrenzing: De gereedschapspositie vóór de cyclusoproep is bepalend voor de uitvoering van een snijkantbegrenzing, De CNC PILOT verspaant het materiaal aan de zijde van de snijkantbegrenzing waar het gereedschap zich vóór de cyclusoproep bevindt. Beitelradiuscorrectie: wordt uitgevoerd G57-overmaat: „vergroot“ de contour (ook binnencontouren) G58-overmaat: ■ >0: „vergroot“ de contour ■ <0: hiermee wordt geen rekening gehouden G57-/G58-overmaten worden na cycluseinde gewist
D
G22
G23
G23
G25
G25
G25
= 0
•
H0 •
H1 •
H4 •
H5/6 •
H7..9 •
1
•
•
•
–
–
–
2
•
•
–
•
•
•
3
•
•
–
–
–
–
4
•
•
–
•
•
–
4.7 Draaicycli
A:
Toepassing als cyclus met 4 assen ■ Als er met „dezelfde diameter“ wordt gewerkt, worden beide sledes gelijktijdig gestart. ■ Wanneer er met „verschillende diameters“ wordt gewerkt, start de „geleide slede“ pas wanneer de leidende slede „Aanloop B“ heeft bereikt. Deze synchronisatie vindt bij elke snede plaats. Elke slede zet met de berekende snijdiepte aan. In geval van een oneven aantal snedes voert de „leidende slede“ de laatste snede uit. Bij een „constante snijsnelheid+ richt zich de snijsnelheid naar de leidende slede. Het leidende gereedschap wacht met de terugtrekbeweging op het volgende gereedschap.
Let bij Cycli met 4 assen op identiek gereedschap (gereedschapstype, beitelradius, spaanhoek, etc.).
„•“: elementen uitschakelen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
123
4.7 Draaicycli
Voorbewerken dwars G820 Met G820 wordt het met „NS, NE” beschreven contourgedeelte verspaand. De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een buiten- of binnenbewerking. Met „NS – NE“ legt u de bewerkingsrichting vast. Als de te bewerken contour uit slechts één element bestaat, geldt het volgende: ■ uitsluitend NS geprogrammeerd: Bewerking in de richting waarin de contour is gedefinieerd ■ NS en NE geprogrammeerd: bewerking tegen de richting in waarin de contour is gedefinieerd Het verspaningsvlak wordt eventueel in meerdere zones onderverdeeld (bijv. bij terugvallende contouren). De eenvoudigste vorm van programmeren is het opgeven van NS, NE en P. Parameter NS: beginregelnummer (begin van contourgedeelte) NE: eindregelnummer (einde van contourgedeelte) P: maximale aanzet I: overmaat in X-richting (diametermaat) – default: 0 K: overmaat in Z-richting – default: 0 E: insteekaanzet ■ E=0: neergaande contouren niet bewerken ■ E>0: induikvoeding ■ geen invoer: voedingsreductie afhankelijk v.d. insteekhoek – max. 50% X: snijkantbegrenzing in X-richting (diametermaat) – default: geen snijkantbegrenzing Z: snijkantbegrenzing in Z-richting – default: geen snijkantbegrenzing H: vrijzetmethode – default: 0 ■ H=0: verspaant na elke snede langs de contour ■ H=1: zet met 45° vrij; contourafronding na de laatste snede ■ H=2: zet met 45° vrij – geen contourafronding A: naderingshoek (referentie: Z-as) – default: 90°/270° (haaks op Z-as) W: uitloophoek (referentie: Z-as) – default: 0°/180° (parallel aan Zas) Q: vrijzetmethode bij cycluseinde – default: 0 ■ Q=0: terug naar startpunt (eerst in Z-, dan in X-richting) ■ Q=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ Q=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt V: aanduiding begin/einde – default: 0 Een afschuining/afronding wordt bewerkt: ■ V=0: aan begin en einde ■ V=1: aan begin
Cyclusverloop 1 berekent de te verspanen gedeeltes en de snedeopdeling (aanzet) 2 zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede en houdt daarbij rekening met de veiligheidsafstand (eerst in X-, dan in X-richting) 3 verplaatst met aanzet naar eindpunt X 4 afhankelijk van „H“: ■ H=0: verspaant langs de contour ■ H=1 of 2: zet onder een hoek van 45° vrij 5 keert met ijlgang terug en zet voor de volgende snede aan 6 herhaalt 3...5, totdat „eindpunt Z“ is bereikt 7 herhaalt eventueel 2...6, totdat alle te verspanen gedeeltes zijn bewerkt 8 indien H=1: contour wordt afgerond 9 gaat uit het materiaal zoals in „Q“ is geprogrammeerd
Snijkantbegrenzing: de gereedschapspositie vóór de cyclusoproep is bepalend voor de uitvoering van een snijkantbegrenzing. De CNC PILOT verspaant het materiaal aan de zijde van de snijkantbegrenzing waar het gereedschap zich vóór de cyclusoproep bevindt. Beitelradiuscorrectie: wordt uitgevoerd G57-overmaat: „vergroot“ de contour (ook binnencontouren) G58-overmaat: ■ >0: „vergroot“ de contour ■ <0: hiermee wordt geen rekening gehouden G57-/G58-overmaten worden na cycluseinde gewist
Vervolg op volgende bladzijde
124
4 DIN PLUS
D:
B:
niet het basiselement (voorwaarde: contourgedeelte bestaat uit slechts één element) elementen onzichtbaar maken (beïnvloedt de bewerking van draaduitlopen, vrijdraaiingen: zie tabel) – default: 0 slede-aanloop bij bewerking in 4 assen ■ B=0: beide sledes werken op dezelfde diameter – met dubbele voeding ■ B<>0: afstand tot „leidende“ slede (de aanloop). De sledes werken met dezelfde voeding op verschillende diameters. ■ B<0: slede met hoogste nummer leidt ■ B>0: slede met kleinste nummer leidt
Toepassing als cyclus met 4 assen ■ Als er met „dezelfde diameter“ wordt gewerkt, worden beide sledes gelijktijdig gestart. ■ Wanneer er met „verschillende diameters“ wordt gewerkt, start de „geleide slede“ pas wanneer de leidende slede „Aanloop B“ heeft bereikt. Deze synchronisatie vindt bij elke snede plaats. Elke slede zet met de berekende snijdiepte aan. In geval van een oneven aantal snedes voert de „leidende slede“ de laatste snede uit. Bij een „constante snijsnelheid+ richt zich de snijsnelheid naar de leidende slede. Het leidende gereedschap wacht met de terugtrekbeweging op het volgende gereedschap.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
D
G22
G23
G23
G25
G25
G25
= 0
•
H0 •
H1 •
H4 •
H5/6 •
H7..9 •
1
•
•
•
–
–
–
2
•
•
–
•
•
•
3
•
•
–
–
–
–
4
•
•
–
•
•
–
4.7 Draaicycli
■ V=2: aan einde ■ V=3: geen bewerking ■ V=4: afschuining/afronding wordt bewerkt –
„•“: elementen uitschakelen
Let bij Cycli met 4 assen op identiek gereedschap (gereedschapstype, beitelradius, spaanhoek, etc.).
125
4.7 Draaicycli
Parallel aan contour voorbewerken G830 Met G830 wordt het met „NS, NE” beschreven contourgedeelte parallel aan de contour verspaand. De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een buitenof binnenbewerking. Met „NS – NE“ legt u de bewerkingsrichting vast. Als de te bewerken contour uit slechts één element bestaat, geldt het volgende: ■ uitsluitend NS geprogrammeerd: Bewerking in de richting waarin de contour is gedefinieerd ■ NS en NE geprogrammeerd: bewerking tegen de richting in waarin de contour is gedefinieerd Het verspaningsvlak wordt eventueel in meerdere zones onderverdeeld (bijv. bij terugvallende contouren). ■ V=4: afschuining/afronding wordt bewerkt –
De eenvoudigste vorm van programmeren is het opgeven van NS, NE en P. Parameter NS: beginregelnummer (begin van contourgedeelte) NE: eindregelnummer (einde van contourgedeelte) P: maximale aanzet I: overmaat in X-richting (diametermaat) – default: 0 K: overmaat in Z-richting – default: 0 X: snijkantbegrenzing in X-richting (diametermaat) – default: geen snijkantbegrenzing Z: snijkantbegrenzing in Z-richting – default: geen snijkantbegrenzing A: naderingshoek (referentie: Z-as) – default: 0°/180° (parallel aan Z-as) W: uitloophoek (referentie: Z-as) – default: 90°/270° (haaks op Zas) Q: vrijzetmethode bij cycluseinde – default: 0 ■ Q=0: terug naar startpunt (eerst in X-, dan in Z-richting) ■ Q=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ Q=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt V: aanduiding begin/einde – default: 0 Een afschuining/afronding wordt bewerkt: ■ V=0: aan begin en einde ■ V=1: aan begin ■ V=2: aan einde ■ V=3: geen bewerking D
G22
G23
G23
G25
G25
G25
= 0
•
H0 •
H1 •
H4 •
H5/6 •
H7..9 •
1
•
•
•
–
–
–
2
•
•
–
•
•
•
3
•
•
–
–
–
–
4
•
•
–
•
•
–
„•“: elementen uitschakelen 126
D:
niet het basiselement (voorwaarde: contourgedeelte bestaat uit slechts één element) elementen onzichtbaar maken (beïnvloedt de bewerking van draaduitlopen, vrijdraaiingen: zie tabel) – default: 0
Cyclusverloop 1 berekent de te verspanen gedeeltes en de snedeopdeling (aanzet) 2 zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede en houdt daarbij rekening met de veiligheidsafstand 3 voert de voorbewerkingssnede uit 4 keert met ijlgang terug en zet voor de volgende snede aan 5 herhaalt 3...4 tot het te verspanen gedeelte bewerkt is 6 herhaalt eventueel 2...5, totdat alle te verspanen gedeeltes zijn bewerkt 7 gaat uit het materiaal zoals in „Q“ is geprogrammeerd
Snijkantbegrenzing: de gereedschapspositie vóór de cyclusoproep is bepalend voor de uitvoering van een snijkantbegrenzing. De CNC PILOT verspaant het materiaal aan de zijde van de snijkantbegrenzing waar het gereedschap zich vóór de cyclusoproep bevindt. Beitelradiuscorrectie: wordt uitgevoerd G57-overmaat: „vergroot“ de contour (ook binnencontouren) G58-overmaat: ■ >0: „vergroot“ de contour ■ <0: hiermee wordt geen rekening gehouden G57-/G58-overmaten worden na cycluseinde gewist 4 DIN PLUS
4.7 Draaicycli
Parallel aan contour met neutraal gereedschap G835 Met G835 wordt het met „NS, NE” beschreven contourgedeelte parallel aan de contour en in twee richtingen verspaand. De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een buiten- of binnenbewerking. Het verspaningsvlak wordt eventueel in meerdere zones onderverdeeld (bijv. bij terugvallende contouren). De eenvoudigste vorm van programmeren is het opgeven van NS, NE en P. Parameter NS: beginregelnummer (begin van contourgedeelte) NE: eindregelnummer (einde van contourgedeelte) P: maximale aanzet I: overmaat in X-richting (diametermaat) – default: 0 K: overmaat in Z-richting – default: 0 X: snijkantbegrenzing in X-richting (diametermaat) – default: geen snijkantbegrenzing Z: snijkantbegrenzing in Z-richting – default: geen snijkantbegrenzing A: naderingshoek (referentie: Z-as) – default: 0°/180° (parallel aan Z-as) W: uitloophoek (referentie: Z-as) – default: 90°/270° (haaks op Zas) Q: vrijzetmethode bij cycluseinde – default: 0 ■ Q=0: terug naar startpunt (eerst in X-, dan in Z-richting) ■ Q=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ Q=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt V: aanduiding begin/einde – default: 0 Een afschuining/afronding wordt bewerkt: ■ V=0: aan begin en einde ■ V=1: aan begin ■ V=2: aan einde ■ V=3: geen bewerking ■ V=4: afschuining/afronding wordt bewerkt – niet het basiselement (voorwaarde: contourgedeelte bestaat uit slechts één element) D: elementen onzichtbaar maken (beïnvloedt de bewerking van draaduitlopen, vrijdraaiingen: zie tabel) – default: 0 D
G22
G23
G23
G25
G25
G25
= 0
•
H0 •
H1 •
H4 •
H5/6 •
H7..9 •
1
•
•
•
–
–
–
2
•
•
–
•
•
•
3
•
•
–
–
–
–
4
•
•
–
•
•
–
Cyclusverloop 1 berekent de te verspanen gedeeltes en de snedeopdeling (aanzet) 2 zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede en houdt daarbij rekening met de veiligheidsafstand 3 voert de voorbewerkingssnede uit 4 zet voor de volgende snede aan en voert de voorbewerkingssnede in tegenovergestelde richting uit 5 herhaalt 3...4 tot het te verspanen gedeelte bewerkt is 6 herhaalt eventueel 2...5, totdat alle te verspanen gedeeltes zijn bewerkt 7 gaat uit het materiaal zoals in „Q“ is geprogrammeerd Snijkantbegrenzing: de gereedschapspositie vóór de cyclusoproep is bepalend voor de uitvoering van een snijkantbegrenzing. De CNC PILOT verspaant het materiaal aan de zijde van de snijkantbegrenzing waar het gereedschap zich vóór de cyclusoproep bevindt. Beitelradiuscorrectie: wordt uitgevoerd G57-overmaat: „vergroot“ de contour (ook binnencontouren) G58-overmaat: ■ >0: „vergroot“ de contour ■ <0: hiermee wordt geen rekening gehouden G57-/G58-overmaten worden na cycluseinde gewist
„•“: elementen uitschakelen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
127
4.7 Draaicycli
Insteken G860 Met G860 wordt het met „NS, NE” beschreven contourgedeelte axiaal/radiaal verspaand. De te bewerken contour mag meerdere terugvallende gedeeltes bevatten. De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een buitenof binnenbewerking, of een radiale of axiale insteek. Berekening van de slede-opdeling (SBF: zie bewerkingsparameter 6): maximale verspringing = SBF * beitelbreedte Met „NS – NE“ legt u de bewerkingsrichting vast. Als de te bewerken contour uit slechts één element bestaat, geldt het volgende: ■ uitsluitend NS geprogrammeerd: Bewerking in de richting waarin de contour is gedefinieerd ■ NS en NE geprogrammeerd: bewerking tegen de richting in waarin de contour is gedefinieerd Het verspaningsvlak wordt eventueel in meerdere zones onderverdeeld (bijv. bij terugvallende contouren). De eenvoudigste vorm van programmeren is het opgeven van NS resp. NS en NE. Parameter NS: beginregelnummer (begin van het contourgedeelte – of verwijzing naar een met G22-/G23-Geo beschreven insteek) NE: eindregelnummer (einde van het contourgedeelte) – vervalt als de contour met G22-/G23-Geo is vastgelegd I: overmaat in X-richting (diametermaat) – default: 0 K: overmaat in Z-richting – default: 0 Q: verloop – default: 0 ■ Q=0: voor- en nabewerken ■ Q=1: alleen voorbewerken ■ Q=2: alleen nabewerken X: snijkantbegrenzing in X-richting (diametermaat) – default: geen snijkantbegrenzing Z: snijkantbegrenzing in Z-richting – default: geen snijkantbegrenzing V: aanduiding begin/einde – default: 0 Een afschuining/afronding wordt bewerkt: ■ V=0: aan begin en einde ■ V=1: aan begin ■ V=2: aan einde ■ V=3: geen bewerking E: nabewerkingsvoeding – default: actieve voeding H: vrijzetmethode bij cycluseinde – default: 0 ■ H=0: terug naar startpunt (axiale insteek: eerst in Z-, dan in X-richting; radiale insteek: eerst in X-, dan in Z-richting) ■ H=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ H=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt
128
Cyclusverloop (bij Q=0 of 1) 1 berekent de te verspanen gedeeltes en de snedeopdeling 2 zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede en houdt daarbij rekening met de veiligheidsafstand (radiale insteek: eerst in Z-, dan in X-richting; axiale insteek: eerst in X-, dan in Zrichting) 3 steekt in (voorbewerkingssnede) 4 keert met ijlgang terug en zet voor de volgende snede aan 5 herhaalt 3...4 tot het te verspanen gedeelte bewerkt is 6 herhaalt eventueel 2...5, totdat alle te verspanen gedeeltes zijn bewerkt 7 indien Q=0: wordt de contour nabewerkt Snijkantbegrenzing: de gereedschapspositie vóór de cyclusoproep is bepalend voor de uitvoering van een snijkantbegrenzing. De CNC PILOT verspaant het materiaal aan de zijde van de snijkantbegrenzing waar het gereedschap zich vóór de cyclusoproep bevindt. Beitelradiuscorrectie: wordt uitgevoerd G57-overmaat: „vergroot“ de contour (ook binnencontouren) G58-overmaat: ■ >0: „vergroot“ de contour ■ <0: hiermee wordt geen rekening gehouden G57-/G58-overmaten worden na cycluseinde gewist
4 DIN PLUS
Met G866 wordt een met G22-Geo vastlegde insteek gemaakt. De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een buiten- of binnenbewerking, of een radiale of axiale insteek. Berekening van de slede-opdeling (SBF: zie bewerkingsparameter 6): maximale verspringing = SBF * beitelbreedte Parameter NS: regelnummer (verwijzing naar G22-Geo) I: overmaat (bij het voorsteken) – default: 0 ■ I=0: insteek wordt in één bewerking gemaakt ■ I>0: tijdens de eerste bewerking wordt voorgestoken; tijdens de tweede nabewerkt E: stilstandtijd – geen invoer: duur van een spilomwenteling ■ bij I=0: bij elke insteek ■ bij I>0: alleen bij nabewerken
Cyclusverloop 1 berekent de snede-opdeling 2 zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede (radiale insteek: eerst in Z-, dan in X-richting; axiale insteek: eerst in X-, dan in Z-richting) 3 steekt in (zoals onder „I“ aangegeven) 4 keert met ijlgang terug en zet voor de volgende snede aan 5 bij I=0: wacht gedurende tijd „E“ 6 herhaalt 3...4 tot het te verspanen gedeelte bewerkt is 7 indien I>0: wordt de contour nabewerkt
Beitelradiuscorrectie: wordt uitgevoerd Overmaten: hiermee wordt geen rekening gehouden
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
129
4.7 Draaicycli
Insteekcyclus G866
4.7 Draaicycli
Steek-/draaicyclus G869 Met G869 wordt het met „NS, NE” beschreven contourgedeelte axiaal/radiaal verspaand. Door afwisselende insteek- en voorbewerkingsbewegingen vindt de verspaning met zo weinig mogelijk vrijzet- en aanzetbewegingen plaats. De te bewerken contour mag meerdere terugvallende gedeeltes bevatten. Het verspaningsvlak wordt eventueel in meerdere zones onderverdeeld. De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een radiale of axiale insteek. Met „NS – NE“ legt u de bewerkingsrichting vast. Als de te bewerken contour uit slechts één element bestaat, geldt het volgende: ■ uitsluitend NS geprogrammeerd: Bewerking in de richting waarin de contour is gedefinieerd ■ NS en NE geprogrammeerd: bewerking tegen de richting in waarin de contour is gedefinieerd Afhankelijk van het materiaal, de aanzetsnelheid etc. „kantelt“ de snede bij de draaibewerking. De aanzetfout die daardoor ontstaat, kan worden gecorrigeerd met „draaidieptecorrectie R“. De waarde wordt meestal empirisch bepaald. Vanaf de tweede aanzetbeweging wordt bij de overgang van de draaibank- naar de steekbewerking het te verspanen gedeelte gereduceerd met „verspringingsbreedte B“. Bij iedere volgende overgang aan deze flank vindt - aanvullend op de verspringing tot dan toe - een reductie met „B“ plaats. De som van de „verspringing“ wordt tot 80% van de effectieve beitelbreedte begrensd (effectieve beitelbreedte = beitelbreedte – 2*beitelradius). De CNC PILOT reduceert eventueel de geprogrammeerde verspringingsbreedte. Het restmateriaal wordt aan het einde van het voorsteken met een steekslag verspaand. Draaien in één richting (U=1): de voorbewerking vindt plaats in de bewerkingsrichting „NS – NE“. De eenvoudigste vorm van programmeren is het opgeven van NS resp. NS en NE en P. Parameter NS: beginregelnummer (begin van contourgedeelte – of verwijzing naar G22-/G23-Geo-insteek) NE: eindregelnummer (einde van het contourgedeelte) – vervalt als de contour met G22-/G23-Geo is vastgelegd P: maximale aanzet R: draaidieptecorrectie voor nabewerking – default: 0 I: overmaat in X-richting (diametermaat) – default: 0 K: overmaat in Z-richting – default: 0 X: snijkantbegrenzing (diametermaat) – default: geen snijkantbegrenzing Z: snijkantbegrenzing – default: geen snijkantbegrenzing
Cyclusverloop (bij Q=0 of 1) 1 berekent de te verspanen gedeeltes en de snedeopdeling 2 zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede en houdt daarbij rekening met de veiligheidsafstand (radiale insteek: eerst in Z-, dan in X-richting; axiale insteek: eerst in X-, dan in Zrichting) 3 steekt in (steekbewerking) 4 verspaant haaks op de steekrichting (draaibewerking) 5 herhaalt 3...4 tot het te verspanen gedeelte bewerkt is 6 herhaalt eventueel 2...5, totdat alle te verspanen gedeeltes zijn bewerkt 7 indien Q=0: wordt de contour nabewerkt
Voor G869 is gereedschap van het type 26* vereist. Snijkantbegrenzing: de gereedschapspositie vóór de cyclusoproep is bepalend voor de uitvoering van een snijkantbegrenzing. De CNC PILOT verspaant het materiaal aan de zijde van de snijkantbegrenzing waar het gereedschap zich vóór de cyclusoproep bevindt. Beitelradiuscorrectie: wordt uitgevoerd G57-overmaat: „vergroot“ de contour (ook binnencontouren) G58-overmaat: ■ >0: „vergroot“ de contour ■ <0: hiermee wordt geen rekening gehouden G57-/G58-overmaten worden na cycluseinde gewist
Vervolg op volgende bladzijde
130
4 DIN PLUS
4.7 Draaicycli
A, W: beginhoek, vrijzethoek – default: tegen de insteekrichting in Q: verloop – default: 0 ■ Q=0: voor- en nabewerken ■ Q=1: alleen voorbewerken ■ Q=2: alleen nabewerken U: draaien in één richting – default: 0 ■ U=0: in twee richtingen ■ U=1: in één richting, in contourrichting H: vrijzetmethode bij cycluseinde – default: 0 ■ H=0: terug naar startpunt (axiale insteek: eerst in Z-, dan in X-richting; radiale insteek: eerst in X-, dan in Z-richting) ■ H=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ H=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt V: aanduiding begin/einde – default: 0 Een afschuining/afronding wordt bewerkt: ■ V=0: aan begin en einde ■ V=1: aan begin ■ V=2: aan einde ■ V=3: geen bewerking O: insteekvoeding – default: actieve voeding E: nabewerkingsvoeding – default: actieve voeding B: verspringingsbreedte – default: 0 Bewerkingsinstructies ■ Omschakeling van draaibank- naar steekbewerking: voordat er wordt omgeschakeld van draaibank- naar steekbewerking, trekt de CNC PILOT het gereedschap 0,1 mm terug. Hiermee wordt een „schuine“ snijkant voor de steekbewerking rechtgezet. Dit geschiedt onafhankelijk van „verspringingsbreedte B“. ■ Binnenrondingen en -afschuiningen: afhankelijk van de breedte van de steekbeitel en de afrondingsradiussen vinden er voor de bewerking van de afronding steekslagen plaats waarmee een „vloeiende omschakeling“ van steek- naar draaibewerking wordt voorkomen. Op die manier wordt beschadiging van het gereedschap voorkomen. ■ Kanten: vrijstaande kanten worden met een steekbewerking verspaand. Hierdoor worden „hangende ringen“ voorkomen.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
131
4.7 Draaicycli
Nabewerken van de contour G890 Met G890 wordt het met „NS, NE” beschreven contourgedeelte, inclusief afschuiningen/afrondingen, parallel aan de contour in een nabewerkingssnede nabewerkt. Draaduitlopen worden bewerkt wanneer de gereedschapsgeometrie dit toelaat. De CNC PILOT herkent aan de hand van de gereedschapsdefinitie of er sprake is van een buiten- of binnenbewerking. Met „NS – NE“ legt u de bewerkingsrichting vast. Als de te bewerken contour slechts uit één element bestaat, geldt het volgende: ■ bewerking in de richting waarin de contour is gedefinieerd, wanneer u alleen NS programmeert ■ bewerking tegen de richting in waarin de contour is gedefinieerd, wanneer u NS en NE programmeert Rest-nabewerking activeert u met „Q=4“ (voorbeeld: uitdraaien met bewerkingsgereedschap in tegengestelde bewerkingsrichting). De CNC PILOT kent de reeds bewerkte gedeeltes en slaat deze over. Bij „Q=4“ kunt u de benaderingswijze niet beïnvloeden – de nabewerkingscyclus genereert de benaderingsbaan. Bij kleine afschuiningen/afrondingen geldt het volgende: ■ Oppervlakteruwheid of voeding (met G95-Geo) is niet geprogrammeerd: de CNC PILOT voert een automatische voedingsreductie uit. De afschuining/afronding wordt met ten minste 3 omwentelingen bewerkt. ■ Oppervlakteruwheid of voeding (met G95-Geo) is geprogrammeerd: geen automatische voedingsreductie Bij afschuiningen/afrondingen die vanwege hun grootte met ten minste 3 omwentelingen worden bewerkt, vindt geen automatische voedingsreductie plaats.
G890 Q4 – Restnabewerken
Bij het restnabewerken (G890 – Q4) controleert de CNC PILOT of het gereedschap zonder botsing in de terugvallende contour kan worden verplaatst. De gereedschapsparameter +Breedte dn+ is bepalend voor deze botsingscontrole (zie „8.1.2 Informatie over gereedschapsgegevens“).
Parameter NS: beginregelnummer (begin van contourgedeelte) NE: eindregelnummer (einde van contourgedeelte) E: insteekaanzet ■ E=0: neergaande contouren niet bewerken ■ E>0: induikvoeding ■ geen invoer: voedingsreductie afhankelijk v.d. insteekhoek – max. 50% V: aanduiding begin/einde – default: 0 Een afschuining/afronding wordt bewerkt: ■ V=0: aan begin en einde ■ V=1: aan begin ■ V=2: aan einde ■ V=3: geen bewerking ■ V=4: afschuining/afronding wordt bewerkt – niet het basiselement (voorwaarde: contourgedeelte bestaat uit slechts één element)
Vervolg op volgende bladzijde
132
4 DIN PLUS
4.7 Draaicycli
Q:
benaderingsmethode – default: 0 ■ Q=0: automatische keuze – de CNC PILOT controleert: – diagonaal benaderen – eerst in X-, dan in Z-richting – equidistant rondom de hindernis – weglaten v.d. eerste contourelementen wanneer startpositie niet bereikbaar is ■ Q=1: eerst in X-, dan in Z-richting ■ Q=2: eerst in Z-, dan X-richting ■ Q=3: niet benaderen – gereedschap bevindt zich in de buurt van het beginpunt ■ Q=4: rest nabewerken H: vrijzetmethode – default: 3 gereedschap zet, tegen de bewerkingsrichting in, onder een hoek van 45° vrij en verplaatst zich als volgt naar de positie „I, K”: ■ H=0: diagonaal ■ H=1: eerst in X-, dan in Z-richting ■ H=2: eerst in Z-, dan in X-richting ■ H=3: blijft op veiligheidsafstand staan ■ H=4: geen vrijzetbeweging – gereedschap blijft op eindcoördinaat staan X: snijkantbegrenzing (diametermaat) – default: geen snijkantbegrenzing Z: snijkantbegrenzing – default: geen snijkantbegrenzing D: elementen onzichtbaar maken (beïnvloedt de bewerking van draaduitlopen, vrijdraaiingen: zie tabel) – default: 1 I, K: eindpunt dat bij cycluseinde wordt benadered (I diametermaat) O: voedingsreductie – default: 0 ■ O=0: geen voedingsreductie ■ O=1: voedingsreductie actief
Combinaties van draaduitlopen kunnen als volgt worden uitgeschakeld: D
G22
G23
G23
G25
G25
G25
= 0
H0 •
H1 •
H4 •
H5/6 •
H7..9 •
K •
1
•
•
–
•
–
–
2
•
•
–
•
•
•
3
•
•
•
•
–
–
4
•
•
–
•
•
–
5
•
•
–
•
–
–
6
•
•
–
•
–
•
7
–
–
–
–
–
–
„•“: elementen uitschakelen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Snijkantbegrenzing: de gereedschapspositie vóór de cyclusoproep is bepalend voor de uitvoering van een snijkantbegrenzing. De CNC PILOT verspaant het materiaal aan de zijde van de snijkantbegrenzing waar het gereedschap zich vóór de cyclusoproep bevindt. G57-overmaten: „vergroten“ de contour (ook binnencontouren) G58-overmaat: ■ >0: „vergroot“ de contour ■ <0: „verkleint de contour G57-/G58-overmaten worden na cycluseinde gewist
Andere D-codes voor het onzichtbaar maken van draaduitlopen/insteken. Voeg de codes toe, om meerdere draaduitlopen/insteken uit te schakelen: G-oproep G22 G22 G23 G23 G23 G23 G23 G23 G23 G23
H0 H1 H4 H5 H6 H7 H8 H9
Functie
D-code
Afdichtingsring insteek 512 Borgring insteek 1.024 Algemene insteek 256 Vrijdraaiing 2.048 Draaduitloop vorm U 32.768 Draaduitloop vorm E 65.536 Draaduitloop vorm F 131.072 Draaduitloop vorm G 262.144 Draaduitloop vorm H 524.288 Draaduitloop vorm K 1.048.576
133
4.7 Draaicycli
4.7.2
Eenvoudige draaicycli
Cycluseinde G80 Sluit bewerkingscycli af.
Langsdraaien enkelvoudig G81 Met G81 wordt het contourgedeelte verspaand (voorbewerkt) dat wordt beschreven met de actuele gereedschapspositie en „X, Z“. Als u een afschuining wilt maken, stelt u de hoek in met I en K. De CNC PILOT herkent een bewerking aan de binnenzijde/buitenzijde aan de positie van het eindpunt. De snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een „nadraaisnede“ overbodig is en de berekende aanzet <= „maximale aanzet I“. Overmaten: ■ G57-overmaten ■ met deze overmaten met het juiste voorteken wordt rekening gehouden (daardoor zijn overmaten bij inwendige bewerkingen niet mogelijk) ■ blijven na cycluseinde actief ■ G58-Aufmaße: daarmee wordt geen rekening gehouden Cyclusverloop 1 berekent de snede-opdeling (aanzet) 2 zet vanaf het startpunt asparallel aan voor de eerste snede 3 verplaatst met aanzet naar eindpunt Z 4 afhankelijk van het „voorteken I“: ■ I<0: verspaant langs de contour ■ I>0: zet onder een hoek van 45° 1 mm vrij 5 keert met ijlgang terug en zet voor de volgende snede aan 6 herhaalt 3...5, totdat „eindpunt X“ is bereikt 7 verplaatst naar: ■ X – laatste vrijzetcoördinaat ■ Z – startpunt van cyclus
■ Programmering X, Z: absoluut,
incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ Beitelradiuscorrectie: wordt niet uitgevoerd ■ Veiligheidsafstand na elke snede: 1 mm.
Parameters X/Z: eindpunt contour (X diametermaat) I: maximale aanzet in X-richting ■ I<0: met afdraaien van de contour ■ I>0: zonder afdraaien van de contour K: verspringing in Z-richting – default: 0 Q: G-fct. aanzet - default: 0 ■ 0: aanzet met G0 (ijlgang) ■ 1: aanzet met G1 (voeding)
134
4 DIN PLUS
4.7 Draaicycli
Kopdraaien enkelvoudig G82 Met G82 wordt het contourgedeelte verspaand (voorbewerkt) dat wordt beschreven met de actuele gereedschapspositie en „X, Z“. Als u een afschuining wilt maken, stelt u de hoek in met I en K. De CNC PILOT herkent een bewerking aan de binnenzijde/buitenzijde aan de positie van het eindpunt. De snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een „nadraaisnede“ overbodig is en de berekende aanzet <= „maximale aanzet K“. Overmaten: ■ G57-overmaten ■ met deze overmaten met het juiste voorteken wordt rekening gehouden (daardoor zijn overmaten bij inwendige bewerkingen niet mogelijk) ■ blijven na cycluseinde actief ■ G58-overmaten: daarmee wordt geen rekening gehouden Cyclusverloop 1 berekent de snede-opdeling (aanzet) 2 zet vanaf het startpunt asparallel aan voor de eerste snede 3 verplaatst met aanzet naar eindpunt X 4 afhankelijk van „voorteken K“: ■ K<0: verspaant langs de contour ■ K>0: zet onder een hoek van 45° 1 mm vrij 5 keert met ijlgang terug en zet voor de volgende snede aan 6 herhaalt 3...5, totdat „eindpunt Z“ is bereikt 7 verplaatst naar: ■ X – startpunt van cyclus ■ Z – laatste vrijzetcoördinaat
■ Programmering X, Z: absoluut,
incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ Beitelradiuscorrectie: wordt niet uitgevoerd ■ Veiligheidsafstand na elke snede : 1 mm.
Parameters X/Z: eindpunt contour (X diametermaat) I: verspringing in X-richting – default: 0 K: maximale aanzet ■ K<0: met afdraaien van de contour ■ K>0: zonder afdraaien van de contour Q: G-fct. aanzet - default: 0 ■ 0: aanzet met G0 (ijlgang) ■ 1: aanzet met G1 (voeding)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
135
4.7 Draaicycli
Contourherhalingscyclus G83 G83 voert de in de volgende regels geprogrammeerde functies (enkelvoudige verplaatsingen of cycli zonder contourbeschrijving) meermaals uit. De bewerkingscyclus wordt afgesloten met G80. Als het aantal benodigde aanzetten in X- en Z-richting verschillend is, wordt eerst in beide richtingen met de geprogrammeerde waarden gewerkt. De aanzet wordt op nul gezet wanneer de eindwaarde voor een bepaalde waarde is bereikt. Instructies voor het programmeren van G83 ■ staat alleen in de regel ■ mag niet met K-variabelen worden geprogrammeerd ■ mag niet worden genest, zelfs niet via de oproep van subprogramma's Overmaten: ■ G57-overmaten ■ met deze overmaten met het juiste voorteken wordt rekening gehouden (daardoor zijn overmaten bij inwendige bewerkingen niet mogelijk)
■ De beitelradiuscorrectie: wordt niet
■ G58-overmaten: daarmee wordt rekening gehouden als u met SRC
Attentie: gevaar van botsing! Na een snede keert het gereedschap diagnonaal terug, om voor de volgende snede aan te zetten. Programmeer, indien noodzakelijk, een extra ijlgangbaan om botsing te voorkomen.
werkt ■ G57- en G58-overmaten blijven na cycluseinde actief
Cyclusverloop 1 begint met de cyclusbewerking vanaf de gereedschapspositie
uitgevoerd. – De SRC kan met G40..G42 afzonderlijk worden geprogrammeerd. ■ Veiligheidsafstand na elke snede: 1 mm.
2 zet met de in „I, K” vastgelegde waarde aan 3 voert de bewerking uit die in de volgende regels is vastgelegd. De afstand tussen gereedschapspositie en startpunt van de contour geldt als „overmaat“ 4 keert diagonaal terug 5 herhaalt 2...4, totdat het „eindpunt van de contour“ bereikt is 6 keert terug naar het startpunt van de cyclus Parameters X/Z: eindpunt contour (X diametermaat) – default: overname van de laatste X/Z-coördinaat. I:
maximale aanzet in X-richting (radiusmaat) – default: 0
K:
maximale aanzet in Z-richting – default: 0
136
4 DIN PLUS
4.7 Draaicycli
Cyclus draaduitloop G85 Met G85 worden draaduitlopen volgens DIN 509 E, DIN 509 F en DIN 76 gemaakt. De CNC PILOT bepaalt het draaduitlooptype met behulp van „K“. Draaduitloopparameters: zie tabel De voorafgaande cilinder wordt bewerkt, wanneer het gereedschap op de cilinderdiameter X „vóór“ de cilinder wordt gepositioneerd. De afrondingen van de draaduitloop worden met radius 0,6 * I uitgevoerd. Parameters X, Z: eindpunt (X als diametermaat) I:
diepte/nabewerkingsovermaat (radiusmaat) ■ DIN 509 E, F: nabewerkingsovermaat – default: 0 ■ DIN 76: draaduitloopdiepte
K:
draaduitloopbreedte en draaduitlooptype ■ K geen invoer: DIN 509 E ■ K=0: DIN 509 F ■ K>0: draaduitlooplengte bij DIN 76
E:
gereduceerde voeding (om de draaduitloop te maken) – geen invoer: actieve voeding
Draaduitloop DIN 76 (draaduitloop)
■ Beitelradiuscorrectie: wordt niet uitgevoerd ■ Overmaten: worden niet verrekend
Draaduitloop volgens DIN 509 E Diameter
I
K
R
18
0,25
2
0,6
> 18 80
0,35
2,5
0,6
> 80
0,45
4
1 Draaduitloop DIN 509 E
Draaduitloop volgens DIN 509 F Diameter
I
K
R
P
18
0,25
2
0,6
0,1
> 18 80
0,35
2,5
0,6
0,2
> 80
0,45
4
1
0,3
Draaduitloophoek bij draaduitloop DIN 509 E en F: 15° Dwarshoek bij draaduitloop DIN 509 F: 8° I = draaduitloopdiepte K = draaduitloopbreedte R = draaduitloopradius P = dwarsdiepte Draaduitloop DIN 509 F
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
137
4.7 Draaicycli
Insteken G86 Met G86 vindt een enkelvoudige radiale en axiale insteek met afschuiningen plaats. De CNC PILOT bepaalt een radiale/axiale of een binnen-/buiten-insteek aan de hand van de „gereedschapspositie“. „Overmaat K“ geprogrammeerd: eerst voorsteken, vervolgens nasteken (nabewerken) G86 maakt afschuiningen aan de zijkanten van de insteek. Als u geen afschuiningen wenst, moet u het gereedschap op voldoende afstand voor de insteek positioneren. Berekening van de startpositie XS (diametermaat): XS = XK + 2 * (1,3 – b) XK: contourdiameter b: breedte afschuining Cyclusverloop 1 berekent de snede-opdeling – maximale verspringing: SBF * beitelbreedte (SBF: zie bewerkingsparameter 6)
■ Beitelradiuscorrectie: wordt uitgevoerd ■ Overmaten: worden niet verrekend
2 verplaatst asparallel met ijlgang naar veiligheidsafstand 3 steekt in - met inachtneming van de nabewerkingsovermaat 4 zonder nabewerkingsovermaat: wacht gedurende tijd „E“ 5 keert terug en zet opnieuw aan 6 herhaalt 2...4, totdat de insteek is gemaakt 7 met nabewerkingsovermaat: bewerkt de insteek na 8 keert asparallel met ijlgang naar het startpunt terug Parameters X, Z: hoekpunt (X diametermaat) radiale insteek: I: overmaat ■ I>0: overmaat (voorsteken en nabewerken) ■ I=0: geen nabewerking K: insteekbreedte – geen invoer: er volgt een steekslag (insteekbreedte = gereedschapsbreedte) axiale insteek: I: insteekbreedte – geen invoer: er volgt een steekslag (insteekbreedte = gereedschapsbreedte) K: overmaat ■ K>0: overmaat (voorsteken en nabewerken) ■ K=0: geen nabewerking E stilstandtijd (vrijmaaktijd) – default: duur van een omwenteling ■ met nabewerkingsovermaat: alleen bij het nabewerken ■ zonder nabewerkingsovermaat: bij elke insteek
138
4 DIN PLUS
4.7 Draaicycli
Cyclus radius G87 Met G87 worden overgangsradiussen voor haakse, asparallelle binnen- en buitenhoeken gemaakt. De richting wordt afgeleid uit de „positie/bewerkingsrichting“ van het gereedschap. Het voorgaande horizontale of verticale element wordt bewerkt als het gereedschap zich op de X- of Z-coördinaat van het hoekpunt bevindt, voordat de cyclus wordt uitgevoerd. Parameters X, Z: hoekpunt (X diametermaat) B radius E gereduceerde voeding – default: actieve voeding ■ Beitelradiuscorrectie: wordt uitgevoerd ■ Overmaten: worden niet verrekend
Cyclus afschuining G88 Met G88 worden schuine kanten voor haakse, asparallelle buitenhoeken gemaakt. De richting wordt afgeleid uit de „positie/ bewerkingsrichting“ van het gereedschap. Het voorgaande horizontale of verticale element wordt bewerkt als het gereedschap zich op de X- of Z-coördinaat van het hoekpunt bevindt, voordat de cyclus wordt uitgevoerd. Parameters X, Z: hoekpunt (X diametermaat) B breedte afschuining E gereduceerde voeding – default: actieve voeding ■ Beitelradiuscorrectie:wordt uitgevoerd ■ Overmaten: worden niet verrekend
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
139
4.8 Schroefdraadcycli
4.8
Schroefdraadcycli
De slede heeft voor de eigenlijke schroefdraad een bepaalde aanloop nodig om tot de geprogrammeerde voedingssnelheid te kunnen versnellen en een uitloop (overloop) aan het einde van de schroefdraad om de slede af te remmen. Een te korte aan- of uitloop kan ten koste van de kwaliteit gaan. De CNC geeft in dat geval een waarschuwing.
Schroefdraadcyclus G31 Met G31 wordt met G24-, G34- of G37-Geo vastgelegd enkelvoudig, aaneengesloten en meervoudig schroefdraad gemaakt. Buiten- en binnendraad wordt aan de hand van de gereedschapsdefinitie herkend. De draadsnijgangen worden aan de hand van de draaddiepte, „aanzetbeweging I“ en „aanzetmethode V“ berekend. Parameters NS: regelnummer (verwijzing naar basiselement G1-Geo; aaneengesloten schroefdraad: regelnummer van het eerste basiselement) I: maximale aanzet B, P: aanlooplengte, overlooplengte – geen invoer: lengte wordt aan de hand van de ernaast liggende draaduitlopen of insteken bepaald. Draaduitloop/insteek is niet beschikbaar: „schroefdraadaanloop-, schroefdraaduitlooplengte“ uit bewerkingsparameter 7. D: snijrichting (referentie: richting van definitie basiselement) – default: 0; ■ D=0: dezelfde richting ■ D=1: tegengestelde richting V: aanzetmethode – default: 0; ■ V=0: constante spaandoorsnede bij alle snedes ■ V=1: constante aanzet ■ V=2: met restsnedeopdeling – eerste aanzet = „rest“ van deling draaddiepte/snedediepte. De „laatste snede“ wordt in 1/2-, 1/4-, 1/8- en 1/8-snede opgedeeld. ■ V=3: aanzet wordt uit spoed en het toerental berekend H: wijze van verspringing (aanzetbeweging om te zorgen voor een vloeiend verloop van de draadflanken) – default: 0 ■ H=0: zonder verspringing ■ H=1: verspringing vanaf de linkerzijde ■ H=2: verspringing vanaf de rechterzijde ■ H=3: verspringing afwisselend rechts/links Q: aantal vrijloopbewegingen na de laatste snede (om de snijdruk in de draadkern te verminderen) – default: 0 C: starthoek (beginpunt van schroefdraad is gedefinieerd ten opzichte van niet-rotatiesymmetrische contourelementen) – default: 0
Aanlooplengte: BA > 0,75 * (F*S)² / a + 0,15 Uitlooplengte: BE > 0,75 * (F*S)² / e + 0,15 BA: minimale aanlooplengte BE: minimale uitlooplengte F: Spoed in mm/omw S: Toerental in omw/seconde a, e: Versnelling in mm/s² (zie „Versnelling regelbegin/regeleinde“ in machineparameter 1105, ...)
Cyclusverloop 1 berekent de snede-opdeling 2 verplaatst diagonaal met ijlgang naar het „interne startpunt“ dat volgt uit „aanlooplengte B“ en de veiligheidsafstand 3 voert een draadsnijgang uit 4 keert met ijlgang terug en zet voor de volgende snede aan 5 herhaalt 3...4 totdat de schroefdraad is gemaakt 6 voert de lege snedes uit 7 keert naar het „interne startpunt“ terug Bij meervoudige schroefdraad wordt elke schroefdraadgang met dezelfde snedediepte gesneden, voordat er opnieuw wordt aangezet. ■ „Voedingsstop“ werkt aan het einde van
een draadsnijgang. ■ Voedings-override is niet actief. ■ Gebruik de spil-override niet wanneer de voorsturing is uitgeschakeld!
Let op: botsingsgevaar! Bij een te grote „overlooplengte P“ bestaat er botsingsgevaar. De overlooplengte wordt bij de simulatie gecontroleerd.
140
4 DIN PLUS
Met G32 wordt een enkelvoudige schroefdraad in een willekeurige richting en op een willekeurige plaats zonder voorsturing gesneden (langs-, conische of dwarsdraad; binnen- of buitendraad). Met G32 wordt de te snijden schroefdraad bepaald aan de hand van „eindpunt schroefdraad“,„schroefdraaddiepte“ en actuele gereedschapspositie. De hoofdbewerkingsrichting van het gereedschap bepaalt of er buitenof binnendraad wordt gesneden. Eerste verplaatsing = „rest“ van de deling draaddiepte/snijdiepte Parameters X, Z: eindpunt schroefdraad (X diametermaat) F: spoed P: draaddiepte I: maximale snijdiepte B: restschnedes – default: 0 ■ B=0: opdeling van de „laatste snede” in 1/2-, 1/4-, 1/8- en 1/8-snede ■ B=1: zonder restsnede-opdeling Q: aantal vrijloopbewegingen na de laatste snede (om de snijdruk in de draadkern te verminderen) – default: 0 K: uitlooplengte aan draadeinde – default: 0 W: kegelhoek (bereik: –45° < W < 45°) – default: 0; positie van de conische draad ten opzichte van de lengte- of dwarsas. ■ W>0: opgaande contour (in bewerkingsrichting) ■ W<0: neergaande contour C: starthoek (beginpunt van de schroefdraad is gedefinieerd ten opzichte van niet-rotatiesymmetrische contourelementen) – default: 0 H: wijze van verspringing (verspringing van de afzonderlijke aanzetbewegingen om te zorgen voor een vloeiend verloop van de draadflanken) – default: 0 ■ H=0: zonder verspringing ■ H=1: verspringing vanaf de linkerzijde ■ H=2: verspringing vanaf de rechterzijde ■ H=3: verspringing afwisselend rechts/links
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Cyclusverloop 1 berekent de snede-opdeling 2 voert een draadsnijgang uit 3 keert met ijlgang terug en zet voor de volgende snede aan 4 herhaalt 2...3 totdat de schroefdraad is gemaakt 5 voert de lege snedes uit 6 keert naar het startpunt terug ■ „Voedingsstop“ werkt aan het einde van
een draadsnijgang. ■ Voedings-override is niet actief. ■ Spil-override is niet actief. ■ Schroefdraad met met G95 (voeding per
omwenteling) maken. ■ De voorsturing is uitgeschakeld.
141
4.8 Schroefdraadcycli
Enkelvoudige schroefdraadcyclus G32
4.8 Schroefdraadcycli
Draad enkelvoudige verplaatsing G33 Met G33 wordt schroefdraad in een willekeurige richting en op een willekeurige plaats gesneden (langs-, conisch of dwarsdraad; binnenof buitendraad). Met G33 wordt een afzonderlijke draadsnijgang uitgevoerd die op de gereedschapspositie begint en bij „X, Z“ eindigt. (Spil en voedingsaandrijving worden bij de draadsnijgang gesynchroniseerd.) Parameters X, Z: diameter, lengte eindpunt draadsnijgang (X diametermaat) F: voeding per omwenteling (spoed) B, P: aanlooplengte, overlooplengte – default: 0 (zie „4.8 Schroefdraadcycli“) C: starthoek (beginpunt van schroefdraad is gedefinieerd ten opzichte van niet-rotatiessymmetrische contourelementen) – default: 0 Q: nummer van de spil H: referentierichting voor spoed – default: 0 ■ H=0: voeding op Z-as (voor langs- en conische draad tot maximaal +45°/–45° t.o.v. de Z-as ■ H=1: voeding op X-as (voor dwars- en conische draad tot maximaal 45°/–45° t.o.v. de X-as ■ H=2: voeding op Y-as ■ H=3: baanvoeding E: incrementele spoed – default: 0 ■ E=0: constante spoed ■ E>0: vergroot de spoed per omwenteling met E ■ E<0: verkleint de spoed per omwenteling met E
142
■ „Voedingsstop“ werkt aan het einde van een draadsnijgang. ■ Voedings-override is niet actief. ■ Gebruik de spil-override niet wanneer de voorsturing is uitgeschakeld! ■ Schroefdraad met G95 (voeding per omwenteling) maken.
4 DIN PLUS
Boorcycli
Boorcyclus G71 Met G71 worden axiale/radiale boringen met stilstaand of aangedreven gereedschap gemaakt. De cyclus wordt gebruikt voor: ■ afzonderlijke boring zonder contourbeschrijving ■ boring met contourbeschrijving (afzonderlijke boring of gatenpatroon) van de programma-onderdelen: ■ VOORKANT ■ ACHTERKANT ■ MANTEL Het moment van voedingsreductie is afhankelijk van het type boor: ■ snijplaat- en spiraalboren met een boorhoek van 180°: reductie bij booreinde – 2*veiligheidsafstand ■ andere boren: booreinde – aansnijdingslengte – veiligheidsafstand (aansnijdingslengte = boorpunt; veiligheidsafstand: zie „bewerkingsparameter 9 boren resp. G47, G147“) Parameters NS: regelnummer contour van de boring (G49-, G300- of G310-Geo) – geen invoer: afzonderlijke boring zonder contourbeschrijving X, Z: positie, lengte – eindpunt van de axiale/radiale boringen (X diametermaat) E: wachttijd in seconden (voor vrijsnijden aan begin van boring) – default: 0 V: voedingsreductie (50%) – default: 0 ■ V=0 of 2: reductie aan begin ■ V=1 of 3: reductie aan begin en einde ■ V=4: reductie aan einde ■ V=5: geen reductie Uitzondering bij V=0 en V=1: geen reductie bij aanboren bij snijplaat- en spiraalboren met een boorhoek van 180° D: terugloopsnelheid – default: 0 ■ D=0: ijlgang ■ D=1: voeding K: terugloopvlak (radiale boringen, boringenYZ-vlak: diametermaat) – default: naar startpositie resp. op veiligheidsafstand
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Cyclusverloop 1 bij „boring zonder contourbeschrijving“: voorwaarde: de boor moet zich op veiligheidsafstand voor de boring („startpunt“) bevinden bij „boring met contourbeschrijving“: verplaatst met ijlgang naar het „startpunt“: ■ „K“ niet geprogrammeerd: verplaatst tot veiligheidsafstand ■ „K“ geprogrammeerd: verplaatst naar positie „K“ en vervolgens op veiligheidsafstand 2 aanboren – voedingsreductie afhankelijk van V“ 3 boren met voedingssnelheid 4 doorboren – voedingsreductie afhankelijk van „V“ 5 terugtrekken – met ijlgang/voeding, afhankelijk van „D“ 6 terugtrekpositie: ■ „K“ niet geprogrammeerd: terugtrekken naar het „startpunt“ ■„K“ geprogrammeerd: terugtrekken naar positie „K“
■ Afzonderlijke boring zonder
contourbeschrijving: „X of Z” alternatief programmeren. ■ Boring met contourbeschrijving: „X, Z” niet programmeren. ■ Gatenpatroon: „NS” heeft betrekking op de contour van de boring (niet op de patroondefinitie).
143
4.9 Boorcycli
4.9
4.9 Boorcycli
Uitboren, verzinken G72 Toepassing van G72: uitboren, verzinken, uitruimen, NC-aanboren of centreren voor axiale en radiale boringen met stilstaand of aangedreven gereedschap. G72 wordt gebruikt voor boringen met contourbeschrijving (afzonderlijke boring of gatenpatroon) van de programma-onderdelen: ■ VOORKANT ■ ACHTERKANT ■ MANTEL Parameters NS: regelnummer contour van de boring (G49-, G300- of G310-Geo) E: stilstandstijd (voor vrijsnijden aan einde van boring) – default: 0 D: terugloopsnelheid – default: 0 ■ D=0: ijlgang ■ D=1: voeding K: terugloopvlak (radiale boringen, boringenYZ-vlak: diametermaat) – default: naar startpositie resp. op veiligheidsafstand
144
Cyclusverloop 1 verplaatst, afhankelijk van „K“, met ijlgang naar het „startpunt“: ■ K niet geprogrammeerd: verplaatst tot veiligheidsafstand ■ K geprogrammeerd: verplaatst naar positie „K“ en vervolgens op veiligheidsafstand 2 boort met voedingsreductie (50%) aan 3 verplaatst met aanzet tot einde van de boring 4 terugtrekken – met ijlgang/voeding, afhankelijk van „D“ 5 terugtrekpositie is afhankelijk van „K“: ■ K niet geprogrammeerd: terugtrekken naar het „startpunt“ ■ K geprogrammeerd: terugtrekken naar positie „K“
Gatenpatroon: „NS” heeft betrekking op de contour (niet op de patroondefinitie).
4 DIN PLUS
Met G73 wordt axiale/radiale schroefdraad met stilstaand of aangedreven gereedschap gesneden. G73 wordt gebruikt voor boringen met contourbeschrijving (afzonderlijke boring of gatenpatroon) van de programma-onderdelen: ■ VOORKANT ■ ACHTERKANT ■ MANTEL
Het „startpunt“ wordt uit de veiligheidsafstand en „aanlooplengte B“ bepaald. Betekenis van „uittreklengte J“: gebruik deze parameter bij spantangen met lengtecompensatie. De cyclus berekent op basis van de draaddiepte, de geprogrammeerde spoed en de „uittreklengte“ een nieuwe nominale spoed. De nominale spoed is iets kleiner dan de spoed van de draadtap. Bij het snijden van de schroefdraad wordt de draadtap over een lengte gelijk aan de „uittreklengte“ uit de klauwplaat getrokken. Deze methode resulteert in een langere standtijd van de draadtappen. Parameters NS: regelnummer contour van de boring (G49-, G300- of G310-Geo) B:
Cyclusverloop 1 verplaatst, afhankelijk van „K“, met ijlgang naar het „startpunt“: ■ K niet geprogrammeerd: verplaatst direct naar het „startpunt“ ■ K geprogrammeerd: verplaatst naar positie „K“; vervolgens naar het „startpunt“ 2 verplaatst met voedingssnelheid over „aanlooplengte B“ (synchronisatie van spil en voedingsaandrijving) 3 snijdt de schroefdraad 4 keert, afhankelijk van „K“, met „teruglooptoerental S“ terug: ■ K niet geprogrammeerd: op „startpunt“ ■ K geprogrammeerd: op positie „K“ ■ Gatenpatroon: „NS” heeft betrekking op
de contour van de boring (niet op de patroondefinitie). ■ „Cyclusstop“ werkt aan het einde van de draadsnijgang. ■ Voedings-override is niet actief. ■ Spil-override niet gebruiken!
aanlooplengte – default: bewerkingsparameter 7 „Schroefdraadaanlooplengte [GAL]“
S:
teruglooptoerental – default: toerental van het draadtappen
K:
terugloopvlak (radiale boringen, boringenYZ-vlak: diametermaat) – default: naar startpositie resp. op veiligheidsafstand
J:
uittreklengte bij toepassing van spantangen met lengtecompensatie – default: 0
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
145
4.9 Boorcycli
Draadtappen G73
4.9 Boorcycli
Draadtappen G36 Met G36 wordt axiale en radiale schroefdraad met stilstaand of aangedreven gereedschap gesneden. G36 bepaalt aan de hand van X en Z of er een radiale of axiale boring wordt uitgevoerd. Benader het startpunt vóór G36. G36 keert na het draadtappen naar het startpunt terug. Parameters X: Diameter – eindpunt axiale boringen Z: lengte – eindpunt radiale boringen F: voeding per omwenteling - spoed Q: spilnummer – default: 0 (hoofdspil) B: aanlooplengte voor synchronisatie van spil en voedingsaandrijving (zie G33) H: referentierichting voor spoed – default: 0 ■ H=0: voeding op Z-as ■ H=1: voeding op X-as ■ H=2: voeding op Y-as ■ H=3: baanvoeding S: teruglooptoerental (hoger toerental) voor de terugtrekbeweging) – default: toerental gelijk aan dat bij schroefdraad tappen
146
Bewerkingsmogelijkheden: ■ stilstaande draadtap: hoofdspil en voedingsaandrijving worden gesynchroniseerd. ■ aangedreven draadtap: aangedreven gereedschap
(hulpspil) en voedingsaandrijving worden gesynchroniseerd. ■ „Cyclusstop“ werkt aan het einde van een draadsnijgang. ■ Voedings-override is niet actief. ■ Spil-override niet gebruiken! ■ Bij niet-gestuurde gereedschapsaandrijving (zonder ROD-sensor) is voedingscompensatie noodzakelijk.
4 DIN PLUS
Met G74 worden axiale/radiale boringen in meerdere stappen met stilstaand of aangedreven gereedschap gemaakt. De eerste boorsnede vindt plaats met de „1e boordiepte P“. Bij elke volgende boorstap wordt de diepte met „reductiewaarde I“ verminderd, waarbij de waarde niet onder de „minimale boordiepte J“ komt. Na elke boorsnede wordt de boor met „terugloopafstand B“ resp. naar „startpunt boring“ teruggetrokken. De cyclus wordt gebruikt voor: ■ afzonderlijke boring zonder contourbeschrijving ■ boring met contourbeschrijving (afzonderlijke boring of
gatenpatroon) van de programma-onderdelen: ■ VOORKANT ■ ACHTERKANT ■ MANTEL Het moment van voedingsreductie is afhankelijk van het type boor: ■ snijplaat- en spiraalboren met een boorhoek van 180°: reductie bij booreinde – 2*veiligheidsafstand ■ andere boren: booreinde – aansnijdingslengte – veiligheidsafstand (aansnijdingslengte = boorpunt; veiligheidsafstand: zie „bewerkingsparameter 9 boren resp. G47, G147“) Parameters NS: regelnummer contour van de boring (G49-, G300- of G310-Geo) – geen invoer: afzonderlijke boring zonder contourbeschrijving X, Z: positie, lengte – eindpunt van de axiale/radiale boringen (X diametermaat) P: 1e boordiepte I: reductiewaarde - default: 0 B: terugloopafstand – default: terugloop naar „beginpunt boring“ J: minimale boordiepte - default: 1/10 van P E: stilstandstijd (voor vrijsnijden aan einde van boring) – default: 0 V: voedingsreductie (50%) – default: 0 ■ V=0 of 2: reductie aan begin ■ V=1 of 3: reductie aan begin en einde ■ V=4: reductie aan einde ■ V=5: geen reductie Uitzondering bij V=0 en V=1: geen reductie bij aanboren bij snijplaat- en spiraalboren met een boorhoek van 180° D: terugloopsnelheid en aanzet in de boring – default: 0 ■ D=0: ijlgang ■ D=1: voeding K: terugloopvlak (radiale boringen: diametermaat) – default: naar startpositie resp. op veiligheidsafstand
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Cyclusverloop 1 bij „boring zonder contourbeschrijving“: voorwaarde: de boor moet zich op veiligheidsafstand voor de boring („startpunt“) bevinden bij „boring met contourbeschrijving“: verplaatst, afhankelijk van „K“, met ijlgang naar het „startpunt“: ■ K niet geprogrammeerd: verplaatst tot veiligheidsafstand ■ K geprogrammeerd: verplaatst naar positie „K“ en vervolgens op veiligheidsafstand 2 aanboren – voedingsreductie afhankelijk van V“ 3 boren in meerdere stappen 4 doorboren – voedingsreductie afhankelijk van „V“ 5 terugtrekken – met ijlgang/voeding, afhankelijk van „D“ 6 terugtrekpositie is afhankelijk van „K“: ■ K niet geprogrammeerd: terugtrekken naar het „startpunt“ ■ K geprogrammeerd: terugtrekken naar positie „K“
■ Afzonderlijke boring zonder
contourbeschrijving: „X of Z” alternatief programmeren. ■ Boring met contourbeschrijving: „X, Z” niet programmeren. ■ Gatenpatroon: „NS” heeft betrekking op de contour van de boring (niet op de patroondefinitie). ■ Een „voedingsreductie aan het einde“ vindt uitsluitend plaats bij de laatste boorstap.
147
4.9 Boorcycli
Diepgatboren G74
4.10 C-as-bewerking
4.10 Bewerking C-as 4.10.1 Algemene C-as-functies C-as kiezen G119 U maakt gebruik van G119 wanneer er meerdere C-assen zijn en tijdens de bewerking de actieve C-as wordt veranderd. G119 wijst de onder „Q“ aangegeven C-as aan de slede toe. Voor de overdracht van een actieve C-as aan een andere slede moet de „oude toewijzing“ met G119 zonder Q ongedaan maken. Parameters Q: nummer van de C-as – default: 0 ■ Q=0: toewijzing van de C-as – slede opheffen ■ Q>0: C-as aan de slede toewijzen
Referentiediameter G120 Met G120 wordt de referentiediameter van het „uitgeslagen mantelvlak“ vastgelegd. Programmeer G120, wanneer u bij G110... G113 gebruikmaakt van „CY“. G120 blijft ingeschakeld, tot deze functie wordt uitgeschakeld Parameters X: Diameter
Nulpuntverschuiving C-as G152 Met G152 wordt het nulpunt van de C-as absoluut (referentie: machineparameters 1005 e.v. „Referentiepunt C-as”) vastgelegd. Het nulpunt geldt tot het programma-einde. Parameters C: hoek van het „nieuwe” C-as-nulpunt
C-as standaardiseren G153 Met G153 wordt een verplaatsingshoek >360° of <0° op de desbetreffende hoek modulo 360° teruggezet – zonder dat de C-as wordt verplaatst.
148
G153 wordt uitsluitend voor bewerking van het mantelvlak toegepast. Aan de voorkant vindt automatisch een modulo 360°-standaardisatie plaats.
4 DIN PLUS
4.10 C-as-bewerking
4.10.2 Bewerking voor-/achterkant IJlgang voorkant/achterkant G100 Het gereedschap verplaatst zich met ijlgang via de kortst mogelijke weg naar het „eindpunt“. Parameters X: diameter van het eindpunt C: hoekmaat van het eindpunt XK, YK: eindpunt in cartesiaanse coördinaten Z: eindpunt – default: actuele Z-positie
Programmering ■ X, C, XK, YK, Z: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ X–C of XK–YK programmeren Let op: botsingsgevaar! Bij Bei G100 voert het gereedschap een rechtlijnige beweging uit. Voor het positioneren van het werkstuk op een bepaalde hoek kan gebruik worden gemaakt van G110.
Lineair voor-/achterkant G101 Het gereedschap verplaatst zich lineair met voedingssnelheid naar het „eindpunt“. Parameters X: diameter van het eindpunt C: hoekmaat van het eindpunt XK, YK: eindpunt in cartesiaanse coördinaten Z: einddiepte – default: actuele Z-positie
Programmering ■ X, C, XK, YK, Z: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ X–C of XK–YK programmeren
Cirkelboog voor-/achterkant G102/G103 Het gereedschap verplaatst zich in een cirkel met voedingssnelheid naar het „eindpunt“. Draairichting: zie helpscherm Door het programmeren van „H=2 of H=3“ kunt u lineaire sleuven met een ronde bodem maken. U legt het cirkelmiddelpunt vast bij ■ H=2: met I en K ■ H=3: met J en K
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Cirkelboog G102 149
4.10 C-as-bewerking
Parameters X: diameter van het eindpunt C: hoekmaat van het eindpunt XK, YK: eindpunt in cartesiaanse coördinaten R: radius I, J: middelpunt in cartesiaanse coördinaten Z: einddiepte – default: actuele Z-positie H: cirkelvlak (bewerkingsvlak) – default: 0 ■ H=0, 1: bewerking van voorvlak (XY-vlak) ■ H=2: bewerking in YZ-vlak ■ H=3: bewerking in XZ-vlak K: middelpunt (Z-richting) – alleen bij H=2, 3
Programmering ■ X, C, XK, YK, Z: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ I, J: absoluut of incrementeel ■ X–C of XK–YK programmeren ■ „middelpunt” of „radius“ programmeren ■ bij „radius“: alleen cirkelboog <= 180° is mogelijk ■ eindpunt in de coördinatenoorsprong: XK=0 en YK=0 programmeren
Cirkelboog G103
4.10.3 Bewerking van mantelvlak IJlgang mantelvlak G110 Het gereedschap verplaatst zich met ijlgang via de kortst mogelijke weg naar het „eindpunt“. Parameters Z: eindpunt C: hoekmaat van het eindpunt CY: eindpunt als baanmaat (referentie: manteluitslag bij G120referentiediameter) X: eindpunt (diametermaat)
Programmering ■ Z, C, CY: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ Z–C of Z–CY programmeren Wij adviseren u gebruik te maken van G110 voor het positioneren van de C-as op een bepaalde hoek (programmering: N.. G110 C...).
150
4 DIN PLUS
4.10 C-as-bewerking
Lineair mantelvlak G111 Het gereedschap verplaatst zich lineair met voedingssnelheid naar het „eindpunt“. Parameters Z: eindpunt C: hoekmaat van het eindpunt CY: eindpunt als baanmaat (referentie: manteluitslag bij G120referentiediameter) X: einddiepte (diametermaat) – default: actuele X-positie
Programmering ■ Z, C, CY: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ Z–C of Z–CY programmeren
Rond mantelvlak G112 / G113 Het gereedschap verplaatst zich in een cirkel met voedingssnelheid naar het „eindpunt“. Draairichting: zie helpscherm Parameters Z: eindpunt C:
hoekmaat van het eindpunt
CY:
eindpunt als baanmaat (referentie: manteluitslag bij G120referentiediameter)
R:
radius
K, W: positie, hoek middelpunt J:
positie middelpunt als baanmaat (referentie: uitgeslagen mantelvlak bij G120-referentiediameter)
X:
einddiepte (diametermaat) – default: actuele X-positie
Cirkelboog G112
Programmering ■ Z, C, CY: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ K, W, J: absoluut of incrementeel ■ of Z–C enK–W of Z–CY en K–J programmeren ■ „middelpunt” of „radius” programmeren ■ bij „radius”: cirkelboog alleen <= 180° mogelijk.
Cirkelboog G113
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
151
4.11 Freescycli
4.11 Freescycli Contourfrezen G840 Met G840 worden figuren of „vrije contouren“ (open of gesloten contouren) van de programmadelen gefreesd, nabewerkt, gegraveerd of afgebraamd: ■ VOORKANT ■ ACHTERKANT ■ MANTEL NS/NE legt het contourgedeelte en de contourrichting vast. Bij gesloten contouren wordt NE niet geprogrammeerd. Bij een afzonderlijk contourelement kan de contourrichting worden omgedraaid door het programmeren van NS en NE. De freesrichting en de freesradiuscompensatie (FRC) kunnen worden beïnvloed met „cyclustype Q“, „freeslooprichting H“ en de draairichting van de frees (zie tabel). Afbramen Met G840 wordt afgebraamd, wanneer „afschuiningsbreedte B“ is geprogrammeerd. „Freesdiepte P“ bepaalt bij het afbramen de insteekdiepte van het gereedschap – „aanzetbeweging I“ vervalt. „Voorbewerkingsdiameter J“ (zie afbeelding): ■ open contour – J geprogrammeerd: de contour wordt „rondom“ afgebraamd. Voorwaarde: de diameter van het afbraamgereedschap is kleiner dan die van het freesgereedschap. ■ open contour – gelijke diameter van afbraam- en freesgereedschap: J vervalt ■ gesloten contour: de met „cyclustype Q“ geprogrammeerde kant wordt afgebraamd; J vervalt. De overige parameters worden meestal op dezelfde wijze geprogrammeerd als bij het frezen van de contour. Benaderen en vrijzetten Bij gesloten contouren is het loodlijnpunt van de gereedschapspositie naar het eerste contourelement de benaderings- en vrijzetpositie. Kan er geen loodlijn worden uitgezet, is het startpunt van het eerste element de benaderings- en vrijzetpositie. Bij figuren kunt u met „begin/einde element nummer D/V“ het benaderings-/vrijzetelement selecteren of onderdelen van de figuur bewerken. overmaat Met overmaat G58 „verschuift“ de te frezen contour in de richting die met „cyclustype“ is vastgelegd. Met „Inwendig frezen“ (gesloten contour) wordt de contour naar binnen verschoven – met „uitwendig frezen“ naar buiten. Bij open contouren wordt, afhankelijk van het cyclustype, de contour naar links of naar rechts verschoven.
Uitvoering van de cyclus 1 de startpositie (X, Z, C) is de positie vóór de cyclus 2 berekent de freesdiepte-aanzetten 3 nadert op veiligheidsafstand en zet voor de eerste freesdiepte aan 4 freest de contour 5 ■ Bij open contouren en bij sleuven met sleufbreedte = freesdiameter: zet voor de volgende freesdiepte aan en freest de contour in omgekeerde richting. ■ Bij gesloten contouren en sleuven: zet met veiligheidsafstand vrij, benadert en zet voor de volgende freesdiepte aan. 6 herhaalt 4...5, tot de complete contour is gefreesd 7 trekt volgens „terugloopvlak K“ terug
■ Bij „cyclustype Q=0“ wordt geen
rekening gehouden met overmaten. ■ Met G57- en negatieve G58-overmaten wordt geen rekening gehouden.
Vervolg op volgende bladzijde
152
4 DIN PLUS
4.11 Freescycli
Parameter Q: Cyclustype (= freeslocatie) ■ Q=0: middelpunt van de frees op de contour (zonder FRC) ■ Q=1 – geschlossene Kontur: Innenfräsen ■ Q=1 – open contour: links in bewerkingsrichting; opeenvolgende gebieden die elkaar snijden worden niet bewerkt ■ Q=2 – gesloten contour: uitwendig frezen ■ Q=2 – open contour: rechts in bewerkingsrichting; opeenvolgende gebieden die elkaar snijden worden niet bewerkt ■ Q=3 (bij open contouren): afhankelijk van „looprichting H van de frees“ en de rotatierichting van de frees wordt er links of rechts van de contour gefreesd (zie tabel) ■ Q=4 – gesloten contour: inwendig frezen ■ Q=4 – open contour: links in bewerkingsrichting; opeenvolgende gebieden die elkaar snijden worden bewerkt ■ Q=5 – gesloten contour: uitwendig frezen ■ Q=5 – open contour: rechts in bewerkingsrichting; opeenvolgende gebieden die elkaar snijden worden bewerkt NS: regelnummer – begin contourgedeelte ■ figuren: regelnummer van de figuur ■ „vrije contour“: eerste contourelement (niet het startpunt) NE: regelnummer – einde contourgedeelte ■ figuren, gesloten contouren: geen invoer ■ open contouren: laatste te frezen contourelement ■ contour bestaat uit slechts één element: invoer vervalt H: looprichting v.d. frees – default: 0 ■ H=0: tegenlopend ■ H=1: meelopend I: (maximale) aanzetbeweging – default: frezen in een aanzetbeweging F: voeding (diepteverplaatsing) – default: actieve voeding E: gereduceerde voeding voor ronde elementen – default: actuele voeding R: radius ingaande/uitgaande boog – default: 0 ■ R=0: contourelement wordt direct benaderd; aanzet naar startpunt boven het freesvlak – daarna verticale diepteverplaatsing ■ R>0: frees maakt ingaande/uitgaande boog die tangentiaal op het contourelement aansluit ■ R<0 bij binnenhoeken: frees maakt ingaande/uitgaande bocht die tangentiaal op het contourelement aansluit ■ R<0 bij buitenhoeken: contourelement wordt tangentiaal lineair benaderd/verlaten P: freesdiepte ■ frezen, nabewerken – default: freesdiepte uit de contourbeschrijving ■ afbramen: insteekdiepte van het gereedschap K: terugloopvlak – default: terug naar startpositie ■ voor- of achtervlak: teruglooppositie in Z-richting ■ mantelvlak: teruglooppositie in X-richting (diametermaat)
B:
afschuiningsbreedte bij afbramen van de bovenkanten (voorteken niet van belang) J: voorbewerkingsdiameter (freesdiameter uit de freesbewerking) ■ noodzakelijk bij het afbramen van open contouren ■ vervalt bij gelijke diameter van afbraamgereedschap en frees D, V: nummer van begin-/eindelement bij figuren (alleen bij bewerking van deelfiguren) Elementnummers bij figuren: Contourbeschrijvingsrichting: „tegen de wijzers van de klok in“. ■ Rechthoek, veelhoek en lineaire sleuf: de
„positiehoek“ (hoek t.o.v. de lengte-as resp. een zijde van een veelhoek) heeft betrekking op het eerste contourelement ■ Ronde sleuf: de grotere cirkelboog is het eerste contourelement ■ Volledige cirkel: de bovenste halve cirkel is het eerste contourelement
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
153
4.11 Freescycli
Gesloten contouren Cyclustype
Looprichting van de frees Ger.-draairichting
FRC
Contour (Q=0)
–
Mx03
–
Contour
–
Mx03
–
Contour
–
Mx04
–
Contour
–
Mx04
–
binnen (Q=1)
tegenlopend (H=0)
Mx03
rechts
binnen
tegenlopend (H=0)
Mx04
links
binnen
meelopend (H=1)
Mx03
links
binnen
meelopend (H=1)
Mx04
rechts
buiten (Q=2)
tegenlopend (H=0)
Mx03
rechts
buiten
tegenlopend (H=0)
Mx04
links
buiten
meelopend (H=1)
Mx03
links
154
Uitvoering
4 DIN PLUS
4.11 Freescycli
Gesloten contouren Cyclustype
Looprichting van de frees Ger.-draairichting
FRC
buiten
meelopend (H=1)
Mx04
rechts
Contour (Q=0)
–
Mx03
–
Contour
–
Mx04
–
rechts (Q=3)
tegenlopend (H=0)
Mx03
rechts
links(Q=3)
tegenlopend (H=0)
Mx04
links
links(Q=3)
meelopend (H=1)
Mx03
links
rechts (Q=3)
meelopend (H=1)
Mx04
rechts
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Uitvoering
155
14.11 Freescycli
Kamerfrezen voorbewerken G845 Met G845 worden gesloten contouren en figuren voorbewerkt van de programma-onderdelen: ■ VOORKANT ■ ACHTERKANT ■ MANTEL De freesrichting kan worden beïnvloed via de „looprichting van de frees H“, de „bewerkingsrichting Q“ en de rotatierichting van de frees (zie tabel G846). Parameters NS: regelnummer – verwijzing naar contourbeschrijving P: (maximale) freesdiepte (aanzet in het freesvlak) I: overmaat in X-richting K: overmaat in Z-richting U: (minimale) overlappingsfactor – overlapping van de freesbanen (overlapping = U*freesdiameter) – default: 0,5 V: overloopfactor – niet van belang bij bewerkingen met de C-as H: looprichting v.d. frees – default: 0 ■ H=0: tegenlopend ■ H=1: meelopend F: aanzet (voor diepteverplaatsing) – default: actieve voeding E: gereduceerde voeding voor ronde elementen – default: actuele voeding J: terugloopvlak – default: terug naar startpositie ■ voor- of achterkant: teruglooppositie in Z-richting ■ mantelvlak: teruglooppositie in X-richting (diametermaat) Q: bewerkingsrichting – default: 0 ■ Q=0: van binnen naar buiten ■ Q=1: van buiten naar binnen
Uitvoering van de cyclus 1 de startpositie (X, Z, C) is de positie vóór de cyclus 2 berekent de snede-opdeling (diepteverplaatsingen freesvlak, diepteverplaatsingen freesdiepte) 3 nadert op veiligheidsafstand en zet voor de eerste freesdiepte aan 4 freest een vlak 5 verplaatst over de veiligheidsafstand, nadert en verplaatst voor de volgende freesdiepte 6 herhaalt 4...5, tot het complete vlak is gefreesd 7 verplaatst zich volgens „terugloopvlak J“ terug
Overmaten: hiermee wordt bij G845 rekening gehouden (G57: X-, Z-richting; G58: equidistante overmaat in het freesvlak).
MetY-as: zie bedieningshandboek „CNC PILOT 4290 metY-as“
156
4 DIN PLUS
Met G846 worden gesloten contouren en figuren nabewerkt van de programma-onderdelen: ■ VOORKANT ■ ACHTERKANT ■ MANTEL
De freesrichting kan worden beïnvloed via „looprichting H van de frees“, „bewerkingsrichting Q“ en de rotatierichting van de frees (zie tabel hieronder). Parameters NS: regelnummer – verwijzing naar contourbeschrijving P: (maximale) freesdiepte (aanzet in het freesvlak) R: radius ingaande/uitgaande boog – default: 0 ■ R=0: contourelement wordt direct benaderd; de diepteverplaatsing vindt op het startpunt boven het freesvlak plaats – daarna vindt de verticale diepteverplaatsing plaats ■ R>0: de frees maakt een ingaande/uitgaande boog, die tangentiaal op het contourelement aansluit U: (minimale) overlappingsfactor – overlapping van de freesbanen (overlapping = U*freesdiameter) – default: 0,5 V: overloopfactor – niet van belang bij bewerkingen met de C-as H: looprichting v.d. frees – default: 0 ■ H=0: tegenlopend ■ H=1: meelopend F: aanzet (voor diepteverplaatsing) – default: actieve voeding E: gereduceerde voeding voor ronde elementen – default: actuele voeding J: terugloopvlak – default: terug naar startpositie ■ voor- of achtervlak: teruglooppositie in Z-richting ■ mantelvlak: teruglooppositie in X-richting (diametermaat) Q: bewerkingsrichting – default: 0 ■ Q=0: van binnen naar buiten ■ Q=1: van buiten naar binnen
Uitvoering van de cyclus 1 de startpositie (X, Z, C) is de positie vóór de cyclus 2 berekent de snede-opdeling (diepteverplaatsingen freesvlak, diepteverplaatsingen freesdiepte) 3 nadert op veiligheidsafstand en zet voor de eerste freesdiepte aan 4 freest een vlak 5 verplaatst over de veiligheidsafstand, nadert en verplaatst voor de volgende freesdiepte 6 herhaalt 4...5, tot het complete vlak is nabewerkt 7 verplaatst zich volgens „terugloopvlak J“ terug
MetY-as: zie bedieningshandboek „CNC PILOT 4290 metY-as“
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
157
4.11 Freescycli
Kamerfrezen nabewerken G846
4.11 Freescycli
Kamerfrezen Cyclus
Looprichting van de frees Bewerkingsrichting
Ger.-draairichting
G845 G846
tegenlopend (H=0) tegenlopend (H=0)
vanaf binnenzijde (Q=0) –
Mx03 Mx03
G845 G846
tegenlopend (H=0) tegenlopend (H=0)
vanaf binnenzijde (Q=0) –
Mx04 Mx04
G845
tegenlopend (H=0)
vanaf buitenzijde (Q=1)
Mx03
G845
tegenlopend (H=0)
vanaf buitenzijde (Q=1)
Mx04
G845 G846
meelopend (H=1) meelopend (H=1)
vanaf binnenzijde (Q=0) –
Mx03 Mx03
G845 G846
meelopend (H=1) meelopend (H=1)
vanaf binnenzijde (Q=0) –
Mx04 Mx04
G845
meelopend (H=1)
vanaf buitenzijde (Q=1)
Mx03
G845
meelopend (H=1)
vanaf buitenzijde (Q=1)
Mx04
G846
tegenlopend (H=0)
–
Mx03
G846
tegenlopend (H=0)
–
Mx04
G846
meelopend (H=1)
–
Mx03
G846
meelopend (H=1)
–
Mx04
158
Uitvoering
4 DIN PLUS
4.12 Speciale functies
4.12 Speciale functies 4.12.1 Spanmiddelen in de simulatie Spanmiddelen G65 G65 toont de spanmiddelen in de simulatiegrafiek. G65 moet voor elk spanmiddel afzonderlijk worden geprogrammeerd. G65 H.. zonder X, Z wist het spanmiddel. Spanmiddelen worden in de database beschreven en worden in SPANMIDDELEN (H=1..3) vastgelegd. Parameters H: nummer van spanmiddel (H=1..3: verwijzing naar SPANMIDDELEN) X, Z: beginpunt – positie van referentiepunt spanmiddel (X diametermaat) – referentie: werkstuknulpunt D: spilnummer (referentie: programmadeel „SPANMIDDELEN”) Q: spanvorm (alleen bij spanklauwen) – default: Q uit het programmaqdeel „SPANMIDDELEN” Spanmiddel-referentiepunt „X, Z“ bepaalt de positie van het spanmiddel in de simulatiegrafiek. De positie van het referentiepunt is afhankelijk van de spanvorm (zie afbeelding). De CNC PILOT „spiegelt“ de spanmiddelen „H=1..3“, wanneer ze rechts van het werkstuk worden geplaatst. Informatie over weergave en referentiepunt: ■ H=1 – klauwplaat ■ wordt „open“ getoond ■ referentiepunt X: midden klauwplaat ■ referentiepunt Z: „rechter zijde“ (let op breedte van klauwplaat) ■ H=2 – spanklauw („spanvorm Q“ definieert het referentiepunt en
binnen-/buiten-spannen) ■ positie van het referentiepunt: zie „afbeelding G65“ ■ binnen-spannen: 1, 5, 6, 7 ■ buiten-spannen: 2, 3, 4 ■ H=3 – hulpmiddel voor opspannen (draaibankcenter, centerpunt,
etc.) ■ referentiepunt in X: midden van het spanmiddel ■ referentiepunt in Z: top van het spanmiddel
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Programmeer NC-regels met G65 met de „slede-aanduiding $..“, wanneer uw machine over meerdere sledes beschikt. Anders worden de spanmiddelen meerdere keren getekend
Voorbeeld: uitlezing van spanmiddelen ... SPANMIDDEL 1 H1 ID”KH110” [klauwplaat] H2 ID”KBA250-77” [spanklauw] H4 ID”KSP-601N” [centerpunt] ... ONBEW. WERKSTUK N1 G20 X80 Z200 K0 ... BEWERKING $1 N2 G65 H1 X0 Z-234 $1 N3 G65 H2 X80 Z-200 Q4 ...
159
4.12 Speciale functies
4.12.2 Sledesynchronisatie Er wordt gebruikgemaakt van G-functies voor de synchronisatie wanneer het werkstuk met meerdere sledes wordt bewerkt. De synchronisatie vindt plaats door het gezamenlijk starten van NCregels via „merktekens“ en/of gereedschapsposities.
Eenzijdige synchronisatie G62
■ Beide sledes moeten vanuit het
De met G62 geprogrammeerde slede wacht totdat „slede Q“ het „merkteken H“ of het merkteken en de X-/Z-coördinaat heeft bereikt. Het „merkteken“ wordt met G162 door de andere slede ingesteld.
gemeenschappelijke hoofdprogramma worden aangesproken. ■ Synchroniseer niet op eindcoördinaten van NC-regels, omdat de posities moeten worden gepasseerd resp. vanwege de volgfout niet kunnen worden bereikt. Alternatief: synchrone start van verplaatsingen met G63 ■ Behalve de G-functies beschikt u over de „programmasynchronisatie M97“ (zie „4.17 M-functies“).
De CNC PILOT werkt met de actuele waardewanneer op de X- of Zcoördinaat wordt gesynchroniseerd. Parameters H: nummer van het merkteken (bereik: 0 <= H <= 15) Q: slede waarop wordt gewacht X, Z: coördinaat waarbij het wachten wordt beëindigd – default: er wordt alleen op het „merkteken“ gesynchroniseerd Voorbeeld G62 $1 N.. G62 Q2 H5
[slede 1 wacht totdat slede 2 merkteken 5 heeft bereikt] $2 N.. G62 Q1 H7 X200 [slede 2 wacht totdat slede 1 merkteken 7 en positie X200 heeft bereikt ] ...
Synchrone start van verplaatsingen G63 G63 zorgt voor een synchrone (gelijktijdige) start van de geprogrammeerde sledes.
Tussen de NC-regel met G63 en de regels met verplaatsingscommando's mogen geen M- of T-commando's staan.
Voorbeeld G63 $1$2 N.. G63 $1 N.. G1 X.. Z.. [start $1, $2 vindt gelijktijdig plaats] $2 N.. G1 X.. Z.. ...
Synchroonteken vastleggen G162 Met G162 wordt een synchroonteken vastgelegd. (Een andere slede wacht met G62 op dit merkteken.) De uitvoering van het NC-programma voor deze slede wordt zonder pauze voortgezet. Parameters H: nummer van het merkteken (bereik: 0<=H<=15)
160
4 DIN PLUS
4.12 Speciale functies
4.12.3 Spilsynchronisatie, werkstukoverdracht Spilsynchronisatie G720 regelt de overdracht van het werkstuk van de „master- naar de slave-spil” en synchroniseert functies (b.v. „meer kanten frezen“). Programmeer het toerental van de master-spil met Gx97 S.. en leg de toerentalverhouding master-/slave-spil vast met „Q, F”. Een negatieve waarde voor Q of F zorgt voor een tegengestelde draairichting van de slave-spil. Gebruik G720 meerdere keren wanneer meerdere slave-spillen met een master-spil worden gesynchroniseerd. Daarbij geldt het volgende: Q * master-toerental = F * slavetoerental
Voorbeeld G720 ... N.. G397 S1500 M3 [toerental en rotatierichting master-spil] N.. G720 C180 S4 H2 Q2 F–1 [synchronisatie master-spil – slave-spill. De slavespil loopt 180° op de master-spil voor. Slave-spil: rotatierichting M4; toerental 750] ...
Parameters S: nummer van de master-spil [1..4] H: nummer van de slave-spil [1..4] – geen invoer of H=0: spilsynchronisatie uitschakelen C: verspringingshoek [°] – default: 0° Q: master-toerentalfactor – default: 1; bereik: –100 <= Q <= 100 F: slave-toerentalfactor – default: Q wordt overgenomen; bereik: –100 <= F <= 100
Verspringing hoek C G905 Hiermee G905 wordt de „hoekverspringing” bij de werkstukoverdracht „met draaiende spil spil” gemeten. De som van „hoek C” en „hoekverspringing” wordt als „nulpuntverschuiving C-as“ actief. Deze waarde wordt in de variabele V922 (C-as 1) resp. V923 (C-as 2) opgeslagen. De nulpuntverschuiving geldt totdat er een ander NC-programma wordt geactiveerd. Parameters Q: nummer van de C-as C: hoek extra nulpuntverschuiving voor verspringend oppakken – bereik: –360° <= C <= 360°; default: 0°
Let op: botsingsgevaar! ■ Bij smalle werkstukken moeten de klauwen versprongen toegrijpen. ■ De „nulpuntverschuiving C-as“ blijft gehandhaafd: – bij omschakelen van automatisch bedrijf op handbediening – bij uitschakelen
Hoekverspringing bij spilsynchronisatie vastleggen G906 Met G906 wordt de hoekverspringing tussen leidende en geleide spil in variabele V921 vastgelegd. Programmeerinstructies: ■ programmeer G906 alleen wanneer hoeksynchronisatie actief is – beide klauwplaten moeten gesloten zijn ■ programmeer G906 in een afzonderlijke NC-regel ■ programeer voor de verwerking van V921 een G909 (interpreterstop) ■ met G906 wordt een „interpreterstop“ gegenereerd
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
161
4.12 Speciale functies
Verplaatsen naar vaste aanslag G916 Met G916 wordt de „bewaking van de verplaatsing“ ingeschakeld. U verplaatst dan met G1 naar een „vaste aanslag“. De CNC PILOT stopt de slede zodra de „volgfout“ is bereikt, slaat de positie op en keert met de +omkeerbaan+ terug, om de spanning te verminderen. Toepassingsvoorbeeld Overname van een voorbewerkt werkstuk met de tweede, verplaatsbare spil, wanneer de positie van het werkstuk niet precies bekend is. In de machineparameters 1012, .. ;1112, 1162, .. wordt vastgelegd: ■ volgfoutgrens (om de vaste aanslaggrens te herkennen) ■ omkeerbaan De CNC PILOT ■ stelt de voedings-override in op 100% ■ verplaatst naar de vaste aanslag en stopt zodra de „volgfout“ is bereikt – de resterende verplaatsing wordt gewist ■ slaat de „aanslagpositie“ op in de variabelen V901..V918 ■ keert met de „omkeerbaan“ terug ■ bewerkstelligt een „interpreter-stop“ Programmeerinstructies: positioneer de slede op voldoende afstand voor de „aanslag“ programmeer G916 in G1-verplaatsingsregel G1 .. als volgt programmeren: ■ eindpositie ligt achter de vaste aanslag ■ alleen een as verplaatsen ■ voeding per minuut moet actief zijn (G94)
ZP: S: R:
eindpositie van het verplaatsingscommando volgfoutgrens omkeerbaan
Voorbeeld ... N.. G94 F200 $2 N.. G0 Z20 [slede 2 voorpositioneren] $2 N.. G916 G1 Z-10 [bewaking inschakelen, verplaatsen naar vaste aanslag] ...
Vanaf softwareversie 368 650-08 kan de functie „Verplaatsen naar vaste aanslag“ ook voor de C-as worden gebruikt.
Afsteekcontrole via volgfoutbewaking G917 De afsteekcontrole dient om botsingen te voorkomen bij niet volledig uitgevoerde afsteekbewerkingen. G917 „bewaakt“ de verplaatsing. Toepassing ■ Afsteekcontrole U verplaatst het afgestoken werkstuk in richting „+Z“. Als er een volgfout optreedt, wordt het werkstuk als niet afgestoken aangemerkt. ■ Controle „afsteken zonder verdikkingen“ U verplaatst het afgestoken werkstuk in richting „–Z“. Als er een volgfout optreedt, wordt het werkstuk als niet correct afgestoken aangemerkt. In de machineparameters 1115, 1165, .. wordt vastgelegd: ■ volgfoutgrens ■ voeding van de „bewaakte verplaatsing“ Vervolg op volgende bladzijde
162
4 DIN PLUS
Ervaringswaarden Met G917 krijgt u goede resultaten als aan de volgende voorwaarden is voldaan: ■ bij ruwe spanklauwen tot 3000 omw/min ■ bij gladde spanklauwen tot 2000 omw/min ■ spandruk > 10 bar
Programmeerinstructies: ■ programmeer G917 en G1 in een regel ■ G1 .. als volgt programmeren: ■ bij „afsteekcontrole“: baan >0,5 mm (om een
controleresultaat te kunnen verkrijgen) ■ bij controle op „afsteken zonder verdikkingen“:
baan < breedte van het afsteekgereedschap ■ resultaat in variabele V300 ■ 0: werkstuk is niet gecorrigeerd / niet zonder
verdikkingen afgestoken (volgfout herkend) ■ 1: werkstuk is correct/zonder verdikkingen afgestoken (geen volgfout herkend) ■ met G917 wordt een „interpreterstop“ gegenereerd
Afsteekcontrole via spilbewaking G991 De afsteekcontrole dient om botsingen te voorkomen bij niet volledig uitgevoerde afsteekbewerkingen. Met G991 wordt het afsteken gecontroleerd door het verschil in toerental tussen de beide spillen te controleren. Eerst moeten beide spillen door het werkstuk „krachtgesloten“ met elkaar worden verbonden. De spillen draaien pas onafhankelijk van elkaar wanneer het werkstuk is afgestoken. Toerentalafwijking en bewakingstijd worden in de machineparameters 808, 858, ... vastgelegd, maar kunnen met G992 worden gewijzigd. De CNC PILOT slaat het resultaat van de afsteekcontrole op in variabele V300. In „terugloopbaan R“ legt u vast welke baan moet worden gecontroleerd en bepaalt u of de afsteekbaan kort voor het doorsteken) of de terugloopbaan wordt bewaakt (zie afbeelding). Parameters R: terugloopbaan (radiuswaarde) ■ geen invoer: het verschil in toerental tussen de synchroon draaiende spillen wordt (één keer) gecontroleerd ■ R>0: bewaking van de „resterende afsteekbaan“ ■ R<0: bewaking van de „terugloopbaan“ – de bewaking begint bij het begin van de „terugloopbaan“ en eindigt bij „terugloopbaan – R“
Programmeerinstructies: ■ constante snijsnelheid G96 programmeren ■ G991 en G1 (afsteek- of terugloopbaan) in een regel programmeren ■ resultaat in V300: ■ 0: niet afgestoken ■ 1: afgestoken ■ met G991 wordt een „interpreterstop“ gegenereerd
■ De afsteekcontrole met G917 heeft de voorkeur boven
die met G991. ■ Bij gereedschapsbreuk kunnen toerentalverschillen
ontstaan en tot een verkeerd resultaat van de afsteekcontrole leiden. Wij adviseren dus de extra bewaking van de terugtrekbaan.
163
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 Vervolg op volgende bladzijde
4.12 Speciale functies
Programmering van de afsteekcontrole Werkstuk afsteken Met G917 de „bewaking van de verplaatsing“ inschakelen Met G1 het afgestoken werkstuk verplaatsen De CNC PILOT controleert de „volgfout“ en legt het resultaat vast in variabele V300 Variabele V300 verwerken
4.12 Speciale functies
Waarden voor afsteekcontrole G992 Met G992 worden de machineparameters „afsteekcontrole“ 808, 858, ... overschreven. De nieuwe parameters gelden vanaf de volgende NC-regel en blijven geldig tot ze door een andere G992 of handmatig worden overschreven. Parameters S: verschil in toerental (in omwentelingen per minuut) E: bewakingstijd (in ms)
4.12.4 Contourcorrectie Met de volgende G-functies beïnvloedt u de contourcorrectie (zie „4.10.2 Contourherhalingen“). Voorbeelden: programmaherhalingen (stafbewerking), programmasprongen etc.
Contourcorrectie opslaan/laden Parameters Q: contour opslaan/laden ■ Q=0: opslaan – de actuele contour wordt opgeslagen – de contourcorrectie wordt niet beïnvloedt ■ Q=1: laden – de opgeslagen contour wordt geladen – de contourcorrectie wordt met de „geladenen contour” voortgezet
Programmeer G702 alleen voor een slede – meestal voor slede 1.
Contourcorrectie G703 De contourcorrectie wordt bij een IF-, WHILE- of SWITCH-instructie met V-variabelen uitgeschakeld en na ENDIF, ENDWHILE resp. ENDSWITCH weer ingeschakeld. Met G703 wordt de contourcorrectie voor de THEN-, ELSE- resp. CASE-sprong ingeschakeld. Parameters Q: contourcorrectie aan/uit ■ Q=0: uit ■ Q=1: aan
K-default-sprong G706 Met G706 wordt bij IF- of SWITCH-instructies met V-variabelen de „default-sprong“ vastgelegd. De functies van de default-sprong worden voor het bijwerken van de „technologische gegevens“ gebruikt (gereedschap, gereedschapspositie, contourcorrectie, SRK, etc.). Na de sprong geldt het resultaat van de „default-sprong“. Zonder „default-sprong“ zijn de technologische gegevens niet vastgelegd.
Programmeerinstructies: Programmeer: ■ G706 Q0, 1, 2: vóór de sprong ■ G706 Q3: aan het begin van de THEN-, ELSE- of CASE-sprong
Parameters Q: K-sprong ■ Q=0: geen „default-sprong“ vastgelegd; ■ Q=1: THEN-sprong als „default-sprong“ ■ Q=2: ELSE-sprong als „default-sprong“ ■ Q=3: actuele sprong als „default-sprong“
164
4 DIN PLUS
Voorwaarde: schakelende meettaster De meetresultaten moeten door het NC-programma worden verwerkt. U kunt gebruik maken van de standtijdbewaking van het gereedschap wanneer het NC-programma „verbruikt gereedschap “ meldt door het instellen van „gereedschapsdiagnosebit 4 – gereedschapsslijtage door tussentijds meten van werkstukken“ (zie „4.2.4 Gereedschapsprogrammering“).
Tussentijds meten inschakelen G910 Met G910 wordt de meettaster ingeschakeld en wordt de bewaking van de meettaster geactiveerd. Programmeerinstructies: ■ G910 alleen in de NC-regel programmeren ■ G910 blijft ingeschakeld, totdat deze functie wordt uitgeschakeld ■ met G913 wordt de meettaster weer uitgeschakeld
Registratie van actuele waarden bij tussentijds meten G912 Met G912 wordt de positie van de meettaster in de variabelen V901.. V920 geschreven (zie „4.15.2 V-variabelen“). De CNC PILOT verplaatst zich naar het meetpunt en stopt wanneer de meettaster uitwijkt. De resterende verplaatsing wordt gewist. De reactie op de situatie „taster na verplaatsen van de meetweg niet geactiveerd“ kunt u beïnvloeden met „foutverwerking Q“.
Programmeerinstructies voor tussentijds meten: positioneer de meettaster op voldoende afstand voor het „meetpuntt“ G1 .. als volgt programmeren : ■ eindpositie ligt op voldoende afstand achter het „meetpunt“ ■ voeding per minuut moet actief zijn (G94) Voorbeeld: tussentijds meten . . . BEWERKING . . . N.. T .. [meettaster verwisselen] N.. G910 [tussentijds meten activeren] N.. G0 .. [meettaster voorpositioneren] N.. G912 N.. G1 .. [met meettaster naderen] N.. G914 G1 .. [meettaster terugtrekken] . . . N.. G913 [tussentijds meten uitschakelen] . . . [meetwaarden verwerken]
■ X-waarden worden als radiusmaat gemeten. ■ Van de variabelen wordt ook door de andere G-functies gebruik gemaakt (G901, G902, G903 en G916). Let erop dat uw meetresultaten niet worden overschreven.
Parameters Q: foutverwerking – default: 0 ■ Q=0: toestand „cyclusstop“; de fout wordt uitgelezen ■ Q=1: toestand „cyclus aan“; het foutnummer 5518 wordt in variabele V982 opgeslagen
Tussentijds meten uitschakelen G913 Met G913 wordt de bewaking van de meettaster uitgeschakeld. G913 moet worden voorafgegaan door het „terugtrekken van de meettaster“. Programmeer G913 alleen in de NC-regel. Met de functie wordt een „interpreterstop“ gegenereerd.
Bewaking van meettaster uitschakelen G914 Schakel na het uitwijken van de meettaster de bewaking van de meettaster uit, om terug te trekken. Meettaster terugtrekken: programmeer G914 en G1 in een NC-regel NC-Satz
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
165
4.12 Speciale functies
4.12.5 Tussentijds meten
4.12 Speciale functies
4.12.6 Meten na bewerking De werkstukken worden buiten de draaibank gemeten en de „resultaten“ worden naar de CNC PILOT gezonden. Afhankelijk van de meetapparatuur worden meetwaarden of correctiewaarden verzonden. Wanneer de meetapparatuur een globaal meetresultaat oplevert, moet de apparatuur op „meetpunt 0“ staan.
De status van de communicatie met de meetapparatuur voor het meten na de bewerking en de laatst ontvangen meetwaarden in de bedrijfsmode Machine - automatisch bedrijf kan worden gecontroleerd (zie „3.5.9 Status van meten na bewerking“).
De „resultaten“ moeten worden verwerkt door het NC-programma. Voorbeeld: compensatie van de gereedschapsslijtage door correcties. U kunt gebruik maken van de standtijdbewaking van het gereedschap wanneer het NC-programma een „verbruikt gereedschap“ meldt door het instellen van „gereedschapsdiagnosebit 5 – gereedschapsslijtage door tussentijds meten van werkstukken“ (zie „4.2.4 Gereedschapsprogrammering“).
Meten na bewerking G915 G915 ontvangt actuele meetwaarden van de meetapparatuur en slaat deze op in variabelen.
Analyseer de meetstatus om een dubbele of verkeerde verrekening van de correctiewaarde te voorkomen.
Betekenis van variabelen ■ V939: globaal meetresultaat ■ V940 meetstatus ■ 0: geen nieuwe meetwaarden ■ 1: nieuwe meetwaarden ■ V941..V956 (volgens meetpunten 1..16). Parameters H: blok ■ H=0: gereserveerd voor andere functies ■ H=1: actuele meetwaarden worden ingelezen
Voorbeeld: meetresultaat als correctiewaarde gebruiken . . . BEWERKING . . . N2 T1 [contour nabewerken - buiten] . . . N49 . . . [einde bewerking werkstuk] N50 G915 H1 [meetresultaten opvragen] N51 IF {V940 == 1} [indien resultaten beschikbaar zijn] N52 THEN N53 V {D1 [X] = D1 [X] + V941} [meetresultaat voor correctie D1 toevoegen] N54 ENDIF . . .
166
Voorbeeld: bewaking gereedschapsbreuk (bewaking grenswaarde) . . . BEWERKING . . . N2 T1 [contour voorbewerken - buiten] . . . N49 . . . [einde bewerking werkstuk] N50 G915 H1 [meetresultaten opvragen] N51 IF {V940 == 1} [indien resultaten beschikbaar zijn] N52 THEN N53 IF {V941 >= 1} [meetwaarde > 1mm] N54 THEN N55 PRINTA (“meetwaarde > 1mm = gereedschaps-breuk“) N56 M0 [geprogrammeerde stop – cyclus uit] N57 ENDIF N58 ENDIF . . .
4 DIN PLUS
Met de „belastingsbewaking“ wordt de prestatie of de werking van de aandrijvingen gecontroleerd en wordt deze vergeleken met grenswaarden die bij de referentiebewerking zijn bepaald. De CNC PILOT houdt rekening met twee grenswaarden: ■ Eerste grenswaarde is overschreden: het gereedschap wordt als
„verbruikt“ aangeduid en de standtijdbewaking zet bij de volgende programmarun „vervangend gereedschap“ in (zie „4.2.4 Gereedschapsprogrammering“). ■ Tweede grenswaarde is overschreden: de belastingsbewaking meldt „gereedschapsbreuk“ en stopt de programmarun (aanzetstop).
Bewakingszone vastleggen G995 Met G995 worden de „bewakingszone“ en de te bewaken assen gedefinieerd. ■ G995 met parameter: begin van de bewakingszone ■ G995 zonder parameter: einde van de bewakingszone (niet
vereist, wanneer nog een bewakingszone volgt) Het „nummer van de bewakingszone“ moet binnen het NCprogramma uniek zijn. Per slede zijn maximaal 49 bewakingszones mogelijk. Parameter H: nummer van de bewakingszone – bereik: 1..999 Q: code voor assen (te bewaken aandrijvingen): ■ 1: X-as ■ 2: Y-as ■ 4: Z-as ■ 8: Hoofdspil ■ 16: Spil 1 ■ 128: C-as 1 Tel de codes op als er meerdere aandrijvingen moeten worden bewaakt. (Voorbeeld: Z-as en hoofdspil worden bewaakt: Q=12.)
Voorbeeld: belastingsbewaking ... BEWERKING . . . N.. G996 Q1 H1 [draaimomentbewaking – ijlgangbanen niet bewaken] . . . N.. G14 Q0 N.. G26 S4000 N.. T2 N.. G995 H1 Q9 [hoofdspil en X-as bewaken ] N.. G96 S230 G95 F0.35 M4 N.. M108 N.. G0 X106 Z4 N.. G47 P3 N.. G820 NS.. [voedingsbanen van de voorbewerkingscyclus bewaken] N.. G0 X54 N.. G0 Z4 N.. M109 N.. G995 [einde van de bewakingszone] . . .
De „code voor assen“ wordt in „bitnummers voor belastingsbewaking“ (regelparameter 15) vastgelegd.
Type belastingsbewaking G996 Met G996 kan de belastingsbewaking tijdelijk worden uitgeschakeld en het soort bewaking worden gedefinieerd. Parameter Q: wijze van vrijschakelen (omvang v.d. bewaking) – default: 0 ■ Q=0: bewaking niet actief (geldt voor het complete NCprogramma; ook eerder geprogrammeerde G995 zijn niet actief) ■ Q=1: ijlgangbewegingen niet bewaken ■ Q=2: ijlgangbewegingen bewaken H: bewakingswijze – default: 0 ■ H=0: draaimoment- en bewerkingsbewaking ■ H=1: draaimomentbewaking ■ H=2: bewaking van bewerking
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
167
4.12 Speciale functies
4.12.7 Belastingsbewaking
4.13 Overige G-functies
4.13 Overige G-functies Stilstandstijd G4 De CNC PILOT wacht gedurende de tijd „F“ en voert dan de volgende programmaregel uit. Als G4 samen met een verplaatsing in een regel wordt geprogrammeerd, geldt de stilstandstijd na afloop van de verplaatsing. Parameters F: wachttijd [sec] – bereik: 0 < F < 99,999
Nauwkeurige stop aan G7 Met G7 wordt „nauwkeurige stop” ingeschakeld. Deze functie blijft tot het moment van uitschakeling ingeschakeld. Bij „nauwkeurige stop“ start de CNC PILOT de volgende regel, wanneer het „tolerantievenster positie“ bij het eindpunt bereikt is (tolerantievenster: machineparameter 1106 e.v. „Positieregeling lineaire as“). „Nauwkeurige stop“ werkt op enkelvoudige verplaatsingen en cycli. De NC-regel waarin G7 is geprogrammeerd, wordt al met een „nauwkeurige stop“ uitgevoerd.
Nauwkeurige stop uit G8 Met G8 wordt „nauwkeurige stop” uitgeschakeld. De regel waarin G8 wordt geprogrammeerd, wordt zonder „nauwkeurige stop“ uitgevoerd.
Nauwkeurige stop G9 G9 activeert de „nauwkeurige stop” voor de NC-regel waarin deze geprogrammeerd wordt (zie ook „G7”).
Rondas verplaatsen G15 G15 draait de rondas naar de opgegeven hoek. Tegelijkertijd kunnen de hoofd- en/of additionele assen rechtlijnig worden verplaatst.
Programmering van alle parameters: absoluut, incrementeel of blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling.
Parameters A, B: hoek – eindpositie van de rondas X, Y, Z: eindpunt van de hoofdas (X diametermaat) U,V,W: eindpunt van de hulpas
168
4 DIN PLUS
Met G30 worden G- en M-functies, alsmede slede- en spilnummers, aan de hand van conversielijsten (machineparameters 135 e.v.) geconverteerd. Met G30 worden verplaatsingen en gereedschapsmaten gespiegeld en wordt het machinenulpunt asafhankelijk met de ”nulpuntverschuiving” verplaatst (zie machineparameters 1114, 1164, ..). Toepassing: Bij de complete bewerking beschrijft u de volledige contour, bewerkt u de voorkant, spant u het werkstuk om (met het „expertprogramma“) en bewerkt u de achterkant. Om ervoor te zorgen dat de bewerking van de achterkant op dezelfde wijze als de bewerking van de voorkant kan worden geprogrammeerd (oriëntatie van de Z-as, rotatierichting bij cirkelbogen, etc.), bevat het expertprogramma commando's voor conversie en spiegeling. Parameter H: tabelnummer ■ H=0: conversie uitschakelen en offset verrekenen ■ H=1..4: conversietabel; bovendien wordt de verschuiving van het machinenulpunt geactiveerd (machineparameters 1114, 1164, ...) Q: keuze ■ Q=0: spiegeling van verplaatsing en gereedschap uitschakelen ■ Q=1: spiegeling van verplaatsing voor aangegeven assen aan ■ Q=2: spiegeling van gereedschapsmaten voor aangegeven assen aan X, Y, Z, U, V, W, A, B, C – askeuze ■ X=0: spiegeling van de X-as uit ■ X=1: spiegeling van de X-as aan ■ Y=0: spiegeling van de Y-as uit etc.
■ Verplaatsingen en gereedschapslengtes in aparte G30functies spiegelen. ■ Met Q1, Q2 zonder askeuze wordt de spiegeling uitgeschakeld. ■ U kunt uitsluitend kiezen uit geconfigureerde assen.
Let op: botsingsgevaar! ■ bij overgang van AUTOMATISCH BEDRIJF naar HANDBEDIENING blijven conversies en spiegelingen gehandhaafd. ■ De conversie/spiegeling moet worden uitgeschakeld wanneer u na bewerking van de achterkant de bewerking van de voorkant opnieuw wilt activeren (bijvoorbeeld bij programmaherhalingen met M99). ■ Na een nieuwe programmakeuze is de conversie/spiegeling uitgeschakeld (bijvoorbeeld: overgang van HANDBEDIENING naar AUTOMATISCH BEDRIJF).
Veiligheidszone uitschakelen G60
Spil met werkstuk G98
Met G60 wordt de bewaking van de veiligheidszone opgeheven. Met G60 wordt vóór het te bewaken resp. niet te bewaken verplaatsingscommando geprogrammeerd.
De toewijzing aan de spil is noodzakelijk voor schroefdraad-, boor- en freescycli, wanneer het werkstuk zich niet in de hoofdspil bevindt.
Toepassingsvoorbeeld: Met G60 heft u de veiligheidzonebewaking tijdelijk op, om een centrische doorboring te maken.
Parameter Q: spilnummer - default: 0 (hoofdspil)
Parameter ■ Q=0: veiligheidszone inschakelen (blijft ingeschakeld totdat Q: deze functie wordt uigeschakeld) ■ Q=1: beveiligingszone uitschakelen (blijft ingeschakeld totdat deze functie wordt uitgeschakeld) ■ Q geen invoer: veiligheidszone voor de huidige NC-regel uitschakelen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
169
4.13 Overige functies
Converteren en spiegelen G30
4.13 Overige functies
Wachten op tijdstip G204 G204 onderbreekt het NC-programma tot het opgegeven tijdstip. Parameters D: tag (D=1..31) – default: eerstmogelijke tijdstip „H, Q“ H: uur (H=0..23) Q: minuut (Q=0..59)
Nominale waarden actualiseren G717 Met G717 worden de nominale positiewaarden van de besturing geactualiseerd op basis van de positiegegevens van de assen. Toepassing: ■ wissen van de volgfout. ■ standaardisatie van de slave-assen na het uitschakelen van een master-slave-as-koppeling.
Gebruik G717 en G718 alleen in „expertprogramma's“ (zie ook „Inbedrijfstellingshandboek – Realtimekoppelfunctie“).
Volgfout uitsturen G718 G718 voorkomt dat nominale positiewaarden van de besturing automatisch worden geactualiseerd op basis van de aspositiegegevens (b.v. bij het verplaatsen naar de vaste aanslag of na het intrekken en opnieuw toekennen van de regelaarvrijgave). Toepassing: voor het inschakelen van een master-slave-as-koppeling. Parameters Q: aan/uit ■ Q=0: uit ■ Q=1: aan, de volgfout blijft opgeslagen
Actuele waarden in variabele G901 G901 brengt de actuele waarden over naar variabele V901.. V920 (zie „4.15.2 V-variabelen“). Met de functie wordt een „interpreterstop“ gegenereerd.
Nulpuntverschuiving in variabele G902 Schrijft de verschuiving in Z-richting in de variabelen V901..V920 (zie „4.15.2 V-variabelen“). Met de functie wordt een „interpreterstop“ gegenereerd.
Volgfout in variabele G903 Met G903 wordt de actuele volgfout (afwijking van de actuele waarde van de nominale waarde) in de variabelen V901..V920 geschreven (zie „4.15.2 V-variabelen“). Met de functie wordt een „interpreterstop“ gegenereerd.
170
4 DIN PLUS
4.13 Overige functies
Toerentalbewaking regelgewijs uit G907 De CNC PILOT start bewerkingen waarvoor spilrotatie is vereist wanneer het geprogrammeerde toerental is bereikt. Met G907 wordt deze toerentalbewaking regelgewijs uitgeschakeld – de verplaatsing wordt direct gestart. Programmeer G907 en de verplaatsing in dezelfde NC-regel.
Voedings-override 100% G908 Met G908 wordt de voedings-override bij verplaatsingen (G0, G1, G2, G3, G12, G13) regelgewijs op 100% ingesteld. Programmeer G908 en de verplaatsing in dezelfde NC-regel.
Interpreterstop G909 De CNC PILOT bewerkt ca. 15 tot 20 NC-regels „vooraf“. Wanneer variabelen kort voor de verwerking worden toegewezen, zouden „oude waarden“ worden verwerkt. Een interpreterstop zorgt ervoor dat de variabele de „nieuwe“ waarde omvat. Met G909 wordt de „interpretatie vooraf“ gestopt. De NC-regels t/m G909 worden uitgevoerd – pas daarna worden de volgende NC-regels uitgevoerd. Programmeer G909 alleen of samen met synchroonfuncties in een NC-regel. (Verschillende G-functies hebben een interpreterstop.)
Voorsturing G918 Met G918 wordt de voorsturing uit- en ingeschakeld. G918 kan voor/ na de schroefdraadbewerking (G31, G33) in een afzonderlijke NC-regel worden geprogrammeerd. Parameters Q: Voorsturing uit/aan – default: 1 ■ Q=0: uit ■ Q=1: aan
Spil-override 100% G919 Schakelt de toerental-override uit/in. Parameters Q: spilnummer – default: 0 H: type begrenzing – default: 0 ■ H=0: spil-override inschakelen ■ H=1: spil-override op 100% – blijft ingeschakeld tot moment van uitschakeling ■ H=2: spil-override op 100% – voor de actuele NC-regel
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
171
4.13 Overige functies
Nulpuntverschuivingen uitschakelen G920 Hiermee worden het werkstuknulpunt en de nulpuntverschuivingen „uitgeschakeld“.Verplaatsingen en digitale uitlezingen zijn gerelateerd aan het gereedschapspunt – het machinenulpunt.
Nulpuntverschuivingen, gereedschapslengtes uitschakelen G921 Hiermee worden het werkstuknulpunt, nulpuntverschuivingen en gereedschapsmaten „uitgeschakeld“.Verplaatsingen en digitale uitlezingen zijn gerelateerd aan het sledereferentiepunt – machinenulpunt.
Volgfoutgrens G975 Hiermee schakelt u naar „volgfoutgrens 2“ (zie machineparameter 1106, ..). G975 blijft ingeschakeld, tot deze functie wordt uitgeschakeld Bij het programma-einde schakelt de CNC PILOT naar „standaardvolgfoutgrens“. Parameters Q: volgfoutgrens – default: 1 ■ H=1: standaard-volgfoutgrens ■ H=2: volgfoutgrens 2
Nulpuntverschuivingen inschakelen G980 Hiermee worden het werkstuknulpunt en alle nulpuntverschuivingen „ingeschakeld“. Verplaatsingen en digitale uitlezingen zijn gerelateerd aan de gereedschapspunt – het werkstuknulpunt met inachtneming van de nulpuntverschuivingen.
Nulpuntverschuivingen, gereedschapslengtes activeren G981 Hiermee worden het werkstuknulpunt, alle nulpuntverschuivingen en de gereedschapsmaten „ingeschakeld“. Verplaatsingen en digitale uitlezingen zijn gerelateerd aan de gereedschapspunt – het werkstuknulpunt met inachtneming van de nulpuntverschuivingen.
172
4 DIN PLUS
4.14 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer
4.14 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer In- en uitvoer van gegevens vindt ook bij de simulatie plaats. De „V-variabelen“ worden tijdens de simulatie gesimuleerd. U kunt aan de V-variabelen waarden toewijzen en op die manier alle sprongen van uw NCprogramma testen.
4.14.1 In-/uitvoer van #-variabelen INPUT Met INPUT programmeert u de invoer van #variabelen die tijdens de programmavertaling worden verwerkt. U legt de „invoertekst“ en het „nummer van de variabelen“ vast. De CNC PILOT stopt de vertaling bij INPUT en wacht op de invoer van de waarde van de variabele. De CNC PILOT toont de invoer nadat het „INPUTcommando“ is beëindigd. Syntaxis:
INPUT (“tekst“, variabele)
PRINT PRINT voert tijdens de programmavertaling teksten en waarden van variabelen uit U kunt meerder teksten en #-variabelen na elkaar programmeren. Syntaxis: variabele, ..)
PRINTA(“tekst1“, variabele, “Tekst1“,
WINDOW Met WINDOW (x) wordt een venster met regelaantal „x“ gemaakt. Het venster wordt bij de eerste in-/ uitvoer geopend. WINDOW (0) sluit het venster. Het „standaard-window“ bevat 3 regels – u hoeft het niet te programmeren. Syntaxis: WINDOW(aantal regels) – 0 <= aantal regels <= 10 Voorbeelden: . . . N.. WINDOW(8) . . . N.. INPUT(“Input Diameter: ”,#1) . . . N.. PRINT(“Output Diameter: ”,#1) . . .
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
173
4.14 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer
4.14.2 In-/uitvoer van V-variabelen INPUTA Met „INPUTA“ programmeert u de invoer van Vvariabelen die bij de programma-uitvoering (looptijd) worden verwerkt. U legt de „ingevoerde tekst“ en het „nummer van de variabelen“ vast. De CNC PILOT verwacht bij de uitvoering van dit commando de invoer van de variabelewaarde. De invoer wordt aan de variabele toegewezen en de programma-uitvoering wordt voorgezet. De CNC PILOT toont de invoer nadat het „INPUTcommando“ is beëindigd. Syntaxis:
INPUTA (“tekst“, variabele)
PRINTA „PRINTA“ toont tijdens de programma-uitvoering teksten en waarden van V-variabelen op het beeldscherm. U kunt maximaal twee teksten en maximaal twee variabelen opeenvolgend programmeren. Het maximumaantal tekens bedraagt 80. De teksten en variabelenwaarden worden bovendien op de printer uitgedraaid, wanneer „Uitdraai aan“ wordt ingesteld (regelparameter 1). Syntaxis: PRINTA(“tekst1“,variabele,“tekst1“,variabele“, ..)
WINDOWA Met „WINDOWA (x)“ wordt een venster met regelaantal „x“ gemaakt. Het venster wordt bij de eerste in-/uitvoer geopend. WINDOWA (0) sluit het venster. Het „standaard-window“ bevat 3 regels – u hoeft het niet te programmeren. Syntaxis: WINDOWA(aantal regels) – 0 <= aantal regels <= 10 Voorbeelden: . . . BEWERKING . . . N100 WINDOWA(8) . . . N110 INPUTA(“Input Meas.-value: ”,V1) . . . N120 PRINTA(“Output Meas.-value: ”,V1) . . .
174
4 DIN PLUS
Syntaxis:
rekenfunctie
De CNC PILOT vertaalt de NC-programma's voordat deze worden uitgevoerd. Er wordt daarom onderscheid gemaakt tussen twee types variabelen: ■ #-variabele – verwerking tijdens de NC-programmavertaling ■ V-variabele (of resultaten) – verwerking tijdens de uitvoering van het NC-programma De volgende regels gelden: ■ „vermenigvuldiging voor deling“ ■ max. 6 niveaus van haakjes ■ integer-variabele (alleen bij V-variabelen): integere waarden van –32767 .. +32768 ■ real-variabele (bij #- en V-variabele): drijvendekommagetallen met max. 10 posities vóór en 7 posities na de komma ■ de variabelen blijven „gehandhaafd“, ook wanneer de besturing tussentijds wordt uitgeschakeld
+
optellen
–
aftrekken
*
vermenigvuldigen
/
delen
SQRT(...)
vierkantswortel
ABS(...)
absolute factor
TAN(...)
tangens (in graden)
ATAN(...)
arc tangens (in graden)
SIN(...)
sinus (in graden)
ASIN(...)
arc sinus (in graden)
COS(...)
cosinus (in graden)
ACOS(...)
arc cosinus (in graden)
4.15.1 #-variabelen De CNC PILOT maakt gebruik van toepassingsgebieden op basis van nummergroepen: ■ #0 .. #29: kanaalafhankelijke, globale variabelen Zijn voor elke slede (NC-kanaal) beschikbaar. Gelijke variabelennummers voor verschillende sledes beïnvloeden elkaar niet. Globale variabelen blijven na het programma-einde bestaan en kunnen door het volgende NC-programma worden verwerkt. ■ #30 .. #45 niet-kanaalafhankelijke, globale variabelen Zijn één keer in de besturing beschikbaar. Wanneer het NCprogramma van een slede een variabele wijzigt, dan geldt dat voor alle sledes. De variabelen blijven na het programma-einde bestaan en kunnen door het volgende NC-programma worden verwerkt. ■ #46 .. #50 gereserveerde variabelen voor expertprogramma's mogen niet in uw NC-programma worden gebruikt. ■ #256 .. #285 lokale variabelen gelden in een subprogramma.
4.15 Programmering van variabelen
4.15 Programmering van variabelen
ROUND(...) afronden LOGN(...)
natuurlijke logaritme
EXP(...)
exponentiële functie ex
INT(...)
decimalen afbreken
alleen bij #-variabelen: SQRTA(.., ..) vierkantswortel uit (a2+b2) SQRTS(.., ..) vierkantswortel uit (a2–b2)
Programmeer NC-regels met variabelenberekeningen met de „sledeaanduiding $..“, wanneer uw draaibank over meerdere sledes beschikt. Anders worden de berekeningen meedere keren uitgevoerd.
Parameterwaarden gelezen Syntaxis: #1 = PARA(x,y,z) x = parametergroep ■ 1: machineparameter ■ 2: regelparameter ■ 3: instelparameter ■ 4: bewerkingsparameter ■ 5: PLC-parameter y = parameternummer z = subparameternummer
Voorbeelden „#-variabele“ . . . N.. #1=PARA(1,7,3) [leest „machinemaat 1 Z“ in variabele #1 ] . . . N.. #1=#1+1 N.. G1 X#1 N.. G1 X(SQRT(3*(SIN(30))) N.. #1=(ABS(#2+0.5)) . . . Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
175
4.15 Programmering van variabelen
Informatie in variabelen U kunt de volgende gereedschaps- en NC-informatie uit variabelen uitlezen. De bezetting van de variabelen #518..#521 is van het gereedschapstype afhankelijk. Voorwaarde: de variabele is op basis van de gereedschapsoproep of het NC-programma „gedefinieerd“. #-variabele
Gereedschapsinformatie
#512
gereedschapstype bestaande uit 3 posities
#513..#515
gereedschapstype 1e, 2e, 3e positie
#516
effectieve lengte (nl) bij draai- en boorgereedschap
#517
hoofdbewerkingsrichting (zie tabel)
#518
nevenbewerkingsrichting bij draaigereedschap (zie tabel)
#519
Positie- en meetgegevens zijn altijd metrisch – ook wanneer een NCprogramma „in inch“ wordt uitgevoerd.
gereedschapstype: ■ 14*: 1 = rechtse, 2 = linkse uitvoering (A) ■ 5**, 6**: aantal tanden
#520
#521
gereedschapstype: ■ 1**, 2**: beitelradius (rs) ■ 3**, 4**: tapdiameter (d1) ■ 51*, 52*: freesdiameter voor (df) ■ 56*, 6**: freesdiameter (d1)
Hoofd- en nevenbewerkingsrichting
gereedschapstype:
0:
niet gedefinieerd
1:
+Z
2:
+X
3:
–Z
4:
–X
5:
+/– Z
6:
+/– X
■ 11*, 12*: schachtdiameter (sd) ■ 14*, 15*, 16*, 2**: beitelbreedte (sb) ■ 3**, 4**: aansnijdingslengte (al) ■ 5**, 6**: freesbreedte (fb)
#522
gereedschapspositie (referentie: bewerkingsrichting van het gereedschap) 0: op de contour 1: rechts van de contour – 1: links van de contour
#523..#525
instelmaten (ze, xe, ye)
#526..#527
positie van het snijkantmiddelpunt I, K (zie afbeelding)
#-variabele
NC-informatie
#768..#770
laatst geprogrammeerde positie X (radiusmaat), Y, Z
#771
laatst geprogrammeerde positie C [°]
#772
actieve bedrijfsmode 2: machine; 3: simulatie; 4: TURN PLUS
#774
status SRC/FRC 40: G40 actief; 41: G41 actief; 42: G42 actief
#775
nummer van de geselecteerde C-as
Vervolg op volgende bladzijde
176
4 DIN PLUS
NC-informatie
#776
actieve slijtagecorrecties (G148) 0: DX, DZ; 1: DS, DZ; 2: DX, DS
#778
maateenheid 0: metrisch; 1: inch
#782
actief bewerkingsvlak 17: XY-vlak (voor- of achterkant) 18: XZ-vlak (draaibewerking) 19: YZ-vlak (bovenkant/mantel)
4.15 Programmering van variabelen
#-variabele
#783, #785..#786afstand gereedschapspunt – sledereferentiepuntY, Z, X #787
referentiediameter mantelbewerking (G120)
#788
spil waarin het werkstuk is ingespannen (G98)
#790
overmaat G52-Geo 0: geen rekening mee houden 1: rekening mee houden
#791..#792
G57-overmaten X, Z
#793
G58-overmaat P
#794..#795
beitelbreedte in X, Z waarmee het gereedschapsreferentiepunt bij G150/G151 wordt verschoven
#796
spilnummer waarvoor als laatste de voeding is geprogrammeerd
#797
spilnummer waarvoor als laatste het toerental is geprogrammeerd
4.15.2 V-variabelen De CNC PILOT maakt op basis van de nummergroepen gebruik van de volgende waarde- en toepassingsgebieden: ■ real V1 .. V199 ■ integer V200 .. V299 ■ gereserveerd V300 .. V900 Vragen en toewijzingen: ■ Machinematen lezen/schrijven (machineparameter 7) Syntaxis: V{Mx[y]} x = maat: 1..9 y = coördinaat: X,Y,Z,U,V,W,A,B of C ■ externe wisselcodes opvragen Er wordt naar een bitt van de wisselcode op 0 of 1 gevraagd. De machinefabrikant legt de betekenis van de wisselcode vast. Syntaxis: V{Ex[y]} x = slede 1..6 y = bit: 1..16
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
177
4.15 Programmering van variabelen
■ Wissel-codes opvragen
Met de „standtijdbewaking van het gereedschap“ en het „zoeken naar de startregel“ worden wisselcodes gegenereerd (zie hieronder). Syntaxis: V{Ex[1]} x = wisselcode: 20..59, 90 ■ 20: de standtijd is verstreken (globale informatie) ■ 21..59: de standtijd van dit gereedschap is verstreken ■ 90: zoeken van startregel (0=niet actief; 1=actief) De wisselcode wijst u aan het gereedschap toe („standtijdbeheer“ – bedrijfsmode handbediening). ■ gereedschapscorrecties lezen/schrijven
Syntaxis: V{Dx[y]} x = T-nummer y = lengtecorrectie: X, Y of Z ■ diagnosebits (standtijdbewaking van het
gereedschap) lezen/schrijven Syntaxis: V{Tx[y]} x = T-nummer y = bit: 1..16 (zie tabel) Wisselcodes en standtijdbewaking van gereedschap Als een gereedschap verbruikt is, wordt „resultaat 20“ (globale informatie) en „resultaat 1“ gegenereerd. Aan de hand van „wisselcode 1“ kan het verbruikte gereedschap worden bepaald. Als het laatste gereedschap van een gereedschapsgroep is verbruikt, wordt bovendien „wisselcode 2“ gegenereerd. „Wisselcode 1 en 2“ kan afzonderlijk voor elk gereedschap in de „gereedschapsgroep“ worden gedefinieerd. De wisselcodes worden bij het programma-einde (M99) automatisch teruggezet. Informatie in variabelen ■ V660: aantal stuks ■ wordt bij de systeemstart op „0“ ingesteld ■ wordt bij het laden van een nieuw NCprogramma op „0“ ingesteld ■ wordt bij M30 of M99 met „1“ verhoogd ■ V901..V920 worden bij de G-functies G901, G902, G903, G912 en G916 gebruikt (zie tabel).
Als er een gereedschapsgroep is gedefinieerd, programmeert u het „eerste gereedschap“ bij „gereedschapscorrectie en -diagnose“. De CNC PILOT adresseert het actieve gereedschap van de gereedschapsgroep (zie „4.2.4 Gereedschapsprogrammering“). Voorbeeld „Diagnosebits“ . . . N.. V{T10[1]=1} [stelt „standtijd verstreken“ bij gereedschap 10 – of vervangend gereedschap in] ... Gereedschap diagnosebits Bit Betekenis 1
ger. verbruikt geeft de toestand van het gereedschap aan. Reden voor stopzetten: zie bit 2..8
2
vooraf ingestelde standtijd/aantal stuk bereikt.
3
gereserveerd voor gereedschapslijtage door tussentijds meten van gereedschap
4
gereedschapslijtage vastgesteld door tussentijds meten van werkstuk
5
gereedschapslijtage vastgesteld door na bewerking meten van het werkstuk
6
gereedschapslijtage vastgesteld door de belastingsbewaking (grenswaarde 1 of 2 van de capaciteit overschreden)
7
gereedschapslijtage vastgesteld door de belastingsbewaking (grenswaade van werk overschreden)
8
een aangrenzende snijkant van het multi-gereedschap is verbruikt.
9
snijkant nieuw ?
12 de reststandtijd van de snijkant bedraagt <6% of het resterend aantal stuks bedraagt 1. ■ bit=0: „nee“; bit=1: „ja“ ■ bits 9..16 bevatten „algemene informatie“.
Vervolg op volgende bladzijde
178
4 DIN PLUS
■ De telling van het aantal stuks in V660 wijkt af van de telling van het aantal stuks in machine-uitlezing. ■ X-waarden worden als radiuswaarden opgeslagen. ■ Let op het volgende: de functies G901, G902, G903, G912 en G916 overschrijven de variabelen – ook wanneer ze nog niet zijn verwerkt!
spindel“ ■ V922/V923: resultaat bij „G905 C-hoekverspringing“ ■ V982: foutnummer bij „G912 Registratie actuele waarde bij tussentijds meten“ ■ V300: resultaat bij „G991 Afsteekcontrole“ Voorbeelden „V-variabele“ . . . N.. V{M1[Z]=300} [ stelt „machinemaat 1 Z“ in op „300“ ] . . . N.. G0 Z{M1[Z]} [verplaatst naar „machinemaat 1 Z“] . . . N.. IF{E1[1]==0} [opvragen „externe wisselcode 1 – bit 1“] . . . N.. V{D5[X]=1.3} [stelt „correctie X in bij gereedschap 5“] . . . N.. V{V12=17.4} N.. V{V12=V12+1} N.. G1 X{V12} . . .
Bezetting van variabelen V901..V920 X
Z
Y
slede 1
V901
V902
V903
slede 2
V904
V905
V906
slede 3
V907
V908
V909
slede 4
V910
V911
V912
slede 5
V913
V914
V915
V917
V918
slede 6
V916
C-as 1:
V919
C-as 2:
V920
Informatie over interpreterstop (G909) De CNC PILOT bewerkt ca. 15 tot 20 NC-regels „vooraf“. Wanneer variabelen kort voor de verwerking worden toegewezen, zouden „oude waarden“ worden verwerkt. Een interpreterstop zorgt ervoor dat de variabele de „nieuwe“ waarde omvat.
■ Programmeer een interpreterstop, wanneer variabelen of externe wisselcodes „kort voordat“ de regel wordt uitgevoerd, veranderen. ■ Door elke interpreterstop wordt de uitvoeringstijd van het NC-programma verlengd. ■ Enkele G-functies bevatten de interpreterstop.
Met G909 wordt de „interpretatie vooraf“ gestopt. De NC-regels t/ m G909 worden uitgevoerd – pas daarna worden de volgende NCregels uitgevoerd.
4.15.3 Sprong, herhaling, voorwaardelijke uitvoering van regel
Vergelijkingsoperatoren voor IF... en WHILE.. <
kleiner dan
De „V-variabelen“ worden tijdens de simulatie gesimuleerd. U kunt aan de V-variabelen waarden toewijzen en op die manier alle sprongen van uw NC-programma testen.
<=
kleiner dan of gelijk aan
<>
niet gelijk aan
U kunt maximaal twee voorwaarden koppelen.
>
groter dan
>=
groter dan of gelijk aan
==
Gelijk aan
Wanneer u sprongen op basis van V-variabelen programmeert, mogen er geen #-variablen in de programmasprongen worden gebruikt.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Voorwaarden koppelen: AND
logische verbinding EN
OR
logische verbinding OF
179
4.15 Programmering van variabelen
■ V921: hoekverspringing bij „G906 Synchroon draaien van
4.15 Programmering van variabelen
IF..THEN..ELSE..ENDIF – Programmasprong De „voorwaardelijke sprong“ omvat de volgende elementen: ■ IF (als) – gevolgd door de voorwaarde. Bij de „voorwaarde“ staan links en rechts van de „verhoudingsoperator“ variabelen of rekenformules. ■ THEN (dan) – wanneer aan de voorwaarde is voldaan, wordt de THEN-sprong uitgevoerd ■ ELSE (anders) – indien niet aan de voorwaarde is voldaan, wordt de ELSE-sprong uitgevoerd ■ ENDIF – hiermee wordt de „voorwaardelijke programmasprong“ afgesloten. Programmeerinstructies IF kiezen (Menu: „Bewerking – Instructies – DIN PLUS-woorden“) „Voorwaarde“ ingeven (alleen de noodzakelijke haakjes ingeven) NC-regels van de THEN- en ELSE-sprong invoegen – de ELSEsprong kan vervallen
■ NC-regels met IF, THEN, ELSE, ENDIF
mogen geen andere commando's bevatten ■ Bij sprongen op basis van V-variabelen of wisselcodes wordt de contourcorrectie bij de IF-instructie uitgeschakeld en bij ENDIF weer ingeschakeld. Met G703 wordt de contourcorrectie ingeschakeld.
Voorbeeld: . . . N.. IF {E1[16]==1} N.. THEN N.. G0 X100 Z100 N.. ELSE N.. G0 X0 Z0 N.. ENDIF . . .
WHILE..ENDWHILE – Programmaherhaling
■ Vindt de herhaling op basis van V-
De „programmaherhaling“ omvat de volgende elementen: ■ WHILE – gevolgd door de voorwaarde. Bij de „voorwaarde“ staan links en rechts van de „verhoudingsoperator“ variabelen of rekenformules. ■ ENDWHILE – sluit de „voorwaardelijke programmasprong“ af
variabelen of wisselcodes plaats, dan wordt de contourcorrectie bij de WHILEinstructie uitgeschakeld en bij ENDWHILE weer ingeschakeld. Met G703 wordt de contourcorrectie weer ingeschakeld. ■ Wanneer altijd aan de „voorwaarde“ in het WHILE-commando wordt voldaan, leidt dit tot een „gesloten programmalus“. Dit is een veel voorkomende storingsoorzaak, wanneer met programmaherhalingen wordt gewerkt.
NC-regels tussen WHILE en ENDWHILE worden uitgevoerd zolang aan de „voorwaarde“ wordt voldaan. Als niet aan de voorwaarde wordt voldaan, gaat de CNC PILOT verder met de regel na ENDWHILE. Programmeerinstructies WHILE kiezen (menu: „Bewerking – Instructies– DIN PLUSwoorden“) „Voorwaarde“ ingeven (alleen de noodzakelijke haakjes ingeven) NC-regels invoegen
180
Voorbeeld: . . . N.. WHILE (#4<10) AND (#5>=0) N.. G0 Xi10 . . . N.. ENDWHILE . . .
4 DIN PLUS
■ Vindt de sprong plaats op basis van V-
Die „Switch-instructie“ bestaat uit de volgende elementen: ■ SWITCH – gevolgd door een variabele. De inhoud van de variabele wordt in de volgende CASE-instructies opgevraagd. ■ CASE x – deze CASE-sprong wordt bij de variabelenwaarde x uitgevoerd. CASE kan meermaals worden geprogrammeerd. ■ DEFAULT – deze sprong wordt uitgevoerd wanneer geen CASEinstructie met de variabelenwaarde overeenkomt. DEFAULT kan vervallen. ■ BREAK – sluit de CASE- ofDEFAULT-sprong af
variabelen of wisselcodes, dan wordt de contourcorrectie bij de SWITCHinstructie uitgeschakeld en bij ENDSWITCH weer ingeschakeld. Met G703 wordt de contourcorrectie weer ingeschakeld. ■ De variabele waarde moet een integere waarde zijn - deze wordt niet afgerond.
Programmeerinstructies SWITCH kiezen menu: „Bewerking – Instructies – DIN PLUSwoorden“) „variabele invoeren (zonder haakjes) voor iedere CASE-sprong: CASE kiezen (menu: „Bewerking – Instructies – DIN PLUSwoorden“) „SWITCH-voorwaarde“ (waarde van de variabele) invoeren de uit te voeren NC-regels invoegen voor de DEFAULT-sprong: de uit te voeren NC-regels invoegen
Uitschakelniveau /.. Een NC-regel die wordt voorafgegaan door een uitschakelniveau wordt bij actief uitschakelniveau niet uitgevoerd (zie „4.3.3 Menu Bewerking“).
Voorbeeld: N.. SWITCH {V1} N.. CASE 1 [wordt uitgevoerd bij V1=1] N.. G0 Xi10 . . . N.. BREAK N.. CASE 2 [wordt uitgevoerd bij V1=2] N.. G0 Xi10 . . . N.. BREAK N.. DEFAULT [wordt uitgevoerd als er geen N.. G0 Xi10 CASE-instructie met de . . . variabelenwaarde overeenkomt] N.. BREAK N.. ENDSWITCH . . .
Uitschakelniveaus worden tijdens „automatisch bedrijf“ (bedrijfsmode Machine) ingeschakeld/uitgeschakeld. U kunt bovendien gebruikmaken van de uitschakelinterval (instelparameter 11 „Niveau/uitschakelinterval“). Met een „uitschakelinterval x“ wordt het uitschakelniveau om de x-keer ingeschakeld. Voorbeeld: /1 N 100 G... „N100“ wordt niet uitgevoerd wanneer uitschakelniveau 1 actief is.
Slede-aanduiding $.. Een NC-regel die wordt voorafgegaan door een slede-aanduiding, wordt alleen voor de opgegeven slede uitgevoerd (zie „4.3.3 menu Bewerking“). – NC-regels zonder slede-aanduiding worden op alle sledes uitgevoerd.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Bij draaibanken met één slede of wanneer er in de „programmakop“ één slede wordt opgegeven, is een sledeaanduiding niet noodzakelijk.
181
4.15 Programmering van variabelen
SWITCH..CASE – programmasprong
4.16 Subprogramma's
4.16 Subprogramma's Oproep van subprogramma:
L”xx”V1
■ L: kenletter voor oproep van subprogramma ■ ”xx”: naam van het subprogramma – bij externe
subprogramma's bestandsnaam (max. 8 cijfers of letters) ■ V1: code voor extern subprogramma – vervalt bij lokale subprogramma's Instructies voor het werken met subprogramma's: ■ Externe subprogramma's staan in een apart
bestand. Ze kunnen door willekeurige hoofdprogramma's, andere subprogramma's en doorTURN PLUS worden opgeroepen. ■ Lokale subprogramma's staan in het hoofdprogrammabestand. Ze kunnen uitsluitend vanuit het hoofdprogramma worden opgeroepen. ■ Subprogramma's kunnen maximaal 6 keer worden „genest“. Met „nesten“ wordt bedoeld dat in een subprogramma een ander subprogramma wordt opgeroepen. ■ Recursies moeten worden vermeden. ■ U kunt in een subprogramma maximaal 20 „overdrachtswaarden“ opnemen. De aanduidingen (parameter-identificatie) zijn: LA..LF, LH, I, J, K, O, P, R, S, U, W, X, Y, Z. In het subprogramma zijn de overdrachtswaarden als variabelen beschikbaar. De code is: „#__..“ gevolgd door de parameteraanduiding in kleine letters (bijvoorbeeld: #__la). U kunt deze overdrachtswaarden bij de programmering van variabelen in het subprogramma gebruiken. ■ De variabelen #256..#285 zijn in elk subprogramma als lokale variabele beschikbaar. ■ Als een subprogramma meermaals moet worden uitgevoerd, kunt u de herhalingsfactor opgeven in de parameter „Aantal herhalingen Q“. ■ Een subprogramma wordt afgesloten met RETURN. Dialoogteksten U kunt de parameterbeschrijvingen die voor of na de invoervelden staan, in een extern subprogramma vastleggen De CNC PILOT stelt de maateenheden van de parameters automatisch in op „metrisch“ of „inch“. Maximaal 19 beschrijvingen – de positie van de parameterbeschrijving in het subprogramma is willekeurig.
182
De parameter „LN“ is gereserveerd voor de overdracht van regelnummers. Deze parameter kan bij hernummering van het NC-programma een nieuwe waarde krijgen. Parameterbeschrijvingen: [//] – begin [pn=n; s=parametertekst (maximaal 16 tekens) ] [//] – einde pn: Parameter-identifier (la, lb, ...) n: conversiecijfer voor maateenheden ■ 0: dimensieloos ■ 1: „mm“ of „inch“ ■ 2: „mm/omw„ of „inch/omw“ ■ 3: „mm/min“ of „inch/min“ ■ 4: „m/min“ of „feet/min“ ■ 5: „omw/min“ ■ 6: graden (°) ■ 7: „µm“ of „µinch“ Voorbeeld . . . [//] [la=1; s=stafdiam.] [lb=1; s=startpunt in Z] [lc=1; s=afschuining/afr. (-/+)] . . . [//] . . .
4 DIN PLUS
Met M-functies wordt de programma-afloop gestuurd en worden de apparaten van de machine (machinefuncties) in- en uitgeschakeld. M00 Programmastop De uitvoering van het programma wordt gestopt – „cyclusstart“ zet de uitvoering van het programma voort. M01 Optionele stop Met de softkey „Optionele stop“ (automatisch bedrijf) kunt u ingeven, of de uitvoering van het programma bij M01 moet stoppen. Met „cyclusstart“ wordt de uitvoering van het programma voortgezet. M30 Programma-einde M30 betekent „programma- resp. subprogramma-einde“. (M30 hoeft niet te worden geprogrammeerd.)
Voorbeeld M97 . . . $1 N.. G1 X.. Z.. $2 N.. G1 X.. Z.. $1$2 N.. M97 [$1, $2 wachten op elkaar] . . . Machinefuncties De werking van de machinefuncties is afhankelijk van de uitvoering van de draaibank. In onderstaande tabel zijn de „meestal“ toegepaste M-functies opgesomd. Raadpleeg uw machinehandboek voor informatie over de M-functies van uw machine.
Als u na M30 „Cyclusstart“ kiest, wordt het programma vanaf het begin opnieuw uitgevoerd. M99 programma-einde met herstart aan begin van programma of bij opgegeven regelnummer M99 betekent „programma-einde en herstart“. De CNC PILOT begint opnieuw met de uitvoering van het programma vanaf: ■ programmabegin wanneer NS niet is ingevoerd ■ regelnummer NS wanneer NS is ingevoerd
Alle functies die blijven ingeschakeld tot het moment van uitschakeling (voeding, toerental, gereedschapsnummer, etc.)die aan het programma-einde geldig zijn, gelden ook als het programma opnieuw wordt opgestart. U moet deze functies daarom aan het programmabegin of vanaf de startregel (bij gebruik van M99) opnieuw programmeren. M97 Synchroonfunctie Sledes waarvoor M97 is geprogrammeerd, wachten tot alle sledes deze regel hebben bereikt. Daarna wordt de uitvoering van het programma voortgezet. Voor ingewikkelde bewerkingen (b.v. bewerking van meerdere werkstukken) kan M97 met parameters geprogrammeerd worden. Parameters H: Nummer van synchroonteken – de verwerking geschiedt uitsluitend tijdens de interpretatie van de NC-programma’s Q: Sledenummer – gebruik de synchronisatie met Q wanneer synchronisatie met $x niet mogelijk is D: Aan/uit – default: 0 ■ 0: uit – synchronisatie met uitvoeringstijd van het NCprogramma ■ 1: aan – synchronisatie uitsluitend tijdens de interpretatie van de NC-programma’s
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
M-functies voor programmabesturing M00
Programmastop
M01
Optionele stop
M30
Programma-einde
M99 NS..
Programma-einde met herstart
M-functies als machinefuncties M03
Hoofdspil aan (rechtsom)
M04
Hoofdspil aan (linksom)
M05
Hoofdspil stop
M12
Rem hoofdspil aanhalen
M13
Rem hoofdspil afzetten
M14
C-as aan
M15
C-as uit
M19 C..
Spilstop op positie „C“
M40
Spiloverbrenging op 0 instellen (neutraalstand)
M41
Spiloverbrenging op 1 instellen
M42
Spiloverbrenging op 2 instellen
M43
Spiloverbrenging op 3 instellen
M44
Spiloverbrenging op 4 instellen
Mx03
Spil x aan (cw)
Mx04
Spil x aan (ccw)
Mx05
Spil x stop
M97
Synchroonfunctie
183
4.17 M-functies
4.17 M-functies
4.18 Voorbeelden en instructies
4.18 Voorbeelden en instructies 4.18.1 Bewerkingscyclus programmeren PROGRAMMAKOP ... ONBEW. WERKSTUK ... BEW. WERKSTUK ... BEWERKING N.. G59 Z.. N.. G26 S.. N.. G14 Q.. . . . N.. T.. N.. G96 S.. G95 F.. M4 N.. N.. N.. N.. N.. . .
G0 X.. Z.. G47 P.. G810 NS.. NE.. G0 X.. Z.. G14 Q0 .
Voorbeeld: typische structuur van een bewerkingscyclus
Nulpuntverschuiving Toerentalbegrenzing vastleggen Gereedschapswisselpositie naderen Gereedschap verwisselen Technologiegegevens: snijsnelheid (Toerental); voeding; draairichting Positioneren Veiligheidsafstand vastleggen Cyclusoproep Indien noodzakelijk: vrijzetten Gereedschapswisselpositie naderen
4.18.2 Contourherhalingen %111.nc PROGRAMMAKOP #SLEDE
Voorbeeld: programmering van contourherhalingen, inclusief opslaan van de contour
$1
REVOLVER 1 T2 ID121-55-040.1 T3 ID111-55-080.1 T4 ID161-400.2 T8 ID342-18.0-70 T12 ID112-12-050.1 SPANMIDDEL 1 ONBEW. WERKSTUK N1 G20 X70 Z120 K1
184
4 DIN PLUS
BEWERKING N11 G26 S2500 N12 G14 Q0 N13 G702 Q0 N14 L1 V0 Q2 N15 M30 SUBPROGRAMMA 1 N16 M108 N17 G702 Q1 N18 G14 Q0 N19 T8 N20 G97 S2000 M3 N21 G95 F0.2 N22 G0 X0 Z4 N23 G147 K1 N24 G74 Z-15 P72 I8 B20 J36 E0.1 K0 N25 G14 Q0 N26 T3 N27 G96 S300 G95 F0.35 M4 N28 G0 X72 Z2 N29 G820 NS8 NE8 P2 K0.2 W270 V3 N30 G14 Q0 N31 T12 N32 G96 S250 G95 F0.22 N33 G810 NS7 NE3 P2 I0.2 K0.1 Z-12 H0 W180 Q0 N34 G14 Q2 N35 T2 N36 G96 S300 G95 F0.08 N37 G0 X69 Z2 N38 G47 P1 N39 G890 NS8 V3 H3 Z-40 D3
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
4.18 Voorbeelden en instructies
BEW. WERKSTUK N2 G0 X19.2 Z-10 N3 G1 Z-8.5 B0.35 N4 G1 X38 B3 N5 G1 Z-3.05 B0.2 N6 G1 X42 B0.5 N7 G1 Z0 B0.2 N8 G1 X66 B0.5 N9 G1 Z-10 B0.5 N10 G1 X19.2 B0.5
Contour opslaan „Qx“ = aantal herhalingen
Opgeslagen contour laden
185
4.18 Voorbeelden en instructies
N40 G47 P1 N41 G890 NS9 V1 H0 Z-40 D1 I74 K0 N42 G14 Q0 N43 T12 N44 G0 X44 Z2 N45 G890 NS7 NE3 N46 G14 Q2 N47 T4 N48 G96 S160 G95 F0.18 M4 N49 G0 X72 Z-14 N50 G150 N51 G1 X60 N52 G1 X72 N53 G0 Z-9 N54 G1 X66 G95 F0.18 N55 G42 N56 G1 Z-10 B0.5 N57 G1 X17 N58 G0 X72 N59 G0 X80 Z-10 G40 N60 G14 Q0 N61 G56 Z-14.4 RETURN EINDE
186
Afsteekgereedschap verwisselen
Referentiepunt aan rechter zijde van snijkant positioneren
SKC inschakelen
SKC uitschakelen Incrementele nulpuntverschuiving
4 DIN PLUS
4.18 Voorbeelden en instructies
4.18.3 Complete bewerking De bewerking van de voor- en achterkant in een NC-programma wordt als een complete bewerking beschouwd. De CNC PILOT ondersteunt de complete bewerking voor alle gangbare machineontwerpen. U heeft daarbij de beschikking over functies zoals gesynchroniseerde overgave van werkstukken bij draaiende spil, verplaatsen naar een vaste aanslag, gecontroleerd afsteken en coördinatentransformatie. Dit garandeert een complete bewerking in een zo kort mogelijke tijd en een eenvoudige programmering. U beschrijft zowel de te draaien contour, de contouren voor de C-as (resp. Y-as) als de complete bewerking in een NC-programma. Voor het omspannen beschikt u over expertprogramma's die rekening houden met de draaibankconfiguratie. De complete bewerking kan ook worden toegepast op draaibanken met een hoofdspil. Basisprincipes Contouren achterkant C-as: de oriëntatie van de XK-as en dus ook de oriëntatie van de C-as zijn afhankelijk van het werkstuk. Hieruit volgt het onderstaande voor de achterkant: ■ oriëntatie van de XK-as: ”naar links” (voorkant: ”naar rechts”) ■ oriëntatie van de C-as: ”rechtsom” ■ rotatierichting bij cirkelbogen G102: ”linksom” ■ rotatierichting bij cirkelbogen G103: ”rechtsom”
Voorkant
Contouren achterkant Y-as: de oriëntatie van de X-as is „afhankelijk van het werkstuk“. Hieruit volgt het onderstaande voor de achterkant: ■ oriëntatie van de X-as „naar links“ (voorkant: „naar rechts“) ■ rotatierichting bij cirkelbogen G2: „linksom“ ■ rotatierichting bij cirkelbogen G3: „rechtsom“ Draaibewerking: de CNC PILOT ondersteunt de complete bewerking met converteer- en spiegelfuncties, zodat het principe ■ verplaatsingen in plus-richting verwijderen zich van het werkstuk ■ verplaatsingen in min-richting gaan naar het werkstuk toe bij de bewerking aan de achterkant blijven gehandhaafd.
Achterkant
Meestal stelt de machinefabrikant op uw draaibank afgestemde expertprogramma's beschikbaar voor de overdracht van het werkstuk.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
187
4.18 Voorbeelden en instructies
Programmering Bij de contourprogrammering aan de achterkant moet rekening worden gehouden met de oriëntatie van de XK-as (of X-as) en de rotatierichting in het geval van cirkelbogen. Zolang u van boor- en freescycli gebruik maakt, hoeft u bij de bewerking van de achterkant geen rekening te houden met bijzonderheden, omdat de cycli aan vooraf gedefinieerde contouren zijn gerelateerd. Bij de bewerking van de achterkant met de basisfuncties G100..G103 (resp. G0..G3, G12.. G13 voor de Y-as), gelden dezelfde voorwaarden als bij de contouren aan de achterkant. Draaibewerking In de expertprogramma's voor het omspannen zijn converteer- en spiegelfuncties opgenomen. Bij het bewerken van de achterkant (2e opspanning) geldt: ■ + richting: weg van het werkstuk ■ – richting: naar het werkstuk toe ■ G2/G12: cirkelbogen ”rechtsom” ■ G3/G13: cirkelbogen ”linksom” Complete bewerking met tegenspil G30: met het expertprogramma wordt de spiegeling van de Z-as en de conversie van de cirkelbogen (G2, G3, ..) ingeschakeld. Conversie van de cirkelbogen is noodzakelijk voor draaibewerking en C-asbewerking. G121: het expertprogramma verschuift de contour en spiegelt het coördinatensysteem (Z-as). Voor de bewerking van de achterkant (2e opspanning) is het meestal niet noodzakelijk G121 verder te programmeren. Complete bewerking met een spil G30: is meestal niet noodzakelijk G121: Het expertprogramma spiegelt de contour. Voor de bewerking van de achterkant (2e opspanning) is het meestal niet noodzakelijk G121 verder te programmeren. Werken zonder expertprogramma's Als er geen gebruik wordt gemaakt van de converteer- en spiegelfuncties, geldt het volgende principe: ■ + richting: weg van de hoofdspil ■ – richting: naar de hoofdspil toe ■ G2/G12: cirkelbogen ”rechtsom” ■ G3/G13: cirkelbogen ”linksom”
188
Schakel bij de Y-asbewerking van de achterkant (kopvlak aan de achterkant) de conversie van cirkelbogen uit (G30 H2) en bij draaibewerking en bewerking van het YZ-vlak (mantelaanzicht) weer in (G30 H1).
4 DIN PLUS
4.18 Voorbeelden en instructies
Voorbeeld: complete bewerking op draaibank met verplaatsbare tegenspil Het werkstuk wordt aan de voorkant bewerkt, via het expertprogramma aan de tegenspil overgedragen en daarna wordt de achterkant bewerkt. ■ Afbeelding boven: bewerking aan de voorkant ■ Afbeelding onder: bewerking aan de achterkant.
Het expertprogramma voert de volgende taken uit: ■ werkstuk gesynchroniseerd aan tegenspil overdragen ■ verplaatsingen voor de Z-as spiegelen ■ conversielijst activeren ■ contourbeschrijving spiegelen en voor de 2e opspanning verschuiven Het spiegelen/converteren voor de bewerking van de achterkant (expertprogramma) wordt aan het programma-einde met de functie G30 uitgeschakeld.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
189
4.18 Voorbeelden en instructies
%bspiel1.nc
Voorbeeld: complete bewerking op machine met tegenspil
PROGRAMMAKOP #SLEDE $1$2 . . . REVOLVER 1 T1 ID512-600.10 T2 ID111-80-080.1 T3 ID514-600.10 T4 ID121-55-040.1 T6 ID115-80-080.1 T8 ID125-55-040.1 SPANMIDDEL 1 [nulpuntverschuiving Z233] H1 ID3BACK H2 IDKBA250-86 X100 Q4. SPANMIDDEL 4 [nulpuntverschuiving Z196] H1 ID3BACK H2 IDWBA240-50 X80 Q4.
Spanmiddel voor 1e opspanning
Spanmiddel voor 2e opspanning
ONBEW. WERKSTUK N1 G20 X100 Z100 K1 BEW. WERKSTUK . . . VOORKANT Z0 N13 G308 P-1 N14 G100 XK-15 YK10 N15 G101 XK-10 YK-12 B0 N16 G103 XK-4.0725 YK-12.6555 R3 J-12 N17 G101 XK1 YK10 N18 G101 XK10 N19 G309 ACHTERKANT Z-98 . . .
190
4 DIN PLUS
$1 $2 N81 M97 $1 N82 G65 H1 X0 Z-100 D4 $1 N83 G65 H2 X80 Z-63 D4 Q4 . . . $1 $2 N125 G30 H0 Q0 $1 $2 N126 M97 N129 M30 EINDE
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
4.18 Voorbeelden en instructies
BEWERKING N27 G59 Z233 $1 N28 G65 H1 X0 Z-135 D1 $1 N29 G65 H2 X100 Z-99 D1 Q4 $1 N30 G14 Q0 $1 N31 G26 S2500 $1 N32 T2 . . . $1 N62 G126 S4000 $1 N63 M5 $1 N64 T1 $1 N65 G197 S1485 G193 F0.05 M103 $1 N66 M14 $1 N67 M107 $1 N68 G0 X36.0555 Z3 $1 N69 G110 C146.31 $1 N70 G147 I2 K2 $1 N71 G840 Q0 NS15 NE18 I0.5 R0 P1 $1 N72 G0 X31.241 Z3 $1 N73 G14 Q0 $1 N74 M105 $1 N75 M109 $1 N76 M15 $1 N77 G65 H1 D1 $1 N78 G65 H2 D1 $1 $2 N79 M97 $1 $2 N80 LUMKOMPL V1 LA1000 LD369 LE547 LF98 LH98 I3
Nulpuntverschuiving 1e opspanning Spanmiddel tonen 1e opspanning
Frezen - contour - buiten - voorkant
Omspannen voorbereiden Spanmiddel 1e opspanning wissen Slede voor omspannen synchroniseren Expertprog. voor afsteken en omspannen LA=toerentalbegrenzing LD=ophaalpositie Z LE=werkpositie Z – slede 2 LF=lengte van bewerkt werkstuk LH=afstand klauwplaatreferentie tot aanslagkant werkstuk I=minimale voedingsbaan vaste aanslag Spanmiddel spil 4 inschakelen Bewerking achterkant Bewerking achterkant uitschakelen
191
4.18 Voorbeelden en instructies
Voorbeeld: complete bewerking op draaibank met één spil Het voorbeeld toont de bewerking van de voor- en achterkant in één NC-programma. Het werkstuk wordt aan de voorkant bewerkt – daarna volgt het handmatig omspannen. Vervolgens wordt de achterkant bewerkt. Het expertprogramma spiegelt en verschuift de contour voor de 2e opspanning.
PROGRAMMAKOP #SLEDE $1 REVOLVER 1 T1 ID512-600.10 T2 ID111-80-080.1 T4 ID121-55-040.1
Voorbeeld: complete bewerking op machine met één spil
SPANMIDDEL 1 [nulpuntverschuiving Z233] H1 ID3BACK H2 IDKBA250-86 X100 Q4. ONBEW. WERKSTUK N1 G20 X100 Z100 K1 BEW. WERKSTUK . . . VOORKANT Z0 . . . ACHTERKANT Z-98 N20 G308 P-1 N21 G100 XK5 YK-10 N22 G101 YK15 N23 G101 XK-5 N24 G103 XK-8 YK3.8038 R6 I-5 B0 N25 G101 XK-12 YK-10 N26 G309
192
4 DIN PLUS
N88 G65 H1 X0 Z-99 D1 N89 G65 H2 X88 Z-63 D1 Q4 . . . N125 M5 N126 T1 N127 G197 S1485 G193 F0.05 M103 N128 M14 N130 M107 N131 G0 X22.3607 Z3 N132 G110 C-116.565 N133 G153 N134 G147 I2 K2 N135 G840 Q0 NS22 NE25 I0.5 R0 P1 N136 G0 X154 Z-95 N137 G0 X154 Z3 N138 G14 Q0 N139 M105 N141 M109 N142 M15 N143 M30 EINDE
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
4.18 Voorbeelden en instructies
BEWERKING N27 G59 Z233 N28 G65 H1 X0 Z-135 D1 N29 G65 H2 X100 Z-99 D1 Q4 . . . N82 M15 N83 G65 H1 D1 N84 G65 H2 D1 N86 LUMHAND V1 LF98 LH99
Nulpuntverschuiving 1e opspanning Spanmiddel tonen 1e opspanning
Omspannen voorbereiden Spanmiddel 1e opspanning wissen Expertprog. voor handmatig omspannen V= LF=lengte van bewerkt werkstuk LH=afstand van klauwplaatreferentie tot aanslagkant werkstuk spanmiddel bewerking achterkant inschakelen
Frezen - achterkant
193
5 Grafische simulatie
5.1 De bedrijfsmode Simulatie
5.1
De bedrijfsmode simulatie 1
Simulatiebeeldscherm 1 Inforegel: sub-bedrijfsmode van de simulatie, gesimuleerd NC-programma 2 Simulatievenster: de bewerking wordt in maximaal drie vensters weergegeven
2
3 Geprogrammeerde NC-regel (NC-bronregel) – alternatief weergave van variabelen 4 Weergeven: NC-regelnummer, positiewaarden, gereedschapsinformatie – alternatief snijwaarden 5 Coördinatensysteem van de sledes 6 Status van de simulatie, status van de nulpuntverschuiving 3 4 5
Functies van de simulatie Met de bedrijfsmode „Simulatie“ worden geprogrammeerde contouren, verplaatsingen en verspaningsbewerkingen grafisch weergegeven. De CNC PILOT houdt op schaal rekening met het werkbereik, het gereedschap en de spanmiddelen.
6
Softkeys Omschakeling naar de bedrijfsmode DIN PLUS
Bewerkingen met de C- ofY-as kunnen worden gecontroleerd in de hulpvensters (voorkant-/mantelvenster en zijaanzicht).
Omschakeling naar de bedrijfsmode TURN PLUS
Bij ingewikkelde NC-programma's met programmasprongen, variabelenberekeningen, externe gebeurtenissen etc. kunnen de ingevoerde gegevens en de gebeurtenissen worden gesimuleerd, en op die manier dus alle programmasprongen worden getest.
Naar de volgende slede omschakelen
Tijdens de simulatie berekent de CNC PILOT de hoofd- en bijkomende tijden voor elk gereedschap.
Programma-afloop regel voor regel instellen
Bij draaibanken met meerdere sledes ondersteunt de synchroonpuntanalyse de optimalisering van het NC-programma. Maximaal vier werkstukken in het werkbereik De CNC PILOT ondersteunt de programmatest voor draaibanken met meerdere sledes in een werkbereik. U kunt de bewerking van maximaal 4 werkstukken tegelijkertijd simuleren. De bedrijfsmode Simulatie is onderverdeeld in: ■ contoursimulatie: weergave van geprogrammeerde contouren ■ bewerkingssimulatie: controle van de verspaning ■ bewegingssimulatie: weergave van de bewerking „in real-time“ met permanente contourcorrectie
196
Loep aktiveren
Basisregelmode instellen
Volgende „selectie“ oproepen
Regelparameter 1 („Instellingen“) bepaalt of de weergave „metrisch of in inch“ is. De instelling in de „programmakop“ heeft geen invloed op de bediening en weergave in de bedrijfsmode Simulatie.
5 Grafische simulatie
5.1 De bedrijfsmode Simulatie
5.1.1 Weergave-elementen, weergaven Weergave-elementen: ■ Coördinatensysyemen Het nulpunt van het coördinatensysteem komt overeen met het werkstuknulpunt. De pijlen van de X- en Z-assen wijzen in positieve richting. Als het NC-programma meerdere werkstukken bewerkt, worden de coördinatensystemen van alle geactiveerde sledes getoond. ■ Weergave van onbewerkt werkstuk ■ geprogrammeerd: geprogrammeerd onbewerkt werkstuk ■ niet geprogrammeerd: „standaard onbewerkt werkstuk“ (regelparameter 23) ■ Weergave van bewerkt werkstuk (en hulpcontouren) ■ geprogrammeerd: geprogrammeerd bewerkt werkstuk ■ niet geprogrammeerd: geen weergave ■ Weergave van het gereedschap ■ im NC-programma geprogrammeerd: het in programmadeel REVOLVER geprogrammeerde gereedschap wordt gebruikt ■ niet in het NC-programma geprogrammeerd: het item in de gereedschaptabel wordt gebruikt (zie „3.3 Gereedschapstabellen, standtijdgegevens“) De CNC PILOT genereert de afbeelding van het gereedschap aan de hand van de parameters van de gereedschaps-database. Of het complete gereedschap of alleen het „snijdende gedeelte“ moet worden getoond, kunt u vastleggen in „Afbeeldingsnummer“ (Afbeeldingsnummer=–1 in de gereedschaps-editor: geen weergave van gereedschap). ■ Spanmiddelweergave De simulatie toont spanmiddelen wanneer ze met „G65 Spanmiddel voor grafische weergave“ zijn geprogrammeerd. De CNC PILOT genereert de afbeelding van het spanmiddel aan de hand van de parameters van de spanmiddel-database. ■ Lichtpunt Het lichtpunt(het witte rechthoekje) geeft de theoretische beitelpunt aan. ■ IJlgangbanen worden met een witte stippellijn aangegeven. ■ Lijnweergave Voedingsbanen worden met een ononderbroken lijn weergegeven. Ze geven de baan van de theoretische beitelpunt aan. De lijnweergave is heel geschikt om de snede-opdeling snel te bekijken. Ze is echter ongeschikt voor een nauwkeurige controle van de contour, omdat de baan niet overeenkomt met de theoretische beitelpunt van de werkstukcontour. De CNC compenseert deze „vertekening“ door middel van beitelradiuscorrectie. Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
197
5.1 De bedrijfsmode Simulatie
U kunt de kleur van de voedingsbaan gerelateerd aan hetT-nummer instellen (regelparameter 24). Bij de snijspoorweergave geeft de CNC PILOT het vlak dat binnen het „snijbereik“ van het gereedschap valt, gearceerd weer. Dit betekent dat u het verspaande gedeelte ziet, waarbij rekening wordt gehouden met de precieze beitelgeometrie (beitelradius, beitelbreedte, beitelpositie, etc.). U kunt bij snijspoor controleren of er materiaal achterblijft, of de contour wordt beschadigd en of overlappingen te groot zijn. De snijspoorweergave is met name interessant bij steek- en boorbewerkingen en de bewerking van afschuiningen, omdat hier de gereedschapsvorm bepalend is voor het resultaat. Informatie over de weergaven ■ Geprogrammeerde NC-regel (NC-bronregel) ■ Weergave van de NC-bronregels van maximaal
vier sledes (instelling: menu-item „Instellen – Venster“) ■ alternatief: weergave van vier geselecteerde variabelen (selectie: menu-item „Debug – Variabelen tonen – Variabelen instellen“) ■ Weergeven: ■ regelnummer, positiewaarden (actuele waarden) en gereedschap van de geselecteerde slede ■ alternatief voor de gereedschapsgegevens: toerental, voeding, spil, rotatierichting van de spil Coördinatensystemen van de sledes ■ $n (n: 1..6): slede-aanduiding – de
geselecteerde slede is gemarkeerd ■ symbool: geconfigureerd symbool van
de slede ■ getal in symbool: contour dat door
deze slede wordt bewerkt
198
5 Grafische simulatie
Met een gewijzigde instelling wordt pas bij een nieuwe start van de simulatie rekening gehouden. Met nulpuntverschuivingen rekening houden: ■ Het machinenulpunt is het referentiepunt voor de positionering van
contouren en voor de verplaatsingen ■ Met nulpuntverschuivingen wordt rekening gehouden
Status van nulpuntverschuivingen Met nulpuntverschuivingen wordt rekening gehouden Met nulpuntverschuivingen wordt geen rekening gehouden
Met een wijziging in de status wordt pas bij een nieuwe start van de simulatie rekening gehouden. De symbolen worden „kleurloos“ weergegeven zolang er nog geen rekening is gehouden met de gewijzigde instelling.
Met nulpuntverschuivingen wordt geen rekening houden: ■ Het werkstuknulpunt is het referentiepunt voor de verplaatsingen ■ Nulpuntverschuivingen worden genegeerd
Wanneer u gebruik maakt van programmadeel-aanduiding CONTOUR en G99, dan geldt onafhankelijk van de status van de nulpuntverschuiving: ■ het werkstuk (de contour) wordt op de in CONTOUR vastgelegde positie weergegeven ■ G99 X.. Z.. verschuift het werkstuk naar een nieuwe positie
Meerdere werkstukken in het werkbereik De CNC PILOT toont maximaal vier werkstukken in het werkbereik en simuleert de bewerking van deze werkstukken. De (eerste) positie van het werkstuk wordt in CONTOUR gedefinieerd. Een latere verschuiving van de werkstukpositie is met G99 mogelijk.
Coördinatensystemen van de contouren ■ Qn (n: 1..4): contour n – de
geselecteerde contour is gemarkeerd ■ symbool: coördinatensysteem van
deze contour
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
199
5.1 De bedrijfsmode Simulatie
Nulpuntverschuivingen U stelt in de dialoogbox „Contourenselectie“ (menu-item „Instellen – Contourenselectie“) in, of er bij de simulatie rekening met nulpuntverschuivingen moet worden gehouden. – Anders klikt u met het touchpad op het symbool „Nulpuntverschuivingen“, om de instelling te veranderen.
5.1 De bedrijfsmode Simulatie
5.1.2 Bedieningsinstructies Simulatie inschakelen NC-programma laden Simulatievenster instellen (voorkant-, mantelvenster, etc.) Simulatiemode instellen (afzonderlijke, basisregel zonder stop) Simulatietype selecteren (contour, bewerking, beweging) Op „Nieuw“ drukken Simulatiemode „zonder stop“: ■ met „Stop“ wordt de simulatie gestopt ■ met „Verder“ wordt de simulatie voortgezet Simulatiemode „Afzonderlijke regel of basisregel“: ■ de simulatie stopt na iedere afzonderlijke regel/ basisregel ■ met „Verder“ wordt de simulatie voortgezet Tijdens een simulatiestop kunt u de mode wijzigen, andere instellingen uitvoeren of omschakelen naar dimensionering. Fouten en waarschuwingen Als er tijdens het vertalen van het NC-programma waarschuwingsmeldingen verschijnen, wordt dit in de kopregel gemeld. Bij een simulatiestop of na de simulatie roept u met menu-item „Instell(ingen) – Waarschuwingen“ de aanwezige meldingen op. Als er meerdere waarschuwingen zijn ingevoerd, schakelt u met ENTER naar de volgende melding. De CNC PILOT wist een waarschuwing zodra de melding met ENTER wordt bevestigd. Er worden maximaal 20 waarschuwingen opgeslagen. Als er tijdens het vertalen van het NC-programma fouten optreden, wordt de simulatie afgebroken.
200
Softkeys „Simulatiemodi instellen“ Stop na elke NC-bronregel. „Verder“ simuleert de volgende NC-bronregel. ■ Contoursimulatie: stop na elk afzonderlijk
contourelement. Contourmacro's (contourcycli) worden „opgedeeld“. Met „Verder“ wordt het volgende contourelement weergegeven. ■ Bewerkings- of bewegingssimulatie: stop na elke verplaatsing. Bewerkingscycli worden „opgedeeld“. „Verder“ simuleert de volgende verplaatsing. Zonder stop (softkeys Afzonderlijke regel en Basisregel zijn niet ingedrukt): De simulatie wordt „zonder stop“ uitgevoerd.
5 Grafische simulatie
5.2 Hoofdmenu
5.2
Hoofdmenu
Menugroep „Prog(rammakeuze)“: ■ Laden Kies NC-programma en druk op OK ■ uit DIN PLUS – het in DIN PLUS gekozen NCprogramma wordt overgenomen ■ Menu-items voor het oproepen van de: ■ contoursimilatie: „Contour“ ■ bewerkingssimulatie: „Bewerking“ ■ bewegingssimulatie: „Beweging“ ■ 3D-weergave: „3D-weergave“
Menugroep „Instell(ingen)“: De door u uitgevoerde instellingen gelden bij contour-, bewerkings- en bewegingssimulatie. ■ „Instellen – Venster“ (dialoogbox Vensterkeuze) Afhankelijk van de te controleren bewerking selecteert u de venstercombinatie. Voorkant-venster De contour en verplaatsing worden in het XY-vlak weergegeven, waarbij rekening wordt gehouden met de spilpositie. De spilpositie 0° ligt op de positieve Xas (aanduiding: „XK“).
Mantel-venster De weergave van contouren en verplaatsingen is gebaseerd op de positie op de „manteluitslag“ (aanduiding: CY) en de Z-coördinaten. De weergave van de C-as-contouren komt overeen met de contour op het werkstukoppervlak. (In het grafische venster van de DIN PLUS Editor worden de mantelcontouren „op de freesbodem“ getekend. Ze zijn daarom korter dan de cirkelboog op het werkstukoppervlak. Venster „Zijaanzicht (YZ)“ De contour- en verplaatsing worden in het YZ-vlak weergegeven. Daarbij wordt alleen rekening gehouden met deY- en Z-coördinaten – niet met de spilpositie. Weergave van verplaatsingen in de hulpvensters De voorkant- en mantel-vensters en het zijaanzicht gelden als hulpvensters. Verplaatsingen worden pas weergegeven, wanneer de C-as naar binnen gezwenkt resp. een G17 of G19 (bij de Y-as) uitgevoerd is. Via G18 of het uitschakelen van de C-as wordt de weergave van de verplaatsingen in de hulpvensters gestopt.
■ Na programmawijzigingen in de DIN PLUS-editor hoeft u alleen maar „Nieuw“ te selecteren om het gewijzigde NCprogramma te simuleren. ■ Voorkant- en mantel-vensters werken met een „vaste“ spilpositie. Wanneer het werkstuk op de draaibank wordt bewerkt, zorgt de simulatie voor beweging van het gereedschap. ■ Het „mantelvenster“ en het „zijaanzicht (YZ)“ worden afwisselend weergegeven.
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
201
5.2 Hoofdmenu
Optioneel stelt u „weergave van de verplaatsingen in de hulpvensters: altijd“ in (dialoogbox: „Vensterkeuze“). Dan wordt elke verplaatsing in alle simulatievensters weergegeven. Bronregelweergave Stel bij NC-programma's voor meerdere sledes in, met welke sledes bij de bronregelweergave rekening moet worden gehouden. ■ „Instellen – Sledes“: Bij draaibanken met
meerdere sledes stelt u in: ■ „weergave voor verplaatsing voor ...“: – „alle sledes“: verplaatsingen voor alle sledes weergeven – „actuele slede“: verplaatsingen van de geselecteerde slede weergeven ■ Sledepositie: voor elke slede stelt u in of de verplaatsingen voor/na de hartlijn moeten worden getekend. Knop „Terugzetten“: de in de machineparameters vastgelegde sledepositie wordt overgenomen. ■ „Instellen – Contourselectie“: ■ Stel in de dialoogbox in of een geselecteerde contour of alle contouren van het NC-programma moeten worden weergegeven. ■ Stel in of met nulpuntverschuivingen rekening moet worden gehouden. ■ Met „Instellen – Statusregel“ of „PgDn/PgUp“ verandert u van „weergave“. Als alternatief op de gereedschapsgegevens kunt u de technologische gegevens controleren. ■ „Instellen – Nulpunt C“ (alleen bij actief „mantelvenster“): in de dialoogbox „Nulpunt“ stelt u in op welke positie de manteluitslag moet worden „opengesneden“. De „hoek C“ die u wilt ingeven, ligt op de Z-as. Standaardinstelling: „Hoek C = 0°“
202
5 Grafische simulatie
5.3 Contoursimulatie
5.3
Contoursimulatie
5.3.1 Functies van de contoursimulatie In de contoursimulatie kunt u ■ uit „beitel- of aanzichtweergave“ kiezen. ■ de contourprogrammering via de contouropbouw regel voor regel controleren. ■ de parameters van een contourelement controleren (element-dimensionering). ■ elk contourpunt ten opzichte van een referentiepunt dimensioneren (puntdimensionering). Voorwaarde voor de contoursimulatie zijn geprogrammeerde contouren (beschrijving onbewerkt/ bewerkt werkstuk, hulpcontouren). Als de contourbeschrijvingen onvolledig zijn, wordt er „zoveel mogelijk“ weergegeven. terug naar het hoofdmenu ■ Menu-items voor de besturing van de simulatie ■ Nieuw: tekent de contour opnieuw (met
programmawijzigingen wordt rekening gehouden) ■ Verder: toont de volgende NC-bronregel of
basisregel ■ Menupunt „(Contour)weergave“
Hiermee configureert u: ■ „snede(weergave)“ ■ „aanzicht(weergave)“ ■ „snede- & aanzicht(weergave“: boven de hartlijn
aanzicht-, onder de hartlijn snedeweergave Menugroep „Instell(ingen) – ...“: ■ „... – venster“: „... – nulpunt C“: zie „5.2 Hoofdmenu“ ■ „... – contourkeuze“: ■ in de dialoogbox stelt u in, of een geselecteerde contour of alle contouren van het NC-programma moeten worden weergegeven. ■ U stelt in of er met nulpuntverschuivingen rekening moet worden gehouden. ■ „... – waarschuwingen“: zie „5.1.2 Bedieningsinstructies“ ■ Menu-item „3D-weergave“: zie „5.7 3Dweergave“ ■ Menugroep „Debug“: wanneer u gebruik maakt van variabelen voor de contourbeschrijving, kunt u met de „debug-fucties“ de variabelen weergeven en wijzigen (zie „5.8 Controle van NC-programma-afloop“).
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
In de mode „Afzonderlijke regel of basisregel“ wordt de snedeweergave getoond.
203
5.3 Contoursimulatie
5.3.2 Dimensionering Selectie: menu-item „Dimensionering“ terug naar contoursimulatie ■ Menu-item „Element-dimensionering“
In de regel „Weergaven“ worden alle gegevens van het gemarkeerde contourelement getoond. ■ de pijl geeft de richting van de contourbeschrijving aan: ■ naar het volgende contourelement: „pijl naar links/rechts“ ■ naar andere contour (voorbeeld: van contour van onbewerkt naar contour van bewerkt werkstuk): „pijl omhoog/omlaag“ ■ Menu-item „Punt-dimensionering“ De CNC PILOT toont de maten van het contourpunt ten opzichte van het „referentiepunt“. Referentiepunt vastleggen: plaats de cursor (rode vierkantje) op het referentiepunt kies „Referentiepunt vastleggen“ – het „vierkantje“ krijgt een andere kleur plaats de cursor op het te meten contourpunt – de CNC PILOT toont de maten ten opzichte van het „referentiepunt“ Referentiepunt opheffen Met „Referentiepunt uit“ wordt het ingestelde referentiepunt opgeheven – u kunt een nieuw referentiepunt vastleggen Bedieningsinstructies: ■ met „pijl omhoog/omlaag“ gaat u naar de volgende contourgroep. ■ bij figuren worden de afzonderlijke elementen gedimensioneerd. ■ het geselecteerde referentievlak (XC, XY, etc.) wordt in de „weergaveregel“ getoond.
De dimensioneringsfuncties kunnen ook met de bewerkings- of bewegingssimulatie worden opgeroepen (menu-item „Dimensionering“). Speciale softkeys Hiermee gaat u naar het volgende simulatievenster. Voorwaarde: er zijn contouren op de referentievlakken (voorkant, voorkant Y, mantelvlak, zijaanzicht) aanwezig.
204
5 Grafische simulatie
Bewerkingssimulatie
Functies van de bewerkingssimulatie: ■ de gereedschapsverplaatsingen controleren ■ de snedeopdeling controleren ■ de bewerkingstijd bepalen ■ een overschrijding van de veiligheidszone en eindschakelaars bewaken ■ variabelen bekijken en instellen ■ bewerkte contour opslaan
5.4 Bewerkingssimulatie
5.4
U kunt de snelheid van de bewerkingssimulatie met regelparameter 27 beïnvloeden.
terug naar het hoofdmenu Bewaking van veiligheidszone en eindschakelaars Aanvullend op de instelling bij simulatie wordt de veiligheidszonebewaking in machineparameter 205, ... ingeschakeld („bewaking aan/uit“). De maten van de veiligheidszone worden tijdens instelbedrijf (bedrijfsmode handbediening) ingesteld. De maten worden in de machineparameters 1116, ... beheerd. Contour aanmaken bij simulatie Bij simulatie aangemaakte contouren kunt u opslaan en in het NC-programma inlezen. Voorbeeld: u beschrijft het onbewerkte en bewerkte werkstuk en simuleert de bewerking van de eerste opspanning. Vervolgens slaat u de contour op. Daarbij definieert u een verschuiving van het werkstuknulpunt en/of een spiegeling. De simulatie slaat de „aangemaakte contour“ als onbewerkt werkstuk en de oorspronkelijk gedefinieerde contour van het bewerkte werkstuk op, waarbij rekening wordt gehouden met de verschuiving en spiegeling. De via simulatie aangemaakte contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk leest u in DIN PLUS in (blokmenu – „Contour invoegen“).
Speciale softkeys Weergave van de verplaatsingen: lijn of (snij)spoor
Gereedschapsweergave lichtpunt of gereedschap
Menu-items voor de besturing van de simulatie ■ Nieuw: simuleert de bewerking opnieuw (met programmawijzigingen wordt rekening gehouden) ■ Verder: simuleert de volgende NC-bronregel of basisregel ■ Stop: stopt de simulatie. U kunt de instellingen wijzigen of de „contour corrigeren“. Menugroep „Instell(ingen) – ...“ ■ „... – venster“:
„... – slede“: „... – contourkeuze“: „... – statusregel“: „... – nulpunt C“: zie „5.2 Hoofdmenu“ ■ „... – waarschuwingen“: zie „5.1.2 Bedieningsinstructies“
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
205
5.4 Bewerkingssimulatie
■ „... –Tijden“: zie „5.9 Tijdberekening“ ■ „... – Beveiligingszone – ...“
– „Bewaking uit“: de veiligheidszone/ eindschakelaars worden niet bewaakt – „Bewaking met waarschuwing“: De CNC PILOT registreert een overschrijding van de veiligheidszone/eindschakelaars en behandelt deze als waarschuwing. Het NC-programma wordt tot het programma-einde gesimuleerd. – „Bewaking met fout(melding)“: een overschrijding van de veiligheidszone of eindschakelaars leidt direct tot een foutmelding en tot het afbreken van de simulatie. Menugroep „Contour – ...“: ■ „... – Contourcorrectie“
Werkt de contour bij op basis van de gesimuleerde productietoestand. De CNC PILOT baseert zich daarbij op het onbewerkte werkstuk en houdt rekening met alle tot op dat moment uitgevoerde snedes. ■ „... – Dimensionering“: zie „5.3.2 Dimensionering“ ■ Menu-item „3D-weergave“: zie „5.7 3Dweergave“ ■ „... – Contouren opslaan“ Slaat de contour op basis van de gesimuleerde productietoestand op als ONBEWERKT WERKSTUK en slaat bovendien het geprogrammeerde bewerkte werkstuk op. Instellingen in de dialoogbox „Contouren voor NCprogramma opslaan“: ■ Eenheid: contourbeschrijving metrisch of in inch ■ Contour: selectie van de contour (wanneer er meerdere contouren aanwezig zijn) ■ Verschuiving: waarde voor de verschuiving van het werkstuknulpunt ■ Spiegeling: contouren worden gespiegeld/niet gespiegeld Menugroep „Debug“ Wanneer u gebruik maakt van variabelen voor de bewerking van het werkstuk, kunt u met de „debugfuncties“ de variabelen weergeven en wijzigen (zie „5.8 NC-programma-afloop controleren.
206
5 Grafische simulatie
Bewegingssimulatie
De bewegingssimulatie toont het onbewerkte werkstuk als „gevuld vlak“ en „verspaant“ het tijdens de simulatie (veeggrafiek). De gereedschappen verplaatsen zich met de geprogrammeerde voedingssnelheid („real-time“).
De simulatie toont de eindschakelaarmaten ten opzichte van de gereedschapspunt. Daarom worden de eindschakelaarmaten bij een gereedschapswissel opnieuw gepositioneerd.
U kunt de bewegingssimulatie op elk gewenst moment, ook binnen een NC-regel, stoppen. De weergave onder het simulatievenster toont de eindpositie van de actuele verplaatsing. Als er behalve het rotatievenster nog andere simulatievensters zijn ingeschakeld, wordt in de hulpvensters een „lijngrafiek“ weergegeven. Bewaking van veiligheidszone en eindschakelaars Aanvullen op de instelling bij simulatie wordt de veiligheidszonebewaking in machineparameter 205, ... ingeschakeld („bewaking aan/uit“). De maten van de veiligheidszone worden tijdens instelbedrijf (bedrijfsmode handbediening) ingesteld. De maten worden in de machineparameters 1116, ... beheerd. Visuele eindschakelaarbewaking Afhankelijk van de instelling „Eindschakelaarweergave voor slede x“ (dialoogbox „Slede instellingen“) toont de bewegingssimulatie de posities van de softwareeindschakelaars ten opzichte van de gereedschapspunt (rode rechthoek). Dit vereenvoudigt de controle van de verplaatsingen in de buurt van werkbereikgrenzen. De visuele eindschakelaarbewaking is onafhankelijk van de bewaking van de veiligheidszone en eindschakelaars. terug naar het hoofdmenu Menu-items voor de besturing van de simulatie ■ Nieuw: simuleert de bewerking opnieuw (met programmawijzigingen wordt rekening gehouden) ■ Verder: simuleert de volgende NC-bronregel of basisregel ■ Stop: stopt de simulatie. U kunt de instellingen wijzigen of de „contour corrigeren“. Menugroep „Instell(ingen) – ...“: ■ „... – venster“: „... – contourselectie“: „... – statusregel“: zie „5.2 Hoofdmenu“ ■ „... – slede“: zie „5.2 Hoofdmenu“. Bij de bewegingssimulatie kunt u bovendien „Eindschakelaarweergave voor slede x“ activeren.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
■ „... – waarschuwingen“: zie „5.1.2 Bedieningsinstructies“ ■ „... – tijden“: zie „5.9 Tijdberekening“ ■ „... – beveiligingszone – ...“: zie „5.4 Bewerkingssimulatie“
Menugroep „Debug“ Als u gebruik maakt van variabelen voor de werkstukbewerking, kunt u met de „debug-functies“ de variabelen weergeven en wijzigen (zie „5.8 NC-programma-afloop controleren“). Menugroep „Contour“: ■ „Contour – Dimensionering“: zie „5.3.2 Dimensionering“ ■ „Contour – 3D-weergave“: zie „5.7 3D-weergave“ Verplaatsingssnelheid beïnvloeden (via het menu) ■ „–“: vermindert de verplaatsingssnelheid. ■ „>|<“: verplaatsingssnelheid „in real time“. ■ „+“: versnelt de verplaatsing.
207
5.5 Bewegingssimulatie
5.5
5.6 Loep
5.6
Loep
Met de „loep“ vergroot/verkleint u de afbeelding en selecteert u het detail van de afbeelding. Instellen van loep met toetsenbord Voorwaarde: simulatie in „Stop-status“ Bij het oproepen van de „loep„ verschijnt een „rode rechthoek“ om het detail van de afbeelding te selecteren. Bij meerdere simulatievensters: venster instellen Detail van afbeelding: ■ vergroten: „PgDn“ ■ verkleinen: „PgUp“ ■ verschuiven: cursortoetsen Instellen van loep met touchpad Voorwaarde: simulatie in „Stop-status“ Positioneer de cursor op een hoek van het detail van de afbeelding terwijl u de linkermuisknop ingedrukt houdt, naar de tegenoverliggende hoek van het detail van de afbeelding slepen Rechtermuistoets: terug baar standaardgrootte Standaardinstellingen: zie softkey-tabel Loep verlaten Na een sterke vergroting kunt u „Werkstuk maximaal“ of „Werkruimte“ instellen, om vervolgens een nieuw detail van de afbeelding te selecteren.
Softkeys Hiermee worden de laatste vergrotingen/instellingen opgeheven en wordt de laatste instelling „Werkstuk maximaal“ of „Werkbereik“ getoond. Hiermee wordt de laatste vergroting/instelling opgeheven. U kunt de „Laatste loep“ meerdere keren gebruiken. Schakelt de loepfunctie naar het volgende simulatievenster. Geeft het werkstuk zo groot mogelijk weer.
Geeft het werkbereik, inclusief werkstukwisselpositie, weer. „Afmetingen“ van het simulatievenster en positie van het werkstuknulpunt instellen. Bij meerdere vensters moet de instelling voor elk venster apart geschieden. De instelling heeft betrekking op de contour van de geselecteerde slede.
208
5 Grafische simulatie
5.7 3D-weergave
5.7
3D-weergave
In de 3D-weergave toont de CNC PILOT het werkstuk overeenkomstig de gesimuleerde productietoestand. Als u de 3D-weergave vanuit de contoursimulatie oproepen, wordt het bewerkte werkstuk getoond. Oproep: menu-item „3D-weergave“ 3D-weergave verlaten Beïnvloeding van de weergave: ■ via de softkey schakelt u heen en weer tussen „volume- en rasterweergave“ ■ vergroten: softkey of „PgDn“ ■ verkleinen: softkey of „PgUp“ ■ roteren: cursortoetsen, plus- und min-toets ■ softkey „Standaard 3D-weergave“ toont het werkstuk in standaardgrootte en standaardpositie
Bij de 3D-weergave wordt rekening gehouden met de bij de draaibewerking gemaakte contouren – geen C- of Yasbewerkingen.
Softkeys Weergave als „volumemodel“ in de normale weergave (niet gedraaid, niet vergroot/verkleind) Weergave als „rastermodel“
Weergave vergroten
Weergave verkleinen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
209
5.8 NC-programma-afloop controleren
5.8
NC-programma-afloop controleren
De variabelen en wisselcodes worden gesimuleerd. Dat betekent dat dit niet van invloed is op de bij automatisch bedrijf en handbediening gebruikte variabelen en wisselcodes.
Bij ingewikkelde NC-programma's met programmasprongen, variabelenberekeningen, wisselcodes etc. kunnen de ingevoerde gegevens en de wisselcodeds worden gesimuleerd, en op die manier dus alle programmasprongen worden getest. Menugroep „Debug“: ■ „Debug – Startregel instellen“ „Debug – Startregel wissen“ „Debug – Startregel weergeven“ Wanneer een „startregel“ is vastgelegd, wordt het NC-programma tot deze regel vertaald, zonder dat de verplaatsingen worden getoond. De CNC PILOT stopt – met „Verder“ wordt de simulatie voortgezet. ■ „Debug –Variabelen/bronregel“ Onder het simulatievenster wordt bij de stanaardinstelling de NC-bronregel getoond. Met „Variabelen/bronregel“ schakelt u heen en weer tussen de weergave van vier „geselecteerde variabelen“ en de weergave van de NC-bronregel. ■ „Debug – Variabelen tonen – ...“ ■ „... – Alle #-variabelen“ De variabelen worden in een dialoogbox getoond. Met „pijl omhoog/omlaag“ en „PgDn/PgUp“ de gewenste variabelen weergeven. Als alleen het variabelennummer wordt getoond, wordt hiervan geen gebruik gemaakt. ■ „... – Alle V-variabelen“ De variabelengroep selecteren en het „eerste variabelennummer“ definiëren (dialoogbox „Vweergave“) De variabelen worden in een dialoogbox weergegeven. Met „pijl omhoog/omlaag“ en „PgDn/PgUp“ de gewenste variabelen weergeven. ■ „... – Weergave instellen“ Variabelentype en -nummer instellen De variabelen worden weergegeven (afwisselend met „NC-bronregel“). ■ „... – Weergave terugzetten De variabelen worden niet meer weergegeven.
210
Variabelengroepen Keuze
Weergave
Betekenis
# Variabelen
# ..
#-variabelen
V-variable
KV ..
V-variabelen
Gereedschapscorrectie X, ...
KD X, ... Gereedschapscorrecties
Machinematen X, ...
Machinematen
KM X, ...
Gereedschapsmaten Mx, ...KTM X, ...
Gereedschapsmaten
Wisselcodes
–
Wisselcodes van gereedschapsstandtijdbeheer en zoeken naar startregel
Wisselcodes
–
Wisselcodes
5 Grafische simulatie
5.8 NC-programma controleren
■ „Debug – Variabelen wijzigen – ...“ ■ „... – V-variabelen wijzigen“
Variabelentype en -nummer instellen „Waarde“ of „wisselcode“ ingeven „Status“ definiëren: – Niet gedefinieerd: aan de variabele is geen waarde/wisselcode toegewezen. Dit komt overeen met de toestand na een NC-programmastart. Bij de simulatie van een NC-regel met deze variabele wordt u gevraagd de waarde/wisselcode in te voeren. – Gedefinieerd: bij de simulatie van een NC-regel met deze variabele wordt van de ingegeven waarde/wisselcode uitgegaan. – Opvragen: bij de simulatie van een NC-regel met deze variabele wordt de variabele/wisselcode opgevraagd. ■ „... – alle xx-variabelen/wisselcodes wissen“ Wanneer variabelen de „status gedefinieerd“ hebben, wist u de status van de desbetreffende variabelengroep/wisselcodes. „xx“ staat voor: ■ V-var.: V-variabelen ■ D-var.: gereedschapscorrecties ■ E-var.: wisselcodes en externe gebeurtenissen ■ M-var.: machinematen ■ T-var.: gereedschapsmaten ■ „Debug –V-variabelenweergave“
Stelt de in de „V-variabelenweergave“ (programmakop) gedefinieerde variabelen voor bewerking beschikbaar. Als „Terugzetten“ wordt geselecteerd, worden de „vooraf ingestelde waarden“ overgenomen. Voorwaarde: de „V-variabelenweergave“ is gedefinieerdt. ■ „Debug – Uitvoervenster – ...“ ■ „... – Venster activeren“ ■ „... – Venster uitschakelen“
Als het NC-programma gegevens uitvoert, moet u instellen of het uitvoervenster moet worden weergegeven of onderdrukt. ■ „... – # – Uitvoer tonen“ ■ „... – V – Uitvoer tonen“ Als de gegevensuitvoer en de #-en V-variabelen elkaar overlappen, haalt u dan met deze menuitems de gewenste weergave naar voren.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
211
5.9Tijdberekening
5.9
Tijdberekening
Tijdens de simulatie van de bewerking of beweging berekent de CNC PILOT de hoofd- en bijkomende tijden. Oproep: menu-item „Instell(ingen) –Tijden“ Tijdberekening verlaten De tabel „Tijdberekening“ toont de hoofd-, bijkomende en totaaltijden (groen: hoofdtijden; geel: bijkomende tijden). Elke regel betekent dat er een nieuw gereedschap wordt ingezet (deT-oproep is maatgevend). Wanneer meer tijden zijn ingevoerd dan op de regels van een beeldschermpagina kunnen worden getoond, kunt u met de cursortoetsen en „PgDn/PgUp“ meer tijdinformatie oproepen.
Schakeltijden waarmee tijdens de tijdberekening rekening wordt gehouden, kunt u in regelparameters 20, 21 instellen.
Softkeys naar de volgende slede omschakelen
tabel „tijdberekening“ afdrukken (zie „regelparameter 40“). „Synchroonpuntanalyse“ oproepen
212
5 Grafische simulatie
5.10 Synchroonpuntanalyse
5.10 Synchroonpuntanalyse Als de verspaning met meerdere sledes wordt uitgevoerd, coördineert u de bewerking met „synchroonpunten“. De „synchroonpuntanalyse“ toont de onderlinge samenhang tussen de sledes. In de grafische weergave worden de gereedschapswissel, synchroonpunten en wachttijden getoond. De aanvullende „synchroonpuntinformatie“ biedt informatie over het geselecteerde punt (pijl onder het balkdiagram). Oproep: de „synchroonpuntanalyse“ is een subfunctie van de „tijdberekening“. Synchroonpunten selecteren: ■ van slede verwisselen: via softkey of „pijl omhoog/
omlaag“ ■ volgende/voorafgaande synchroonpunt: „pijl naar
links/rechts“ Synchroonpunt-informatie: ■ NC-programma/subprogramma ■ actief gereedschap ■ de voor het geselecteerde synchroonpunt relevante
NC-regel ■ „tw“: wachttijd bij dit synchroonpunt ■ „tg“: berekende uitvoeringstijd vanaf programmastart
Softkeys naar de volgende slede omschakelen
terug naar „tijdberekening“
Terug naar „tijdberekening“: softkey opnieuw indrukken: Terug naar „simulatie“
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
213
6 TURN PLUS
6.1 De bedrijfsmode TURN PLUS
6.1
De bedrijfsmode TURN PLUS
In TURN PLUS wordt de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk grafisch interactief beschreven. Vervolgens laat u het werkschema automatisch maken – of u genereert het interactief. Het resultaat is een gestructureerd DIN PLUS-programma met commentaar. TURN PLUS omvat: ■ het grafisch interactief maken van contouren ■ het instellen (gereedschap opspannen) ■ het interactief genereren van werkschema's (IAG) ■ het automatisch genereren van werkschema's (AAG) voor ■ de draaibewerking ■ boor- en freesbewerking met de C-as ■ boor- en freesbewerking met de Y-as ■ de complete bewerking TURN PLUS-concept De werkstukbeschrijving (onbewerkt en bewerkt werkstuk, te boren en te frezen contouren) dient als basis voor het genereren van werkschema's. De snijkantbegrenzingen worden bij het opspannen van het werkstuk bepaald. Voor de gereedschapskeuze biedt TURN PLUS de volgende strategieën: ■ automatische keuze uit de gereedschaps-database ■ toepassing van de actuele revolverbezetting ■ eigen revolverbezettingen van de TURN PLUS De snijwaarden worden uit de technologie-database gehaald. TURN PLUS maakt een werkschema, waarbij rekening wordt gehouden met technologische attributen (bijv. overmaten, toleranties, oppervlakteruwheid, etc.) Iedere invoer en iedere gegenereerde bewerkingsstap wordt weergegeven en kan direct worden gecorrigeerd. Door correctie van het onbewerkte werkstuk optimaliseertTURN PLUS de benaderingsbanen en worden „lege snedes“ en botsingen tussen werkstuk en snijkant van het gereedschap voorkomen. De strategie voor het genereren is in de „bewerkingsvolgorde“ en in de „bewerkingsarameters“ vastgelegd. Zo kunt u TURN PLUS aan uw eigen behoeften aanpassen.
Bedieningsinstructies In de „statusregel“ (boven de softkey-balk) staat informatie over de mogelijke bedieningsstappen. TURN PLUS maakt gebruik van een uit meerdere stappen opgebouwde menustructuur. Met de ESC-toets gaat u één menustap terug. Deze beschrijving is gebaseerd op de bediening via het menu, via softkeys en via het touchpad. U kunt echter de van eerdere CNC PILOT-versies bekende bediening zonder softkeys en touchpad blijven gebruiken. Als er meerdere vensters (aanzichten) op het beeldscherm worden getoond, wordt het „actieve venster“ met een groen kader aangegeven. Met „PgDn/PgUp“ verandert u van venster. Met de toets „.“ wordt het actieve venster in volledige beeldschermgrootte getoond. Als u nogmaals op „.“ drukt, gaat u terug naar de weergave van „meerdere vensters“. Bij „Configuratie“ kunt u meerdere weergave- en invoervarianten instellen (zie „6.15 Configuratie“).
Bij het genereren van werkschema's doorTURN PLUS wordt gebruik gemaakt van de gegevens uit de gereedschaps-, spanmiddel- en technologie-database. Zorg voor actuele en juiste beschrijvingen van de bedrijfsmiddelen.
U kunt ook deelresultaten gebruiken en deze met DIN PLUS verder bewerken (voorbeeld: contour met TURN PLUS vastleggen en de bewerking in DIN PLUS programmeren). Als alternatief kunt u het door TURN PLUS gemaakte DIN PLUS-programma optimaliseren.
216
6 TURN PLUS
6.2 Programmabeheer
6.2 Programmabeheer 6.2.1 TURN PLUS-bestanden TURN PLUS heeft directory's voor: ■ complete programma's (beschrijving van onbewerkte/bewerkte werkstukken en werkschema) ■ werkstukbeschrijvingen (onbewerkte/bewerkte werkstukken) ■ beschrijvingen van onbewerkte werkstukken ■ beschrijvingen van bewerkte werkstukken ■ afzonderlijke aaneengesloten contouren ■ eigen revolverbezettingen van de TURN PLUS (siehe „6.11.2 Gereedschapstabel instellen“) U kunt deze structuur voor uw eigen organisatie gebruiken. Voorbeeld: met een werkstukbeschrijving kunt u verschillende werkschema's maken. Menugroep „Programma(beheer)“: ■ Laden
Selecteer programmagroep (compleet, werkstuk, onbewerkt werkstuk, bewerkt werkstuk of aaneengesloten contour) Selecteer bestand ■ Nieuw – hiermee wordt een nieuw TURN PLUSprogramma gemaakt Voer de naam van het programma in en leg het materiaal vast Activeer „Programmakop bewerken“ Leg na afsluiten van „Programmakop bewerken“ het onbewerkte en bewerkte werkstuk vast en maak het werkschema ■ Wissen Selecteer programmagroep (compleet, werkstuk, onbewerkt werkstuk, bewerkt werkstuk of aaneengesloten contour) Selecteer en wis het bestand
Softkeys Omschakeling naar de bedrijfsmode DIN PLUS
Omschakelen naar bedrijfsmode Simulatie
Loep activeren (zie: „6.14 Controlegrafiek“
■ Opslaan – hiermee wordt het gemaakte
programma opgeslagen Selecteer de programmagroep (compleet, werkstuk, bewerkt werkstuk, onbewerkt werkstuk, aaneengesloten contour of NC-programma) – bij „compleet“ wordt ook het NC-programma opgeslagen Geef de naam van het programma in en controleer deze Klik op „OK“ – het bestand wordt opgeslagen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
217
6.2 Programmabeheer
6.2.2 Programmakop In de PROGRAMMAKOP staat: ■ Grondstof – voor de bepaling van de snijwaarden ■ Toewijzing spil – slede 1e opspanning ■ Toewijzing spil – slede 2e opspanning Geef bij complete bewerking de spil/slede aan waarmee de opspanning wordt bewerkt. ■ Toerentalbegrenzing: ■ geen invoer: SMAX is de toerentalbegrenzing ■ invoer < SMAX: invoer is de toerentalbegrenzing ■ invoer > SMAX: SMAX is de toerentalbegrenzing SMAX: zie bewerkingsparameter 2 (globale technologieparameter – toerentalbegrenzing). ■ Knop „M-functies“: u kunt maximaal vijf Mfuncties vastleggen waarmee TURN PLUS bij het genereren van het NC-programma rekening houdt. ■ Aan het „begin van de bewerking“ ■ Na een gereedschapswissel (T-commando) ■ Aan het einde van de bewerking De velden ■ inspandiameter ■ uitspanlengte ■ spandruk worden doorTURN PLUS bij de functie „Instellen“ bepaald en automatisch ingevoerd (zie „6.11.1 Werkstuk opspannen“). De andere velden bevatten organisatorische informatie en instelinformatie die geen invloed heeft op de uitvoering van het programma. De informatie in de programmakop wordt in het DINprogramma met „#“ aangeduid.
218
6 TURN PLUS
Informatie over contourinvoer U maakt een contour door achtereenvolgens de afzonderlijke contourelementen in te voeren. U kunt de contourelementen/contourpunten absoluut, incrementeel, cartesiaans of polair beschrijven. Meestal geeft u de gegevens in zoals ze in de tekening zijn gedimensioneerd. X-waarden moeten als diameter of radius worden ingegeven (zie „6.15 Configuratie“).
Contouren in DXF-formaat importeren Contouren die in DXF-formaat beschikbaar zijn, kunnen in de programmeerwerkstand TURN PLUS worden geïmporteerd (zie „6.8 DXF-contouren importeren“). DXF-contouren beschrijven: ■ Onbewerkte werkstukken ■ Eindproducten ■ Aaneengesloten contouren ■ Te frezen contouren
TURN PLUS berekent ontbrekende coördinaten, snijpunten, middelpunten etc., voor zover dit rekenkundig mogelijk is. Wanneer er diverse oplossingen mogelijk zijn, kunt u de mathematisch uitvoerbare varianten bekijken en de door u gewenste oplossing selecteren.
6.3.1 Invoer van de contour van het onbewerkte werkstuk ■ Standaardvormen (staf, pijp): vastleggen met
macro's voor onbewerkte werkstukken ■ Ingewikkelde onbewerkte werkstukken:
beschrijving conform bewerkt werkstuk ■ Giet- of smeedstukken: worden uit het bewerkte werkstuk en de overmaat gegenereerd Invoer van contour van het onbewerkte werkstuk (standaardvorm) „Werkstuk – Onbewerkt werkstuk – Staf/pijp“ selecteren < Maten van het onbewerkte werkstuk invoeren < De CNC PILOT toont het onbewerkte werkstuk < „ESC-toets“ – terug naar hoofdmenu Zie ook ■ „6.4 Contouren onbewerkt werkstuk“ ■ „6. 9.1 Attributen van onbewerkt werkstuke“
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
219
6.3 Werkstukbewerking
6.3 Werkstukbeschrijving
6.3 Werkstukbewerking
6.3.2 Invoer van contour van bewerkt werkstuk De contour van het bewerkte werkstuk omvat: ■ de te draaien contour, bestaande uit ■ de basiscontour ■ de vormelementen (afschuiningen, afrondingen, draaduitlopen, insteken, schroefdraad, centrische boringen) ■ C-ascontouren De te draaien contouren (onbewerkt/bewerkt werkstuk) moeten gesloten zijn.
Invoer van de basiscontour Invoer van de basiscontour „Werkstuk – Bewerkt werkstuk – Contour“ selecteren < „Startpunt van de contour“ vastleggen < „Baan/boog“ selecteren < Basiscontour element voor element invoeren: Baan ■ Richting aande hand van het menusymbool kiezen ■ Baan beschrijven beschrijven Boog ■ Rotatierichting aan de hand van het menusymbool kiezen ■ Boog beschrijven ■ Omschakelen tussen baan-/boogmenu: met
softkey < Is de contour niet gesloten: ■ 2 * ESC-Taste indrukken ■ „Contour sluiten?“ – kies „Ja“
Beschrijf eerst de basiscontour en plaats er dan de vormelementen overheen.
Zie ook ■ „6.5.1 Elementen van de basiscontour“ ■ „6.3.7 Hulpfuncties voor de elementinvoer“ ■ „6.9 Attributen toewijzen“
220
6 TURN PLUS
6.3 Werkstukbewerking
6.3.3 Vormelementen overlappen Vormelementen worden over de basiscontour heen geplaatst. Er blijven „op zichzelf staande“ elementen over die u kunt wijzigen of wissen. Indien nodig genereert TURN PLUS een speciale bewerking van de vormelementen. De positieselectie houdt rekening met het type vormelement: ■ Afschuining: buitenhoeken ■ Afronding: buiten- en binnenhoeken ■ Draaduitloop: binnenhoek met haaks op elkaar staande asparallelle rechten ■ Insteek: rechten ■ Schroefdraad: rechten ■ (Centrische) boring: middenas aan voor- of achterkant Vormelementen overlappen „Werkstuk – Bewerkt werkstuk – Vorm“ selecteren < Type van het vormelement selecteren (submenu„Vorm“) < Een vormelement selecteren Positie met softkey of touchpad kiezen Meerdere vormelementen selecteren Posities met softkey of touchpad kiezen < Parameters van het vormelement invoeren < TURN PLUS toont het/de vormelement(en). Zie ook ■ „6.5.2 Vormelementen“ ■ „6.3.6 Bedieningsinstructies“
Leg afschuiningen, afrondingen, draaduitlopen, etc vast als vormelementen. Dan kan bij het genereren van het werkschema rekening worden gehouden met speciale bewerkingen van deze vormelementen.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
221
6.3 Werkstukbewerking
6.3.4 Aaneengesloten contour overlappen Vaak voorkomende aaneengesloten contouren maakt u eenmalig aan en integreert u eenmalig of als „reeks“ in de contour. Geïntegreerde aaneengesloten contouren maken deel uit van de contour. De aaneengesloten contouren (overlappingselementen) ■ cirkelboog ■ spie ■ ponton zijn vooraf vastgelegd. Ingewikkelde contouren worden als een contour van een bewerkt werkstuk beschreven. Wanneer de aaneengesloten contour wordt opgeslagen, kan deze in verschillende programma's worden gebruikt. Overlappingselementen overlappen aanwezige lineaire of ronde contourelementen (hulpcontourelementen). Aaneengesloten contour integreren (vervolg) Aaneengesloten contour integreren Aaneengesloten contour laden (indien nodig): Kies „Programma – Laden – Aaneengesloten contour“
Er zijn verschillende oplossingen mogelijk: kies oplossing < TURN PLUS integreert de overlappende contouren in de bestaande contour.
< Kies en laad bestand < Terug naar het hoofdmenu
Zie ook „6.5.3 Overlappingselementen“
< Kies „Werkstuk – Bewerkt werkstuk – Vorm – Vormelement – ...“ < Standaard-overlappingselement: Kies en beschrijf de overlappingscontour Aaneengesloten contour of laatste overlappingselement:Kies „... – Kontur“ < Selecteer hulpcontourelement < Definieer de overlapping (dialoogbox „Lineaire/ cirkelvormige overlapping“) < TURN PLUS toont de overlapping – u kunt deze accepteren (OK) of niet accepteren (afbreken). < 222
6 TURN PLUS
Standaardvormen worden met Figuren, regelmatig gerangschikte figuren of boringen in lineaire of ronde patronen vastgelegd. Ingewikkelder contouren kunnen met de basiselementen baan en boog worden beschreven. Patroon ■ Lineaire gatenpatronen (boorpatronen) ■ Ronde gatenpatronen (boorpatronen) ■ Lineaire figuurpatronen (te frezen contouren) ■ Ronde figuurpatronen (te frezen contouren) ■ Een afzonderlijke boring
6.3 Werkstukbewerking
6.3.5 Invoer van de C-ascontouren
■ Beschrijf de te draaien contour volledig voordat u de
contouren voor de C-/Y-asbewerking vastlegt. ■ Kies het referentievlak (voorkant, mantelvlak, etc.) voordat u contouren voor de C-/Y-as vastlegt.
Zie ook ■ „6.6.1 Contouren aan voor- en achterkant“ ■ „6.6.2 Contouren op mantelvlak“
Figuren ■ Cirkel (volledige cirkel) ■ Rechthoek ■ Veelhoek ■ Lineaire sleuf ■ Ronde sleuf De patronen en figuren positioneert u ■ aan de voorkant (C-asbewerking) ■ op het mantelvlak (C-asbewerking) ■ aan de achterkant (C-asbewerking) Referentievlak instellen/selecteren Het referentievlak (het geselecteerde venster) is met een gekleurd kader gemarkeerd. TURN PLUS relateert alle activiteiten aan dit venster. Nog een referentievlak (venster) activeren: 1 Vensterconfiguratie instellen „Configuratie – Wijzigen – Aanzichten“ (hoofdmenu) kiezen Venster markeren (dialoogbox „Vensterconfiguratie“) Terug naar het hoofdmenu „Werkstuk – onbewerkt werkstuk“ selecteren Venster selecteren: „PgDn/PgUp“ 2e venster (referentievlak) kiezen Het venster „Te draaien contour“ selecteren Patroon/figuur (submenu „Patronen/figuren“) kiezen TURN PLUS opent de dialoogbox „Invoervlak kiezen“ – referentievlak kiezen Keuze bij meer vensters: „PgDn/PgUp“
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
223
6.3 Werkstukbewerking
Figuren vastleggen
Contourdefinitie met basiselementen
„Werkstuk – Bewerkt werkstuk – Figuur“ selecteren
Indien nodig: referentievlak (voorkant, mantelvlak, etc.) instellen
< Figuurtype selecteren < Indien nodig: referentievlak (voorkant, mantelvlak, etc.) einstellen < „Bewerkingsvlak“ selecteren – „referentiemaat“ controleren/ corrigeren <
< „Werkstuk – Bewerkt werkstuk – Contour“ selecteren < „Bewerkingsvlak“ selecteren – „referentiemaat“ controleren/corrigeren < „Startpunt van de contour“ vastleggen
■ Positie ingeven ■ Op knop „Figuur“ klikken en figuur vastleggen
< C-/Y-contour element voor element beschrijven
< Invoer controleren – op „OK“ klikken
< Nadat de contour is voltooid: 2 * ESC-toets
Patroon/afzonderlijke boring vastleggen „Werkstuk – Bewerkt werkstuk – Patroon“ selecteren < Patroontype/afzonderlijke boring selecteren < Indien nodig: referentievlak (voorkant, mantelvlak, etc.) instellen < „Bewerkingsvlak“ selecteren – „referentiemaat“ controleren/ corrigeren < Patroon ■ Patroonposities en -gegevens invoeren ■ Op knop „Boring/figuur“ klikken en boring/figuur vastleggen Afzonderlijke boring ■ Positie ingeven ■ Op knop „Boring“ klikken en boring vastleggen Invoer controleren – op „OK“ klikken
224
6 TURN PLUS
6.3 Werkstukbewerking
6.3.6 Bedieningsinstructies Softkeys Het type dimensionering, speciale functies, selecties etc. worden met softkeys ingesteld. De volgende tabellen alsmede het overzicht van de softkeys aan het einde van dit gebruikershandboek verklaren de betekenis van de softkeys. Selectie met het touchpad Houd bij het selecteren met het touchpad rekening met het volgende: ■ Enkele selectie: Cursor op element, punt, etc. positioneren Op linkermuisknop klikken ■ Meervoudige selectie: Meervoudige selectie met softkey inschakelen Cursor op element, punt, etc. positioneren Op linkermuisknop klikken Cursor op volgende element, punt, etc. positioneren etc. ■ Selectie van gebied: Cursor op het eerste element positioneren Selectie van gebied met softkey inschakelen Cursor op het laatste element positioneren ■ linkermuisknop: Selectie van gebied in de richting waarin de contour wordt beschreven ■ rechtermuisknop: selectie van gebied tegen de richting in waarin de contour wordt beschreven Kleuren bij selectiepunten ■ rood: door cursor gekozen, niet geselecteerd punt ■ groen. geselecteerd punt ■ blauw: door cursor gekozen, geselecteerd punt
Meervoudige selectie met softkey „Werkstuk – Bewerkt werkstuk – Vorm“ selecteren < Type van het vormelement selecteren (submenu „Vorm“) < Cursor op „eerste positie“ plaatsen < Meervoudige selectie inschakelen < Selectiepunten na elkaar markeren: Cursor op „volgende positie“ plaatsen
Gekozen punt selecteren < Selectie afsluiten – parameters van het vormelement invoeren
Als alternatief kunt u alle punten selecteren en de selectie van de niet gewenste posities ongedaan maken. Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
225
6.3 Werkstukbewerking
6.3.7 Hulpfuncties voor de elementinvoer Menugroep „Wissen“ ■ Element/gedeelte wissen: wist de laatst ingegeven
contourelementen. „Element/gedeelte“ selecteren TURN PLUS markeert het laatste element Met softkey het contourgedeelte selecteren en bevestigen – het contourgedeelte wordt gewist ■ Onvolledig berekende elementen: wist direct alle onvolledig berekende contourelementen. ■ Gedeelte: wist de complete contour.
Menugroep „Nulpunt“ ■ Verschuiven: verschuift het nulpunt van het coördinatensysteem ■ naar de ingegeven positie (absolute invoer) ■ met de ingegeven waarde (incrementele invoer) ■ Terugzetten: zet het nulpunt van het coördinatensysteem terug
naar de oorspronkelijk geprogrammeerde positie.
Menugroep „Dupliceren“ ■ Reeks – lineair: dupliceert het geselecteerde contourgedeelte en
„koppelt“ dit n-keer aan de contour. „Reeks – lineair“ selecteren TURN PLUS markeert het laatste element Met softkey het contourgedeelte selecteren en bevestigen Dialoogbox „Reeks lineair in Reihe linear kopiêren“ invoeren TURN PLUS breidt de contour uit Parameters (dialoogbox „Reeks lineair kopiêren“) Q: aantal (het contourgedeelte wordt Q-maal gedupliceerd)
Vervolg op volgende bladzijde
226
6 TURN PLUS
6.3 Werkstukbewerking
■ Reeks – rond: dupliceert het geselecteerde contourgedeelte en
„koppelt“ dit n-keer aan de contour. „Reeks – rond“ selecteren TURN PLUS markeert het laatste element Met softkey het contourgedeelte selecteren en bevestigen Dialoogbox „Reeks rond kopiëren“ invoeren TURN PLUS toont een „hartlijn“ als „rood vierkant“ – kies de „hartlijn“ met softkey en bevestig met softkey – TURN PLUS breidt de contour uit Parameters (dialoogbox „Reeks rond kopiëren“) Q: aantal (het contourgedeelte wordt Q-maal gedupliceerd) R: patroonradius Uitvoering van „Dupliceren – rond“ ■ Hartlijnen: TURN PLUS brengt met „radius“ een cirkel om het begin- en eindpunt van het contourgedeelte aan. Uit de snijpunten van de cirkels volgen de beide mogelijke hartlijnen. ■ De draaiingshoek volgt uit de afstand tussen begin- en eindpunt van het contourgedeelte. ■ Contour uitbreiden: TURN PLUS dupliceert het geselecteerde contourgedeelte, roteert het en „koppelt“ het aan de contour
■ Spiegelen: spiegelt het geselecteerde contourgedeelte en
„koppelt“ dit aan de contour. „Spiegelen“ selecteren TURN PLUS markeert het laatste element Met softkey het contourgedeelte selecteren en bevestigen Dialoogbox „Reeks rond kopiëren“ invoeren Op „OK“ klikken – TURN PLUS breidt de contour uit Parameters (dialoogbox „Duplicieren door spiegelen“) W: hoek van de spiegelas – referentie van de hoek: positieve Zas (de spiegelas loopt door het actuele eindpunt van de contour)
Menu-item „Info“ Opent/sluit het venster met de informatie over „onvolledig berekende geometrie-elementen“. ■ Wanneer niet alle info-boxen in het venster staan: met „pijl omhoog/
omlaag“ verplaatst u de cursor naar de volgende/vorige info-box. ■ Met de „ALT-toets“ worden de parameters van het laatste
onvolledig berekende element voor bewerking beschikbaar gesteld.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
227
6.4 Contouren onbewerkt werkstuk
6.4
Contouren onbewerkt werkstuk
Staf hiermee wordt de contour van een cilinder (klauwplaat of stafdeel) vastgelegd. Parameters ■ diameter X: ■ diameter van cirkel bij onbewerkt werkstuk met meer zijden Z: lengte van het onbewerkte werkstuk, inclusief overmaat in dwarsrichting K: overmaat in dwarsrichting (afstand werkstuknulpunt – rechter zijde)
Pijp hiermee wordt de contour van een holle cilinder (pijpdeel) vastgelegd. Parameters ■ diameter X: ■ diameter van cirkel bij onbewerkt werkstuk met meer zijden I: binnendiameter Z: lengte van het onbewerkte werkstuk, inclusief overmaat in dwarsrichting K: overmaat in dwarsrichting (afstand werkstuknulpunt – rechter zijde)
Gietstuk (of smeedstuk) Genereert het onbewerkte werkstuk uit een aanwezig bewerkt werkstuk
Voer eerst de „afzonderlijke overmaat“ in en kies dan het contourelement/ contourgedeelte uit.
Parameters Oppervlak: ■ Onbewerkt gietstuk ■ Onbewerkt smeedstuk met boring ■ ja ■ nee K: equidistante overmaat voor het complete werkstuk I: Afzonderlijke overmaat (voor afzonderlijke elementen of contourgedeeltes):
228
6 TURN PLUS
Contour van bewerkt werkstuk
6.5.1 Elementen van de basiscontour Parameters die TURN PLUS kent, worden niet opgevraagd – de invoervelden zijn geblokkeerd. Voorbeeld: bij horizontale en verticale banen verandert maar een van de coördinaten en de hoek is door de richting van het element vastgelegd. Het type dimensionering kunt u via de softkey instellen (zie tabel).
Softkeys „Dimensionering contourelementen“ Polaire dimensionering van het eindpunt: hoek α Polaire dimensionering van het eindpunt: radius Polaire dimensionering van het middelpunt: hoek β Polaire dimensionering van het middelpunt: radius Hoek ten opzichte van het voorgaande element Hoek ten opzichte van het volgende element
Startpunt van de contour Met Contour wordt het startpunt vastgelegd. Parameters X, Z: beginpunt van de contour P, α: beginpunt van de contour in poolcoördinaten (referentie hoek α: positieve Z-as)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
229
6.5 Contour bewerkt werkstuk
6.5
6.5 Contour bewerkt werkstuk
Banen Kies de richting van de baan aan de hand van het menusymbool en dimensioneer de baan. Verticale of horizontale baan Richting van de baan kiezen
Baan met hoek Richting van de baan kiezen
„Baan in willekeurige richting“ kiezen
U bepaalt het eindpunt van de baan en legt de overgang naar het volgende contourelement vast. Parameters X, Z: eindpunt in cartesiaanse coördinaten Xi, Zi: afstand tussen begin- en eindpunt P, α:: eindpunt in poolcoördinaten (referentie hoek α: positieve Z-as) W: hoek van de baan (referentie: zie helpscherm) WV: hoek ten opzichte van het voorgaande element WN: hoek ten opzichte van het volgende element WV, WN: ■ de hoek gaat van het voorgaande/volgende element linksom naar het nieuwe element ■ boog als voorgaand/volgend element: hoek ten opzichte van de raaklijn L: lengte van de baan tangentiaal/niet-tangentiaal: overgang naar het volgende contourelement vastleggen
230
6 TURN PLUS
6.5 Contour bewerkt werkstuk
Bogen Kies de draairichting van de boog aan de hand van het menusymbool en dimensioneer de boog. Het type dimensionering kunt u via de softkey instellen (zie tabel). Bogen Rotatierichting van de boog kiezen
Parameters eindpunt boog X, Z: eindpunt in cartesiaanse coördinaten Xi, Zi: afstand tussen begin- en eindpunt P, α:: eindpunt in poolcoördinaten (referentie hoek α: positieve Z-as) Pi, αi: eindpunt polair, incrementeel (Pi: lineaire afstand tussen begin- en eindpunt; referentie αi: zie afbeelding) Parameters middelpunt boog I, K: middelpunt (XM radiusmaat) Ii, Ki: afstand tussen begin- en middelpunt PM, β: middelpunt in poolcoördinaten (referentie hoek β: positieve Zas) PMi, βi: middelpunt polair, incrementeel (PMi: lineaire afstand tussen begin- en middelpunt; referentie βi: hoek tussen denkbeeldige lijn in het beginpunt, parallel aan de Z-as en lijn beginpunt – middelpunt) Overige parameters R: radius van de boog tangentiaal/niet-tangentiaal: overgang naar het volgende contourelement vastleggen Parameters „hoek“ WA: hoek tussen positieve Z-as en raaklijn in het startpunt van de boog WE: hoek tussen positieve Z-as en raaklijn in het eindpunt van de boog WV: hoek tussen voorgaand element en raaklijn in het startpunt van de boog WN: hoek tussen raaklijn in het eindpunt van de boog en volgend element WV, WN: ■ de hoek gaat van het voorgaande/volgende element linksom naar het nieuwe element ■ boog als voorgaand/volgend element: hoek ten opzichte van de raaklijn
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
231
6.5 Contour bewerkt werkstuk
6.5.2 Vormelementen Afschuining Parameters B: breedte afschuining
Afronding Parameters B: afrondingsradius
Draaduitloop vorm E Parameters K: draaduitlooplengte I: draaduitloopdiepte (radius) R: draaduitloopradius (in beide hoeken van de draaduitloop) W: inloophoek (draaduitloophoek) TURN PLUS doet, afhankelijk van de diameter, een voorstel voor de draaduitloopparameters (zie „11.1.2 Draaduitloopparameters DIN 509 E“).
232
6 TURN PLUS
6.5 Contour bewerkt werkstuk
Draaduitloop vorm F Parameters K: draaduitlooplengte I: draaduitloopdiepte (radius) R: draaduitloopradius (in beide hoeken van de draaduitloop) P: dwarsdiepte W: inloophoek (draaduitloophoek) A: uitloophoek (dwarshoek) TURN PLUS doet, afhankelijk van de diameter, een voorstel voor de draaduitloopparameters (zie „11.1.3 Draaduitloopparameters DIN 509 F“).
Draaduitloop vorm G TURN PLUS doet een voorstel voor de parameters – U mag de waarden overschrijden. De voorgestelde waarden zijn gebaseerd op isometrische schroefdraad (DIN 13) die aan de hand van de diameter wordt bepaald. ■ Parameters: zie „11.1.1 Draaduitloopparameters DIN 76“ ■ Spoed bepalen: zie „11.1.5 Spoed“
Parameters F: spoed K: draaduitlooplengte (draaduitloopbreedte) I: draaduitloopdiepte (radius) R: draaduitloopradius (in beide hoeken van de draaduitloop) – default: R=0,6*I W: inloophoek (draaduitloophoek)
Draaduitloop vorm H Parameters K: draaduitlooplengte R: draaduitloopradius W: insteekhoek
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
233
6.5 Contour bewerkt werkstuk
Draaduitloop vorm K Parameters I: draaduitloopdiepte R: draaduitloopradius W: openingshoek A: Inloophoek (hoek t.o.v. langsas) – default: 45°
Draaduitloop vorm U Parameters K: draaduitlooplengte (draaduitloopbreedte) I: draaduitloopdiepte (radius) R: binnenradius (in beide hoeken van de insteek) – default: 0 P: buitenradius/afschuining ■ nee: geen afschuining/afronding ■ afschuiningen: P = breedte van de afschuining ■ afrondingen: P = radius van de afronding
234
6 TURN PLUS
Hiermee wordt een axiale of radiale insteek op een lineair referentieelement vastgelegd. De insteek wordt aan het geselecteerde referentie-element toegewezen. Parameters X/Z: referentiepunt K: insteekbreedte (zonder afschuining/afronding) I: insteekdiepte U: diameter/radius bodem van de insteek (bij insteken parallel aan de Z-as) A: insteekhoek (hoek tussen insteekflanken) – 0° <= A < 180° P: buitenradius/afschuining hoek op afstand van startpunt n nee: geen afschuining/afronding n afschuiningen: P = breedte van de afschuining n afrondingen: P = radius van de afronding B: buitenradius/afschuining hoek dicht bij startpunt n nee: geen afschuining/afronding n afschuiningen: B = breedte van de afschuining n afrondingen: B = radius van de afronding R: radius op de bodem (binnenradius in beide hoeken van de insteek)
De CNC PILOT relateert de insteekdiepte aan het referentie-element. De bodem van de insteek verloopt parallel aan het referentie-element.
Insteek vorm D (afdichtingsring) Hiermee wordt een axiale of radiale insteek op de buiten- of binnencontour vastgelegd. De insteek wordt aan het eerder geselecteerde referentie-element toegewezen. Parameters X: beginpunt bij radiale insteek Z: beginpunt bij axiale insteek I: diameter/radius bodem van de insteek n axiale insteek: insteekdiepte Ii: n radiale insteek: insteekbreedte (let op het voorteken!) Ki: n axiale insteek: insteekbreedte (let op het voorteken!) n radiale insteek: insteekdiepte B: buitenradius/afschuining (aan beide zijden van de insteek) n nee: geen afschuining/afronding n afschuiningen: B = breedte van de afschuining n afrondingen: B = radius van de afronding R: radius op de bodem (binnenradius in beide hoeken van de insteek)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
235
6.5 Contour bewerkt werkstuk
Insteek algemeen
6.5 Contour bewerkt werkstuk
Vrijdraaiing (vorm FD) Hiermee wordt een axiale of radiale vrijdraaiing op een lineair referentie-element vastgelegd. De vrijdraaiing wordt aan het eerder geselecteerde referentie-element toegewezen. Parameters X/Z: referentiepunt K: insteekbreedte I: insteekdiepte U: diameter/radius bodem van de insteek (wanneer de bodem van de insteek parallel aan de Z-as loopt) A: insteekhoek ( 0° < A <= 90° ) R: binnenradius in beide hoeken van de insteek
De CNC PILOT relateert de insteekdiepte aan het referentie-element. De bodem van de insteek verloopt parallel aan het referentie-element.
Insteek vorm S (borgring) Hiermee wordt een axiale insteek op de buiten- of binnencontour vastgelegd. De insteek wordt aan het eerder geselecteerde referentieelement toegewezen. Parameters Z: beginpunt van de insteek Ki: insteekbreedte (let op voorteken !) I: diameter/radius bodem van de insteek Ii: insteekdiepte B: buitenradius/afschuining (aan beide zijden van de insteek) ■ nee: geen afschuining/afronding ■ afschuiningen: B = breedte van de afschuining ■ afrondingen: B = radius van de afronding
236
6 TURN PLUS
6.5 Contour bewerkt werkstuk
Schroefdraad Hiermee worden de vermelde schroefdraadtypes vastgelegd. Parameters Q: type schroefdraad ■ Isometrisch schroefdraad met fijne spoed (DIN 13 Teil 2, Reihe 1) ■ Isometrisch schroefdraad (DIN 13 Teil 1, Reihe 1) ■ Isometrisch kegeldraad (DIN 158) ■ Isometrisch kegeldraad met fijne spoed (DIN 158) ■ Isometrisch trapeziumdraad (DIN 103 Teil 2, Reihe 1) ■ Vlak metrisch trapeziumdraad (DIN 380 Teil 2, Reihe 1) ■ Metrische zaagtanddraad (DIN 513 Teil 2, Reihe 1) ■ Cilindrische ronde schroefdraad (DIN 405Teil 1, Reihe 1) ■ Cilindrische Whitworth-schroefdraad (DIN 11) ■ Conische Whitworth-schroefdraad (DIN 2999) ■ Whitworth-pijpschroefdraad (DIN 259) ■ Niet-standaard draad ■ UNC US-schroefdraad met grove spoed ■ UNF US-schroefdraad met fijne spoed ■ UNEF US-schroefrdraad met extra fijne spoed ■ NPT US-conische pijpschroefdraad ■ NPTF US-conische Dryseal-pijpschroefdraad ■ NPSC US-cilindrische pijpschroefdraad met smeermiddel ■ NPFS US-cilindrische pijpschroefdraad zonder smeermiddel V: draairichting ■ rechtse schroefdraad ■ linkse schroefdraad D: referentiepunt selecteren ■ begin schroefdraade bij startpunt van het element ■ begin schroefdraad bij eindpunt van het element F: ■ spoed ■ aantal gangen per inch De spoed/het aantal gangen per inch moet bij „metrische schroefdraad met fijne spoed, conische schroefdraad (met fijne spoed), (vlak) trapeziumdraad en „niet-standaard schroefdraad“ worden getoond. Bij de andere schroefdraadtypes kan de parameter vervallen. De spoed wordt dan op basis van de diameter bepaald (zie „11.1.5 Spoed“). E: variabele spoed (vergroot/verkleint de spoed per omwenteling met E) – default: 0 L: lengte van de sschroefdraad (inclusief uitlooplengte) K: uitlooplengte (bij schroefdraad zonder draaduitloop) I: Steek voor bepaling van het aantal gangen H: aantal gangen – default: 1 A, W: flankhoek links/rechts – bij niet-standaard schroefdraad P: draaddiepte – bij niet-standaard schroefdraad R: draadbreedte – bij niet-standaard schroefdraad
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Softkeys „schroefdraad“ Richting van de schroefdraad vastleggen In plaats van „spoed“ wordt „aantal gangen per inch“ ingevoerd
■ Voer „I“ of „H“ in. Het volgende geldt:
spoed/steek = aantal gangen. ■ U kunt nog meer attributen aan de
schroefdraad toewijzen (zie „6.9.6 Bewerkingsattributen“). ■ Maak gebruik van „niet-standaardschroefdraad“, wanneer u individuele parameters wilt toepassen. Let op: botsingsgevaar! De schroefdraad wordt over de lengte van het referentie-element gemaakt. Bij bewerkingen zonder draaduitloop moet „uitlooplengte K“ worden geprogrammeerd, zodat de CNC PILOT de draadoverloop zonder botsingsgevaar kan uitvoeren.
237
6.5 Contour bewerkt werkstuk
(Centrische) boring legt een afzonderlijke boring op de hartlijn (voor- of achterkant) vast. De „boring“ kan de volgende elementen bevatten: ■ centrering ■ cilindervormige boring ■ verzinking ■ schroefdraad Parameters centrering O: centreerdiameter
Parameters cilindrische boring B: Boringdiameter P: boringdiepte (zonder boorpunt) W: boorpunthoek ■ W=0°: de AAG genereert bij de boorcyclus een „voedingsreductie (V=1)“ ■ W>0°: boorpunthoek Passing: H6...H13 of „zonder passing“ (zie „6.16.6 Boren“)
Parameters verzinking R: verzinkingsdiameter U: verzinkingsdiepte E: verzinkingshoek
238
6 TURN PLUS
6.5 Contour bewerkt werkstuk
Parameters schroefdraad I: nominale diameter J: draaddiepte K: draadaansnijding (uitlooplengte) F: spoed Draadtype: rechtse/linkse schroefdraad
6.5.3 Overlappingselementen Oproep: menu-item „Vorm – Vormelement – ...“ (submenu „Bewerkt werkstuk“) ■ Selecteer de aaneengesloten contouren cirkelboog, spie of ponton,
leg het element vast en overlap het direct na het vastleggen. ■ Bij het menu-item „Vorm – Vormelement – Contour“ overlapt TURN PLUS de aaneengesloten contour die het laatst is geladen. Deze is of een eerder geladen aaneengesloten contour (hoofdmenu: „Programma – Laden – Aaneengesloten contour“) of het overlappingselement dat het laatst is vastgelegd.
Cirkelboog Referentiepunt is het cirkelmiddelpunt. Parameters XF, ZF: verschuiving van het referentiepunt R: radius van de cirkelboog A: openingshoek W: Rotatiehoek: de overlappende contour wordt met de „rotatiehoek“ geroteerd
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
239
6.5 Contour bewerkt werkstuk
Spie/afgeronde spie Referentiepunt: punt van de spie/middelpunt van de afronding Parameters XF, ZF: verschuiving van het referentiepunt R: ■ R>0: afrondingsradius ■ R=0: geen afronding A: openingshoek LS: lengte van de spiezijden (overstaande elementdelen worden op de punten waar ze elkaar overlappen, afgebroken) W: Rotatiehoek: de overlappende contour wordt met de „rotatiehoek“ geroteerd
Ponton Referentiepunt: midden van het basiselement Parameters XF, ZF: verschuiving van het referentiepunt ■ R>0: afrondingsradius R: ■ R=0: geen afronding A: openingshoek LS: lengte van de pontonzijden (overstaande elementdelen worden op de punten waar ze elkaar overlappen, afgebroken) B: breedte van het basiselement W: Rotatiehoek: de overlappende contour wordt met de „rotatiehoek“ geroteerd
Overlapping
Softkeys „Lineaire overlapping“
Afhankelijk van de vorm van het hulcontourpelement vindt het volgende plaats ■ lineaire overlapping of ■ cirkelvormige overlapping
Lengte (in plaats van eindpunt) aangeven Lengte (in plaats van eindpunt) aangeven
De overlappingsposities kunnen van het hulpcontourelement afwijken. Softkeys „Cirkelvormige overlapping“ Eerste overlappingspositie via hoek vastleggen Laatste overlappingspositie via hoek vastleggen Vervolg op volgende bladzijde
240
6 TURN PLUS
6.5 Contour bewerkt werkstuk
Parameters „Lineaire overlapping“ X, Z: startpunt – positie van het eerste overlappingselement Positie: ■ Oorspronkelijke positie: voegt de overlappingscontour „origineel“ in de hulpcontour in (zie helpscherm „1.“). ■ Normale positie: roteert de overlappingscontour met de stijgingshoek van het hulpcontourelement en voegt deze vervolgens in de hulpcontour in (zie helpscherm „2.“). Q: aantal overlappingselementen XE, ZE: eindpunt: – positie van het laatste overlappingselement XEi, ZEi: eindpunt incrementeel L: afstand tussen eerste en laatste overlappingspunt Li: afstand tussen de overlappingselementen α: hoek – default: hoek van het hulpcontourelement
Parameters „cirkelvormige overlapping“ X, Z: startpunt – positie van het eerste overlappingselement α: startpunt als hoek (referentie: een parallel aan de Z-as lopende lijn door het middelpunt van de geselecteerde boog) Positie: ■ Oorspronkelijke positie: voegt de overlappingscontour „origineel“ in de hulpcontour in (zie helpscherm „1.“). ■ Normale positie: roteert de overlappingscontour met de hoek van het overlappingspunt en voegt deze vervolgens in de hulpcontour in (zie helpscherm „2.“). Q: aantal overlappingselementen β: eindpunt – positie van het laatste overlappingselement (referentie: een parallel aan de Z-as lopende lijn door het middelpunt van de geselecteerde boog) βe: hoek tussen het eerste en laatste overlappingselement βi: hoek tussen overlappingselementen De rotatierichting waarin de overlappingscontouren worden aangebracht, komt overeen met de rotatierichting van het hulpcontourelement.
Het „referentiepunt“ van de overlappingscontour wordt op het „overlappingspunt“ gepositioneerd.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
241
6.6 C-ascontouren
6.6
C-as-contouren
6.6.1 Contouren aan voor- en achterkant Freesdiepte Bij figuren wordt „diepte P“ als parameter ingegeven. Wanneer te frezen contouren met afzonderlijke elementen worden beschreven, opent TURN PLUS, nadat de contourinvoer is beëindigd, de dialoogbox „Kamer/contour“ waarin naar „diepte P“ wordt gevraagd. Met „diepte P > 0“ wordt een „kamer“ vastgelegd.
Positie van de contouren aan voor-/achterkant TURN PLUS neemt het geselecteerde „referentievlak“ over en stelt dit als „referentiemaat“ voor. Dialoogbox „Referentiegegevens“ Z: referentiemaat
Startpunt contour voor-/achterkant Met Contour wordt het startpunt vastgelegd. Parameters XK, YK: beginpunt van de contour in cartesiaanse coördinaten P, a: beginpunt van de contour in poolcoördinaten (referentie hoek a: positieve XK-as)
242
6 TURN PLUS
6.6 C-ascontouren
Baan contour voor-/achterkant Kies de richting van de baan aan de hand van het menusymbool en dimensioneer de baan. Parameters XK, YK: eindpunt in cartesiaanse coördinaten XKi,YKi: afstand tussen begin- en eindpunt P, α: eindpunt in poolcoördinaten (referentie hoek α: positieve XKas) W: hoek van de baan (referentie: zie helpscherm) WV: hoek ten opzichte van het voorgaande element WN: hoek ten opzichte van het volgende element WV, WN: ■ de hoek gaat van het voorgaande/volgende element linksom naar het nieuwe element ■ boog als voorgaand/volgend element: hoek ten opzichte van de raaklijn L: lengte van de baan tangentiaal/niet-tangentiaal: overgang naar het volgende contourelement vastleggen
Cirkelboog contour voor-/achterkant Kies de rotatierichting van de boog aan de hand van het menusymbool en dimensioneer de boog. Parameters eindpunt boog XK, YK: eindpunt in cartesiaanse coördinaten XKi,YKi: afstand tussen begin- en eindpunt P, α: eindpunt in poolcoördinaten (referentie hoek a: positieve XK-as) Pi, αi: eindpunt polair, incrementeel (Pi: lineaire afstand tussen begin- en eindpunt; referentie ai: hoek tussen denkbeeldige lijn in het beginpunt, parallel aan de XK-as en lijn beginpunt – eindpunt) Parameters middelpunt boog I, J: middelpunt in cartesiaanse coördinaten Ii, Ji: afstand tussen begin- en middelpunt in XK-,Y-richting β, PM: middelpunt in poolcoördinaten (referentie hoek b: positieve XK-as) βi, PMi: middelpunt polair, incrementeel (PMi: lineaire afstand tussen begin- en middelpunt; referentie bi: hoek tussen denkbeeldige lijn in het beginpunt, parallel aan de XK-as en lijn beginpunt – middelpunt)
Het eindpunt mag niet het startpunt zijn (geen volledige cirkel).
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
243
6.6 C-ascontouren
Overige parameters R: radius van de boog tangentiaal/niet-tangentiaal: overgang naar het volgende contourelement vastleggen Parameters „hoek“ WA: hoek tussen positieve XK-as en raaklijn in het startpunt van de boog WE: hoek tussen positieve XK-as en raaklijn in het eindpunt van de boog WV: hoek tussen voorgaand element en raaklijn in het startpunt van de boog WN: hoek tussen raaklijn in het eindpunt van de boog en volgend element WV, WN: ■ de hoek gaat van het voorgaande/volgende element linksom naar het nieuwe element ■ boog als voorgaand/volgend element: hoek ten opzichte van de raaklijn
Afzonderlijke boring Parameters „referentiepunt“ XK, YK: boringsmiddelpunt in cartesiaanse coördinaten α, PM: middelpunt van de boring in poolcoördinaten (referentie hoek α: positieve XK-as) De „boring“ kan de volgende elementen bevatten: ■ centrering ■ cilindervormige boring ■ verzinking ■ schroefdraad
244
6 TURN PLUS
6.6 C-ascontouren
Parameters centrering O: centreerdiameter
Parameters cilindrische boring B: Boringdiameter P: boringdiepte (zonder boorpunt) W: boorpunthoek ■ W=0°: de AAG genereert bij de boorcyclus een „voedingsreductie (V=1)“ ■ W>0°: boorpunthoek Passing: H6...H13 of „zonder passing“ (zie „6.16.6 Boren“)
Parameters verzinking R: verzinkingsdiameter U: verzinkingsdiepte E: verzinkingshoek
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
245
6.6 C-ascontouren
Parameters „schroefdraad“ I: nominale diameter J: draaddiepte K: draadaansnijding (uitlooplengte) F: spoed Draadtype: rechtse/linkse schroefdraad
Cirkel (volledige cirkel) Parameters XK, YK: middelpunt in cartesiaanse coördinaten α, PM: middelpunt in poolcoördinaten (referentie hoek a: positieve XK-as) R/K: radius/diameter van de cirkel P: diepte van de figuur
Rechthoek Parameters XK, YK: middelpunt in cartesiaanse coördinaten α, PM: middelpunt in poolcoördinaten (referentie hoek a: positieve XK-as) A: hoek langsas van rechthoek (referentie: XK-as) K: lengte van de rechthoek B: breedte van de rechthoek R: Afschuining/afronding ■ afschuiningsbreedte ■ afrondingsradius P: diepte van de figuur
246
6 TURN PLUS
6.6 C-ascontouren
Veelhoek Parameters XK, YK: middelpunt in cartesiaanse coördinaten α, PM: middelpunt in poolcoördinaten (referentie hoek a: positieve XK-as) A: hoek t.o.v. een zijde van de veelhoek (referentie: XK-as) Q: aantal hoeken (Q>=3) K: lengte van zijde SW: sleutelwijdte (diameter binnencirkel) R: Afschuining/afronding ■ afschuiningsbreedte ■ afrondingsradius P: diepte van de figuur
Lineaire sleuf Parameters XK, YK: middelpunt in cartesiaanse coördinaten α, PM: middelpunt in poolcoördinaten (referentie hoek a: positieve XK-as) A: hoek langsas van de sleuf (referentie: XK-as) K: sleuflengte B: sleufbreedte P: diepte van de figuur
Ronde sleuf Parameters XK, YK: krommingsmiddelpunt in cartesiaanse coördinaten α, PM: krommingsmiddelpunt in poolcoördinaten (referentie hoek α: positieve XK-as) A: starthoek (beginpunt) van de sleuf (referentie: XK-as) W: eindhoek (eindpunt) van de sleuf (referentie: XK-as) R: krommingsradius (referentie: middelpuntsbaan van de sleuf) B: sleufbreedte P: diepte van de figuur
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
247
6.6 C-ascontouren
Lineair gatenpatroon, lineair figuurpatroon Parameters XK, YK: beginpunt van het patroon in cartesiaanse coördinaten α, P: beginpunt patroon in poolcoördinaten (referentie hoek α: positieve XK-as) Q: aantal figuren – default: 1 I, J: eindpunt van het patroon in cartesiaanse coördinaten Ii, Ji: afstand tussen twee figuren in XK-/YK-richting β: hoek langsas van het patroon (referentie: XK-as) L: totale lengte van het patroon Li: afstand tussen twee figuren (patroonafstand)
Softkeys „Type dimensionering“ Lineair patroon: lengte aangeven
Lineair patroon: hoek aangeven
Beschrijving van de boring/figuur
Rond gatenpatroon, rond figuurpatroon Parameter XK,YK: middelpunt van patroon in cartesiaanse coördinaten α, PM: middelpunt patroon in poolcoördinaten (referentie hoek α: positieve XK-as) Q: aantal figuren Oriëntatie: ■ rechtsom ■ linksom R/K: radius/diameter van de cirkel A, W: beginhoek, eindhoek – positie eerste/laatste figuur (referentie: XK-as) – Speciale gevallen: ■ zonder A en W: opdeling volledige cirkel, beginnend bij 0° ■ zonder W: opdeling volledige cirkel Wi: hoek tussen twee figuren (het voorteken is niet van belang) Positie van de figuren: ■ Normale positie: de basisfiguur wordt om het middelpunt van het patroon gedraaid (rotatie om het middelpunt van het patroon) ■ Oorspronkelijke positie: de positie van de basisfiguur blijft gehandhaafd (translatie) Beschrijving van de boring/figuur
248
Bij patronen met ronde sleuven wordt het „krommingsmiddelpunt“ aan de patroonpositie toegevoegd (zie „4.5.8 Rond patroon met ronde sleuven“).
6 TURN PLUS
Softkeys „Dimensionering mantelvlak“
Cartesiaanse of polaire dimensionering De „baanmaat CY“ is gerelateerd aan de manteluitslag bij „referentiediameter”.
Polaire dimensionering
Freesdiepte Bij figuren wordt „diepte P“ als parameter ingegeven. Wanneer te frezen contouren met afzonderlijke elementen worden beschreven, opentTURN PLUS, nadat de contourinvoer is beëindigd, de dialoogbox „Kamer/contour“ waarin naar „diepte P“ wordt gevraagd.
Hoek of hoek als baanmaat
Met „diepte P“ > 0 wordt een „kamer“ vastgelegd.
Polaire dimensionering (parameter „P“): ■ „P“ is gerelateerd aan het uitgeslagen mantelvlak. ■ Kies een oplossing, als er twee oplossingen mogelijk zijn.
Positie van de contouren op het mantelvlak TURN PLUS neemt het geselecteerde „referentievlak“ over en stelt dit als „referentiediameter“ voor. Dialoogbox „Referentiegegevens“ X: referentiediameter
Startpunt mantelvlakcontour Met Contour wordt het startpunt vastgelegd. Parameters Z: beginpunt van de contour P: beginpunt van de contour – polair CY: beginpunt van de contour – hoek als „baanmaat“ C: beginpunt van de contour – hoek
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
249
6.6 C-ascontouren
6.6.2 Contouren van het mantelvlak
6.6 C-ascontouren
Baan mantelvlakcontour Kies de richting van de baan aan de hand van het menusymbool en dimensioneer de baan. Parameters Z: eindpunt van de baan P: CY: C: W: WV: WN:
eindpunt van de baan – polair eindpunt van de baan – hoek als „baanmaat“ eindpunt van de baan – hoek hoek van de baan (referentie: zie helpscherm) hoek ten opzichte van het voorgaande element hoek ten opzichte van het volgende element WV, WN: ■ de hoek gaat van het voorgaande/volgende element linksom naar het nieuwe element ■ boog als voorgaand/volgend element: hoek ten opzichte van de raaklijn
L:
lengte van de baan tangentiaal/niet-tangentiaal: overgang naar het volgende contourelement vastleggen
Cirkelboog mantelvlakcontour Kies de draairichting van de boog aan de hand van het menusymbool en dimensioneer de boog. Parameters eindpunt boog Z: eindpunt P: eindpunt – polair CY: eindpunt – hoek als „baanmaat“ C: eindpunt – hoek Parameters middelpunt boog K: middelpunt CJ: middelpunt (hoek als „baanmaat“ – referentie: manteluitslag bij „referentiediameter”) PM: middelpunt, polair β: middelpunt (hoek) Overige parameters R: radius van de boog tangentiaal/niet-tangentiaal: overgang naar het volgende contourelement vastleggen
250
6 TURN PLUS
6.6 C-ascontouren
Parameters „Hoek“ WA: hoek tussen positieve Z-as en raaklijn in het startpunt van de boog WE: hoek tussen positieve Z-as en raaklijn in het eindpunt van de boog WV: hoek tussen voorgaand element en raaklijn in het startpunt van de boog WN: hoek tussen raaklijn in het eindpunt van de boog en volgend element WV, WN: ■ de hoek gaat van het voorgaande/volgende element linksom naar het nieuwe element ■ boog als voorgaand/volgend element: hoek ten opzichte van de raaklijn
Afzonderlijke boring Parameters „referentiepunt“ Z: middelpunt van de boring CY: middelpunt van de boring - hoek als „baanmaat“ C: middelpunt van de boring – hoek De „boring“ kan de volgende elementen bevatten: ■ centrering ■ cilindervormige boring ■ verzinking ■ schroefdraad
Parameters centrering O: centreerdiameter
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
251
6.6 C-ascontouren
Parameters cilindrische boring B: Boringdiameter P: boordiepte (diepte van boring en kamerhoogte – zonder booren centreerpunt) W: boorpunthoek ■ W=0°: de AAG genereert bij de boorcyclus een „voedingsreductie (V=1)“ ■ W>0°: boorpunthoek Passing: H6...H13 of „zonder passing“ (zie „6.16.6 Boren“)
Parameters verzinking R: verzinkingsdiameter U: verzinkingsdiepte E: verzinkingshoek
Parameters schroefdraad I: nominale diameter J: draaddiepte K: draadaansnijding (uitlooplengte) F: spoed Draadtype: rechtse/linkse schroefdraad
252
6 TURN PLUS
6.6 C-ascontouren
Cirkel (volledige cirkel) Parameters Z: middelpunt van de figuur CY: middelpunt van de figuur – hoek als „baanmaat“ C: middelpunt van de figuur – hoek R: radius K: cirkeldiameter P: diepte van de figuur
Rechthoek Parameters Z: middelpunt van de figuur CY: middelpunt van de figuur – hoek als „baanmaat“ C: middelpunt van de figuur – hoek A: hoek langsas van rechthoek (referentie: Z-as) K: lengte van de rechthoek B: breedte van de rechthoek R: Afschuining/afronding ■ afschuiningsbreedte ■ afrondingsradius P: diepte van de figuur
Veelhoek Parameters Z: middelpunt van de figuur CY: middelpunt van de figuur – hoek als „baanmaat“ C: middelpunt van de figuur – hoek A: hoek t.o.v. een zijde van de veelhoek (referentie: Z-as) Q: aantal hoeken (Q>=3) K: lengte van zijde SW: sleutelwijdte (diameter binnencirkel) R: Afschuining/afronding ■ afschuiningsbreedte ■ afrondingsradius P: diepte van de figuur
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
253
6.6 C-ascontouren
Lineaire sleuf Parameters Z: middelpunt van de figuur CY: middelpunt van de figuur – hoek als „baanmaat“ C: middelpunt van de figuur – hoek A: hoek langsas van de sleuf (referentie: Z-as) K: sleuflengte B: sleufbreedte P: diepte van de figuur
Ronde sleuf Parameters Z: middelpunt van de figuur CY: middelpunt van de figuur – hoek als „baanmaat“ C: middelpunt van de figuur – hoek A: starthoek (beginpunt) van de sleuf (referentie: Z-as) W: eindhoek (eindpunt) van de sleuf (referentie: Z-as) R: krommingsradius (referentie: middelpuntsbaan van de sleuf) B: sleufbreedte P: diepte van de figuur
Lineair gatenpatroon, lineair figuurpatroon Parameters Z: beginpunt patroon CY: beginpunt patroon – hoek als „baanmaat“ C: beginpunt patroon – hoek Q: aantal figuren K: eindpunt patroon Ki: afstand tussen de figuren (in Z-richting) CYE: eindpunt patroon – hoek als „baanmaat“ CYi: afstand tussen de figuren – als „baanmaat“
Vervolg op volgende bladzijde
254
6 TURN PLUS
totale lengte van het patroon afstand tussen de figuren (patroonafstand) hoek langsas van het patroon (referentie: Z-as) eindhoek afstand tussen de figuren als hoek (patroonafstand)
Als het „eindpunt“ niet wordt geprogrammeerd, worden de boringen/ figuren gelijkmatig langs de omtrek verdeeld.
Beschrijving van de boring/figuur
Rond gatenpatroon, rond figuurpatroon Parameter Z: middelpunt patroon CY: middelpunt patroon – hoek als „baanmaat+ C: middelpunt patroon – hoek Q: aantal figuren – default: 1 Oriëntatie: ■ rechtsom ■ linksom R: patroonradius K: patroondiameter A, W: beginhoek, eindhoek – positie eerste/laatste figuur (referentie: Z-as) – Speciale gevallen: ■ zonder A en W: opdeling volledige cirkel, beginnend bij 0° ■ zonder W: opdeling volledige cirkel Wi: hoek tussen twee figuren (het voorteken is niet van belang) Bij figuren (met uitzondering van de cirkel) legt u de „positie van de figuren“ in de figuurbeschrijving vast: ■ normale positie (H=0): de basisfiguur wordt om het middelpunt van het patroon gedraaid (rotatie om het middelpunt van het patroon) ■ oorspronkelijke positie (H=1): de positie van de basisfiguur blijft gehandhaafd (translatie) Beschrijving van de boring/figuur
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Bij patronen met ronde sleuven wordt het „krommingsmiddelpunt“ aan de patroonpositie toegevoegd (zie „4.5.8 Rond patroon met ronde sleuven“).
255
6.6 C-ascontouren
L: Li: β: W: Wi:
6.7 Contouren manipuleren
6.7
Contouren manipuleren
Let bij wijzigingen in contouren op het volgende:
Wanneer contouren voor C- of Yasbewerking zijn vastgelegd, kan de te draaien contour niet worden gewijzigd.
■ Als contourelementen worden gecombineerd met vormelementen,
zijn getoonde of in te geven eindpunten gerelateerd aan het „theoretische eindpunt“. Bij wijigingen aan de contourelementen worden afschuiningen, afrondingen, schroefdraad en draaduitlopen automatisch op de nieuwe positie afgestemd. ■ De volgorde en het begin-/eindpunt van een contourelement worden door de definitierichting bepaald. ■ Na het trimmen, wissen of invoegen analyseert TURN PLUS of direct opeenvolgende elementen tot een baan/boog kunnen worden samengevat. De gewijzigde contour wordt gestandaardiseerd.
6.7.1
Contour onbewerkt werkstuk wijzigen
Een standaard onbewerkt werkstuk (staf, pijp) kunt u: ■ wissen – menuvolgorde: „Werkstuk – Onbewerkt werkstuk – Manipuleren – Wissen – Contour“ ■ opsplitsen – menuvolgorde: „Werkstuk – Onbewerkt werkstuk – Manipuleren – Opsplitsen“ Het standaard onbewerkte werkstuk wordt in afzonderlijke contourelementen onderverdeeld. Vervolgens kunnen de afzonderlijke elementen worden gemanipuleerd. Als er sprake is van een gietstuk of als het onbewerkte werkstuk met afzonderlijke elementen is vastgelegd, kan het als een bewerkt werkstuk worden gemanipuleerd.
6.7.2
Trimmen
Softkeys „Trimmen“
Menugroep „Trimmen“:
Nieuwe lengte
„Lente element“: Lengte van een lineair element wijzigen. Het startpunt van het contourelement blijft gehandhaafd. ■ Gesloten contouren: het gemanipuleerde element wordt opnieuw berekend – de positie van het volgende element wordt aangepast. ■ Open contouren: het gemanipuleerde element wordt opnieuw berekend – de volgende aaneengesloten contour wordt verschoven.
Nieuw eindpunt
Nieuw eindpunt
Bediening Cursor op het te wijzigen contourelement plaatsen Op softkey „Bevestigen“ klikken
Vervolg op volgende bladzijde
256
6 TURN PLUS
6.7 Contouren manipuleren
nieuwe lengte/eindpositie invoeren (dialoogbox „Baanlengte wijzigen“) TURN PLUS toont de gewijzigde contour ■ Softkey „Bevestigen“: oplossing accepteren ■ ESC-toets: oplossing niet accepteren Parameters L/X/Z: ■ nieuwe lengte ■ nieuwe eindpositie Opvolger: ■ met hoekverandering naar volgend element ■ zonder hoekverandering naar volgend element
„Lengte contour“: Lengte van de contour wijzigen. U selecteert het te wijzigen element en een „compensatie-element“. Meestal een element van de buitencontour en een van de binnencontour. Bediening Cursor op het te wijzigen contourelement plaatsen Op softkey „Bevestigen“ drukken ieuwe lengte of nieuwe eindpositie invoeren(dialoogbox „Baanlengte wijzigen“) TURN PLUS toont de gewijzigde contour ■ Softkey „Bevestigen“: oplossing accepteren ■ ESC-toets: oplossing niet accepteren Parameters L/X/Z: ■ nieuwe lengte ■ nieuwe eindpositie
„Radius“: Radius van een boog wijzigen. Bediening Cursor op het te wijzigen contourelement plaatsen Op softkey „Bevestigen“ klikken nieuwe radius invoeren (dialoogbox „Radius trimmen“) TURN PLUS toont de gewijzigde contour ■ Softkey „Bevestigen“: oplossing accepteren ■ ESC-toets: oplossing niet accepteren Parameters R: radius
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
257
6.7 Contouren manipuleren
„Diameter“: Diameter van een horizontaal lineair element wijzigen.TURN PLUS berekent het gemanipuleerde element opnieuw en past de positie van het vorige/volgende element aan. Bediening Cursor op het te wijzigen contourelement plaatsen Op softkey „Bevestigen“ klikken nieuwe diameter en aanpassingen aan voorganger-/opvolgerelement invoeren (dialoogbox „Diameter wijzigen“) TURN PLUS toont de gewijzigde contour ■ Softkey „Bevestigen“: oplossing accepteren ■ ESC-toets: oplossing niet accepteren Parameters dialoogbox „Diameter wijzigen“ X: nieuwe diameter Voorganger-/opvolger(element): ■ met hoekverandering ■ zonder hoekverandering
6.7.3
Wijzigen
Menugroep „Wijzigen“ „Contourelement“: Parameters van het contourelement wijzigen. TURN PLUS past de volgende elementen aan. Het startpunt blijft gehandhaafd. Bediening Cursor op het te wijzigen contourelement plaatsen Op softkey „Bevestigen“ klikken TURN PLUS opent een „dialoogbox baan/boog“ Parameters wijzigen TURN PLUS toont de gewijzigde contour ■ Softkey „Bevestigen“: oplossing accepteren ■ ESC-toets: oplossing niet accepteren „Contourelement met verschuiven“: Parameters van het contourelement wijzigen. TURN PLUS verschuift de contour in overeenstemming met de wijziging. Het startpunt blijft gehandhaafd. Bediening Cursor op het te wijzigen contourelement plaatsen Op softkey „Bevestigen“ klikken TURN PLUS opent een „dialoogbox baan/boog“ Parameters wijzigen TURN PLUS toont de gewijzigde contour ■ Softkey „Bevestigen“: oplossing accepteren ■ ESC-toets: oplossing niet accepteren
258
6 TURN PLUS
6.7 Contouren manipuleren
„Vormelement“: Parameters van het vormelement wijzigen. TURN PLUS past de aangrenzende elementen aan. Cursor op het te wijzigen vormelement positioneren Op softkey „Bevestigen“ klikken TURN PLUS opent de dialoogbox met de parameters van het vormelement Parameters wijzigen TURN PLUS toont de gewijzigde contour ■ Softkey „Bevestigen“: oplossing accepteren (wanneer u de parameters van een schroefdraad wijzigt, worden de nieuwe parameters direct overgenomen) ■ ESC-toets: oplossing niet accepteren
„Patroon/figuur/kamer“: Parameters van het patroon/de figuur wijzigen. Als de contour uit afzonderlijke elementen is gemaakt, kan de contour worden uitgebreid, verkleind (elementen wissen) of kan de „diepte“ worden gewijzigd. Venster met het gewenste referentievlak activeren (voor-/ achterkant, mantelvlak, voorkant Y/achterkant Y, mantel Y) Cursor op patroon/figuur/contour plaatsen Op softkey „Bevestigen“ klikken Patroon/figuur: TURN PLUS opent de dialoogbox met de parameters van het patroon/de figuur. – Parameters wijzigen Contour met „baan/boog“ uitbreiden; met „wissen“ contourgedeelte selecteren en wissen TURN PLUS toont de gewijzigde contour ■ Softkey „Bevestigen“: oplossing accepteren ■ ESC-toets: oplossing niet accepteren
6.7.4
Wissen
Menugroep „Wissen“ „Element/gedeelte“: wist het geselecteerde contourgedeelte ■ Een contourelement wissen Cursor op het contourelement plaatsen Softkey „Bevestigen“: TURN PLUS wist het contourelement ■ Contourgedeelte wissen: Cursor op het begin van het contourgedeelte plaatsen Begin van gedeelte markeren (softkey „Markering gedeelte“) Cursor op het einde van het contourgedeelte plaatsen Softkey „Bevestigen“: TURN PLUS wist het gedeelte
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
259
6.7 Contouren manipuleren
„Contour/kamer/figuur/patroon“: ■ Onbewerkt of bewerkt werkstuk: wist de complete contour ■ Kamer, figuur, patroon:
Venster met het gewenste referentievlak activeren (voor-/ achterkant, mantelvlak, voorkant Y/achterkant Y, mantel Y) Cursor op patroon/figuur/contour plaatsen Softkey „Bevestigen“: TURN PLUS wist het contourelement
„Vormelement“: Cursor op het vormelement plaatsen Softkey „Bevestigen“: TURN PLUS wist het vormelement en past het referentie-element/aangrenzende elementen aan.
„Alle vormelementen“: TURN PLUS wist alle vormelementen en past de referentieelementen/de aangrenzende elementen aan.
6.7.5
Invoegen
Menugroep „Invoegen“ „Baan/boog“: voegt een lineair element/een boog op een geselecteerd punt in. „Invoegpunt“ selecteren Softkey „Bevestigen“: TURN PLUS activeert het „baanmenu/ boogmenu“ Baan/boog selecteren en vastleggen TURN PLUS manipuleert de contour
„Contour“: voegt meerdere contourelementen op het geselecteerde punt in. „Invoegpunt“ selecteren Softkey „Bevestigen“: TURN PLUS activeert de „elementinvoer“ Elementen selecteren en vastleggen TURN PLUS manipuleert de contour
260
6 TURN PLUS
Transformaties
Softkeys „Transformaties“
Menugroep „Transformaties“ De transformatiefuncties worden voor te draaien contouren en voor contouren aan de voorkant, het mantelvlak, etc. toegepast.
Polaire dimensionering: hoek α
■ Te draaien contour: de contour in de „originele positie“ wordt gewist
Polaire dimensionering: radius
en de complete te draaien contour „getransformeerd“. ■ Contouren voorkant, mantelvlak, etc.: u selecteert of de contour in
de „oorspronkelijke positie“ wordt gewist of gekopieerd en „getransformeerd“.
Polaire dimensionering eindpunt: hoek β
Polaire dimensionering eindpunt: radius
„Verschuiven“: verschuift de contour naar de aangegeven positie of incrementeel (referentiepunt: startpunt van de contour). Parameters X, Z: eindpunt Xi, Zi: eindpunt - incrementeel
„Roteren“: TURN PLUS roteert de contour in de hartlijn over de rotatiehoek. Parameters X, Z: hartlijn in cartesiaanse coördinaten α, P: hartlijn in poolcoördinaten W: rotatiehoek
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
261
6.7 Contouren manipuleren
6.7.6
6.7 Contouren manipuleren
„Spiegelen“: de positie van de spiegelas wordt door het begin- en eindpunt resp. het beginpunt en de hoek bepaald. Parameters X, Z: beginpunt in cartesiaanse coördinaten XE, ZE: eindpunt in cartesiaanse coördinaten W: hoek (referentie: positieve Z-as) α, P: beginpunt in cartesiaanse coördinaten β, PE: eindpunt in poolcoördinaten
„Inverteren“: Hiermee wordt de definitierichting van de contour geïnverteerd.
262
6 TURN PLUS
Verbinden
Menu-item „Verbinden“: TURN PLUS sluit een open contour door een lineair element in te voegen.
6.7.8
Opsplisen
Menu-item „Opsplitsen“: Cursor op vormelement/figuur/patroon plaatsen Op softkey „Bevestigen“klikken – TURN PLUS splitst het vormelement/figuur/patroon op
Het opdelen van een vormelement/figuur/ patroon kan niet ongedaan worden gemaakt.
■ Te draaien contour: vormelementen (ook afschuiningen en
afrondingen) worden in banen en bogen omgezet. ■ Contouren voorkant, mantelvlak, etc.: figuren en patronen worden in
banen en bogen omgezet.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
263
6.7 Contouren manipuleren
6.7.7
6.8 DXF-contouren importeren
6.8 DXF-contouren importeren 6.8.1 Basisprincipes Contouren die in DXF-formaat beschikbaar zijn, kunnen in de programmeerwerkstand TURN PLUS worden geïmporteerd. DXF-contouren beschrijven: ■ Onbewerkte werkstukken ■ Eindproducten ■ Aaneengesloten contouren ■ Te frezen contouren Bij contouren van onbewerkte werkstukken en eindproducten mag de DXF-layer slechts één contour bevatten – bij te frezen contouren kunnen er meer contouren aanwezig zijn en worden geïmporteerd. Vereisten aan de DXF-contour of het DXF-bestand ■ alleen tweedimensionale elementen ■ de contour moet in een afzonderlijke layer liggen (zonder
maatlijnen, zonder rotatiezijden, etc.) ■ te draaien contouren (onbewerkte werkstukken of
eindproducten) dienen bij voorkeur boven de hartlijn te worden weergegeven (zo niet, dan moeten ze in TURN PLUS worden nabewerkt) ■ geen volledige cirkels, geen splines, geen DXF-blokken (macro's), etc. ■ de geïmporteerde contouren mogen uit maximaal 4000 elementen (lijnen, cirkelbogen) bestaan. Bovendien mogen er maximaal 10000 polylijnpunten worden gebruikt Geschikt maken van de contour tijdens de DXF-import Tijdens het importeren wordt de contour van DXF-formaat naar TURN PLUS-formaat geconverteerd. Daarbij vinden de volgende wijzigingen in de contourweergave plaats, omdat het DXF-formaat in principe anders is dan het TURN PLUS-formaat: ■ eventuele leemtes tussen contourelementen worden gesloten ■ polylijnen worden in lineaire elementen omgezet Bovendien worden de volgende kenmerken die voor een TURNPLUS contour vereist zijn, vastgelegd: ■ het startpunt van de contour ■ de rotatierichting van de contour Proces van de DXF-import: Selectie van het DXF-bestand Selectie van de layer die uitsluitend de contour(en) bevat Importeren van de contour(en) Opslaan of bewerken van de contour in TURN PLUS
264
6 TURN PLUS
6.8 DXF-contouren importeren
6.8.2 Configureren van de DXF-import Het „geschikt maken“ van de contour tijdens de DXF-import kan via de hieronder beschreven configuratieparameters worden beïnvloed. DXF-configuratie: Vanuit het hoofdmenu Configuratie/Wijzigen/DXF-parameters selecteren Instellingen in de dialoogbox „DXF-parameters“ uitvoeren Dialoogbox met OK afsluiten Dialoogbox „Instellingen“ oproepen (menu-item Instellingen) en het veld Startpunt automatisch instellen Dialoogbox met OK afsluiten met de ESC-toets een menustap teruggaan Menu-item Configuratie/Opslaan selecteren Bestand „Standaard“ selecteren en de gewijzigde configuratie opslaan DXF-configuratieparameters ■ Maximale leemte: er kunnen zich in de DXF-tekening kleine
leemtes bevinden tussen de contourelementen. In deze parameter geeft u op hoe groot de afstand tussen twee contourelementen mag zijn. ■ Wordt de maximale leemte niet overschreden, dan wordt het volgende element als onderdeel van de „huidige“ contour beschouwd. ■ Als de maximale leemte wordt overschreden, geldt het volgende element als element van de „nieuwe“ contour. ■ Startpunt: de DXF-import analyseert de contour en legt het startpunt vast. De mogelijke instellingen hebben de volgende betekenis: ■ rechts, links, boven, onder: het startpunt wordt op het contourpunt gepositioneerd dat het meest rechts (of links, ..) ligt. Als verscheidene contourpunten aan deze conditie voldoen, wordt een van deze punten automatisch geselecteerd. ■ Maximale afstand: de DXF-import positioneert het startpunt op een van de contourpunten die het verst van elkaar verwijderd zijn. Welk van deze punten als startpunt wordt vastgelegd, wordt automatisch bepaald en kan niet worden beïnvloed. ■ Gemarkeerde punt: wanneer een van de contourpunten in de DXF-tekening met een volledige cirkel is gemarkeerd, wordt dit punt als startpunt vastgelegd. Het midden van de volledige cirkel moet zich op het contourpunt bevinden. ■ Rotatierichting: legt vast of de contour met de klok mee of tegen de klok in is gericht.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
265
6.8 DXF-contouren importeren
In de configuratieparameter Startpunt automatisch stelt u het gedrag van de TURN PLUS bij de invoer van de contour van het eindproduct in. Betekenis van de instelling van het veld Startpunt automatisch: ■ Ja: TURN PLUS springt bij het oproepen van de invoer van de eindproductcontour direct naar de invoer van het startpunt van de contour. U heeft niet de beschikking over de softkey DXF-import. ■ Nee: na het oproepen van de invoer van de eindproductcontour kunt u kiezen of er een eindproductcontour/DXF-contour moet worden ingelezen of dat de contour handmatig moet worden ingevoerd. Deze instelling geldt alleen voor de invoer van de eindproductcontour. Bij alle andere contouren selecteert u de invoerwijze van de contour via het menu of de softkey.
6.8.3 DXF-import De functie DXF-import staat altijd tot uw beschikking als er een contour moet worden ingevoerd. Het verloop van de DXF-import is niet afhankelijk van de te importeren contour (onbewerkt werkstuk, eindproduct, etc.).. DXF-import Op softkey DXF-import drukken – TURN PLUS opent het keuzevenster „DXF-import“ < DXF-bestand selecteren en laden < Met de softkeys Volgende contour / Vorige contour selecteert u de te importeren contour
< DXF-contour(en) importeren
6.8.4 DXF-bestanden verzenden en organiseren De verzend- en organisatiefuncties van de werkstand Verzenden ondersteunen DXF-bestanden. Stel in de dialoogbox „Masker van de bestanden“ het bestandstype TURN PLUS-DXF-bestand in, om de DXF-bestanden te bewerken.
266
6 TURN PLUS
6.9 Attribute toekennen
6.9 Attributen toekennen Attributen van onbewerkt werkstuk Hiermee wordt de opdeling van de te verspanen gedeeltes en de keuze van de voorbewerkingscycli in de AAG beïnvloed. Selectie: „Werkstuk – Onbewerkt werkstuk – Attributen“ Attributen van bewerkt werkstuk Volgens de geometrische beschrijving van de contour van het bewerkte werkstuk kunt u attributen aan contourelementen/ contourgedeeltes toekennen. De AAG en IAG verwerken de attributen voor het genereren van werkschema's. Selectie: „Werkstuk – Onbewerkt werkstuk – Attributen“
6.9.1 Attributen van onbewerkt werkstuk Leg het „type halffabrikaat“ vast (dialoogbox „Kwaliteit van het oppervlak“): ■ Onbewerkt giet-, smeedstuk: werkschema wordt gemaakt volgens de strategie „Bewerking gietstukken“ (eerst dwars – dan langs voorbewerken). ■ Voorgedraaid onbewerkt werkstuk: werkschema wordt gemaakt volgens de standaardstrategie. In afwijking van de standaardbewerking wordt gebruik gemaakt van contourparallelle voorbewerkingscycli. ■ „Onbekend“ (of geen attribuut vastgelegd): werkschema wordt gemaakt volgens de standaardstrategie.
6.9.2 Overmaat De overmaat blijft na de bewerking gehandhaafd (voorbeeld: slijpovermaat).TURN PLUS onderscheidt: ■ absolute overmaat: is „definitief“ – andere overmaten worden genegeerd. ■ relatieve overmaat: geldt aanvullend op andere overmaten. Parameters I: absolute overmaat Ii: relatieve overmaat
6.9.3 Voeding/oppervlakteruwheid Voeding De invoerwaarde geldt als nabewerkingsvoeding (zie ook „4.5.4 Hulpfuncties voor contourbeschrijving“). Voedingsreductie De invoerwaarde wordt met de actuele voeding vermenigvuldigd.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
267
6.9 Attribute toekennen
Oppervlakteruwheid De oppervlakteruwheid wordt bij de nabewerking verwerkt (zie ook „4.5.4 Hulpfuncties voor contourbeschrijving“).TURN PLUS onderscheidt: ■ oppervlakteruwheid (Rt) – algemene oppervlakteruwheid (profieldiepte) ■ gemiddelde ruwheid (Ra) ■ gemiddelde oppervlakteruwheid (Rz) Additieve correctie De CNC PILOT maakt gebruik van 16 correctiewaarden die niet van het gereedschap afhankelijk zijn. Hier legt u het „nummer van de additieve correctie“ vast. De correctiewaarde wordt bij de bewerking van het werkstuk vastgelegd. Niet bewerken De uitwerking van het attribuut is afhankelijk van de bewerkingswijze: ■ Voorbewerken: Het attribuut wordt alleen bij het eerste/laatste element van een binnen-/buitencontour verwerkt. Vormelementen worden niet bewerkt. ■ Voorbewerken:gemarkeerde elementen worden niet voorbewerkt. ■ Voorboren: met attribuut wordt geen rekening gehouden. ■ Insteken: gemarkeerde insteken worden niet bewerkt. ■ Bewerking van de schroefdraad: gemarkeerde schroefdraadelementen worden niet nabewerkt en er wordt geen schroefdraad getapt. ■ Centrisch boren: gemarkeerde boringen (vormelementen) worden niet geboord. ■ Boren: gemarkeerde boringen worden (voor de C-/Y-bewerking) worden niet bewerkt. ■ Frezen: gemarkeerde freescontouren (voor de C-/Y-bewerking) worden niet bewerkt.
6.9.4 Nauwkeurige stop Gemarkeerde contourelementen worden met „Nauwkeurige stop“ bewerkt (zie ook „4.5.4 Hulpfuncties voor contourbeschrijving“).
6.9.5 Scheidingspunten Worden voor asbewerking of bewerking in meerdere opspanningen gebruikt. Na het selecteren van het element opent TURN PLUS de dialoogbox „Scheidingspunt“. Parameters Positie: ■ Wissen: wist het bestaande scheidingspunt (een steek van het contourelement blijft echter bestaan) ■ 1. in eindpunt: scheidingspunt aan het einde van het element ■ 2. op element: scheidingspunt ligt op het element X, Z: positie van het scheidingspunt
268
6 TURN PLUS
Softkeys „Vlakkeuze“
De AAG verwerkt de bewerkingsattributen voor het genereren van werkschema's. De IAG neemt de bewerkingsattributen als cyclusparameters over
Volgende/voorgaande vlak bij „figuur in figuur“
Bewerkingsattributen vastleggen Bewerkingsvlak instellen (te draaien contour, eindvlak of mantelvlak, etc.) Type attribuut selecteren (submenu van „Bewerkingsattributen“) Contourelement selecteren (aanwezige attributen worden getoond) Attributen invoeren/wijzigen
Volgend/vorig vlak bij „figuur in figuur“
Volgende/vorige figuur of patroon
Volgende/vorige figuur of patroon
Softkeys Als in een figuur boringen zijn aangemaakt („figuur in figuur“), herkent TURN PLUS deze „vlakken“. Kies eerst het vlak en vervolgens de gewenste contour.
Bewerkingsattribuut Schroefdraad snijden Parameters B, P: aanlooplengte, overlooplengte – geen invoer: de CNC PILOT bepaalt de lengte aan de hand van de ernaast liggende draaduitlopen of insteken. Als er geen draaduitloop of insteek is, wordt gebruik gemaakt van de „schroefdraadaanloop- en schroefdraaduitlooplengte” van bewerkingsparameter 7 (zie ook „ 4.8 Schroefdraadcycli“). C: starthoek – wanneer het begin van de schroefdraad ten opzichte van niet-rotatiesymmetrische contourelementen is gedefinieerd I: maximale aanzet V: type aanzet ■ (V=0) constante doorsnede: constante spaandoorsnede bij alle snedes ■ (V=1) constante aanzet ■ (V=2) (rest)snede-opdeling: als er na de deling schroefdraaddiepte/aanzet een rest overblijft, geldt deze „rest“ voor de eerste aanzetbeweging. De „laatste snede” wordt in 1/2-, 1/4-, 1/8- en 1/8-snede opgedeeld. ■ (V=3) EPL-methode: aanzet wordt uit spoed en toerental berekend H: wijze van verspringing van de afzonderlijke aanzetbewegingen om te zorgen voor een vloeiend verloop van de draadflanken ■ H=0: zonder verspringing ■ H=1: verspringing vanaf de linkerzijde ■ H=2: verspringing vanaf de rechterzijde ■ H=3: verspringing afwisselend rechts/links Q: aantal lege snedes – na de laatste snede (om de snijdruk in de draadkern te verminderen)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
269
6.9 Attribute toekennen
6.9.6 Bewerkingsattributen
6.9 Attribute toekennen
Bewerkingsattribuut meten TURN PLUS roept met de parameters van de dialoogbox „Meetsnede“ het in bewerkingsparameter 21 – „UP-MEAS01“ ingevoerde expertprogramma op. Parameters I: Overmaat voor meetsnede K: Lengte voor meetsnede Q:
Meetlusteller: elk n-de werkstuk wordt gemeten
Bewerkingsattribuut boren Roept het submenu met boorattributen en boorcombinaties op (zie ook „4.9 Boorcycli“). TURN PLUS houdt rekening met boorcombinaties bij de gereedschapskeuze en bij het genereren van werkschema's (één bewerking voor een „boorcombinatie“). Terugloopvlak Hier wordt de boor vóór/na het boren gepositioneerd (mantelvlakboring: diameter). Parameters K: terugloopvlak – positie van de boor voor/na het boren
Boorcombinaties Het attribuut beïnvloedt de gereedschapskeuze: ■ Centreren met verzinken: NC-aanboorbeitel (type 32*); alternatief gereedschap: centerboor (type 31*) ■ Boren met verzinken: trapboor (type 42*) ■ Boren met schroefdraad: draadtap (type 44*) ■ Boren en ruimen: deltaboor (type 47*) Niet bewerken De boring/het boorpatroon wordt niet bewerkt. Boorattributen wissen Wist alle attributen van deze boring.
270
6 TURN PLUS
6.9 Attribute toekennen
Bewerkingsattributen frezen Selecteer in het submenu het type freesbewerking (zie ook „4.11 Freescycli“). Contour frezen Freest de figuur of de „vrij gedefinieerde“ open of gesloten contour. Parameters Q: freeslocatie ■ Contour: middelpunt frees op de contour ■ Binnenkant (frezen) – gesloten contour ■ Buitenkant (frezen) – gesloten contour ■ Links – van de open contour (in bewerkingsrichting) ■ Rechts – van de open contour (in bewerkingsrichting) H: looprichting van de frees ■ 0: tegenlopend ■ 1: meelopend D: freesdiameter voor de gereedschapskeuze K: terugloopvlak: freespositie voor/na de freesbewerking (mantelvlak: diameter).
Vlak frezen Freest het binnenvlak van gesloten contouren (figuur of „vrij gedefinieerde“ contour). Parameters H: looprichting van de frees ■ 0: tegenlopend ■ 1: meelopend D: freesdiameter voor de gereedschapskeuze K: terugloopvlak: freespositie voor/na de freesbewerking (mantelvlak: diameter).
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
271
6.9 Attribute toekennen
Afbramen Braamt de figuur of de „vrij gedefinieerde“ open of gesloten contour af. Parameters H: looprichting van de frees ■ 0: tegenlopend ■ 1: meelopend B: breedte afschuining W: Afschuiningshoek: voor de gereedschapskeuze – default 45° K: terugloopvlak: freespositie voor/na de freesbewerking (mantelvlak: diameter).
Graveren Graveert de contour (figuur, „vrij gedefinieerde“ open of gesloten contour). Parameters B: breedte W: hoek voor de gereedschapskeuze – default 45° K: terugloopvlak: freespositie voor/na de freesbewerking (mantelvlak: diameter).
niet bewerken de te frezen contour wordt niet bewerkt. Freesattributen wissen Wist alle attributen van deze te frezen contour.
272
6 TURN PLUS
6.10 Bedieningshulpmiddelen
6.10 Bedieningshulpmiddelen 6.10.1 Calculator Voor standaardberekeningen en de berekening van passingstoleranties en de diameter van de cilindrische boring (bij binnendraad) kunt u van de calculator gebruik maken. Berekeningen uitvoeren: Plaats de cursor op het invoerveld van de dialoogbox Roep de calculator op – de waarde van het invoerveld wordt overgenomen. Berekening uitvoeren ■ „OK“ – schakelt de calculator uit met overname van de waarde ■ „Afbreken“ – schakelt de calculator uit zonder overname van de waarde Weergaven: ■ afleeswaarde (onder „=“) ■ opgeslagen waarde (rechts van „=“) ■ rekenkundige bewerking en tussenresultaat (rechts naast de afleeswaarde) Bedieningsinstructies: ■ Kies en activeer de rekenfunctie/invoervelden met de cursortoetsen of de muis. ■ De rekenfuncties (SIN, kwadrateren, etc.) zijn gerelateerd aan de „uitlezing“. Calculatorfuncties =
Berekening uitvoeren; resultaat tonen
+, –, *, /
Basisberekeningen
SIN, COS, TAN trigonometrische functies ASIN, ACOS, ATAN trigonometrische inversefuncties X2
Kwadrateren
¹
Wortel uit
STO
Uitlezing opslaan
STO+, STO– Uitlezing bij geheugeninhoud optellen of daarvan aftrekken RCL
Geheugeninhoud als uitlezing overnemen
CLR
Uitlezing wissen
1/x
Omgekeerde waarde
π
Waarde van Pi (3,14159)
n%
Percentageberekening
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Calculatorfuncties Passing
Hiermee wordt de gemiddelde tolerantie voor passingen berekend Nominale diameter invoeren „Passing“ activeren Passinggegevens invoeren (dialoogbox „Passing“) – op „OK“ klikken De calculator neemt de „gemiddelde tolerantie“ als uitlezing over
Binnenschroefdraad berekent de diameter van de cilindrische boring uit de schroefdraadgegevens „Binnendraad“ activeren Draadgegevens invoeren (dialoogbox „Binnendraad“) – op „OK“ klikken De calculator berekent de diameter van de cilindrische boring en neemt deze als uitlezing over
273
6.10 Bedieningshulpmiddelen
6.10.2 Digitaliseren U kunt de invoerwaarden met de kruiscursor bepalen (digitaliseren) en overnemen.TURN PLUS toont de coördinaten van de kruiscursorpositie. Digitaliseringsmode activeren (bij geopende dialoogbox) Kruiscursor positioneren: cursortoetsen of muis Digitaliseringsmode verlaten: ■ „Enter“ – met overname van waarden ■ „ESC“ – zonder overname van waarden ■ Verander vóór het oproepen van de
digitaliseringsmode de zoom-instelling, wanneer de incrementen bij de kruiscursorbewegingen te klein/groot zijn. ■ De waarden worden als absolute waarden van het cartesiaanse coördinatensysteem overgenomen – onafhankelijk van de instelling van de invoervelden.
6.10.3 Controle-optie – contourelementen controleren Met de „controle-optie“ controleert u contourelementen, vormelementen, figuren en patronen. De gegevens kunnen niet worden gewijzigd. Contourelementen met de controle-optie controleren: Venster (referentievlak) selecteren „Controle-optie“ oproepen
Cursor op contour-/vormelement, figuur of patroon positioneren en bevestigen TURN PLUS toont de ingevoerde parameters ALT-Taste: TURN PLUS toont alle parameters van het element – bij vormelementen de parameters van de afzonderlijke elementen Pijl naar links/rechts (bij geopende dialoogbox): toont de parameters van het volgende/vorige element Met „ESC“ wordt de dialoogbox gesloten
274
6 TURN PLUS
6.10 Bedieningshulpmiddelen
6.10.4 Onvolledig berekende contourelementen Als bij onvolledig berekende elementen een contourelement onvolledig is vastgelegd, wordt deze fout door TURN PLUS gemeld. Nadat u de foutmelding heeft bevestigd, positioneert u de cursor met de softkeys op het desbetreffende onvolledig berekende element en corrigeert u de gegevens. Softkeys „Onvolledig berekende contourelementen“ Vorige onvolledig berekend element kiezen Volgende onvolledig berekend element kiezen Gekozen onvolledig berekend element selecteren
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
275
6.10 Bedieningshulpmiddelen
6.10.5 Foutmeldingen Verschijnt na de eigenlijke foutmelding het teken „>>“, dan toont TURN PLUS desgewenst meer informatie met betrekking tot deze foutmelding.
Opvragen van aanvullende informatie met betrekking tot de foutmelding
276
6 TURN PLUS
■ U kunt de vastgestelde
Met „Instellen“ legt u de spanmiddelen, de spanmiddelposities en de eigen revolverbezetting van TURN PLUS vast. TURN PLUS bepaalt bij de opspanning van het werkstuk
n de inwendige en uitwendige snijkantbegrenzing n de nulpuntverschuiving (wordt als G59-functie in het NCprogramma overgenomen)
en neemt onderstaande instelinformatie over in de programmakop (zie „6.2.2 Programmakop“): ■ inspandiameter ■ uitspanlengte ■ spandruk
snijkantbegrenzing instellen/wijzigen. ■ Wanneer u geen gebruik maakt van „opspannen“, gaat TURN PLUS uit van standaardwaarden. ■ Spanmiddelen voor de tweede opspanning worden na de bewerking van de eerste opspanning vastgelegd. ■ Wanneer het werkstuk aan de zijde van de spil en de losse kop wordt opgespannen, neemt TURN PLUS aan dat er sprake is van een asbewerking (zie ook „6.16.9 Asbewerking“).
6.11.1 Werkstuk opspannen Opspannen aan spilzijde Werkstuk aan spilzijde opspannen „Instellen – Opspannen – Inspannen“ selecteren < „Spilzijde“ selecteren
Selecteer eerst het type klauwplaat en het type klauw. TURN PLUS houdt rekening met deze gegevens bij het kiezen van het identificatienummer klauwplaat/klauw.
< Type klauwplaat in het submenu selecteren – TURN PLUS opent de desbetreffende dialoogbox: ■ klauwplaat met twee klauwen ■ klauwplaat met drie klauwen ■ klauwplaat met vier klauwen ■ gespleten gereedschapshouder ■ zonder klauwplaat (meenemer voorkant) ■ klauwplaat met drie klauwen indirect (meenemer voorkant met klauw) < ■ Gegevens voor het „opspannen“ invoeren ■ het „spanbereik“ vastleggen
< TURN PLUS toont de spanmiddelen en de snijkantbegrenzing (als „rode streep“).
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
277
6.11 Instellen
6.11 Instellen
6.11 Instellen
Parameters bij klauwplaten met twee, drie of vier klauwen Identificatienummer klauwplaat Klauwtype: klauwtype en trapvorm vastleggen Spanvorm: inwendig/uitwendig opspannen en trapvorm van de opspanning vastleggen Identificatienummer klauw Inspanlengte: wordt aan de hand van de klauw en de trapvorm van de opspanning bepaald. Corrigeer de waarde bij een afwijkende inspanlengte. Spandruk: wordt in de „programmakop“ overgenomen – TURN PLUS verwerkt de parameter niet Instelmaat klauw: afstand buitenkant klauwplaat – buitenkant klauw; negatieve maat: de klauw steekt buiten de klauwplaat uit (de maat dient ter informatie) Knop „Spanbereik kiezen“: hiermee wordt de plaats van het spanmiddel vastgelegd ■ Bij contouren met afschuining, afrondingen of boogelementen het gedeelte „om de spanhoek“ markeren ■ Bij haakse delen een element markeren dat aan de spanhoek grenst
Spanvorm
zonder trappen
met één trap
met twee trappen
D=1 D=2 D=3 D=4 D=5 D=6 D=7
278
6 TURN PLUS
6.11 Instellen
Parameters gespleten gereedschapshouder: Identificatienummer klauwplaat Spandiameter Uitspanlengte: afstand voorkant spantang – rechter zijde onbewerkt werkstuk Spandruk: wordt in de „programmakop“ overgenomen – TURN PLUS verwerkt de parameter niet
Parameters „zonder klauwplaat“ (meenemer voorkant): Identificatienummer Indrukdiepte: globale diepte waarmee de klauwen in het materiaal drukken (TURN PLUS gebruikt deze waarde om de afbeelding van de meenemer aan de voorkant te positioneren)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
279
6.11 Instellen
Parameters bij „klauwplaat met drie klauwen indirect“ (meenemer voorkant in spanklauw): Identificatienummer klauwplaat Klauwtype: legt het klauwtype vast Identificatienummer klauw Identificatienummer meenemer voorkant Indrukdiepte: globale diepte waarmee de klauwen in het materiaal drukken (TURN PLUS gebruikt deze waarde om de afbeelding van de meenemer aan de voorkant te positioneren) Spandruk: wordt in de „programmakop“ overgenomen – TURN PLUS verwerkt de parameter niet
Opspannen aan zijde van losse kop Menu-item „Zijde losse kop“ Parameters Opspanning: selecteer het type spanmiddel ■ centerpunt ■ draaibankcenter ■ centreerconus Identificatienummer van het spanmiddel Centreerdiepte: diepte waarmee het spanmiddel in het materiaal drukt (TURN PLUS gebruikt deze waarde om de afbeelding van het spanmiddel te positioneren)
Wanneer het werkstuk aan de zijde van de spil en de losse kop wordt opgespannnen, neemt TURN PLUS aan dat er sprake is van een asbewerking.
280
6 TURN PLUS
6.11 Instellen
Snijkantbegrenzing vastleggen Menu-item: „Inspannen – snijkantbegrenzing“ TURN PLUS legt de „snijkantbegrenzing voor AAG“ voor de buiten- en binnencontour vast bij „Opspannen - spilzijde“. U kunt de waarden wijzigen/aanvullen. De snijkantbegrenzing wordt als „rode streep“ getoond.
Opspanplan wissen Menu-item: „Opspannen – Opspanplan wissen“ Hiermee worden alle gegevens voor de werkstukopspanning en de ingevoerde snijkantbegrenzingen gewist.
Omspannen
■ Sla voor het „omspannen“ het
Omspannen – Standaardbewerking Maak gebruik van „Omspannen – Standaardbewerking“ als de bewerking aan de voor- en achterkant met aparte NC-programma's wordt uitgevoerd. TURN PLUS ■ „klapt“ het (onbewerkte en bewerkte) werkstuk om en verschuift het nulpunt met „Nvz“ ■ roteert de mantelvlakcontouren of de contouren van het YZ-vlak met „Wvc“ ■ wist de spanmiddelen van de eerste opspanning.
werkschema etc. voor bewerking van de eerste opspanning op.TURN PLUS wist bij het „omspannen“ het eerder gegenereerde werkschema en de toegepaste bedrijfsmiddelen. ■ Omspannen vervangt niet het opspannen.
Parameters „Werkstuk omspannen“ Nvz: nulpuntverschuiving (voorgestelde waarde: lengte van de contour van het bewerkte werkstuk) Wvc: hoekverschuiving Omspannen – Complete bewerking 1e opspanning na 2e opspanning Hiermee wordt de bewerking van de 2e opspanning gestart. Leg eerst de spanmiddelen vast. Vervolgens activeert TURN PLUS een expertprogramma (uit bewerkingsparameter 21) voor de werkstukoverdracht. Welk expertprogramma wordt toegepast, hangt af van de invoer „1e opspanning spil .. – 2e opspanning spil ..“ in de programmakop: ■ dezelfde spil (handmatig omspannen): invoer van „UP-UMHAND“ ■ verschillende spillen (werkstuk wordt aan tegenspil overgedragen): invoer van „UP-UMKOMPL“ Expertprogramma's worden door de machinefabrikant beschikbaar gesteld. Daarom kunnen zich afwijkingen bij de hierna beschreven parameters voordoen. Raadpleeg het expertprogramma en het machinehandboek voor de betekenis van de parameters en de uitvoering van het expertprogramma.
■ F1/B1, F2/B2: klauwplaat/spanklauw hoofd- en
tegenspil ■ Nvz: nulpuntverschuiving (G59, ...) ■ I: veiligheidsafstand naar onbewerkt werkstuk
(bewerkingsparameter 2) ■ NP0: nulpunt-offset (bijv. machineparameter 1164
voor Z-as $1) Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
281
6.11 Instellen
TURN PLUS voert de vastgestelde parameters als voorgestelde waarde in. Controleer de ingevoerde waarden en vul deze eventueel aan.
De betekenis van de overdrachtparameters is afhankelijk van de naam van het expertprogramma. Overdrachtparameters bij het expertprogramma „UMKOMPL“ Toerental bij de overgave van werkstukken (LA) Rotatierichting van de spil(LB): ■ 0: CCW ■ 1: CW Toerental- of hoeksynchronisatie (LC): ■ 0: hoeksynchronisatie zonder hoekverspringing ■ >0: hoeksynchronisatie met vooraf ingestelde hoekverspringing ■ <0: toerentalsynchronisatie Ophaalpositie in Z (LD): ■ 0: ophaalpositie in machinemaat 1 ■ 1..6: ophaalpositie in machinemaat 1..6 ■ ≠ 0..6: ophaalpositie – berekening van de voorgestelde waarde: zie schets Werkpositie in Z (LE): voorgestelde waarde: nulpunt-offset bijv. uit machineparameter 1164 voor Z-as $1 (zie schets) Lengte van bewerkt werkstuk (LF): uit de werkstukbeschrijving Afstand aanslagkant (LH): afstand referentiepunt klauwplaat – aanslagkant spanklauw, bepaald uit de tweede opspanning Minimale voedingsbaan (I): ■ zonder verplaatsen naar vaste aanslag: veiligheidsafstand op het op te halen werkstuk – voorgestelde waarde: uit „veiligheidsafstand op onbewerkt werkstuk“ (bewerkingsparameter 2) ■ met verplaatsen naar vaste aanslag: zie machinehandboek Maximale voedingsbaan (J): ■ geen invoer: zonder verplaatsen naar vaste aanslag ■ met invoer: met verplaatsen naar vaste aanslag – betekenis van de parameters I en J: zie machinehandboek 1, indien 2 werkst (U): heeft geen betekenis
Vervolg op volgende bladzijde
282
6 TURN PLUS
6.11 Instellen
Overdrachtparameters bij expertprogramma met een andere naam Toerental bij de overgave van werkstukken (LA) Rotatierichting van de spil (LB): ■ 3: CW ■ 4: CCW Hoeksynchronisatie (LC): ■ 0: hoeksynchronisatie ■ 1: toerentalsynchronisatie Verspringingshoek (LD): bij hoeksynchronisatie Vaste aanslag (LE): ■ 0: met verplaatsen naar vaste aanslag ■ 1: zonder verplaatsen naar vaste aanslag Ophaalmaat (LF): ophaalpositie in machinemaatn (n: 1..6) Minimale voedingsbaan (LH): voor „verplaatsen naar vaste aanslag“ (zie machinehandboek) Maximale voedingsbaan (I): voor „verplaatsen naar vaste aanslag“ (zie machinehandboek) Voedingsbaan (J): voor „verplaattsen naar vaste aanslag“ (zie machinehandboek) Klauwspoeling (K): zie machinehandboek Overdrachtparameters – ter informatie Met TURN PLUS (Z): ■ 1: bewerkingen op de tegenspil voorbereiden (conversies inschakelen, nulpuntverschuiving, etc.) Werkpositie $2 (U): voorgestelde waarde: nulpuntoffset bijv. uit machineparameter 1164 voor Zas $1 (zie schets) Nulpuntverschuiving (W): verschuiving van het NCnulpunt (berekening: afstand referentiepunt klauwplaat tot aanslagkant spanklauw + lengte bewerkt werkstuk) Lengte van bewerkt werkstuk (LF): uit de werkstukbeschrijving
Omspannen – Complete bewerking terug naar 1e opspanning Wanneer u na bewerking van de 2e opspanning correcties/optimalisaties in de geometrie of bewerking wilt uitvoeren, keert u met deze functie terug naar het „uitgangspunt van de bewerking“. De werkblokken van de 2e opspanning worden afgekeurd.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
283
6.11 Instellen
6.11.2 Gereedschapstabel instellen Met „Instellen – Gereedschapstabel – ...“ kan de eigen revolverbezetting van TURN PLUS worden beheerd (zie ook „bewerkingsparameter 2 Globale technologieparameters“). ■ Revolver bekijken – Revolver n bekijken: toont de revolverbezetting. ■ Revolver instellen – Revolver n instellen: Gereedschap kiezen en op de revolver potioneren ■ Tabel laden – opgeslagen gereedschapstabel: opgeslagen gereedschaptabel laden (keuzevenster „Bestand laden“) ■ Tabel laden – gereedschapstabel van de machine: actuele revolverbezetting van de machine overnemen (zie „3.3.1 Gereedschapstabel instellen“). ■ Tabel opslaan: de actuele revolverbezetting wordt in een bestand opgeslagen ■ Tabel wissen: TURN PLUS wist het geselecteerde bestand
Laadt de eigen revolverbezetting van TURN PLUS voordat u met de gereedschapskeuze van IAG/AAG gaat werken. Gereedschap uit de database „Instellen – Gereedschapstabel – Revolver instellen – Revolver n instellen“ kiezen < Gereedschapsplaats kiezen („pijl omhoog/omlaag of touchpad)
Softkeys „Gereedschaps-database“ Gereedschap wissen
Gereedschap uit „buffergeheugen voor identificatienummers“ overnemen Gereedschap wissen en in „buffergeheugen voor identificatienummers“ opslaan Gereedschapsparameter bewerken
„Gereedschapstype“ invoeren – de CNC PILOT toont alle gereedschappen van dit typemasker
Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd - gesorteerd naar gereedschapstypep
„Identificatienummer“ invoeren – de CNC PILOT toont alle gereedschappen van dit identificatienummer-masker
Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd – gesorteerd naar gereedschapsidentificatienummer
< Gereedschap kiezen
Andere softkeys: zie „3.3.1 Gereedschapstabel instellen“
< Gereedschap uit database overnemen < ESC-toets – de gereedschaps-database verlaten
284
Stel de koelcircuits in de dialoogbox „Gereedschap“ in.
6 TURN PLUS
6.11 Instellen
Gereedschaop opnieuw invoeren Kies „Instellen – Gereedschapstabel – Revolver instellen – Revolver n instellen“ < Kies de gereedschapsplaats („pijl omhoog/omlaag“ of touchpad) < ENTER (of INS-toets) – opent de dialoogbox „Gereedschap“ < ■ Voer het gereedschaps-identificatienummer in ■ Knop Koelcircuit: getoonde koelcircuits
instellen(aan; uit; hoge druk)
Van gereedschapsplaats wisselen Kies „Instellen – Gereedschapstabel – Revolver instellen – Revolver n instellen“ < Kies gereedschapsplaats („pijl omhoog/omlaag“ of touchpad) < wist het gereedschap en slaat het op in het „buffergeheugen voor identificatienummers“
Gereedschap wissen „Instellen – Gereedschapstabel – Revolver instellen – Revolver n instellen“ kiezen < Gereedschapsplaats kiezen („pijl omhoog/omlaag of touchpad) < of met DEL-toets wordt het gereedschap gewist
< Kies een nieuwe gereedschapsplaats („pijl omhoog/ omlaag“ of touchpad) < Neemt het gereedschap over uit het „buffergeheugen voor identificatienummers“. Als de plaats bezet is, wordt het „tot op dat moment gebruikte gereedschap“ in het buffergeheugen gezet.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
285
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG) In IAG worden de afzonderlijke werkblokken van het wwerkschema vastgelegd. Daarbij selecteert u het gereedschap en de snijwaarden en legt u de bewerkingscyclus vast. De bewerkingsautomaat genereert een compleet werkblok (deelbewerking). Bij speciale bewerkingen (SB) voegt u verplaatsingen, oproepen van subprogramma's of G-/ M-functies toe (voorbeeld: toepassing van systemen voor de handling van werkstukken). Een werkblok kan het volgende omvatten: ■ de gereedschapsoproep ■ de snijwaarden (technologiegegevens) ■ het benaderen ■ de bewerkingscyclus ■ het terugtrekken ■ het benaderen van het gereedschapswisselpunt Als het gereedschap/de gereedschapsgegevens van het voorgaande werkblok worden gebruikt, genereert TURN PLUS geen nieuwe gereedschapsoproep resp. geen nieuwe voedings- en toerentalcommando's. Werkblok genereren
Werkblok genereren (vervolg)
Bewerkingswijze selecteren
Indien nodig: „Cyclus – Benaderen“ selecteren ■ Benaderingspositie en benaderingswijze invoeren
< Gereedschap selecteren (submenu „Gereedschap“) < „Snijgegevens“ selecteren ■ Snijgegevens controleren/optimaliseren ■ Koelmiddel in-/uitschakelen en koelcircuit vastleggen < „Cyclus – Bewerkingsgedeelte“ selecteren ■ Bewerkingsgedeelte door selectie van het gebied vastleggen ■ TURN PLUS markeert het geselecteerde bewerkingsgedeelte < „Cyclus – Cyclusparameters“ kiezen ■ TURN PLUS opent de dialoogbox „Cyclusparameters“ ■ Parameters controleren/optimaliseren
< Indien nodig: „Cyclus – Vrijzetten“ selecteren ■ Positie en vrijzetmethode invoeren < Indien nodig: „Cyclus – Gereedschapswisselpositie benaderen“ selecteren ■ Positie en benaderingswijze voorwiselpunt invoeren < „Start“ – TURN PLUS simuleert de bewerking (zie „6.14 Controlegrafiek“) < U kunt het werkblok: ■ overnemen: het werkblok wordt opgeslagen en het werkstuk wordst bijgewerkt (correctie van het onbewerkte werkstuk) ■ wijzigen: TURN PLUS accepteert het werkblok niet – controleer/ optimaliseer de parameters en simuleer opnieuw ■ herhalen: TURN PLUS simuleert de bewerking opnieuw
<
286
6 TURN PLUS
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Doorgaan met bestaand werkschema „IAG“ kiezen < TURN PLUS opent de dialoog „Werkschema bestaat“ – stel doorgaan in < Nog meer werkblokken toevoegen
Bestaand werkschema wijzigen „IAG“ kiezen < TURN PLUS opent de dialoog „Werkschema bestaat“ – stel wijzigen in < TURN PLUS toont het bestaande werkschema < Markeer de te wijzigen werkblokken < TURN PLUS simuleert het werkschema ■ niet gemarkeerde werkblokken: zonder stop ■ gemarkeerde werkblokken: de vraag „Wijzigen?“ verschijnt < Te wijzigen werkblokken: ■ TURN PLUS markeert het bewerkingsgedeelte en stelt alle IAG-functies beschikbaar ■ corigeer/optimaliseer het bewerkingsblok
6.12.1 Gereedschapsoproep Menugroep „Gereedschap – ...“ ■ handmatig via revolverbezetting: een op de revolver geplaatst gereedschap kiezen ■ handmatig via gereedschapstype/ identificatienummer: gereedschap uit database kiezen en op de revolver plaatsen ■ van de laatste bewerking: het als laatste gebruikte gereedschap wordt ingezet ■ automatisch: De IAG belast zich met het kiezen en plaatsen van het gereedschap. – Voorwaarde: definitie van het bewerkingsgedeelte
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
287
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
6.12.2 Snijgegevens ■ Snijsnelheid, hoofd- en nevenvoeding: worden aan
de hand van de grondstof en de gereedschapsgegevens bepaald – controleer/ optimeer deze waarden ■ Maximale snedediepte P: wordt als cyclusparameter overgenomen. ■ Koelmiddel, koelmiddelcircuit vastleggen: gebruik vastleggen
6.12.3 Cyclusspecificatie Menu-item „Cyclus – ...“ Bewerkingsgedeelte: stel het te verspanen gedeelte voor iedere selectie van een gedeelte in. Cyclusparameter: controleer/optimaliseer de parameters. Benaderen: het gereedschap verplaatst zich in ijlgang van de actuele positie naar de benaderingspositie – voordat de cyclus wordt opgeroepen. De boor- schroefdraadcycli omvatten niet het „Benaderen“. Positioneer het gereedschap met „Benaderen“ op een geschikte positie. Vrijzetten: het gereedschap verplaatst zich na het cycluseinde in ijlgang naar de vrijzetpositie. Gereedschapwisselpositie benaderen: het gereedschap verplaatst zich na het cycluseinde resp. na het „vrijzetten“ in ijlgang naar de wisselpositie. De in de dialoogbox vastgelegde wisselpositie wordt alleen bij „WP=1“ (bewerkingsparameter 2) verwerkt. De verplaatsingswijze (G0 of G14) en de wisselpositie worden in bewerkingsparameter 2 vastgelegd.
288
Bewerkingsrichting bij selectie van het gebied: ■ met toets of softkey: de volgorde van de selectie bepaalt de bewerkingsrichting ■ touchpad: linkermuisknop – bewerkingsrichting tegengesteld aan richting waarin de contour wordt gemaakt; rechtermuisknop – bewerkingsrichting tegen de richting in waarin de contour wordt gemaakt
6 TURN PLUS
Overzicht: bewerkingswijze Voorbewerken ■ Voorbewerken langs (G810) ■ Voorbewerken dwars (G820) ■ Voorbewerken parallel aan de contour (G830) ■ Voorbewerken automatisch – TURN PLUS genereert alle voorbewerkingen automatisch ■ Voorbewerken uitdraaien ■ Resmateriaal voorbewerken langs ■ Restmateriaal voorbewerken dwars ■ Restmateriaal voorbewerken parallel aan de contour ■ Uitdraaien automatisch ■ Voorbewerken uitdraaien (neutraal gereedschap)
Softkey „Voorbewerking“ Langs-/dwarsovermaat of constante overmaat instellen Vrijdraaiing FD bewerken
Draaduitlopen E en F bewerken
Draaduitlopen G bewerken
Draaduitlopen H, K en U bewerken
Voorbewerken langs, dwars (G810, G820) Parameters P: snedediepte (maximale verplaatsing) A: starthoek (referentie: Z-as) ■ langs: default 0°/180° (parallel aan Z-as) ■ dwars: default 90°/270° (haaks op Z-as) W: vrijzethoek (referentie: Z-as) ■ langs: default 90°/270° (haaks op Z-as) ■ dwars: default 0°/180° (parallel aan Z-as) X, Z: Snijkantbegrenzing Overmaattype instellen: via softkey I, K: verschillende langs-/dwarsovermaat I: constante overmaat – genereert „overmaat G58“ vóór de cyclus Insteken: neergaande contouren bewerken? ■ ja ■ nee E: gereduceerde insteekvoeding bij neergaande contouren H: vrijzetmethode – type contourafronding ■ H=0: verspaant na elke snede langs de contour ■ H=1: zet met 45° vrij; contourafronding na de laatste snede ■ H=2: zet met 45° vrij – geen contourafronding Q: vrijzetmethode bij cycluseinde ■ Q=0: terug naar startpunt Langs: eerst in X-, dan in Z-richting Dwars: eerst in Z-, dan in X-richting ■ Q=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ Q=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt Bewerking van draaduitloop (zie softkey-tabel)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
289
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
6.12.4 Bewerkingswijze Voorbewerken
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Voorbewerken parallel aan de contour (G830) Parameters P: snedediepte (maximale verplaatsing) A: naderingshoek (referentie: Z-as) – default: 0°/180° (parallel aan Z-as) W: vrijzethoek (referentie: Z-as) – default: 90°/270° (haaks op Zas) X, Z: Snijkantbegrenzing Overmaattype instellen: via softkey I, K: verschillende langs-/dwarsovermaat I: constante overmaat – genereert „overmaat G58“ vóór de cyclus E: gereduceerde insteekvoeding Q: vrijzetmethode bij cycluseinde ■ Q=0: terug naar startpunt – eerst in X-, dan in Z-richting ■ Q=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ Q=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt Bewerking van draaduitloop (zie softkey-tabel)
Voorbewerken automatisch Menu-item: Voorbewerken – Voorbewerken automatisch TURN PLUS genereert de werkblokken voor alle voorbewerkingen (langs, dwars, uitdraaien, binnen, buiten, etc.). Daarbij worden alle elementen van het werkblok bepaald (gereedschap, snijgegevens, cyclusparameters, etc.).
290
6 TURN PLUS
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Snijkantbegrenzing bij „restmateriaal voorbewerken“ Wanneer er bij neergaande contouren restmateriaal achterblijft, kan dit worden verspaand met „Voorbewerken uitdraaien – Restmateriaal voorbewerken ...“. Snijkantbegrenzing: zonder snijkantbegrenzing bewerkt TURN PLUS het geselecteerde bewerkingsgedeelte. Om botsingen te voorkomen, wordt het geselecteerde bewerkingsgedeelte met de snijkantbegrenzing beperkt. De bewerkingscyclus houdt rekening met de veiligheidsafstand (SAR, SIR – bewerkingsparameter 2) vóór het restmateriaal. Snijkantbegrenzing vastleggen Positioneer het gereedschap aan de zijde van de snijkantbegrenzing waar zich het restmateriaal bevindt. Bewerkingsgedeelte selecteren „Beginpunt van het restmateriaal“ als positie van de snijkantbegrenzing selecteren (zie afbeelding). Botsingsgevaar De verspaning van het restmateriaal vindt plaats zonder botsingsbewaking. Controleer de snijkantbegrenzing en naderingshoek (dialoogbox „Cyclus Parameters (Voorbewerken)“).
AR: SAR: SB:
beginpunt restmateriaal veiligheidsafstand buiten (bewerkingsparameter 2) Snijkantbegrenzing
Restmateriaal voorbewerken (uitdraaien) – langs/ dwars Parameters P: snedediepte (maximale verplaatsing) A: starthoek (referentie: Z-as) ■ langs: default 0°/180° (parallel aan Z-as) ■ dwars: default 90°/270° (haaks op Z-as) W: vrijzethoek (referentie: Z-as) ■ langs: default 90°/270° (haaks op Z-as) ■ dwars: default 0°/180° (parallel aan Z-as) X, Z: Snijkantbegrenzing Overmaattype instellen: via softkey I, K: verschillende langs-/dwarsovermaat I: constante overmaat – genereert „overmaat G58“ vóór de cyclus Insteken: neergaande contouren bewerken? ■ ja ■ nee E: gereduceerde insteekvoeding bij neergaande contouren
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
291
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
H:
vrijzetmethode – type contourafronding ■ H=0: verspaant na elke snede langs de contour ■ H=1: zet met 45° vrij; contourafronding na de laatste snede ■ H=2: zet met 45° vrij – geen contourafronding Q: vrijzetmethode: bij cycluseinde ■ Q=0: terug naar startpunt Langs: eerst in X-, dan in Z-richting Dwars: eerst in Z-, dan in X-richting ■ Q=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ Q=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt Bewerking van draaduitloop (zie softkey-tabel)
Restmateriaal voorbewerken (uitdraaien) – parallel aan de conour Parameters P: snedediepte (maximale verplaatsing) A: starthoek (referentie: Z-as) ■ langs: default 0°/180° (parallel aan Z-as) ■ dwars: default 90°/270° (haaks op Z-as) W: vrijzethoek (referentie: Z-as) ■ langs: default 90°/270° (haaks op Z-as) ■ dwars: default 0°/180° (parallel aan Z-as) X, Z: Snijkantbegrenzing Overmaattype instellen: via softkey I, K: verschillende langs-/dwarsovermaat I: constante overmaat – genereert „overmaat G58“ vóór de cyclus Insteken: neergaande contouren bewerken? ■ ja ■ nee E: gereduceerde insteekvoeding bij neergaande contouren H: vrijzetmethode – type contourafronding ■ H=0: verspaant na elke snede langs de contour ■ H=1: zet met 45° vrij; contourafronding na de laatste snede ■ H=2: zet met 45° vrij – geen contourafronding Q: vrijzetmethode bij cycluseinde ■ Q=0: terug naar startpunt Langs: eerst in X-, dan in Z-richting Dwars: eerst in Z-, dan in X-richting ■ Q=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ Q=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt Bewerking van draaduitloop (zie softkey-tabel)
292
6 TURN PLUS
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Uitdraaien – automatisch ondersteunt de tweezijdige bewerking. TURN PLUS selecteert eerst het voorbewerkingsgereedschap ten behoeve van de voorbewerking en vervolgens het gereedschap met tegengestelde bewerkingsrichting voor de verspaning van het restmateriaal.
„Uitdraaien – automatisch“ bewerkt alleen „insteken“ (– een vrijdraaiing kan met een standaard-voorbewerkingscyclus worden bewerkt. TURN PLUS maakt een onderscheid tussen insteek en vrijdraaiing aan de hand van de „toelaatbare induikhoek EKW“ (bewerkingsparameter 1).
Voorbewerken uitdraaien – neutraal gereedschap (G835) Parameters P: snedediepte (maximale verplaatsing) A: naderingshoek (referentie: Z-as) – default: 0°/180° (parallel aan Z-as) W: vrijzethoek (referentie: Z-as) – default: 90°/270° (haaks op Zas) X, Z: Snijkantbegrenzing Overmaattype instellen: via softkey I, K: verschillende langs-/dwarsovermaat I: constante overmaat – genereert „overmaat G58“ vóór de cyclus Insteken: neergaande contouren bewerken? ■ ja ■ nee E: gereduceerde insteekvoeding bij neergaande contouren Bidirectioneel: verspaning met cyclus ■ ja: G835 ■ nee: G830 Q: vrijzetmethode bij cycluseinde ■ Q=0: terug naar startpunt Langs: eerst in X-, dan in Z-richting Dwars: eerst in Z-, dan in X-richting ■ Q=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ Q=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt Bewerking van draaduitloop (zie softkey-tabel)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
293
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
6.12.5 Bewerkingswijze Steken Overzicht: bewerkingswijze steken ■ Contoursteken (G860) – radiaal, axiaal of automatisch ■ Insteken (G866) – radiaal, axiaal of automatisch ■ Steekdraaien (G869) – radiaal, axiaal of automatisch ■ Afkorten ■ Afkorten/bewerking achterkant voorbereiden (werkstukoverdracht)
Softkeys „Afloop steken“ Langs-/dwarsovermaat of constante overmaat instellen Voorsteken en nabewerken
Voorsteken
Nabewerken
Contoursteken radiaal/axiaal (G860) Voor de vormelementen: insteek algemeen, vrijdraaiing (insteek vorm F) en vrij gedefinieerde insteekcontouren Parameters X, Z: Snijkantbegrenzing Overmaattype instellen: via softkey I, K: verschillende langs-/dwarsovermaat I: constante overmaat – genereert „overmaat G58“ vóór de cyclus Afloop: Instellen via softkey ■ Voorsteken en nabewerken in één bewerking ■ alleen voorsteken ■ alleen nabewerken
Insteken radiaal/axiaal (G866) Voor de vormelementen: insteek vorm D (afdichtingsring), insteek vorm S (borgring) Wanneer u een „overmaat“ opgeeft, wordt er eerst voorgestoken en vervolgens nabewerkt. Bij het „nabewerken“ wordt met de „wachttijd“ alleen bij het nabewerken - in het andere geval bij elke insteek rekening gehouden. Parameters I: overmaat (langs en dwars) E: Wachttijd
294
6 TURN PLUS
De CNC PILOT verspaant het materiaal met afwisselende insteek- en voorbewerkingsbewegingen. Parameters P: maximale snijdiepte R: dieptecorrectie – afhankelijk van het materiaal, de voedingssnelheid etc. „kantelt“ de snijkant bij de draaibankbewerking. Deze aanzetfout kan worden gecorrigeerd met „draaddieptecorrectie R“. De draaidieptecorrectie wordt meestal empirisch bepaald. B: verspringingsbreedte – vanaf de tweede aanzetbeweging wordt bij de overgang van de draaibank- naar de steekbewerking het te verspanen gedeelte gereduceerd met de „verspringingsbreedte B“. Bij iedere volgende overgang van draaibank- naar steekbewerking aan deze flank vindt aanvullend op de verspringing tot dan toe - een reductie met „B“ plaats. Het overblijvende restmateriaal wordt aan het einde van het voorsteken met een steekslag verspaand. A, W: starthoek, vrijzethoek – referentie: Z-as – default: tegen de insteekrichting in X, Z: Snijkantbegrenzing Overmaattype instellen: via softkey I, K: verschillende langs-/dwarsovermaat I: constante overmaat – genereert „overmaat G58“ vóór de cyclus S: (Unidirectioneel/) bidirectioneel – instelling via softkey Er wordt voorgestoken: ■ ja (S=0): bidirectioneel ■ nee (S=1): unidirectioneel in de richting die bij de selectie van het bewerkingsgedeelte is vastgelegd O: steekvoeding – default: actieve voeding E: nabewerkingsvoeding – default: actieve voeding H: vrijzetmethode bij cycluseinde ■ H=0: terug naar startpunt (axiaal: eerst in Z-, dan in Xrichting; radiaal: eerst in X-, dan in Z-richting) ■ H=1: positioneert vóór de gemaakte contour ■ H=2: zet vrij naar veiligheidsafstand en stopt Afloop: Instellen via softkey ■ Voorsteken en nabewerken in één bewerking ■ alleen voorsteken ■ alleen nabewerken
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Softkeys „Steekdraaien“ Langs-/dwarsovermaat of constante overmaat instellen Unidirectioneel/bidirectioneel
Voorsteken en nabewerken
Voorsteken
Nabewerken
295
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Steekdraaien (G869)
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Afsteken Het afsteken wordt met het expertprogramma uitgevoerd dat in bewerkingsparameter 21 – „UP 100098“ is ingevoerd. Expertprogramma's worden door de machinefabrikant beschikbaar gesteld. Daarom kunnen zich afwijkingen bij de hierna beschreven parameters voordoen. Raadpleeg het expertprogramma en het machinehandboek voor de betekenis van de parameters en de uitvoering van het expertprogramma. TURN PLUS bepaalt de parameters voor zover mogelijk en voert deze als voorgestelde waarde in. Controleer de ingevoerde waarden en vul deze zo noditg aan. Parameters Stafdiameter (LA): Startpunt in Z (LB): TURN PLUS neemt de positie over die bij de selectie van het gedeelte is bepaald Afschuining/afronding (LC): ■ < 0: afschuiningsbreedte ■ > 0: afrondingsradius Voedingsreductie vanaf X (LD): voor de „laatste baan“ (de „gereduceerde voeding“ wordt in het expertprogramma vastgelegd) Diameter bewerkt werkstuk (LE): voor bepaling van de positie van de afschuining/afronding Binnendiameter (LF): het expertprogramma gaat iets verder dan deze positie om te waarborgen dat er veilig wordt afgekort ■ = 0: bij een „massief werkstuk“ ■ > 0: bij een pijp Veiligheidsafstand (LH): naar startpositie X Beitelbreedte (I): wordt meestal niet verwerkt
Bewerkingsgedeelte selecteren: verticaal element dat moet worden afgekort – en de afschuining/afronding.
Afsteken en werkstukoverdracht TURN PLUS activeert een expertprogramma (uit bewerkingsparameter 21) voor het afsteken en de werkstukoverdracht. Welk expertprogramma wordt toegepast, hangt af van de invoer „1e opspanning spil .. – 2e opspanning spil ..“ in de programmakop: ■ dezelfde spil (handmatig omspannen): invoer van „UP-ABHAND“ ■ verschillende spillen (werkstuk wordt aan tegenspil overgedragen): invoer van „UP-UMKOMPLA“ Expertprogramma's worden door de machinefabrikant beschikbaar gesteld. Daarom kunnen zich afwijkingen bij de hierna beschreven parameters voordoen. Raadpleeg het expertprogramma en het machinehandboek voor de betekenis van de parameters en de uitvoering van het expertprogramma. Parameters „Afsteken“ Vervolg op volgende bladzijde
296
6 TURN PLUS
TURN PLUS voert de vastgestelde parameters als voorgestelde waarden in. Controleer de ingevoerde waarden en vul deze zo nodig aan.
De betekenis van de overdrachtparameters is afhankelijk van de naam van het expertprogramma. Overdrachtparameters bij het expertprogramma „UMKOMPLA“ „Afsteken“ (zie schets) Toerentalbegrenzing (LA): ten behoeve van het afsteken Maximale diameter onbewerkt werkstuk (LB): voorgestelde waarde: uit de werkstukbeschrijving Gereduceerde voeding (K): ten behoeve van het afsteken ■ 0: geen voedingsreductie ■ >0: (gereduceerde) voeding Startpunt in X (O): ten behoeve van het afsteken – voorgestelde waarde: uit de werkstukbeschrijving Startpunt in Z (P): ten behoeve van het afsteken – voorgestelde waarde: verticaal element uit de „selectie“ „Werkstukoverdracht“ (zie ook „6.11 Instellen – Omspannen“)
Ophaalpositie in Z (LD): ■ 0: ophaalpositie in machinemaat 1 ■ 1..6: ophaalpositie in machinemaat 1..6 ■ ≠ 0..6: ophaalpositie – berekening van de voorgestelde waarde: zie schets Werkpositie in Z (LE): voorgestelde waarde: nulpunt-offset bijv. uit machineparameter 1164 voor Z-as $1 Lengte van bewerkt werkstuk (LF): uit de werkstukbeschrijving Afstand aanslagkant (LH): afstand referentiepunt klauwplaat – aanslagkant spanklauw, bepaald uit de tweede opspanning Minimale voedingsbaan (I): ■ zonder verplaatsen naar vaste aanslag: veiligheidsafstand op het op te halen werkstuk – voorgestelde waarde: uit „veiligheidsafstand op onbewerkt werkstuk“ (bewerkingsparameter 2) ■ met verplaatsen naar vaste aanslag: zie machinehandboek Maximale voedingsbaan (J): ■ geen invoer: zonder verplaatsen naar vaste aanslag ■ met invoer: met verplaatsen naar vaste aanslag – betekenis van de parameters I en J: zie machinehandboek 1, indien 2 werkst (U): heeft geen betekenis
Toerental- of hoeksynchronisatie (LC): ■ 0: hoeksynchronisatie zonder hoekverspringing ■ >0: hoeksynchronisatie met vooraf ingestelde hoekverspringing ■ <0: toerentalsynchronisatie
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
297
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Verloop afsteken en werkstukoverdracht: Selecteer het verticale element dat moet worden afgestoken – TURN PLUS opent de dialoogbox van het expertprogramma Controleer de parameters „Afsteken“ en vul deze zo nodig aan Nadat u op OK hebt geklikt, vindt het afsteken plaats Leg de spanmiddelgegevens en -positie voor de tweede opspanning vast Controleer de parameters „Werkstukoverdracht“ en vul deze zo nodig aan Nadat u op OK hebt geklikt vindt de werkstukoverdracht plaats
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Overdrachtparameters bij expertprogramma met een andere naam „Afsteken“ (zie schets) Toerentalbegrenzing (LA): ten behoeve van het afsteken Voedingsreductie (LB): voedingswaarde voor het „laatste gedeelte“ van de afsteekbewerking Klauwspoeling (K): zie machinehandboek Startpositie X (O): ten behoeve van het afsteken – voorgestelde waarde uit de werkstukbeschrijving Positie van de gereduceerde voeding X (P): vanaf deze positie vindt verplaatsing met gereduceerde voeding plaats Eindpositie X (R): eindpositie bij het afsteken Startpositie Z (S): ten behoeve van het afsteken – voorgestelde waarde: verticaal element uit de „selectie“ Steekbeitelbreedte (Y): snijkantbreedte van het afsteekgereedschap „Werkstukoverdracht“ (zie ook „6.11 Instellen – Omspannen“) Hoeksynchronisaie (LC): ■ 0: hoeksynchronisatie ■ 1: toerentalsynchronisatie Hoekverspringing (LD): bij hoeksynchronisatie Vaste aanslag (LE): ■ 0: met verplaatsen naar vaste aanslag ■ 1: zonder verplaatsen naar vaste aanslag Machinemaat (LF): ophaalpositie in machinemaat n (n: 1..6) Minimale voedingsbaan (LH): voor „verplaatsen naar vaste aanslag“ (zie machinehandboek) Maximale voedingsbaan (I): voor „verplaatsen naar vaste aanslag“ (zie machinehandboek) Incr. Voedingsbaan (J): voor „verplaattsen naar vaste aanslag“ (zie machinehandboek) Bewerkingspositie Z $2 (U): werkpositie tegenspil – voorgestelde waarde nulpunt-offset bijv. uit machineparameter 1164 voor Z-as $1 (zie schets) Nulpuntverschuiving (W): verschuiving van het NCnulpunt (berekening: afstand referentiepunt klauwplaat tot aanslagkant spanklauw + lengte bewerkt werkstuk) Lengte van bewerkt werkstuk (LF): uit de werkstukbeschrijving Met TURN PLUS (Z): ■ 1: bewerkingen op de tegenspil voorbereiden (conversies inschakelen, nulpuntverschuiving, etc.)
298
6 TURN PLUS
Overzicht: bewerkingswijze boren ■ Centrisch voorboren (G74) ■ Centreren (G72) ■ Boren (G71 of G74) ■ Soevereinen (G72) ■ Verzinkboren (G72) ■ Ruimen (G71) ■ Draadtappen (G73) ■ Speciaalboren ■ Centreren en verzinken (G72) ■ Boren en verzinken (G72) ■ Boren en schroefdraad (G73) ■ Boren en ruimen (G71 of G74) ■ Boren automatisch – houdt rekening met vormelementen boringen, afzonderlijke boringen en gatenpatronen
Softkeys „Voedingsreductie“ Voedingsreductie „doorboren“
Voedingsreductie „aanboren“
Voedingsreductie „aanboren“ bij snijplaatboren en spiraalboren met een boorhoek van 180°
Centrisch voorboren (G74) Voorboren op hartlijn met vast gereedschap. Bewerkingsgedeelte selecteren Selecteer alle contourelementen die de boring omsluiten. Indien nodig, kan de boring met „Boorbegrenzing Z“ worden beperkt. Parameters Z: boorbegrenzing S: veiligheidsafstand – genereert „veiligheidsafstand G47“ vóór de boorcyclus P: 1e boordiepte J: minimale boordiepte I: reductiewaarde B: terugloopafstand – default: terugloop naar „beginpunt boring“ E: wachttijd (voor het vrijmaken aan het einde van de boring)
Positioneer de boor met „Cyclus – Benaderen“ op hartlijn.
Centrisch voorboren – Automatisch bedrijf „Centrisch voorboren – Automatisch bedrijf“ zorgt voor het complete voorboren – ook als vanwege verschillende diameters een gereedschapswissel noodzakelijk is.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
299
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
6.12.6 Bewerkingswijze boren
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Bewerkingswijzen boren IAG genereert de volgende boorcycli: ■ centrisch voorboren: G74 ■ centreren: G72 ■ boren – geen parameter „diepboren“ ingesteld: G71 – parameter „diepboren“ ingesteld: G74 ■ soevereinen: G72 ■ verzinkboren: G72 ■ ruimen: G71 ■ schroefdraad tappen: G73 ■ centreren en verzinken: G72 ■ boren en verzinken: G72 ■ boren en schroefdraad: G73 ■ boren en ruimen: G71 of G74 Voor ■ vast gereedschap: bij boren op hartlijn ■ aangedreven gereedschap: bij C-asbewerkingen Voedingsreductie U kunt bij het aanboren en/of doorboren een voedingsreductie van 50% vastleggen. De voedingsreductie bij het doorboren wordt afhankelijk van het type boor ingeschakeld: ■ snijplaatboor en spiraalboor met een boorhoek van 180°: booreinde – 2*veiligheidsafstand ■ andere boren: booreinde – aansnijdingslengte – veiligheidsafstand (aansnijdingslengte = punt van de boor; veiligheidsafstand: zie „bewerkingsparameter 9 boren resp. G47, G147“) Parameters K: terugloopvlak – default: terug naar startpositie resp. naar veiligheidsafstand D: terugloop (softkey „Verder“) ■ met voedingssnelheid ■ in ijlgang E: (stilstandstijd voor het) vrijmaken F50%: voedingsreductie – zie softkey-tabel Parameters (diepboren speciaal) P: 1e boordiepte J: minimale boordiepte I: dieptereductie (reductiewaarde) B: vrijzetmaat (terugloopafstand) – default: terugloop naar „beginpunt boring“ Parameters (tappen van schroefdraad speciaal) A: aanlooplengte – default: bewerkingsparameter 7 „Schroefdraadaanlooplengte [GAL]“ S: teruglooptoerental – default: toerental van het draadtappen
300
6 TURN PLUS
Overzicht: bewerkingswijze Voorbewerken ■ Nabewerken – contourbewerking (G890) ■ Nabewerken passingdraaien ■ Nabewerken – vrijdraaien ■ Nabewerken – restcontourbewerking (G890 – Q=4) ■ Nabewerken uitdraaien – neutraal ger. (G890 – Q=4)
Softkeys „Vormelementbewerking“ Draaduitloop vorm F
Draaduitloop vorm G
Vrijdraaiing Bedieningsinstructies De „benaderingsmethode, vrijzetmethode en vormelementbewerking“ worden met softkeys vastgelegd – zie de volgende tabellen. Softkeys „Nabewerken – Benaderen“ Benaderen: automatische keuze – IAG controleert: ■ diagonaal benaderen ■ eerst in X-, dan in Z-richting ■ equidistant om de hindernis heen ■ Weglaten van het eerste contourelement wanneer de startpositie niet bereikbaar is Benanderen: eerst in X-, dan in Z-richting
Benaderen: eerst in Z-, dan in X-richting
Softkeys „Nabewerken – Vrijzetten“ Wordt vrijgezet onder een hoek van 45° tegen de bewerkingsrichting in en verplaatst zich diagonaal naar de vrijzetpositie
Sofkey-balk voor het selecteren van de volgende vormelementen omschakelen: Afschuining
Afronding
Passing
Schroefdraad
Sofkey-balk voor het selecteren van de volgende vormelementen omschakelen: Draaduitloop vorm H
Draaduitloop vorm K Wordt vrijgezet onder een hoek van 45° tegen de bewerkingsrichting in en verplaatst zich eerst in X-, dan in Z-richting naar de vrijzetpositie Wordt vrijgezet onder een hoek van 45° tegen de bewerkingsrichting in en verplaatst zich eerst in in Z-, dan in X-richting naar de vrijzetpositie Wordt met voedingssnelheid vrijgezet naar veiligheidsafstand
Draaduitloop vorm U
Insteek algemeen
Insteel vorm S
Insteek vorm D Softkeys „Vormelementbewerking“ Sofkey-balk voor het selecteren van de volgende vormelementen omschakelen:
Sofkey-balk terugzetten
Draaduitloop vorm E
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
301
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
6.12.7 Bewerkingswijze nabewerken
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Nabewerken – contourbewerking (G890) Het geselecteerde contourgedeelte wordt parallel aan de contour in één nabewerking bewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met afschuiningen, afrondingen en draaduitlopen. Bij afschuiningen/afrondingen geldt het volgende: ■ attribuut „oppervlakteruwheid/voeding“ niet geprogrammeerd: de CNC PILOT voert een automatische voedingsreductie uit. Er worden ten minste „FMUR“ omwentelingen (bewerkingsparameter 5) uitgevoerd. ■ attribuut „oppervlakteruwheid/voeding“ geprogrammeerd: geen voedingsreductie ■ Bij afschuiningen/afrondingen die vanwege de grootte met minstens „FMUR“ omwentelingen (bewerkingsparameter 5) worden bewerkt, vindt geen voedingsreductie plaats. Parameters X, Z: Snijkantbegrenzing Overmaattype instellen: via softkey L, P: verschillende langs-/dwarsovermaat – genereert „overmaat G57“ vóór de cyclus L: constante overmaat – genereert „overmaat G58“ vóór de cyclus Insteken: neergaande contouren bewerken? ■ ja ■ nee E: gereduceerde insteekvoeding bij neergaande contouren Benaderen: ■ ja: „benaderingsmethode Q“ via softkey instellen ■ nee (Q=3): het gereedschap bevindt zich in de buurt van het beginpunt Q: benaderingsmethode – via softkey instellen Vrijzetten: ■ ja: „vrijzetmethode H“ via softkey instellen ■ nee (H=4): gereedschap blijft op de eindcoördinaat staan H: vrijzetmethode – via softkey instellen I, K: vrijzetpositie bij H=0, 1 of 2 Bewerking van vormelementen met ...: de te bewerken vormelementen, afschuiningen, etc. via softkey instellen
302
De CNC PILOT bepaalt de voorgestelde waarde van de „vrijzetpositie I,K“ afhankelijk van het feit of u „Cyclus – Benaderen“ programmeert: ■ geprogrammeerd: positie uit „Cyclus – Benaderen“ ■ niet geprogrammeerd: positie van het gereedschapswisselpunt
6 TURN PLUS
TURN PLUS voert een meetsnedeop het geselecteerde contourelement uit. Voorwaarde: aan het contourelement is het attribuut „Meten“ toegewezen (zie „6.9.6 Bewerkingsattributen“). Parameters I: Overmaat voor meetsnede K: Lengte voor meetsnede Q: Meetlusteller (elk n-de werkstuk wordt gemeten) „Passingdraaien“ wordt door het expertprogramma (invoer) „UPMEAS01“ (bewerkingsparameter 21) uitgevoerd. Parameters van het expertprogramma: zie machinehandboek.
Nabewerken – vrijdraaien Nabewerken – vrijdraaien is bedoeld voor de bewerking van draaduitlopen
De bewerking van de draaduitlopen kan niet worden beïnvloed (menu-item „Cyclus – Cyclusparameters“ kan niet worden geselecteerd).
■ Vorm U ■ Vorm H ■ Vorm K
Aangrenzende verticale elementen die nog een overmaat hebben, worden bij de draaduitloopbewerking vorm U op eindmaat afgedraaid. Bedieningsinstructies Gereedschap kiezen Bewerkingsgedeelte selecteren „Start“ indrukken
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
303
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Nabewerken - passingdraaien
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Nabewerken – restcontourbewerking (G890 – Q=4) Wanneer er bij neergaande contouren restmateriaal achterblijft, kan dit worden verspaand met „Nabewerken – Restcontourbewerking“. Snijkantbegrenzing: de nabewerking begint bij het „restmateriaal“. Meestal is geen snijkantbegrenzing vereist.
Bij het restnabewerken (G890 – Q4) wordt gecontroleerd of het gereedschap zonder botsing in de terugvallende contour kan worden verplaatst. De gereedschapsparameter „breedte dn“ is bepalend voor deze botsingscontrole (zie „8.1.2 Informatie over gereedschapsgegevens“). Parameters X, Z: Snijkantbegrenzing Overmaattype instellen: via softkey L, P: verschillende langs-/dwarsovermaat – genereert „overmaat G57“ vóór de cyclus L: constante overmaat – genereert „overmaat G58“ vóór de cyclus Insteken: neergaande contouren bewerken? ■ ja ■ nee E: gereduceerde insteekvoeding bij neergaande contouren Vrijzetten: ■ ja: „vrijzetmethode H“ via softkey instellen ■ nee (H=4): gereedschap blijft op de eindcoördinaat staan H: vrijzetmethode – via softkey instellen I, K: vrijzetpositie bij H=0, 1 of 2 Bewerking van vormelementen met ...: de te bewerken vormelementen, afschuiningen, etc. via softkey instellen
De CNC PILOT bepaalt de voorgestelde waarde van de „vrijzetpositie I,K“ afhankelijk van het feit of u „Cyclus – Benaderen“ programmeert: ■ geprogrammeerd: positie uit „Cyclus – Benaderen“ ■ niet geprogrammeerd: positie van het gereedschapswisselpunt
304
6 TURN PLUS
IAG bewerkt instekende contourgedeeltes die aan de hand van de „induikhoek“ worden bepaald (insteken: EKW <= mtw). Bij het automatisch genereren kiest TURN PLUS „neutraal nabewerkingsgereedschap“. Opties (parameters) X, Z: Snijkantbegrenzing Overmaattype instellen: via softkey L, P: verschillende langs-/dwarsovermaat – genereert „overmaat G57“ vóór de cyclus L: constante overmaat – genereert „overmaat G58“ vóór de cyclus Insteken: neergaande contouren bewerken? ■ ja ■ nee E: gereduceerde insteekvoeding bij neergaande contouren Vrijzetten: ■ ja: „vrijzetmethode H“ via softkey instellen ■ nee (H=4): gereedschap blijft op de eindcoördinaat staan H: vrijzetmethode – via softkey instellen I, K: vrijzetpositie bij H=0, 1 of 2 Bewerking van vormelementen met ...: de te bewerken vormelementen, afschuiningen, etc. via softkey instellen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
De in „Cyclus – Benaderen“ vastgelegde positie wordt als voorgestelde waarde bij de „vrijzetpositie I,K“ overgenomen
305
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Nabewerken – Uitdraaien (neutraal gereedschap) (G890 – Q=4)
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
6.12.8 Bewerkingsmethode schroefdraad (G31) Parameters B, P: aanlooplengte, overlooplengte – geen invoer: de CNC PILOT bepaalt de lengte aan de hand van de ernaast liggende draaduitlopen of insteken. Als er geen draaduitloop of insteek is, wordt gebruik gemaakt van de „schroefdraadaanloop- en schroefdraaduitlooplengte” van bewerkingsparameter 7 (zie ook „ 4.8 Schroefdraadcycli“). C: starthoek – wanneer het begin van de schroefdraad ten opzichte van niet-rotatiesymmetrische contourelementen is gedefinieerd I: maximale aanzet V: type aanzet ■ constante doorsnede (V=0): constante spaandoorsnede bij alle snedes ■ constante aanzet (V=1) ■ (rest)snede-opdeling (V=2): als er na de de deling schroefdraaddiepte/aanzet een rest overblijft, geldt deze „rest” voor de eerste aanzetbeweging. De „laatste snede” wordt in 1/2-, 1/4-, 1/8- en 1/8-snede opgedeeld. ■ EPL-methode (V=3): aanzet wordt uit spoed en toerental berekend H: wijze van verspringing van de afzonderlijke aanzetbewegingen om te zorgen voor een vloeiend verloop van de draadflanken ■ H=0: zonder verspringing ■ H=1: verspringing vanaf de linkerzijde ■ H=2: verspringing vanaf de rechterzijde ■ H=3: verspringing afwisselend rechts/links Q: aantal lege snedes – na de laatste snede (om de snijdruk in de draadkern te verminderen)
306
Let op: botsingsgevaar! Bij een te grote „overlooplengte P“ bestaat er botsingsgevaar. De overlooplengte wordt bij de simulatie gecontroleerd.
6 TURN PLUS
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
6.12.9 Bewerkingswijze frezen Overzicht: bewerkingswijze frezen ■ Contour frezen – voorbewerken, nabewerken (G840) ■ Vlak frezen – voorbewerken (G845), nabewerken (G846) ■ Afbramen (G840) ■ Graveren (G840) ■ Frezen automatisch – voorbewerken, nabewerken
Contourfrezen – voorbewerken/nabewerken, afbramen (G840) Bij contourfrezen en afbramen worden figuren of „vrije contouren“ (open of gesloten contouren) van de referentievlakken bewerkt: ■ VOORKANT ■ ACHTERKANT ■ MANTEL Met overmaat L „verschuift“ de te frezen contour in de richting die met „freeslocatie Q“ is vastgelegd: ■ Q=0: overmaat wordt genegeerd ■ Q=1 (gesloten contour): verkleint de contour ■ Q=2 (gesloten contour): vergroot de contour ■ Q=3 (open contour): verschuiving links/rechts – afhankelijk van de bewerkingsrichting Parameters K: terugloopvlak – default: terug naar startpositie ■ voor- of achtervlak: teruglooppositie in Z-richting ■ mantelvlak: teruglooppositie in X-richting (diametermaat) Q: freeslocatie ■ Q=0 contour: middelpunt frees op de contour ■ Q=1 binnenkant (frezen) – gesloten contour ■ Q=2 buitenkant (frezen) – gesloten contour ■ Q=3 links/rechts van de contour (referentie: bewerkingsrichting) – open contour H: looprichting van de frees ■ H=0: tegenlopend ■ H=1: meelopend R: ingaande radius ■ R=0: contourelement direct benaderen ■ R>0: ingaande/uitgaande radius die tangentiaal op het contourelement aansluit ■ R<0 bij binnenhoeken: ingaande/uitgaande radius die tangentiaal op het contourelement aansluit ■ R<0 bij buitenhoeken: contourelement wordt tangentiaal lineair benaderd/verlaten
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
307
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
P:
■ contourfrezen: freesdiepte – overschrijft de „diepte“ van de
contourdefinitie ■ afbramen: insteekdiepte van het gereedschap – default:
I: L:
afschuiningsbreedte (uit „bewerkingsattribuut Afbramen“) + 1 mm maximale aanzet – default: frezen in een aanzetbeweging overmaat – freescontour „verschuiven“ („overmaat G58“ vóór de freescyclus) ■ Effecten van „freeslocatie, looprichting van de frees en
draairichting van het gereedschap“: zie „4.11 Freescycli“. ■ Afbramen: de afschuiningsbreedte wordt als
bewerkingsattribuut gedefinieerd.
Vlakfrezen – voorbewerken/nabewerken (G845/G846) Bewerkt figuren of gesloten geschlossene „vrije contouren“ van de referentievlakken voor/na: ■ VOORKANT ■ ACHTERKANT ■ MANTEL Parameters J: terugloopvlak – default: terug naar startpositie ■ voor- of achtervlak: teruglooppositie in Z-richting ■ mantelvlak: teruglooppositie in X-richting (diametermaat) Q: bewerkingsrichting ■ naar buiten (Q=0): van binnen naar buiten ■ naar binnen (Q=1): van buiten naar binnen H: looprichting van de frees ■ H=0: tegenlopend ■ H=1: meelopend U: overlappingsfactor – bereik: 0 <= U <= 0,9; 0: geen overlapping V: overloopfactor – is bij bewerking met de C-as niet van belang P: maximale aanzetbeweging in het freesvlak I, K: Overmaat in X-, Z-richting – vervalt bij het nabewerken
308
6 TURN PLUS
6.12 Interactief genereren van werkschema's (IAG)
Graveren (G840) Graveert open of gesloten contouren van de referentievlakken: ■ VOORKANT ■ ACHTERKANT ■ MANTEL Opties (parameters) K: terugloopvlak – default: terug naar startpositie ■ voor- of achtervlak: teruglooppositie in Z-richting ■ mantelvlak: teruglooppositie in X-richting (diametermaat) P: freesdiepte – insteekdiepte van het gereedschap
6.12.10 Speciale bewerkingen (SB) Bij speciale bewerkingen (SB) voegt u verplaatsingen, oproepen van subprogramma's of G-/M-functies toe (voorbeeld: toepassing van systemen voor de handling van werkstukken).
Een „speciale bewerking“ legt een werkblok vast dat in het werkschema is opgenomen. Speciale bewerkingen ■ Gereedschapsbanen met voedingssnelheid of in ijlgang – inclusief gereedschapsoproep en definitie van de technologiegegevens Oproep: IAG-menu-item „Speciale bew(werking)“ Menu-item „Vrije invoer“ Menu-item „Gereedschap“ – gereedschap kiezen en positioneren menu-item „Regel voor regel“ selecteren met de overige menu-items de gereedschapsbaan en de technologiegegevens (G-/M-functies) vastleggen ■ Subprogramma-oproep, G- en M-functies
menu-item „SB“ selecteren menu-item „Vrije invoer“ selecteren menu-item „Regel voor regel“ selecteren menu-item „Technologie“ selecteren menu-item „Subprogramma“ of „G- en M-functies“ selecteren het gewenste subprogramma/de gewenste functies selecteren – op „OK“ drukken
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
309
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG) De AAG genereert een werkschema, dat uit afzonderlijke werkblokken bestaat. De elementen van een werkblok worden automatisch door TURN PLUS bepaald. Via de „controlegrafiek“ heeft u directe controle (zie „6.14 Controlegrafiek“). De volgorde van de bewerking kan worden beïnvloed met de bewerkingsvolgorde-editor (zie „6.13.2 Bewerkingsvolgorde“). Wanneer er al een deelbewerking is uitgevoerd, kunt u de bewerking met AAG „voortzetten“.
6.13.1 Genereren van een werkschema Menu-item: AAG – Automatisch bedrijf TURN PLUS genereert de werkblokken in de bij „bewerkingsvolgorde“ vastgelegde volgorde en toont deze in de controlegrafiek. Na het genereren kunt u het werkschema ■ accepteren of ■ niet accepteren. Met de ESC-toets wordt het genereren onderbroken. Alle werkblokken die tot op dat moment volledig zijn gemaakt, blijven behouden. Menu-item: AAG – Bloksgewijs TURN PLUS genereert de werkblokken in de bij „bewerkingsvolgorde“ vastgelegde volgorde en toont deze in de controlegrafiek. Na het genereren kunt u het werkschema ■ accepteren, ■ niet accepteren of ■ herhalen. Na het afsluiten van het bloksgewijs genereren van het werkschema kunt u het werkschema ■ accepteren of ■ niet accepteren. Voor bewerkingsdetails die niet aan de hand van de contouranalyse, attributen, etc. kunnen worden bepaald, maakt TURN PLUS gebruik van standaardwaarden. U ontvangt informatie via een „waarschuwingsmelding“ – maar kunt niet ingrijpen. Voorbeeld: wanneer het werkstuk niet wordt „ingespannen“, gaat TURN PLUS uit van een bepaalde inspanvorm/-lengte en wordt de snijkantbegrenzing dienovereenkomstig ingesteld.
310
6 TURN PLUS
In de volgorde waarin de bewerkingen zijn uitgevoerd, analyseert TURN PLUS de contour. Daarbij worden de te bewerken gedeelten en de parameters van het gereedschap bepaald. De contouranalyse wordt met behulp van de bewerkingsparameters uitgevoerd. TURN PLUS maakt het volgende onderscheid bij de bewerkingen: ■ hoofdbewerking ■ subbewerking ■ plaats (bewerkingsplaats) Met de „subbewerking“ en de „bewerkingsplaats“ „verfijnt“ u de bewerkingsspecificatie. Wanneer u de subbewerking/bewerkingsplaats niet opgeeft, genereert de AAG bewerkingsblokken voor alle subbewerkingen/bewerkingsplaatsen. In de onderstaande tabel worden de aanbevolen combinaties van „hoofdbewerking – subbewerking – bewerkingsplaats“ vermeld en de werkwijze van de AAG uitgelegd. Andere invloedsfactoren voor het genereren van het werkschema zijn: ■ geometrie van de contour ■ attributen van de contour ■ beschikbaarheid van gereedschap ■ bewerkingsparameters De AAG genereert geen werkblokken wanneer een noodzakelijke voorbewerking niet is afgesloten, het gereedschap niet beschikbaar is of als zich soortgelijke situaties voordoen. TURN PLUS slaat technologisch niet zinvolle bewerkingen/ bewerkingsvolgordes over.
■ TURN PLUS maakt altijd gebruik van de actuele
bewerkingsvolgorde. U kunt de „actuele bewerkingsvolgorde“ wijzigen of door het laden van een andere bewerkingsvolgorde overschrijven. ■ Wanneer u een „compleet programma“ laadt en een nieuw werkschema genereert, wordt de actuele bewerkingsvolgorde als uitgangspunt genomen. Let op: botsingsgevaar! TURN PLUS houdt bij de boor- en freesbewerking geen rekening met de toestand van de draaibankbewerking. Let op de bewerkingsvolgorde „draaibankbewerking vóór booren freesbewerking“.
Bewerking achterkant (complete bewerking) De bewerking aan de achterkant begint met de hoofden subbewerking „Afsteken – complete bewerking“ resp. „Omspannen – complete bewerking“. ■ U kunt na „afsteken ... / omspannen ...“ andere
bewerkingen voor de bewerking van de achterkant vastleggen. ■ Wanneer na het „Afsteken ... / omspannen ...“ geen andere hoofdbewerkingen worden vastgelegd, past TURN PLUS de volgorde voor bewerking van de voorkant ook toe voor bewerking van de achterkant.
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
311
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
6.13.2 Bewerkingsvolgorde
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
Lijst met bewerkingsvolgordes Hoofdbewerking
Subbewerking
Plaats
Centrisch voorboren
Uitvoering Contouranalyse: bepaling van de boorstappen bewerkingsparameter: centrisch voorboren (3)
–
–
Voorboren 1e stap Voorboren 2e stap Afboren
Voorboren
–
Voorboren 1e stap Voorboren 2e stap
Afboren
–
Afboren
Voorbewerken (zonder uitdraaien)
Contouranalyse: onderverdeling van de contour in gedeeltes voor bewerking buitenkant langs/buitenkant dwars en binnenkant langs/binnenkant dwars op basis van de dwars-/lengteverhouding (PLVA, PLVI). Volgorde: bewerking buitenkant vóór binnenkant Bewerkingsparameters: voorbewerken (4)
–
–
Bewerking dwars, langs buiten- en binnenkant
langs
–
Langsbewerking – buiten en binnen
langs
buiten
Langsbewerking – buiten
langs
binnen
Langsbewerking – binnen
dwars
–
Dwarsbewerking
parallel aan contour
–
Bewerking parallel aan contour - buiten en binnen
parallel aan contour
buiten
Bewerking parallel aan contour – buiten
parallel aan contour
binnen
Bewerking parallel aan contour – binnen
(Voorbewerken) Uitdraaien
Contouranalyse: aan de hand van de „induikhoek EKW“ instekende contourgedeeltes (niet-gedefinieerde insteken) bepalen. De bewerking vindt plaats met een of twee gereedschappen. Volgorde: bewerking buitenkant vóór binnenkant Bewerkingsparameter: globale parameters bewerken werkstuk (1) –
–
Langs-, dwarsbewerking – buiten en binnen
langs
buiten
Langsbewerking – buiten
langs
binnen
Langsbewerking – binnen
Vervolg op volgende bladzijde
312
6 TURN PLUS
Subbewerking
Plaats
Uitvoering
dwars
buiten
Dwarsbewerking – buiten voor- en achterkant
dwars
binnen
Dwarsbewerking – binnen
dwars
buiten/voorkant Dwarsbewerking – buiten voorkant
dwars
buiten/achterw Dwarsbewerking – buiten achterkant
neutraal ger.
–
Langs-, dwarsbewerking – buiten en binnen
neutraal ger.
buiten
Langsbewerking – buiten
neutraal ger.
binnen
Langsbewerking – binnen
neutraal ger.
buiten/voorkant Dwarsbewerking – buiten voor- en achterkant
neutraal ger.
binnen/voorkant Dwarsbewerking – binnen
(Voorbewerken) Uitdraaien – vervolg
Als in de bewerkingsvolgorde uitdraaien vóór steekdraaien/contoursteken is vermeld, worden instekende contourgedeeltes door middel van uitdraaien bewerkt. – Uitzondering: er is geen geschikt gereedschap aanwezig. Contourbewerking (nabewerken)
Contouranalyse: onderverdeling van de contour in gedeeltes voor bewerking buitenkant/binnenkant. Volgorde: bewerking buitenkant vóór binnenkant Bewerkingsparameter: nabewerken (5)
parallel aan contour
–
Bewerking buitenkant en binnenkant
parallel aan contour
buiten
Bewerking buitenkant
parallel aan contour
binnen
Bewerking binnenkant
neutraal ger.
–
Bewerking buitenkant en binnenkant
neutraal ger.
buiten
Bewerking buitenkant
neutraal ger.
binnen
Bewerking binnenkant
neutraal ger.
buiten/voorkant Bewerking voor- en achterkant buiten
neutraal ger.
binnen/voorkant Bewerking voorkant – binnen
Niet-gedefinieerde insteken worden alleen bewerkt wanneer ze eerst worden voorbewerkt. ■Subbewerking „parallel aan contour“ (standaardgereedschap): nabewerken volgens het principe „Uitdraaien“. ■Subbewerking „neutraal gereedschap“: nabewerken met een gereedschap.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
313
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
Hoofdbewerking
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
Hoofdbewerking
Subbewerking
Plaats
Steekdraaien
Uitvoering Contouranalyse: ■zonder voorafgaande voorbewerking: de complete contour, inclusief instekende contourgedeeltes (nietgedefinieerde insteken) wordt bewerkt. ■ Voorafgaande voorbewerking: instekende contourgedeeltes (niet-gedefinieerde insteken) worden aan de hand van de „induikhoek EKW“ bepaald en bewerkt. Volgorde:bewerking buitenkant voor binnenkant Bewerkingsparameters:globale parameters bewerkt werkstuk (1)
–
–
Radiale/axiale bewerking – buiten en binnen
parallel aan contour
buiten
Radiale bewerking – buiten
parallel aan contour
binnen
Radiale bewerking – binnen
parallel aan contour
buiten/voorkant Axiale bewerking – buiten
parallel aan contour
binnen/voorkant Axiale bewerking – binnen ■ Als in de bewerkingsvolgorde steekdraaien
vóór uitdraaien is vermeld, worden instekende contourgedeeltes door middel van steekdraaien bewerkt. – Uitzondering: er is geen geschikt gereedschap aanwezig. ■ Steekdraaien – contoursteken worden alternatief toegepast. Contoursteken
Contouranalyse: instekende contourgedeeltes (insteken) worden aan de hand van de „induikhoek EKW“ bepaald en bewerkt. Volgorde: bewerking buitenkant vóór binnenkant Bewerkingsparameters: globale parameters van bewerkt werkstuk (1) –
–
Radiale/axiale bewerking – buiten en binnen Asbewerking: de axiale bewerking buiten vindt „voor en achter“ plaats
parallel aan contour
buiten
Radiale bewerking – buiten Asbewerking: vindt „voor en achter“ plaats
parallel aan contour
binnen
Radiale bewerking – binnen
parallel aan contour
buiten/voorkant Axiale bewerking – buiten
Vervolg op volgende bladzijde
314
6 TURN PLUS
Subbewerking
Plaats
Uitvoering
parallel aan contour
binnen/voorkant Axiale bewerking – binnen
Contoursteken – vervolg
■ Als in de bewerkingsvolgorde
contoursteken vóór uitdraaien is vermeld, worden instekende contourgedeeltes door middel van contoursteken bewerkt. – Uitzondering: er is geen geschikt gereedschap aanwezig. ■ Steekdraaien – contoursteken worden alternatief toegepast. Insteken
Contouranalyse: vormelementen „Insteken“ bepalen: ■ vorm S (borgring – insteek vorm S) ■ vorm D (afdichtingsring – insteek vorm D) ■ vorm A (insteek algemeen) ■ vorm FD (vrijdraaiing F) – FD wordt alleen met
„insteken“ bewerkt bij „induikhoek EKW <= mtw“. Volgorde: bewerking buitenkant vóór binnenkant Bewerkingsparameter bij „vorm FD“: globale parameters bewerkt stuk (1) –
–
Alle insteektypes; radiale/axiale bewerking; buiten en binnen.
Vorm S, D, A, FD (*)
buiten
Radiale bewerking – buiten
Vorm S, D, A, FD (*)
binnen
Radiale bewerking – binnen
Vorm A, FD (*)
buiten/voorkant Axiale bewerking – buiten
Vorm A, FD (*)
binnen/voorkant Axiale bewerking – binnen
*: Insteektype vastleggen. Vrijdraaien
Contouranalyse/bewerking: vormelementen „Draaduitlopen“ bepalen: ■ Vorm H – bewerking met enkelvoudige verplaatsingen; kopieergereedschap (type 22x) ■ Vorm K – bewerking met enkelvoudige verplaatsingen; kopieergereedschap (type 22x) ■ Vorm U – bewerking met afzonderlijke verplaatsingen; insteekgereedschap (type 15x) ■ Vorm G – bewerking met cyclus G860 Volgorde: bewerking buitenkant vóór binnenkant; radiale bewerking vóór axiale bewerking –
–
Alle insteektypes; buiten en binnen.
Vorm H, K, U, G (*)
buiten
Bewerking buiten
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
315
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
Hoofdbewerking
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
Hoofdbewerking
Subbewerking
Plaats
Uitvoering
Vorm H, K, U, G (*)
binnen
Bewerking binnen
Vrijdraaien – vervolg
*: type draaduitloop vastleggen.
TURN PLUS bewerkt draadduitlopen vorm G bij het voor-/nabewerken. Een draaduitloop vorm G wordt alleen bij de bewerking „Vrijdraaien“ gestoken, wanneer er geen geschikt voor-/nabewerkingsgereedschap beschikbaar was. Draadsnijden
Contouranalyse: vormelementen „Schroefdraad“ bepalen. Volgorde: bewerking buitenkant vóór binnenkant – vervolgens volgorde van de geometrische definitie –
–
Cilindrische (langs), conische en dwarsdraad buiten en binnen bewerken
buiten
Buitendraad bewerken
binnen
Binnenschroefdraad bewerken
cilindrisch (langs), conisch, dwars (*) cilindrisch (langs), conisch, dwars (*) *: draadtype vastleggen. Boren
Contouranalyse: vormelementen „Boringen“ bepalen. Volgorde – boortechnologie/combinatieboringen: ■ Centreren / centreren met verzinken ■ Boren ■ Verzinken / boren met verzinken ■ Ruimen / boren en ruimen ■ Draadtappen / boor- schroefdraadcombinatie Volgorde – bewerkingsplaats: ■ Centrisch ■ Voorkant (bewerkt ook voorkant Y) ■ Mantelvlak bewerkt ook mantelvlak Y) – daarna volgorde van de geometrische definitie –
–
Bewerking van alle boringen op alle bewerkingsplaatsen
–
Bewerking gekozen boortechnologie op alle bewerkingsplaatsen
Centreren, boren, verzinken, ruimen, Draadtappen (*)
Vervolg op volgende bladzijde
316
6 TURN PLUS
Subbewerking
Plaats
Uitvoering
Plaats
Bewerking v.d. boring op de gekozen bewerkingsplaats
Boren – vervolg Centreren, boren, verzinken, ruimen, Draadtappen (*)
*: boortechnologie vastleggen.
Combinatieboringen: ■ leg de combinatieboringen als bewerkingsattribuut vast (zie „6.9.6 Bewerkingsattributen“). ■ Selecteer de „bijbehorende boortechnologie“ als subbewerking (zie boven). Frezen
Contouranalyse: „te frezen contouren“ bepalen. Volgorde – freestechnologie: ■ lineaire en ronde sleuven ■ „open“ contouren ■ gesloten contouren (kamers), vlak met één of meerdere zijden Volgorde – bewerkingsplaats: ■ voorkant (bewerkt ook voorkant Y) ■ mantelvlak (bewerkt ook mantelvlak Y) – daarna volgorde van de geometrische definitie –
–
Bewerking volgens alle freestechnologieën op alle bewerkingsplaatsen
–
Bewerking volgens de gekozen freestechnologie op alle bewerkingsplaatsen
Plaats
Bewerking volgens de gekozen freestechnologie op de gekozen bewerkingsplaats
Vlak, contour, sleuf kamer (*) Vlak, contour, sleuf kamer (*)
*: Contourvorm vastleggen.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
317
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
Hoofdbewerking
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
Hoofdbewerking
Subbewerking
Plaats
Afbramen
Uitvoering Contouranalyse: te frezen contouren met attribuut „afbramen“ bepalen. Volgorde – bewerkingsplaats: ■ voorkant (bewerkt ook voorkant Y) ■ mantelvlak (bewerkt ook mantelvlak Y) – daarna volgorde van de geometrische definitie
–
–
Bewerking van alle te frezen contouren met het attribuut „afbramen“ op alle bewerkingsplaatsen
Plaats
Bewerking van alle te frezen contouren met het attribuut „afbramen“ op de gekozen bewerkingsplaats
Contour, sleuf, kamer (*)
*: Contourvorm vastleggen. Graveren
Contouranalyse: te frezen contouren met attribuut „graveren“ bepalen. Volgorde – bewerkingsplaats: ■ voorkant (bewerkt ook voorkant Y) ■ mantelvlak (bewerkt ook mantelvlak Y) – daarna volgorde van de geometrische definitie –
–
Bewerking van alle te frezen contouren met het attribuut „graveren“ op alle bewerkingsplaatsen
Contour, sleuf (*)
Plaats
Bewerking van alle te frezen contouren met het attribuut „graveren“ op de gekozen bewerkingsplaats
*: Contourvorm vastleggen. Nafrezen
Contouranalyse: „te frezen contouren“ bepalen. Volgorde – freestechnologie: ■ lineaire en ronde sleuven ■ „open“ contouren ■ gesloten contouren (kamers), vlak met één of meerdere zijden Volgorde – bewerkingsplaats: ■ voorkant (bewerkt ook voorkant Y) ■ mantelvlak (bewerkt ook mantelvlak Y) – daarna volgorde van de geometrische definitie –
–
Bewerking volgens alle freestechnologieën op alle bewerkingsplaatsen
–
Bewerking volgens de gekozen freestechnologie op alle bewerkingsplaatsen
Vlak, contour, sleuf kamer (*)
Vervolg op volgende bladzijde
318
6 TURN PLUS
Subbewerking
Plaats
Uitvoering
Plaats
Bewerking volgens de gekozen freestechnologie op de gekozen bewerkingsplaats
Nafrezen – vervolg Vlak, contour, sleuf, kamer (*)
*: freestechnologie vastleggen. Afsteken
Omspannen
–
–
Het werkstuk wordt afgestoken.
Complete bewerking
–
Het werkstuk wordt afgestoken en door de tegenspil overgenomen.
Complete bewerking
–
■ Draaibank met tegenspil: het werkstuk wordt door de
tegenspil overgenomen. ■ Draaibank met een spil: het werkstuk wordt handmatig
omgespannen. Pasbewerking
De AAG houdt rekening met het bewerkingsattribuut „Meten“ bij de contourbewerking (nabewerken)
Speciale bewerking
Is niet van belang voor AAG
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
319
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
Hoofdbewerking
6.13 Automatisch genereren van werkschema's (AAG)
Bewerkingsvolgordes bewerken en beheren Bewerkingsvolgorde bewerken Kies „AAG – Bewerkingsvolgorde – Wijzigen“ – TURN PLUS activeert de „bewerkingsvolgordeeditor“ < Kies de positie < Bewerking opnieuw invoeren ■ Plaats de cursor (de nieuwe bewerking wordt vóór de cursorpositie aangemaakt) Activeert de dialoog „Bewerkingsvolgorde invoeren“ ■ Hoofdbewerking ■ Subbewerking ■ Plaats kiezen en met „Enter“ bevestigen Met „OK“ wordt de nieuwe bewerking overgenomen Bewerking wijzigen ■ Plaats de cursor
Beheer van de bewerkingsvolgorde-bestanden De volgende sub-items van „AAG – Bewerkingsvolgorde“ zijn bedoeld voor het beheer van de bestanden: ■ Laden ■ Opslaan (op schijf opslaan) ■ Wissen
Activeert de dialoog „Bewerkingsvolgorde invoeren“ ■ Hoofdbewerking ■ Subbewerking ■ Plaats kiezen en met „Enter“ corrigeren Met „OK“ wordt de gewijzigde bewerking overgenomen Bewerking wissen ■ Plaats de cursor TURN PLUS verwijdert de bewerking < Met „OK“ wordt de gewijzigde bewerkingsvolgorde opgeslagen
320
6 TURN PLUS
6.14 Controlegrafiek
6.14 Controlegrafiek Bij de contourinvoer tekent TURN PLUS de contourelementen die kunnen worden weergegeven. De IAG en AAG tonen de contour van het bewerkte werkstuk en geven het verspaningsproces grafisch weer. De contour van het onbewerkte werktstuk wordt bij de verspaning gecorrigeerd. De weergave van de gereedschapsbanen en de simulatiemode wordt met Softkey ingesteld. Venster van maximale grootte Wanneer er meer vensters op het beeldscherm worden weergegeven, kunt u met de toets „.“ tussen „Venster van maximale grootte“ en „Weergave van meerdere vensters“ omschakelen. Loep Bij het activeren verschijnt een „rode rechthoek“ om het detail van de afbeelding te selecteren en het submenu „Standaard-loepinstellingen“. Loep instellen met toetsenbord ■ vergroten: „PgDn“ ■ verkleinen: „PgUp“ ■ verschuiven: cursortoetsen Loep instellen met touchpad Positioneer de cursor op een hoek van het detail van de afbeelding Terwijl u de linkermuisknop ingedrukt houdt, naar de tegenoverliggende hoek van het detail van de afbeelding slepen Standaard-instellingen: zie softkey-tabel
Softkeys „Controlegrafiek“ (Snij)spoor: geeft het vlak dat door het „snijdende gedeelte“ van het gereedschap wordt gepasseerd, gearceerd weer Lijn: voedingsbanen worden met een ononderbroken lijn voorgesteld (referentie: theoretische gereedschapspunt) Veeggrafiek: „verspaant“ (veegt weg) het vlak dat door het „snijdende gedeelte“ van het gereedschap wordt gepasseerd Softkeys „Loep“
Na een sterke vergroting kunt u „Werkstuk maximaal“ of „Werkbereik“ instellen, om vervolgens een nieuw detail van de afbeelding te selecteren.
Hiermee wordt de laatste instelling „Werkstuk maximaal“ of „Werkbereik“ getoond.
Loep verlaten: ESC-toets
Hiermee wordt de laatste vergroting/instelling opgeheven. U kunt de „Laatste loep“ meerdere keren gebruiken.
Softkeys „Controlegrafiek“
Schakelt de loepfunctie nar het volgende venster.
■ Aan: stopt na elke verplaatsing ■ Uit: simuleert de complete bewerking
Geeft het werkstuk zo groot mogelijk weer. De volgende verplaatsing uitvoeren (simulatiemode „Basisregel aan“) Loep activeren
Geeft het werkbereik, inclusief werkstukwisselpositie, weer. Coördinatensysteem en positie van het werkstuknulpunt instellen (zie „6.15 Configuratie“)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
321
6.15 Configuratie
6.15 Configuratie Met de functies van „Configuratie“ wijzigt en beheert u verschillende uitlezings- en invoervarianten. Instellingen: Zoomen: ■ dynamisch: past de contourweergave aan de venstergrootte aan ■ statisch: past de contourweergave bij het laden van de contour aan de venstergrootte aan en houdt deze instelling vast Vlakidentificatie (aanduiding van de coördinatenassen) ■ weergeven ■ niet weergeven Puntraster (op de achtergrond) ■ weergeven ■ niet weergeven Invoer van X-waarden (voor basis- en vormelementen van de te draaien contour) ■ diameter: ingevoerde waarden gelden als diameterwaarden ■ radius: ingevoerde waarden gelden als radiuswaarden met bedieningsscherm (voor uitleg van de invoerparameters) ■ ja: bedieningsscherm weergeven ■ nee: bedieningsscherm niet weergeven
Invoer van X-waarden: bij standaardvormen voor de beschrijving van het onbewerkte werkstuk gelden Xwaarden altijd als diameterwaarden. X-/XEcoördinaten bij contouren voor de C-/Yasbewerking gelden altijd als radiuswaarden.
Vensterconfiguratie (menu-item „Aanzichten“): Aanzichten die TURN PLUS naast het hoofdaanzicht (XZ-vlak) moet weergeven (voorkant, manteluitslag, etc.). Hoofdaanzicht spiegelen? ■ Ja: contour volledig weergeven ■ Nee: contour boven de hartlijn weergeven Coördinaten Instellen van het coördinatensysteem en de positie van het werkstuknulpunt voor ■ het hoofdaanzicht ■ de voorkant ■ de achterkant ■ het mantelvlak Parameters (voorbeeld hoofdaanzicht) Delta X, Z: legt de afmetingen van het controlegrafiekvenster vast min XN, ZN: legt de positie van het werkstuknulpunt vast
322
TURN PLUS ■ past de afmetingen aan de hoogte en breedte van het beeldscherm aan. ■ vergroot de afmetingen van het vensterzodanig dat het werkstuk volledig wordt weergegeven.
6 TURN PLUS
6.15 Configuratie
Controlegrafiek: Bij de sub-items geeft u voor IAG en AAG afzonderlijk het volgende op: basisregel: ■ aan: stopt na elke verplaatsing ■ uit: simuleert de complete bewerking Soort grafische weergave: ■ Gereedschapsbaan: voedingsbanen worden met een ononderbroken lijn voorgesteld (referentie: theoretische gereedschapspunt) ■ Snijspoor: het vlak dat door het „snijdende gedeelte“ van het gereedschap wordt gepasseerd, wordt gearceerd weergegeven. U ziet het verspaande gedeelte, waarbij rekening wordt gehouden met de precieze snijkantgeometrie (beitelradius, bijtelbreedte, snijkantpositie, etc.). De gereedschapsgegevens dienen als basis voor deze weergave. ■ Veeggrafiek: het onbewerkte werkstuk wordt als „gevuld vlak“ getoond en bij de bewerking „verspaand“.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
323
6.16 Bewerkingsinstructies
6.16 Bewerkingsinstructies 6.16.1 Gereedschapskeuze, revolverbezetting De gereedschapskeuze wordt bepaald door: ■ de bewerkingsrichting ■ de te bewerken contour ■ de bewerkingsvolgorde
Bewerkingsparameter 2 (globale technologieparameters) legt vast of bij de gereedschapskeuze met de gereedschapsdatabase of uitsluitend met de actuele revolverbezetting rekening wordt gehouden.
Als het „ideale gereedschap“ niet beschikbaar is, zoekt TURN PLUS ■ eerst een „vervangend gereedschap“, ■ vervolgens een „noodgereedschap“. De bewerkingsstrategie wordt eventueel aangepast aan het vervangend of noodgereedschap. Indien er meerdere geschikte gereedschappen zijn, maakt TURN PLUS gebruik van het „optimale“ gereedschap. Multi-gereedschap wordt niet ondersteund (met uitzondering van combinatiegereedschap voor het boren). Contoursteken, steekdraaien Beitelradius: moet kleiner zijn dan de kleinste binnenradius van de te steken contour – maar >= 0,2 mm. TURN PLUS bepaalt de breedte van de steekbeitel als volgt: De te steken contour bevat ■ asparallel bodemelement met radiussen aan beide zijden: SB <= b + 2*r (verschillende radiussen: kleinste radius) ■ asparallel bodemelement zonder radiussen resp.uitsluitend aan één zijde: SB <= b ■ geen asparallel bodemelement: de steekbeitelbreedte wordt met behulp van steekbeitebreedte-deler (SBD) bepaald (bewerkingsparameter 6) SB: steekbeitelbreedte b: breedte van het bodemelement r: radius Boren Het gereedschap wordt met behulp van de boringgeometrie bepaald. Voor centrische boringen maakt TURN PLUS gebruik van vast gereedschap. Automatische revolverbezetting Uitgangspunt voor de keuze van de opnameplaats zijn de parameters „opnametype, en geprefereerde opname“ (machineparameters 511, ...). In deze parameters wordt vastgelegd of aangedreven gereedschap wordt ondersteund en of er in eerste instantie buiten-, binnen- of boor-/freesgereedschap kan worden geplaatst. Opnametype Door het „opnametype“ (machineparameters 511, ...) wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende gereedschapsopnames (zie „8.1.2 Informatie over gereedschapsgegevens“). TURN PLUS ondersteunt geen magazijnplaatssystemen.
324
6 TURN PLUS
6.16 Bewerkingsinstructies
6.16.2 Snijwaarden TURN PLUS bepaalt de snijwaarden aan de hand van ■ het materiaal (programmakop) ■ het snijmateriaal (gereedschapsparameter) ■ het bewerkingstype (gekozen hoofdbewerking bij IAG; hoofdbewerking uit bewerkingsvolgorde bij AAG). De vastgestelde waarden worden met de gereedschapsafhankelijke correctiefactoren vermenigvuldigd (zie „8.3 Technologie-database (snijgegevens)“ en „8.1.2 Informatie over gereedschapsgegevens“). Bij het voor- en nabewerken geldt het volgende: ■ hoofdvoeding bij toepassing van de hoofdsnijkant ■ nevenvoeding bij toepassing van de nevensnijkant Bij freesbewerkingen geldt het volgende: ■ hoofdvoeding bij bewerkingen in het freesvlak ■ nevenvoeding bij aanzetbewegingen Bij draadsnij-, boor- en freesbewerkingen wordt de snijsnelheid in een toerental omgezet.
6.16.3 Koelmiddel Afhankelijk van materiaal, snijmateriaal en bewerkingswijze in de technologie-database, legt u vast of er al dan niet met koelmiddel wordt gewerkt. AAG Als er in de technologie-database koelmiddel is aangegeven, schakelt AAG de toegewezen koelcircuits voor dit werkblok in. Wanneer het koelcircuit met „hoge druk“ werkt, genereert AAG de bijbehorende Mfunctie. Wanneer u met een „vaste revolverbezetting“ werkt (zie bewerkingsparameter 2), kunt u aan elk gereedschap koelcircuits en de instelling „hoge druk/normale druk“ toewijzen (menu-item: „Instellen – Gereedschapstabel – Tabel instellen“). De AAG schakelt de bijbehorende koelcircuits in zodra het gereedschap wordt ingezet. IAG IAG regelt de koelcircuits op dezelfde wijze als AAG. Als alternatief kunt u bij „Snijgegevens“ de koelcircuits en druktrap voor het actuele werkblok instellen.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
325
6.16 Bewerkingsinstructies
6.16.4 Uitdraaien Als het „uitdraaien“ in de bewerkingsvolgorde vóór het „steekdraaien en contoursteken“ is gerangschikt, worden neergaande contourgedeeltes (niet-gedefinieerde insteken) met voorbewerkingsgereedschap verspaand. In het andere geval bewerkt AAG deze contourgedeeltes met steekbeitels. TURN PLUS maakt een onderscheid tussen insteken en vrijdraaiing aan de hand van de „induikhoek EKW“ (bewerkingsparameter 1). Als het uitdraaiingsgedeelte niet met één gereedschap kan worden verspaand, bewerkt TURN PLUS met het eerste gereedschap voor en wordt het restmateriaal met een gereedschap in tegengestelde bewerkingsrichting verspaand. Contourbewerking (nabewerken): AAG bewerkt uitgedraaide insteekgedeelten volgens dezelfde strategie als bij het voorbewerken. Afhankelijk van de contour en het beschikbare gereedschap doen zich de volgende situaties voor: ■ Compleet uitdraaien met één gereedschap. Als er meerdere gereedschappen beschikbaar zijn, heeft het gereedschap met de „standaardbewerkingsrichting“ voorrang. ■ Als het uitdraaigedeelte als eindelement een verticaal element bevat, verloopt de eerste uitdraaibewerking tegen het verticale element (zie afbeelding). ■ Als de vrijloophoek voor beide gereedschappen verschillend is, wordt eerst met het gereedschap met de grootste vrijloophoek gewerkt. ■ Als de vrijloophoek voor beide gereedschappen gelijk is, wordt eerst vanaf de zijde met de kleinste „induikhoek“ gewerkt. Let op: botsingsgevaar! Bij het uitdraaien in het binnengedeelte wordt de insteekdiepte van het gereedschap niet gecontroleerd. Kies geschikt gereedschap.
6.16.5 Binnencontouren TURN PLUS bewerkt doorgaande binnencontouren tot de overgang van het „laagste punt“ naar een grotere diameter. Bovendien beïnvloedt de ■ snijkantbegrenzing binnen ■ overstekende lengte binnen ULI (bewerkingsparameter 4)
tot welke positie er wordt geboord, voorbewerkt en nabewerkt. Voorwaarde is dat de effectieve gereedschapslengte voor de bewerking toereikend is – zo niet, dan bepaalt deze parameter de binnenbewerking.
326
6 TURN PLUS
6.16 Bewerkingsinstructies
Grenzen bij de binnenbewerking ■ Voorboren SBI begrenst het boren. ■ Voorbewerken SBI of SU begrenzen het voorbewerken. SU = voorbewerkings-basislengte (sbl) + overstekende lengte binnen (ULI) Om tijdens de bewerking „ringen“ te voorkomen, laat TURN PLUS een gedeelte van 5° vóór de grenslijn van de voorbewerking staan. ■ Nabewerken sbl begrenst het nabewerken. De afbeeldingen tonen de maten (a), de boorbewerking (b), de voorbewerking (c) en de nabewerking (d). Voorbeeld 1 De voorbewerkings-grenslijn (SU) bevindt zich vóór de snijkantbegrenzing binnen (SBI). Voorbeeld 2 De voorbewerkings-grenslijn (SU) bevindt zich achter de snijkantbegrenzing binnen (SBI).
Afkortingen SBI: snijkantbegrenzing binnen SU: voorbewerkings-grenslijn (SU = sbl + ULI) sbl: Voorbewerkings-basislengte („laagste, achterste punt“ van de binnencontour) ULI:overstekende lengte binnen (bewerkingsparameter 4) nbl: effectieve gereedschapslengte (gereedschapsparameter)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
327
6.16 Bewerkingsinstructies
6.16.6 Boren Boring zonder opgave van passing TURN PLUS selecteert gereedschap waarmee op eindmaat kan worden bewerkt. Eerst wordt naar spiraalboren gezocht, vervolgens naar snijplaatboren.
TURN PLUS verwerkt alleen de informatie „met/zonder passing“. Het type passing (H6, H7, ..) heeft geen invloed.
Boring met opgave van passing TURN PLUS bewerkt de boring in twee stappen. ■ Boring met een kleinere diameter dan de nominale diameter van de boring. ■ „Ruimen“ op eindmaat
6.16.7 Complete bewerking U beschrijft eerst de contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk en TURN PLUS genereert dan het werkschema voor het complete werkstuk. Afhankelijk van de „bewerkingsvolgorde“ activeert TURN PLUS na de bewerking van de voorkant een expertprogramma voor het omspannen (bewerkingsparameter 21): ■ „Omspannen – Complete bewerking“: de tegenspil
neemt het werkstuk over (invoer van „UPUMKOMPL“) ■ „Afsteken – Complete bewerking“: stafbewerking – het werkstuk wordt afgestoken en door de tegenspil overgenomen (invoer van „UPUMKOMPLA“) Het gegenereerde NC-programma omvat de bewerking van de voor- en achterkant (inclusief de boor-, frees- en binnenbewerking), het oproepen van het expertprogramma en de spaninformatie voor beide opspanningen (zie ook: „4.18.3 Complete bewerking“) Voorwaarden voor de complete bewerking ■ Programmakop: toewijzing spil – slede voor de
tweede opspanning (invoervelden: „2e opspanning spil .. met slede ..“). ■ Bewerkingsvolgorde: invoer „hoofdbewerking“ OMSPANNEN of AFSTEKEN na de bewerking van de voorkant (zie „6.13.2 Bewerkingsvolgorde“). Voor de bewerking aan de achterkant kunt u: ■ na OMSPANNEN/AFSTEKEN de bewerkingen invoeren. ■ dezelfde bewerkingsvolgorde als bij de bewerking van de voorkant hanteren (geen verdere invoer na OMSPANNEN/AFSTEKEN).
Vervolg op volgende bladzijde
328
6 TURN PLUS
6.16 Bewerkingsinstructies
Informatie over bewerking aan achterkant Houd bij contouren van de achterkant (C-/Yasbewerking) rekening met de oriëntatie van de XK-as resp. de X-as en de oriëntatie van de C-as.
Benamingen: ■ Voorkant: de zijde die naar het werkbereik is gekeerd ■ Achterkant („R“): de zijde die van het werkbereik is afgekeerd Deze aanduidingen gelden ook als het werkstuk in de tegenspil is ingespannen - of als bij draaibanken met één spil het werkstuk voor bewerking van de achterkant is omgespannen.
Weergave bij draaibank met tegenspil.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
329
6.16 Bewerkingsinstructies
6.16.8 Asbewerking Bij asonderdelen ondersteuntTURN PLUS niet alleen de standaardbewerking, maar ook de bewerking aan de achterkant van de buitencontour. Hiermee kunnen assen in één opspanning worden bewerkt. TURN PLUS ondersteunt niet het terugtrekken van de losse kop en controleert niet de spantoestand. Criterium voor een „as“: het werkstuk is aan de zijde van de spil en losse kop opgespannen. Let op: botsingsgevaar! TURN PLUS controleert niet de botsingssituatie bij het vlakdraaien of bij bewerkingen aan de voor- en achterkant.
Scheidingspunt (TR) Met het scheidingspunt wordt het werkstuk opgedeeld in voorkant en achterkant. Wanneer het scheidingspunt niet wordt opgegeven, positioneert TURN PLUS dit punt bij de overgang van de grootste naar een kleinere diameter. Scheidingspunten moeten op buitenhoeken worden gepositioneerd. Gereedschap voor de bewerking van ■ voorkant: hoofdbewerkingsrichting „– Z“; resp. in eerste instantie „linker“ steek- of draadsnijgereedschap, etc. ■ achterkant: hoofdbewerkingsrichting „+ Z“; resp. in eerste instantie „rechter“ steek- of draadsnijgereedschap, etc. Scheidingspunt instellen/wijzigen: zie „6.9.5 Scheidingspunten“
Veiligheidszones voor boor- en freesbewerking ■ TURN PLUS bewerkt te boren en te frezen contouren op het eindvlak (voor- en achterkant) onder volgende voorwaarden: ■ de (horizontale) afstand tot het eindvlak moet > 5 mm bedragen – of ■ de afstand tussen spanmiddel en te boren/te frezen contour moet > SAR bedragen (SAR: zie bewerkingsparameter 2). ■ Als de as aan spilzijde in klauwen is ingespannen, houdt TURN PLUS rekening met de snijkantbegrenzing (SB).
Vervolg op volgende bladzijde
330
6 TURN PLUS
6.16 Bewerkingsinstructies
Bewerkingsinstructies ■ Klauwplaatspanning aan spilzijde
Het onbewerkte werkstuk in het spanbereik moet voorbewerkt zijn. Op basis van de snijkantbegrenzing zouden anders niet zinvolle bewerkingsstrategieën kunnen worden gegenereerd. ■ Stafbewerking TURN PLUS regelt niet de staflader en beweegt niet de losse kop en bril. – De bewerking tussen spantang en centerpunt met zetten van het werkstuk wordt niet ondersteund. ■ Vlakdraaien ■ Let erop dat de bij „Bewerkingsvolgorde“ ingevoerde gegevens voor het complete werkstuk gelden – ook voor het vlakdraaien van de aseinden. ■ De AAG bewerkt niet het binnengedeelte aan de achterkant. Als de as aan spilzijde met klauwen is ingespannen, wordt de achterkant niet bewerkt. ■ Langsbewerking Eerst wordt de voorkant en vervolgens de achterkant bewerkt. ■ Voorkomen van botsingen Wanneer bewerkingen niet zonder botsingen worden uitgevoerd, kunt u: ■ het terugtrekken van de losse kop, het plaatsen van de bril, etc. achteraf in het DIN PLUS-programma aanvullen. ■ door het achteraf invoegen van een snijkantbegrenzing in het DIN PLUS-programma botsingen voorkomen. ■ de automatische bewerking in AAG door toewijzing van het attribuut „niet bewerken“ of door opgave van de „bewerkingsplaats“ in de bewerkingsvolgorde verhinderen. ■ het onbewerkte werkstuk met overmaat = 0 vastleggen. Dan vervalt de bewerking aan de voorkant (voorbeeld: afgekorte en gecentreerde assen).
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
331
6.17 Voorbeeld
6.17 Voorbeeld Op basis van de productietekening worden de bewerkingsstappen voor het maken van de contour van het onbewerkte/bewerkte werkstuk, het instellen en het automatisch genereren van het werkschema vermeld. Programma aanmaken „Programma – Nieuw“ selecteren < Dialoogbox „Nieuw programma“: ■ Programmanaam invoeren ■ Materiaal – uit de naamlijst kiezen ■ Op knop „Programmakop“ klikken < Dialoogbox „Programmakop“: ■ „Spil – slede voor 1e opspanning“ invoeren ■ Zo nodig andere velden invullen < Terug naar de dialoogbox „Nieuw programma“ < „OK“ – het nieuwe programma is ingesteld
Niet-gedimensioneerde afschuiningen: 1x45° Niet-gedimensioneerde radiussen: 1mm Onbewerkt werkstuk: ¬60 X 80; materiaal: Ck 45
Onbewerkt werkstuk vastleggen „Werkstuk – onbewerkt werkstuk“ selecteren < „Staf“ selecteren < Dialoogbox „Staf“: ■ diameter = 60 mm ■ lengte = 80 mm ■ overmaat = 2 mm ■ „OK“ – TURN PLUS geeft het onbewerkte werkstuk weer < „ESC-toets“ – terug naar hoofdmenu
332
6 TURN PLUS
6.17 Voorbeeld
Basiscontour vastleggen „Werkstuk – onbewerkt werkstuk“ selecteren < Dialoogbox „Punt (startpunt van de contour)“: ■X=0 ■Z=0 ■ „OK“ – TURN PLUS toont het startpunt
< selecteren X = 16 – op „OK“ klikken < selecteren Z = –25 – op „OK“ klikken < selecteren X = 35 – op „OK“ klikken < selecteren Z = –43 – op „OK“ klikken < selecteren X = 58 W = 70 – op „OK“ klikken < selecteren Z = –76 – op „OK“ klikken < ■ 2 * ESC-toets ■ „Contour sluiten?“ – kies „Ja“ – de basiscontour
is gemaakt
Vormelementen vastleggen „Vorm – afschuining“ selecteren ■ „Hoek draadtap“ selecteren ■ Dialoogbox „Afschuining“: ■ Afschuiningsbreedte = 3 mm < „Vorm – afronding“ selecteren ■ „Hoeken voor afronding“ selecteren ■ Dialoogbox „Afronding“: ■ Afrondingsradius = 2 mm <
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
333
6.17 Voorbeeld
Vormelementen vastleggen (vervolg) „Vorm – Draaduitloop – Draaduitloop vorm G“ selecteren ■ „Hoek voor draaduitloop“ selecteren ■ Dialoogbox „Draaduitloop Vorm G“: ■ Draaduitlooplengte = 5 mm ■ Draaduitloopdiepte = 1,3 mm ■ Insteekhoek = 30 ° < „Vorm – Insteek – Insteek vorm D“ selecteren ■ „Basiselement voor insteek“ selecteren ■ Dialoogbox „Insteek vorm D“: ■ Referentiepunt (Z) = –30 mm ■ Insteekbreedte (Ki) = –8 mm ■ Insteekdiameter= 25 mm ■ Hoeken (B): afschuiningen; 1 mm < „Vorm – schroefdraad“ selecteren ■ „Basiselement voor schroefdraad“ selecteren ■ Dialoogbox „Schroefdraad“: ■ „Isometrisch schroefdraad“ selecteren < „ESC-toets“ – terug naar hoofdmenu
Instellen – Werkstuk opspannen „Instellen – Opspannen – Inspannen“ selecteren < „Spilzijde – Klauwplaat met drie klauwen“ selecteren < Dialoogbox „Klauwplaat met drie klauwen“ ■ „Identificatienummer klauwplaat“ selecteren ■ „Klauwplaattype“ invoeren ■ „Spanvorm“ invoeren ■ „Identificatienummer klauw“ selecteren ■ „Inspanlengte, spandruk“ controleren/invoeren ■ Spanbereik vastleggen (een contourelement dat door de spanklauw wordt aangeraakt, selecteren) < Dialoogbox „Klauwplaat met drie klauwen“ afsluiten – TURN PLUS toont de spanmiddelen en de snijkantbegrenzing < „ESC-toets“ – terug naar hoofdmenu
334
6 TURN PLUS
6.17 Voorbeeld
Werkschema „bloksgewijs“ aanmaken „AAG – Bloksgewijs“ selecteren < TURN PLUS simuleert het verspanen per afzonderlijk werkblok < „(Werk)blok overnemen“ – selecteren < Nadat het werkschema is opgesteld: „Werkschema overnemen“ – selecteren
Programma's opslaan „Programma – Opslaan – Compleet“ selecteren < Bestandsnaam controleren – op „OK“ klikken < TURN PLUS slaat ■ het werkschema, de contour van het onbewerkte/ bewerkte werkstuk (in een bestand) op ■ het NC-programma (DIN PLUS-formaat) op
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
AAG genereert de werkblokken aan de hand van de bewerkingsvolgorde en de instellingen van de bewerkingsparameters (zie „6.13.2 Bewerkingsvolgorde en 7.5 Bewerkingsparameters“).
335
7 Parameters
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
337
7.1 De bedrijfsmode Parameters
7.1
De bedrijfsmode Parameters
7.1.1
Parametergroepen
De parameters van de CNC PILOT zijn in groepen onderverdeeld ■ Machineparameters Om de besturing aan te passen op de draaibank (parameters van de apparatuur, modules, toewijzing van de assen, sledes, spillen, etc.). ■ Regelparameters Om de besturing te configureren (machine-uitlezing, interfaces, toegepast maatsysteem, etc.). ■ Instelparameters Speciale instellingen voor de productie van een bepaald werkstuk (werkstuknulpunt, gereedschapswisselpositie, correctiewaarden, etc.). ■ PLC-parameters Parameters uit deze groep worden door de machinefabrikant vastgelegd (zie machinehandboek). ■ Bewerkingsparameters Strategieparameters voor de bewerkingscycli en TURN PLUS. In deze bedrijfsmode worden bovendien de volgende bedrijfsmiddel- en technologieparameters beheerd (zie hoofdstuk „8 Bedrijfsmiddelen): ■ Gereedschapsparameters ■ Spanmiddelparameters ■ Technologieparameters (snijwaarden) In dit handboek worden de parameters beschreven die de machine-operator kan wijzigen (gebruikerscategorie „Systeembeheerder“). De overige parameters worden in hetTechnisch handboek uitgelegd. Uitwisseling en beveiliging van gegevens De CNC PILOT ondersteunt de uitwisseling van gegevens van de parameters alsmede de bijbehorende naamlijsten. Bij de gegevensbeveiliging wordt met alle parameters rekening gehouden. De uitwisseling en beveiliging van gegevens vinden plaats in de bedrijfsmode Transfer – zie „10.4 Parameters en bedrijfsmiddelen“.
338
Hoofdmenu bedrijfsmode Parameters Actuele parameters – veelgebruikte parameters – kunnen via menu worden geselecteerd Parameterlijsten van de groepen PLC, Instellen en Bewerking Gereedschapsparameters Beschrijving van de het gereedschap – zie „8.1 Gereedschaps-database“ Spanmiddelparameters Beschrijving van de spanmiddelen – zie „8.2 Spanmiddeldatabase“ Technologieparameters – zie „8.3 Technologie-database (snijwaarden)“ Configuratie – parameterlijsten van alle groepen (kan alleen worden geselecteerd met de autorisatie „Systeembeheerder“) Invoer/Uitvoer en gegevensbeveiliging van parameters
7 Parameters
7.1 De bedrijfsmode Parameters
7.1.2
Parameters bewerken
Actuele parameters In de menugroep „Act(uele) Para(meters)“ zijn veelgebruikte parameters ondergebracht, waaruit u kunt kiezen zonder dat u het nummer van de parameter kent. Parameters bewerken Eventueel aanmelden als „systeemmanager“ (bedrijfsmode Service) < „Act.para“ kiezen (bedrijfsmode Parameters) < Parameter via het menu selecteren – de CNC PILOT stelt de parameter voor het bewerken beschikbaar < Wijzigingen aanbrengen
Parameterlijsten De parametergroepen ■ instelparameters ■ bewerkingsparameters ■ PLC-parameters zijn in de subitems van „Param(eter)lijsten“ beschikbaar. U kunt deze parameters selecteren zonder dat u als „Systeembeheerder“ bent ingelogd. Instel-/bewerkingsparameters bewerken „Param.lijst“ kiezen (bedrijfsmode Parameters) < Parametergroep kiezen ■ instelparameters ■ bewerkingsparameters ■ PLC-parameters < Parameters selecteren < ENTER – de CNC PILOT stelt de parameter voor het bewerken beschikbaar < Wijzigingen aanbrengen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
339
7.1 De bedrijfsmode Parameters
Configuratieparameters bewerken De parameters van de groepen „Machine“ und „Besturing“ kunnen als volgt worden bewerkt: Parameters bewerken Aanmelden als „systeemmanager“ (bedrijfsmode Service) < „Config“ kiezen (bedrijfsmode Parameters) < Parameternummer is niet bekend: parametergroep kiezen (Machine, Besturing) < Parameter kiezen („pijl omhoog/omlaag of touchpad) < ENTER – de CNC PILOT stelt de parameter voor het bewerken beschikbaar Parameternummer is bekend: „Machine-Direct / Besturing-Direct“ < Parameternummer invoeren < Wijzigingen aanbrengen In de submenu's van „Config“ kunt u verder de parametergroepen ■ instelparameters ■ bewerkingsparameters ■ PLC-parameters kiezen De bediening is zoals beschreven onde Parameterlijsten.
■ De CNC PILOT controleert of de operator het recht heeft
de parameter te veranderen. Log in als „Systeembeheerder“ als u beveiligde parameters wilt bewerken. Anders kunt u de parameter alleen lezen. ■ Parameters die de productie van een werkstuk beïnvloeden, kunnen niet tijdens atomatisch bedrijf worden gewijzigd. ■ Parameters die u als machine-operator niet kunt wijzigen, worden in het technisch handboek toegelicht.
340
7 Parameters
7.2 Machineparameters
7.2
Machineparameters
Nummergroepen van de machineparameters: ■ 1..200: algemene machineconfiguratie ■ 201..500: sledes 1..6: 50 posities per slede (NCkanaal) ■ 501..800: gereedschapshouder 1..6: 50 posities per gereedschapshouder
■ 801..1000: spil 1..4: 50 posities per spil ■ 1001..1100: C-as 1..2: 50 posities per C-as ■ 1101..2000: as 1..16: 50 posities per as ■ 2001..2100: diverse apparaten van de machine
Algemene machineparameters 6 – Gereedschap meten Met de parameter wordt vastgelegd hoe de gereedschapslengtes tijdens instelbedrijf worden bepaald. ■ Wijze (van gereedschap meten): ■ 0: aanraken ■ 1: meettasters ■ 2: optische meetapparatuur ■ Voeding meten:voedingssnelheid voor het benaderen van de
meettaster ■ Vrijzetbaan: minimale verplaatsing om de meettaster na het uitwijken
(tegen de meetrichting in) terug te trekken. 7 – Machinematen NC-programma's kunnen als onderdeel van de variabelenprogrammering gebruikmaken van machinematen. De inhoud en verwerking van de machinematen is uitsluitend afhankelijk van het NCprogramma. ■ Maat n X, Y, Z, U, V, W, A, B, C (n: 1..9)
17 – Uitlezing instelling De „uitleeswijze“ legt de inhoud van de digitale uitlezingen (uitlezingen van actuele waarden) binnen de machine-uitlezing vast. ■ Uitleeswijze actuele waarden ■ 0: actuele waarde ■ 1: volgfout ■ 2: restweg ■ 3: gereedschapspunt – referentie machinenulpunt ■ 4: sledepositie ■ 5: afstand referentienok – nulimpuls ■ 6: nominale positiewaarde ■ 7: verschil gereedschapspunt – sledepositie ■ 8: nominale IPO-positie
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
341
7.2 Machineparameters
Algemene machineparameters (vervolg) 18 Besturingsconfiguratie ■ PLC zorgt voor werkstuktelling ■ 0: CNC zorgt voor werkstuktelling ■ 1: PLC zorgt voor werkstuktelling ■ M0/M1 voor alle NC-kanalen ■ 0: M0/M1 genereert op geprogrammeerde kanaal een STOP ■ 1: M0/M1 genereert op alle kanalen een STOP ■ Interpreterstop bij gereedschapswissel ■ 0: geen kein interpreterstop ■ 1: interpreterstop – de vooruitblikkende regelinterpretatie wordt
gestopt en weer ingeschakeld nadat de T-functie is uitgevoerd. Parameters voor sledes 204, 254, ... voedingsbanen IJlgang- en voedingssnelheden wanneer u de slede met de jog-toetsen verplaatst. ■ IJlgang baansnelheid handbediening ■ Voeding baansnelheid handbediening
205, 255, ... veiligheidszonebewaking De veiligheidszonematen worden asspecifiek vastgelegd (machineparameters 1116, ...). In deze parameter kunt u aangeven of de veiligheidszonematen moeten worden bewaakt. ■ Bewaking ■ 0: veiligheidszonebewaking uit ■ 1: veiligheidszonebewaking aan
Van de andere parameters wordt momenteel geen gebruik gemaakt. 208, 258, ... draadsnijden De parameterwaarden worden gebruikt wanneer de in-/uitschakelbaan in het NC-programma niet geprogrammeerd is. ■ Inschakelbaan: versnellingsbaan aan het begin van de draadsnijgang
voor synchronisatie van de voedingsas en spil. ■ Uitschakelbaan: vertragingsbaan aan het einde van de draadsnijgang.
209, 259, ... uitschakeling van slede ■ Slede ■ 0: slede „uitschakelen“ ■ 1: slede niet „uitschakelen“
342
7 Parameters
7.2 Machineparameters
Parameters voor slede (vervolg) 211, 261, ... positie meettaster of optische meetapparatuur Bij de positie van de meettaster worden de uitwendige coördinaten van de taster aangegeven. Bij de optische meetapparatuur wordt de positie van het draadkruis aangegeven (+X/+Z). Referentie: machinenulpunt. ■ Positie meettaster/optische meetapparatuur +X ■ Positie meettaster –X ■ Positie meettaster/optische meetapparatuur +Z ■ Positie meettaster –Z
511..542, 561..592, ... Beschrijving gereedschapsopnames Posities van de gereedschapsopnames gerelateerd aan het referentiepunt van de gereedschapshouder. ■ Afstand gereedschapshouder-referentiepunt X / Z / Y: afstand
gereedschapshouder-referentiepunt – gereedschapsopname-referentiepunt ■ Correctie X / Z / Y: correctiewaarde voor de afstand
gereedschapshouder-referentiepunt – gereedschapsopname-referentiepunt Parameters voor spillen 804, 854, ... veiligheidszonebewaking spil – wordt momenteel niet gebruikt 805, 855, ... algemene parameters spil ■ Nulpuntverschuiving (M19): legt de verschuiving tussen het
referentiepunt van de spil en het referentiepunt van het meetsysteem vast. Deze waarde wordt na de nulimpuls van het meetsysteem overgenomen. ■ Aantal omwentelingen vrijmaken: aantal spilomwentelingen na het stoppen van de spil in automatisch bedrijf. (Bij lage spiltoerentallen zijn extra spilomwentelingen noodzakelijk om het gereedschap te ontlasten.) 806, 856, ... tolerantiewaarden spil ■ Tolerantiewaarde toerental [%]: de regeldoorschakeling van regel G0
naar regel G1 vindt plaats bij de status „toerental bereikt“. Deze status wordt bereikt zodra het toerental binnen de tolerantiegrens valt. De tolerantiewaarde is gerelateerd aan de nominale waarde. ■ Venster positie [°]: de regeldoorschakeling bij georiënteerde spilstop (M19) vindt plaats bij de status „positie bereikt“. Deze status wordt bereikt zodra de positietolerantie tussen de nominale en actuele waarde binnen de tolerantiegrens ligt. De tolerantiewaarde is gerelateerd aan de nominale waarde. ■ Toerentaltolerantie synchroon draaien [omw/min]: criterium voor de status „synchroon draaien bereikt“. ■ Positietolerantie synchroon draaien [°]: criterium voor de status „synchroon draaien bereikt“. De parameterinstellingen van de slave-spil zijn maatgevend.
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
343
7.2 Machineparameters
Parameters voor spillen (vervolg) Status synchroon draaien bereikt:¨ wanneer het verschil van de actuele toerentalwaarden en het verschil van de actuele positiewaarden van de gesynchroniseerde spillen binnen het tolerantievenster ligt, is de status bereikt. Bij de status „synchroon draaien bereikt“ wordt het draaimoment van de geleide spil begrensd. Let op: de waarden mogen niet onder de bereikbare toleranties liggen. De tolerantie moet groter zijn dan de som van de maximale synchronisatieschommelingen van de leidende en geleide spil (ca. 5..10 omw/min). 807, 857, ... hoekverspringing meten (G906) spil Analyse: G906 hoekverspringing meten bij synchroon draaien van spil ■ Maximaal toelaatbare positieverandering: tolerantievenster voor
wijziging van de verspringing na het aan beide zijden oppakken van een werkstuk tijdens synchroon draaien. Indien de wijziging van de verspringing deze maximale waarde overschrijdt, volgt er een foutmelding. Er moet rekening worden gehouden met een normale schommeling van 0,5°. ■ Wachttijd verspringing meten: meetduur 808, 858, ... afsteekcontrole (G991) spil Na het afsteken verandert de faseverhouding van de beide synchroon draaiende spillen zonder dat de nominale waarde (toerental/rotatiehoek) wordt gewijzigd. Als het toerentalverschil binnen de bewakingstijd wordt overschreden, is het resultaat „afgestoken“. Analyse: G991 afsteekcontrole door middel van spilbewaking ■ Toerentalverschil ■ Bewakingstijd
809, 859, ... belastingsbewaking spil Analyse: belastingsbewaking ■ Starttijd bewaking [0..1000 ms] – (wordt alleen bij „ijlgangbanen
uitschakelen“ verwerkt): de bewaking is niet actief, wanneer de nominale versnelling van de spil de grenswaarde overschrijdt (grenswaarde = 15% van versnellings-/remflank). Indien de nominale versnelling onder de grenswaarde ligt, wordt de bewaking na het verstrijken van de „starttijd van de bewaking“ ingeschakeld. ■ Aantal te middelen tastwaarden [1..50]: bij de bewaking wordt de gemiddelde waarde bepaald uit het „aantal te middelen waarden“. Daarmee wordt de gevoeligheid voor kortstondige belastingspieken verlaagd. ■ Reactievertragingstijd P1, P2 [0..1000 ms] Na overschrijding van tijdsduur „P1 resp. P2“ (draaimomentgrenswaarde 1 resp. 2) wordt een overschrijding van de grenswaarde gemeld. ■ maximum draaimoment – wordt op dit moment niet gebruikt
344
7 Parameters
1007, 1057 Omkeerfoutcompensatie C-as Bij omkeerfoutcompensatie wordt bij iedere richtingverandering met de „waarde van de omkeerfoutcompendatie“ rekening gehouden. ■ Wijze van omkeerfoutcompensatie ■ 0: geen omkeerfoutcompensatie ■ 1: aandrijving en meetsysteem zijn vast verbonden. De
omkeerfoutcompensatie compenseert de omkeerfout tussen aandrijving en tafel. Bij iedere verandering van richting wordt de nominale waarde met de „waarde van de omkeerfoutcompensatie“ gecorrigeerd. ■ 2: bij directe positiemeting compenseert de omkeerfoutcompensatie de omkeerfout tussen aandrijving en meetsysteem. Bij iedere verandering van richting wordt de nominale waarde met de „waarde van de omkeerfoutcompensatie“ gecorrigeerd. ■ Waarde van de omkeerfoutcompensatie: ■ bij wijze=1: correctiewaarde met positief voorteken ■ bij wijze=2: correctiewaarde met negatief voorteken 1010, 1060 belastingsbewaking C-as Analyse: belastingsbewaking ■ Starttijd bewaking [0..1000 ms] – (wordt alleen bij „ijlgangbanen
uitschakelen“ verwerkt): de bewaking is niet actief wanneer de nominale versnelling van de spil de grenswaarde overschrijdt (grenswaarde = 15% van versnellings-/remflank). Indien de nominale versnelling onder de grenswaarde ligt, wordt de bewaking na het verstrijken van de „starttijd van de bewaking“ ingeschakeld. ■ Aantal te middelen tastwaarden [1..50]: bij de bewaking wordt de gemiddelde waarde bepaald uit het „aantal te middelen waarden“. Daarmee wordt de gevoeligheid voor kortstondige belastingspieken verlaagd. ■ maximum draaimoment – wordt op dit moment niet gebruikt ■ Reactievertragingstijd P1, P2 [0..1000 ms] De overschrijding van de grenswaarde wordt gemeld, wanneer de overschrijding tijdsduur „P1 resp. P2“ voor draaimomentgrenswaarde 1 resp. 2 heeft overschreden. 1016, 1066 eindschakelaar en ijlgangsnelheid C-as ■ IJlgangsnelheid C-as: maximale snelheid bij de spilpositionering.
1019, 1069 Algemene gegevens C-as Deze parameter wordt verwerkt wanneer „Voorpositionering“ is ingeschakeld („Uitbreidingscode 1“– machineparameter 18). Bij digitale aandrijvingen is voorpositionering meestal niet noodzakelijk. ■ Spilvoorpositionering M14: hoek waaronder de spil wordt
gepositioneerd, voordat de C-as wordt ingeschakeld.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
345
7.2 Machineparameters
Parameters voor C-assen
7.2 Machineparameters
Parameters voor C-assen (vervolg) 1020, 1070 hoekcompensatie C-as – de parameters worden door de machinefabrikant ingevoerd. 1021..1026, 1071..1076 compensatiewaarden C-as – de parameters worden door de machinefabrikant ingevoerd. Parameters voor lineaire assen 1107, 1157, ... omkeerfoutcompensatie lineaire as Bij omkeerfoutcompensatie wordt bij elke verandering van richting met de „waarde van de omkeerfoutcompensatie“ rekening gehouden. ■ Wijze van omkeerfoutcompensatie ■ 0: geen omkeerfoutcompensatie ■ 1: aandrijving en meetsysteem zijn vast verbonden. De
omkeerfoutcompensatie compenseert de omkeerfout tussen aandrijving en tafel. Bij iedere verandering wordt de nominale waarde met de „waarde van de omkeerfoutcompensatie“ gecorrigeerd. ■ 2: bij directe positiemeting compenseert de omkeerfoutcompensatie de omkeerfout tussen aandrijving en meetsysteem. Bij iedere verandering van richting wordt de nominale waarde met de „waarde van de omkeerfoutcompensatie“ gecorrigeerd. ■ Waarde van de omkeerfoutcompensatie: ■ bij wijze=1: correctiewaarde met positief voorteken ■ bij wijze=2: correctiewaarde met negatief voorteken 1110, 1160, ... belastingsbewaking lineaire as Analyse: belastingsbewaking ■ Starttijd bewaking [0..1000 ms] – (wordt alleen bij „ijlgangbanen
uitschakelen“ verwerkt): de bewaking is niet actief, wanneer de nominale versnelling van de spil de grenswaarde overschrijdt (grenswaarde = 15% van versnellings-/remflank). Indien de nominale versnelling onder de grenswaarde ligt, wordt de bewaking na het verstrijken van de „starttijd van de bewaking“ ingeschakeld. ■ Aantal te middelen tastwaarden [1..50]: bij de bewaking wordt de gemiddelde waarde bepaald uit het „aantal te middelen waarden“. Daarmee wordt de gevoeligheid voor kortstondige belastingspieken verlaagd. ■ maximum draaimoment – wordt op dit moment niet gebruikt ■ Reactievertragingstijd P1, P2 [0..1000 ms] De overschrijding van de grenswaarde wordt gemeld, wanneer de overschrijding tijdsduur „P1 resp. P2“ voor draaimoment-grenswaarde 1 resp. 2 heeft overschreden.
Vervolg op volgende bladzijde
346
7 Parameters
1112, 1162, ... verplaatsen naar vaste aanslag (G916) lineaire as Geldt voor de lineaire as waarvoor G916 wordt geprogrammeerd. Analyse: G916 Verplaatsen naar vaste aanslag ■ Volgfoutgrens: de slede wordt gestopt zodra de „volgfout“ (afwijking
actuele positie v.d. nominale positie) de volgfoutgrens heeft bereikt. ■ Omkeerbaan: na het bereiken van de „vaste aanslag“ wordt de slede
via de omkeerbaan teruggepositioneerd (om de spanning te verminderen). 1114, 1164, ... nulpunt-offset bij converteren lineaire as ■ NC-nulpunt-offset: lengte waarmee het machinenulpunt bij de
conversie (G30) wordt verschoven. 1115, 1165, ... afsteekcontrole (G917) lineaire as Geldt voor de lineaire as waarvoor G917 wordt geprogrammeerd. Analyse: G917 Afsteekcontrole door middel van volgfoutbewaking ■ Volgfoutgrens: de slede wordt gestopt zodra de afwijking van de
actuele ten opzichte van de nominale positie de volgfoutgrens heeft bereikt. De CNC PILOT meldt dan „volgfout geconstateerd“. ■ Voeding bij het verplaatsen van de lineaire as „met volgfoutbewaking“. 1116, 1166, ... eindschakelaar, veiligheidszone, voedingen lineaire as ■ Veiligheidszonemaat negatief ■ Veiligheidszonemaat positief
Maten voor de veiligheidszonebewaking“. Referentie: machinenulpunt ■ IJlgangsnelheid tijdens automatisch bedrijf ■ Referentiemaat: afstand referentiepunt – machinenulpunt
1120, 1170, ... instelcompensatie lineaire as – de parameters worden door de machinefabrikant ingevoerd. Parameters van de apparatuur De parameters 2003 ... 2013 worden op dit moment niet gebruikt
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
347
7.2 Machineparameters
Parameters voor lineaire assen (vervolg)
7.3 Regelparameters
7.3
Regelparameters
Regelparameters 1 – Instellingen ■ÿUitdraaionderdrukken: met het PRINTA-commando in het NC-programma
drukt u via een printer gegevens af (zie ook regelparameter 40, ...). ■ÿ0: afdrukken onderdrukken ■ÿ1: afdrukken ■ÿMetrisch / inch: instelling van het maatsysteem. ■ÿ0: metrisch ■ÿ1: inch ■ÿUitleesformaat van de digitale uitlezingen (uitlezing van actuele
waarden). ■ÿ0: formaat 4.3 (4 posities voor de komma, 3 posities na de komma) ■ÿ1: formaat 3.4 (3 posities voor de komma, 4 posities na de komma)
■ÿBij DIN PLUS-programma's is de in de programmakop ingevoerde maateenheid bepalend – onafhankelijk van het hier ingestelde maatsysteem. ■ÿStart de CNC PILOT opnieuw, wanneer van maatsysteem wordt veranderd.
8 – Belastingsbewaking instellingen Analyse: belastingsbewaking ■ÿFactor draaimoment-grenswaarde 1 ■ÿFactor draaimoment-grenswaarde 2 ■ÿFactor werk-grenswaarde
De CNC PILOT berekent: grenswaarde = referentiewaarde * factor grenswaarde ■ÿMin. draaimoment [% van nominaal draaimoment]: referentiewaarden onder deze waarde worden tot het „min. draaimoment“ verhoogd. Daarmee worden grenswaardeoverschrijdingen door geringe draaimomentvariaties voorkomen. ■ÿMax. bestandsgrootte [kB]: als de gegevens van de geregistreerde meetwaarden de „maximale bestandsgrootte“ overschrijden, worden de „oudste meetwaarden“ overschreven. Richtwaarde: een apparaat heeft per minuut programmarun-tijd ca. 12 kByte nodig 10 – Meten na bewerking Analyse: meten na bewerking ■ Meten inschakelen ■ 0: meten na bewerking uit ■ 1: meten na bewerking aan – de CNC PILOT is gereed voor
ontvangst van gegevens
Vervolg op volgende bladzijde
348
7 Parameters
7.3 Regelparameters
Regelparameters (vervolg) ■ÿMeetprocedure ■ÿ1: meten na bewerking ■ÿMeetwaardekoppeling ■ÿ0: nieuwe meetwaarden overschrijven oude meetwaarden ■ÿ1: nieuwe meetwaarden worden pas na verwerking van de oude
meetwaarden ontvangen
De selectie van de seriële interface en de instelling van de interface-parameters vinden plaats in regelparameters 40 ...
11 – FTP – parameters Analyse: gegevensoverdracht via FTP (File Transfer Protocol) ■ÿGebruikersnaam: naam van uw eigen station ■ÿWachtwoord ■ÿAdres/naam van FTP-server: adres/naam van de
communicatiepartner ■ÿFTP gebruiken ■ÿ0: nee ■ÿ1: ja
U kunt de parameters ook met de transfer-functies instellen.
20 –Tijdbepaling voor simulatie algemeen Neventijden voor de functie „tijdbepaling“. Verwerking: tijdbepaling (bedrijfsmode Simulatie) ■ÿGereedschapswisseltijd [sec] ■ÿSchakeltijd tandwielkast [sec] ■ÿTijdtoeslag M-functiesw [sec]: Voor alle M-functies geldt deze tijd. U
kunt speciale M-functies in regelparameter 21 van nog een tijdtoeslag voorzien. 21 –Tijdbepaling voor simulatie: M-functie Individuele tijdtoeslagen voor maximaal 10 Mfuncties. Verwerking: tijdbepaling (bedrijfsmode Simulatie) ■ÿ1..10. M-functie – nummer van de M-functie ■ÿTijdtoeslag [sec] – individuele tijdtoeslag. De tijdbepaling van de
bedrijfsmode Simulatie telt deze tijd op bij de tijdtoeslag volgens regelparameter 20.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
349
7.3 Regelparameters
Regelparameters (vervolg) 22 Simulatie: standaardvenstergrootte (X, Z) De bedrijfsmode Simulatie past de venstergrootte aan op het onbewerkte werkstuk. Als er geen onbewerkt werkstuk is geprogrammeerd, werkt de CNC PILOT met de „standaard-venstergrootte“. Analyse: bedrijfsmode Simulatie ■ÿNulpuntpositie X – afstand van coördinatenoorsprong tot vensterrand ■ÿNulpuntpositie Z – afstand van coördinatenoorsprong tot linker
vensterrand ■ÿDelta X – verticale vergroting van het grafisch venster. ■ÿDelta Z – horizontale vergroting van het grafisch venster.
23 – Simulatie: standaard onbewerkt werkstuk Als er geen onbewerkt werkstuk is geprogrammeerd, werkt de CNC PILOT met het „standaard onbewerkte werkstuk“. Analyse: bedrijfsmode Simulatie ■ÿBuitendiameter ■ÿLengte van onbewerkt werkstuk ■ÿRechterzijde onbewerkt werkstuk (overmaat) referentie:
werkstuknulpunt ■ÿBinnendiameter bij holle cilinders; bij massieve werkstukken: „0“.
24 – Simulatie: kleurtabel voor voedingsbanen De voedingsbaan van gereedschap wordt weergegeven in de kleur die aan de revolverpositie is toegekend. Analyse: bedrijfsmode Simulatie ■ÿKleur voor revolverpositie n (n: 1..16) – kleurcode: ■ÿ0: lichtgroen (standaardkleur) ■ÿ1: donkergrijs ■ÿ2: lichtgrijs ■ÿ3: donkerblauw ■ÿ4: lichtblauw ■ÿ5: donkergroen ■ÿ6: lichtgroen ■ÿ7: donkerrood ■ÿ8: lichtrood ■ÿ9: geel ■10: wit
27 – Simulatie: instellingen De bewerkingssimulatie en de controlegrafiek (TURN PLUS) wachten telkens nadat een baan is weergegeven, gedurende de tijd „baan-vertraging“. Hiermee wordt de simulatiesnelheid beïnvloed. Kleinste eenheid: 10 msec Analyse: bedrijfsmode Simulatie ■ÿBaan-vertraging (bewerking)
350
7 Parameters
7.3 Regelparameters
Regelparameters (vervolg) 40 – Toewijzing aan de interfaces De interface-parameters worden in parameters 41 t/m 47 opgeslagen. In parameter 40 wijst de machinefabrikant een interface-beschrijving aan een apparaat toe. De bedrijfsmode Transfer maakt gebruik van de parameters van de interface die onder „externe in-/ uitvoer“ is vastgelegd Betekenis van de invoer: ■ÿ1..7: interface 1..7 – voorbeeld: „2 = interface 2“ (regelparameter 42) ■ÿexterne in-/uitvoer ■ÿDATAPILOT 90 ■ÿPrinter ■ÿMeten na bewerking ■ 2. Toetsenbord (of kaartenlezer)
De parameters worden door de machineleverancier ingesteld.
41..47 – Interfaces De CNC PILOT slaat in deze parameters de „instellingen“ van de seriële interfaces en de printerinterface op.
De parameters worden in de bedrijfsmodeTransfer ingesteld.
48 – Transfer-directory ■ÿNETWERK-directory
Pad van de directory die tijdens de communicatie met NETWERK beschikbaar wordt gesteld en getoond.
De parameters worden in de bedrijfsmodeTransfer ingesteld.
196 – SIK-nummer De CNC PILOT controleert of er opties voor uw systeem zijn vrijgegeven. U moet dus aan uw machinefabrikant uw board-nummer opgeven voor de vrijgave van andere opties.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
351
7.3 Regelparameters
Regelparameters (vervolg) 197 – Wachtwoorden voor opties U kunt de opties waarvan u op uw CNC PILOT gebruik kunt maken, tijdelijk activeren. Voer dan „9999“ in het volgende invoerveld in en start de CNC PILOT opnieuw. Nu heeft u gedurende een beperkte tijd de beschikking over alle opties.
Het aantal opties dat kan worden vrijgegeven, is beperkt. Opties zijn niet overdraagbaar naar andere systemen.
301 e.v. – uitlezing type 1..6 handbediening/ automatisch bedrijf De machine-uitlezing omvat 12 configureerbare velden die als volgt zijn gerangschikt: Veld 1 Veld 5 Veld 9 Veld 2 Veld 6 Veld 10 Veld 3 Veld 7 Veld 11 Veld 4 Veld 8 Veld 12 ■ÿAfbeelding veld n (n: 1..12): codecijfer van de „afbeelding“ die hier
moet worden weergegeven (voor codecijfer zie op volgende bladzijden). ■ÿSlede / spil: leg vast voor welke slede, spil of C-as de weergave moet
plaatsvinden. (De CNC PILOT herkent automatisch of er sprake is van een afbeelding voor een slede, spil of C-as.) ■ÿ0: het met de slede-/spilschakelaar geselecteerde apparaat wordt getoond ■ÿ>0: slede-, spil- of C-asnummer ■ÿApparaatgroep: moet altijd „0“ zijn.
352
7 Parameters
Codecijfers voor „afbeeldingen“.
0
Speciale code geen uitlezing
15 Uitlezing actuele a-waarde (hulpas)
1
Uitlezing actuele X-waarde
16 Uitlezing actuele b-waarde (hulpas)
2
Uitlezing actuele Z-waarde
17 Uitlezing actuele c-waarde (hulpas)
3
Uitlezing actuele C-waarde
21 Gereedschapsuitlezing met correcties (DX, DZ)
4
Uitlezing actuele Y-waarde
22 Gereedschapsuitlezing met identificatienummer
5
Uitlezing X-actueel en restweg
23 Additieve correcties
6
Uitlezing Z-actueel en restweg
25 Gereedschapsuitlezing met standtijdinformatie
8
Uitlezing Y-actueel en restweg
26 Uitlezing voor multigereedschap met correcties (DX, DZ)
10 Alle hoofdassen
30 Uitlezing U-actueel en restweg (hulpas)
11 Alle hulpassen
31 Uitlezing V-actueel en restweg (hulpas)
12 Uitlezing actuele U-waarde (hulpas)
32 Uitlezing W-actueel en restweg (hulpas)
13 Uitlezing actuele V-waarde (hulpassen)
33 Uitlezing a-actueel en restweg (hulpas)
14 Uitlezing actuele W-waarde (hulpassen)
34 Uitlezing b-actueel en restweg (hulpas)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
7.3 Regelparameters
Codecijfers voor „afbeeldingen“.
353
7.3 Regelparameters
Codecijfers voor „afbeeldingen“.
Codecijfers voor „afbeeldingen“.
35 Uitlezing c-actueel en restweg uitlezing (hulpas)
89 Uitlezing bezetting b-as (hulpas)
41 Informatie over aantal stuks en stuktijd
90 Uitlezing bezetting c-as (hulpas)
42 Aantal stuks informatie
91 Uitlezing bezetting belasting
43 Informatie over stuktijd
92 Uitlezing bezetting X-as
45 M01 en uitschakelniveaus
93 Uitlezing bezetting Z-as
60 Spil- en toerentalinformatie
94 Uitlezing bezetting C-as
61 Actuele/nominale waarde toerental
95 Uitlezing bezetting Y-as
69 Actuele/nominale waarde voeding
96 Uitlezing bezetting U-as (hulpas)
70 Slede- en voedingsinformatie
97 Uitlezing bezetting V-as (hulpas)
71 Kanaaluitlezing
98 Uitlezing bezetting W-as (hulpas)
81 Vrijgave-overzicht
99 Leeg veld
88 Uitlezing bezetting a-as (hulpas)
354
7 Parameters
7.4 Instelparameters
7.4
Instelparameters Advies: maak gebruik van „Actuele parameter – Instellen (menu) – ... “ voor het bewerken van de parameterszum Editieren der Parameter. Bij de andere menu-items worden de parameters zonder opgave van de assen vermeld.
Instelparameters Werkstuknulpunt De CNC PILOT houdt voor elke slede bij: ■ werkstuknulpunt hoofdspil (referentie: machinenulpunt) ■ werkstuknulpunt tegenspil (referentie: machinenulpunt tegenspil) Met „PgDn/PgUp“ gaat u naar de volgende/vorige slede. „Werkstuknulpunt tegenspil“ volgt uit „machinenulpunt + nulpunt-offset“ (machineparameters 1114, 1164, ..). Dit wordt met „G30 H1 ..“ geactiveerd. ■ Positie nulpunt „hoofdspil“ X, Y, Z – slede 1 ■ Positie nulpunt „hoofdspil“ X, Y, Z – slede 2
... ■ Positie nulpunt „tegenspil“ X, Y, Z – slede 1 ■ Positie nulpunt „tegenspil“ X, Y, Z – slede 2
...
Stel het werkstuknulpunt in de bedrijfsmode Handbediening in.
Gereedschapswisselpositie De CNC PILOT houdt de gereedschapswisselpositie voor elke slede bij. Met „PgDn/PgUp“ gaat u naar de volgende/vorige slede. Met „ligging gereedschapswisselpositie“ wordt de afstand tot het machinenulpunt vastgelegd. ■ Positie gereedschapswisselpositie X, Y, Z – slede 1 ■ Positie gereedschapswisselpositie X, Y, Z – slede 2
...
Stel het werkstuknulpunt in de bedrijfsmode Handbediening in.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
355
7.4 Instelparameters
Instelparameters (vervolg) Nulpunt-overmaten G53/G54/G55 De CNC PILOT houdt nulpunt-overmaten voor elke slede bij. Met „PgDn/PgUp gaat u naar de volgende/ vorige slede. ■ Overmaat X, Y, Z – slede 1 ■ Overmaat X, Y, Z – slede 2
... Nulpuntverschuiving C-as ■ Nulpuntverschuiving C-as 1 ■ Nulpuntverschuiving C-as 2
■ Beïnvloedt de actuele waarde van de C-as. ■ De nulpuntverschuiving G152 werkt aanvullend op deze
parameter.
Standtijdbewaking van gereedschap ■ Standtijdschakelaar – bewaking standtijd/aantal stuks ■ 0: uit ■ 1: aan ■ Belastingsbewaking ■ 0: uit ■ 1: aan
Additieve correcties De CNC PILOT maakt gebruik van 16 correctiewaarden (resp. X en Z). De correctiewaarden worden in het NC-programma in- en uitgeschakeld (zie G149, G149-Geo). ■ Correctie 901..916 X ■ Correctie 901..916 Z
Wanneer een additieve correctie tijdens automatisch bedrijf wordt gewijzigd, verandert deze parameter.
Uitschakelniveau, uitschakelinterval U kunt aan een uitschakelniveau een uitschakelinterval toekennen. Dan worden NC-regels met het aangegeven uitschakelniveau om de n-de keer uitgevoerd. ■ Uitschakelniveau [0..9] ■ Uitschakelinterval [0..99]
0: NC-regels met dit niveau worden nooit uitgevoerd. 1: NC-regels met dit niveau worden altijd uitgevoerd. 2..99: NC-regels met dit niveau worden om de n-de keer uitgevoerd.
Activeren/deactiveren van de uitschakelniveaus tijdens automatisch bedrijf.
356
7 Parameters
7.5 Bewerkingsparameters
7.5
Bewerkingsparameters Bij het genereren van het werkschema (TURN PLUS) en bij verschillende bewerkingscycli wordt van bewerkingsparameters gebruik gemaakt.
1 – Globale parameters van onbewerkte werkstukken (ruwheid/grenswaarden) Alle elementen van het bewerkte werkstuk worden volgens „ORA en ORW“ bewerkt (analyse: nabewerkingscyclus G890). ■ Type ruwheid [ORA] – type oppervlakteruwheid ■ 0: zonder opgave van ruwheid ■ 1 – Rt: ruwheid in [µm] ■ 2 – Ra: gemiddelde ruwheid in [µm] ■ 3 – Rz: gemiddelde ruwheid in [µm] ■ 4 – Vr: directe opgave van voeding in [mm/omw] ■ Ruwheidswaarden [ORW]: ruwheid - zonder voedingswaarden ■ Toelaatbare induikhoek [EKW]: grenshoek bij instekende
contourgedeeltes om te kunnen onderscheiden tussen draai- of steekbewerking. ■ EKW > mtw: vrijdraaiing ■ EKW <= mtw: niet-gedefinieerde insteek (geen vormelement) (mtw = contourhoek)
2 – Globale technologieparameters Gereedschapskeuze, gereedschapswissel, toerentalbegrenzing ■ Gereedschap uit.. [WD] – Bij de gereedschapskeuze houdt de
TURN PLUS rekening met: ■ 1: de actuele revolverbezetting ■ 2: allereerst de actuele revolverbezetting maar daarnaast ook de
gereedschaps-database ■ 3: de gereedschaps-database ■ TURN PLUS revolver [RNR] – voorwaarde „WD=1 of WD=2“.
RNR legt vast van welke revolverbezetting gebruik wordt gemaakt: ■ 0: actuele revolverbezetting van de bedrijfsmode Machine ■ 1: TURN PLUS – eigen revolverbezetting (zie „6.7.2
Gereedschapstabel instellen“) ■ Verplaatsingswijze naar gereedschapswisselpositie [WP] – legt
de benaderingswijze en de wisselpositie vast. De volgorde waarin de assen worden verplaatst, wordt vastgelegd in de IAG of de desbetreffende bewerkingsparameters bij de AAG. ■ 1: benaderen van de wisselpositie met ijlgangbanen (G0). IAG – definitie van de benaderingswijze en wisselpositie: menu-item „Cyclus – Gereedschapswisselpositie benaderen“
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
357
7.5 Bewerkingsparameters
AAG – definitie van de benaderingswijze: desbetreffende bewerkingsparameters; wisselpositie: ingestelde gereedschapswisselpositie ■ 2: benaderen van de gereedschapswisselpositie met G14. ■ 3: benaderen van een berekende wisselpositie met G0 –TURN PLUS berekent aan de hand van het actuele en volgende gereedschap de optimale wisselpositie ■ Toerentalbegrenzing [SMAX]: globale toerentalbegrenzing – u kunt in de „programmakop“ van het TURN PLUS-programma een kleinere toerentalbegrenzing vastleggen (zie „6.2.2 Programmakop“). Globale veiligheidsafstanden ■ aan buitenkant van onbewerkt werkstuk [SAR] – afstand aan buitenkant van onbewerkt werkstuk ■ aan binnenkant van onbewerkt werkstuk [SIR] – afstand aan binnenkant van onbewerkt werkstuk ■ aan buitenkant van bewerkt deel [SAT] – afstand aan buitenkant van voorbewerkt werkstuk ■ aan binnenkant van bewerkt deel [SIT] – afstand aan binnenkant van voorbewerkt werkstuk De TURN PLUS houdt rekening met SAR/SIR bij alle draaibank-/ voorbewerkingen en bij centrisch voorboren. SAT/SIT geldt bij voorbewerkte werkstukken voor: ■ nabewerken ■ steekdraaien ■ contoursteken ■ insteken ■ schroefdraad snijden ■ meten
3 – Centrisch voorboren Voorboren – gereedschapskeuze, overmaten Er wordt in maximaal 3 stappen voorgeboord: ■ 1e voorboorstap (grensdiameter UBD1) ■ 2e voorboorstap (grensdiameter UBD2) ■ afboorstap ■ 1e boorgrensdiameter [UBD1] ■ 1e voorboorstap: indien UBD1 < DB1max ■ gereedschapskeuze: UBD1 <= db1 <= DB1max ■ 2e boorgrensdiameter [UBD2] ■ 2e voorboorstap: indien UBD2 < DB2max ■ gereedschapskeuze: UBD2 <= db2 <= DB2max ■ Afboren vindt plaats bij: dimin <= UBD2 ■ gereedschapskeuze: db = dimin
Vervolg op volgende bladzijde
358
7 Parameters
7.5 Bewerkingsparameters
Benamingen: ■ db1, db2: boordiameter ■ DB1max/DB2max: maximale binnendiameter 1e/2e boorstap ■ dimin: minimale binnendiameter ■ BBG – boorbegrenzingselementen: contourelementen die door UBD1/UBD2 worden gesneden ■ UBD1/UBD2 zijn niet van belang, wanneer de
hoofdbewerking „centrisch voorborenn“ op de subbewerking „afboren“ wordt afgestemd (zie „6.12.2 Bewerkingsvolgorde“). ■ Voorwaarde: UBD1 > UBD2 ■ UBD2 moet een volgende binnenbewerking met boorstangen toestaan.
■ Boorpunthoektolerantie [SWT] – wanneer het
boorbegrenzingselement een afschuining is, zoekt deTURN PLUS eerst een spiraalboor met bijbehorende boorpunthoek. SWT: toelaatbare afwijking boorpunthoek Als er geen geschikte spiraalboor beschikbaar is, wordt er voorgeboord met een snijplaatboor. ■ Boorovermaat – diameter [BAX] – bewerkingsovermaat op boordiameter (X-richting – radiusmaat). ■ Boorovermaat – diepte [BAZ] – bewerkingsovermaat op boordiepte (Z-richting).
BAZ wordt niet aangehouden, wanneer ■ een volgende nabewerking aan de binnenzijde vanwege een te kleine diameter niet mogelijk is. ■ bij zakboringen in de afboorstap „dimin < 2* UBD2“ is.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
359
7.5 Bewerkingsparameters
Voorboren – benaderen/vrijzetten, veiligheidsafstanden ■ Benaderen voor voorboren [ANB] ■ Vrijzetten voor gereedschapswissel [ABW] Wijze van benaderen/vrijzetten: ■ 1: X- en Z-richting gelijktijdig ■ 2: eerst in X-, dan in Z-richting ■ 3: eerst in Z-, dan in X-richting ■ 6: meeslepen, X- voor Z-richting ■ 7: meeslepen, Z- voor X-richting Benaderings- en vrijzetbewegingen vinden met ijlgang (G0) plaats.
■ Veiligheidsafstand tot het onbewerkte werkstuk [SAB] ■ Inwendige veiligheidsafstand [SIB] – bij het diepboren
(terugloopafstand B bij G74).
Voorboren – bewerking ■ Boordiepteverhouding [BTV] – de TURN PLUS controleert de 1e en 2e boorstap. De voorboorstap wordt uitgevoerd bij: BTV <= BT / dmax ■ Boordieptefactor [BTF] – 1e boordiepte bij diepboorcyclus (G74): bt1 = BTF * db ■ Boordieptereductie [BTR] – reductie bij diepboorcyclus (G74): bt2 = bt1 – BTR ■ Overhanglengte – voorboren [ULB] – doorboorlengte
360
7 Parameters
7.5 Bewerkingsparameters
4 –Voorbewerken Voorbewerken – Gereedschaps- en bewerkingsnormen Het gereedschap wordt afhankelijk van de bewerkingsplaats en de hoofdbewerkingsrichting (HBR) op basis van de instel- en boorpunthoek geselecteerd. Bovendien geldt: ■ in eerste instantie wordt standaard-voorbewerkingsgereedschap gebruikt. ■ alternatief wordt gereedschap gebruikt dat een complete bewerking mogelijk maakt. ■ Instelhoek – buiten/langs [RALEW] ■ Boorpunthoek – buiten/langs [RALSW] ■ Instelhoek – buiten/dwars [RAPEW] ■ Boorpunthoek – buiten/dwars [RAPSW] ■ Instelhoek – binnen/langs [RILEW] ■ Boorpunthoek – binnen/langs [RILSW] ■ Instelhoek – binnen/dwars [RIPEW] ■ Boorpunthoek – binnen/dwars [RIPSW] Parameters voor het bewerken van contourgedeeltes: ■ Standaard/compleet – buiten/langs [RAL] ■ Standaard/compleet – binnen/langs [RIL] ■ Standaard/compleet – buiten/dwars [RAP] ■ Standaard/compleet – binnen/dwars [RIP] Invoer: ■ 0: complete voorbewerking met insteken. TURN PLUS zoekt een gereedschap voor de complete bewerking. ■ 1: standaard-voorbewerking zonder insteken
Voorbewerken – gereedschapstoleranties en overmaten Voor de gereedschapskeuze geldt het volgende: ■ instelhoek (EW): EW >= mkw (mkw: toenemende contourhoek) ■ instel- (EW) en boorpunthoek (SW): NWmin < (EW+SW) < NWmax ■ nevenhoek (RNWT): RNWT = NWmax – NWmin ■ Nevenhoektolerantie [RNWT] – tolerantiebereik voor hulpsnijkant van gereedschap ■ Vrijmaakhoek [RFW] – minimaal verschil contour - hulpsnijkant
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
361
7.5 Bewerkingsparameters
Het gedeelte van het bewerkte werkstuk kan van overmaten worden voorzien: ■ Type overmaat [RAA] ■ 16: verschillende langs-/dwarsovermaat – geen afzonderlijke overmaten ■ 144: verschillende langs-/dwarsovermaat – met afzonderlijke overmaten ■ 32: equidistante overmaat – geen afzonderlijke overmaten ■ 160: equidistante overmaat – met afzonderlijke overmaten ■ Equidistant of langs [RLA]: equidistante overmaat of langsovermaat ■ Geen of dwars [RPA]: dwarsovermaat
Voorbewerken – benaderen en vrijzetten ■ Benaderen voorbewerken buitenkant [ANRA] ■ Benaderen voorbewerken binnenkant [ANRI] ■ Vrijzetten voorbewerken buitenkant [ABRA] ■ Vrijzetten voorbewerken binnenkant [ABRI] Wijze van benaderen/vrijzetten: ■ 1: X- en Z-richting gelijktijdig ■ 2: eerst in X-, dan in Z-richting ■ 3: eerst in Z-, dan in X-richting ■ 6: meeslepen, X- voor Z-richting ■ 7: meeslepen, Z- voor X-richting Benaderings- en vrijzetbewegingen vinden met ijlgang (G0) plaats.
Voorbewerken – bewerkingsanalyse De TURN PLUS bepaalt aan de hand van PLVA/PLVI of er een langs- of dwarsbewerking wordt uitgevoerd. ■ Dwars-/langsverhouding buiten [PLVA] ■ PLVA <= AP/AL: langsbewerking ■ PLVA > AP/AL: dwarsbewerking ■ Dwars-/langsbewerking binnen[PLVI] ■ PLVI <= IP/IL: langsbewerking ■ PLVI > IP/IL: dwarsbewerking ■ Minimale dwarslengte [RMPL] (radiuswaarde): bepaalt of het voorste verticale element van de buitencontour van een bewerkt werkstuk dwars wordt voorbewerkt. ■ RMPL > l1: zonder extra dwars voorbewerken ■ RMPL < l1: met extra dwars voorbewerken ■ RMPL = 0: speciaal geval ■ Dwarshoekafwijking [PWA]: het eerste voorste element geldt als verticaal element, wanneer het binnen +PWA en –PWA ligt.
362
7 Parameters
7.5 Bewerkingsparameters
Voorbewerken – bewerkingscycli ■ Overstekende lengte buiten [ULA]: lengte waarmee bij de buitenbewerking in langsrichting tot buiten het eindpunt wordt voorbewerkt. – Wordt niet aangehouden wanneer de snijkantbegrenzing voor of binnen de overstekende lengte ligt. ■ Overstekende lengte binnen [ULI] (zie ook „6.15.5 Binnencontouren“) ■ Lengte waarmee bij de binnenbewerking in langsrichting tot buiten het eindpunt wordt voorbewerkt. – Wordt niet aangehouden wanneer de snijkantbegrenzing voor of binnen de overstekende lengte ligt. ■ Wordt bij de berekening van de boordiepte bij het centrisch voorboren gebruikt. ■ Vrijzetlengte buiten [RAHL] ■ Vrijzetlengte binnen [RIHL] Vrijzetlengte voor afvlakvarianten (H=1, 2) van de voorbewerkingscycli (G810, G820) bij de buitenbewerking (RAHL) / binnenbewerking (RIHL). ■ Snijdiepte-reductiefactor [SRF] – bij het voorbewerken met gereedschap dat niet in de hoofdbewerkingsrichting wordt toegepast, wordt de verplaatsing (snijdiepte) gereduceerd. Berekening van de verplaatsing (P) voor de voorbewerkingscycli (G810, G820): P = ZT * SRF (ZT: verplaatsing uit de technologie-database
5 – Nabewerken Nabewerken – Gereedschaps- en bewerkingsnormen Het gereedschap wordt afhankelijk van de bewerkingsplaats en de hoofdbewerkingsrichting (HBR) op basis van de instel- en boorpunthoek geselecteerd. Bovendien geldt voor de gereedschapskeuze het volgende: ■ Allereerst wordt standaard-nabewerkingsgereedschap toegepast. ■ Als met het standaard-nabewerkingsgereedschap de vormelementen vrijdraaiingen (vorm FD) en draaduitlopen (vorm E, F, G) niet kunnen worden bewerkt, dan worden de vormelementen achtereenvolgens uitgeschakeld. De TURN PLUS probeert de „restcontour“ herhalend te bewerken. De uitgeschakelde vormelementen worden daarna afzonderlijk met het juiste gereedschap bewerkt. ■ Instelhoek – buiten/langs [FALEW] ■ Boorpunthoek – buiten/langs [FALSW] ■ Instelhoek – buiten/dwars [FAPEW] ■ Boorpunthoek – buiten/dwars [FAPSW] ■ Instelhoek – binnen/langs [FILEW] ■ Boorpunthoek – binnen/langs [FILSW] ■ Instelhoek – binnen/dwars [FIPEW] ■ Boorpunthoek – binnen/dwars [FIPSW]
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
363
7.5 Bewerkingsparameters
Met de volgende parameters wordt de bewerking van de contourgedeeltes vastgelegd: ■ Standaard/compleet – buiten/langs [FAL] ■ Standaard/compleet – binnen/langs [FIL] ■ Standaard/compleet – buiten/dwars [FAP] ■ Standaard/compleet – binnen/dwars [FIP] Invoer: ■ 0 – Complete nabewerking: de TURN PLUS zoekt het optimale
gereedschap voor bewerking van het complete contourgedeelte. ■ 1 – Standaard-nabewerking: ■ Wordt allereerst met standaard-nabewerkingsgereedschap
uitgevoerd. Vrijdraaiingen en draaduitlopen worden met geschikt gereedschap bewerkt. ■ Als het standaard-nabewerkingsgereedschap niet geschikt is voor vrijdraaiingen en draaduitlopen, maakt deTURN PLUS onderscheid tussen standaardbewerkingen en bewerking van de vormelementen. ■ Als de onderverdeling in standaard- en vormelementbewerking geen succes heeft, schakelt de TURN PLUS om naar „complete bewerking“. Nabewerken – gereedschapstoleranties, benaderen en vrijzetten Voor de gereedschapskeuze geldt het volgende: ■ instelhoek (EW): EW >= mkw (mkw: toenemende contourhoek) ■ instel- (EW) en boorpunthoek (SW): NWmin < (EW+SW) < NWmax ■ nevenhoek (FNWT): FNWT = NWmax – NWmin ■ Nevenhoektolerantie [FNWT] – tolerantiebereik voor hulpsnijkant van gereedschap ■ Vrijmaakhoek [FFW] – minimaal verschil contour - hulpsnijkant
■ Benaderen nabewerken buitenkant [ANFA] ■ Benaderen nabewerken binnenkant [ANFI] ■ Vrijzetten nabewerken buitenkant [ABFA] ■ Vrijzetten nabewerken binnenkant [ABFI]
Wijze van benaderen/vrijzetten: ■ 1: X- en Z-richting gelijktijdig ■ 2: eerst in X-, dan in Z-richting ■ 3: eerst in Z-, dan in X-richting ■ 6: meeslepen, X- voor Z-richting ■ 7: meeslepen, Z- voor X-richting
Benaderings- en vrijzetbewegingen vinden met ijlgang (G0) plaats.
364
7 Parameters
7.5 Bewerkingsparameters
Nabewerken – bewerkingsanalyse ■ Minimale dwarslengte [FMPL] – de TURN PLUS onderzoekt het voorste element van de buitencontour die moet worden nabewerkt. Daarbij geldt het volgende: ■ Bewerkt werkstuk met binnencontour: ■ FMPL >= l1: zonder extra dwarssnede ■ FMPL < l1: met extra dwarssnede ■ Bewerkt werkstuk zonder binnencontour: altijd met extra dwarssnede ■ De extra dwarssnede wordt van buiten naar binnen
uitgevoerd. ■ De „dwarshoekafwijking PWA“ heeft geen invloed op de
analyse van de verticale elementen. ■ Maximale nabewerkings-snijdiepte [FMST] – legt de toelaatbare
insteekdiepte voor onbewerkte draaduitlopen vast. De nabewerkingscyclus (G890) bepaalt aan de hand van deze parameter of draaduitlopen (vorm E, F, G) tijdens het nabewerken van de contour worden bewerkt. Het volgende geldt: ■ FMST > ft: met bewerking van de draaduitloop (ft: draaduitloopdiepte) ■ FMST <= ft: zonder bewerking van de draaduitloop ■ Aantal omwentelingen bij afschuining of afronding [FMUR] – de voeding wordt zover gereduceerd dat minstens FMUR omwentelingen worden uitgevoerd (verwerking: nabewerkingscyclus G890).
6 – Insteken en contoursteken Insteken – benaderen en vrijzetten ■ Benaderen insteken buitenkant [ANESA] ■ Benaderen insteken binnenkant [ANESI] ■ Vrijzetten insteken buitenkant [ABESA] ■ Vrijzetten insteken binnenkant [ABESI] Contoursteken – benaderen en vrijzetten ■ Benaderen contoursteken buitenkant [ANKSA] ■ Benaderen contoursteken binnenkant [ANKSI] ■ Vrijzetten contoursteken buitenkant [ABKSA] ■ Vrijzetten contoursteken binnenkant [ABKSI]
Wijze van benaderen/vrijzetten: ■ 1: X- en Z-richting gelijktijdig ■ 2: eerst in X-, dan in Z-richting ■ 3: eerst in Z-, dan in X-richting ■ 6: meeslepen, X- voor Z-richting ■ 7: meeslepen, Z- voor X-richting
Benaderings- en vrijzetbewegingen vinden met ijlgang (G0) plaats.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
365
7.5 Bewerkingsparameters
Insteken en contoursteken – gereedschapskeuze, overmaten Als er bij de bewerkingswijze contoursteken alleen lineaire elementen beschikbaar zijn, maar er is geen asparallel element op de bodem van de insteek, vindt de gereedschapskeuze plaats op basis van de „steekbreedte-deler SBD“. ■ Steekbreedte-deler [SBD] SB <= b / SBD (SB: breedte steekgereedschap; b: breedte bewerkingsgedeelte) ■ Overmaattype [KSAA]– het te bewerken steekgedeelte kan van overmaten worden voorzien. Als er overmaten zijn vastgelegd, wordt de insteek voorgestoken en in een tweede bewerking nabewerkt. Invoer: ■ 16: verschillende langs-/dwarsovermaat – geen afzonderlijke overmaten ■ 144: verschillende langs-/dwarsovermaat – met afzonderlijke overmaten ■ 32: equidistante overmaat – geen afzonderlijke overmaten ■ 160: equidistante overmaat – met afzonderlijke overmaten ■ Equidistant of langs [KSLA]: equidistante overmaat of langsovermaat ■ Geen of dwars [KSPA]: dwarsovermaat ■ Met de overmaten wordt bij de bewerkingswijze
contoursteken bij terugvallende contouren rekening gehouden. ■ Gestandaardiseerde insteken (voorbeeld: vorm D, S, A)
worden in één bewerking afgestoken. Een onderverdeling in voorbewerken en nabewerken is alleen mogelijk bij DIN PLUS. Insteken en contoursteken – bewerking Analyse: DIN PLUS ■ Steekbreedtefactor [SBF] – voor het bepalen van de maximale
verspringing bij steekcycli (G860, G866). Hierbij geldt: esb = SBF * SB (esb: effectieve steekbreedte (verspringing); SB: breedte steekgereedschap)
7 – Draadsnijden Draadsnijden – benaderen en vrijzetten ■ Benaderen buiten – schroefdraad [ANGA] ■ Benaderen binnen – schroefdraad [ANGI] ■ Vrijzetten buiten – schroefdraad [ABGA] ■ Vrijzetten binnen – schroefdraad [ABGI] Wijze van benaderen/vrijzetten: ■ 1: X- en Z-richting gelijktijdig ■ 2: eerst in X-, dan in Z-richting ■ 3: eerst in Z-, dan in X-richting ■ 6: meeslepen, X- voor Z-richting ■ 7: meeslepen, Z- voor X-richting Benaderings- en vrijzetbewegingen vinden met ijlgang (G0) plaats.
366
7 Parameters
7.5 Bewerkingsparameters
Draadsnijden - bewerking ■ Schroefdraadaanlooplengte [GAL] – aanloop voor de draadaansnijding. ■ Schroefdraaduitlooplengte [GUL] – uitloop (overloop) na de draadaansnijding.
GAL/GUL worden als schroefdraadattributen „aanlooplengte B / uitlooplengte P“ overgenomen, als ze niet als attributen ingevoerd zijn.
8 – Meten Meten – meetprocedure ■ Meetprocedure [MART] – opgenomen. ■ 1: handmatig meten – roept een expertprogramma op ■ 2, 3: worden op dit moment niet gebruikt ■ Meetlusteller [MC] – geeft aan met welke intervallen er moet worden gemeten. Meten – Meetlusgeometrie ■ Meetovermaat [MA] – die zich nog op het te meten element bevindt. ■ Lengte van meetsnede [MSL] De meetparameters worden als attribuut aan de passingelementen toegewezen.
9 – Boren Boren – benaderen en vrijzetten ■ Benaderen voorkant [ANBS] ■ Benaderen mantelvlak [ANBM] ■ Vrijzetten voorkant [ABGA] ■ Vrijzetten mantelvlak [ABGI]
Wijze van benaderen/vrijzetten: ■ 1: X- en Z-richting gelijktijdig ■ 2: eerst in X-, dan in Z-richting ■ 3: eerst in Z-, dan in X-richting ■ 6: meeslepen, X- voor Z-richting ■ 7: meeslepen, Z- voor X-richting
Benaderings- en vrijzetbewegingen vinden met ijlgang (G0) plaats.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
367
7.5 Bewerkingsparameters
Boren – veiligheidsafstanden ■ Inwendige veiligheidsafstand [SIBC] – bij het diepboren
(terugloopafstand B bij G74). ■ Aangedreven boorgereedschap [SBC] – veiligheidsafstand aan
voorkant en mantelvlak voor aangedreven gereedschap. ■ Niet-aangedreven boorgereedschap [SBCF] – veiligheidsafstand
aan voorkant en mantelvlak voor niet-aangedreven gereedschap. ■ Aangedreven draadtap [SGC] – veiligheidsafstand aan voorkant
en mantelvlak voor aangedreven gereedschap. ■ Niet-aangedreven draadtap [SGCF] – veiligheidsafstand aan
voorkant en mantelvlak voor niet-aangedreven gereedschap.
Boren - bewerking Deparameters gelden voor het boren met diepboorcyclus (G74). ■ Boordieptefactor [BTFC] – 1e boordiepte: bt1 = BTFC * db (db: boordiameter) ■ Boordieptereductie [BTRC] – 2e boordiepte: bt2 = bt1 – BTRC; de overige boorstappen worden dienovereenkomstig gereduceerd ■ Diametertolerantie boor [BDT] – voor keuze van boorgereedschap (centerboor, aanboorbeitel, verzinkboor, getrapte boor, conische ruimer). Boordiameter: DBmax = BDT + d (DBmax: maximale boordiameter) Gereedschapskeuze: DBmax > DB > d
10 – Frezen Frezen – benaderen en vrijzetten ■ Benaderen voorkant [ANMS] ■ Benaderen mantelvlak [ANMM] ■ Vrijzetten voorkant [ABMA] ■ Vrijzetten mantelvlak [ABMM] Wijze van benaderen/vrijzetten: ■ 1: X- en Z-richting gelijktijdig ■ 2: eerst in X-, dan in Z-richting ■ 3: eerst in Z-, dan in X-richting ■ 6: meeslepen, X- voor Z-richting ■ 7: meeslepen, Z- voor X-richting Benaderings- en vrijzetbewegingen vinden met ijlgang (G0) plaats.
368
7 Parameters
7.5 Bewerkingsparameters
Frezen – veiligheidsafstanden en overmaten ■ Veiligheidsafstand in aanzetrichting [SMZ] – afstand tussen startpositie en bovenkant van te frezen object. ■ Veiligheidsafstand in freesrichting [SME] – afstand tussen te frezen contour en freesflank. ■ Overmaat in freesrichting [MEA] ■ Overmaat in aanzetrichting [MZA]
11 – Belastingsbewaking – algemene schakelaars ■ Belastingsbewaking aan/uit ■ 0: TURN PLUS genereert geen commando's voor
belastingsbewaking ■ 1: TURN PLUS genereert commando's voor belastingsbewaking ■ Positie van apparaten (komt overeen met parameter Q van G996) ■ 0: bewaking niet actief ■ 1: ijlgangbewegingen niet bewaken ■ 2: ijlgangbewegingen bewaken
12..19 – Belastingsbewaking voor bewerkingswijzen De eerste parameter bepaalt of de bewerkingswijze moet worden bewaakt. Met de overige parameters worden - afhankelijk van de bewerkingsplaats en -bewerkingswijze - de te controleren apparaten vastgelegd. Invoer voor de parameters 12..19: ■ „Bewerkingswijze ...“Aan/Uit: ■ 0: belastingsbewaking „Uit“ ■ 1: belastingsbewaking „Aan“ ■ te bewaken apparaten (bij meerdere apparaten som van de aanduidingen): ■ 0: geen bewaking ■ 1: X-as ■ 2: Y-as ■ 4: Z-as ■ 8: hoofdspil ■ 16: aangedreven gereedschap ■ 32: spil 3 ■ 64: spil 4 ■ 128: C-as 1
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
369
7.5 Bewerkingsparameters
12..19 – Belastingsbewaking voor Bewerkingswijzen (vervolg) ■ 12 Belastingsbewaking centrisch voorboren ■ Centrisch boren aan/uit ■ Centreren ■ Boren ■ Uitboren ■ Verzinkboren ■ Uitruimen ■ Draadtappen ■ 13 Belastingsbewaking voorbewerken ■ Voorbewerken aan/uit ■ Buiten langs ■ Buiten dwars ■ Binnen langs ■ Binnen dwars ■ 14 Belastingsbewaking contoursteken ■ Voorsteken aan/uit ■ Buiten ■ Binnen ■ Dwars ■ 15 Belastingsbewaking contourbewerking ■ Nabewerken aan/uit ■ Buiten ■ Binnen ■ 16 Belastingsbewaking insteken ■ Insteken aan/uit ■ Buiten ■ Binnen ■ 17 Belastingsbewaking draadsnijden ■ Draadsnijden aan/uit ■ Buiten ■ Binnen ■ Dwars ■ 18 Belastingsbewaking boren C-as ■ Boren C-as aan/uit ■ Centreren ■ Boren ■ Uitboren ■ Verzinkboren ■ Uitruimen ■ Draadtappen ■ 19 Belastingsbewaking frezen C-as ■ Frezen aan/uit ■ Sleuffrezen ■ Contourfrezen ■ Kamerfrezen ■ Afbramen ■ Graveren
370
20 – Rotatierichting voor bewerking achterkant ■ Rotatierichting spiegelen ■ 0: dezelfde rotatierichting voor bewerking voor- en
achterkant ■ 1: rotatierichting spiegelen (i.p.v. M3 – M4; i.p.v. M4 – M3)
21 – Naam van expertprogramma De TURN PLUS maakt voor de functies zoals werkstukoverdracht voor de complete bewerking etc. gebruik van expertprogramma's. In deze parameter legt u vast van welke expertprogramma's (subprogramma's) gebruik wordt gemaakt. Voer de namen van de subprogramma's in. ■ UP 100098 (afsteken) ■ UP 100099 (staflader) ■ UP EXUMS12 (op dit moment niet van belang) ■ UP EXUMS12A (op dit moment niet van belang) ■ UP MEAS01 (meetsnede) ■ UP UMKOMPL (omspannen voor machines met
tegenspil) ■ UP UMKOMPLA (afsteken en omspannen voor
machines met tegenspil) ■ UP UMHAND (omspannen bij machines zonder
tegenspil) ■ UP ABHAND (afsteken en omspannen bij machines
zonder tegenspil)
7 Parameters
8 Bedrijfsmiddelen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
371
8.1 Gereedschaps-database
8.1 Gereedschaps-database De CNC PILOT slaat maximaal 999 gereedschapsbeschrijvingen op die u met de gereedschapseditor beheert.
Het speciale draaigereedschap, de speciale boren en de speciale frezen zijn gereserveerd voor gereedschap dat aan geen ander type kan worden toegewezen. Dit gereedschap wordt niet bij contourgerelateerde cycli toegepast en wordt niet door de TURN PLUS gebruikt.
Uitwisseling en beveiliging van gegevens De CNC PILOT ondersteunt de uitwisseling van gegevens en de gegevensbeveiliging van de bedrijfsmiddelen (gereedschap, spanmiddelen, technologiegegevens) alsmede de bijbehorende naamlijsten – zie „10 Transfer“.
8.1.1 Gereedschaps-editor Keuze: menu-item „Ger“ (bedrijfsmode Parameters) Bewerken van de gereedschapsgegevens De gereedschapsgegevens worden in 3 dialoogboxen bewerkt. De parameters van de beide eerste dialoogboxen zijn afhankelijk van het gereedschapstype. De derde dialoogbox is bedoeld voor multi-gereedschaps- en standtijdbeheer. U kunt de derde dialoogbox „indien nodig“ bewerken. De gereedschapsparameters omvatten: ■ basisgegevens ■ informatie over de gereedschapsweergave (simulatie/controlegrafiek) ■ gegevens voor de TURN PLUS (gereedschapskeuze, automatisch genereren van werkschema's). Wanneer u geen gebruik maakt van de TURN PLUS, of de gereedschapsweergave niet wilt gebruiken, kunnen de desbetreffende gereedschapsgegevens komen te vervallen. ■ Menu-item „Nieuw Direct“
„Ger.-type“ invoeren Als het gereedschapstype niet bekend is:drukt u bij ■ Hoofdgroep ■ Subgroep ■ Bewerkingsrichting op de softkey „Verder“ en kiest u het type/de bewerkingsrichting Gereedschapsgegevens ingeven ■ Menugroep „Nieuw menu“ Gereedschapstype kiezen Gereedschapsgegevens ingeven ■ Menu-item „Tijdelijke beschrijvingen wissen“ Hiermee wist u de gereedschapsbeschrijvingen die via het NC-programma „tijdelijk“ zijn opgenomen. Tijdelijke gereedschapsbeschrijvingen beginnen met „_SIM..“ resp. „_AUTO..“ (zie „4.6.2 REVOLVER x“). 372
Softkeys Omschakelen naar de bedrijfsmode Service
Omschakelen naar de bedrijfsmode Transfer
Ingevoerd gereedschap van de gereedschapshouder (revolver) Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd – gesorteerd op gereedschapstype Gegevens die in de gereedschaps-database zijn ingevoerd – gesorteerd op gereedschapsidentificatienummer
8 Bedrijfsmiddelen
8.1 Gereedschaps-database
Gereedschapstabellen Gebruik de gereedschapstabellen als uitgangspunt voor het bewerken, kopiëren of wissen van items. Maakt een lijst van de actuele bezetting van de gereedschapshouder. Maakt een lijst van de ingevoerde items gesorteerd op gereedschapstype. „Ger.-type“ invoeren Ger.-type is niet bekend: ■ hoofdgroep ■ subgroep ■ bewerkingsrichting via softkey „Verder“ kiezen Maakt een lijst van de ingevoerde items gesorteerd op identificatienummer (id). Met „Masker voor identificatienummers“ wordt de lijst beperkt. Er worden alleen items getoond die met het masker overeenkomen. Masker: ■ Gedeelte van de id invoeren: op de volgende posities kunnen willekeurige tekens staan. ■ ?: op deze posities kan een willekeurig teken staan.
Softkeys Ingevoerd gereedschap wissen
Ingevoerd gereedschap kopiëren
Afkortingen (kopregel van de gereedschapslijst): Ingevoerd gereedschap bewerken
■ rs: beitelradius
db: boordiameter df: freesdiameter ■ ew: instelhoek bw: boorhoek fw: freeshoek ■ T-nr.(T-nummer bij de revolvertabel): zie „4.2.4 Gereedschapsprogrammering“ Gereedschapstabel bewerken Cursor op het gewenste gereedschap positioneren en op softkey klikken. Item kopiëren ■ U kunt alleen „vergelijkbaar“ gereedschap kopiëren ■ Het „nieuwe“ gereedschap krijgt een nieuw identificatienummer Item wissen of ENTER: item bewerken
Getoonde items op gereedschapstype sorteren
Getoonde items op gereedschaps-identificatienummer sorteren Volgorde van sorteren omkeren
Afbeelding van het gereedschap tonen
Items in de revolvertabel worden in de gereedschaps-editor noch gekopieerd noch gewist. Als de bedrijfsmode Automatisch bedrijf niet actief is, kunnen items worden gewijzigd.
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
373
8.1 Gereedschaps-database
Afbeelding van het gereedschap tonen De CNC PILOT genereert de afbeelding van het gereedschap uit de parameters. Aan de hand van de „grafische uitlezing“ kunnen de ingevoerde gegevens worden gecontroleerd. Met wijzigingen wordt rekening gehouden zodra u het invoerveld hebt verlaten. Grafische uitlezing verlaten: opnieuw op softkey klikken
Gereedschapspositie: wordt gebruik gemaakt van de gereedschapsparameter „opnametype“, dan geldt: De CNC PILOT zoekt naar het opnametype in de „beschrijvingen gereedschapsopname“ vanaf machineparameter 511. De eerste gereedschapsopname met dit opnametype is bepalend voor de gereedschapspositie.
374
8 Bedrijfsmiddelen
8.1 Gereedschaps-database
8.1.2 Gereedschapstypen (overzicht) Hoofdbewerkingsrichting (derde positie van het gereedschapstype): zie afbeelding. Draaibeitels ■ Voorbewerkingsgereedschap (type 11x) ■ Nabewerkingsgereedschap (type 12x) ■ Draadsnijgereedschap standaard (type 14x) ■ Insteekgereedschap (type 15x) ■ Afsteekgereeedschap (type 161) ■ Halfronde snijbeitels (type 21x) ■ Kopieergereedschap (type 22x) – TURN PLUS maakt uitsluitend gebruik van kopieergereedschap voor de draaduitlopen H en K. ■ Steekdraaigereedschap (type 26x) ■ Kartelgereeedschap (type 27x) ■ Speciaal draaigereedschap (type 28x)
Voorbeeld: ger.-type 11x
Boren ■ Centerboren (type 31x) ■ NC-aanboorbeitels (type 32x) ■ Spiraalboren (type 33x) ■ Snijplaatboren (type 34x) ■ Verzinkborenr (type 35x) ■ Soevereinboren (type 36x) ■ Draadtappen (type 37x) ■ Getrapte boren (type 42x) ■ Ruimers (type 43x) ■ Draadtappen (type 44x) ■ Deltaboren (type 47x) ■ Kottergereedschap (type 48x) – wordt niet door TURN PLUS gebruikt ■ Speciaal boorgereedschap (type 49x) Voorbeeld: ger.-type 31x
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
375
8.1 Gereedschaps-database
Frezen ■ Sleuffrezen (type 51x) ■ Stiftfrezen (type 52x) ■ Schijffrezen (type 56x) – TURN PLUS maakt hiervan geen gebruik ■ Hoekfrezen (type 61x) ■ Draadfrezen (type 63x) – TURN PLUS maakt hiervan geen gebruik ■ Freesstiften (type 64x) ■ Cirkelzaagblad (type 66x) – TURN PLUS maakt hiervan geen gebruik ■ Speciaal freesgereedschap (type 67x)
Speciaal gereedschap is gereserveerd voor gereedschap dat aan geen ander type kan worden toegewezen. Dit gereedschap wordt niet bij contourgerelateerde cycli toegepast en wordt niet door deTURN PLUS gebruikt.
Voorbeeld: ger.-type 51x Werkstuk-handlingsystemen ■ Aanslaggereedschap (type 71x) ■ Stafgrijpers (type 72x) ■ Roterende afpak-inrichting (type 75x)
Voorbeeld: ger.-type 71x
Meetapparatuur ■ Meettaster (type 81x)
Voorbeeld: ger.-type 81x
376
8 Bedrijfsmiddelen
8.1 Gereedschaps-database
8.1.3 Gereedschapsparameters Parameters draaigereedschap Parameters dialoogbox 1
G
S
TP
ID: gereedschaps-identificatienummer
•
•
•
X-, Z-maat (xe, ze): instelmaten
•
–
–
Inst.h (ew): instelhoek
•
•
•
Beit.h (sw): beitelpunthoek
•
•
•
Radius (rs): beitelradius
•
•
•
NBR: nevenbewerkingsrichting
•
–
•
Bt.br (sb) – Draadsnijgereedschap: beitelbreedte – afstand van snijkant tot gereedschapspunt
•
•
–
Bt.br (sb): beitelbreedte
•
•
•
Bt.lg (sl): beitellengte
•
•
•
Sn.lg (sl) – kartelgereedschap: roldiameter
–
•
–
Sn.br (sb) – kartelgereedschap: rolbreedte
–
•
–
NBR: nevenbewerkingsrichting
•
–
•
X-, Z-corr (DX, DZ): correctiewaarde (maximaal +/– 10 mm)
•
–
–
Rot.richt.: spilrotatierichting
•
–
•
eff.lg (nl): effectieve lengte bij binnenbeitels
–
–
•
Inst.dpt (et): maximale insteekdiepte
•
•
•
S-corr (DS): speciale correctiewaarde voor de 3e snijkantzijde (maximaal +/– 10 mm) – zie ook G148 en G150/G151
•
–
–
Voorbeeld ger.-type 111
Draadsnijgereedschap: ■ let erop dat bij de types 141, 143 de „instelmaat ze“ en bij de types 142, 144 de „instelmaat xe“ vanaf de snijkant wordt gemeten. ■ De CNC PILOT bepaalt aan de hand van de parameter „rotatierichting“, of er een „overhead-gereedschap“ of het „standaardgereedschap“ wordt ingezet.
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
377
8.1 Gereedschaps-database
Parameters dialoogbox 2
G
S
TP
Ger.-h. DIN: type gereedschapshouder
–
•
–
Ger.-h. hgt (wh): hoogte van de gereedschapshouder
–
•
–
Ger.-h. br (wb): breedte van de gereedschapshouder
–
•
–
Breedte (dn): gereedschapsbreedte (gereedschapspunt tot achterkant schacht) –
•
–
Schachtd (sd): schachtdiameter
–
•
–
Uitv. (A): linkse of rechtse gereedschapsuitvoering
•
•
•
Uitv. (A) – Halfronde snijbeitels: linkse, rechtse of neutrale gereedschapsuitvoering bij gereedschapsposities 1..4
•
•
•
Spoed: draadspoed
•
–
•
Beschikb.: fysieke beschikbaarheid
•
–
•
Nummer van afbeelding
–
•
–
Snijmat(eriaal)
–
–
•
CSP-corr.: correctiefactor snijsnelheid
–
–
•
FDR-corr.: correctiefactor voeding
–
–
•
Deep-corr.: correctiefactor snijdiepte
–
–
•
Opnametype
•
–
•
G: basisgegevens S: weergave van gereedschap (simulatie) TP: TURN PLUS
Voorbeeld ger.-type 111
zie ook: ■ „8.1.4 Multi-gereedschap, standtijdbewaking“ (parameters van de derde dialoogbox) ■ „8.1.5 Informatie over gereedschapsgegevens“ ■ „8.1.6 Gereedschapshouder, opnamepositie“ ■ De parameter „Uitvoering“ bepaalt of het gereedschaps-
referentiepunt zich aan de linker of rechter snijkantzijde bevindt. ■ Bij neutrale halfronde snijbeitels bevindt het gereedschapsreferentiepunt zich aan de linker snijkantzijde.
378
8 Bedrijfsmiddelen
8.1 Gereedschaps-database
Parameters boorgereedschap Parameters dialoogbox 1
G
S
TP
ID: gereedschaps-identificatienummer
•
•
•
X-, Z-, Y-maat (xe, ze, ye): instelmaten
•
–
–
Diam. (db): boordiameter
•
•
•
Boorh (bw): boorhoek
•
•
•
Beit.h (sw): beitelpunthoek
•
•
•
Tapdiam. (d1): tapdiameter
•
•
•
Taplgt. (l1): taplengte
•
•
•
Positieh (rw): positiehoek
•
•
–
X-, Z-, Y-corr (DX, DZ, DY): correctiewaarden (maximaal +/– 10 mm)
•
–
–
Rot.richt.: spilrotatierichting
•
–
•
Eff.boorl (nl): effectieve lengte van de boor
–
–
•
Boortype: zie naamlijst
*1
–
*1
Aans.lgt. (al): aansnijdingslengte
•
•
•
Naamlijst „Draadtaptype“: ■ 0: niet-gedefinieerd ■ 11: metrisch ■ 12: fijne schroefdraad ■ 13: inchschroefdraad ■ 14: pijpschroefdraad ■ 15: UNC ■ 16: UNF ■ 17: PG ■ 18: NPT ■ 19: trapeziumdraad ■ 20: overige
Voorbeeld ger.-type 311
*1: de parameter „boortype“ wordt bij de bepaling van de schroefdraadparameters gebruikt. Hiermee wordt in geval van AAG bij de gereedschapskeuze rekening gehouden.
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
379
8.1 Gereedschaps-database
Parameters dialoogbox 2
G
S
TP
Ger.-h. DIN: type gereedschapshouder
–
•
–
Ger.-h. hgt (wh): hoogte van de gereedschapshouder
–
•
–
Ger.-h. br (wb): breedte van de gereedschapshouder
–
•
–
Klp.diam (fd): diameter van de klauwplaat
–
*1
–
Klp.hgt (fh): hoogte van de klauwplaat
–
*1
–
Overst.lg (ax): oversteeklengte
–
•
–
Spoed (hb): draadspoed
•
–
•
Passing (kwaliteit): zie naamlijst *2
–
–
•
Beschikb.: fysieke beschikbaarheid
•
–
•
Nummer van afbeelding
–
•
–
Snijmat (eriaal)
–
–
•
CSP-corr.: correctiefactor snijsnelheid
–
–
•
FDR-corr.: correctiefactor voeding
–
–
•
Deep-corr.: correctiefactor snijdiepte
–
–
•
Opnametype
•
–
•
Naamlijst „Passingkwaliteit“: ■ H6 ■ H7 ■ H8 ■ H9 ■ H10 ■ H11 ■ H12 ■ H13
Voorbeeld ger.-type 311
*1 – Afmetingen klauwplaat ■ houders F, K: „fd, fh“ dienen voor maatvoering van de houder ■ andere houders: bij fd=0, fh=0 wordt geen klauwplaat weergegeven *2: De automatische gereedschapskeuze van TURN PLUS controleert de „passingkwaliteit“ gedefinieerd/niet gedefinieerd – er volgt geen gedetailleerde analyse. G: basisgegevens S: weergave van gereedschap (simulatie) TP: TURN PLUS zie ook: ■ „8.1.4 Multi-gereedschap, standtijdbewaking“ (parameters van de derde dialoogbox) ■ „8.1.5 Informatie over gereedschapsgegevens“ ■ „8.1.6 Gereedschapshouder, opnamepositie“
380
8 Bedrijfsmiddelen
8.1 Gereedschaps-database
Parameters freesgereedschap Parameters dialoogbox 1
G
S
TP
ID: gereedschaps-identificatienummer
•
•
•
X-, Z-, Y-maat (xe, ze, ye): instelmaten
•
–
–
Diam (df): freesdiameter voor
•
•
•
Diam (d1): freesdiameter
•
•
•
Breedte (fb): freesbreedte
•
•
•
Hoek (fw): freeshoek
•
•
•
Inst.dpt (et): maximale insteekdiepte
•
•
–
Positieh (rw): positiehoek
•
•
–
X-, Z-, Y-corr (DX, DZ, DY): correctiewaarden (maximaal +/– 10 mm)
•
–
–
D-corr (DD): correctie freesdiameter
•
–
–
Rot.richt.: spilrotatierichting
•
–
•
Bt.lg (sl): beitellengte van de frees
•
•
•
Aantal tanden van de frees
•
–
•
Voorbeeld ger.-type 611
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
381
8.1 Gereedschaps-database
Parameters dialoogbox 2
G
S
TP
Ger.-h. DIN: type gereedschapshouder
–
•
–
Ger.-h. hgt (wh): hoogte van de gereedschapshouder
–
•
–
Ger.-h. br (wb): breedte van de gereedschapshouder
–
•
–
Klp.diam (fd): diameter van de klauwplaat
–
*1
–
Klp.hgt (fh): hoogte van de klauwplaat
–
*1
–
Overst.lg (ax): oversteeklengte
–
•
–
Spoed (hf): draadspoed
•
–
–
Aantal gangen (gb) bij meervoudig schroefdraad
–
–
–
Type vertanding van de frees – zie naamlijst
–
–
•
Beschikb.: fysieke beschikbaarheid
•
–
•
Nummer van afbeelding
–
•
–
Snijmat(eriaal)
–
–
•
CSP-corr.: correctiefactor snijsnelheid
–
–
•
FDR-corr.: correctiefactor voeding
–
–
•
Deep-corr.: correctiefactor snijdiepte
–
–
•
Opnametype
•
–
•
Naamlijst „Type vertanding“: ■ 0: niet-gedefinieerd ■ 1: rch.voork (rechte voorkant) ■ 2: sch.voork (schuine voorkant) ■ 3: rch.omtr (rechte omtrek) ■ 4: sch.omtr (schuine omtrek) ■ 5: rVoorOmtr (rechte voorkant en omtrek) ■ 6: sVoorOmtr (schuine voorkant en omtrek) ■ 7: speciale vertanding
Voorbeeld ger.-type 611
*1: bij fd=0/fh=0 wordt geen klauwplaat getoond. G: basisgegevens S: weergave van gereedschap (simulatie) TP: TURN PLUS zie ook: ■ „8.1.4 Multi-gereedschap, standtijdbewaking“ (parameters van de derde dialoogbox) ■ „8.1.5 Informatie over gereedschapsgegevens“ ■ „8.1.6 Gereedschapshouder, opnamepositie“
382
8 Bedrijfsmiddelen
8.1 Gereedschaps-database
Parameters van systemen voor de handling van werkstukken en meetsystemen Parameters dialoogbox 1
G
S
TP
ID: gereedschaps-identificatienummer
•
•
–
X-, Z-maat (xe, ze): instelmaten
•
–
–
Beschikb.: fysieke beschikbaarheid
•
–
–
Schachtd (sd): schachtdiameter
–
•
–
•
–
–
M-ID: identificatienummer van de „volgende snijkant“ bij multi-gereedschap
•
–
–
Ger.-h. DIN: type gereedschapshouder
–
•
–
Ger.-h. hgt (wh): hoogte van de gereedschapshouder
–
•
–
Ger.-h. br (wb): breedte van de gereedschapshouder
–
•
–
Overst.lg (ax): oversteeklengte
–
•
–
Nummer van afbeelding
–
•
–
Opnametype
•
–
–
Multi-ger: multi-gereedschap (zie „4.2.4 Gereedschapprogrammering“) ■ nee: geen multi-gereedschap ■ hoofd: hoofdsnijkant ■ neven: nevensnijkant
Mag(azijn) Code: wordt op dit moment niet gebruikt Mag(azijn) Attr(ibuut): wordt op dit moment niet gebruikt
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Voorbeeld ger.-type 811
383
8.1 Gereedschaps-database
8.1.4 Multi-gereedschap, standtijdbewaking
Gegevensinvoer multi-gereedschap
Multi-gereedschap Draaigereedschap met meerdere (maximaal 5) snijkanten wordt als multi-gereedschap aangeduid. In de gereedschaps-database wordt elke snijkant met een record beschreven – bovendien wordt een „gesloten reeks“ van alle snijkanten van het multi-gereedschap opgebouwd.
Hoofdsnijkant: parameterinvoer (dialoogbox 1 en 2) met „PgDn“ naar dialoogbox 3 gaan in het invoerveld „Multi-ger“ hoofd(snijkant) instellen in het invoerveld „M-ID“ het identificatienummer van de volgende nevensnijkant invoeren Dialoogbox met „OK“ afsluiten voor elke nevensnijkant: identificatienummer invoeren (identificatienummer dat bij de voorgaande snijkant bij „M-ID“ is ingevoerd) meer parameters invoeren (dialoogbox 1 en 2) met „PgDn“ naar dialoogbox 3 gaan in het invoerveld „Multi-ger“ neven(snijkant) instellen in het invoerveld „M-ID“ het identificatienummer van de volgende nevensnijkant invoeren – bij de laatste nevensnijkant wordt het identificatienummer van de hoofdsnijkant ingevoerd Dialoogbox met „OK“ afsluiten
Noem een van de snijkanten de hoofdsnijkant en de andere snijkanten nevensnijkant. In de gereedschapstabel wordt alleen het identificatienummer van de hoofdsnijkant ingevoerd (zie „4.2.4 Gereedschapsprogrammering“). Parameters 3e dialoogbox Mag(azijn) coderingCode: wordt op dit moment niet gebruikt Mag(azijn) attr(ibuut): wordt op dit moment niet gebruikt Multi-ger.: multi-gereedschap ■ nee: geen multi-gereedschap ■ hoofd: hoofdsnijkant ■ neven: nevensnijkant M-ID: identificatienummer van de „volgende snijkant“ bij multigereedschap Bew(akings)wijze van standtijdbewaking (zie „4.2.4 Gereedschapsprogrammering“) ■ geen ■ standtijdbewaking ■ bewaking van aantal stuks
Let bij multi-gereedschap op de „gesloten reeks“ (hoofdsnijkant – nevensnijkanten – hoofdsnijkant).
Standtijd totaal: standtijd van de beitel Resterende standtijd: weergave van de resterende standtijd Totaal aantal stuks: totaal aantal stuks van een snijkant. Resterend aantal stuks: weergave van het resterend aantal stuks. Reden tot stopzetten: weergave van reden tot stopzetten: ■ standtijd verstreken ■ aantal stuks bereikt ■ standtijd verstreken ■ vastgesteld door tussentijd meten ■ vastgesteld door meten na bewerking ■ gereedschapslijtage (grenswaarde 1 of 2 van „capaciteit“ overschreden) – vastgesteld door belastingsbewaking ■ gereedschapslijtage (grenswaarde van „werk“ overschreden) – vastgesteld door belastingsbewaking De standtijdparameters worden bij een nieuwe snijkant gereset (zie „ 3.5.5 Standtijdbeheer“).
384
8 Bedrijfsmiddelen
■ Ger.-identificatienummer (ger.-id): elk gereedschap wordt met
een unieke ger.-id aangeduid (maximaal 16 cijfers/letters). Het identificatienummer mag niet met een „_“ beginnen. ■ Gereedschapstype: ■ eerste, tweede cijfer: type gereedschap ■ derde cijfer: gereedschapspositie/hoofdbewerkingsrichting. ■ Instelmaten (xe, ze): afstand tussen gereedschapsreferentiepunt en referentiepunt van gereedschapshouder (referentiepunt van gereedschapshouder: zie machinehandboek) ■ Correctiewaarden (DX, DZ, DS) compenseren de slijtage van de snijkant van het gereedschap. Bij steekbeitels en halfronde snijbeitels heeft DS betrekking op de correctiewaarde van de derde snijkantzijde (de van het gereedschapsreferentiepunt afgekeerde zijde). ■ Beitellengte (sl): lengte van de snijplaat. ■ De contourgerelateerde cycli controleren of met het gereedschap de vereiste verspaning kan worden uitgevoerd. ■ Beïnvloedt de gereedschapskeuze van TURN PLUS. ■ Wordt voor de „weergave van het snijspoor“ en de grafische weergave van het gereedschap geanalyseerd. ■ Nevenbewerkingsrichting (NBR): hiermee wordt vastgelegd in welke richtingen anders dan de hoofbewerkingsrichting het gereedschap ook nog kan werken. ■ De contourgerelateerde cycli controleren of met het gereedschap de vereiste verspaning kan worden uitgevoerd. ■ Beïnvloedt de gereedschapskeuze van de TURN PLUS. ■ De AAG maakt voor de nevenbewerkingsrichting gebruik van: – de nevenvoeding (zie „8.3 Technologie-database (snijwaarden)“) – een gereduceerde snijdiepte (zie bewerkingsparameter 4 – „SRF“ ■ Rotatierichting: legt de spilrotatierichting voor het gereedschap vast; geeft aan of er sprake is van aangedreven/niet-aangedreven gereedschap. ■ De contourgerelateerde cycli controleren of met het gereedschap de vereiste verspaning kan worden uitgevoerd. ■ Beinvloedt de gereedschapskeuze van de TURN PLUS. ■ Legt de spilrotatierichting vast bij AAG. ■ Breedte (dn): maat van de gereedschapspunt tot de achterkant van de schacht. De „breedte (dn)“ wordt voor de grafische weergave van het gereedschap gebruikt. ■ (Fysiek) beschikbaar: hiermee markeert u niet-beschikbaar gereedschap, zonder dat het item in de database wordt gewist. ■ Uitvoering: „links of rechts gereedschap“ – hiermee wordt de positie van het gereedschapsreferentiepunt vastgelegd. Bij „neutrale uitvoering“ bevindt het gereedschapsreferentiepunt zich aan de linker snijkantzijde. ■ Nummer van afbeelding: gereedschap of alleen de snijkant weergeven? ■ 0: gereedschap weergeven ■ –1: alleen de snijkant van het gereedschap weergeven
Een „>>“ achter het invoerveld betekent „naamlijst“. Kies de gereedschapsparameters uit de „naamlijst“ en neem deze als invoer over. Opvragen van de naamlijst: cursor op het invoerveld plaatsen en op softkey „>>“ klikken.
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
385
8.1 Gereedschaps-database
8.1.5 Informatie over gereedschapsgegevens
8.1 Gereedschaps-database
■ CSP-correctie: snijsnelheid (Eng.: cutting speed)
FDR-correctie: voeding (Eng.: feed rate) Deep-correctie: snijdiepte (Eng.: deep=diep) De TURN PLUS vermenigvuldigt de uit de technologie-database bepaalde snijwaarden met deze correctiewaarden. ■ Opnametype – wordt bij draaibanken met verschillende gereedschapsopnames gebruikt. Het gereedschap wordt toegepast wanneer het opnametype hetzelfde is als het opnametype dat voor deze opnameplaats is vastgelegd (zie machineparameter 511, ...). ■ Beïnvloedt de gereedschapskeuze en -plaatsing in de TURN PLUS. ■ Met de functies „Gereedschapstabel instellen“ wordt gecontroleerd of het gereedschap op de bedoelde revolverpositie kan worden toegepast. ■ Positiehoek (rw):legt de afwijking ten opzichte van de hoofdbewerkingsrichting in rekenkundig positieve zin vast (–90° < rw < +90°). De TURN PLUS maakt alleen gebruik van boor- en freesgereedschap dat in de richting van de hoofdas respectievelijk haaks op de hoofdas werkt ■ Aantal tanden: wordt bij „voeding per tand G93“ gebruikt ■ Uitsteeklengte (ax) – bij boor- en freesgereedschap: ■ axiaal gereedschap: ax = afstand van gereedschapsreferentiepunt tot bovenkant van de houder ■ radiaal gereedschap: ax = afstand van gereedschapsreferentiepunt tot onderkant van de houder (ook wanneer de boor/frees in een klauwplaat is ingespannen)
386
Dimensionering „positiehoek rw“
8 Bedrijfsmiddelen
8.1 Gereedschaps-database
8.1.6 Gereedschapshouder, opnamepositie Bij de gereedschapsweergave (simulatie en controlegrafiek) wordt rekening gehouden met de vorm van de houder en de opnamepositie op de gereedschapshouder. Gereedschapshouder Of de gereedschapshouder in een axiale of radiale opname wordt gebruikt, en of er een adapter wordt toegepast, wordt door de CNC PILOT op basis van de revolverpositie bepaald. Wanneer het type gereedschapshouder niet wordt opgegeven, maakt de CNC PILOT gebruik van de vereenvoudigde weergave. De CNC PILOT houdt rekening met de volgende houders (benaming van de standaardhouder volgens DIN 69 880):
■ A1 boorstanghouder ■ B1 rechts kort ■ B2 links kort ■ B3 rechts kort overhead ■ B4 links kort overhead ■ B5 rechts lang ■ B6 links lang ■ B7 rechts lang overhead ■ B8 links lang overhead ■ C1 rechts ■ C2 links ■ C3 rechts overhead ■ C4 links overhead ■ D1 meervoudige opname
■ A boorstanghouder ■ B boorhouder met koelmiddeltoevoer ■ C vierkant langs ■ D vierkant dwars ■ E bewerking voor-/achterkant ■ E1 U-boor ■ E2 opname cilindrische schacht ■ E3 opname spantang ■ F boorhouder MK (morse-kegel)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
387
8.1 Gereedschaps-database
■ K boorhouder ■ Z aanslag ■ T1 aangedreven axiaal ■ T2 aangedreven radiaal ■ T3 boorstanghouder
■ X5 aangedreven axiaal
■ X6 aangedreven radiaal ■ X7 aangedreven speciale houder
388
8 Bedrijfsmiddelen
8.1 Gereedschaps-database
Adapter Bij gebruik van een adapter wordt met de maten gereedschapshoogte (wh) en gereedschapsbreedte (wb) de hoogte/breedte van de adapter en houder aangegeven.
Opnamepositie De opnamepositie wordt door de machinefabrikant vastgelegd (zie machineparameters 511, ...).. De CNC PILOT bepaalt de opnamepositie op basis van de revolverpositie. ■ axiale opname – linker revolverzijde (AP=0) ■ radiale opname – linker revolverzijde (AP=1) ■ radiale opname – rechter revolverzijde (AP=2) ■ axiale opname – rechter revolverzijde (AP=3)
Als de radiale opname in het midden van de revolverschijf plaatsvindt, wordt gebruikgemaakt van „AP=1“.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
389
8.2 Spanmiddel-database
8.2 Spanmiddel-database De CNC PILOT slaat maximaal 999 spanmiddelbeschrijvingen op die u met de gereedschapseditor beheert. Spanmiddelen worden in de bedrijfsmode TURN PLUS gebruikt en in de simulatie/controlegrafiek getoond. Spanmiddel-identificatienummer Elk spanmiddel wordt met een unieke spanmiddelid. aangeduid (maximaal 16 cijfers/letters). Het identificatienummer mag niet met een „_“ beginnen. Spanmiddeltype Met het spanmiddeltype wordt het type klauwplaat en het type spanklauw aangeduid.
8.2.1 Spanmiddel-editor Selectie: menu-item „Span(middel)“ (bedrijfsmode Parameters) Bewerken van de spanmiddelgegevens De spanmiddelgegevens worden in een dialoogbox bewerkt. De spanmiddelparameters bevatten informatie voor de weergave van het spanmiddel in de simulatie/controlegrafiek en andere gegevens voor de spanmiddelkeuze van TURN PLUS. Wanneer u geen gebruikmaakt van de TURN PLUS, of de spanmiddelweergave niet wilt gebruiken, kunnen de desbetreffende spanmiddelgegevens komen te vervallen. Spanmiddelbeschrijving maken ■ Menu-item „Nieuw Direct“
Softkeys Omschakelen naar de bedrijfsmode Service
Omschakelen naar de bedrijfsmode Transfer
Gegegevens die in de spanmiddel-database zijn ingevoerd – gesorteerd op spanmiddeltype Gegevens die in de spanmiddel-database zijn ingevoerd – gesorteerd op spanmiddelidentificatienummer
Invoer van het „spanmiddeltype“ Invoer van de spanmiddelgegevens in de dialoogbox ■ Menu-item „Nieuw menu“ Selectie van het spanmiddeltype in de submenu's Invoer van de spanmiddelgegevens in de dialoogbox
390
8 Bedrijfsmiddelen
8.2 Spanmiddel-database
Spanmiddeltabellen De CNC PILOT rangschikt de ingevoerde items op identificatienummers of gesorteerd op spanmiddeltypes. De spanmiddeltabel is het uitgangspunt voor het bewerken, kopiëren of wissen van items. Maakt een lijst van de ingevoerde items gesorteerd op identificatienummer (id). Met „Masker voor identificatienummers“ wordt de lijst beperkt. Er worden alleen items getoond die met het masker overeenkomen. Masker: ■ Gedeelte van de id invoeren: op de volgende posities kunnen willekeurige tekens staan. ■ ?: op deze positie kan een willekeurig teken staan. Maakt een lijst van de ingevoerde items gesorteerd op spanmiddeltype. Met het masker voor „typenummer“ wordt de lijst beperkt. Er worden alleen items getoond die met het masker overeenkomen. In de kop van de spanmiddeltabel staat informatie over het ingevoerde masker en het aantal gevonden en opgeslagen gereedschappen. Bovendien wordt het maximale aantal gereedschappen aangegeven dat de CNC PILOT opslaat. Spanmiddeltabel bewerken Plaats de cursor op het gewenste spanmiddel en druk op de desbetreffende toets.
Softkeys Ingevoerd spanmiddel wissen
Ingevoerd spanmiddel kopiëren
Ingevoerd spanmiddel bewerken
Getoonde items op spanmiddeltype sorteren
Item kopiëren (alleen spanmiddel van hetzelfde type) Item wissen
Getoonde items op spanmiddel-identificatienummer sorteren
of ENTER: item bewerken
Volgorde van sorteren omkeren
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
391
8.2 Spanmiddel-database
8.2.2 Spanmiddelgegevens Overzicht van de spanmiddeltypes De spanmiddelparameters zijn afhankelijk van de types. Spanmiddelhoofdgroepen Klauwplaat Spanmiddel Klauwplaat
Type
Gespleten gereedschapshouder
110
Klauwplaat met twee klauwen
120
Klauwplaat met drie klauwen
130
Klauwplaat met vier klauwen
140
Spanschijf
150
Speciale klauwplaat
160
Spanmiddel
Type
Opname bij spanmiddelen, type 23x..28x
Type
Spanklauw
21x
Cilindrische klauwplaatopname
xx1
Zachte klauwen
211
Vlakke-flensopname
xx2
Harde klauwen
212
Morse-kegel MK3
xx3
Grijperklauw
213
Morse-kegel MK4
xx4
Speciale klauw
214
Morse-kegel MK5
xx5
Spantang
220
Morse-kegel MK6
xx6
Opspandoorn
23x
Overige opnamen
xx7
Meenemer voorkant
24x
Draaigrijper
25x
Centerpunt
26x
Centerpunt
27x
Centreerconus
28x
392
8 Bedrijfsmiddelen
Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst)
„Klauwaansluiting = 0“: alle spanklauwen zijn toegestaan.
Parameters klauwplaat (type 1x0)
Kl.aansl.: code „klauwaansluiting“ d: klauwplaatdiameter l: klauwplaatlengte maxSpDm (d1): maximale spandiameter minSpDm (d2): minimale spandiameter dz: centreerdiameter max.toer: maximaal toerental [omw/min]
Gespleten gereedschapshouder (type 110)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Voorbeeld: klauwplaat met drie klauwen (type 130) 393
8.2 Spanmiddel-database
ID: spanmiddel-identificatienummer
Code klauwaansluiting Wanneer slechts bepaalde klauwplaat/spanklauwcombinaties zijn toegestaan, kan dit worden geregeld met „klauwaansluiting“. Geef zowel aan de klauwplaat als aan de toegestane spanklauwen dezelfde code.
Klauwplaat
8.2 Spanmiddel-database
Spanklauwen Parameters spanklauwen (type 21x)
Parameters spanklauwen (type 21x)
ID: spanmiddel-identificatienummer
S1: maat stap 1 in X-richting
Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst)
S2: maat stap 2 in X-richting
Kl.aansl: code „klauwaansluiting“ – moet overeenkomen met de code bij klauwplaat
minSpDm: minimale spandiameter maxSpDm: maximale spandiameter
L: klauwbreedte H: klauwhoogte G1: maat stap 1 in Z-richting G2: maat stap 2 in Z-richting
Voorbeeld: spanklauw (type 211)
394
Voorbeeld: grijpklauw (type 213)
8 Bedrijfsmiddelen
8.2 Spanmiddel-database
Spantang
Opspandoorn
Parameters spantang (type 220)
Parameters opspandoorn (type 23x)
ID: spanmiddel-identificatienummer
ID: spanmiddel-identificatienummer
Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst)
Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst)
d: klembusdiameter
Opspandoorn: LD: totale lengte DF: flensdiameter BF: flensbreedte maxSpDm: maximale spandiameter minSpDm: minimale spandiameter
Spantang (type 220)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Opspandoorn (type 23x)
395
8.2 Spanmiddel-database
Meenemer voorkant
Draaigrijper
Parameters meenemer voorkant (type 24x)
Parameters draaigrijper (type 25x)
ID: spanmiddel-identificatienummer
ID: spanmiddel-identificatienummer
Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst)
Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst)
ds: diameter punt
Nomd: draaigrijperdiameter
ls: lengte punt
Lengte: draaigrijperlengte
DK: diameter middendeel
maxSpDm: maximale spandiameter
BK: breedte middendeel
minSpDm: minimale spandiameter
DF: flensdiameter BR: flensbreedte d1: maximale spancirkeldiameter d2: minimale spancirkeldiameter
Meenemer voorkant (type 24x)
396
8 Bedrijfsmiddelen
8.2 Spanmiddel-database
Centerpunt
Centerpunt
Parameters centerpunt (type 26x)
Parameters draaibankcenter (type 27x)
ID: spanmiddel-identificatienummer
ID: spanmiddel-identificatienummer
Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst)
Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst)
w1: beitelpunthoek 1
w1: beitelpunthoek 1
w2: beitelpunthoek 2
w2: beitelpunthoek 2
d1: diameter 1
d1: diameter 1
d2: diameter 2
d2: diameter 2
IA: lengte van conisch gedeelte
zl: lengte van draaibankcenter
d3: diameter van centerpuntbus
md: omtrekdiameter van de afdrukmoer
b3: breedte van centerpuntbus
mb: breedte van de afdrukmoer
md: omtrekdiameter van de afdrukmoer mb: breedte van de afdrukmoer
Centerpunt (type 26x)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Draaibankcenter (type 27x)
397
8.2 Spanmiddel-database
Centreerconus Parameters centreerconus (type 28x) ID: spanmiddel-identificatienummer Beschikbaar: fysieke beschikbaarheid (naamlijst) zw: centreerconushoek za: afstand centreerconus - pinole d1: (maximale) diameter 1 d2: (minimale) diameter 2 zl: lengte van de centreerconus
Centreerconus (type 28x)
398
8 Bedrijfsmiddelen
8.3 Technologie-database (snijwaarden)
8.3
Technologie-database (snijwaarden)
De CNC PILOT slaat de technologiegegevens op afhankelijk van ■ het materiaal ■ het snijmateriaal ■ de bewerkingswijze De bewerkingswijzen die door de CNC PILOT worden ondersteund, zijn vastgelegd – de materialen en snijmaterialen worden vastgelegd in de „naamlijst“. De snijwaarden worden beheerd met de technologie-editor. Keuze: menu-item „Tech(nologiegegevens)“ (bedrijfsmode Parameters) Bij het genereren van werkschema's maakt TURN PLUS gebruik van de technologische gegevens. U kunt deze database bovendien gebruiken om „uw“ snijwaarden op te slaan. Snijwaardetabellen ■ Tab(el) materiaal
U legt de bewerkingswijze en het snijmateriaal vast – de CNC PILOT vermeldt de snijwaarden gesorteerd op „materiaal“. ■ Tab(el) snijmateriaal U legt het materiaal en de bewerkingswijze vast de CNC PILOT vermeldt de snijwaarden gesorteerd op „snijmateriaal“. ■ Tab(el) Bew(erkings)wijze U legt het materiaal en het snijmateriaal vast – de CNC PILOT vermeldt de snijwaarden gesorteerd op „bewerkingswijzen“.
Voer het (snij)materiaal en de bewerkingswijze altijd in met behulp van de naamlijst.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
399
8.3 Technologie-database (snijwaarden)
Menu-item „Snij(waarden) direct“ U geeft het (snij)materiaal en de bewerkingswijze in – de CNC PILOT stelt de snijwaarden beschikbaar, zodat ze kunnen worden bewerkt. Snijwaarden ■ Specifieke snijkracht van het materiaal:
de parameter dient ter informatie – wordt niet verwerkt. ■ Snijsnelheid ■ Hoofdvoeding [mm/omw]: voeding voor de hoofdbewerkingsrichting ■ Nevenvoeding [mm/omw]: voeding voor de nevenbewerkingsrichting ■ Aanzetbeweging ■ met/zonder koelmiddel De functie voor het automatisch genereren van werkschema's (AAG) bepaalt op basis van deze parameter of er koelmiddel wordt gebruikt.
TURN PLUS vermenigvuldigt de snijwaarden met de correctiefactoren (CSP-, FDR- DEEP-corr) die aan het gereedschap zijn toegewezen (zie „8.1.2 Informatie over gereedschapsgegevens“).
400
8 Bedrijfsmiddelen
9 Service en diagnose
9.1 Bedrijfsmode Service
9.1
De bedrijfsmode Service
De bedrijfsmode Service omvat: ■ servicefuncties ■ diagnosefuncties ■ onderhoudssysteem Servicefuncties: inloggen en beheer van gebruikers, andere taal kiezen en verscheidene systeeminstellingen
Diverse service- en diagnosefuncties zijn voor het serviceen inbedrijfstellingspersoneel gereserveerd.
Diagnosefuncties: controle van het systeem en ondersteuning bij de storingsdiagnose Het onderhoudssysteem herinnert de machinegebruiker aan de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden.
9.2
Service-functies
9.2.1 Bedieningsautorisatie Functies zoals het wijzigen van belangrijke parameters, blijven voorbehouden aan geautoriseerde gebruikers. Autorisatie vindt plaats wanneer met het juiste wachtwoord is ingelogd. U bent ingelogd totdat er wordt „uitgelogd“ of totdat er een andere gebruiker heeft ingelogd. Het „wachtwoord“ bestaat uit 4 cijfers – het wordt „verborgen“ (niet zichtbaar) ingevoerd. De CNC PILOT onderscheidt de volgende gebruikerscategorieën: ■ „zonder beveiligingsklasse“ ■ „NC-programmeurs“ ■ „systeembeheerders“ ■ „servicepersoneel“ (van de machinefabrikant) Menu-item „Inloggen“ Bij het inloggen als gebruiker kiest u uit de lijst met alle gebruikers uw „eigen“ naam en voert u uw „eigen“ wachtwoord in. Menu-item „Uitloggen“ De CNC PILOT maakt geen gebruik van automatisch uitloggen met tijdregeling. Daarom moet de gebruiker uitloggen, wanneer u uw systeem wilt beveiligen tegen onbevoegde toegang. Menu-item „Geb.Srv.“ (Gebruikersservice) Om gebruik te kunnen maken van de optie „Gebruikersservice“, moet als „Systeembeheerder“ worden ingelogd. ■ Geb(ruiker) invoeren
U geeft de naam van de nieuwe gebruiker in, legt het wachtwoord vast en stelt de „gebruikerscategorie“ in. Voorwaarde is dat u als „Systeembeheerder“ bent ingelogd.
402
9 Service en diagnose
Selecteer de naam die u wilt wissen, uit de operator-lijst en klik op „OK“. ■ Wachtwoord veranderen Iedere operator kan zijn „eigen“ wachtwoord veranderen. Om misbruik te voorkomen, moet eerst het „oude“ wachtwoord worden ingevoerd, voordat een nieuw wachtwoord kan worden opgeslagen. Menu-item „Onderhoud“ zie „9.3 Onderhoudssysteem
■ De CNC PILOT wordt met de gebruiker
„wachtwoord 1234“ en het wachtwoord „1234“ geleverd (autorisatie „Systeembeheerder“). Log in als gebruiker „wachtwoord 1234“ en voer een nieuwe operator in. Het „wachtwoord 1234“ moet daarna worden verwijderd. ■ De CNC PILOT voorkomt het verwijderen van de „laatste systeemmanager“ – u mag het wachtwoord echter niet vergeten.
9.2.2 Systeemservice Menugroep „Sys.Srv.“ (Systeemservice) ■ Datum/tijd Bij foutmeldingen worden de datum en tijd geregistreerd. Omdat fouten lange tijd in een „logfile“ worden opgeslagen, moet u op de juiste instelling letten. Met behulp van deze informatie kan bij service gemakkelijker een foutdiagnose worden uitgevoerd. ■ Omschakelen taal Selecteer met de softkey „>>“ de taal en klik op „OK“. Als u de CNC PILOT opnieuw opstart, is de beeldschermdialoog naar de gekozen taal omgeschakeld. ■ FWL-bewerken – afhankelijk van taal – wordt op dit moment niet gebruikt ■ FWL-bewerken – onafhankelijk van taal: ■ grondstof (bestandsnaam: „0TEMATER“) ■ snijmateriaal (bestandsnaam: „0TESTOFF“) ■ passingen (bestandsnaam: „0WZPASSU“) ■ „0Listbox“: wordt op dit moment niet gebruikt (FWL = naamlijsten – zie „9.2.3 Naamlijsten“) ■ Ondersteunende grafiekenr AAN/UIT
Als het menu-item „Ondersteunende grafieken AAN“ is gekozen, worden de ondersteunende grafieken van de bedrijfsmode Machine niet getoond. ■ Bewerkingsschakelaar AAN/UIT
Met de „bewerkingsschakelaar“ beveiligt u de bedrijfsmodes ■ DIN PLUS ■ TURN PLUS ■ Parameters tegen tegen onbevoegde toegang. Als het menu-item op „Bewerkingsschakelaar AAN“ is ingesteld, kunnen deze menuitems uitsluitend worden geselecteerd nadat u als „NCprogrammeur“ (of hoger) bent ingelogd. Menugroep „App.-d.“ (apparaat-diagnose) Met de menu-items roept u diagnosefuncties op die door de machinefabrikant zijn vastgelegd (zie machinehandboek).
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
403
9.2 Service-functies
■ Geb(ruiker) verwijderen
9.2 Servicefuncties
9.2.3 Naamlijsten Grondstoffen en snijmaterialen De benamingen van grondstoffen en snijmaterialen in de technologie-database worden in naamlijsten bijgehouden. Hiermee kunt u de database specifiek afgestemd op in uw bedrijf gebruikte materialen, opbouwen (zie ook „7.5 Database met snijgegevens“). Passingen Voor de gereedschappen ruimer en deltaboor wordt de parameter „passing“ bijgehouden. In de naamlijst „0WZPASSU“ legt u de gewenste passingkwaliteiten vast. Let bij het bewerken van de naamlijst op het volgende: ■ max. 64 vermeldingen ■ Code ■ cijfer van 0..63 ■ geen dubbele codes toekennen ■ Begrip ■ maximaal 16 tekens
Bewerken van een naamlijst „Sys.Srv. – FWL-bewerken – onafhankelijk van taal“ selecteren < Kiezen: ■ „0TEMATER“ (grondstof) ■ „0TESTOFF“ (snijmateriaal) ■ „0WZPASSU“ (passingkwaliteit) < Item veranderen De te veranderen positie kiezen – op ENTER klikken < „Code“, „Begrip“ veranderen – op OK klikken, de CNC PILOT slaat de gegevens op Nieuw item opent de dialoog Bewerking naamlijsten < „Code“, „Begrip“ invoeren – op OK klikken, de CNC PILOT slaat de gegevens op
404
9 Service en diagnose
Onderhoudssysteem
■ Voorwaarde: de machinefabrikant moet
de noodzakelijke activiteiten invoeren en de uitvoerige beschrijvingen van de activiteiten beschikbaar stellen. ■ Alle statuswijzigingen inclusief de bevestiging van de onderhoudsactiviteit worden aan de PLC doorgegeven. In het machinehandboek kunt u nalezen of noodzakelijke of al lang noodzakelijke noodzakelijke onderhoudsactiviteiten verdere consequenties hebben.
Onderhoudssysteem De CNC PILOT herinnert de machinegebruiker aan de noodzakelijke onderhouds- en servicewerkzaamheden. Daartoe is iedere activiteit „in het kort“ (module, onderhoudsinterval, verantwoordelijke persoon, etc.) beschreven. Deze informatie staat in de lijst „Onderhouds- en serviceactiviteiten“. Een uitvoerige beschrijving van de onderhoudsactiviteit wordt „desgewenst“ getoond. Een uitgevoerde onderhoudsactiviteit wordt bevestigd. Daarna begint het onderhoudsinterval opnieuw. De CNC PILOT slaat het bevestigingstijdstip samen met de nominale datum in een logbestand op. De bevestigings-logbestanden kunnen door het servicepersoneel worden uitgelezen en geanalyseerd. Dit kan (op zijn minst) de laatste 10 bevestigingen inzien. Weergave van de onderhoudsstatus: „verkeerslicht“ rechts naast het datum-/tijdveld ■ groen: geen onderhoudsactiviteiten noodzakelijk ■ geel. ten minste één onderhoudsactiviteit is binnenkort noodzakelijk ■ rood: ten minste één onderhoudsactiviteit is noodzakelijk of allang noodzakelijk De status met de hoogste prioriteit wordt weergegeven (rood voor geel, geel voor groen). Datums en periodes (zie afbeelding): ■ I – interval: door de machinefabrikant vastgestelde periode van het onderhoudsinterval. Tijdens de inschakelduur van de besturing wordt het lopende onderhoudsinterval steeds korter. De resterende tijd wordt in de kolom „wanneer“ aangegeven. ■ D – duur: door de machinefabrikant vastgestelde periode tussen „noodzakelijke“ en „allang noodzakelijke“ onderhoudsactiviteit. ■ Q – bevestigingsperiode: in deze periode kan de onderhoudsactiviteit worden uitgevoerde en bevestigd. ■ t1 – tijdstip „onderhoudsactiviteit is binnenkort noodzakelijk“: ■ vanaf dit tijdstip kan de onderhoudsactiviteit worden uitgevoerd en bevestigd. ■ De status wordt „geel“ aangegeven. ■ Berekening: t1 = invoer van voorafgaande waarschuwing * interval / 100 ■ t2 – tijdstip „onderhoudsactiviteit is noodzakelijk“: ■ vanaf dit tijdstip moet de onderhoudsactiviteit worden uitgevoerd en bevestigd. ■ De status wordt „rood“ aangegeven. ■ Berekening: t2 = interval ■ t3 – tijdstip „onderhoudsactiviteit is allang noodzakelijk“: ■ het tijdstip van de onderhoudsactiviteit is overschreden. ■ De status wordt onveranderd „rood“ aangegeven. ■ Berekening: t3 = interval + duur
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Verklaring: I: interval D: duur Q: bevestigingsperiode t1: onderhoudsactiviteit is binnenkort noodzakelijk t2: onderhoudsactiviteit is noodzakelijk t3: ondershoudsactiviteit is allang noodzakelijk
405
9.3 Onderhoudssysteem
9.3
9.3 Onderhoudssysteem
Lijst „onderhoudsactiviteiten“ ■ Soort zie tabel „soort onderhoudsactiviteit“ De status wordt met een achtergrondkleur aangegeven: ■ geen kleur: geen onderhoudsactiviteiten noodzakelijk ■ geel: er is binnenkort een onderhoudsactiviteit noodzakelijk ■ rood: er is een onderhoudsactiviteit noodzakelijk of allang noodzakelijk ■ Locatie: plaats van de module ■ Module: benaming van de module ■ Wanneer: resterende tijd tot het tijdstip „onderhoudsactiviteit is noodzakelijk“ (= resterende tijd van het onderhoudsinterval) ■ Duur: tijd tussen „noodzakelijke“ en „allang noodzakelijke“ onderhoudsactiviteit ■ Wie: persoon die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de activiteit ■ Interval: periode van het onderhoudsinterval ■ Voorafgaande waarschuwing: legt het tijdstip van de status „onderhoudsactiviteit is binnenkort noodzakelijk“ vast (gerelateerd aan het onderhoudsinterval) ■ Documentatiereferentie en -soort: ■ Met invoer: met softkey „Info activiteit“ wordt een uitvoerige beschrijving van de onderhoudsactiviteit opgevraagd ■ Geen invoer: er is geen uitvoerige beschrijving van de onderhoudsactiviteit beschikbaar Oproepen van het onderhoudssysteem: menu-item „Onderhoud“ (bedrijfsmode Service) Terug naar „Service“ Na het oproepen van het onderhoudssysteem wordt de lijst Onderhouds- en serviceactiviteiten met alle activiteiten getoond. De informatie wordt in deel 1 en 2 onderverdeeld (wisselen via softkey). Bediening ■ Pijl omhoog/omlaag; PgDn/PgUp: hiermee kan de cursor in de lijst met activiteiten worden verplaatst ■ Enter: opent een dialoogbox met de parameters van de met de cursor geselecteerde activiteit
Softkeys „Onderhoudssysteem - algemeen“ „Deel 2“ van de activiteitenlijst tonen
„Deel 1“ van de activiteitenlijst tonen
Uitvoerige beschrijving van de activiteit opvragen
Naar softkey-balk „Soort/status van de activiteiten“ omschakelen Naar softkey-balk „Onderhoudssysteem“ terugschakelen Soort onderhoudsactiviteit Reiniging Inspectie Onderhoud Service
„–“ voor het symbool: het onderhoudssysteem is gedeactiveerd
406
9 Service en diagnose
9.3 Onderhoudssysteem
Keuze van de lijst U kunt de lijst „Onderhouds- en service-activiteiten“ op grond van onderstaande criteria opvragen: Lijst van alle onderhoudsactiviteiten Lijst van de „komende, noodzakelijke en allang noodzakelijke onderhoudsactiviteiten“ Omschakelen van de softkey-balk naar „Soort/status van de activiteiten“ Soort activiteiten: Lijst van de service-activiteiten Lijst van de onderhoudsactiviteiten Lijst van de inspectie-activiteiten Lijst van de reinigingsactiviteiten Tijdgegevens (duits/engels) Status van de activiteiten: Lijst van de „noodzakelijke en allang noodzakelijke onderhoudsactiviteiten“ Lijst van de „komende onderhoudsactiviteiten“ Bevestigde activiteiten Somt de „bevestigde“ onderhoudsactiviteiten“ op Lijst „Bevestigde activiteiten“: ■ Soort: ■ symbool: zie tabel „Soort onderhoudsactiviteiten“ ■ „+“: activiteit is bevestigd ■ Activiteit: aanduiding van de onderhoudsactiviteit ■ Bevestiging – door: naam van de persoon die bevestigt Bevestiging – op: datum van de bevestiging ■ Sinds: Tijdstip „onderhoudsactiviteit is noodzakelijk“ (t2) ■ Commentaar van de persoon die bevestigt
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
M / M:
minuten
S / H:
uren
T / D:
dagen
W / W:
weken
J / Y:
jaren
Delen van een tijdseenheid worden als tiendelige breuk vermeld. Voorbeeld: 1.5 S = 1 uur 30 minuten.
407
9.4 Diagnose
9.4
Diagnose
Oproepen: menu-item „Diag(nose)“ in de bedrijfsmode „Service“ Terug naar „Service“ Bij „Diagnose“ heeft u de beschikking over informatie, test- en controlefuncties als ondersteuning bij de storingsdiagnose. Menu-item „Info“ U krijgt informatie over de toegepaste softwaremodules. Menu-groep „Uitlezingen“ ■ Geheugen – is gereserveerd voor
servicepersoneel ■ Variabelen toont de actuele inhoud van ca. 500 V-
variabelen (zie ook „4.15.2 V-variabelen“). ■ „---“: de variabele is niet geïnitialiseerd ■ „???“: de variabele is niet beschikbaar ■ Input/Output toont de actuele status van alle input-/outputgegevens(interface CNC PILOT – draaibank). ■ 16 input/outputgegevens: in de dialoogbox „I/O“ voor uitlezing selecteren“ selecteert u max. 16 input-/outputgegevens. Nadat de dialoogbox is afgesloten, toont de CNC PILOT de actuele status van deze input/output. Elke verandering van status wordt direct getoond. Verlaten van de uitleesfunctie: „ESC-toets“ ■ Geheugen cyclisch – is voor het servicepersoneel gereserveerd ■ Variabelen cyclisch: selecteer een V-variabele. De CNC PILOT toont de actuele waarde. Elke waardeverandering wordt direct getoond. ■ In- uitvoer cyclisch: kies een I/U-positie. De CNC PILOT geeft de actuele status aan. Elke verandering van status wordt direct getoond.
408
Cyclische uitlezingen overlappen het machinevenster gedeeltelijk. U sluit cyclische uitlezingen af met „Uitlezingen – Stop cyclische uitlezingen“.
9 Service en diagnose
9.4 Diagnose
Menugroep „Logfiles“ Fouten, systeemgebeurtenissen en de uitwisseling van gegevens tussen de verschillende systeemcomponenten worden in logfiles geregistreerd. Bepaalde logfiles worden „op commando“ opgeslagen en kunnen door het servicepersoneel bij de foutdiagnose worden gebruikt. ■ Fouten-logfile tonen toont de meest recente
melding. Met „PgUp/PgDn“ kunt u de andere items bekijken. ■ Fouten-logfile opslaan maakt een kopie van de fouten-logfile (bestandsnaam: error.log; directory: Para_Usr). Aanwezige bestanden „error.log“ worden overschreven. ■ Ipo-Trace opslaan slaat informatie op over de laatste interpolatorfuncties (bestandsnamen: IPOMakro.cxx, IPOBewbe.cxx, IPOAxCMD.cxx – xx: 00..99; directory: Data). Menugroep „Remote“ De „Remote-functies“ ondersteunen de afstandsdiagnose. Uw machinefabrikant kan u hierover nader informeren. Menugroep „Controles“ ■ Hardware – systeeminfo: u krijgt informatie over de toegepaste hardwarecomponenten. ■ Opties: u krijgt een overzicht van de beschikbare en geïnstalleerde opties van de CNC PILOT (zie ook „1.3 Uitbreidingsmogelijkheden (opties)“ en regelparameter 197). ■ Netwerk – instellingen: met dit menu-item wordt de WINDOWS-dialoogbox „Network“ opgeroepen. De CNC PILOT wordt als „Client for Microsoft Networks“ ingevoerd. Uitgebreide informatie over de installatie en configuratie van netwerken vindt u in de desbetreffende documentatie of de Online-helpfunctie van WINDOWS. ■ Netwerk – vrijgavewachtwoord: voor lees- en schrijftoegang kent u afzonderlijke wachtwoorden toe. De wachtwoorden gelden echter voor alle „vrijgegeven directory's (zie ook „10.3.1 Vrijgaven, bestandstypes“). In de dialoogbox „Vrijgave-wachtwoord“ zijn de opgesomde „vrijgavenamen“ voor uw informatie. U kunt alleen in de velden „Wachtwoord lezen en wachtwoord schrijven“ gegevens invoeren. De invoer is niet zichtbaar. ■ Netwerk – Netwerk AAN: ■ Netwerk – Netwerk UIT: schakelt de netwerkadapter in of uit. Start het systeem opnieuw omdat in- of uitschakeling pas na een herstart actief wordt. Menu-item „Osci(lloscoop), Logic An(alizer)“: gereserveerd voor het servicepersoneel HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
409
10 Overdracht
10.1 Bedrijfsmode Transfer
10.1 Bedrijfsmode Transfer „Transfer“ wordt ten behoeve van de gegevensbeveiliging en de uitwisseling van gegevens met andere systemen voor elektronische gegevensverwerking gebruikt. Daarbij worden bestanden overgedragen. Het gaat dan om bestanden met NC-programma's (DIN PLUS- of TURN PLUSprogramma's), parameterbestanden of bestanden met informatie voor het servicepersoneel (oscilloscoopgegevens, logfiles, etc.) De bedrijfsmode Transfer omvat ook organisatiefuncties zoals dupliceren, wissen, hernoemen, etc. Gegevensbeveiliging HEIDENHAIN adviseert de met CNC PILOT aangemaakte programma's regelmatig op een pc op te slaan. U moet in ieder geval ook de parameters opslaan. Omdat parameters niet vaak worden gewijzigd, hoeven ze alleen te worden opgeslagen indien dit noodzakelijk is. Zie „10.4.2 Parameters en bedrijfsmiddelgegevens opslaan“. Uitwisseling van gegevens met DataPilot HEIDENHAIN biedt als aanvulling op de CNC PILOTmachinebesturing het PC-programmapakket DataPilot 4290 aan. DataPilot heeft dezelfde programmeer- en testfuncties als de besturing. Dat betekent dat u TURN PLUS- en DIN PLUSprogramma's op de pc aanmaakt, deze via simulatie test en ze aan de machinebesturing overdraagt. Systemen voor gegevensbeveiliging/-uitwisseling De DataPilot is geschikt voor gegevensbeveiliging. Als alternatief voor DataPilot kunt u besturingssysteemfuncties van WINDOWS of in de handel verkrijgbare pc-programma's voor gegevensbeveiliging gebruiken. Printer In Besturen kunt u DIN PLUS-programma's en parameter-/bedrijfsmiddelgegevens op de printer afdrukken. TURN PLUS-programma's kunnen niet worden afgedrukt. De CNC PILOT bereidt het afdrukken op DIN A4formaat voor.
Menu BedrijfsmodeTransfer Netwerk – activeert het WINDOWS-netwerk en toont de „gemaskeerde“ bestanden van de CNC PILOT en de communicatiepartners. Serieel – activeert de seriële datacommunicatie en toont de „gemaskeerde“ bestanden van de CNC PILOT. FTP – activeert het FTP-netwerk en toont de „gemaskeerde“ bestanden van de CNC PILOT en de communicatiepartners. Oproepen van Besturen (lokaal)
Parameterconv(ersie) – parameters/bedrijfsmiddelen van „intern formaat“ naar ASCII-formaat omzetten – of omgekeerd; gegevensbeveiliging voorbereiden – opgeslagen bestanden inlezen Instelling van de netwerk-, FTP-, seriële-interface- en printerparameters
■ Bestanden in „TURN PLUS-formaat“ worden alleen door
CNC PILOT of DataPilot verwerkt – ze zijn niet „leesbaar“. ■ „Servicebestanden“ ondersteunen de storingsdiagnose.
In de regel worden deze bestanden door het servicepersoneel overgezet en geanalyseerd.
412
10 Overdracht
10.2 Transmissieprocedure
10.2 Transmissieprocedure 10.2.1 Algemeen Interfaces U wordt aangeraden de gegevens via een Ethernet-interface over te dragen. Dit garandeert een hoge transmissiesnelheid, een hoge mate van veiligheid en een comfortabele bediening. Gegevensoverdracht via een seriële interface is eveneens mogelijk. ■ WINDOWS-netwerken (Ethernet-interface):
met een „WINDOWS-netwerk“ integreert u uw draaibank in een LAN-netwerk. De CNC PILOT ondersteunt de voor WINDOWS gebruikelijke netwerken. Vanaf de CNC PILOT kunnen bestanden worden verzonden/opgehaald. Andere netwerkgebruikers hebben toegang tot „vrijgegeven directory's“ om erin te lezen of te schrijven – onafhankelijk van de activiteiten van de CNC PILOT. De CNC PILOT logt meestal bij het opstarten van het systeem in het netwerk in en blijft „in het netwerk“ totdat het systeem wordt uitgeschakeld. ■ FTP (File Transfer Protocol) (Ethernet-interface): met „FTP“ integreert u uw draaibank in een LAN-netwerk. Hiervoor moet er op de host-computer een FTP-server geïnstalleerd zijn (maakt bij WINDOWS NT en UNIX deel uit van het besturingssysteem; voor WINDOWS 95/98 zijn FTP-servers leverbaar). Vanaf de CNC PILOT kunnen bestanden worden verzonden/opgehaald. De CNC PILOT heeft geen serverfunctie. Dit betekent dat andere netwerkgebruikers geen toegang hebben tot bestanden van de CNC PILOT. ■ Serieel U draagt programma- en parameterbestanden via een seriële interface over – zonder protocol. U moet zich ervan overtuigen dat het externe apparaat de vastgelegde interface-parameters (baudrate, woordlengte, etc.) aanhoudt. ■ Netwerkprinter De CNC PILOT zendt printeruitvoer naar de „standaardprinter“. Voorwaarden: ■ geïnstalleerde printer-driver ■ instelling als „standaardprinter“ ■ naam van het apparaat: STD (dialoogbox „Instelling printer“) ■ Lokale printer De CNC PILOT zendt printeruitvoer naar de „COMx-interface“ (invoer in het veld „Naam van apparaat“ – dialoogbox „Instelling printer“).
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
HEIDENHAIN raadt u aan de printer door het servicepersoneel in bedrijf te laten stellen.
413
10.2 Transmissieprocedure
10.2.2 Installatie van de data-overdracht Netwerk configureren WINDOWS-netwerken en FTP-netwerken worden met functies van het WINDOWS-besturingssysteem geconfigureerd. Inloggen als „systeembeheerder“ „Controles – Netwerk – Instellingen“ kiezen – met dit menu-item wordt de WINDOWS-dialoogbox „Netwerk“ opgeroepen. Netwerk configureren. De CNC PILOT wordt als „client voor Microsoft-netwerken“ ingevoerd. Uitgebreide informatie over de installatie en configuratie van netwerken vindt u in de desbetreffende documentatie of de Onlinehelpfunctie van WINDOWS.
HEIDENHAIN adviseert u de configuratie van Windows-netwerken te laten uitvoeren door geautoriseerd personeel van de machinefabrikant. Instellingen voor WINDOWS-netwerk Inloggen als „systeembeheerder“ „Instelling – Netwerk“ kiezen (bedrijfsmode Transfer) Dialoogbox „Instelling netwerk“: ■ Transfer-bestand: pad van de communicatiepartner invoeren (zie volgende pagina) ■ Auto-Login bij opstarten: – JA: de CNC PILOT zorgt voor inloggen met de in „Gebruikersnaam“ en „Wachtwoord“ ingevoerde gegevens – NEE: u voert de gebruikersnaam en het wachtwoord in bij het opstarten van het systeem Advies: maak gebruik van „automatisch inloggen“ WINDOWS-netwerk activeren: „Netwerk“ (bedrijfsmodeTransfer) kiezen – de CNC PILOT toont met inachtneming van het ingestelde „masker“: ■ bestanden van het eigen systeem ■ bestanden van de ingestelde transfer-directory (bestanden van de communicatiepartner)
414
10 Overdracht
Definieer de „transfer-directory“ zonder subdirectory. De CNC PILOT voegt de „laatste trap“ toe, afhankelijk van het bestandstype.
\\computernaam\vrijgavenaam\pad Voorbeeld: \\DATAPILOT\C\DP90V70\MASCH\MASCHINE1 De „computernaam“ en de „vrijgavenaam“ stelt u op de pc van de communicatiepartner in. In het voorbeeld is de schijf „C“ vrijgegeven. Of u met de vrijgavenaam het complete „pad“ of een gedeelte van het „pad“ definieert, hangt af van uw organisatie.
Instellingen voor FTP Inloggen als „systeembeheerder“ In regelparameter 11 („FTP-parameters“) instellen: ■ FTP gebruiken: 1 (=JA) „Instelling – FTP“ kiezen (bedrijfsmodeTransfer) Dialoogbox „Instelling FTP“: ■ gebruikersnaam, wachtwoord: voor inloggen op de host-computer ■ adres/naam FTP-server: servernaam of IP-adres van de host-computer invoeren
De menu-items „FTP“ en „Instelling – FTP“ kunnen alleen worden gekozen, wanneer „FTP gebruiken = Ja“ in regelparameter 11 is ingevoerd. FTP activeren: „FTP“ (bedrijfsmodeTransfer) kiezen – de CNC PILOT toont met inachtneming van het ingestelde „masker“: ■ gegevens van het eigen systeem ■ gegevens van de ingestelde transfer-directory (bestanden van de communicatiepartner)
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
415
10.2 Transmissieprocedure
Transfer-directory De computernaam, de vrijgavenaam en het pad van de communicatiepartner voert u in in „Transferdirectory“ (dialoogbox „Instelling netwerk“) op de volgende wijze:
10.2 Transmissieprocedure
Seriële interface of printer configureren Inloggen als „systeembeheerder“ „Instelling – Serieel/printer“ kiezen (bedrijfsmode Transfer) Dialoogbox „Instelling serieel/printer“ invullen Parameters De instelling van de interface-parameters moet op het externe apparaat zijn afgestemd. ■ Baudrate (in bits per seconde): de baudrate wordt
afgestemd op de omstandigheden ter plaatse (kabellengte, storingsinvloeden, etc.) Een hoge baudrate heeft weliswaar een snelle dataoverdracht als voordeel, maar is gevoeliger voor storingen dan een lage baudrate. ■ Woordlengte: u kunt kiezen uit 7 of 8 bits per teken. ■ Pariteit: als u een even/oneven pariteit kiest, vult de CNC PILOT de pariteitsbit zo aan, dat er altijd een even/oneven aantal „ingestelde“ bits per teken wordt verzonden. De pariteit kan op het externe apparaat worden gecontroleerd. Bij de instelling „geen pariteit“ worden de tekens zo verzonden als ze zijn opgeslagen. De pariteitsbit wordt aanvullend op het bij woordlengte ingestelde aantal bits verzonden. ■ Stopbits: u kunt kiezen uit 1, 1 1/2 en 2 stopbits. ■ Protocol: ■ Hardware (hardware-handshake): de ontvanger laat de zender via „RTS/CTS-signalen“ weten dat hij tijdelijk geen gegevens kan ontvangen. Voorwaarde voor de hardware-handshake is dat de RTS/CTSsignalen in de datatransmissiekabel bedraad zijn. ■XON/XOFF (software-handshake): de ontvanger zendt „XOFF“ als hij tijdelijk geen gegevens kan ontvangen. Met „XON“ geeft de ontvanger aan dat hij weer gegevens kan ontvangen. Voor de software-handshake zijn geen „RTS/CTS-signalen“ nodig in de transmissiekabel. ■ ON/XOFF (software-handshake): bij het begin van de data-overdracht zendt de ontvanger „XON“, om aan te geven dat hij kan ontvangen. De ontvanger zendt „XOFF“ als hij tijdelijk geen gegevens kan ontvangen. Met „XON“ geeft de ontvanger aan dat hij weer gegevens kan ontvangen. Voor de software-handshake zijn geen „RTS/CTS-signalen“ in de transmissiekabel nodig. ■ Naam van apparaat: COM1: V.24/RS-232-C-data-interface
416
■ De menu-items „Serieel“ en „Instelling – Serieel“ kunnen alleen worden gekozen, wanneer in „Externe in-/uitvoeren“ (regelparameter 40) een interface is toegewezen. ■ De parameters van de seriële interface worden in een van de regelparameters 41 t/m 47 opgeslagen. (afhankelijk van de instelling in regelparameter 40).
10 Overdracht
10.3 Gegevensoverdracht
10.3 Gegevensoverdracht 10.3.1 Vrijgaven, bestandstypen Vrijgaven – CNC PILOT zie lijst „Vrijgegeven directory's“ U kunt deze directory's door het toekennen van wachtwoorden wachtwoorden tegen schrijf- en/of leesacties beveiligen (menu-item „Controles Netwerk – Vrijgavewachtwoord“ bedrijfsmode Service/Diagnose – zie „9.3 Diagnose“) Als u geen wachtwoord invoert, hebben alle communicatiepartners toegang tot de directory's. Vrijgaven - communicatiepartners De communicatiepartner kan wachtwoorden voor lees- en schrijfacties toekennen (WINDOWS: „Configuratiescherm - Netwerken – Toegangsautorisatie op vrijgaveniveau“). Vervolgens verschijnt bij toegang tot directory's van de partner de WINDOWS-dialoogbox „Enter Network Password“. Als er slechts één wachtwoord wordt gebruikt, kan het worden opgeslagen. De dialoogbox verschijnt dan slechts één keer (resp. bij verandering van het wachtwoord). Iedere verdere toegang wordt aan de hand van het opgeslagen wachtwoord gecontroleerd. Als er voor de lees- en schrijfautorisatie verschillende wachtwoorden gelden, verschijnt de dialoogbox „Enter Network Password“ telkens bij de eerste toegang na het opnieuw opstarten van de CNC PILOT. Bestandstypen U kunt in de dialoogbox „Masker van de bestanden“ de volgende keuzes maken: ■ alle NC-programma's (DIN PLUS-programma's) ■ NC-hoofdprogramma's (DIN PLUS-programma's) ■ NC-subprogramma's (DIN PLUS-programma's) ■ Opmaakmodelbestanden (DIN PLUSopmaakmodellen) ■ TURN PLUS compleet (beschrijving van onbewerkte en bewerkte werkstukken en werkschema) ■ TURN PLUS-werkstukken (beschrijving van onbewerkte en bewerkte werkstukken) ■ TURN PLUS onbewerkte werkstukken (beschrijving van onbewerkte werkstukken) ■ TURN PLUS bewerkte werkstukken (beschrijving van bewerkte werkstukken) ■ TURN PLUS aaneengesloten contouren (beschrijving van aaneengesloten contouren ■ TURN PLUS Rev(olver)tabellen ■ TURN PLUS Bew(erkingsvolgorde ■ Parameterbestanden (directory „PARA_USR“) ■ Parameter-backup (directory „Backup“) ■ Programmkoplijsten (hulpbestanden voor in programmakop ingevoerde gegevens) ■ Servicebestanden (directory „DATA“) HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Let op: gevaar van botsing! Andere netwerkgebruikers kunnen NC-programma's van de CNC PILOT overschrijven. Zorg er bij de inrichting van het netwerk en bij de uitgifte van vrijgavewachtwoorden voor dat alleen geautoriseerde personen toegang tot de CNC PILOT hebben. Vrijgegeven directory's CNC PILOT ...\NCPS: NC-hoofd- en subprogramma's, opmaakprofielbestanden ...\GTR: beschrijvingen van onbewerkte werkstukken (TURN PLUS) ...\GTF: beschrijvingen van bewerkte werkstukken (TURN PLUS) ...\GTW: werkstukbeschrijvingen (TURN PLUS) ...\GTC: complete programma's (TURN PLUS) ...\GTT: beschrijvingen van aaneengesloten contouren (TURN PLUS) ...\GTL: revolvertabellen (TURN PLUS) ...\GTB: bewerkingsvolgordes (TURN PLUS) ...\PARA_USR: ■ hulpbestanden voor in programmakop ingevoerde gegevens ■ geconverteerde parameter- en bedrijfsmiddelbestanden ■ (opgeslagen) fouten-logfile ...\DATA: bestanden voor het servicepersoneel ...\BACKUP: bestanden voor de gegevensbeveiliging (backup/restore)
417
10.3 Gegevensoverdracht
10.3.2 Bestanden zenden en ontvangen Kies na selectie van „Transfer“ via het menu de transmissieprocedure: ■ Netwerk: WINDOWS-netwerken ■ Serieel: seriële gegevensoverdracht ■ FTP: File Transfer Protocol Weergaven ■ linkervenster: eigen bestanden van de CNC PILOT ■ rechtervenster: ■ netwerk en FTP: directory van het externe
apparaat ■ seriële overdracht: ingestelde interface
Terug naar hetTransfer-hoofdmenu
■ Als het externe apparaat niet bereikbaar
is, verschijnt er na een wachttijd een foutmelding. ■ Parameters en bedrijfsmiddelgegevens moeten voor de overdracht worden „geconverteerd“ – en omgekeerd (zie „10.4.1 Parameter- en bedrijfsmiddeloverdracht“ Van communicatiepartner veranderen Invoer in „transfer-directory“ resp. in „Adres/naam FTP-server“ wijzigen (dialoogbox „Instellingen – ..“). Van bestandsgroep veranderen, „masker“ wijzigen De actuele maskerinstelling wordt onder de menuregel weergegeven.
Softkeys Omschakelen naar de bedrijfsmode Service
Omschakelen naar de bedrijfsmode Parameter
Bestandstype, sortering en maskering instellen
Werkt de bestandslijst bij
■ Bestandstype: zie „10.3.1 Vrijgaven,
bestandstypen“ ■Sorteren: bestanden „op naam“ of
„op datum“ sorteren ■ Masker: er worden enkel items getoond die aan het masker voldoen. Wildcards: *:hier kunnen willekeurige tekens komen te staan. ?: hier kan een willekeurig teken komen te staan. De CNC PILOT voegt aan het ingegeven masker automatisch een „*“ toe.
„Bestuurfuncties“ oproepen – zie „10.4 Bestandsorganisatie“ Gemarkeerde bestanden zenden
Gemarkeerde bestanden van extern apparaat „ophalen“ – bij seriële overdracht: de CNC PILOT gaat naar gereedheid voor ontvangst Alle bestanden markeren
Bestand markeren
Vervolg op volgende bladzijde
418
10 Overdracht
10.3 Gegevensoverdracht
Bediening ■ Pijl omhoog/omlaag; PgUp/PgDn: hiermee kan de cursor in de bestandslijst worden verplaatst ■ Pijl naar links/rechts: schakelt om tussen linker- en rechtervenster – zo schakelt de CNC PILOT om tussen gereed voor zenden en gereed voor ontvangst ■ Teken/reeks tekens invoeren: de cursor gaat op het volgende bestand staan dat met deze reeks tekens begint ■ Enter (bij DIN PLUS-programma's, parameter- en bedrijfsmiddelbestanden): toont de inhoud van het bestand. U sluit het bestand door nogmaals op Enter (of de ESC-toets) te klikken markeert alle getoonde bestanden – wanneer nogmaals hierop wordt geklikt, wordt de „markering“ gewist of „+“ (plus-toets) markeert het geselecteerde bestand – wanneer nogmaals hierop wordt geklikt, wordt de markering gewist ■ Netwerk of FTP: gemarkeerde gegevens worden door
de CNC PILOT aan de communicatiepartner overgedragen. Als het bestand al bestaat, verschijnt de vraag „overschrijven?“. ■ Seriële overdracht: gemarkeerde bestanden worden verzonden. ■ Netwerk of FTP: gemarkeerde bestanden worden
door de communicatiepartner aan de CNC PILOT overgedragen. Als het bestand al bestaat, verschijnt de vraag „overschrijven?“. ■ Seriële overdracht: de CNC PILOT gaat naar gereed voor ontvangst, resp. ontvangt de binnenkomende gegevens. Als de bestanden al bestaan, verschijnt de vraag „overschrijven?“.
Start bij seriële overdracht eerst de „ontvangerr“ en dan de „zender“.
■ Muisbediening: het plaatsen van de cursor, het markeren en
weergeven van het bestand (bij DIN PLUS-programma's, parameter- en bedrijfsmiddelbestanden) kunt u gewoon met de muis doen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
419
10.4 Parameters en bedrijfsmiddelen
10.4 Parameters en bedrijfsmiddelen 10.4.1 Parameters en bedrijfsmiddelen converteren Oproepen: menu-item „Parameterconv(ersie) – Opslaan/laden“ Terug naar het transfer-hoofdmenu De CNC PILOT slaat parameters en bedrijfsmiddelgegevens op in „interne formaten“ en in eigen directory's van CNC PILOT. Alvorens gegevens worden verzonden, worden ze naar „ASCII-formaat“ geconverteerd en naar de directory „PARA_USR“ overgezet. Omgekeerd worden ontvangen parameter-/ bedrijfsmiddelbestanden in de directory „PARA_USR“ opgeslagen. Als volgende stap kunt u deze bestanden „activeren“. Dit betekent dat de bestanden naar het „interne formaat“ worden geconverteerd en naar eigen directory's van CNC PILOT worden overgezet. Na deze stap werkt de CNC PILOT met de ontvangen parameters/bedrijfsmiddelgegevens. Bij de conversie van parameters/bedrijfsmiddelen legt u de naam van het backup-bestand vast en beïnvloedt u de uitvoer als volgt (dialoogbox „Parameters opslaan“): ■ zonder commentaar: er worden uitsluitend parameters/bedrijfsmiddelgegevens uitgevoerd ■ met commentaar: aanvullend op de parameters/bedrijfsmiddelgegevens wordt commentaar als toelichting op de gegevens uitgegeven „Masker“ wijzigen (alleen in het rechter venster) De actuele maskerinstelling wordt onder de menuregel weergegeven. ■ Sorteren: bestanden „op naam“ of
Softkeys „Parameterconversie“ Afzonderlijke parameters/bedrijfsmiddelgegevens converteren Parameters/bedrijfsmiddelen converteren
Gemarkeerde bestanden „activeren“
„Bestuurfuncties“ oproepen – zie „10.4 Bestandsorganisatie“
Opdat parameter-/bedrijfsmiddelgegevens via seriële transfer kunnen worden overgedragen (7-bits transfer), worden umlauttekens in het commentaar door „_“ vervangen.
„op datum“ sorteren ■ Masker: er worden alleen items
getoond die aan het masker voldoen. Wildcards: *: hier kunnen willekeurige tekens komen te staan. ?: hier kan een willekeurig teken komen te staan. De CNC PILOT voegt aan het ingevoerde masker automatisch een „*“ toe.
Vervolg op volgende bladzijde
420
10 Overdracht
Converteert en verzendt de gemarkeerde parameter-/ bedrijfsmiddelbestanden resp. de gemarkeerde parameters/ bedrijfsmiddelen (selectieve keuze) in de directory „PARA_USR“. „Haalt“ de gemarkeerde parameter-/ bedrijfsmiddelbestanden op uit de directory „PARA_USR“, converteert de gegevens naar het „interne formaat“ en overschrijft de bestaande parameters/bedrijfsmiddelgegevens. Markeert alle getoonde bestanden resp. parameters/bedrijfsmiddelen (selectieve keuze) – wanneer nogmaals hierop wordt geklikt, wordt de „markering“ gewist
■ Bij het „laden“ herkent de CNC PILOT de parameter-/ bedrijfsmiddelgroep aan de hand van de extensie. Daarom mag op externe systemen de bestandsnaam worden gewijzigd – echter niet de extensie. ■ Bij het inlezen controleert de besturung of de operator het recht heeft deze parameter te wijzigen resp. of de bedrijfsmode Atomatisch bedrijf actief is. Als de parameter niet mag worden gewijzigd, wordt hij bij het inlezen overgeslagen.
Markeert het geselecteerde bestand resp. de parameter/het bedrijfsmiddel – wanneer nogmaals hierop wordt geklikt, wordt de „markering“ gewist ■ Muisbediening: het plaatsen van de cursor, het
markeren en weergeven van het bestand (bij DIN PLUS-programma's, parameter- en bedrijfsmiddelbestanden) kunt u gewoon met de muis doen
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
421
10.4 Parameters en bedrijfsmiddelen
Bediening ■ Pijl omhoog/omlaag; PgUp/PgDn: hiermee kan de cursor in de bestandslijst worden verplaatst ■ Pijl naar links/rechts: hiermee gaat u van het linker naar het rechter venster of omgekeerd ■ Enter (alleen in het rechter venster): toont de inhoud van het bestand – u sluit het bestand af door opnieuw op Enter (of de ESC-toets) te drukken Opent het geselecteerde parameter-/ bedrijfsmiddelbestand en stelt de afzonderlijke parameters/ bedrijfsmiddelen voor het markeren en aansluitend verzenden beschikbaar.
10.4 Parameters en bedrijfsmiddelen
10.4.2 Parameters en bedrijfsmiddelen opslaan De gegevensbeveiliging wordt bij parameters en bedrijfsmiddelen in twee stappen gerealiseerd: Backup-bestanden aanmaken (functie back-up) Backup-bestanden naar een extern systeem overzetten (standaard-transfer-functie) Het inlezen van gegevensbeveiliginggeschiedt bij parameters en bedrijfsmiddelen eveneens in twee stappen: Backup-bestanden van het externe systeem „afhalen“ (standaard-transfer-functie) Backup-bestanden in CNC PILOT „integreren“ (functie restore) Bij backup worden de volgende bestanden overgezet naar de directory „BACKUP“: ■ alle parameterbestanden ■ alle bedrijfsmiddelbestanden ■ alle bijbehorende naamlijsten ■ onderhoudssysteembestanden Parameters en bedrijfsmiddelgegevens worden bij de backup „geconverteerd“.
Softkeys „Gegevensbeveiliging“ Sorteren instellen
Restore leest alle backup-bestanden van de directory „BACKUP“ in (behalve de bestanden van het onerhoudssysteem).
Werkt de bestandslijst bij
Oproepen: menu-item „Parameterconversie – Backup / Restore“
Backup uitvoeren
Terug naar het transfer-hoofdmenu
Restore uitvoeren
Bediening ■ Pijl omhoog/omlaag (alleen in rechter venster);
verplaatst de cursor in de bestandslijst ■ Pijl naar links/rechts: hiermee gaat u van het linker
naar het rechter venster of omgekeerd ■ Enter (alleen in het rechter venster): toont de inhoud van het bestand – u sluit het bestand af door opnieuw op Enter (of de ESC-toets) te drukken (alleen in het rechter venster): sorteren op datum of bestandsnaam Backup uitvoeren. Alle bestaande backup-bestanden worden gewist. Vervolgens worden de nieuwe backup-bestanden aangemaakt.
Restore verwacht een via Backup aangemaakte volledige bestandsgroep. Advies: behandel de bij de bacup aangemaakte bestandsgroep steeds als een „blok“. Voorwaarden voor de restore: ■ inloggen als „systeembeheerder“ ■ de bedrijfsmode Automatisch bedrijf mag niet actief zijn ■ de backup-bestanden moeten in de directory „BACKUP“ beschikbaar zijn Een restore van de onderhoudssysteembestanden kan door het servicepersoneel worden uitgevoerd.
Restore uitvoeren.
422
10 Overdracht
10.5 Bestandsorganisatie
10.5 Bestandsorganisatie De bestuurfuncties worden gebruikt voor de eigen bestanden van CNC PILOT en onder de volgende voorwaarden ook voor bestanden van de communicatiepartner: ■ transmissieprocedure „WINDOWS-netwerk“ ■ inloggen als „systeembeheerder“ Kiezen van bestandsorganisatie: ■ menu-item „Organisatie“ (alleen voor eigen bestanden van CNC PILOT) ■ softkey „Bestuurfuncties“. Informatie in de bestandslijst ■ Bestandsnaam en extensie (*.NC =
hoofdprogramma; *.NCS = subprogramma; etc.) ■ Bestandsgrootte in bytes – in [...] ■ Attribuut ■ „r/w“: lezen en schrijven toegestaan (read/write) ■ „ro“: alleen lezen toegestaan (read only) ■ Datum, tijd van de wijziging
Van bestandsgroep veranderenn, „masker“ wijzigen De actuele maskerinstelling wordt onder de menuregel weergegeven. ■ Bestandstype: zie „10.3.1 Vrijgaven,
Softkeys „Bestuurfuncties“ Gemarkeerde bestanden wissen
Gemarkeerd bestand hernoemen
bestandstypes“ ■ Sorteren: bestanden „op naam“ of
„op datum“ sorteren ■ Masker: er worden enkel items getoond die aan het masker voldoen. Wildcards: *: hier kunnen willekeurige tekens komen te staan. ?: hier kan een willekeurig teken komen te staan. De CNC PILOT voegt aan het ingegeven masker automatisch een „*“ toe. Bediening: ■ Pijl omhoog/omlaag; PgUp/PgDn: hiermee kan de cursor in de bestandslijst worden verplaatst ■ Teken/reeks tekens invoeren: de cursor gaat op het volgende bestand staan dat met deze reeks tekens begint ■ Enter (bij DIN PLUS-programma's, parameter- en bedrijfsmiddelbestanden): toont de inhoud van het bestand. U sluit het bestand door nogmaals op Enter (of de ESC-toets) te klikken Markeert alle getoonde bestanden – wanneer nogmaals hierop wordt geklikt, wordt de „markering“ gewist
Gemarkeerd bestand dupliceren
Bestandstype, sortering en markering instellen
Gemarkeerde bestanden printen
Alle bestanden markeren
Bestand markeren
„Transferfuncties“ oproepen
„Bestuurfuncties“ oproepen
Vervolg op volgende bladzijde
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
423
10.5 Bestandsorganisatie
of „+“ (plus-toets) markeert het geselecteerde bestand – wanneer nogmaals hierop wordt geklikt, wordt de „markering“ gewist ■ Muisbediening: het plaatsen van de cursor, het
markeren en weergeven van het bestand (bij DIN PLUS-programma's, parameter- en bedrijfsmiddelbestanden) kunt u gewoon met de muis doen Andere bestuurfuncties: zie tabel met de softkeys
424
10 Overdracht
11 Tabellen en overzichten
11.1 Draaduitloop- en schroefdraadparameters
11.1 Draaduitloop- en schroefdraadparameters
Buitendraad Dr.spoed
I
K
R
W
11.1.1 Draaduitloopparameters DIN 76
0,2
0,3
0,7
0,1
30°
TURN PLUS bepaalt de parameters van de draaduitloop (draaduitloop DIN 76) aan de hand van de spoed. Hierin betekenen: dr.spoed = spoed I = draaduitloopdiepte (radius) K = draaduitloopbreedte R = draaduitloopradius W= draaduitloophoek De draaduitloopparameters zijn overeenkomstig DIN 13 voor metrische schroefdraad
0,25
0,4
0,9
0,12
30°
0,3
0,5
1,05
0,16
30°
0,35
0,6
1,2
0,16
30°
0,4
0,7
1,4
0,2
30° 30°
0,45
0,7
1,6
0,2
0,5
0,8
1,75
0,2
30°
0,6
1
2,1
0,4
30°
0,7
1,1
2,45
0,4
30°
0,75
1,2
2,6
0,4
30°
0,8
1,3
2,8
0,4
30°
1
1,6
3,5
0,6
30°
1,25
2
4,4
0,6
30°
1,5
2,3
5,2
0,8
30°
1,75
2,6
6,1
1
30°
2
3
7
1
30°
2,5
3,6
8,7
1,2
30°
3
4,4
10,5
1,6
30°
3,5
5
12
1,6
30°
4
5,7
14
2
30°
4,5
6,4
16
2
30°
5
7
17,5
2,5
30°
5,5
7,7
19
3,2
30°
6
8.3
21
3,2
30°
Dr.spoed
I
K
R
W
0,2
0,1
1,2
0,1
30°
0,25
0,1
1,4
0,12
30°
0,3
0,1
1,6
0,16
30°
0,35
0,2
1,9
0,16
30°
0,4
0,2
2,2
0,2
30°
0,45
0,2
2,4
0,2
30°
0,5
0,3
2,7
0,2
30°
0,6
0,3
3,3
0,4
30°
0,7
0,3
3,8
0,4
30°
Binnendraad
426
0,75
0,3
4
0,4
30°
0,8
0,3
4,2
0,4
30°
11 Tabellen en overzichten
11.1 Draaduitloop- en schroefdraadparameters
Binnendraad (vervolg) Dr.spoed
I
K
R
W
1
0,5
5,2
0,6
30°
1,25
0,5
6,7
0,6
30°
1,5
0,5
7,8
0,8
30°
1,75
0,5
9,1
1
30°
2
0,5
10,3
1
30°
2,5
0,5
13
1,2
30°
3
0,5
15,2
1,6
30°
3,5
0,5
17,7
1,6
30°
4
0,5
20
2
30°
4,5
0,5
23
2
30°
5
0,5
26
2,5
30°
5,5
0,5
28
3,2
30°
6
0,5
30
3,2
30°
K
R
W
11.1.2 Draaduitloopparameters DIN 509 E
Diameter
De draaduitloopparameters worden afhankelijk van de cilinderdiameter bepaald.
<= 1,6
0,1
0,5
0,1
15°
> 1,6 – 3
0,1
1
0,2
15°
Hierin betekenen: I = draaduitloopdiepte K = draaduitlooplengte R = draaduitloopradius W= draaduitloophoek
> 3 – 10
0,2
2
0,2
15°
> 10 – 18
0,2
2
0,6
15°
> 18 – 80
0,3
2,5
0,6
15°
> 80
0,4
4
1
15°
11.1.3 Draaduitloopparameters DIN 509 F
Diameter
I
K
R
W
P
A
De draaduitloopparameters worden afhankelijk van de cilinderdiameter bepaald.
<= 1,6
0,1
0,5
0,1
15°
0,1
8°
> 1,6 – 3
0,1
1
0,2
15°
0,1
8°
Hierin betekenen: I = draaduitloopdiepte K = draaduitlooplengte R = draaduitloopradius W= draaduitloophoek P = dwarsdiepte A = dwarshoek
> 3 – 10
0,2
2
0,4
15°
0,1
8°
> 10 – 18
0,2
2
0,6
15°
0,1
8°
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
I
> 18 – 80
0,3
2,5
0,6
15°
0,2
8°
> 80
0,4
4
1
15°
0,3
8°
427
11.1 Draaduitloop- en schroefdraadparameters
De „draadspeling ac“ wordt aan de hand van de spoed bepaald
11.1.4 Schroefdraadparameters De CNC PILOT bepaalt de schroefdraadparameters aan de hand van onderstaande tabel. Wanneer in kolom F „*“ is aangegeven, wordt de spoed – afhankelijk van het schroefdraadtype – op basis van de diameter bepaald. Hierin betekenen: F = Spoed P = draaddiepte R = schroefdraadbreedte A = flankhoek links W= flankhoek rechts
Q=2 Isometrische schroefdraad (DIN 13)
ac
<= 1 <= 5 <= 12 > 12
0,15 0,25 0,5 1
Berekening van Kb Kb = 0,26384*F – 0,1*¹F
Draadtype Q Q=1 Isometrische schroefdraad met fijne spoed (DIN 13)
Spoed
F
P
R
A
W
Buiten
–
0,61343*F
F
30°
30°
Binnen
–
0,54127*F
F
30°
30°
Buiten
*
0,61343*F
F
30°
30°
Binnen
*
0,54127*F
F
30°
30°
Buiten
–
0,61343*F
F
30°
30°
Q=4 isometrische kegeldraad met fijne spoed (DIN 158)
–
0,61343*F
F
30°
30°
Q=5 isometrische trapeziumdraad
Buiten
–
0,5*F+ac
0,633*F
15°
15°
Binnen
–
0,5*F+ac
0,633*F
15°
15°
Buiten
–
0,3*F+ac
0,527*F
15°
15°
Binnen
–
0,3*F+ac
0,527*F
15°
15°
Q=3 isometrische kegeldraad (DIN 158)
Q=6 vlakke metr. trapeziumdraad (DIN 308) Q=7 Metrische zaagtanddraad (DIN 513) Q=8 Cilindrische ronde draad (DIN 405) Q=9 cilindrische Whitworth-draad (DIN 11) Q=10 conische Whitworth-schroefdraad (DIN 2999) Q=11 Conische Whitworthschroefdraad (DIN 259)
Buiten
–
0,86777*F
0,73616*F
3°
30°
Binnen
–
0,75*F
F–Kb
30°
3°
Buiten
*
0,5*F
F
15°
15°
Binnen
*
0,5*F
F
15°
15°
Buiten
*
0,64033*F
F
27,5°
27,5°
Binnen
*
0,64033*F
F
27,5°
27,5°
Buiten
*
0,640327*F
F
27,5°
27,5°
Buiten
*
0,640327*F
F
27,5°
27,5°
Binnen
*
0,640327*F
F
27,5°
27,5°
–
–
–
–
–
*
0,61343*F
F
30°
30°
Q=12 niet-standaard schroefdraad Q=13 Grove schroefdraad UNC US Q=14 Fijne schroefdraad UNF US
Buiten Binnen
*
0,54127*F
F
30°
30°
Buiten
*
0,61343*F
F
30°
30°
Binnen
*
0,54127*F
F
30°
30°
Vervolg op volgende bladzijde
428
11 Tabellen en overzichten
Q=15 Extra fijne schroefdraad UNEF US Q=16 conische pijpschroefdraad NPT US Q=17 conische Dryseal NPTF US pijpschroefdraad
Buiten
F
P
R
A
W
*
0,61343*F
F
30°
30°
Binnen
*
0,54127*F
F
30°
30°
Buiten
*
0,8*F
F
30°
30°
Binnen
*
0,8*F
F
30°
30°
Buiten
*
0,8*F
F
30°
30°
Binnen
*
0,8*F
F
30°
30°
Q=18 cilindrische pijpschroefdraad NPSC US met smeermiddel Buiten
*
0,8*F
F
30°
30°
Binnen
*
0,8*F
F
30°
30°
Buiten
*
0,8*F
F
30°
30°
Binnen
*
0,8*F
F
30°
30°
Q=19 cilindrische schroefdraad NPFS US zonder smeermiddel
11.1 Draaduitloop- en schroefdraadparameters
Draadtype Q
11.1.5 Spoed Q=2 isometrische schroefdraad Diameter
Spoed
1 1,1 1,2 1,4 1,6 1,8 2 2,2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 6 7 8 9 10 11 12 14 16 18
0,25 0,25 0,25 0,3 0,35 0,35 0,4 0,45 0,45 0,5 0,6 0,7 0,75 0,8 1 1 1,25 1,25 1,5 1,5 1,75 2 2 2,5
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Diameter
Spoed
20 22 24 27 30 33 36 39 42 45 48 52 56 60 64 68
2,5 2,5 3 3 3,5 3,5 4 4 4,5 4,5 5 5 5,5 5,5 6 6
Q=8 cilindrische ronde draad Diameter
Spoed
12 14 40 105 200
2,54 3,175 4,233 6,35 6,35
429
11.1 Draaduitloop- en schroefdraadparameters
Q=9 cilindrische Whitworth-draad
Q=11 Whitworth-pijpschroefdraad
Draad-
Diameter
Draad-
Draad-
Diameter
Draad-
aanduiding
(in mm)
spoed
aanduiding
(in mm)
spoed
1/4“ 5/16“ 3/8“ 7/16“ 1/2“ 5/8“ 3/4“ 7/8“ 1“ 1 1/8“ 1 1/4“ 1 3/8“ 1 1/2“ 1 5/8“ 1 3/4“ 1 7/8“ 2“ 2 1/4“ 2 1/2“ 2 3/4“
6,35 7,938 9,525 11,113 12,7 15,876 19,051 22,226 25,401 28,576 31,751 34,926 38,101 41,277 44,452 47,627 50,802 57,152 63,502 69,853
1/8“ 1/4“ 3/8“ 1/2“ 5/8“ 3/4“ 7/8“ 1“ 1 1/8“ 1 1/4“ 1 3/8“ 1 1/2“ 1 3/4“ 2“ 2 1/4“ 2 1/2“ 2 3/4“ 3“ 3 1/4“ 3 1/2“ 3 3/4“ 4“ 4 1/2“ 5“ 5 1/2“ 6“
9,728 13,157 16,662 20,995 22,911 26,441 30,201 33,249 37,897 41,91 44,323 47,803 53,746 59,614 65,71 75,184 81,534 87,884 93,98 100,33 106,68 113,03 125,73 138,43 151,13 163,83
1,27 1,411 1,588 1,814 2,117 2,309 2,54 2,822 3,175 3,629 3,629 4,233 4,233 5,08 5,08 5,645 5,645 6,35 6,35 7,257
Q=10 conische Whitworth-schroefdraad Draad-
Diameter
Draad-
aanduiding
(in mm)
spoed
1/16“ 1/8“ 1/4“ 3/8“ 1/2“ 3/4“ 1“ 1 1/4“ 1 1/2“ 2“ 2 1/2“ 3“ 4“ 5“ 6“
7,723 9,728 13,157 16,662 20,995 26,441 33,249 41,91 47,803 59,614 75,184 87,884 113,03 138,43 163,83
0,907 0,907 1,337 1,337 1,814 1,814 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309
0,907 1,337 1,337 1,814 1,814 1,814 1,814 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309 2,309
Q=13 Grove schroefdraad UNC US Draad-
Diameter
Draad-
aanduiding
(in mm)
spoed
0,073“ 0,086“ 0,099“ 0,112“ 0,125“ 0,138“ 0,164“ 0,19“ 0,216“
1,8542 2,1844 2,5146 2,8448 3,175 3,5052 4,1656 4,826 5,4864
0,396875 0,453571428 0,529166666 0,635 0,635 0,79375 0,79375 1,058333333 1,058333333
Vervolg op volgende bladzijde
430
11 Tabellen en overzichten
Diameter
Draad-
Draad-
Diameter
Draad-
aanduiding
(in mm)
spoed
aanduiding
(in mm)
spoed
1/4“ 5/16“ 3/8“ 7/16“ 1/2“ 9/16“ 5/8“ 3/4“ 7/8“ 1“ 1 1/8“ 1 1/4“ 1 3/8“ 1 1/2“ 1 3/4“ 2“ 2 1/4“ 2 1/2“ 2 3/4“ 3“ 3 1/4“ 3 1/2“ 3 3/4“ 4“
6,35 7,9375 9,525 11,1125 12,7 14,2875 15,875 19,05 22,225 25,4 28,575 31,75 34,925 38,1 44,45 50,8 57,15 63,5 69,85 76,2 82,55 88,9 95,25 101,6
1/2“ 9/16“ 5/8“ 3/4“ 7/8“ 1“ 1 1/8“ 1 1/4“ 1 3/8“ 1 1/2“
12,7 14,2875 15,875 19,05 22,225 25,4 28,575 31,75 34,925 38,1
1,27 1,411111111 1,5875 1,814285714 1,953846154 2,116666667 2,309090909 2,54 2,822222222 3,175 3,628571429 3,628571429 4,233333333 4,233333333 5,08 5,644444444 5,644444444 6,35 6,35 6,35 6,35 6,35 6,35 6,35
Q=14 Fijne schroefdraad UNF US Draad-
Diameter
Draad-
aanduiding
(in mm)
spoed
0,06“ 0,073“ 0,086“ 0,099“ 0,112“ 0,125“ 0,138“ 0,164“ 0,19“ 0,216“ 1/4“ 5/16“ 3/8“ 7/16“
1,524 1,8542 2,1844 2,5146 2,8448 3,175 3,5052 4,1656 4,826 5,4864 6,35 7,9375 9,525 11,1125
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
0,3175 0,352777777 0,396875 0,453571428 0,529166666 0,577272727 0,635 0,705555555 0,79375 0,907142857 0,907142857 1,058333333 1,058333333 1,27
1,27 1,411111111 1,411111111 1,5875 1,814285714 1,814285714 2,116666667 2,116666667 2,116666667 2,116666667
Q=15 Extra fijne schroefdraad UNEF US Draad-
Diameter
Draad-
aanduiding
(in mm)
spoed
0,216“ 1/4“ 5/16“ 3/8“ 7/16“ 1/2“ 9/16“ 5/8“ 11/16“ 3/4“ 13/16“ 7/8“ 15/16“ 1“ 1 1/16“ 1 1/8“ 1 3/16“ 1 1/4“ 1 5/16“ 1 3/8“ 1 7/16“ 1 1/2“ 1 9/16“ 1 5/8“ 1 11/16“ 1 3/4“ 2“
5,4864 6,35 7,9375 9,525 11,1125 12,7 14,2875 15,875 17,4625 19,05 20,6375 22,225 23,8125 25,4 26,9875 28,575 30,1625 31,75 33,3375 34,925 36,5125 38,1 39,6875 41,275 42,8625 44,45 50,8
0,79375 0,79375 0,79375 0,79375 0,907142857 0,907142857 1,058333333 1,058333333 1,058333333 1,27 1,27 1,27 1,27 1,27 1,411111111 1,411111111 1,411111111 1,411111111 1,411111111 1,411111111 1,411111111 1,411111111 1,411111111 1,411111111 1,411111111 1,5875 1,5875
431
11.1 Draaduitloop- en schroefdraadparameters
Draad-
11.1 Draaduitloop- en schroefdraadparameters
Q=16 conische pijpschroefdraad NPT US Draad-
Diameter
Draad-
aanduiding
(in mm)
spoed
1/16“ 1/8“ 1/4“ 3/8“ 1/2“ 3/4“ 1“ 1 1/4“ 1 1/2“ 2“ 2 1/2“ 3“ 3 1/2“ 4“ 5“ 6“ 8“ 10“ 12“ 14“ 16“ 18“ 20“ 24“
7,938 10,287 13,716 17,145 21,336 26,67 33,401 42,164 48,26 60,325 73,025 88,9 101,6 114,3 141,3 168,275 219,075 273,05 323,85 355,6 406,4 457,2 508,0 609,6
0,94074074 0,94174074 1,411111111 1,411111111 1,814285714 1,814285714 2,208695652 2,208695652 2,208695652 2,208695652 3,175 3,175 3,175 3,175 3,175 3,175 3,175 3,175 3,175 3,175 3,175 3,175 3,175 3,175
Q=17 conische Dryseal pijpschroefdraad NPTF-US Draad-
Diameter
Draad-
aanduiding
(in mm)
spoed
1/16“ 1/8“ 1/4“ 3/8“ 1/2“ 3/4“ 1“ 1 1/4“ 1 1/2“ 2“ 2 1/2“ 3“
7,938 10,287 13,716 17,145 21,336 26,67 33,401 42,164 48,26 60,325 73,025 88,9
432
Q=18 cilindrische pijpschroefdraad NPSC US met smeermiddel Draad-
Diameter
Draad-
aanduiding
(in mm)
spoed
1/8“ 1/4“ 3/8“ 1/2“ 3/4“ 1“ 1 1/4“ 1 1/2“ 2“ 2 1/2“ 3“ 3 1/2“ 4“
10,287 13,716 17,145 21,336 26,67 33,401 42,164 48,26 60,325 73,025 88,9 101,6 114,3
0,94174074 1,411111111 1,411111111 1,814285714 1,814285714 2,208695652 2,208695652 2,208695652 2,208695652 3,175 3,175 3,175 3,175
Q=19 cilindrische pijpschroefdraad NPFS US zonder smeermiddel Draad-
Diameter
Draad-
aanduiding
(in mm)
spoed
1/16“ 1/8“ 1/4“ 3/8“ 1/2“ 3/4“ 1“
7,938 10,287 13,716 17,145 21,336 26,67 33,401
0,94174074 0,94174074 1,411111111 1,411111111 1,814285714 1,814285714 2,208695652
0,94174074 0,94174074 1,411111111 1,411111111 1,814285714 1,814285714 2,208695652 2,208695652 2,208695652 2,208695652 3,175 3,175
11 Tabellen en overzichten
11.2 Technische informatie
11.2 Technische informatie CNC PILOT 4290 Basisuitvoering
uit te breiden
Baanbesturing met geïntegreerde motorregeling en geïntegreerde omvormer ■ 2 gestuurde assen X1 en Z1 op slede 1 ■ 1 gestuurde spil tot maximaal 10 regelkringen ■ maximaal 6 sledes ■ maximaal 4 spillen ■ maximaal 2 C-assen
Weergave
15-inch TFT-vlakbeeldscherm
Programmageheugen
Harde schijf
Interpolatie Rechte Cirkel C-as Schroeflijn Look ahead
Voeding
Data-interfaces
in 2 hoofdassen. optioneel in 3 hoofdassen (maximaal ± 10m) in 2 assen (cirkelradius maximaal 100 m) interpolatie van de lineaire assen X en Z met de C-as overlapping van cirkelbaan en rechte vooruitblikkende berekening van het baansnelheidsprofiel rekening houdend met maximaal 20 regels ■ maximale ijlgang bij een resolutie van 0,001: 400 m/min ■ invoer in mm/min of mm/omwenteling ■ constante snijsnelheid ■ spoed met spaanbreken
n V.24/RS-232-C met maximaal 38,4 kBaud ÿ
■ Ethernet 100 Base T (maximaal 100 MBaud) ■ printeruitvoer via seriële interface
Toebehoren DataPilot
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
CNC PILOT 4290 Pc-software voor programmering en opleiding voor de draaibankbesturing CNC PILOT 4290: ■ programmering en programmatest ■ programmabeheer ■ beheer van de bedrijfsmiddelen ■ gegevensbeveiliging ■ scholing
433
11.2 Technische informatie
Programmeren
CNC PILOT 4290
DIN-editor
Programmering volgens DIN 66025
DIN PLUS
■ Instelinformatie over onbewerkt werkstuk, materiaal gereedschap,
spanmiddelen ■ uitgebreide reeks functies (IF...THEN...ELSE; WHILE...;
SWITCH...CASE) ■ begeleide invoer en ondersteunende grafieken voor iedere
programmeerfunctie ■ subprogramma's en variabelenprogrammering ■ controlegrafiek voor onbewerkt en bewerkt werkstuk ■ parallele programmering ■ parallele simulatie ■ alfanumerieke programmanaam
Cycli voor de contourbeschrijving
■ standaardvormen onbewerkt werkstuk ■ insteken ■ draaduitlopen ■ schroefdraad ■ boorpatronen voor kop- en mantelvlak, resp. XY- en ZY-vlak ■ figuurpatronen voor kop- en mantelvlak, resp. XY- en ZY-vlak
Bewerkingscycli
■ verspaningscycli langs en dwars ■ insteekcycli radiaal en axiaal ■ steekdraaicycli radiaal en axiaal ■ draaduitloopcycli ■ afsteekcyclus ■ schroefdraadcycli radiaal en axiaal (meervoudige, aaneengesloten
schroefdraad, conisch schroefdraad, incrementele spoed) ■ boor-, diepboor- en draadtapcycli (met/zonder voedingscompensatie)
radiaal en axiaal (C-as en Y-as) ■ contourfrezen en kamerfrezen radiaal en axiaal (C-as en Y-as) ■ vlakfrezen, meerdere zijden frezen radiaal en axiaal (Y-as)
TURN PLUS – grafische programmering (optie) geometrische werkstukbeschrijving voor onbewerkte en bewerkte werkstukken grafisch geometrieprogramma voor berekening en weergave ook van niet-gedimensioneerde contourpunten die willekeurig lang zijn gekoppeld ■ÿmet eenvoudige invoer van gestandaardiseerde vormelementen: afschuiningen, afrondingen, draaduitlopen, schroefdraad, passingen ■ met eenvoudige invoer van transformaties: verschuiven, roteren, spiegelen, kopiëren ■ als er voor berekende coördinaten meerdere geometrische oplossingen zijn, worden alle oplossingen ter keuze aangeboden
434
11 Tabellen en overzichten
CNC PILOT 4290
C-as-bewerking
■ weergave en programmering in 3 aanzichten (ZX-, XC-, ZC-vlak), alsmede van de mantelvlakuitslag ■ boor- en figuurpatronen in het XC- en ZC-vlak ■ bewerkingscycli voor het boren en frezen van kop- en mantelvlak
Y-asbewerking
■ weergave en programmering in 3 aanzichten (ZX-, XY-, ZY-vlak), alsmede van de mantelvlakuitslag ■ boor- en freespatronen in het XY- en ZY-vlak ■ bewerkingscycli voor het boren en frezen in het XY- en ZY-vlak
TURN PLUS – grafisch-interactieve volgordeprogrammering (optie) volgordeprogrammering in afzonderlijke bewerkingen voor de rotatie-, Cas-, Y-as- en complete bewerking met: ■ oproepen van gereedschap en snijgegevens ■ individuele keuze en bepaling van de bewerkingsmethode ■ directe grafische controle van de gesimuleerde verspaning en vervolgens de mogelijkheid tot correctie ■ omspannen met machinespecifiek expertprogramma voor de bewerking van de achterkant ■ interactief genereren van werkblokken voor het omspannen voor de tweede opspanning TURN PLUS – automatisch genereren van DIN PLUS-programma's (optie) automatisch aanmaken van NC-programma's voor rotatie, C-as-, Y-as- en complete bewerking ■ automatische gereedschapskeuze ■ automatische revolverbezetting ■ automatisch genereren van de bewerking van alle bewerkingsvlakken ■ automatische snijkantbegrenzing door spanmiddelen ■ automatisch omspannen met machinespecifiek expertprogramma voor de bewerking van de achterkant ■ automatisch genereren van werkblokken voor het omspannen voor de tweede opspanning Info-systeem
■ informatie over de G-functies ■ ondersteuning bij de grafische programmering van TURN PLUS ■ ondersteuning bij de interactieve volgordeprogrammering van TURN
PLUS ■ informatie over de parameters en bedrijfsmiddelgegevens ■ contextafhankelijk oproepen van het info-systeem ■ zoeken naar onderwerpen via inhoudsopgave en index
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
435
11.2 Technische informatie
Programmeren
11.2 Technische informatie
Programmeren
CNC PILOT 4290
Meten (optie) in de machine
voor het instellen van gereedschap en het meten van werkstukken in de bedrijfsmodes „Handmatig“ en „Automatisch bedrijf“ met schakelend tastsysteem
op externe meetplaatsen
Overname van meetresultaten van externe meetapparatuur voor de verwerking van meetgegevens in de bedrijfsmode „Automatisch bedrijf“: ■ maximaal 16 meetpunten ■ data-interface: V.24/RS-232-C ■ communicatieprotocol: 3964-R
Gereedschapsbewaking
436
Standtijdbewaking
Standtijdbewaking op basis van tijd en aantal stuks
Belastingsbewaking
Breuk- en slijtagebewaking door motorstroomanalyse ■ maximaal 4 aandrijvingen ■ Weergave van de belastingswaarden door een balkdiagram of een lijngrafiek
Gereedschapsinspectie
voor het controleren van de snijplaten tijdens de bewerking; opnieuw benaderen van het werkstuk op de vrijzetbaan
11 Tabellen en overzichten
11.3 Interfaces randapparatuur
11.3 Interfaces randapparatuur Op de CNC PILOT bevinden zich onderstaande stekkers voor de aansluiting van randapparatuur of PC's, en voor de integratie van de besturing in netwerken. In uw machinehandboek is vermeld met welke stekkers uw draaibank is uitgevoerd.
Seriële interface
Ethernet-interface
Stekkertype: 9-polig, SUB-D pennen
Stekkertype: Bus RJ45-aansluiting
Pin
Signal RS232
Pin
Bezetting
2
TxD
Transmit Data
1
Tx+
3
RxD
Receive Data
2
Tx–
4
DTR
Data Terminal Ready
3
REC+
5
GND
Signal-Ground
4
vrijhouden
6
DSR
Data Set Ready
5
vrijhouden
7
RTS
Request to Send
6
REC–
8
CTS
Clear to Send
7
vrijhouden
Complete bescherming
8
vrijhouden
Huis
Complete bescherming
Huis
Vanwege de directe galvanische verbinding met de externe PC kunnen verschillende referentieniveaus van de netvoeding tot storingen in de interface leiden. Maatregelen: ■ indien mogelijk de servicestekkerdoos op de machine voor de pc gebruiken. ■ De verbinding uitsluitend maken/verbreken wanneer de machine en de pc zijn uitgeschakeld. ■ De kabels mogen niet langer dan 20 m zijn. Gebruik een kortere kabellengte in een omgeving met veel storingen (EMC). ■ Advies: gebruik een adapter met galvanische scheiding.
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
437
#-variabele bij de NC-programmavertaling ..... 70 in-/uitvoer ..... 173 Programmering ..... 175 $ – Slede-aanduiding Bewerking ..... 76 Uitvoering ..... 181 / Uitschakelniveau Bewerking ..... 76 Uitvoering ..... 181 ? – VGP Vereenvoudigde GeometrieProgrammering ..... 65 3D-aanzicht ..... 209 4-as-bewerking Cyclus G810 ..... 123 Cyclus G820 ..... 125
A AAG ..... 306 Aaneenschakelen van gereedschapsmaten G710 ..... 121 Aanloop (schroefdraad) ..... 140 Aanslaggereedschap ..... 372 Aanzichtweergave ..... 203 Absolute coördinaten ..... 7 Actief gereedschap 178 Actuele waarden in variabele G901 ..... 170 Additieve correcties Correctie G149-Geo ..... 94 Corrrectie G149 ..... 120 invoeren ..... 45 weergeven ..... 53 Adresparameters Basisprincipes ..... 64 Programmering ..... 65 Adresparameters (blijven ingeschakeld tot moment van uitschakeling) ..... 65 Afbeelding van het gereedschap tonen ..... 370
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Index
Symbolen
Afbeelding vergroten/verkleinen Simulatie ..... 208 TURN PLUS ..... 317 Afbeeldingen voor machine-uitlezing ..... 349 Afbramen DIN PLUS-freescyclus G840 ..... 152 TURN PLUS-bewerkingsattribuut ..... 268 Afdichtingsring (TURN PLUS-vormelement) ..... 235 Afkorten (IAG) Standaardbewerking ..... 292 Afpak-inrichting ..... 372 Afronding DIN PLUS Cyclus G87 ..... 139 TURN PLUS Vormelement ..... 232 Afschuining DIN PLUS-cyclus G88 ..... 139 TURN PLUS-vormelement ..... 232 Afstandsdiagnose..... 405 Afsteekcontrole door spilbewaking G991 ..... 163 door volgfoutbewaking G917 ..... 162 Waarden voor afsteekcontrole G992 ..... 164 Afsteekgereedschap ..... 371 Afzonderlijke boring (TURN PLUS) ..... 244 Asaanduidingen ..... 7 Asbewerking (TURN PLUS) Bewerkingsinstructies ..... 326 Instellen ..... 273 Attributen voor overlappingselementen G39-Geo ..... 93 voor TURN PLUS-contouren ..... 263 Attributen onbewerkt werkstuk (TURN PLUS) ..... 263 Automatisch bedrijf ..... 41 Automatisch genereren van werkschema’s (AAG) ..... 306
I
Index
B Baan DIN PLUS Contour voor-/achterkant G101-Geo ..... 97 Lineaire beweging G1 ..... 111 Mantelvlak G111 ..... 151 Mantelvlakcontour G111-Geo ..... 102 met afschuining G88 ..... 139 met radius G87 ..... 139 Te draaien contour G1-Geo ..... 85 Voor-/achterkant G101 ..... 149 TURN PLUS Mantelvlak ..... 250 Te draaien contour ..... 230 Voor-/achterkant ..... 243 Baanmaat ..... 62 Basiscontour (TURN PLUS) ..... 229 Basisregelmode Automatisch bedrijf ..... 42 Simulatie ..... 196 Basisregeluitlezing Automatisch bedrijf ..... 48 Simulatie ..... 200 Bediening Gegevensinvoer ..... 15 Knoppen ..... 15 Lijstverwerking ..... 14 Menubalk ..... 14 Selecteren van functies ..... 14 Softkey-balk ..... 14 Bedieningsautorisatie ..... 398 Bedieningselementen ..... 13 Bedieningspaneel ..... 13 Beeldscherm ..... 13 Machinebedieningspaneel ..... 13 Touchpad ..... 13 Bedieningshulpmiddelen (TURN PLUS) ..... 269 Bedieningsscherm configureren ..... 74
II
Bedrijfsmodes Automatisch bedrijf ..... 41 Bedrijfsmodekeuze ..... 14 DIN PLUS ..... 60 Handbediening ..... 24 Overzicht ..... 5 Parameters ..... 334 Service en diagnose ..... 398 Simulatie ..... 196 Transfer ..... 408 TURN PLUS ..... 216 Beeldschermweergaves algemeen ..... 12 DIN PLUS-beeldscherm ..... 61 Simulatiebeeldscherm ..... 196 Begin kamer/eiland G308-Geo ..... 95 Beitelcorrectie G148 ..... 120 Beitelnummer ..... 69 Beitelradiuscompensatie Basisprincipes ..... 10 Programmering ..... 115 Belastingsbewaking Basisprincipes ..... 54 Bewakingszone vastleggen G995 ..... 167 Grenswaarden bewerken ..... 56 Parameters voor ... ..... 58 Productie met ... ..... 55 Programmering ..... 167 Referentiebewerking ..... 54 Referentiebewerking analyseren ..... 57 Type belastingsbewaking G996 ..... 167 Werken met ... ..... 57 Belastingsweergave ..... 53 Beschrijvingsrichting van de contour ..... 66 Bestanden zenden/ontvangen ..... 414 Bestandsorganisatie ..... 419 Bestandstypes ..... 413
Index
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Index
Bewaking aantal stuks Aantal stuks in variabele ..... 178 Informatie over aantal stuks ..... 53 Ingegeven aantal stuks ..... 43 Bewegingssimulatie ..... 207 Bewerken ..... 19 Bewerking achterkant DIN PLUS Elementen van contour voor-/achterkant ..... 96 Programmadeel-aanduiding ..... 83 Programmadeel-aanduiding programmeren ..... 75 Voorbeeld met een spil ..... 192 Voorbeeld met een tegenspil ..... 187 TURN PLUS Bewerkingsinstructies ..... 324 Bewerkingsvolgorde ..... 307 Bewerking DIN PLUS Bewerkingsfuncties ..... 110 Bewerkingsmenu ..... 76 Programmadeel-aanduiding 83 Bewerkingsautomaat (IAG) ..... 282 Bewerkingscyclus programmeren Informatie over programmering ..... 69 Voorbeeld van programma ..... 184 Bewerkingsinstructies (TURN PLUS) ..... 320 Bewerkingsparameters ..... 353 Bewerkingsrichting van de contour ..... 66 Bewerkingsschakelaar ..... 399 Bewerkingssimulatie ..... 205 Bewerkingsvlak ..... 67 Bewerkingsvolgorde AAG algemeen ..... 307 beheren ..... 316 bewerken ..... 316 Lijst met .. ..... 308 Bewerkingswijzen (technologie-database) ..... 395
Bewerkingswijzen TURN PLUS-IAG Boren ..... 295 Frezen ..... 303 Nabewerken ..... 297 Schroefdraad ..... 302 Steken ..... 290 Voorbewerken ..... 285 Binnenbewerking (TURN PLUSbewerkingsinstructies) ..... 323 Blokbewerking Blokken verwisselen ..... 77 Invoegen, kopiëren, wissen ..... 78 Bogen Zie Cirkelbogen Boorgereedschap ..... 371 Boren DIN PLUS Basisprincipes ..... 66 Boring (centrisch) G49-Geo ..... 91 Cyclus boren G71 ..... 143 Cyclus diepboren G74 ..... 147 Cyclus schroefdraadtappen G36 ..... 146 Cyclus schroefdraadtappen G73 ..... 145 Cyclus uitboren, verzinken G72 ..... 144 Mantelvlak G310-Geo ..... 103 Voor-/achterkant G300-Geo ..... 98 TURN PLUS Bewerkingsattribuut ..... 266 Boring mantelvlak ..... 251 Boring voor-/achterkant ..... 244 Centrische boring ..... 238 IAG boren..... 296 IAG centrisch voorboren ..... 295 Borgring (TURN PLUS) ..... 236 Bronregelweergave – simulatie ..... 202 Byte ..... 19
III
Index
C Calculator (TURN PLUSbedieningshulpmiddelen) ..... 269 C-as Basisprincipes ..... 3 C-hoekverspringing G905 ..... 161 Configuratie ..... 62 Contouren voor de .. ..... 67 Hoekmaten ..... 7 kiezen G119 ..... 148 Nulpuntverschuiving G152 ..... 148 Referentiediameter G120 ..... 148 standaardiseren G153 ..... 148 Centerboor ..... 371 Centerpunt ..... 393 Centerpunt ..... 393 Centreerconus ..... 394 Centreren DIN PLUS Cyclus G72 ..... 144 TURN PLUS IAG-bewerking ..... 295 Mantelvlak ..... 251 Voor-/achterkant ..... 244 Vormelement ..... 238 Centrisch voorboren (IAG) ..... 295 Cirkelboog DIN PLUS Contour voor-/achterkant G102-, G103-Geo ..... 97 Draaibankbewerking G2, G3, G12, G13 ..... 112 Mantelvlak G112, G113 ... 250 151 Mantelvlakcontour G112-, G113-Geo ..... 103 Te draaien contour G2-, G3-, G12-, G13-Geo ..... 85 Voor-/achterkant G102, G103 ..... 149 TURN PLUS Basiscontour ..... 231 Mantelvlak ..... 250 Voor-/achterkant ..... 243 Cirkelboog. Zie Cirkelbogen
IV
Cirkelinterpolatie ..... 62 Cirkelzaagblad ..... 372 Commentaar Basisprincipes ..... 64 Invoer bewerkingsmenu ..... 77 Invoer geometriemenu ..... 75 Complete bewerking Basisprincipes ..... 4 in DIN PLUS ..... 187 TURN PLUS AAG – Bewerkingsinstructies ..... 324 AAG – Bewerkingsvolgorde ..... 307 Configuratie DIN PLUS-bedieningsscherm ..... 74 TURN PLUS ..... 318 Constante snijsnelheid Gx96 ..... 114 Continue voeding (handbediening) ..... 26 Contour Contourkeuze (simulatie) ..... 202 Contoursimulatie ..... 203 Contourweergave activeren/actualiseren ..... 74 Contourweergave inschakelen ..... 68 omklappen G121 ..... 117 Programmadeel-aanduiding in DIN PLUS ..... 82 Contour – bewerking, toekenning .. ..... 110 Contour aanmaken bij simulatie ..... 67 Contour bewerkt werkstuk Basisprincipes ..... 66 Programmadeel-aanduiding BEWERKT WERKSTUK ..... 83 TURN PLUS ..... 220 Contour onbewerkt werkstuk DIN PLUS Basisprincipes ..... 66 Beschrijving van onbewerkt werkstuk ..... 84 TURN PLUS Contour onbewerkt werkstuk wijzigen ..... 256 Contourelementen ..... 228 Invoer van .. ..... 219
Index
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Index
Contourbewerking (nabewerken) IAG ..... 298 Contourcorrectie Basisprincipes ..... 67 bij simulatie ..... 206 Contourcorrectie G703 ..... 164 Contourcorrectie opslaan/laden G702 ..... 164 Contourdefinitie DIN PLUS Basisprincipes ..... 66 Contour onbewerkt/bewerkt werkstuk ..... 84 Geometriemenu ..... 75 Hoofdmenu ..... 73 Mantelvlak ..... 102 Voor-/achterkant ..... 96 TURN PLUS Basiscontour ingeven ..... 229 Basisprincipes werkstukbeschrijving ..... 219 Contour onbewerkt werkstuk ..... 228 Contourelementen controleren ..... 270 Contouren veranderen ..... 256 Mantelvlak ..... 249 Voor-/achterkant ..... 242 Vormelementen invoeren ..... 232 Contouren voor de draaibankbewerking ..... 66 Contourfrezen DIN PLUS-cyclus G840 ..... 152 TURN PLUS Bewerkingsattribuut ..... 267 IAG-bewerking ..... 303 Contourgerelateerde draaicycli ..... 122 Contourherhaling (DIN PLUS-voorbeeld) ..... 184 Contourherhalingscyclus G83 ..... 136 Contoursteken (IAG) ..... 290 Controle NC-programma-afloop ..... 210 Controlegrafiek (TURN PLUS) ..... 317 Controle-optie (TURN PLUSbedieningshulpmiddelen) ..... 270 Conventionele DIN-programmering ..... 60 converteren (parameters en bedrijfsmiddelen) ..... 416
Converteren en spiegelen G30 ..... 169 Coördinaten absolute .. ..... 7 Basisprincipes ..... 62 Coördinatensysteem ..... 7 incrementele .. ..... 8 Pool- ..... 8 Programmering van .. ..... 65 Correctie Additieve correctie G149 ..... 120 Additieve correctie G149-Geo ..... 94 Correctiewaarden invoeren ..... 44 Cursor ..... 19 Cycluseinde G80 ..... 134 Cyclusspecificatie (TURN PLUS IAG) ..... 284
D DataPilot ..... 408 Datum instellen ..... 399 Debug ..... 210 Default-waarde ..... 19 Deltaboor ..... 371 Detail van afbeelding kiezen Simulatie ..... 208 TURN PLUS ..... 317 Diagnose ..... 404 Dialoogbox ..... 19 Dialoogteksten bij subprogramma’s ..... 182 Diepboren G74 ..... 147 Digitale uitlezing ..... 52 Digitaliseren (TURN PLUS-bedieningshulpmiddel) ..... 270 Dimensionering (simulatie) ..... 204 DIN PLUS Basisprincipes ..... 2 Beeldscherm ..... 61 Concept ..... 60 Editor ..... 71 Hoofdmenu ..... 72 Parallel bewerken ..... 61 Programmering ..... 60 V
Index
Directory’s, vrijgegeven .. ..... 413 Draadfrees ..... 372 Draadsnijgereedschap standaard ..... 371 Draadtap ..... 371 Draadtap ..... 371 Draadtappen DIN PLUS Cyclus G36 ..... 146 Schroefdraad, contourgerelateerd G73 ..... 145 TURN PLUS Centrische boring ..... 238 IAG-bewerking ..... 295 Mantelvlak ..... 252 Voor-/achterkant ..... 246 Draaduitloop DIN PLUS Cyclus G85 ..... 137 Definitie met G25-Geo ..... 88 DIN 509 E ..... 88 DIN 509 F ..... 89 DIN 76 ..... 89 Vorm H ..... 89 Vorm K ..... 90 Vorm U ..... 88 TURN PLUS DIN 509 E ..... 232 DIN 509 F ..... 233 DIN 76 ..... 233 Vorm H ..... 233 Vorm K ..... 234 Vorm U ..... 234 Draaduitloop ..... 137 Draaduitloopparameters DIN 509 E ..... 423 DIN 509 F ..... 423 DIN 76 ..... 422 Draaicycli contourgerelateerde ..... 122 eenvoudige ..... 134 VI
Draaien (TURN PLUS-contour) ..... 261 Draaigereedschap ..... 371 Draaigrijper ..... 392 D-uitlezing ..... 53 Dupliceren (TURN PLUS-contouren) ..... 226
E Eenvoudig gereedschap Instellen ..... 28 Programmering ..... 81 Eenzijdige synchronisatie G62 ..... 160 Eiland (DIN PLUS) ..... 95 Einde Kamer/eiland G309-Geo ..... 96 Programmadeel-aanduiding ..... 83 Eindschakelaarbewaking bij simulatie ..... 207 Element-dimensionering (simulatie) ..... 204 Elementen van het DIN-programma ..... 63 Equidistante ..... 10 ESC-toets ..... 15 Ethernet-interface Pinbezetting ..... 433 Transmissieprocedure met .. ..... 409 Expertprogramma ..... 70 Extensie ..... 19 Externe subprogramma’s ..... 70
F F-functies (blijven ingeschakeld tot moment van uitschakeling) ..... 65 File Transfer Protocol (FTP) ..... 409 Formaatbeheer ..... 70 Fouten-logfile ..... 405 Foutmelding (simulatie) ..... 200 Foutmelding ..... 17
Index
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Index
Freesbewerking DIN PLUS Basisprincipes ..... 66 Contourfrezen G840 ..... 152 Kamerfrezen nabewerken G846 ..... 157 Kamerfrezen voorbewerken G845 ..... 156 TURN PLUS Bewerkingsattribuut ..... 267 IAG frezen ..... 303 Freescycli DIN PLUS Contourfrezen G840 ..... 152 Kamerfrezen nabewerken G846 ..... 157 Kamerfrezen voorbewerken G845 ..... 156 TURN PLUS Afbramen ..... 303 Contourfrezen ..... 303 Graveren ..... 305 Vlakfrezen ..... 304 Freesdiepte DIN PLUS ..... 95 TURN PLUS – mantelvlak ..... 249 TURN PLUS – vcor-/achterkant ..... 242 Freesgereedschap ..... 372 Freesradiuscompensatie Basisprincipes ..... 10 Programmering ..... 115 Freesrichting (DIN PLUS) Cyclus G840 ..... 152 Cyclus G845 ..... 156 Cyclus G846 ..... 157 Freesstiften ..... 372 FTP (File Transfer Protocol) ..... 409 F-uitlezing ..... 53
G Gebruiker ingeven ..... 398 Gegevensbeveiliging Algemeen ..... 19 Bedrijfsmode Transfer ..... 408 Gegevensin-/uitvoer (NC-programma) ..... 173 Gegevensinvoer ..... 15 Gegevensoverdracht Algemeen ..... 413 Installatie van .. ..... 410 Instellingen voor FTP ..... 411 Instellingen voor WINDOWS-netwerk ..... 410 Transfer-directory ..... 411 Genereren van werkschema TURN PLUS AAG ..... 306 IAG ..... 282 Geneste contouren ..... 95 Geometrie (in hoofdmenu) ..... 73 Geometriefuncties (DIN PLUS) ..... 84 Georiënteerde spilstop ..... 25 gereedschap Afbeelding van het gereedschap tonen ..... 370 Gereedschapsweergave (simulatie) ..... 197 meten ..... 39 verwisselen (DIN PLUS) ..... 120 Gereedschap met meerdere snijkanten ..... 69 Gereedschapscorrecties Basisprincipes ..... 10 bepalen ..... 40 Programmering van variabelen ..... 178 tijdens automatisch bedrijf ..... 44 Gereedschaps-database Adapter ..... 385 Afbeelding van het gereedschap tonen ..... 370 algemeen ..... 368 Beitellengte ..... 381 Breedte ”dn” ..... 381 Correctiewaarden ..... 381 CSP-correctie ..... 382 VII
Index
Deep-correctie ..... 382 Enkelvoudig gereedschap ..... 81 FDR-correctie ..... 382 Ger.-identificatienummer ..... 368 Gereedschaps-editor ..... 368 Gereedschapshouder ..... 383 Gereedschapspositie ..... 370 Gereedschapstabellen ..... 369 Informatie over gereedschapsgegevens ..... 381 Instelmaten ..... 381 Invoer, uitgebreide .. ..... 81 Multi-gereedschap ..... 380 Naamlijsten ..... 381 NBR (nevenbewerkingsrichting) ..... 381 Nummer van afbeelding ..... 381 Opnamepositie ..... 385 Opnametype ..... 382 Positiehoek ..... 382 Rotatierichting ..... 381 Standtijdbewaking ..... 380 Uitsteeklengte ..... 382 Uitvoering ..... 381 Gereedschapsgroep Basisprincipes ..... 69 Vervangend gereedschap vastleggen ..... 33 Gereedschapskeuze Handbediening ..... 25 TURN PLUS ..... 320 Gereedschapslengtematen ..... 10 Gereedschapsmaten aaneenschakelen G710 ..... 121 Gereedschapsoproep (TURN PLUS IAG) ..... 283 Gereedschapsprogrammering ..... 68 Gereedschapstabel instellen (machine instellen) ..... 29 instellen (TURN PLUS) ..... 280 met NC-programma vergelijken ..... 31 uit NC-programma overnemen ..... 32
VIII
Gereedschapstypes Aanslaggereedschap ..... 372 Afpak-inrichting ..... 372 Afsteekgereedschap ..... 371 Boorgereedschap ..... 371 Centerboor ..... 371 Cirkelzaagblad ..... 372 Deltaboor ..... 371 Draadfrees ..... 372 Draadsnijgereedschap standaard ..... 371 Draadtap ..... 371 Draadtap ..... 371 Draaigereedschap ..... 371 Freesgereedschap ..... 372 Freesstiften ..... 372 Getrapte boor ..... 371 Halfronde snijbeitel ..... 371 Hoekfrees 372 Insteekgereedschap ..... 371 Kartelgereedschap ..... 371 Kopieergereedschap ..... 371 Kottergereedschap ..... 371 Meettaster ..... 372 Nabewerkingsgereedschap ..... 371 NC-aanboorbeitel ..... 371 Ruimer ..... 371 Schijffrees ..... 372 Sleuffrees ..... 372 Snijplaatboor ..... 371 Speciaal draaigereedschap ..... 371 Speciaal freesgereedschap ..... 372 Speciaalboorgereedschap ..... 375 Spiraalboor ..... 371 Stafgrijper ..... 372 Steekdraaigereedschap ..... 371 Stiftfrees ..... 372 Verzinkboor ..... 371 Verzinkboor ..... 371 Voorbewerkingsgereedschap ..... 371 Werkstuk-handlingsystemen ..... 372 Index
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Index
Gereedschapsverplaatsing zonder bewerking ..... 110 Gereedschapswisselpositie benaderen G14 ..... 110 instellen ..... 34 Gestructureerd DIN PLUS-programma ..... 60 Getrapte boor ..... 371 G-functies handmatige draaibewerking ..... 26 Keuz]e uit lijst van bewerkingsfuncties ..... 76 Keuze uit lijst van geometriefuncties ..... 75 G-functies voor beschrijving van de contouren G0-Geo Startpunt contour ..... 84 G100-Geo Startpunt voorkant ..... 96 G101-Geo Baan voorkant ..... 97 G102-Geo Cirkelboog voorkant ..... 97 G103-Geo Cirkelboog voorkant ..... 97 G10-Geo Oppervlakteruwheid ..... 92 G110-Geo Startpunt mantelvlak ..... 102 G111-Geo Baan mantelvlak ..... 102 G112-Geo Cirkelboog mantelvlak ..... 103 G113-Geo Cirkelboog mantelvlak ..... 103 G12-Geo Cirkelboog ..... 85 G13-Geo Cirkelboog ..... 85 G149-Geo Additieve correctie ..... 94 G1-Geo Baan ..... 85 G20-Geo Klauwplaat cilinder/pijp ..... 84 G21-Geo Gietstuk ..... 84 G22-Geo Insteek (standaard) ..... 86 G23-Geo Insteek (algemeen) ..... 86 G24-Geo Schroefdraad met draaduitloop ..... 87 G25-Geo Draaduitloopcontour ..... 88 G2-Geo Cirkelboog ..... 85 G300-Geo Boring voorkant ..... 98 G301-Geo Lineaire sleuf voorkant ..... 99 G302-Geo Ronde sleuf voorkant ..... 99 G303-Geo Ronde sleuf voorkant ..... 99 G304-Geo Volledige cirkel ..... 99 G305-Geo Rechthoek voorkant ..... 100 G307-Geo Veelhoek voorkant ..... 100
G308-Geo Begin kamer/eiland ..... 95 G309-Geo Einde kamer/eiland ..... 96 G310-Geo Boring mantelvlak ..... 103 G311-Geo Lineaire sleuf mantelvlak ..... 104 G312—Geo Ronde sleuf mantelvlak ..... 104 G313-Geo Ronde sleuf mantelvlak ..... 104 G314-Geo Volledige cirkel mantelvlak ..... 105 G315-Geo Rechthoek mantelvlak ..... 105 G317-Geo Veelhoek mantelvlak ..... 105 G34-Geo Schroefdraad (standaard) ..... 90 G37-Geo Schroefdraad (algemeen) ..... 90 G38-Geo Voedingsreductie ..... 93 G39-Geo Attributen voor overlappende elementen ..... 94 G3-Geo Cirkelboog ..... 85 G401-Geo Patroon lineair voorkant ..... 100 G402-Geo Patroon rond voorkant ..... 101 G411-Geo Patroon lineair mantelvlak ..... 106 G412-Geo Patroon rond mantelvlak ..... 106 G49-Geo Boring (centrisch) ..... 91 G7-Geo Nauwkeurige stop aan ..... 92 G95-Geo Voeding per omwenteling ..... 94 G9-Geo Nauwkeurige stop regelgewijs ..... 92 G-functies voor bewerking G0 IJlgang ..... 110 G1 Lineaire beweging ..... 111 G100 IJlgang voor-/achterkant ..... 149 G101 Lineair voor-/achterkant ..... 149 G102 Cirkelboog voor-/achterkant ..... 149 G103 Cirkelboog voor-/achterkant ..... 149 G110 IJlgang mantelvlak ..... 150 G111 Lineair mantelvlak ..... 151 G112 Rond mantelvlak ..... 151 G113 Rond mantelvlak ..... 151 G119 C-as kiezen ..... 148 G12 Cirkelboog ..... 112 G120 Referentiediameter ..... 148 G121 Contour omklappen ..... 117 G13 Cirkelboog ..... 112
IX
Index
G14 Gereedschapwisselpositie ..... 110 G147 Veiligheidsafstand (freesbewerking) ..... 119 G148 Veranderen van snijkantcorrectie ..... 120 G149 Additieve correctie ..... 120 G15 Rondas verplaatsen ..... 168 G150 Compensatie rechter gereedschapspunt ..... 121 G151 Compensatie linker gereedschapspunt ..... 121 G152 Nulpuntverschuiving C-as ..... 148 G153 C-as standaardiseren ..... 148 G162 Synchroonteken vastleggen ..... 160 G192 Minutenvoeding rondassen ..... 113 G2 Cirkelboog ..... 112 G204 Wachten op tijdstip ..... 170 G26 Toerentalbegrenzing ..... 113 G3 Cirkelboog ..... 112 G30 Converteren en spiegelen ..... 169 G31 Schroefdraadcyclus ..... 140 G32 Enkelvoudige draadcyclus ..... 141 G33 Draad enkelvoudige verplaatsing ..... 142 G36 Schroefdraadtappen ..... 146 G4 Stilstandstijd ..... 168 G40 SRC/FRC uitschakelen ..... 115 G41 SRC/FRC inschakelen ..... 115 G42 SRC/FRC inschakelen ..... 115 G47 Veiligheidsafstand ..... 118 G48 Versnelling (slope) ..... 113 G50 Overmaat uitschakelen ..... 118 G51 Nulpuntverschuiving ..... 116 G52 Overmaat uitschakelen ..... 119 G53 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving ..... 116 G54 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving ..... 116 G55 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving ..... 116 G56 Nulpuntverschuiving incrementeel ..... 117 G57 Overmaat asparallel ..... 119 G58 Overmaat parallel aan contour ..... 119 G59 Nulpuntverschuiving absoluut ..... 117
X
G60 Veiligheidszone uitschakelen ..... 169 G62 Eenzijdige synchronisatie ..... 160 G63 Synchrone start van verplaatsingen ..... 160 G64 Intermitterende voeding ..... 113 G65 Spanmiddel ..... 159 G7 Nauwkeurige stop aan ..... 168 G701 IJlgang in machinecoördinaten ..... 111 G702 Contourcorrectie opslaan/laden ..... 164 G703 Contourcorrectie ..... 164 G706 K-default-sprong ..... 164 G71 Boorcyclus ..... 143 G710 Aaneenschakelen van gereedschapsmaten ..... 121 G717 Nominale waarden actualiseren ..... 170 G718 Volgfout uitsturen ..... 170 G72 Uitboren, verzinken ..... 144 G720 Spilsynchronisatie ..... 161 G73 Schroefdraadtappen ..... 145 G74 Diepboorcyclus ..... 147 G8 Nauwkeurige stop uit ..... 168 G80 Cycluseinde ..... 134 G81 Langsdraaien enekelvoudig ..... 134 G810 Voorbewerken langs ..... 122 G82 Vlakdraaien enkelvoudig ..... 135 G820 Voorbewerken dwars ..... 124 G83 Contourherhalingscyclus ..... 136 G830 Voorbewerken parallel aan contour ..... 126 G835 Parallel aan contour met netraal gereedschap ..... 127 G840 Contourfrezen ..... 152 G845 Kamerfrezen voorbewerken ..... 156 G846 Kamerfrezen nabewerken ..... 157 G85 Draaduitloopcyclus ..... 137 G86 Enkelvoudige insteekcyclus ..... 138 G860 Insteken contourgerelateerd ..... 128 G866 Insteekcyclus ..... 129 G869 Steek-/draaicyclus ..... 130 G87 Baan met radius ..... 139 G88 Baan met afschuining ..... 139
Index
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Index
G890 Contour nabewerken ..... 132 G9 Nauwkeurige stop ..... 168 G901 Actuele waarden in variabele ..... 170 G902 Nulpuntverschuiving in variabele ..... 171 G903 Volgfout in variabele ..... 171 G905 C-hoekverspringing ..... 161 G906 Hoekverspringing bij spilsynchronisatie vastleggen ..... 161 G907 Toerentalbewaking regelgewijs uit ..... 171 G908 Voedings-override 100% ..... 171 G909 Interpreterstop ..... 171 G910 Tussentijds meten inschakelen ..... 165 G912 Opnemen van actuele waarde tussentijds meten ..... 165 G913 Tussentijds meten uitschakelen ..... 165 G914 Meettaster terugtrekken ..... 165 G915 Meten na bewerking ..... 166 G916 Verplaatsen naar vaste aanslag ..... 162 G918 Voorsturing ..... 171 G919 Spil-override 100% ..... 171 G920 Nulpuntverschuivingen uitschakelen ..... j172 G921 Nulpuntversch., ger.-lengtes uitschakelen ..... 172 G93 Voeding per tand ..... 114 G94 Voeding constant ..... 114 G95 Voeding per omwenteling ..... 114 G96 Constante snijsnelheid ..... 114 G97 Toerental ..... 114 G975 Volgfoutgrens ..... 172 G98 Spil met werkstuk ..... 169 G980 Nulpuntverschuivingen activeren ..... 172 G981 Nulpuntversch., ger.-lengtes inschakelen ..... 172 G99 Werkstukgroep ..... 110 G991 Afsteekcontrole – spilbewaking ..... 163 G992 Waarden voor afsteekcontrole ..... 164 G995 Bewakingszone vastleggen ..... 167 G996 Type belastingsbewaking ..... 167 G917 Afsteekcontrole ..... 162
Gietstuk DIN PLUS onbewerkt werkstuk G21-Geo ..... 84 TURN PLUS onbewerkt werkstuk ..... 228 Grafisch venster ..... 68 Grafische weergave (DIN PLUS) ..... 74 Grafische weergave ..... 49 Graveren DIN PLUS-cyclus G840 ..... 152 TURN PLUS Bewerkingsattribuut ..... 268 IAG-bewerking ..... 305 Grondstof (technologie-database) ..... 395 Grondstofaanduidingen ..... 400
H Halfronde snijbeitel ..... 371 Handbedieningsfuncties ..... 24 Handwiel ..... 26 Help ..... 16 Herhalingsfactor subprogramma’s 70 Herstart (NC-programma’s) ..... 41 Herstart ..... 41 Hoekfrees ..... 372 Hoekgegevens voor C-as ..... 62 Hoekverspringing C-hoekverspringing G905 ..... 161 Hoekverspringing bij spilsynchronisatie vastleggen G90 ..... 161 Hoofdassen Basisprincipes ..... 62 Plaatsing ..... 7 Hoofdsnijkant ..... 69 Hoofdvoeding ..... 396 Hulpassen ..... 62 Hulpassen ..... 62 Hulpcontour bij simulatie ..... 197 Invoer van programmadeel-aanduiding ..... 75 Programmadeel-aanduiding ..... 83 Hulpfuncties voor contourbeschrijving ..... 92 XI
Index
I IAG ..... 282 identificatienummer Gereedschap ..... 80 Spanmiddel ..... 82 IF.. Programmasprong ..... 180 IJlgang IJlgang G0 ..... 110 in machinecoördinaten G701 ..... 111 Mantelvlak G110 ..... 150 Voor-/achterkant G100 ..... 149 IJlgangbanen (simulatie) ..... 197 In-/uitvoer Operatorcommunicatie ..... 64 Programmering ..... 174 Tijdstip van .. ..... 70 inch Bedrijfsmode Machine ..... 24, 41 Maateenheden ..... 8 Maatsysteem vastleggen ..... 79 Programmering ..... 63 incrementele adresparameters Aanduiding ..... 64 Programmering ..... 65 Incrementele coördinaten ..... 8 Informatie „onvolledig berekende geometrieelementen“ ..... 227 Informatie in variabelen..... 178 Informatie over stuktijd ..... 53 Info-systeem ..... 16 Ingavefijnheid ..... 429 INPUT (invoer #-variabele) ..... 173 INPUTA (invoer V-variabele) ..... 174 Inschakelen ..... 22 Inspectiebedrijf ..... 46 Installatie van de data-overdracht ..... 410 Insteekgereedschap ..... 371
XII
Insteken DIN PLUS Contourgerelateerd insteken G860 ..... 128 eenvoudig G86 ..... 138 eenvoudig G866 ..... 129 Insteekcontour (algemeen) G23-Geo ..... 86 Insteekcontour (standaard) G22-Geo ..... 86 Insteekcyclus G866 ..... 129 TURN PLUS IAG-bewerking ..... 290 Vormelement algemene insteek ..... 235 Vormelement insteek vorm D (afdichtingsring) ..... 235 Vormelement insteek vorm F (vrijdraaiing) ..... 236 Vormelement insteek vorm S (borgring) ..... 236 Instellen DIN PLUS-programmakop ..... 79 Instelfuncties ..... 34 Instelparameters ..... 351 TURN PLUS-programmakop ..... 218 Instellen (TURN PLUS) ..... 273 INS-toets ..... 15 Instructies, invoer ..... 76 Integer-variabele ..... 175 Interactief genereren van werkschema’s (IAG) ..... 282 Interfaces Ethernet Pinbezetting ..... 433 Transmissieprocedure met .. ..... 409 Serieel Algemeen ..... 409 Configuratie ..... 412 Pinbezetting ..... 433 Interfaces randapparatuur ..... 433 Intermitterende voeding G64 ..... 113 Interne fout ..... 18 Interpreterstop Interpreterstop G909 ..... 171 Programmering van variabelen ..... 179
Index
J Jogtoetsen ..... 27 Jogtoetsen ..... 27
K Kamerfrezen Nabewerken G846 ..... 157 Te frezen contour kamer ..... 95 Voorbewerken G845 ..... 156 Kartelgereedschap ..... 371 Klauwplaat cilinder/pijp G20-Geo ..... 84 Knop OK ..... 15 Knoppen ..... 15 Koelmiddel Technologie-database ..... 396 TURN PLUS ..... 321 Kopieergereedschap ..... 371 Kottergereedschap ..... 371
L Langsdraaien enkelvoudig G81 ..... 134 Lineair patroon Zie Patroon Lineaire en rondassen ..... 62 Loep Automatisch bedrijf (grafische weergave) ..... 49 Simulatie ..... 208 TURN PLUS Controlegrafiek ..... 317 Logfile ..... 405 Lokale subprogramma’s ..... 70 Lokale variabelen ..... 70 L-oproep ..... 77
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Index
Inverteren (TURN PLUS-contour) ..... 262 Invoegen (TURN PLUS-contour) ..... 260 Invoerveld ..... 15 Invoervenster ..... 15
M Maateenheden in DIN PLUS-programma ..... 63 Maatsysteem vastleggen ..... 79 Overzicht ..... 8 Machinebedieningspaneel ..... 13 Machinefuncties ..... 183 Machinegegevens ..... 25 Machinematen instellen ..... 38 Machinenulpunt ..... 9 Machineparameters ..... 337 Machinereferentiepunten ..... 9 Machine-uitlezing Basisprincipes ..... 12 instellen/omschakelen ..... 52 Uitlezing vastleggen ..... 349 Uitlezingselementen ..... 52 Mantelvlak Bewerkingsfuncties ..... 150 Contourfuncties ..... 102 Coördinatengegevens ..... 62 Mantelvenster (simulatie) ..... 201 Referentiediameter G120 ..... 148 TURN PLUS Contouren ..... 249 Meenemer voorkant ..... 392 Meettaster Gereedschap ... ..... 372 Gereedschap meten met .. ..... 39 Tussentijds meten met ... ..... 165 Menu-items ..... 14 Menukeuze ..... 19 Meten Meten na bewerking ..... 166 TURN PLUS Bewerkingsattribuut ..... 266 Tussentijds meten ..... 165 Meten na bewerking Cyclus G915 ..... 166 Status ..... 51
XIII
Index
Metrisch Maatsysteem automatisch bedrijf ..... 41 Maatsysteem bedrijfsmode Handbediening ..... 24 Maatsysteem vastleggen ..... 79 Overzicht maateenheden ..... 8 M-functies in handbediening ..... 25 Invoer ..... 76 M00 Programmastop ..... 183 M01 Optionele stop ..... 183 M30 Programma-einde ..... 183 M97 Synchroonfunctie 183 M99 Programma-einde met terugsprong ..... 183 TURN PLUS Programmakop ..... 218 TURN PLUS Speciale bewerking IAG ..... 305 Multi-gereedschap Definitie van .. ..... 380 Programmering van .. ..... 69
N Naamlijsten ..... 400 Nabewerken DIN PLUS Cyclus G890 ..... 132 Nabewerkingsvoeding ..... 94 TURN PLUS-IAG Contourbewerking (G890) ..... 298 Passingdraaien ..... 299 Restcontourbewerking ..... 300 Uitdraaien (neutraal ger.) ..... 301 Vrijdraaien ..... 299 Nabewerkingsgereedschap ..... 371 Nauwkeurige stop aan G7 ..... 168 aan G7-Geo ..... 92 regelgewijs G9 ..... 168 regelgewijs G9-Geo ..... 92 TURN PLUS-attribuut ..... 264 uit G8 ..... 168 uit G8-Geo ..... 92 XIV
navigeren ..... 19 NC-aanboren G72 ..... 144 NC-adresparameter ..... 64 NC-commando’s Basisprincipes ..... 63 Wijzigen, wissen ..... 72 NC-programma-afloop controleren ..... 210 NC-programmabeheer ..... 72 NC-programmadelen ..... 60 NC-programma-header ..... 72 NC-programma-uitvoering ..... 70 NC-regels aanmaken, wissen ..... 71 Basisprincipes ..... 63 nummeren ..... 73 NC-subprogramma’s ..... 70 Negatieve X-coördinaten ..... 62 Netwerken installeren ..... 410 Instellingen (diagnose) ..... 405 Overzicht ..... 409 Nevenbewerkingsrichting (NBR) 381 Nevenvoeding ..... 396 Nominale positiewaarden actualiseren G717 ..... 170 Nominale waarden actualiseren G717 ..... 170 Nulpunt C-as ..... 62 Machinenulpunt ..... 9 Verschuiving absoluut G59 ..... 117 Verschuiving activeren G980 ..... 172 Verschuiving bij simulatie ..... 199 Verschuiving C-as G152 ..... 148 Verschuiving in variabele G902 ..... 171 Verschuiving incrementeel G56 ..... 117 Verschuiving parameterafhankelijk G53..G55 ..... 116 Verschuiving relatief G51 ..... 116 Verschuiving uitschakelen G920 ..... 172 Verschuiving, ger.-lengtes inschakelen G981 ..... 172 Verschuiving, ger.-lengtes uitschakelen G921 ..... 172 Index
O Omspannen ..... 277 Onbekende coördinaten ..... 65 ONBEWERKT WERKSTUK (programmadeelaanduiding) ..... 83 Onderhoudssysteem ..... 401 Opdelen (TURN PLUS) ..... 262 Open contouren ..... 66 Operatorcommunicatie ..... 64 Oppervlakteruwheid Bewerkingsparameters ..... 353 DIN PLUS Functie G10-Geo ..... 92 TURN PLUS Attribuut ..... 263 Opspanplan wissen ..... 277 Opties ..... 6 Opties, weergave van de .. ..... 405 Optionele stop Automatisch bedrijf ..... 44 M-functie M01 ..... 183 Optische meetapparatuur ..... 39 Organisatie (bestandsbeheer) ..... 419 Overdrachtwaarden subprogramma’s ..... 182 Overlappingselement (TURN PLUS) Cirkelboog ..... 239 Lineaire/cirkelvormige overlapping ..... 240 Ponton ..... 240 Spie ..... 240 Overloop schroefdraad ..... 140 Overmaat asparallel G57 ..... 119 parallel aan de contour (equidistant) G58 ..... 119 regel voor regel G52-Geo ..... 94 TURN PLUS-attribuut ..... 263 uitschakelen G50 ..... 118 Overzicht van G-functies ..... 3
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Index
Verschuivingen, overzicht ..... 116 Werkstuknulpunt ..... 9 wijzigen in TURN PLUS ..... 226
P Pad ..... 411 Parallel aan contour voorbewerken DIN PLUS Cyclus G830 ..... 126 met neutraal ger.-cyclus G835 ..... 127 TURN PLUS IAG-bewerking ..... 286 Parallel werken ..... 60 Parallele bewerking (DIN PLUS) ..... 65 Parameterafhankelijke nulpuntverschuiving G53..G55 ..... 116 Parameterbeschrijving – subprogramma’s ..... 182 Parameters Beveiligde parameters ..... 336 bewerken ..... 335 Bewerkingsparameters ..... 353 C-asparameters ..... 341 Instelparameters ..... 351 Machineparameters ..... 337 Parametergroepen ..... 334 Parameters lineaire as ..... 342 Regelparameters ..... 344 Spilparameters ..... 339 Parameters/bedrijfsmiddelen converteren ..... 416 opslaan ..... 418 overdragen ..... 416 Parameterwaarden lezen (DIN PLUS) ..... 175 Passingen IAG Meetsnede ..... 299 TURN PLUS Boringen ..... 324 Patroon DIN PLUS Lineair mantelvlak G411-Geo ..... 106 Lineair voor-/achterkant G401-Geo ..... 100 Rond mantelvlak G412-Geo ..... 106 Rond voor-/achterkant G402-Geo ..... 101
XV
Index
TURN PLUS Lineair mantelvlak ..... 254 Lineair voor-/achterkant ..... 248 Rond mantelvlak ..... 255 Rond voor-/achterkant ..... 248 Pijp (TURN PLUS) ..... 228 PLC-melding ..... 18 Poolcoördinaten ..... 8 Positie van de te frezen contouren DIN PLUS ..... 95 TURN PLUS-mantelvlak ..... 249 TURN PLUS-voor-/achterkant ..... 242 PRINT (uitvoer #-variabele) ..... 173 PRINTA (uitvoer V-variabele) ..... 174 Printer ..... 409 Programma-afloop beïnvloeden ..... 43 Programma-afloop regel voor regel Automatisch bedrijf ..... 43 Simulatie ..... 196 Programmabesturing ..... 183 Programmadeel-aanduiding DIN PLUS Invoer geometrie-menu ..... 75 Invoer hoofdmenu ..... 73 Overzicht ..... 79 Programmadeel-aanduidingen ..... 79 Programmageheugen ..... 429 Programmaherhaling, WHILE.. ..... 180 Programmakop DIN PLUS ..... 79 TURN PLUS ..... 218 Programmanummer ..... 63 Programmaselectie ..... 41 Programmasprong IF.. ..... 180 Programmasprong SWITCH.. ..... 181 Programmastop M00 ..... 183 Programma-uitvoering ..... 70 Programmavertaling ..... 70 Programm-einde met terugsprong M99 ..... 183 Pull-down-menu ..... 14 Puntdimensionering (simulatie) ..... 204 XVI
R Radius G87 ..... 139 Real-variabele ..... 175 Rechthoek DIN PLUS Mantelvlak G315-Geo ..... 105 Voor-/achterkant G305-Geo ..... 100 TURN PLUS Mantelvlak ..... 253 Voor-/achterkant ..... 246 Rechtlijnige verplaatsing Zie Baan Referentiediameter Programmadeel-aanduiding ..... 75 Referentiediameter G120 ..... 148 Referentieprocedure ..... 22 Referentiepunt ..... 9 Referentiepunt bepalen/opheffen (simulatie) ..... 204 Referentievlak Programmadeel-aanduiding ..... 75 Referentievlak G308 ..... 95 Referentievlak instellen (TURN PLUS) ..... 224 Regelmatige veelhoek Zie veelhoek Regelnummer Basisprincipes ..... 63 Nummering ..... 74 Regelparameters ..... 344 Regeluitlezing instellen ..... 48 Lettergrootte ..... 48 Regelverwijzingen Bewerkingscycli ..... 122 Contourweergave ..... 72 Rekenformule Invoer bewerkingsmenu ..... 76 Invoer geometriemenu ..... 75 Rekenkundige functies ..... 175
Index
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
S Scheidingspunt TURN PLUS Attribuut ..... 264 TURN PLUS Bewerkingsinstructie ..... 326 Schijffrees ..... 372 Schroefdraad DIN PLUS Algemeen G37-Geo ..... 90 Enkelvoudige verplaatsing G33 ..... 142 met draaduitloop G24-Geo ..... 87 Schroefdraadcyclus G31 140 Schroefdraadcyclus, enkelvoudig ..... G32 ..... 141 Schroefdraadtappen G36 ..... 146 Standaard G34-Geo ..... 90 TURN PLUS Bewerkingsattribuut ..... 265 IAG-bewerking ..... 302 Vormelement ..... 237 Schroefdraadparameters ..... 424 Seriële interface Algemeen ..... 409 Configureren ..... 412 Pinbezetting ..... 433 Service-functies 398 Simulatie 3D-aanzicht ..... 209 Beeldscherminhoud ..... 196 Bewaking van veiligheidszone en eindschakelaars ..... 205 Bewegingssimulatie ..... 207 Bewerkingssimulatie ..... 205 Contour aanmaken bij simulatie ..... 205 Contoursimulatie ..... 203 De bedrijfsmode .. ..... 196 Dimensionering ..... 204 Fouten en waarschuwingen ..... 200 Hoofdmenu ..... 201 Lijn- en spoorweergave ..... 197 Loep ..... 208 XVII
Index
Restcontourbewerking DIN PLUS Restnabewerken ..... 132 TURN PLUS IAG Nabewerken ..... 300 IAG Snijkantbegrenzing ..... 287 IAG Voorbewerken ..... 287 IAG Voorbewerken parallel aan contour ..... 288 Restwegweergave ..... 52 RETURN (programmadeel-aanduiding) ..... 83 Revolver DIN PLUS Gereedschapsprogrammering ..... 68 DIN PLUS Programmadeel-aanduiding ..... 80 TURN PLUS Revolverbezetting ..... 320 Rond patroon met ronde sleuven ..... 108 Rond patroon Zie Patroon Rondas Basisprincipes ..... 62 Minutenvoeding rondassen G192 ..... 113 verplaatsen G15 ..... 168 Ronde sleuf DIN PLUS Mantelvlak G311-Geo ..... 104 Voor-/achterkant G301-Geo ..... 99 TURN PLUS Mantelvlak ..... 254 Voor-/achterkant ..... 247 Ronde sleuf DIN PLUS Mantelvlak G312-/G313-Geo ..... 104 Voorkant G302-/G303-Geo ..... 99 in ronde patronen ..... 108 TURN PLUS Mantelvlak ..... 254 Voor-/achterkant ..... 247 Ruimen Cyclus G72 ..... 144 IAG-bewerking ..... 295 Ruimer ..... 371
Index
Mantelvenster ..... 201 NC-programma-afloop controleren ..... 210 Synchroonpuntanalyse ..... 213 Tijdberekening ..... 212 TURN PLUS controlegrafiek ..... 317 Voorkant-venster ..... 201 Weergave spanmiddelen ..... 197 Weergave van het gereedschap ..... 197 Weergave-elementen ..... 197 Weergeven ..... 198 Zijaanzicht (YZ) ..... 201 Slede-aanduiding Basisprincipes ..... 64 Programmeren ..... 76 voorwaardelijke uitvoering van regel ..... 181 Sledeschakelaar ..... 27 Sledesynchronisatie ..... 160 Algemeen ..... 160 Eenzijdige synchronisatie G62 ..... 160 Synchrone start van verplaatsingen G63 ..... 160 Synchroonteken vastleggen G162 ..... 160 Slede-uitlezing ..... 53 Sleuffrees ..... 372 Sleuven DIN PLUS Lineaire sleuf mantelvlak G311-Geo ..... 104 Lineaire sleuf voor-/achterkant G301-Geo ..... 99 Ronde sleuf mantelvlak G312-/G313-Geo ..... 104 Ronde sleuf voor-/achterkant G302-/G303Geo ..... 99 TURN PLUS Lineaire sleuf mantelvlak ..... 254 Lineaire sleuf voor-/achterkant ..... 247 Ronde sleuf mantelvlak ..... 254 Ronde sleuf voor-/achterkant ..... 247 Smeedstuk (TURN PLUS) ..... 228 Snedeweergave ..... 203 Snijgegevens (TURN PLUS IAG) ..... 284
XVIII
Snijkantbegrenzing bij het instellen (TURN PLUS) ..... 273 bij het restmateriaal voorbewerken (TURN PLUS) ..... 287 vastleggen/wijzigen (TURN PLUS) ..... 277 Snijmateriaal Aanduidingen vastleggen ..... 400 Technologie-database ..... 395 Snijplaatboor ..... 371 Snijsnelheid Handbediening ..... 25 Technologie-database ..... 396 Snijspoorweergave ..... 197 Snijwaarden bepalen in TURN PLUS ..... 321 Technologie-database ..... 395 Softkey-balk ..... 14 Software-eindschakelaar Handbediening ..... 24 Referentieprocedure ..... 22 Software-handshake (gegevensoverdracht) ..... 412 Spanmiddel DIN PLUS Programmadeel-aanduiding ..... 82 Referentiepunt ..... 159 weergeven G65 ..... 159 Spanmiddel-database algemeen ..... 386 Centerpunt ..... 393 Centerpunt ..... 393 Centreerconus ..... 394 Draaigrijper ..... 392 Identificatienummer spanmiddel ..... 386 Klauwplaat ..... 389 Meenemer voorkant ..... 392 Opspandoorn ..... 391 Overzicht spanmiddeltypes ..... 388 Overzicht van spanmiddeltypes ..... 388 Spanklauwen ..... 390 Spanmiddel-editor ..... 386
Index
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Startpunt contour DIN PLUS Mantelvlak G110-Geo ..... 102 Te draaien contour G0-Geo ..... 84 Voor-/achterkant G100-Geo ..... 96 weergeven ..... 68 TURN PLUS Basiscontour ..... 229 Mantelvlak ..... 249 Voor-/achterkant ..... 242 Steekbewerking DIN PLUS Insteekcyclus G866 ..... 129 Insteken G860 ..... 128 TURN PLUS IAG Contoursteken ..... 290 IAG Insteken ..... 290 Steekdraaien DIN PLUS Cyclus G869 ..... 130 IAG-bewerking ..... 291 Steekdraaigereedschap ..... 371 Stiftfrees ..... 372 Stilstandstijd G4 ..... 168 Subprogramma Basisprincipes ..... 70 Oproep ..... 182 Programmadeel-aanduiding ..... 83 SWITCH..CASE – programmasprong ..... 181 Synchronisatie Synchrone start van verplaatsingen G63 ..... 160 Synchronisatie, spil G720 ..... 161 Synchroonfunctie M97 ..... 183 Synchroonteken vastleggen G162 ..... 160 Synchroonpuntanalyse ..... 213 Systeemfout ..... 18
XIX
Index
Spanmiddeltabellen ..... 387 Spanmiddeltype ..... 386 Spantang ..... 391 Spanmiddeltabel instellen ..... 37 Speciale bewerkingen (IAG) ..... 305 Spiegelen DIN PLUS Contour omklappen G121 ..... 117 Converteren en spiegelen G30 ..... 169 TURN PLUS Contouren manipuleren ..... 262 Hulpfunctie ..... 227 Spil met werkstuk G98 ..... 169 Spil-override 100% G919 ..... 171 Spilschakelaar ..... 27 Spilsynchronisatie G720 ..... 161 Spiltoerental ..... 25 Spiltoestand ..... 53 Spiltoetsen ..... 27 Spiluitlezing ..... 53 Spiraalboor ..... 371 Spoed ..... 425 Sprong Basisprincipes ..... 64 Programmering ..... 179 Staf (TURN PLUS) ..... 228 Standtijdbeheer Gegevens in de gereedschaps-database ..... 380 Gegevens weergeven ..... 28 Gereedschapsdiagnosebits ..... 178 Parameters invoeren ..... 33 tijdens automatisch bedrijf ..... 45 Standtijdbewaking van gereedschap Basisprincipes ..... 69 Diagnosebits ..... 178 met belastingsbewaking ..... 167 Parameters invoeren ..... 33 Stapgrootte NC-regelnummer ..... 73
Index
T Taal instellen ..... 399 Tabellen Draaduitloopparameters DIN 509 E ..... 423 Draaduitloopparameters DIN 509 F ..... 423 Draaduitloopparameters DIN 76 ..... 422 Schroefdraadparameters ..... 424 Spoed ..... 425 Q= 2 isometrische schroefdraad ..... 425 Q= 8 cilindrische ronde schroefdraad ..... 425 Q= 9 cilindrische Whitworth-schroefdraad ..... 426 Q=10 conische Whitworth-schroefdraad ..... 426 Q=11 Whitworth-pijpschroefdraad ..... 426 Q=13 grove schroefdraad UNC US ..... 426 Q=14 fijne schroefdraad UNF US ..... 427 Q=15 extrafijne schroefdraad UNEF US ..... 427 T-commando Basisprincipes ..... 68 Gereedschap verwisselen ..... 120 Te draaien contouren ..... 66 Technische informatie ..... 429 Technologie-database Bewerkingswijze ..... 395 Grondstof ..... 395 Hoofdvoeding ..... 396 Koelmiddel ..... 396 Nevenvoeding ..... 396 Snijmateriaal ..... 395 Snijsnelheid ..... 396 Verplaatsing ..... 396 Tijd instellen ..... 399 Tijdberekening ..... 212 T-nummer ..... 80 Toerental Constante snijsnelheid Gx96 ..... 114 Toerental Gx97 ..... 114 Toerentalbegrenzing Gx26 ..... 113 Toerentalbewaking regel voor regel uit G907 ..... 171 Toerental-override ..... 44 XX
Toetsenbord voor gegevensinvoer ..... 2 Toewijzing contour – Bewerking ..... 110 Touchpad ..... 13 Transfer ..... 408 Transformaties (TURN PLUS-contouren) ..... 261 Transmissieprocedure ..... 409 Trimmen (TURN PLUS-contour) ..... 256 T-uitlezing ..... 52 TURN PLUS AAG Bewerkingsvolgorde ..... 307 Bewerkingsvolgordes bewerken en beheren ..... 316 Genereren van een werkschema ..... 306 Lijst met bewerkingsvolgordes ..... 308 Algemeen Bedieningsinstructies ..... 216 Bestanden beheren ..... 217 Bewerkingsinstructies ..... 320 Configuratie ..... 318 Contrelegrafiek ..... 317 De bedrijfsmode .. ..... 216 Programmakop ..... 218 Voorbeeld ..... 328 Bewerkingsinstructies Asbewerking ..... 326 Binnencontouren ..... 322 Boren ..... 324 Complete bewerking ..... 324 Gereedschapskeuze ..... 320 Koelmiddel ..... 321 Revolverbezetting ..... 320 Snijwaarden ..... 321 Uitdraaien ..... 322 Contourdefinitie Aaneengesloten contour integreren ..... 222 Attributen toekennen ..... 263 Attributen van onbewerkt werkstuk ..... 263 Bedieningshulpmiddelen ..... 269 Bedieningsinstructies ..... 225 Index
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Index
Bewerkingsattributen ..... 265 Contour onbewerkt werkstuk wijzigen ..... 256 Contour trimmen ..... 256 Contour wijzigen ..... 258 Contour wissen ..... 259 Contouren onbewerkt werkstuk ..... 228 Contouren van het mantelvlak ..... 249 Elementen voor C-ascontouren ..... 242 Elementen voor contouren van bewerkt werkstuk ..... 229 Hulpfuncties voor de elementinvoer ..... 226 Invoegen in de contour ..... 260 Invoer van contour van bewerkt werkstuk ..... 220 Invoer van contour van onbewerkt werkstuk ..... 219 Invoer van de C-ascontouren ..... 223 Kleuren bij selectiepunten ..... 225 Opdelen (vormelementen, figuren, patronen) ..... 262 Overlappingselementen ..... 239 Selectie met het touchpad ..... 225 Selectie met softkeys ..... 225 Transformaties ..... 261 Verbinden ..... 262 Vormelementen ..... 232 Vormelementen overlappen ..... 221 Werkstukbeschrijving ..... 219 IAG Bewerkingswijze boren ..... 295 Bewerkingswijze frezen ..... 303 Bewerkingswijze nabewerken ..... 297 Bewerkingswijze schroefdraad ..... 302 Bewerkingswijze steken ..... 290 Bewerkingswijze voorbewerken ..... 285 Cyclusspecificatie ..... 284 Gereedschapsoproep ..... 283 Interactief genererenvan werkschema’s ..... 282 Snijgegevens ..... 284 Speciale bewerkingen (SB) ..... 305
Instellen Gereedschapstabel instellen .... 280 Omspannen ..... 277 Snijkantbegrenzing vastleggen ..... 277 Werkstuk opspannen ..... 273 Tussencontouren ..... 83 Tussentijds meten inschakelen G910 ..... 165 Meettaster terugtrekken G914 ..... 165 Registratie actuele waarden bij .. G912 ..... 165 uitschakelen G913 ..... 165 Type belastingsbewaking G996 ..... 167
U Uitboren G72 ..... 144 Uitbreidingsmogelijkheden ..... 6 Uitdraaien TURN PLUS-bewerkingsinstructies ..... 322 TURN PLUS-IAG Nabewerken (neutraal gereedschap) ..... 301 Nabewerken ..... 300 Restmateriaal voorbewerken langs/dwars ..... 287 Restmateriaal voorbewerken parallel aan contour ..... 288 Snijkantbegrenzing bij ... ..... 287 Uitdraaien – automatisch ..... 289 Voorbewerken ..... (neutraal gereedschap) ..... 289 Uitgebreide invoer bij adresparameters ..... 66 Uitlezing actuele waarde ..... 52 Uitloop (schroefdraad) ..... 140 Uitschakelen ..... 23 Uitschakelinterval ..... 181 Uitschakelniveau Basisprincipes ..... 64 Bewerking ..... 76 invoeren ..... 43 Uitvoering ..... 181
XXI
Index
Uitvoer #-variabelen ..... 173 Operatorcommunicatie ..... 64 Programmering van ... ..... 173 Tijdstip van ... ..... 70 V-variabelen ..... 174 Uitwisseling van gegevens (transfer) ..... 408
V Variabelen #-variabelen ..... 175 als adresparameter ..... 66 Berekeningen ..... 175 Bezetting ..... 179 In-/uitvoer van #-variabelen ..... 173 In-/uitvoer van V-variabelen ..... 174 Informatie in variabelen ..... 178 Invoer bewerkingsmenu ..... 76 Invoer geometriemenu ..... 75 Programmering ..... 175 Toepassingsgebied ..... 177 Variabelenweergave ..... 80 V-variabelen ..... 177 Vaste aanslag, verplaatsen naar .. G916 ..... 162 Veelhoek DIN PLUS Mantelvlak G317-Geo ..... 105 Voor-/achterkant G307-Geo ..... 100 TURN PLUS Mantelvlak ..... 253 Voor-/achterkant ..... 247 Veiligheidsafstand Draaibankbewerking G47 ..... 118 Freesbewerking G147 ..... 119 Veiligheidszone uitschakelen G60 ..... 169 vastleggen ..... 36 Veiligheidszonebewaking (simulatie) ..... 205 Veld van 3 * 3 ..... 14
XXII
Vensterkeuze DIN PLUS-contourweergave ..... 74 Simulatie ..... 201 Veranderen van snijkantcorrectie G148 ..... 120 Verbinden (TURN PLUS-contouren) ..... 262 Verplaatsing ..... 396 Verrekening linker/rechter gereedschapspunt G151 ..... 121 Verschuiven (TURN PLUS-contour) ..... 261 Verschuiven programmablokken ..... 78 Verschuiven van de contour G121 ..... 117 Versnelling (slope) G48 ..... 113 Vertaling van het NC-programma ..... 70 Verzinkboor ..... 371 Verzinkboor ..... 371 Verzinkboren (IAG) ..... 295 Verzinkboren (IAG) ..... 295 Verzinken DIN PLUS Cyclus G72 ..... 144 TURN PLUS IAG-soevereinen ..... 295 IAG-verzinkboren ..... 295 Verzinking mantelvlak ..... 252 Verzinking voor-/achterkant ..... 245 Vormelement ..... 238 VGP – Vereenvoudigde GeometrieProgrammering ..... 65 Vlak frezen IAG voorbewerken/nabewerken ..... 304 TURN PLUS-bewerkingsattribuut ..... 267 Vlakdraaien enkelvoudig G82 ..... 135 Voeding constant G94 ..... 114 in handbediening ..... 25 Intermitterende voeding G64 ..... 113 Minutenvoeding rondassen G192 ..... 113 per omwenteling G95-Geo ..... 94 per omwenteling Gx95 ..... 114 per tand Gx93 ..... 114
Index
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290
Index
Rondassen G192 ..... 113 TURN PLUS Attribuut ..... 263 Uitlezing voedings-override ..... 53 Voedings-override 100% G908 ..... 171 Voedings-override tijdens automatisch bedrijf ..... 44 Voedingsreductie G38-Geo ..... 93 Voeding per minuut Handbediening ..... 25 Lineaire assen G94 ..... 114 Rondassen G192 ..... 113 Voeding per omwenteling ..... 25 Volgfout -grens G975 ..... 172 in variabele G903 ..... 171 uitsturen G718 ..... 170 Volledige cirkel DIN PLUS Mantelvlak G314-Geo ..... 105 Voor-/achterkant G304-Geo ..... 99 TURN PLUS Mantelvlak ..... 253 Voor-/achterkant ..... 246 Voorbeelden Bewerkingscyclus programmeren ..... 184 Complete bewerking met een spil ..... 192 Complete bewerking met tegenspil ..... 187 Contourherhalingen ..... 184 DIN PLUS-programmering ..... 184 TURN PLUS ..... 328 Voorbewerken DIN PLUS Parallel aan contour met neutraal gereedschap G835 ..... 127 Parallel aan contour voorbewerken G830 ..... 126 Voorbewerken dwars G820 ..... 124 Voorbewerken langs G810 ..... 122
TURN PLUS automatisch ..... 286 Langs, dwars ..... 285 Parallel aan contour ..... 286 Uitdraaien neutraal ger. ..... 289 Voorbewerken dwars G820 ..... 124 Voorbewerken langs G810 ..... 122 Voorbewerkingsgereedschap ..... 371 Voorboren (IAG) ..... 295 Voorkant Basisprincipes ..... 62 Bewerking ..... 149 Contourbeschrijving ..... 96 Programmadeel-aanduiding ..... 83 Voorkant-venster (simulatie) ..... 201 Voorsturing G918 ..... 171 Vormelementen DIN PLUS ..... 86 TURN PLUS ..... 232 Vrijdraaiing TURN PLUS-vormelement ..... 236 Vormelement G23-Geo ..... 86 Vrije bewerking Basisprincipes ..... 72 Menu-items ..... 74 Vrijgaven Vrijgavenaam communicatiepartner ..... 411 Vrijgave-wachtwoord (netwerk) ..... j405 Vrijgegeven directory’s ..... 413 Vrijgave-overzicht (machine-uitlezing) ..... 53
W Waarden voor afsteekcontrole G992 ..... 164 Waarschuwingen (simulatie) ..... 200 Wachten op tijdstip G204 ..... 170 Wachtwoord ..... 398
XXIII
Index
Weergaven DIN PLUS-contourweergave ..... 68 Machine-uitlezing Betekenis van de weergave-elementen ..... 52 omschakelen naar automatisch bedrijf ..... 52 omschakelen naar handbediening ..... 24 Weergavevelden vastleggen ..... 348 Regeluitlezing ..... 48 Simulatie Informatie over de weergaven ..... 198 Weergave-elementen ..... 197 Werkstuk opspannen (TURN PLUS) ..... 273 Werkstukgroep G99 ..... 110 Werkstuk-handlingsystemen ..... 372 Werkstuknulpunt Basisprincipes ..... 9 invoeren ..... 35 Parameters ..... 337 Werkstukoverdracht ..... 161 Afsteekcontrole via spil-bewaking G991 ..... 163 Afsteekcontrole via volgfout-bewaking ..... 162 C-hoekverspringing G905 ..... 161 Hoekverspringing bij spilsynchronisatie vastleggen G90 ..... 161 Spilsynchronisatie G720 ..... 161 Verplaatsen naar vaste aanslag G916 ..... 162 Waarden voor afsteekcontrole G992 ..... 164 Werkvenster ..... 12 WHILE.. Programmaherhaling ..... 180 Wijzigen – TURN PLUS-contour ..... 258 WINDOW (speciaal uitvoervenster) ..... 173 WINDOWA (speciaal uitvoervenster) ..... 174 WINDOWS-netwerken ..... 409 Wisselcodes ..... 178 Wisselcodes verwerken ..... 178 Wissen TURN PLUS Contour manipuleren ..... 259 TURN PLUS-elementinvoer ..... 226
XXIV
Y Y-as ..... 3 Y-asbewerking ..... 67
Z Zijaanzicht (YZ) (simulatie) ..... 201 Zoeken naar startregel ..... 42 Zoekfuncties ..... 73 Zustergereedschap ..... 69 Zwenkpositie gereedschapshouder ..... 68
Index
Samenhang tussen geometrie- en bewerkingscommando's Draaibewerking Functie
Geometrie
Bewerking
Afzonderlijke elementen
G0..G3 G12/G13
G810 G820 G830 G835 G860 G869 G890
Voorbewerkingscyclus overlangs Voorbewerkingscyclus overdwars Voorbewerkingscyclus parallel aan de contour Parallel aan contour met neutraal gereedschap Insteekcyclus universeel Steek-/draaicyclus Nabewerkingscyclus
Insteek
G22 (standaard)
G860 G866 G869
Insteekcyclus universeel Insteken Steek-/draaicyclus
Insteek
G23
G860 G869
Insteekcyclus universeel Steek-/draaicyclus
Schroefdraad met draaduitloop
G24
G810 G820 G830 G890 G31
Voorbewerkingscyclus overlangs Voorbewerkingscyclus overdwars Voorbewerkingscyclus parallel aan de contour Nabewerkingscyclus Schroefdraadcyclus
Draaduitloop
G25
G810 G890
Voorbewerkingscyclus overlangs Nabewerkingscyclus
Schroefdraad
G34 (standaard) G37 (algemeen)
G31
Schroefdraadcyclus
Boring
G49 (hartlijn)
G71 G72 G73 G74
Enkelvoudige boorcyclus Uitboren, verzinken etc. Draadtapcyclus Diepboorcyclus
C-as-bewerking – voor-/achterkant Functie
Geometrie
Bewerking
Afzonderlijke elementen
G100..G103
G840 G845/G846
Contourfrezen Kamerfrezen voor-/nabewerken
Figuren
G301 G302/G303 G304 G305 G307
Ronde sleuf G840 Ronde sleuf G845/G846 Volledige cirkel Rechthoek Regelmatige veelhoek
Contourfrezen Kamerfrezen voor-/nabewerken
Boring
G300
G71 G72 G73 G74
Functie
Geometrie
Bewerking
Afzonderlijke elementen
G110..G113
G840 G845/G846
Contourfrezen Kamerfrezen voor-/nabewerken
Figuren
G311 G312/G313 G314 G315 G317
Ronde sleuf G840 Ronde sleuf G845/G846 Volledige cirkel Rechthoek Regelmatige veelhoek
Contourfrezen Kamerfrezen voor-/nabewerken
Boring
G310
Enkelvoudige boorcyclus Uitboren, verzinken etc. Draadtapcyclus Diepboorcyclus
C-as-bewerking – mantel
G71 G72 G73 G74
Enkelvoudige boorcyclus Uitboren, verzinken etc. Draadtapcyclus Diepboorcyclus
C-as-bewerking
Overzicht F-functies contourbeschrijving Draaibewerking Beschrijving van onbewerkt werkstuk
Overlappende contouren Bladzijde
G20-Geo
Klauwplaat cilinder/pijp
84
G21-Geo
Gietstuk
84
Basiselementen van te draaien contour
Bladzijde
G0-Geo
Startpunt van de contour
G1-Geo
Baan
85
G2-Geo
Boog incr. middelpuntmaat
85
G3-Geo
Boog incr. middelpuntmaat
85
G12-Geo
Boog abs. middelpuntmaat
85
G13-Geo
Boog abs. middelpuntmaat
85
Vormelementen van de te draaien contour
84
Bladzijde
G308-Geo
Begin kamer/eiland
95
G309-Geo
Einde kamer/eiland
96
Contour voor-/achterkant
Bladzijde
G100-Geo
Startpunt contour voorkant
96
G101-Geo
Baan voorkant
97
G102-Geo
Boog voorkant
97
G103-Geo
Boog voorkant
97
G300-Geo
Boring voorkant
98
G301-Geo
Rechte sleuf voorkant
99
G302-Geo
Ronde sleuf voorkant
99
G303-Geo
Ronde sleuf voorkant
99
Bladzijde
G304-Geo
Volledige cirkel voorkant
99 100
G22-Geo
Insteek (standaard)
86
G305-Geo
Rechthoek voorkant
G23-Geo
Insteek/vrijdraaiing
86
G307-Geo
Regelmatige veelhoek voorkant
100
G24-Geo
Schroefdraad met draaduitloop
87
G401-Geo
Patroon lineair voorkant
100
G25-Geo
Draaduitloopcontour
88
G402-Geo
Patroon in cirkel voorkant
101
G34-Geo
Schroefdraad (standaard)
90
G37-Geo
Schroefdraad (algemeen)
90
G49-Geo
Boring op hartlijn
91
Hulpfuncties voor contourbeschrijving
Bladzijde
Mantelvlakcontour
Bladzijde
G110-Geo
Startpunt mantelvlakcontour
102
G111-Geo
Baan mantelvlak
102 103
G112-Geo
Boog mantelvlak
Overzicht:
Hulpfuncties voor contourbeschrijving
92
G113-Geo
Boog mantelvlak
103
G7-Geo
Nauwkeurige stop aan
92
G310-Geo
Boring mantelvlak
103
G8-Geo
Nauwkeurige stop uit
92
G311-Geo
Rechte sleuf mantelvlak
104
G9-Geo
Nauwkeurige stop regelgewijs
92
G312-Geo
Ronde sleuf mantelvlak
104
G10-Geo
Oppervlakteruwheid
92
G313-Geo
Ronde sleuf mantelvlak
104
G38-Geo
Voedingsreductie
93
G314-Geo
Volledige cirkel mantelvlak
105
G39-Geo
Attributen overlappingselementen
93
G315-Geo
Rechthoek mantelvlak
105
G52-Geo
Overmaat regelgewijs
94
G317-Geo
Regelmatige veelhoek mantelvlak
105
G95-Geo
Voeding per omwenteling
94
G411-Geo
Patroon lineair mantelvlak
106
G149-Geo
Additieve correctie
94
G412-Geo
Patroon in cirkel mantelvlak
106
Overzicht G-functies BEWERKING Gereedschapsverplaatsing zonder bewerking
Nulpuntverschuivingen Bladzijde
G0
Positioneren in ijlgang
110
G14
Gereedschapswisselpositie naderen
110
G701
IJlgang in machinecoördinaten
111
Bladzijde
G921
Nulpuntverschuiving, gereedschapsmaten uitschakelen
172
G980
Nulpuntverschuiving inschakelen
172
G981
Nulpuntverschuiving, gereedschapsmaten inschakelen
172
Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen Bladzijde
Overmaten, veiligheidsafstanden
G1
Rechtlijnige verplaatsing
111
G47
Veiligheidsafstanden instellen
118
G2
In cirkel incr. middelpuntmaat
112
G50
Overmaat uitschakelen
118
G3
In cirkel incr. middelpuntmaat
112
G52
Overmaat uitschakelen
119
G12
In cirkel abs. middelpuntmaat
112
G57
Overmaat asparallel
119
G13
In cirkel abs. middelpuntmaat
112
G58
overmaat parallel aan contour
119
G147
Veiligheidsafstand (freesbewerking)
119
Voeding, toerental
Bladzijde
Bladzijde
Gx26
Toerentalbegrenzing *
113
Gereedschap, correcties
G48
Versnelling (slope)
113
T
Gereedschap verwisselen
120
G64
Intermitterende voeding
113
G148
(Veranderen van) snijkantcorrectie
120
G192
Voeding per minuut rondas
113
G149
Additieve correctie
120
Gx93
Voeding per tand *
114
G150
Compensatie rechter gereedschapspunt
121
G94
Voeding per minuut
114
G151
Compensatie linker gereedschapspunt
121
Gx95
Voeding per omwenteling
114
G710
Aaneenschakelen van gereedschapsmaten 121
Gx96
Constante snijsnelheid
114
Gx97
Toerental
114
Beitelradiuscompensatie (SRC/FRC)
Bladzijde
Eenvoudige draaicycli
Bladzijde
Bladzijde
G80
Cycluseinde
G81
Eenvoudig voorbewerken overlangs
134 134 135
G40
FRC/SRC uitschakelen
115
G82
Eenvoudig voorbewerken overdwars
G41
SRC/FRC links
115
G83
Contourherhalingscyclus
136
G42
SRC/FRC rechts
115
G85
Draaduitloop
137
G86
Insteken
138
G87
Overgangsradiussen
139
G88
Afschuiningen
139 Bladzijde
Nulpuntverschuivingen
Bladzijde
Overzicht
nulpuntverschuivingen
116
G51
Nulpuntverschuiving (relatief)
116
G53
Parameterafhankelijke nulpuntversch.
116
Contourgerelateerde draaicycli
G54
Parameterafhankelijke nulpuntversch.
116
G810
Voorbewerkingscyclus overlangs
122
G55
Parameterafhankelijke nulpuntversch.
116
G820
Voorbewerkingscyclus overdwars
124
G56
Additieve nulpuntverschuiving
117
G830
G59
Absolute nulpuntverschuiving
117
Voorbewerkingscyclus parallel aan de contour
126
G121
Contour spiegelen/verplaatsen
117
G152
Nulpuntverschuiving C-as
148
Parallel aan contour met neutraal gereedschap
127
G920
Nulpuntverschuiving uitschakelen
172
G860
Universele insteekcyclus
128
G866
Insteken
129
G869
Steek-/draaicyclus
130
G890
Nabewerkingscyclus
132
* „x“ = nummer van de spil (0...3)
G835
Schroefdraadcycli
Bladzijde
G31
Schroefdraadcyclus
140
G32
Enkelvoudige draad
141
G33
Afzonderlijke draadsnijgang
142
Boorcycli
Bladzijde
Speciale functies Toewijzing contour – Bewerking G99
Werkstukgroep
Spanmiddelen in de simulatie G65
Spanmiddelen weergeven
Bladzijde 110 Bladzijde 159
G36
Draadtappen
146
G71
Enkelvoudige boorcyclus
143
Sledesynchronisatie
G72
Uitboren, verzinken etc.
144
G62
Eenzijdige synchronisatie
160
G73
Draadtapcyclus
145
G63
Synchrone start van verplaatsingen
160
G74
Diepboorcyclus
147
G162
Synchroonteken vastleggen
160
Spilsynchronisatie, werkstukoverdracht
Bewerking C-as C-as
Bladzijde
G119
C-as kiezen
148
G120
Referentiediameter mantelvlakbewerking
148
G152
Nulpuntverschuiving C-as
148
G153
C-as standaardiseren
148
Bewerking voor-/achterkant
Bladzijde
G100
IJlgang voorkant
149
G101
Rechtlijnige verplaatsing voorkant
149
Converteren en spiegelen
169
G121
Contour spiegelen/verplaatsen
117
G720
Spilsynchronisatie
161
G905
C-hoekverspringing meten
161
G906
Hoekverspringing bij synchroon draaien van spil vastleggen 161
G916
Verplaatsen naar vaste aanslag
162
G917
Afsteekcontrole via volgfoutbewaking
162
G991
Afsteekcontrole bij spilbewaking
163
Waarden voor afsteekcontrole
164
G102
Cirkelboog voorkant
149
G103
Cirkelboog voorkant
149
Contourcorrectie
G110
IJlgang mantelvlak
Bladzijde
Bladzijde
G702
Contourcorrectie opslaan/laden
150
G703
Contourcorrectie aan/uit
164
K-default-sprong
164
G111
Rechtlijnige verplaatsing mantelvlak
151
G706
G112
Cirkelboog mantelvlak
151
Tussentijds en na bewerking meten
G113
Cirkelboog mantelvlak
151
G120
Referentiediameter mantelvlakbewerking
Freescycli
Bladzijde
G30
G992
Bewerking van mantelvlak
Bladzijde
148 Bladzijde
164
Bladzijde
G910
Tussentijds meten inschakelen
165
G912
Registratie actuele waarde bij tussentijdse meting
165
G913
Tussentijds meten uitschakelen
165
G840
Contourfrezen
152
G914
Meettasterbewaking uitschakelen
165
G845
Kamerfrezen voorbewerken
156
G915
Meten na bewerking
166
G846
Kamerfrezen nabewerken
157
Belastingsbewaking
Bladzijde
G995
Bewakingszone vastleggen
167
G996
Type belastingsbewaking
167
Overige G-functies
Bladzijde
G4
Wachttijd
168
G7
Nauwkeurige stop aan
168
Programmering van variabelen #-variabele
Bladzijde
Verwerking bij programmavertaling
175
V-variabele Verwerking bij programmauitvoering
177
G8
Nauwkeurige stop uit
168
G9
Nauwkeurige stop (regelgewijs)
168
G15
Langs rondassen verplaatsen
168
Programmasprong, -herhaling
G30
Converteren en spiegelen
169
IF..THEN..
Programmasprong
180
G60
Veiligheidszone uitschakelen
169
WHILE
Programmaherhaling
180
G98
Toewijzing spil - werkstuk
169
SWITCH..CASE programmasprong
G121
Contour spiegelen/verplaatsen
117
G204
Wachten op tijdstip
170
G717
Nominale waarden actualiseren
170
$
Slede-aanduiding
181
Uitschakelniveau
181
Speciale functies
G718
Volgfout uitsturen
170
/
G901
Actuele waarden in variabele
170
Subprogramma's
G902
Nulpuntverschuiving in variabele
170
Oproepen van subprogramma
G903
Volgfout in variabele
170
G907
Toerentalbewaking regelgewijs uit
171
G908
Voedings-override 100%
171
G500..502
zie machinehandboek „OEM-cyclus“
G909
Interpreterstop
171
G600, 602..699 „PLC-functie“
G918
Voorsturing aan/uit
171
zie technisch handboek
G919
Spil-override 100%
171
G920
Nulpuntverschuiving uitschakelen
172
G921
Nulpuntverschuiving, gereedschapsmaten uitschakelen
172
G715
Real time-koppelfunctie
G716
Real time-koppelfunctie
G719
Real time-koppelfunctie
G975
Volgfoutgrens
172
gereserveerd voor intern gebruik
G980
Nulpuntverschuiving inschakelen
172
G16
gereserveerd voor 3D
G981
Nulpuntverschuiving, gereedschapsmaten inschakelen
G704
Vrijzet-inspectie
G705
Vrijzet-inspectie
G900
Vrijzet-inspectie
Gegevensinvoer, gegevensuitvoer
172 Bladzijde
INPUT
Invoer (#-variabele)
173
WINDOW
Uitvoervenster openen (#-variabele)
173
PRINT
Uitvoer (#-variabele)
173
INPUTA
Invoer (V-variabele)
174
WINDOWA Uitvoervenster openen (V-variabele)
174
PRINTA
174
Uitvoer (V-variabele)
G990
Bladzijde
181 Bladzijde
Bladzijde 182
TURN PLUS-softkeys (keuze) Algemene softkeys
Softkeys: puntselectie
invoerparameters door „digitaliseren“ bepalen
meervoudige selectie inschakelen en alle elementen selecteren
invoerparameters met calculator berekenen
meervoudige selectie inschakelen
incrementele maten
volgende/vorige punt (contourovergang) selecteren
omschakelen naar „booginvoer“
volgende/vorige punt (contourovergang) selecteren
omschakelen naar „lijninvoer“
Softkeys: middelpunt-/eindpuntselectie middelpunt-/eindpuntselectie inschakelen
softkey „Verder“ – volgende element, volgende keuze, etc. volgende/vorige middelpunt/eindpunt selecteren tangentiale overgang naar het volgende contourelement volgende/vorige middelpunt/eindpunt selecteren tangentiale overgang naar het volgende contourelement contour opslaan
Softkeys: vormelementselectie alle vormelementen selecteren
Softkeys: elementselectie volgende/vorige vormelement selecteren selectie van gedeelte inschakelen volgende/vorige vormelement selecteren volgende/vorige contourelement selecteren
volgende/vorige contourelement selecteren
Softkeys: selectie algemeen ■ gekozen element/punt selecteren ■ selectie overnemen
selectie van meerdere elementen inschakelen en alle elementen selecteren selectie van meerdere elementen inschakelen
Gekozen element/punt deselecteren