Bedieningshandboek MULTIMIG 400puls
ELEKTRON-BREMEN
Fabrik für Elektrotechnik GmbH x Postfach 10 59 60 x D - 28059 Bremen
Telefon +49 / (0)421 / 54 90 6-0 x Telefax +49 / (0)421 / 54 90 619 x
[email protected] x www.elektron-bremen.de
6 15
5 5 7 12 6
14 8
11
9
10
2
10
1 Uw veiligheid
NL
Veilig met het apparaat werken, is alleen mogelijk wanneer zowel de handleiding als de veiligheidsaanwijzigen volledig worden gelezen en de daarin aangegeven richtlijnen strikt wordt opgevolgd. Laat u zich voor het eerste gebruik praktisch voorlichten. Houdt U zich aan de veiligheidsvoorschriften. Verwijder oplosmiddelen, ontvettingsmiddelen en andere brandbare materialen voor het lassen uit het werkgebied. Dek brandbare materialen die niet te verplaatsen zijn af. Las alleen wanneer de omgevingslucht geen hoge concentraties stof, zuurdampen, gassen of explosieve substanties bevat. Extra voorzichtigheid is geboden bij reparatie-werkzaamheden aan leidingsystemen en tanks die brandbare vloeistoffen of gassen bevatten of bevat hebben. Apparaat niet in de regen plaatsen, afspuiten of stoomstralen.
Las nooit zonder laskap. Waarschuw personen in de omgeving voor de straling van de vlamboog. Gebruik een geschikte afzuiging voor gassen en lasdampen. Gebruik een lashelm met een adembeschermingssysteem wanneer het gevaar bestaat lasof snijdampen in te ademen. Wordt tijdens het werk de netkabel beschadigd of doorgesneden, raak de kabel dan niet aan maar trek direct de stekker uit de wandcontactdoos. Apparaat met een beschadigde netkabel nooit gebruiken. Zorg voor een geschikte brandblusser binnen handbereik. Houdt na beëindiging van de werkzaamheden een brandcontrole. Demonteer nooit het reduceerventiel. Vervang een defect reduceerventiel.
Let op een goed contact van de massaklem in de directe omgeving van de las. De lasstroom niet via kettingen, kogellagers, staalkabels of isolatiekabels laten lopen. Deze kunnen daarbij smelten. Blokkeer de transportwielen 10 wanneer u op de plaats van het karwei bent aangekomen. Zeker uzelf en het apparaat wanneer op hooggelegen of sterk hellende plaatsen wordt gewerkt. Het apparaat mag alleen worden aangesloten aan een op de juiste wijze geaard stroomnet. Stopkontakt en verlengkabels moeten zijn voorzien van een functionele aardleiding. Draag beschermende kleding, handschoenen en lasschort. Scherm de plaats van werken af met verplaatsbare wanden of gordijnen. Gebruik het apparaat niet voor het ontdooien van buizen of leidingen.
In afgesloten ketels, onder benauwende omstandigheden en bij verhoogd electrisch risico, mogen alleen apparaten met het S -teken worden gebruikt. Schakel het apparaat uit en sluit het reduceerventiel op de gasfles tijdens pauzes. Gebruik de beveiligingsketting om te voorkomen dat de gasfles omvalt. Verwijder de gasfles tijdens transport. Verwijder de stekker uit het stopkontakt voordat van werkplek wordt veranderd of aan de machine wordt gewerkt. Neem de voor uw land geldende veiligheidsvoorschriften in acht.
2 Elementen 5 6 7 8 9 10 11 12 14 15
Hijspunten Handgreep Bedieningspaneel Aansluitingen laspistool Luchtinlaat Transportwielen Hoofdschakelaar Display lasstroom/lasspanning Aansluitpunt voor massakabel Veiligheidsafscherming bedieningspaneel
Afgebeeld of beschreven toebehoren vallen mogelijk niet binnen de leveringsomvang. Wijzigingen voorbehouden.
3 Gebruiksbestemming Het apparaat is bestemd voor het lassen van staal, aluminium en legeringen onder beroepsmatige en industriële omstandigheden.
4 Beveiliging van het apparaat De machine is electronisch beveiligd tegen overbelasting. Gebruik geen zwaardere zekeringen dan die welke zijn vermeld op het typeplaatje. Voor aanvang van de werkzaamheden werkstuk en apparaat door middel van een massakabel met elkaar verbinden. Gebruik uitsluitend de hijspunten 6 voor het optillen van het apparaat. Til het apparaat niet met een vorkheftruck of dergelijken aan de behuizing.
5 Geluidsproductie De geluidsniveau van het apparaat is minder dan 70 dB (A) gemeten bij normale belasting overeenkomstig EN 60974.
3
– Leidingen voor het stroomnet, besturingsbekabeling, signaal- en communicatieverbindingen in de nabijheid van het lasapparaat. – Televisie- en radiozenders en -ontvangers – Computers en andere verwerkingseenheden. – Beveiliging van onder andere gebouwen en dergelijke (bijv. alarminstallaties). – Hartstimulatoren en gehoorapparaten – Toestellen voor het kalibreren of meten – Niet of slecht ontstoorde apparaten Indien andere toestellen in de omgeving worden gestoord, kan het noodzakelijk zijn om extra ontstoringsmaatregelen te nemen. De storingsomgeving is niet beperkt tot het terrein waar men zich bevindt. Dit is mede afhankelijk van de bouwwijze van het gebouw en andere plaatselijke werkzaamheden en invloeden. Gebruik het apparaat overeenkomstig de opgave en aanwijzingen van de producent. De gebruiker is verantwoordelijk voor de installatie en het juiste gebruik van het apparaat. Treden er electromagnetische storingen op dan is de gebruiker (eventueel met hulp van de producent) voor de opheffing hiervan verantwoordelijk.
6 Veiligheidstest van de apparatuur De gebruiker van beroepsmatig inzetbare lasapparatuur is verplicht, bij gebruik van deze apparatuur regelmatig een veiligheidstest op deze apparatuur volgens VDE 0544-207 (NEN 3140) te laten uitvoeren. De anbeving van Lorch is dat één keer in de 12 maanden te laten uitvoeren. Ook bij aanpassingen en dergelijke aan de apparatuur moet een veiligheidstest worden gedaan. ! Let op ! : Verkeerd uitgevoerde veiligheidstesten kunnen storingen aan het apparaat veroorzaken. Nadere informatie over de veiligheidstesten kunt U verkrijgen bij de geautoriseerde Lorch service steunpunten.
7 Mogelijke storingen door electromagnetische velden Dit produkt voldoet aan de huidige geldende normen. Let bij gebruik op het volgende: Het apparaat is bestemd voor het lassen onder beroepsmatige en industriële omstandigheden. Bij gebruik in een andere omgeving (bijv. woongebied) kunnen andere electrische apparaten worden gestoord. Tijdens gebruik kunnen electromagnetische problemen ontstaan in:
8 Technische gegevens Apparaattype lassen Lasbereik (I2min-I2max/ U2min-U2max) Spanning onbelast Instelling spanning Karakteristiek ID 100 % 40°C ID 60 % 40°C ID bij max. stroom 40°C Lasdraad staal Lasdraad aluminium Elektrodelassen Draadaanvoersnelheid Net Netspanning 3~ (50/60 Hz) Nettolerantie Opgenomen vermogen S1(100 %) Opgenomen vermogen S1 (60 %/40°C) Opgenomen vermogen S1(max. stroom) Stroomopname I1 (100 %/40°C) Stroomopname I1 (60 %/40°C) Stroomopname I1 (max. stroom) Vermogensfactor (bij I2max) Afzekering Aansluitstekker Apparaat Beschermingssoort (EN 60 529) Isolatiestofklasse Koelsoort Geluidemissie
4
MULTIMIG 400puls A/V
A A % Ø mm Ø mm Ø mm m/min
25-320/ 15,2-30 81 Traploos constant 250 270 35 0,6 - 1,2 1,0 - 1,2 1,0 - 6,0 0,1 - 25
V % kVA kVA kVA
400 +/- 15 10,7 12,6 15,1
A A A cos ϕ A/tr
15,5 18,2 21,8 0,99 16 CEE16
V
dB(A)
IP23 F F <70
Apparaattype Maten en gewichten Afmetingen stroombron (LxBxH) Gewicht stroombron Standaarduitrusting Draadaanvoerunit Ingestelde draaddiameter Type laspistool
MULTIMIG 400puls mm kg
745x340x498 35
rollen mm
4 1,0/1,2 ML 2400 PM
9 Verkorte handleiding
)
De uitvoerige beschrijving vindt u in hoofdstuk 10 "Voor de ingebruikneming" en in hoofdstuk 11 "Ingebruikneming". Beschermgasfles 3 op de machine plaatsen en met de ketting 35 vastzetten. Schroefkap van de beschermgasfles verwijderen en de kraan 34 kort opnenen (uitblazen). Reduceerventiel 2 aan de beschermgasfles aansluiten. Beschermgasslang 31 van de machine aan het reduceerventiel aansluiten en de beschremgasfles openen. Netstekker in de wandcontactdoos steken. Massakabel 22 met de massa-aansluiting 14 (–) verbinden en de massaklem 13 aan het werkstuk bevestigen. Draadaanvoerwielen 29 aan de gekozen draaddiameter aanpassen en zet de druk op de wielen op plaats 2. Laspistool 1 aansluiten (centraalaansluiting 16, wateraansluitingen 20 rood-blauw), stroomtip aan de gekozen draaddiamer aanpassen en deze monteren. Lasdraad in de machine plaatsen.
Hoofdschakelaar 11 inschakelen. Toets 51 en toets 48 (gassoort) indrukken (magneetventiel word ingeschakeld) en op het reduceerventiel gashoeveelheid in-stellen (Vuistregel: draaddiameter x 10 = gashoeveelheid). Toets draadinloop ingedrukt houden tot de lasdraad ca. 10mm bij de zwanenhals voorbij het gasmondstuk uitsteekt. Met toets 44 het te lassen materiaal uitkiezen. Met toets 46 de gemonteerde draaddiameter uitkiezen. Met toets 48 de beschermgassoort kiezen. Met toets 52 werkingswijze 2-takt kiezen. Toets 56 indrukken tot de middelste LED voor materiaaldikte brand en met draaiknop 53 de dikte van het te lassen materiaal instellen. Toortsschakelaar ingedrukt houden = lassen. Toortsschakelaar los laten = lasproces wordt beëindigd. Desgewenst kan de vlambooglengte met draaiknop 58 worden gecorrigeerd.
5
10 Voor het in gebruik nemen
2
Aansluiten laspistool Verbind de centrale stekker 17 van het laspistool 1 met de centrale aansluiting 16 aan het apparaat. Alleen bij apparaten met waterkoeling: Verbind de wateraansluiting 20 van het laspistool met de watertoevoer 18 en waterterugloop 19 . Let daarbij op de kleurcoderingen. Rood = Waterterugloop 19 Blauw = Watertoevoer 18
þ 16 17
Sluit de massaklem stevig aan op de lastafel of het werkstuk.
Aansluiten aan het stroomnet Steek de stekker in een juiste kontaktdoos. De zekering moet in overeenstemming zijn met de opgegeven specificatie.
Inleggen van de draadspoel Open de deksel van het apparaat of de draadaanvoerkoffer 2 en maak de moer 26 los van de houder 24. Plaats de lasdraadspoel op de houder en let daarbij op dat de uitsparing over de nok 23 valt. Gebruik voor kleine spoelen lasdraad een adapter (bestelnummer 620.9650.0). Stel de spanning van de lasdraad dusdanig af met de draadrem 25 dat wanneer de knop op het laspistool wordt losgelaten de draadspoel nog net direct stil staat.
18 19
23 24
20 25 26
Aansluiten van de massakabel Verbind de massakabel 22 met aansluitpunt 14 op het apparaat. Draai de aansluiting rechtsom om de verbinding te zekeren en bevestig de massaklem 13 goed geleidend aan lastafel of werkstuk.
Inbrengen van de lasdraad Schroef de tip uit het laspistool 1 Open de deksel van het apparaat of draadaanvoerkoffer 2. De diameter van de lasdraad moet overeenstemmen met de markering op de kopse kant van de draadrol 29. Druk de hefbomen 27 opzij en steek de lasdraad door de toevoeropening 28 en de centrale aansluiting 16.
14
22
Bevestigen van de massaklem Bevestig de massaklem 13 in de directe omgeving van de las waardoor de lasstroom niet zelfstandig de terugweg kan bepalen via machinedelen, kogellagers of electrische schakelingen. Let in het bijzonder op een stabiele en goed geleidende verbinding tussen massaklem en werkstuk. L1(R) L2(S) L3(T) N(MP) PE
27
27
28
16
29 Druk de zwenkarmen 30 terug en blokkeer deze met de hefbomen 27.
1
1 1
2
1
6
Leg de massaklem niet op de lasinstallatie of gasfles omdat anders de lasstroom via de aardeverbindingen wordt geleid en deze onherstelbaar beschadigd raken.
30
30
27
27
Schakel het apparaat in met de hoofdschakelaar 11 strek het slangenpakket uit en druk op het bedieningspaneel op de
toets voor de draadinloop . Stel de aanlegdruk van de draadaanvoerrollen zodanig af met regelschroef 27 dat de draadaanvoerrollen 29 nog net draaien wanneer de draadspoel wordt tegen gehouden. De draad mag niet klemmen of worden vervormd.
p
Goed
p
p
Aanlegdruk te hoog
Onjuiste draadtoevoerro
Tip voor een toevoereenheid met 4 rollen: Stel, om de lasdraad binnen de toevoereenheid op spanning te houden, de aanlegdruk van de draadaanvoerrollen 29 aan de doorvoeropening zijde 28 lager in dan die aan de zijde van de centrale aansluiting 16. Druk zo lang op de toets voor de draadinloop. , tot de draad aan de laspistoolhals ca. 20 mm naar buiten steekt. Schroef een passende tip in het laspistool 1 en knip het uitstekende stuk draad af.
Aansluiten van de gasfles Zet de gasfles 3 op de daarvoor bestemde plaats en gebruik de veiligheidsketting 35 om omvallen te voorkomen. Open de afsluiter 34 van de gasfles enkele malen om eventuele aanwezige vuildeeltjes te verwijderen. Sluit het reduceerventiel 2 aan op de gasfles 3 . Schroef de slang voor het beschermgas 31 aan het reduceerventiel. Gasfles openen en terwijl de pistoolschakelaar is ingedrukt de gashoeveelheid instellen met de instelschroef 36 van het reduceerventiel. De doorstroommeter 32 geeft de hoeveelheid gas aan. Vuistregel is: Hoeveelheid gas = Draaddiameter x 10 l.min. De inhoud van de gasfles wordt aangegeven door de inhoudsmanometer 33.
34
Aanpassingen aan het apparaat voor het lassen met aluminiumdraad Wissel de draadaanvoerrollen tegen de juiste aluminiumdraadaanvoerrollen. Verwissel het laspistool voor staal met een voor aluminium of verwissel het binnenspiraal voor staal door een teflon inliner. Verwijder het capillair buisje 42 in de centrale aansluiting. Kort het uitstekende stuk teflon inliner dusdanig in dat zij heel kort aan de draadtoevoerrol ligt en schuif het overeenkomstig ingekorte messing buisje over de teflon inliner als stabilisatie. Draai het laspistool goed aan en steek de lasdraad in de opening. De bestelnummers voor wisseldelen zijn afhankelijk van het type laspistool en de draaddiameter. Raadpleeg de pistolen-onderdelenlijst.
)
17
38 39 40 41
42
29
17 Centrale stekker 38 Nippel (=klemdeel) van de teflon- of kunststof inliner voor 4.0 mm en 4,7 mm buitendiameter. 39 O-ring 3,5x1,5 als gas-afdichting 40 Wartelmoer 41 Teflon en kunststof inliner 42 Steunbuisje voor teflon en kunststof inliners met 4 mm buitendiameter vervangt het stalen capillaire buisje in de centrale aansluiting. Bij een buitendiameter van 4,7 mm vervalt het buisje 29 Draadaanvoerrollen
33 2 32
3 35
31 36
7
11 In bedrijfname Bedienfront DP 20 43
44
45
56
46
47
48
49
50
51 57
TT Save
TT Enter
Tiptronic
58 (END)
(+) Enter
Mode
59
mm
52
53
54
55 56
57
58 59
43 Toets „Mode“ Omschakeling tussen werkingwijze Normaal, Puls, TwinPuls en Elektrode. 44 Toets „Material“ Keuze van het te lassen materiaal. Deze toets heeft ook de functie „verminderen“ (-) om b.v. een waarde van een secundaire parameter te verlagen. 45 Toets „TT Save“ (Tiptronic) Opslaan van een Job 46 Toets „Draaddiameter“ Keuze van de draaddiameter welke in de machine is gemonteerd. De toets heeft ook de functie „End“ om in een eerder gekozen menuniveau terug te schakelen. 47 Toets „TT Enter“ (Tiptronic) Bevestiging bij het opslaan van een Job. 48 Toets „Gassoort“ Keuze van de gassoort. De toets heeft ook de functie „vermeerderen“ (+) om b.v. een waarde van een secundaire parameter te verhogen. 49 Toets „Tiptronic“ Schakeld de modus Tiptronic aan of uit. 50 Multi-Functiedisplay Aanduiding van alle parameterwaarden en meldingen. 51 Toetsen en (Enter) Omschakeling tussen de verschillende secundaire parameters. Het gelijktijdig indrukken van beide toetsen heeft een bevestigingsfunctie (Enter). 52 Toets „2-takt / 4-takt“ Omschakeling tussen de werkingswijze 2-takt en 4-takt. De LED die brand geeft de gekozen werkingswijze aan. 53 Draaiknop voor lasstroom / materiaaldikte Miet de draaiknop wordt de gewenste lasstroom of de materiaaldikte ingesteld. Het instelbereik is afhankelijk van de gekozen materiaal-draad-gas-combinatie. 54 Digitale Multi-Functie-aanduiding Aangeven van de primaire parameters zolas lasstroom, materiaaldikte (in mm), draadaanvoersnelheid (in m/ min) of de corectie vlambooglengte. 55 LEDs „Primaire parameters“ 8
Duiden aan, welke primaire parameter op dat moment in de Multi-Functie-aanduiding 54 worden weergegeven. Toets primaire parameters Omschakeling tussen lasstroom, materiaaldikte, draadaanvoersnelheid en vlambooglengte, die in de digitale Multi-functie-aanduiding 54 worden weergegeven. Toets „Downslope“ In- en uitschakelen van de functie Downslope. Brand de LED naast de toets dan betekent dat de functie Downslope is ingeschakeld. Draaiknop „Correctie vlambooglengte/draadaanvoersnelheid“ Correctie van de vlambooglengte/draadaanvoersnelheid. Dit kan tot +/- 40% van de middenwaarde worden gecorrigeerd. LED-aanduiding „Correctie vlambooglengte“ Geeft de graad van de correctie aan. Brand de bovenste, middelste LED, dan blijft de voorgeprogrammeerde vlambooglengte onverandert, in de Multi-functie-aanduiding 54 word „0“ aangeduid. Draait men de draaiknop 58 naar links, wordt de vlambooglengte korter, draait met de draaiknop 58 naar rechts, wordt de vlambooglengte langer. 62 60 61
60 Laspistool-display Aanduiding van de actuele lasvermogen, materiaaldikte, draadaanvoersnelheid of correctie vlambooglengte. (identisch als de digitale Multi-Functie-aanduiding 54). In de Tiptronic-modus wordt de actuele Job-Set en het actuele Jobnummer aangeduid. 61 Kiepschakelaar laspistool Verandering van het lasvermogen, materiaaldikte of vlambooglengte. (afhankelijk van de waarde die in de display van de Multi-Functie-aanduiding 54 wordt weergegeven). In de Tiptronic modus kan met de kiepschakelaar tussen de actieve Jobs en Job-Sets worden geschakeld. 62 Laspistooltoets „Modus“ Heeft dezelfde functie als de toets primaire parameters 56 op het bedienfront DP20. In de Tiptronic-Modus kan met deze toets tussen Jobkeuze en Job-Set-keuze wordem omgeschakeld.
Aanduiding stroom en spanning De werkelijke waarde van lasstroom en lasspanning worden tijdens het lassen aangeduid. Na het lassen brand de LED „Hold“ en worden de laast gelaste waarden voor lasspanning en lasstroom aangeduid. Bij verandering van bepaalde lasinstellingen door de bediener (b.v. stand, programma, Job) gaat de LED „Hold“ uit en worden de richtwaarden voor stroom en spanning weer aangeduid.
12 Menustructuur Hoofdniveau
Niveau 1
Niveau 2
Opmerking
Gasvoorstroomtijd
0 - 10s ; niet bij lassen met beklede elektroden
Startstroom
20%-200% van lasstroom
Startstroomtijd
0 - 10s ; niet bij functie 4-takt
Twinpuls-frequentie
0,5 - 5 Hz ; allen bij werkingwijze Twinpuls
Twinpuls-stroomverandering
5 - 50% van lasstroom ; allen bij werkingwijze Twinpuls
Twinpuls-verhouding
20% - 80% ; allen bij werkingwijze Twinpuls
Lasstroom
afhankelijk van de actuele materiaal-draad-gas-combinatie
Downslope
10 - 990 A/s ; niet bij lassen met beklede elektroden, allen bij functie Downslope = „Aan“
Eindstroom
10% - 200% van lasstroom ; niet bij lassen met beklede elektroden, allen bij functie Downslope = „Aan“ of bij functie 4-takt
Eindstroomtijd
0 - 10s ; niet bij lassen met beklede elektroden, allen bij functie Downslope = „Aan“
Draadterugbrandtijd
20% - 300% van de geprogrammeerde waarde ; niet bij lassen met beklede elektroden
Gasnastroomtijd
20% - 200% van de geprogrammeerde waarde ; niet bij lassen met beklede elektroden
Vlambooglengte
60% - 140% van de geprogrammeerde waarde
Smoorspoelwerking
20% - 200% van de geprogrammeerde waarde ; allen bij werkingswijze normaal (kortsluit vlamboog) +/- 40% bij handmatige modus
Vlamboogdynamiek
0% - 100% van de geprogrammeerde waarde ; allen bij lassen met beklede elektroden
Job kiezen, weergave van de seten jobnaam
alleen bij Tiptronic „Aan”, met toets „TT Enter“ nic“ 49 worden set- en jobnamen aangeduid. Toewijzigen van set- en jobnamen
Extra’s
1 Machinegegevens
2 Diagnose
de cursor bewegen met de toetsen und teken met de toetsen 48 (+) en 44 (-) uitvoering bedrijfssysteem Master
Bedrijfssysteem Proces
uitvoering bedrijfssysteem Proces
Bedrijfssysteem DMRs
uitvoering bedrijfssysteem DMRs
Lasprogramma’s
uitvoering lasprogramma’s
Bedrijfsurenteller
aanduiding van de bedrijfsurentellerstand
Configuratie
Het machinetype en de herkende vermogensmodule (met maximale stroom) worden afwisselend aangeduid
Laatste foutmelding
Aanduiding van de laatste drie foutmeldingen uit de foutendatabank (0=laatste fout, 2=oudste fout)
Temperatuur module
Temperatuur van de vermogensmodule in °C
Bedrijfsspanningen
Aanduiding van de bedrijfsspanning (15V / 24V) van de processor type DP-MAPRO
Doorstroming koelunit
Aanduiding van de doorstroming koelmiddel in l/min Keuzemenu van de verschillende talen
4 Displaycontrast
6 Functieblokkering
7 Correctie Vlambooglengte
51, verander de
Bedrijfssysteem Master
3 Taal 5 Modus koelsysteem
47 of toets „Tiptro-
Contrastinstelling van de LCD aanduiding 0 normaal
Koelunit schakeld in zodra de vlamboog wordt gestart
1 aan
Koelunit altijd ingeschakeld
2 uit
Koelunit altijd uitgeschakeld
0
alles vrij
1
Lasstroom, werkingswijze, Correctie vlamboog en Tiptronic aan/uit functies vrij
2
Tiptronic aan/uit en Jobkeuze vrij
3
alles geblokkeerd behalve menukeuze, gas- en pomptest
spanning draad
8 Robot interface
Menupunt alleen zichtbaar bij ingebouwde robot-interface (overige informatie voor instelling / confugiratie zie handleiding automatiserings-interface INT)
9
Menustructuur Keuze van de menupunten met de toetsen 51
Gasvoorstroomtijd
1 Machinewaarden
Bedrijfssysteem Master
Startstroom
Bedrijfssysteem proces
Startstroomtijd
Bedrijfssysteem DMR
Twinpuls-frequentie Twinpuls-stroomverandering
Wissel tussen de menupunten met de toetsen 48 (+) en 44 (-)
Lasprogramma's Bedrijfsurenteller Configuratie
Twinpuls-verhouding Lasstroom
2 Diagnose
Laatste foutmelding
Downslope
Temperatuur module
Eindstroom
Open spanning 15V/24V
Eindstroomtijd
Doorstoming koelunit
Draadterugbrandtijd
3 Taal
Gasnastroomtijd
4 Contrast display
Vlambooglengte
5 Modus koelsysteem
Keuzemenu talen
0 normaal
Smoorspoelwerking
1 aan
Vlamboogdynamiek
2 uit
Job kiezen
6 Blokkeerfunctie
0 1
Extra’s
2 Wisselen tussen de parameters met de toetsen 51
3 7 Correctie Vlamboog
Spanning
11 Robot Interface
Draad
Secundaire parameters (Menu hoofdniveau)
Tiptronic
Met de toetsen en 51 kan tussen de secundaire parameters worden geschakeld. In de display 50 worden telkens de gekozen parameters aangeduid. In de vierkante haken staan de standaard fabriekswaarden aangeduid. Met toets 44 (-) kan de waarde worden verminderd en met de toets 48 (+) wordt de waarde van de aangeduide parameter vermeerderd. Door het indrukken van de toets 46 (END) schakeld de machine weer op de aanduiding materiaaldraad-gas-combinatie terug.
Met de Tiptronic-functie hebt u de beschikking over tien van elkaar onafhankelijke jobs. In een job zijn alle op het bedieningspaneel uitgevoerde instellingen en correcties opgeslagen. Van de Tiptronic-functie kunt u bijvoorbeeld voordelig gebruik maken door bijvoorbeeld jobnummers toe te wijzen aan vaak terug kerende lastaken of door verschillende lassers hun eigen instellingen in een aparte taak te laten opslaan.
Menu extra’s
Job programmeren: Bepaal de optimale lasinstelling. Druk op de toets Save 45 (LED Save knippert). Met de toets materiaal 44 en gassoort 48 of met de kiepschakelaar van het laspistool de plaats van de Job oftewel de Jobnummer kiezen en met de Enter-toets bevestigen. (Wordt de Enter-toets niet beroerd, dan stopt na 10 sec. de LED Save met knipperen na de laatste druk op een toets en wordt het proces van opslaan onderbroken). De LEDs Save en Enter bevestigen door kort knipperen de afgesloten programmering.
Met de toetsen 44 (-) en 48 (+) kan tussen de menupunten worden omgeschakeld. De verschillende waarden van deze menupunten kan door gelijktijdig indrukken van de toetsen en 51 worden opgeroepen. Ook kan hier tussen de enkele gevens met de toetsen 44 (-) en 48 (+) omgeschekeld worden. Terug komt men met de toets 46 (END).
10
Job kiezen: Tiptronic-functie met toets "Tiptronic" 49 inschakelen (bijbehorende LED brand). Jobnummer met de kiepschakelaar van het laspistool kiezen ( als alternatief kan het Jobnummer met de toetsen materiaal 44 en gassoort 48 worden gekozen). Indien men de Tiptronic modus weer wil verlaten dient men de toets "Tiptronic" 49 in te drukken (LED Tiptronic gaat uit). De parameters worden weer teruggezet op die waarden, die voor het inschakelen van de Tiptronic modus waren ingesteld. Job inactief maken: Tiptronic-functie met toets "Tiptronic" 49 inschakelen (bijbehorende LED brand). Jobnummer met de kiepschakelaar van het laspistool 61 of met de toets materiaal 44 en gassoort 48 kiezen (een actieve Job wordt in de display van het laspistool 60 door een decimaalpunt tussen Jobregel en Jobnummer weergegeven). De Enter-toets 47 twee seconden lang ingedrukt houden (de decimaalpunt in de display van het laspistool 60 verdwijnt).
Jobnummer met de toetsen materiaal 44 en gassoort 48 kiezen De toetsen en 51 gelijktijdig indrukken (een knipperende cursor verschijnt in de display 50) om in de editeermodus binnen te komen. Met de toetsen en 51 kan de cursor worden verplaatst. Aan het einde van de regel sprint de cursor naar het begin van de volgende regel. Met de toetsen materiaal 44 en Gassoort 48 een teken (getal, letter of speciaalteken) kiezen. De editeermodus word beëindigd door het indrukken van de toets "draaddiameter" 46 of door het gelijktijdig indrukken van de toetsen en 51. Drukt men in de editeermodus op de toets "Tiptronic ON/ OFF" 49 (Tiptronic word uitgeschakeld) worden de ingaven van de tekst niet opgeslagen. Zowel voor de Job-regel (bovenste regel in de display 50) als ook voor de Job-nummers (onderste regel in de display 50) kunnen teksten worden geprogrammeerd.
Bijzondere functies Gastest
Job actief maken: Tiptronic-functie met toets "Tiptronic" 49 inschakelen (bijbehorende LED brand). Jobnummer met de kiepschakelaar van het laspistool 61 of met de toets materiaal 44 en gassoort 48 kiezen (een inactieve Job wordt in de display van het laspistool 60 door het missen van de decimaalpunt tussen Jobregel en Jobnummer weergegeven). De Enter-toets 47 twee seconden lang ingedrukt houden (de decimaalpunt in de display van het laspistool 60 verschijnt).
Door hetgelijktijdig indrukken van de toetsen 51 en de toets gassoort 48 wordt de functie gastest geactiveerd. Het magneetventiel van de machine wordt aangeschakeld en de gasverzorging kan worden gecontroleerd. De functie blijft 30 seconden actief an wordt dan automatisch beëindigd. De gastest kan door nogmaals indrukken van toets gassoort 48 voortijdig worden beëindigd.
Job nieuw programmeren: Tiptronic-functie met de toets "Tiptronic" 49 inschakelen en Job kiezen (zie Job kiezen). Gewenste instelling veranderen. Save-toets 45 indrukken (LED Save knippert). Met Enter-toets 47 bevestigen. De LEDs Save en Enter knipperen kort bij een afgesloten programmering.
Instellingen terugzetten
Pomptest Door hetgelijktijdig indrukken van de toetsen 51 en de toets materiaal 44 wordt de functie pomptest geactiveerd. De waterpomp wordt ingeschakeld en loopt ca. 1 minuut. Door opnieuw indrukken van de toets materiaal 44 kan de pomptest voortijdig worden beëindigd. Door gelijktijdig indrukken van de toetsen 51 en de toets "TT Enter" 47 worden alle nevenparameters op de fabriekswaarden teruggezet. Bij actieve Tiptronicmodus worden de instellingen van de op dat momnet gekozen Job teruggezet. Alle instellingen in het menu Extra’s (taal, display contrast enz.) blijven onverandert.
Job kopieren: Tiptronic-functie met de toets "Tiptronic" 49 inschakelen en Job kiezen (zie Job kiezen). Save-toets 45 indrukken (LED Save knippert). Met de toetsen materiaal 44 en gassoort 48 een Jobnummer als doel kiezen en met de Enter-toets 47 bevestigen (wordt de Enter-toets niet ingedrukt, verdwijnt na 10 sec na het indrukken van een toets de LED Save en wordt het proces van opslaan onderbroken. Is het doel met bijbehorende Jobnummer voorheen nog niet als Job vastgelegd, dan zal deze in de display knipperend worden weergegeven. De LEDs Save en Enter knipperen kort bij een afgesloten programmering. De door de gebruiker gedefinieerde Jobtekst wordt tevens naar de nieuwe Job meegekopieerd. Job-tekst ingeven Voor elke Job kan een individuele tekst worden vastgelegd zodoende deze specifieke Job een speciaal kenteken te geven of alles eenduidig te kunnen ordenen. Tiptronic-functie met de toets "Tiptronic" 49 inschakelen. 11
Foutmeldingen In geval van storing wordt in de digitale Multi-Functie-aanduiding 54 een foutcode aangeduid en in de LCD display 50 verschijnt de bijbehorende omschrijving van de storing. Zolang de foutcode wordt aangeduid kan er niet met de machine worden gelast. Code Foutbeschrijving
Opmerking
Oplossing
E00
no Prog
Voor de gekozen materiaal-draad-gas-combinatie zijn geen lasparameters voorhanden. (geen zinvolle combinaties)
andere materiaal-draad-gas-combinatie kiezen
E01
Overtemperatuur
De machine is oververhit
De machine in Standby laten afkoelen. Ventilatoren van het koelsysteem controleren
E02
Netoverspanning
Ingangspanning net is te hoog
Netspanning controleren
E03
Overstroom
Uitgangstroom is te hoog
Servicetechneut inschakelen
E04
Fout luchtkoeling
Luchtinlaat te gering
Luchtinlaat 9 reinigen, ventilatoren controleren
E05
Fout koelcircuit
Te weining of geen waterdoorstroming
Stand van de koelvloeistof controleren
E06
Overspanning
Uitgangspanning is te hoog
Servicetechneut inschakelen
E07
EEProm fout
Fout instelgegevens of niet voorhanden
Machine uitschakelen en weer inschakelen
E08
Draaadaanvoer / Tacho
Te hoge stroomopname van de draadaanvoermotor, geen tacho-signaal
Laspistoolpakket met perslucht uitblazen en draadaanvoerunit controleren
E09
Fout U/I-meting
Fout stroom/spanning meetsysteem
Servicetechneut inschakelen
E10
Toorts-aansluiting/kabel
Defect aan de lastoorts / aansluiting / kabel
Laspistool controleren
E11
Aansluiting afstandbediening/bus
Defect aan afstandsbediening of afstandsbedieningsbus
Afstandbediening controleren
E12
Communicatie proces
CAN-buscommunicatie foutief (proces)
Machine uitschakelen en weer inschakelen
E13
Fout temperatuursensor
Temperatuursensor werkt niet
Servicetechneut inschakelen
E14
Fout primaire spanning
Interne voedingsspanning te laag
Netspanning controleren
E16
Overstroomafschakeling 1
Toegestane max. stroomopname van vermogensmodule 1 te hoog
Servicetechneut inschakelen
E18
Uitschakeling overbelasting
Uitschakeling ter bescherming van electronische bouwdelen
De machine in Standby laten afkoelen
E20
Overspanning secundair
Uitgangsspanning te hoog
Servicetechneut inschakelen
E21
Uitgangsspanning /-stroom
Vermogensmodule levert uitgangsspanning zonder aansturing
Servicetechneut inschakelen
E22
Onderspanning net 1
Netspanning aan vermogensmodule 1 te laag
Netspanning controleren
E23
Overspanning net
Netspanning te hoog (vermogensmodule)
Netspanning controleren
E24
Overstroomafschakeling 2
Toegestane max. stroomopname van vermogensmodule 2 te hoog
Servicetechneut inschakelen
E25
Herkenning Powermodule
Vermogensmodule niet herkend of ongeoorloofde combinatie van vermogensmodules
Servicetechneut inschakelen
E27
Geen programma (DSP)
Fout lasprogramma’s of niet voorhanden
Servicetechneut inschakelen
E30
Onderspanning net 2
Netspanning aan vermogensmodule 2 te laag
Netspanning controleren
E31
Fout communicatie
CAN-buscommunicatie foutief (master)
Machine uitschakelen en weer inschakelen
Functie Codeslot De functieblokkering in het menu Extra’s is door een functie codeslot veiliggesteld. De functieblokkering kan worden opgeheven door het invoeren van een 3-cijferige getallencode. Hierna kan pas de functieblokkering worden verandert. Bij het verlaten van het menu kan een nieuw codenummer worden ingegeven of men bevestigd het oude codenummer. Fabrieksmatig is de code "000" ingesteld. Werkingswijze: - menu Extra’s, blokkeringsfunctie oproepen. - bij het indrukken van de toetsen 44 (minus) of 48 (plus) komt de vraag "Wijzigen parameter ?" - de vraag met toets 51 (omhoog) bevestigen. - met de toetsen 44 (minus), 48 (plus) of met de draaiknop 53 de 3-cijferige getallencode ingeven. - de code met toets 51 (omhoog) bevestigen. - gewenste blokkeringsfunctie met de toetsen 44 (minus), 48 (plus) kiezen. - met toets 46 (END) het menu verlaten. - indien gewenst, met de toetsen 44 (minus), 48 (plus) of met de draaiknop 53 een nieuwe getallencode ingeven. - de code met toets 51 (omhoog) bevestigen.
12
Handmatige modus In handmatige modus kan onafhankelijk van een kenlijn gelast worden. Lasspanning en draadaanvoersnelheid worden onafhankelijk van elkaar ingesteld: Met de modetoets 43 handmatige modus kiezen Met de linker draaiknop 53 lasspanning instellen (10V 40V) Met de rechter draaiknop 58 draadaanvoersnelheid instellen (0,5 - 25 m/min) De volgende parameters zijn in de handmatige modus voorhanden: - Smoorspoelwerking (+/- 40%, te kiezen via toets 56, LED vlambooglengte 55 brandt) - Draadinloopsnelheid (0,5-15 m/min) - Gasvoorstroomtijd (0-10 sec.) - Draadterugbrandtijd (5-300%) - Gasnastroomtijd (20-300%)
MAG-C
Kooldioxyde 100 % CO2
MAG-M
Mengsels uit Ar/CO2 Ar/O2
Verdere onderverdeling van het lasproces vindt plaats door de vorm van de lasboog. Dit betekend dat de vorm van de vlamboog met de mate van kortsluiting en de wijze van overdragen van het toevoegmateriaal de onderverdeling bepalen. Keuze van de vlamboog is slechts beperkt mogelijk bijv. bij het lassen met een korte vlamboog. Lassen met een korte vlamboog is in iedere soort van lassen met beschermgas mogelijk door de keuze van de juiste stroomsterkte en de daarbij behorende spanning. Kortsluitfrequentie en de grote van de druppel is echter sterk afhankelijk van het gebruikte beschermgas.
Soorten van vlambogen Kortsluit vlamboog
13 Basiskennis van het MIG/MAG lasproces Principe van het MIG/MAG-lasproces De draadaanvoerrollen transporteren de lasdraad van de spoel naar de tip. Tussen de lasdraad en het werkstuk brandt de vlamboog. De lasdraad is dus de vlamboogdrager. Uiterst secuur smelt de vlamboog het werkstuk waardoor het smeltbad ontstaat. De lasdraad smelt, druppelt in het smeltbad en dient zo als toevoegmateriaal. Uit de gasopening stroomt het beschermgas en zorgt er voor dat de atmosferische lucht geen toegang heeft tot de vlamboog en het smeltbad.
Draadaanvoerrollen Lasdraad
Stroombron
Gasopening Tip Beschermgas Lasnaad
Werkstuck
Vlamboog
Er zijn twee manieren van metaal lassen met beschermgas. Zij onderscheiden zich door het soort gas dat wordt gebruikt in: Metaal passief-gas lassen (Metall-Inert-Gas = MIG) waarbij het gas geen actieve rol speelt in het lasproces in tegenstelling tot het Metaal actief-gas lassen (Metall-Aktiv-Gas = MAG) waarbij het gas de werking van het lasproces ondersteunt. Lasproces MIG
Deze soort is bijzonder geschikt voor het lassen van dun materiaal of bij het werk onder moeilijke omstandigheden. Gelast wordt met een zeer korte vlamboog met een lage stroomsterkte en spanning. Door de oppervlaktespanning van het smeltbad wordt de druppel in het bad gezogen en wordt de vlamboog opnieuw ontstoken. Door deze herhaaldelijke cyclus ontstaat een constante wissel tussen kortsluiting en brandtijd van de vlamboog. De overgang tussen kortsluit vlamboog en gespreide vlamboog hangt af van het gasmengsel en de draaddiameter.
)
Overgangsvlamboog Deze vorm wordt gebruikt voor plaat met een middelmatige dikte en voor het dalend lassen. De overgang van het toevoegmateriaal vindt hierbij plaats in zowel de kortsluiting als in een val. Hierdoor ontstaat een minder aantal kortsluitingen en een wat heter smeltbad als bij het lassen met een kortsluit vlamboog. Lassen met de overgangsvlamboog is economischer dan lassen met een kortsluit vlamboog omdat het een grotere smelthoeveelheid geeft dan het lassen met een kortsluit vlamboog.
Lange vlamboog De lange vlamboog is typisch voor het lassen met kooldioxyde (CO2) of mengselgassen met een hoog gehalte aan CO2 in het hogere vermogensbereik. De lange vlamboog is minder geschikt voor het lassen onder moeilijke omstandigheden. Hoofdzakelijk door de zwaartekracht komen grote druppels toevoegmateriaal in het smeltbad terecht. Wanneer kortsluitmomenten optreden en de vlamboog opnieuw ontsteekt ontstaan spatten.
Sproei vlamboog Het zeer vloeibare smeltbad maakt deze soort vlamboog niet geschikt voor het lassen onder moeilijke omstandigheden. De sproei vlamboog ontstaat wanneer met een niet aktief gas of een mengselgas met een hoog gehalte aan Argon (Ar) gelast wordt in het hogere vermogensbereik. De sproei vlamboog heeft een zeer fijne druppelvorming en een kortsluitvrije overgang van het toevoegmateriaal.
Beschermgas niet aktief gas
aktief gas
Helium (He) Argon (Ar) Mengsels uit Ar/He
13
Werkbereik bij MAG-lassen Diameter draadelectrode
Lange/ gespreide vlamboog
Overgangsvlamboog
Korte Vlamboog
mm
A
A
V
A
V
0,8
140… 23… 180 28
110… 150
18… 22
50… 130
14… 18
1,0
180… 250
24… 30
130… 18… 200 24
70… 160
16… 19
1,2
220… 320
25… 32
170… 19… 250 26
120… 17… 200 20
1,6
260… 320
26… 34
200… 22… 300 28
150… 18… 200 21
V
Goede laseigenschappen worden alleen bereikt wanneer spanning en stroom juist op elkaar zijn afgestemd. Bij CO2 is een ongeveer 3V hogere vlamboogspanning noodzakelijk dan bij mengselgassen met een hoog gehalte aan argon (Ar).
Stand van het laspistool
)
In alle posities kan worden gewerkt: onderhands, bovenhands, horizontaal, verticaal (zowel van boven naar beneden als omgekeerd) en diagonaal. Bij onderhands en horizontaal lassen wordt het laspistool loodrecht (neutrale stand) of tot 30° stekend gehouden. Bij dikkere lagen kan het laspistool ook licht slepend worden gehouden. De neutrale stand geeft de gunstigste inbranddiepte en bescherming door het gas. Houdt het laspistool niet al te schuin om te voorkomen dat door turbowerking lucht tussen het beschermgas wordt gezogen. Bij verticaal en bovenhands lassen wordt het laspistool licht stekend gehouden. Omdat een voorlopend smeltbad ontstaat, is het gevaar van onvolledige hechting aanwezig waardoor deze techniek alleen geschikt is voor speciaal opgeleide en ervaren lassers. Het gevaar wordt groter bij dikkere materialen of wanneer het smeltbad dunner wordt door een te hoge spanning.
Korte vlamboog
Lange vlamboog
Draad-uitsteeklengte In de regel bedraagt de afstand tussen laspistool en werkstuk het 10- tot 12-voudige van de draaddiameter. De pistoolafstand kan wijzigen en zo de lengte van de lasdraad beïnvloeden. Een langere uitsteeklengte verlaagt zowel de stroomsterkte als de inbranddiepte. Bij gelijk blijvende draadtoevoersnelheid verhoogt een kortere uitsteeklengte de stroomsterkte.
Lange lasdraad
Korte lasdraad
14 Principes van het MSG-impulsbooglassen Stroom- en spanningsverloop Door stroom- en spanningsimpulsen wordt een volgens de pulsfrequentie gestuurde materiaalovergang bereikt. Het vlamboogvermogen wordt veranderd via de verhouding van grondstroom tot pulsstroom, via de tastverhouding tussen grondfase en pulsfase en via de pulsfrequentie.
Lasrichting stekend
Lasrichting slepend
Vermijd grotere pendelende bewegingen om te voorkomen dat het smeltbad voor de vlamboog wordt opgestuwd. Hierdoor ontstaat een voorlopend smeltbad en bestaat de mogelijkheid op een onvolledige hechting. Pendel, met uitzondering van verticaal stapelend lassen, slechts zo breed dat de beide voegflanken net worden geraakt. Heeft de voeg voldoende breedte dan moeten twee rupsen naast elkaar worden gelegd. Bij verticaal stapelend lassen wordt gependeld in de vorm van een open driehoek.
us[v]
Ug
Um
Up
t[s]
kritische stroomsterkte kritische Stromstärke
is[A]
Lengte van de vlamboog Een langere vlamboog vermindert de inbranddiepte, de rups wordt breder en vlakker en het spatten stijgt. In vergelijking met de korte vlamboog gaat het toevoegmateriaal als grotere druppels in het smeltbad over. Gebruik een langere vlamboog om een vlakke of holle naad te krijgen. Een kortere vlamboog verhoogt de inbranddiepte (bij gelijke stroomsterkte). De rups wordt smaller en het spatten vermindert. Wanneer nog geen sprake is van lassen met de kortsluit vlamboog, gaat het toevoegmateriaal als kleinere druppels in het smeltbad over. 14
tg Tp = 1/ fp
tp
lg
lm t[s]
lp
Materiaalovergang
Voordelen: – Gestuurde, kortsluitvrije materiaalovergang zonder spatvorming – Geringe warmte-inbreng dankzij lage grondstroom Nadelen: – Speciale apparaten met een groot aantal instelparameters vereist – Alleen beschermgassen zonder of met een gering CO2gehalte
Krachten bij de materiaalovergang De voor het afsmelten van de draadelektrode vereiste warmtehoeveelheid is een resultaat van het vlamboogvermogen en de weerstandverwarming in het vrije draadeinde. Bij de daaruit resulterende druppelvorming en -afscheiding worden verschillende krachten werkzaam. Draadelektrode Aardeversnelling elektromagnetische Kracht FL (pincheffekt)
Oppervlaktespanning S
elektrostatische Krachten Werkstuk
)
Viscositeit
zich vastsnoerende druppel Traagheidskracht Terugstotende krachten FR van het verdampende materiaal Zuigkrachten door plasmaoverstroming
De belangrijkste krachtcomponenten voor de druppelafscheiding zijn de elektromagnetische krachten (pinch-effect).
Lasparameters Pulsduur tP De druppelafscheidende pulsduur moet voor het bereiken van een materiaalovergang van 1 druppel per puls afhankelijk van de draaddiameter en de ingestelde pulsstroom IP tussen 1,5 en 3,0 ms bedragen. Bij een te lange pulsduur vindt de materiaalovergang nog tijdens de pulsfase plaats.
Door aanvullende pulsniveaus kan de vlamboogvorming en de druppelsnelheid beïnvloed worden. Pulsspanning UP resp. pulsstroom IP Omdat het lassen met impulsvlamboog vooral gebaseerd is op de tijdelijke benutting van het pinch-effect, moet de druppelafscheidende pulsstroom altijd zo hoog zijn dat de onder andere van draaddiameter, draadmateriaal en beschermgassamenstelling afhankelijke stroomsterkte wordt overschreden. Wanneer deze waarde niet wordt bereikt, geschiedt de materiaalovergang geheel of gedeeltelijk in kortsluiting met mogelijke spatvorming. DraadvoedingssnelheidvD en pulsfrequentie fP Een belangrijke voorwaarde voor een gestuurde materiaaloverdracht met een druppel per impuls is de instelling van een gedefinieerd druppelvolume. Daarvoor moet het volume van de afgesmolten druppel gelijk zijn aan het volume van de per pulsperiode toegevoerde draadelektrode. De vereiste draadvoedingssnelheid vD is het product van pulsfrequentie fP en de per pulsperiode af te smelten draadlengte I. Uit dit verband blijkt dat een verandering van de draadvoedingssnelheid een in verhouding daartoe lineaire wijziging van de pulsfrequentie vereist. Een toename van de afsmeltcapaciteit door verhoging van de draadvoedingssnelheid heeft daarom een hogere pulsfrequentie als voorwaarde. De na te streven druppeldiameter dient bij een draaddiameter van 1,2 mm ca. 1,2 mm te bedragen. Basisstroom Tijdens de basisstroomfase, waarvan de tijdsduur het resultaat is van de gekozen frequentie en pulsduur, moet de ionisatie van het vlamboogtraject in stand blijven. Daarvoor zijn, afhankelijk van draaddiameter, materiaal en materiaaldikte meestal stroomsterkten tussen 25 en 80 A voldoende. Door middel van de basisstroom kan ook de vlamboog en de materiaalovergang worden beïnvloed. Bij een constante verhouding van draadvoedingssnelheid en pulsfrequentie kan door variatie van de basisstroom en de bijbehorende spanning de vlambooglengte gewijzigd worden. Een reductie van de basisstroom heeft een verkorting van de vlamboog tot gevolg. Daardoor kan bijvoorbeeld een vlamboogafwijking bij keelnaden of bij hoge lassnelheden tegengegaan worden. Door variatie van de verhouding van basisstroom en pulsstroom kan het afscheidingstijdstip van de druppel beïnvloed worden. Gewoonlijk wordt een afscheiding onmiddellijk na de stroomimpuls in de basisstroomfase nagestreefd (bij MULTIMIG in de derde pulsstroomfase). Dit kan bijvoorbeeld wor15
den bereikt door het vergroten van de basisstroom bij een gelijktijdige reductie van de pulsstroom. Daarbij moet in acht worden genomen dat een te hoge basisstroom het vrije draadeinde te sterk doet smelten. Daardoor worden druppels met een zeer groot volume gevormd, die bij overgang naar het smeltbad tot spatten kunnen leiden.
Toepassing van de impulsvlamboog Het voornaamste toepassingsgebied van de impulsvlamboog is niet-gelegeerd staal, ongeveer in het vermogensbereik van de overgangsvlamboog. In het onderste vermogensbereik kan de impulsvlamboog de kortsluitvlamboog niet volledig vervangen. Daartegen spreekt vooral de in tegenstelling tot de kortsluitvlamboog voortdurend brandende vlamboog in de basisstroomfase. Een uitzondering vormt het lassen van aluminium en aluminiumlegeringen. Deze materialen kunnen bij dikten van meer dan 3 mm gewoonlijk alleen met de impulsvlamboog goed worden gelast. In het bovenste vermogensbereik moet de voorkeur worden gegeven aan de impulsvlamboog boven de sproeivlamboog, vooral bij het lassen van aluminium en hooggelegeerd staal.
15 Onderhoud Neem bij alle verzorgings- en onderhoudswerkzaamheden de geldende veiligheidsvoorschriften en de voorschriften ter voorkoming van ongevallen in acht. Het apparaat is onderhoudsarm. Slechts een klein aantal punten dienen regelmatig gecontroleerd te worden om het apparaat voor jaren gebruiksklaar te houden: – Controleer op gezette tijden netstekker en kabel, de laspistool en massaverbinding op beschadigingen, – Reinig het apparaat een- tot tweemaal per jaar met droge lucht (lage druk). Schakel hiervoor eerst het apparaat uit en trek de stekker uit het contact. Verwijder de zijpanelen. Om beschadigingen te vermijden, dient een directe luchtstraal van korte afstand op electronische bouwelementen te worden voorkomen. Bij watergekoelde apparaten: – Controleer de laspistoolaansluitingen op lekkage. – Controleer de stand van de koelvloeistof. – Ter voorkoming van defecten in laspistoolhuis of tussenpakket moet altijd voldoende koelvloeistof in het reservoir aanwezig zijn. (Geen aanspraak op garantie).
16 Storingen oplossen Storing Laspistool wordt te warm
Oplossing Waterslang in omgekeerde richting doorspoelen Tip niet goed vastgezet Controleren Pistoolschakelaar rea- Wartelmoer van de centrale aansluiting niet goed vast- Wartelmoer vast draaien geert niet bij het indruk- gezet ken Breuk in de besturingsverbinding Controleren evt. vervangen Thermische beveiliging ingeschakeld Onbelast afkoelen Draadtoevoer stopt of Draadspoel geblokkeerd Controleren evt. vervangen draad vast gebrand aan Braam aan het begin van de lasdraad Einde van de draad afknippen de tip Draadtoevoer onregel- Onjuiste aanlegdruk toevoereenheid Afstellen volgens handleiding matig of gestopt Defect laspistool Controleren evt. vervangen Geleidingsbuis in de centrale aansluiting niet aanwe- Geleiding plaatsen of reinigen zig of vervuild Draadspoel slecht gespoeld Controleren evt. vervangen Roest op lasdraad Controleren evt. vervangen Binnenspiraal van het laspistool verstopt Laspistool losmaken. Tip verwijderen en spiraal met lucht schoon blazen Binnenspiraal verbogen of geknikt Controleren evt. vervangen Draadrem te vast ingesteld Afstellen volgens handleiding Apparaat schakelt af Toegestane max. inschakeltijd overschreden Apparaat onbelast laten afkoelen Slechte koeling Luchttoevoer en -afvoer controleren Koelsysteem gescheurd Koelsysteem bevroren (geweest) Servicedienst oproepen of pomp kapot Vlamboog of kortsluiting Lasspatten op de tip en gasmondstuk Verwijder de spatten met een speciale tang tussen tip en gasopening Onrustige vlamboog Tip niet in overeenstemming met de draaddiameter of Controleren evt. vervangen versleten Bedienfront DP20 is Er is een fase niet voorhanden Machine aan een andere wandcontactdoos kompleet donker aansluiten. Primaire aansluitkabel van de machine controleren. Geen beschermgas Gasfles leeg Vervangen Laspistool defect Controleren evt. vervangen Reduceerventiel vervuild of lek Controleren evt. vervangen Ventiel van de gasfles defect Vervang de gasfles
16
Mogelijke oorzaak Laspistool verstopt door vuil in het koelsysteem
Storing Gas blijft stromen
Mogelijke oorzaak Gasventiel vervuild of vuil in ventiel
Onvoldoende gas
Onjuiste instelling reduceerventiel Vervuild reduceerventiel Laspistool, gasslang verstopt op lek Beschermgas wordt weg gezogen/geblazen Geen fase
Lasvermogen is gedaald
Stekker van massakabel wordt heet Overmatig slijpsel in toevoereenheid
Onvoldoende massa Massakabel niet goed op het apparaat aangesloten Laspistool defect Stekker niet gezekerd door rechts draaien Draadtoevoerrollen niet in overeenstemming met draaddiameter Onjuiste aanlegdruk in de toevoereenheid
Oplossing Laspistool en reduceerventiel verwijderen, gasventiel met luchtdruk tegen de stroomrichting door blazen Afstellen volgens handleiding Controleren Controleren evt. vervangen Zorg dat geen tocht aanwezig is Plaats de stekker in een ander contact. Controleer de kabel en zekeringen Verbinding herstellen Draai de aansluiting rechtsom Repareer of vervang Controleren Plaats de juiste rollen Afstellen volgens handleiding
17 Opties UD-afstandsbediening RC 20
Push-Pull-set
Voor de correctie van de draadaanvoersnelheid, stand, job aan de UD-afstandsbediening RC 20.
Voor besturing van een Lorch Push-Pull-laspistool.
Afstandsbediening HR911
Bij lasinstallaties met een lengte van meer dan 5 m wordt gebruik van een Push-Pull-laspistool geadviseerd. Dit zorgt door een extra toevoermotor op het laspistool voor een continue draadtoevoer.
Incl. 5 m kabel en CAN-BUS-stekker. In combinatie met koffers zonder bedieningsdeel of van de Robko-koffer moet als bedieningsdeel de HR 911 worden gebruikt.
Push-Pull-laspistool
Interface INT Interface voor het aansluiten van gemechaniseerde systemen of lasrobots.
17
Toevoervarianten Nauwkeurige aandrijving met vier rollen voor alle toepassingen Toevoer varianten
Inzetbaarheid
Standaard
Standaard uitvoering met 4 rollen toevoereenheid. Door draad-uitlijn-werking minder wrijving in laspistool. Gemakkelijk bij dikkere of hardere draad. Gekerfde toevoerrollen. Ideaal voor moeilijk te transporteren draad.
Dubbele aandrijving (Optioneel)
Draad-uitlijn-werking in combinatie met dubbele aandrijving. Door dubbele aandrijving minder aanlegdruk dus minder vervorming van de draad. Gemakkelijk bij dikkere en hardere draad of langere tussenpakketten. Gekerfde toevoerrollen. Ideaal voor moeilijk te transporteren draad.
Gegroefde rollen boven en onder (Optioneel)
Toevoerrollen met een dubbele groef (boven en onder). Geen draadvervorming. Ideaal voor holle zachte draden (aluminium, brons, koper...).
18 Service Elektron Bremen GmbH Postfach 10 59 60 D-28059 Bremen Germany Telefon: +49(0)421 54906-0 Telefax: +49(0)421 54906-19
18
Rollen aluminium
Rollen Rollen staal gekerfd
Montage Lastoortshouder
Wijzigingen voorbehouden
19
326941 06/05