1
CIVIELE RECHTSPRAAK Inleiding Hier is een aantal rechterlijke uitspraken verzameld die direct betrekking hebben op het vakgebied anesthesiologie, zoals het vallen uit bed op de verkoeverkamer (Hoge Raad, 13 januari 1995; Rechtbank Arnhem, 3 oktober 2002), en een klacht na een pijnbehandeling (Hoge Raad, 7 september 2001). Een leemte in de verslaglegging kan de bewijslast van het causaal verband tussen onvoldoende zorg en schade verleggen van de patiënt naar de zorgverlener (arts of ziekenhuis), zoals in het geval van de patiënt die na een donornefrectomie klachten overhield die wezen op ulnarisletsel. Omdat noch uit het anesthesieverslag noch uit de getuigenverhoren duidelijk was hoe de positionering van de arm was gecontroleerd werd van het ziekenhuis verlangd om aan te tonen dat voldoende zorg was besteed aan de positionering ten einde een ulnarisletsel te voorkomen. Omdat het ziekenhuis dat niet kon bewijzen werd de eis tot schadevergoeding toegewezen (Gerechtshof Leeuwarden; zie ook Hoge Raad, 7 september 2001). De laatste jaren is ook veel te doen geweest omtrent de status van voorschriften en protocollen, met name de interpretatie en de reikwijdte daarvan. De Hoge Raad heeft inmiddels daarover een tweetal belangrijke uitspraken gedaan: ten eerste dat een protocol een richtlijn is die in principe gevolgd moet worden, maar dat er eventueel, gemotiveerd, van mag worden afgeweken (Hoge Raad, 2 maart 2001); ten tweede dat de opstellers van een protocol daarin niet alle gegevens, die op grond van kennis en ervaring bekend behoren te zijn, hoeven op te nemen en dat zij er van mogen uitgaan dat de richtlijn wordt gehanteerd door bekwame artsen, en verder dat een ziekenhuis niet verantwoordelijk is voor de inhoud van een protocol (Hoge Raad, 1 april 2005). Een aantal beslissingen stamt uit andere vakgebieden (zoals die omtrent de protocollen), en zijn hier opgenomen omdat zij mogelijk ook voor de anesthesioloog van belang kunnen zijn.
Relevante rechterlijke beslissingen Civiel recht 1995 Begrippen: aansprakelijkheid ziekenhuis; verkoeverkamer; stelplicht Beslissing: de Hoge Raad bevestigt het standpunt van het Gerechtshof dat het ziekenhuis gehouden is de schade te vergoeden die patiënt heeft geleden. Rechtscollege / Datum: Hoge Raad, 13 januari 1995 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 1995 (38):242 Samenvatting van de casus: Na een kaakoperatie onder anesthesie valt een patiënt op de verkoeverkamer uit bed. Hij breekt daarbij een clavicula; een later gevolg blijkt blindheid aan het rechter oog als gevolg van een doorbloedingsstoornis van de retina. Nadere overwegingen: in de procedure voor het Gerechtshof was advies gevraagd aan een deskundige. Deze maakte, ten aanzien van het ontwaken uit een anesthesie, een onderscheid in twee fasen: in de eerste fase verkeert de patiënt nog in diepe slaap (waarin onwillekeurige bewegingen voorkomen), in de tweede fase is hij slechts licht slaperig en is het niet waarschijnlijk dat hij uit bed zal vallen. Het Hof acht het zeer waarschijnlijk dat het ongeval zich heeft voorgedaan in de eerste fase. Het ziekenhuis is van mening dat patiënt in de tweede fase uit bed is gevallen, maar kan die stelling niet voldoende onderbouwen. Omdat de verpleegkundige bezetting niet toereikend was om een dergelijk ongeval in de eerste fase te voorkomen, hadden bedhekken geplaatst dienen te worden. Nu het ziekenhuis dit heeft nagelaten is het Hof van oordeel dat het ziekenhuis verwijtbaar is tekortgeschoten. In cassatie bevestigt de Hoge Raad de beslissing van het Hof.
2 Civiel recht 1998 Begrippen: protocol als veiligheidsnorm; schending leidt tot schadeplicht Beslissing: de patiënt wordt schadevergoeding toegewezen Rechtscollege / Datum: Gerechtshof Leeuwarden, 2 december 1998 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2000 (6):379 Samenvatting van de casus: Een man ondergaat een arthroscopie van de knie. Volgens een intern protocol moet hierbij antistollingsprofylaxe worden gegeven; dit wordt achterwege gelaten (de orthopedisch chirurg was het vergeten toe te dienen). Enige dagen postoperatief ontstaat trombose in het onderbeen; enige weken nadien treedt een recidief op; uiteindelijk wordt patiënt arbeidsongeschikt. Nadere overwegingen: het Hof overweegt dat het achterwege laten van de antistollingsprofylaxe in dit geval niet berustte op weloverwogen keuze. Verder heeft een intern protocol ook externe werking naar buiten (naar de patiënt toe), ook al is niet bewezen dat de profylaxe effectief is en er landelijk geen concensus bestaat dienaangaande. Bepalend is hier dat het protocol (als veiligheidsnorm ?) niet is nagekomen waardoor het risico van een trombose is opgetreden; derhalve is het ziekenhuis / de arts schadeplichtig.
Civiel recht 1999 Begrippen: causaal verband, schending informatieplicht, schade Beslissing: geen aansprakelijkheid voor ontstane schade, ondanks causaal verband Rechtscollege / Datum: Gerechtshof ‘s Hertogenbosch, 13 april 1999 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht; 2000 (7):447 Samenvatting van de casus: tijdens een operatie voor een carpaaltunnel syndroom aan de rechter pols wordt een zenuw gekneusd, waarna een neuroom ontstaat. Nadere overwegingen: In eerste aanleg oordeelt de Rechtbank Maastricht dat de chirurg zijn informatieplicht jegens de patiënte heeft geschonden nu hij haar niet heeft geïnformeerd over het risico van zenuwbeschadiging. Echter, deze schending brengt geen aansprakelijkheid met zich mee, daar patiënte, bij wel volledige informatie, niet van de operatie zou hebben afgezien. Het Gerechtshof oordeelt dat uit het deskundigenrapport moet worden afgeleid dat de chirurg voldoende zorgvuldig heeft gehandeld (ook een ervaren handchirurg, zelfs bij het gebruik van een operatiemicroscoop, kan een dergelijke complicatie hebben); dat de complicatie in theorie misschien had kunnen worden voorkomen, doet daaraan niet af.
Civiel recht 2001 - 1 Begrippen: chirurg, protocol als veiligheidsnorm Beslissing: schadeclaim toegewezen Rechtscollege / Datum: Hoge Raad, 2 maart 2001 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: www.Rechtspraak.nl Samenvatting van de casus: Een patiënt ondergaat een arthroscopie van de linker knie waarbij een deel van de meniscus wordt verwijderd. Enkele dagen later wordt een thrombosebeen links vastgesteld; anderhalf jaar nadien ontstaat een thrombosebeen rechts, op basis van een bekkenvene thrombose. Volgens een geldend protocol zou voor de ingreep een antistollingsmiddel toegediend moeten worden; dit is in dit geval niet gebeurd. Door een en ander is patiënt arbeidsongeschikt geworden.
3 Nadere overwegingen: De Hoge Raad bevestigt het standpunt van het Gerechtshof Leeuwarden dat onder de gegeven omstandigheden het niet naleven van het protocol als een toerekenbare tekortkoming moet worden opgevat. Van artsen mag worden verwacht dat zij zich houden aan de door hen zelf opgestelde voorschriften met betrekking tot verantwoord medisch handelen. Afwijking daarvan is slechts aanvaardbaar voor zover dat wenselijk is in het belang van een goede patiëntenzorg. Ervan uitgaande dat de in het protocol voorgeschreven antistollingstherapie een ‘standaardtherapie’ is waarvoor elke patiënt in aanmerking komt, heeft dit voorschrift het karakter van een veiligheidsnorm. Nu het een schending van een veiligheidsnorm betreft is het causaal verband met de ontstane schade in beginsel gegeven en is het aan de arts / het ziekenhuis om te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging (het niet volgen van het protocol) zou zijn ontstaan.
Civiel recht 2001 - 2 Begrippen: epiduraal anesthesie; gemotiveerd verweer; bewijslast Beslissing: vordering van patiënte wordt afgewezen Rechtscollege / Datum: Hoge Raad, 7 september 2001 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron (Tijdschrift): Samenvatting van de casus: In januari 1983 ondergaat een vrouw een gynaecologische ingreep onder epiduraal anesthesie. Postoperatief blijven pijnklachten bestaan in de rug. In mei 1984 meldt patiënte zich bij de betrokken anesthesioloog. Deze verwijst haar door naar de neuroloog, die haar opneemt; het neurologisch onderzoek wordt niet uitgevoerd omdat patiënte de volgende dag het ziekenhuis verlaat. In 1990 ondergaat zij bij een orthopedisch chirurg een ‘verstijvingsoperatie’ aan de rug. In oktober 1988 heeft zij de anesthesioloog aansprakelijk gesteld wegens onrechtmatig handelen: hij heeft haar niet / onvolledig voorgelicht omtrent de mogelijke complicaties van een epiduraal; de anesthesie is niet lege artis uitgevoerd (tijdens de injectie is patiënte, zittend op een krukje, met een klap naar voren geschoten, en het hele lichaam ging ijskoud aanvoelen), en de anesthesioloog heeft niet de gebruikelijke nazorg geleverd. Nadere overwegingen: de rechtbank, in eerste aanleg, wijst de vordering van patiënte af. In hoger beroep overweegt het gerechtshof dat: - de anesthesioloog de feitelijke stellingen van patiënte voldoende gemotiveerd en gespecificeerd heeft betwist; op patiënte rust de bewijslast van haar beschuldigingen - niet aannemelijk is geworden dat de anesthesioloog is tekort geschoten in zijn verplichting om voldoende feitelijke gegevens te verstrekken; hij heeft patiënte op haar verzoek het anesthesieverslag ter beschikking gesteld. Patiënte heeft daarentegen niet de in haar bezit zijnde medische gegevens in het geding gebracht - de omstandigheid dat de anesthesioloog niet (meer) in staat is de identiteit van de anesthesiemedewerker te verschaffen, brengt op zichzelf niet mee dat hij genoemde verplichting heeft verzaakt; er is geen reden voor omkering van de bewijslast De Hoge Raad, in cassatie, bevestigt de beslissing van het hof, en wijst de vordering van patiënte af. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten neergelegd dat een arts die aansprakelijk wordt gesteld wegens verwijtbaar onzorgvuldig handelen de stelling van de patiënt gemotiveerd en met relevante feiten dient te weerleggen (Hoge Raad, 20 november 1987) en dat, indien de arts niet slaagt in dit verweer, hij moet bewijzen dat hij voldoende zorgvuldig heeft gehandeld (omkering bewijslast; Hoge Raad, 18 februari 1994).
Civiel recht 2001 - 3 Begrippen: informatieplicht; causaal verband schending informatieplicht en schade; omkeringsregel Beslissing: de vordering wordt afgewezen door zowel Rechtbank als Gerechtshof. Rechtscollege / Datum: Hoge Raad, 23 november 2001 Rechtspraak: burgerlijk recht
4 Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2002 (3):181 Samenvatting van de casus: Een vrouw ondergaat een operatieve correctie van een deformiteit aan de wervelkolom door een orthopedisch chirurg. Als gevolg van de deformiteit is zij snel kortademig. Er bestaat een kans op beschadiging van het ruggemerg. Postoperatief blijkt er een dwarslesie te zijn ontstaan. Patiënte eist schadevergoeding op basis van onvolledige informatie omtrent de mogelijkheid van het ruggemerg cq van een dwarslesie. Nadere overwegingen: De Hoge Raad overweegt dat de informatieplicht van de arts er niet voor is bedoeld om de patiënt te beschermen tegen de risico’s van de behandeling, maar ertoe strekt de patiënt in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen of hij / zij al dan niet zal instemmen met de voorgestelde behandeling. Er is in dit geval geen aanleiding om aan te nemen dat er een causaal verband bestaat tussen de ontstane dwarslesie en een mogelijk tekort schieten in de informatieplicht; er is in dit verband dan ook geen reden voor het toepassen van de omkeringsregel NB: de omkeringsregel houdt in dat in plaats van dat de patiënt moet bewijzen dat het ziekenhuis (of de arts) is tekort geschoten in de zorgplicht, het ziekenhuis juist moet bewijzen dat de behandeling zorgvuldig is uitgevoerd.
Civiel recht 2001 - 4 Begrippen: schending informatieplicht; causaal verband met schade; omkeringsregel Beslissing: verwerpt het beroep van patiënte Rechtscollege / Datum: Hoge Raad, 23 november 2001 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2002 (3):191 Samenvatting van de casus: Een patiënte wordt geopereerd aan een peesschede ontsteking aan de linker pols; de ingreep is succesvol. Enige maanden later wordt dezelfde ingreep uitgevoerd aan de rechter pols; nu ontstaat een zenuwbeschadiging. Patiënte stelt onvoldoende te zijn geïnformeerd omtrent de risico’s van de behandeling, en eist vergoeding voor geleden en nog te lijden schade. Nadere overwegingen: De Hoge Raad overweegt dat de informatieplicht bedoeld is om de patiënt in staat te stellen een weloverwogen keuze te maken om al dan niet accoord te gaan met de voorgestelde behandeling. Een tekort schieten in de informatieplicht levert een beperking op van het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt. De ontstane zenuwschade kan niet worden gezien als verwezenlijking van het risico als gevolg van een causaal verband met het tekort schieten in de informatieplicht. Voor het toepassen van de omkeringsregel dient patiënte te bewijzen dat, wanneer zij wel volledig was geïnformeerd, zij zou hebben afgezien van de operatie.
Civiel recht 2002 - 1 Begrippen: chirurg; verplichting patiënt mee te werken aan bloedonderzoek; hiv-besmetting Beslissing: Het Gerechtshof bekrachtigt het vonnis van de president van de rechtbank dat de patiënt, op verzoek van de chirurg, een bloedmonster moet afstaan voor een HIV-test. Rechtscollege / Datum: Gerechtshof Amsterdam, 18 april 2002 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2003 (2):110 Samenvatting van de casus: Een kaakchirurg snijdt zich in de vinger bij het verwijderen van een verstandskies. Gezien de voorgeschiedenis van de patiënt (drugsgebruik en detentieverleden) bestaat een verhoogd risico voor een HIV-besmetting. De chirurg eist in Kort Geding om medewerking van de
5 patiënt aan bloedafname voor HIV-onderzoek; de president van de Rechtbank heeft het verzoek toegewezen. Patiënt stelt dat de arts het beroepsgeheim heeft geschonden, en gaat in beroep. Nadere overwegingen: Het Hof overweegt dat de patiënt onvoldoende heeft bestreden dat hij tot een risicogroep behoort, en stelt dat hier geen sprake is van schending van het beroepsgeheim. Het gaat hier om een relatief geringe inbreuk op het grondrecht op privacy en onaantastbaarheid van het lichaam (resp. artikel 10 en 11 van de Grondwet), tegenover het zwaarwegende belang van de arts om zekerheid te verkrijgen omtrent een besmetting, en het voorkomen van het gedurende langere tijd mogelijk onnodige innemen van medicijnen. In het arrest van de Hoge Raad op 12 dec 2003 (TvGR 2004; 4:290) wordt de beslissing van het Gerechtshof bevestigd.
Civiel recht 2002 - 2 Begrippen: ulnarisletsel; medische beroepsaansprakelijkheid; bewijslastverdeling Beslissing: de vordering wordt afgewezen Rechtscollege / Datum: Hoge Raad, 7 juni 2002 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron (Tijdschrift): Samenvatting van de casus: een man wordt met spoed geopereerd wegens een aneurysma van de buikaorta waarbij reeds aanzienlijk bloedverlies was opgetreden. Postoperatief is patiënt langdurig op de intensive care verpleegd. Wegens onrust werd de man gesedeerd met dormicum en morfine, en werden de polsen gefixeerd. Tijdens een poliklinische controle klaagt patiënt over tintelingen in de linker hand; de chirurg verwijst hem naar de revalidatiearts. Op de aanvraag voor ergotherapie vermeldt de laatste: ‘ulnarisletsel’. Uiteindelijk blijft er enig functieverlies van de linker hand bestaan. Nadere overwegingen: de rechtbank, in eerste aanleg, neemt aan dat het letsel is ontstaan in het ziekenhuis, tijdens de operatie of tijdens langdurige bedrust. In beginsel moet de eiser (de patiënt) de bewijslast leveren dat er sprake is van verwijtbaar medisch handelen. Echter, ter motivering van zijn betwisting van de beschuldiging dient het ziekenhuis voldoende gegevens te verschaffen aan de patiënt voor een eventuele bewijsvoering. De rechtbank oordeelt dat het ziekenhuis dit onvoldoende heeft gedaan, onder meer door na te laten medische gegevens te overleggen waaruit blijkt dat patiënt zijn armen kon bewegen en/of voorzorgsmaatregelen waren getroffen ter voorkoming van ulnarisletsel, en wijst de vordering van de patiënt toe. Het ziekenhuis gaat in beroep; het gerechtshof beslist dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast heeft gelegd bij het ziekenhuis, en wijst de vordering af. Hiertegen gaat de patiënt in cassatie; de Hoge Raad verwerpt het beroep. De Raad overweegt dat patiënt een copie van het gehele medisch dossier heeft ontvangen, en deze pas later heeft geklaagd dat het dossier onvolledig zou zijn, zonder te specificeren. Niet alle handelingen ten behoeve van de patiënt hoieven in het dossier opgenomen te worden (zoals het plaatsen van bedhekken op de IC). Naar het oordeel van de Raad heeft het ziekenhuis afdoende verweer gevoerd tegen de stellingen van de patiënt.
Civiel recht 2002 - 3 Begrippen: chirurg; telfout bij hernia-operatie; status uitspraak tuchtrechter in civiele zaak Beslissing: de Hoge Raad wijst de zaak terug naar het Gerechtshof voor verder behandeling Rechtscollege / Datum: Hoge Raad, 12 juli 2002 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2003 (2):127
6 Samenvatting van de casus: Een man wordt geopereerd aan een hernia op niveau L 3-4; postoperatief blijkt dat de ingreep niet op het goede niveau heeft plaatsgevonden, maar op niveua L 2-3. Patiënt wordt opnieuw geopereerd, waarna de klachten zijn verdwenen. Patiënt dient een klacht in tegen de chirurg bij het tuchtcollege; deze wijst de klacht af. Vervolgens eist patiënt schadevergoeding via de rechtbank. De neurochirurg wordt nu verweten dat hij bij de uitvoering van de ingreep heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in gelijkwaardige omstandigheden; schedavergoeding wordt toegewezen. Hiertegen gaat de chirurg in beroep bij het Gerechtshof, en uiteindelijk bij de Raad. Nadere overwegingen: De Hoge Raad is van mening dat, indien de burgerlijk rechter bij de beoordeling van medisch handelen van een arts komt tot een oordeel dat afwijkt van het oordeel dat de tuchtrechter heeft gegeven naar aanleiding van een klacht met betrekking tot datzelfde medisch handelen, zijn oordeel zodanig dient te motiveren dat dit, ook in het licht van de beoordeling door de tuchtrechter, voldoende begrijpelijk moet zijn. Daarbij valt ook bijzonder te denken aan verklaring van eventuele deskundigen. De Raad oordeelt dat het Hof hier zijn afwijkend oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, en verwijst de zaak naar een ander gerechtshof voor verdere behandeling.
Civiel recht 2002 - 4 Begrippen: afgelasting operatie; aansprakelijkheid ziekenhuis Beslissing: schadevergoeding wordt afgewezen Rechtscollege / Datum: Gerechtshof Arnhem, 24 september 2002 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2003 (5):330 Samenvatting van de casus: Een vrouw heeft een brughoektumor, en wordt opgenomen voor operatie. Op de ochtend van de ingreep, terwijl zij reeds enige tijd op de OK aanwezig is, wordt de operatie uitgesteld wegens een tekort aan IC-bedden. Enkele dagen later wordt de ingreep alsnog uitgevoerd. Patiënte stelt dat het ziekenhuis tekortkomend / onrechtmatig heeft gehandeld door de operatie op een zo laat tijdstip af te gelasten, en vordert materiële en immateriële schadevergoeding. Nadere overwegingen: In eerste aanleg oordeelt de rechtbank dat het ziekenhuis voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat als gevolg van overmacht op basis van prioriteitenregeling voorrang moest geven aan patiënten met acute levensbedreigende problematiek. De rechtbank is van mening dat mededeling omtrent het afgelasten van de operatie niet tijdig heeft plaatsgevonden, en wijst een vergoeding toe van fl. 1000,- voor immateriële schade. Het Hof oordeelt dat het ziekenhuis niet zonder meer verantwoordelijk kan worden gehouden voor het niet doorgaan van de ingreep. De vraag of het ziekenhuis is tekort geschoten in de zorg die in deze redelijkerwijs dient te worden geleverd, wordt ontkennend beantwoord. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank, en is van mening dat een schadevergoeding niet op zijn plaats is.
Civiel recht 2002 - 5 Begrippen: aansprakelijkheid; professionele standaard; protocol; deskundigenrapport Beslissing: de vordering van patiënte wordt afgewezen Rechtscollege / Datum: Rechtbank Arnhem, 3 oktober 2002 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2003 (4):261 Samenvatting van de casus: een vrouwelijke patiënt valt op de verkoeverkamer uit bed; vervolgens eist zij schadevergoeding op grond van een vermeend tekortschieten in de zorgplicht (door geen hekken aan het bed te plaatsen tijdens de verkoeverperiode) van het ziekenhuis.
7 Nadere overwegingen: Omdat de rechtbank onzeker is met betrekking tot de gebruikelijke gang van zaken rond de verkoeverperiode vraagt zij de hulp van een deskundige-hoogleraar Anesthesiologie. Deze concludeert dat er geen landelijke concensus bestaat aangaande de noodzaak tot het plaatsen van bedhekken in de direct postoperatieve fase. Echter, op het moment van de val waren de bedgordijnen gesloten waardoor een in principe gevaarlijke situatie wordt gecreëerd. In haar conclusie oordeelt de rechtbank dat het te ver gaat om het ziekenhuis, bij afwezigheid van een duidelijke algemene norm, aansprakelijk te stellen voor het gebeurde. Het sluiten van de bedgordijnen dient echter achterwege te blijven wanneer dit een gevaarscheppende situatie in het leven roept.
Civiel recht 2005 - 1 Begrippen: protocol, verantwoordelijkheid ziekenhuis voor de inhoud Beslissing: het arrest van het gerechtshof wordt vernietigd Rechtscollege / Datum: Hoge Raad, 1 april 2005 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2005 (4):324-342 Samenvatting van de casus: Tijdens een sectio caesarea krijgt een vrouw op verzoek van de gynaecoloog (en volgens een in het ziekenhuis bestaand protocol) Augmentin toegediend; bekend was dat de vrouw overgevoelig was voor penicilline. Per operationem ontstaat een heftige allergische reactie; de vrouw raakt in coma. Als gevolg van een en ander loopt patiënte hersenletsel op en moet langdurig worden behandeld. Nadere overwegingen: Deze langslepende zaak (de gebeurtenissen vonden plaats in 1994) kent verschillende onderdelen: 1. In maart 1994 erkent de verzekeraar van het betrokken ziekenhuis bij brief aan de advocaat van patiënte de aansprakelijkheid voor de schadelijke gevolgen van het toedienen van het medicament Augmentin 2. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de gynaecoloog in 1994 wordt een oordeel gevraagd van een tweetal gynaecologen-deskundigen; beiden stellen vast dat de gynaecoloog een medische kunstfout heeft begaan door bij een voor penicilline overgevoelige vrouw Augmentin toe te dienen; één van hen meent dat ook de anesthesioloog niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend arts mag worden verwacht 3. In 1998 wordt het ziekenhuis door patiënte en haar ziektekostenverzekeraar aansprakelijk gesteld voor de kosten die voor de als gevolg van de gebeurtenissen noodzakelijke behandelingen zijn gemaakt en nog gemaakt zullen worden De verdere beschrijving heeft alleen betrekking op de zaak onder punt 3. De rechtbank wijst in 2001 de vordering van de ziektekostenverzekeraar toe. Het gerechtshof bevestigt in 2003 het oordeel van de rechtbank. Het ziekenhuis legt de zaak voor aan de Hoge Raad. Het gaat hierbij vooral over de interpretatie en nauwkeurigheid van het destijds gehanteerde protocol (toediening van Augmentin bij sectio caesarea) en de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis voor een door medisch specialisten opgesteld protocol. De Hoge Raad oordeelt (samengevat) als volgt: In het arrest van 2 maart 2001 gaf de Raad als maatstaf dat een protocol voor een medische behandeling een richtlijn geeft die in beginsel in acht moet worden genomen, maar waarvan soms kan of moet worden afgeweken. Deze maatstaf brengt met zich mee dat een afwijking door de arts moet kunnen worden beargumenteerd, maar dat anderzijds het volgen van een protocol niet zonder meer betekent dat de arts juist handelt. Voor de opstellers betekent dit dat zij bij de opstelling van de inhoud van het protocol er rekening mee mogen houden dat het zal worden gehanteerd door redelijk bekwame artsen, en derhalve (uit praktisch oogpunt) niet alle gegevens behoeven te worden vermeld die op grond van medische kennis en ervaring bekend behoren te zijn. Het feit dat in dit geval Augmentin als merknaam en niet als naam van de werkzame stof werd gehanteerd, en ook niet als zodanig werd vermeld in het protocol, hoeft daarom niet te betekenen dat het protocol onvolledig is.
8 Vervolgens gaat de Hoge Raad in op de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis: in het midden kan blijven of het ziekenhuis zorg dient te dragen voor het totstandbrengen van protocollen, en in hoeverre zij aansprakelijk is bij het achterwege blijven daarvan. Het valt echter niet zonder meer in te zien dat het ziekenhuis (mede omdat dan moet worden verondersteld dat zij daarin een eigen deskundigheid bezit) verantwoordelijk zou moeten zijn voor de onjuistheid of onvolledigheid van de door aan het ziekenhuis verbonden medisch specialisten opgestelde protocollen. De Hoge Raad vernietigt daarmee het arrest van het gerechtshof.
Civielrecht 2005 – 2 Begrippen: belang nabestaanden in inzage medisch dossier, geheimhoudingsplicht arts Beslissing: arts en apotheker behoren, in dit geval, de medische gegevens te overleggen Rechtscollege / Datum: Rechtbank Arnhem (voorzieningenrechter), 15 augustus 2005 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2006; 1:56-59 Samenvatting van de casus: Een nichtje van een overleden vrouw vecht het testament van haar tante aan omdat zij sterke aanwijzingen heeft dat haar tante ten tijde van het opstellen van het testament niet meer volledig bekwaam was. Zij eist van huisarts en apotheker inzage in en een afschrift van de medische gegevens. Beiden weigeren die verstrekking met een beroep op de geheimhoudingsplicht. Nadere overwegingen: de voorzieningenrechter oordeelt dat inbreuk op de geheimhoudingsplicht slechts mogelijk is indien er een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden indien hieraan onverkort zou worden vastgehouden. De geheimhoudingsplicht kan worden doorbroken indien a) er voldoende aanwijzingen bestaan dat de tante ten tijde van het verlijden van het testament niet beschikte over haar verstandelijke vermogens en niet bekwaam was rechtshandelingen te verrichten b) het aannemelijk is dat het medisch dossier daarover opheldering zou kunnen geven terwijl die opheldering niet op een andere wijze kan worden verkregen c) het voldoende aannemelijk is dat de overledene, was zij nog in leven, haar toestemming tot inzage gegeven zou hebben Na toetsing van de feiten aan deze vereisten oordeelt de rechter dat inzage gerechtvaardigd is.
Civielrecht 2008 Begrippen: MIP-melding; vertrouwelijk kunnen melden ter bevordering van kwaliteitsbeleid Beslissing: belang van patiënte dient te wijken voor algemeen belang Rechtscollege / Datum: Gerechtshof Leeuwarden, 9 december 2008 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2009; 3:217-222 Samenvatting van de casus: bij de verdoving voor een oogoperatie in 1999 is de oogbol geperforeerd. Patiënte vordert een schadevergoeding van ziekenhuis en anesthesioloog. Omdat de vordering in eerste instantie wordt afgewezen stelt de klaagster in hoger beroep dat noch de anesthesioloog noch het ziekenhuis haar stellingen (bedoeld ter onderbouwing van de schadevergoeding) voldoende gemotiveerd heeft weerlegd en dat het ziekenhuis aanvullende informatie dient te verstrekken door, onder andere, de gegevens die in de MIP-melding zijn vermeld, te overleggen. Nadere overwegingen: Het Hof overweegt met betrekking tot het openbaar maken van de MIPmelding het volgende: 1. met het effectief kunnen uitoefenen van het kwaliteitsinstrument (het anoniem doen van MIPmeldingen) zijn zwaarwegende maatschappelijke belangen gemoeid
9 2. er bestaat een gerede mogelijkheid dat zonder het aanvaarden van een geheimhoudingsplicht en het daarop te baseren recht de MIP-melding niet te overleggen deze belangen aanmerkelijk zouden kunnen worden geschaad Het vertrouwelijk kunnen melden van incidenten in een ziekenhuis ter voorkoming van herhaling en derhalve ter bevordering van de kwaliteit van de zorgverlening is maatschappelijk van zeer groot belang. Openbaarmaking van deze gegevens zal weliswaar in een individueel geval het belang van de rechtzoekende kunnen dienen, maar daarmee zal het meldingssysteem als zodanig op de tocht komen te staan, omdat melders er op moeten kunnen vertrouwen dat de meldingsgegevens niet tegen hen gebruikt kunnen worden. De vordering tot verstrekking van de MIP-gegevens wordt afgewezen.
Civielrecht 2009 Begrippen: MIP-melding; kwaliteitsbeleid; vertrouwelijkheid Beslissing: het belang van een goed functionerend kwaliteitssysteem weegt zwaarder dan het individuele belang van de patiënt Rechtscollege / Datum: Rechtbank Arnhem, 8 juli 2009 Rechtspraak: burgerlijk recht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2009; 7:566-571 Samenvatting van de casus: na een hoogenergetisch trauma wordt een patiënt aangeboden op de SEH. Daar blijkt onder andere dat er een (niet ernstige) bloeding bestaat aan het oor; het oor wordt gehecht. Nadien blijft patiënt klachten houden van de nek. Hij vordert overlegging van de MIPgegevens (omdat er kennelijk niet geheel volgens de geldende procedures is gehandeld). Nadere overwegingen: de vraag is opgeworpen of het hechten van het oor is geschied conform de professionele standaard, en of er niet voorrang gegeven had behoren te worden aan neurologisch en röntgenologisch onderzoek. De Rechtbank overweegt: 1. de MIP-gegevens maken geen onderdeel uit van het medisch dossier, en kunnen derhalve niet op grond van art. 7:456 BW worden overlegd 2. art. 843a Rechtsvordering geeft een algemene grond waarop het MIP-dossier zou kunnen worden gevorderd, maar lid 4 van dit artikel voorziet in de uitzondering dat aan een dergelijk verzoek niet hoeft te worden voldaan in geval er sprake is van gewichtige redenen. Op grond hiervan komt de Rechtbank tot de overweging dat er enerzijds het belang is van de patiënt om zo veel mogelijk gegevens omtrent het incident te verkrijgen, en anderzijds het belang van het verbeteren van de patiëntenzorg, waarbij alle in het ziekenhuis werkzame personen zich veilig moeten voelen om incidenten en fouten te melden. De terughoudendheid om MIP-gegevens te overleggen vindt eveneens steun in het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg. De Rechtbank acht het goed functioneren van het kwaliteitssysteem van zwaarder wegend belang dan het individuele belang van de patiënt. De vordering van de patiënt wordt afgewezen. In een notatie naar aanleiding van deze beslissing haalt Prof Mr W.R. Kastelein aan dat: - de voorzieningen rechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad in december 2007 oordeelde dat in geval het medisch dossier onvolledig is (in het onderhavige geval ontbrak een behoorlijk operatie-verslag) de MIP-gegevens kunnen worden toegelaten tot het geding - adequate dossiervorming van eminent belang is - het openbaar ministerie zich tot nu toe alle vrijheid heeft voorbehouden om MIP-gegevens in het kader van een strafzaak in beslag te nemen respectievelijk deze in een strafzaak te gebruiken.