1
STRAFRECHTSPRAAK Inleiding Er zijn slechts een gering aantal strafzaken bekend tegen anesthesiologen of hun medewerkers. Het zelfde geldt voor andere disciplines. Dit is vooral te verklaren door het feit, in medische zaken ‘dood door (aanmerkelijke) schuld’ vaak moeilijk door het Openbaar Ministerie valt te bewijzen. De gedragingen van de verdachte dienen namelijk ondergebracht te worden in de stricte omschrijving van een delict in het Wetboek van Strafrecht. Een gerechtelijk vooronderzoek naar een mogelijk strafbaar feit in het medisch handelen komt regelmatig voor, maar voert slechts in een gering aantal gevallen daadwerkelijk tot een proces. Daarentegen neemt de Inspectie voor de Gezondheidszorg vaak daarna de zaak over en legt deze voor aan de tuchtrechter.
Relevante rechterlijke beslissingen Strafrecht 1980 Begrippen: anesthesist; controle op intubatie; dood door schuld Beslissing: geldboete van fl. 5000,Rechtscollege / Datum: Rechtbank Arnhem, 18 maart 1980 Rechtspraak: strafrecht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 1980 (124):266 Samenvatting van de casus: bij de inleiding van de anesthesie wordt geïntubeerd door een verpleegkundige. De tube bleek ingebracht te zijn in de oesophagus. Omdat dit niet op tijd werd ontdekt is patiënt later overleden. Overwegingen bij de beslissing: de Rechtbank oordeelt dat een intubatie een medische handeling is, en met de grootste zorgvuldigheid dient te geschieden. De controle op de juiste positie van de tube was volstrekt ontoereikend (ook naar de mening van door de Rechtbank gevraagde deskundigen), waarmee zodanig nalatig is gehandeld dat het schuld oplevert in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (= dood door schuld).
Strafrecht 1987 - 1 Begrippen: anesthesist; controle apparatuur; dood door schuld Beslissing: voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden Rechtscollege / Datum: Rechtbank Leeuwarden, 23 december 1987 Rechtspraak: strafrecht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 1988 (23):173 Samenvatting van de casus: een kind ondergaat een tonsillectomie onder anesthesie. Het wat verouderde type apparatuur (zonder zuurstofalarm), waarvan gebruik wordt gemaakt, is kort daarvoor door de technische dienst gereviseerd en gecontroleerd. Onopgemerkt blijft dat de aansluitingen voor zuurstof en lachgas hierbij zijn verwisseld. Als bij de ingreep 100 % O2 wordt toegediend krijgt het kind in werkelijkheid alleen N2O; het kind overlijdt. Overwegingen bij de beslissing: de Rechtbank komt tot de conclusie dat de anesthesist de controle van de apparatuur stelselmatig aan anderen overliet, en de kwaliteit daarvan niet verifieerde. De Rechtbank oordeelt dan ook dat deze structurele zorgeloosheid het mede heeft mogelijk gemaakt dat een incidentele fout van een monteur niet werd ontdekt.
2 Strafrecht 1987 – 1a Begrippen: ziekenhuis; defecte apparatuur; dood door schuld Beslissing: boete van fl. 25.000 Rechtscollege / Datum: Rechtbank Leeuwarden, 23 december 1987 Rechtspraak: strafrecht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 1988 (23):175 Samenvatting van de casus: het betreft hier dezelfde casus als hierboven. Overwegingen bij de beslissing: de Rechtbank stelt de Stichting die het ziekenhuis exploiteert verantwoordelijk voor het algehele functioneren hiervan, in het bijzonder voor de zorg voor de betrouwbaarheid van de gebruikte apparatuur. De Stichting heeft niet voldoende vorm en inhoud gegeven aan de organisatie en de werkwijze van de technische dienst. Dit blijkt enerzijds uit het ontbreken van een behoorlijk controlesysteem, anderzijds uit het feit dat een anesthesie-apparaat dat wel uit de administratie is verdwenen niettemin toch nog wordt gebruikt.
Strafrecht 2001 Begrippen: anesthesiemedewerker; dood door schuld Beslissing: dood door schuld wordt bewezen geacht; er wordt geen straf opgelegd Rechtscollege / Datum: Rechtbank Leeuwarden, 10 juli 2001 Rechtspraak: strafrecht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2001 (8):557 Samenvatting van de casus: Een patiënt wordt ten behoeve van een operatie aan de rechter heup onder algehele anesthesie gebracht door de anesthesioloog en de betrokken anesthesie-medewerker. De laatste zorgt verder voor de bewaking van de patiënt. Omdat de patiënt op de linkerzij moet worden gedraaid wordt de beademingsapparatuur losgekoppeld, de beademingsmachine op ‘stand-by’ gezet, en worden alle alarmen uitgeschakeld. Na positionering wordt de beademingsapparatuur weer aangesloten; omdat alle alarmen zijn uitgeschakeld wordt pas na 5 – 8 minuten ontdekt dat de patiënt niet wordt beademend. Hierdoor ontstaat ernstig diffuus hersenletsel, en blijvend coma; patiënt overlijdt twaalf dagen postoperatief na een pneumonie. Overwegingen bij de beslissing: de rechtbank acht de anesthesie-medewerker schuldig aan het gebeuren. Er wordt geen nadere straf opgelegd omdat de betrokkene zich zijn fout bijzonder heeft aangetrokken, hetgeen emotioneel grote gevolgen voor hem heeft gehad; bovendien heeft hij van het ziekenhuis een schriftelijke waarschuwing ontvangen.
Strafrecht 2002 - 1 Begrippen: arts-assistent; intrathecale injectie; dood door aanmerkelijke schuld; ziekenhuisorganisatie Beslissing: vrijspraak Rechtscollege / Datum: Rechtbank ’s Gravenhage, 19 november 2002 Rechtspraak: strafrecht Bron: Medisch Contact 2003 (2):72 Samenvatting van de casus: Bij de behandeling, op de operatiekamer, van een driejarig leukemiepatiëntje wordt de voor intraveneuze toediening bedoelde dosis vincristine per abuis intrathecaal toegediend. Het kind overlijdt. Overwegingen bij de beslissing: de Rechtbank is van oordeel dat controle op toe te dienen medicatie een verantwoordelijkheid is van de arts. Dat door een ongelukkige samenloop van omstandigheden de injectiespuit met de IV-dosering vincristine zich tussen de spuiten met de IT-doseringen bevond, doet
3 daaraan niets af. De arts mag niet afgaan op datgene wat hem door de verpleegkundige wordt aangereikt; bij dergelijke voorbehouden handelingen (wet BIG) heeft zij slechts een assisterende rol. Echter, het nalaten van de controles levert niet de voor bewezenverklaring vereiste aanmerkelijke schuld op, zo oordeelt de rechtbank. Het aan de arts-assistent (deze was niet in opleiding en pas drie weken werkzaam op de afdeling Kinderoncologie) te maken verwijt valt in het niet bij de onachtzaamheden en ernstige nalatigheden aan de kant van de ziekenhuisorganisatie. De fouten van de leidinggevenden worden als volgt opgesomt: - het niet opvolgen van dringende adviezen omtrent het vermijden van dodelijke intrathecale injecties van vincristine (1998, SNWLK) naar aanleiding van eerdere ongevallen in Nederland en in het buitenland - het niet tijdig zorgen voor duidelijke en voor ieder kenbare protocollen en waarschuwingen - het niet zorgen voor aanwezigheid van voldoende personeel, met name leidinggevende stafartsen-specialisten tijdens genoemde ingrepen - het niet zorgen voor behoorlijke supervisie en begeleiding van onervaren basisartsen en in het bijzonder het niet verstrekken van eenduidige instructies aan arts-assistenten ter zake van het uitvoeren van een intrathecale triple-therapie.
Strafrecht 2002 – 1a Begrippen: verpleegkundige; intrathecale injectie; dood door aanmerkelijke schuld Beslissing: vrijspraak Rechtscollege / Datum: Rechtbank ’s Gravenhage, 19 december 2002 Rechtspraak: strafrecht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2003 (4):291 Samenvatting van de casus: het betreft dezelfde casus als hierboven. Overwegingen bij de beslissing: de Rechtbank overweegt dat de verpleegkundige niet heeft bemerkt dat de dodelijke spuit door een reeks fouten van anderen op de operatiekamer is terecht gekomen, maar dat dat volstrekt onvoldoende is om dood door aanmerkelijke schuld bewezen te verklaren.
Strafrecht 2004 - 1 Begrippen: toediening medicatie; verklaring natuurlijke dood; moord Beslissing: vrijspraak Rechtscollege / Datum: Rechtbank Breda, 10 november 2004 Rechtspraak: strafrecht Bron: www.rechtspraak.nl (LJN: AR5394, Rechtbank Breda 1703/03) Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2005 (6):526 (Hoger beroep) Samenvatting van de casus: een 77-jarige patiënt is na een omvangrijk herseninfarct in coma geraakt, waarbij ook ademhalingsproblemen zijn ontstaan. Een dag voor het overlijden wordt besloten tot een palliatief beleid. Er wordt morfine intraveneus toegediend: eerst 3 mg/uur, later 5 mg/uur. Een dag later is de algemene toestand verslechterd, de patiënt is subcomateus en onrustig, met een onregelmatige ademhaling, veel slijm en een hoge hartfrequentie. Ter verlichting van het lijden wordt, door de weekend-dienstdoend arts-assistent, een bolus morfine (20 mg) toegediend en, toen dit onvoldoende effect had, op een later tijdstip 5 mg dormicum. Korte tijd daarna overlijdt de man. Overwegingen bij de beslissing: de Rechtbank overweegt dat uit getuigenverklaringen niet valt af te leiden dat inzake de dood van de patiënt bij de dienstdoend arts opzet in het spel was. Uit onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de toegediende medicijnen qua aard, hoeveelheid en combinatie passen bij het doel van palliatieve zorgverlening: ‘van excessieve medicatie was geen sprake, laat staan van een medicatie die zodanig excessief was dat hieruit reeds het bestaan van een op de dood van de patiënt gericht opzet zou kunnen worden afgeleid’. Uit verklaringen van getuigedeskundigen blijkt dat de toegediende medicatie past in een gebruikelijk medisch beleid van pijnbestrijding; een en
4 ander brengt echter met zich mee dat het leven van de patiënt kan worden verkort. Uit rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt verder dat de bij de patiënt aangetroffen concentraties morfine en dormicum niet bijzonder hoog waren. Ten aanzien van het ten onrechte afgeven van een verklaring van natuurlijke dood overweegt de Rechtbank dat ‘op het moment dat de patiënt een bij het doel van palliatieve zorg passende medicatie kreeg toegediend hij stervende was en het overlijden nabij. Daarom kon de verdachte, toen de man overleed, de overtuiging hebben dat de dood tengevolge van een natuurlijke oorzaak was ingetreden’. De Rechtbank spreekt de arts vrij van zowel het met opzet doden van de patiënt als het opzettelijk afgeven van een valse schriftelijke verklaring van de oorzaak van overlijden. Het Openbaar Ministerie gaat in beroep (november2004). Dit dient op 19 juli 2005 voor het Gerechtshof in ’s Hertogenbosch. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met de toevoeging dat ‘bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet is komen vast te staan dat de dood door de weergegeven toediening van medicijnen is veroorzaakt’.
Strafrecht 2004 - 2 Begrippen: kindercardioloog, hartcatheterisatie, nabloeding, dood door schuld Beslissing: gevangenisstraf; verbod tot uitoefening van het beroep van arts voor 6 jaar Rechtscollege / Datum: Rechtbank Utrecht, 30 november 2004 Rechtspraak: strafrecht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2005 (6):515 Samenvatting van de casus: een 7 maanden oude baby ondergaat een hartcatheterisatie. Zij was geboren met een dubbele aortaboog, met in iedere boog een vernauwing. Ongeveer 3 weken na de geboorte ondergaat zij een operatie waarbij een van de bogen wordt verwijderd en in de andere de vernauwing wordt opgeheven. Daarna wordt nog eens (enkele maanden later) een ballondilatatie uitgevoerd. Omdat de vernauwing wederom optreedt wordt besloten tot een nieuwe interventie; de uitvoerend kindercardioloog geeft de voorkeur aan het plaatsen van een stent in de aortaboog. De voor het inbrengen van de stent benodigde sheath blijkt iets te groot voor de arteria femoralis; daarop wordt het distale gedeelte van de sheath met een mesje afgesneden. Aan het einde van de procedure blijkt de ingekorte sheath slechts met moeite terug te trekken uit de arteria femoralis, onder andere omdat zich een braam bevindt aan het afgesneden eind van de cannule. Bij overdracht aan de verkoeverkamer wordt medegedeeld dat men extra moet letten op nabloedingen. Na enige tijd loopt de saturatie terug, en wordt de bloeddruk lager. Er wordt dan een bobbel gevoeld in de buikholte, ter grootte van een sinaasappel. Drie kwartier later blijkt het kind in shock. Omdat wordt aangenomen dat de bloeding intussen is getamponeerd (door omliggend weefsel) besluit men tot het geven van bloed en vocht. Het kind wordt overgebracht naar de Intensive Care waar het wordt aangesloten aan de beademing. Intussen is een diepe shock ontstaan, en wordt via een (inmiddels ingebrachte) centrale lijn bloed en adrenaline toegediend. In overleg met de ouders wordt besloten tot een spoedoperatie. Echter, nog voordat transport naar de OK plaatsvindt ontstaat er opnieuw een hypotensie; resuscitatie mag niet meer baten en het kind overlijdt. Overwegingen bij de beslissing: De door de rechter-commissaris benoemde deskundigen oordelen dat de ingreep wel noodzakelijk was, maar niet spoedeisend. Verder constateren zij dat er in de wereld nauwelijks gevallen bekend zijn van stentplaatsing bij kinderen jonger dan een jaar, en dat de hier gebruikt sheath niet in deze kleine arterie geplaatst had mogen worden. De twee belangrijkste elementen in de keten van gebeurtenissen die hebben geleid tot het overlijden van de baby zijn de beschadiging van de arterie tijdens de interventie en de conservatieve behandeling van de nabloeding. De kindercardioloog wordt verweten ernstige fouten te hebben gemaakt bij de ingreep, geen assistentie te hebben ingeroepen van collegae, en bij de overdracht aan de verkoeverkamer onvoldoende duidelijk
5 te hebben gewezen op de mogelijkheid van een arteriële nabloeding. Eventuele tekortkomingen in de nazorg op de verkoeverkamer pleiten hem niet vrij van de uiteindelijke gevolgen. De kindercardioloog wordt veroordeeld wegens dood door schuld.
Strafrecht 2005 - 1 Begrippen: kindercardioloog (zie ook 2004 – 2), dood door schuld, bezit kinderporno Beslissing: gevangenisstraf, werkstraf, ontzetting uit beroep van arts Rechtscollege / Datum: Gerechtshof Arnhem, 12 oktober 2005 Rechtspraak: strafrecht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2006; 2:162-174 Samenvatting van de casus: Het betreft hier een hoger beroep van de casus onder 2004-2. Overwegingen bij de beslissing: Ook het Hof pleit de kindercardioloog vrij van doodslag, maar acht dood door schuld bewezen, evenals het bezit van kinderporno. Het Hof komt gezien de goede reputatie van de cardioloog vóór het gebeurde tot een mildere strafoplegging. Ook de ontzetting uit het beroep van arts wordt teruggebracht tot 3 jaar.
Strafrecht 2007 - 1 Begrippen: geheimhoudingsplicht, geen redelijk vermoeden van schuld; Nemo tenetur beginsel: niemand mag worden gedwongen mee te werken aan zijn eigen veroordeling Beslissing: bevel tot inbeslagneming van medisch dossier ten onrechte gedaan Rechtscollege / Datum: Rechtbank Rotterdam, 13 februari 2007 (LJN AZ8514) Rechtspraak: strafrecht Bron: Gezondheidszorg jurisprudentie, 2 april 2007, p 220-223 Samenvatting van de casus: Een vrouw overlijdt aan een na een operatie opgetreden darmperforatie. Dit is geduid als een met het ziekteproces samenhangende gebeurtenis, en er is een verklaring van natuurlijke dood afgegeven. Uit een intern onderzoek (FONA-commissie) en uit een onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die wijzen op inadequaat medisch handelen. De Inspectie bericht de officier van justitie dat het niet mogelijk is om aan te geven of een eventuele vertraging in het stellen van de diagnose darmperforatie van invloed is geweest op het beloop van het ziekteproces. Er bestaat geen vermoeden van niet-natuurlijke dood. Op basis van het rapport van de Inspectie besluit de officier van justitie dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een strafrechtelijk onderzoek. De echtgenoot van de vrouw is het hiermee niet eens en verzoekt alsnog nader onderzoek. Een en ander leidt er uiteindelijk toe dat, op grond van een incompleet dossier (omdat de officier van justitie destijds de zaak meteen heeft doorgegeven aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg), het openbaar ministerie het ziekenhuis verzoekt tot overhandigen van het complete medisch dossier inclusief een compleet overzicht van de artsen en verpleegkundigen die bij de behandeling waren betrokken. Het ziekenhuis weigert dit op grond van het medisch beroepsgeheim; verder beroept het ziekenhuis zich op het nemo tenetur beginsel (zie boven). Hierop vaardigt de rechter-commissaris een bevel uit tot inbeslagneming van het dossier. Overwegingen bij de beslissing: Het ziekenhuis gaat in beroep tegen deze gang van zaken. De rechtbank oordeelt dat er op het moment waarop de beslissing werd genomen tot nader onderzoek er geen redelijk vermoeden bestond van dood door schuld als bedoeld in artikel 307 van het wetboek van Strafrecht. Bovendien heeft het openbaar ministerie geen minder ingrijpende maatregelen overwogen en is direct over gegaan tot het bevel tot inbeslagneming van het medisch dossier. Verder hebben zich ook geen nieuwe feiten of omstandigheden voorgedaan die een verdenking ter zake van dood door schuld kunnen rechtvaardigen.
6 Nu de officier van justitie (ten einde het onderzoek van de rechter-commissaris mogelijk te maken) haar vordering tot inbeslagneming niet kan baseren op een bevoegdheid uit het wetboek van Strafvordering is daarmee ook het bevel tot inbeslagneming ten onrechte gedaan. Het medisch dossier dient aan het ziekenhuis te worden teruggegeven.
Strafrecht 2007 - 2 Begrippen: doorbreking verschoningsrecht, geheimhoudingsplicht, waarheidsvinding Beslissing: inbeslagneming van het medisch dossier is gerechtvaardigd teneinde een objectief en zo volledig mogelijk onderzoek mogelijk te maken Rechtscollege / Datum: Rechtbank Rotterdam, 13 februari 2007 (LJN AZ8512) Rechtspraak: strafrecht Bron: Gezondheidszorg jurisprudentie, 2 april 2007, p 223-227 Samenvatting van de casus: Een vrouw lijdt aan dystrofia myotonica. In juni 2005 wordt een pacemaker ingebracht. Tijdens deze procedure ontstaat een pneumothorax. Enkele dagen na ontslag meldt zij zich weer in het ziekenhuis omdat zij zich voortdurend moe voelt; er wordt een ECG en een X-thorax gemaakt en er wordt laboratoriumonderzoek verricht. Patiënte krijgt intussen ook zuurstof toegediend. Na het onderzoek mag zij naar huis terugkeren. Later op diezelfde dag heeft de vrouw ademnood, en wordt de ambulance gebeld. Er ontstaat een reanimatie situatie; uiteindelijk overlijdt de patiënte voordat men het ziekenhuis kan bereiken. De gemeentelijke lijkschouwer geeft geen verklaring af van natuurlijke dood. Er volgt onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut. De conclusie is dat de vrouw is overleden aan een combinatie van een longembolie en een groot recent hartinfarct. Omdat klinische gegevens ontbreken is het volgens de patholoog niet mogelijk om eventueel medisch falen aan te tonen of uit te sluiten. Op grond hiervan verzoekt de officier van justitie (‘voordat zij de beslissing neemt of nader strafrechtelijk onderzoek is geïndiceerd’) het ziekenhuis om een kopie van het medisch dossier toe te sturen aan de patholoog. In hetzelfde bericht wordt het ziekenhuis medegedeeld dat de echtgenoot aangifte heeft gedaan van een vermoeden van dood door schuld. Overwegingen bij de beslissing: Het ziekenhuis weigert afgifte van de medische gegevens en beroept zich daarbij op de plicht tot geheimhouding en het (afgeleide) verschoningsrecht. Het medisch dossier wordt vervolgens in beslag genomen. Het ziekenhuis komt hiertegen in het geweer omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestaat van het ziekenhuis aan het overlijden van patiënte. De rechtbank overweegt dat de opmerking van de officier van justitie ‘voordat zij de beslissing neemt of nader strafrechtelijk onderzoek is geïndiceerd’ niet uitsluit dat er enig vermoeden van dood door schuld bestond op het moment dat het verzoek tot overhandigen van een kopie van het medisch dossier werd gedaan. De officier van justitie heeft bovendien eerst getracht om medewerking te verkrijgen voor uitwisseling van gegevens tussen de behandelend artsen en de patholoog, alvorens tot het als zwaar ervaren middel van inbeslagneming over te gaan. Aan het verschoningsrecht ligt het maatschappelijk belang ten grondslag dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. De rechtbank is het eens met het standpunt van het ziekenhuis dat zij en de daar werkzame artsen verschoningsrecht toekomt en dat er zonder toestemming geen brieven of geschriften die vallen onder de geheimhoudingsplicht in beslag mogen worden genomen. Dit verschoningsrecht is echter niet absoluut en er zijn omstandigheden denkbaar waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt zwaarder moet wegen dan het verschoningsrecht. Degene die zich wendt tot een hulpverlener moet er, gezien diens specifieke deskundigheid, op kunnen vertrouwen dat aan hem of haar deskundige en adequate medische bijstand wordt verleend en dat, ingeval van een ernstig vermoeden van verwijtbaar minder zorgvuldig of onzorgvuldig medisch handelen met voor de patiënt ingrijpende of fatale gevolgen, hiernaar een objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld.
7 De rechtbank is, met de officier van justitie en de rechter-commissaris, van oordeel dat er in dit geval sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen, en wijst de klacht van het ziekenhuis tegen inbeslagneming van het medisch dossier af.
Strafrecht 2008 - 1 Begrippen: verschoningsrecht arts; geheimhoudingsplicht; waarheidsvinding Beslissing: doorbreking van het verschoningsrecht is in uitzonderlijke omstandigheden mogelijk Rechtscollege / Datum: Hoge Raad, 21 oktober 2008 Rechtspraak: strafrecht Bron: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2009; 2: 134-149 Samenvatting van de casus: het betreft een vervolg op de casus onder 2007 - 2 Overwegingen bij de beslissing: Aan het verschoningsrecht ligt het maatschappelijk belang ten grondslag dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. De Hoge Raad onderschrijft het standpunt van de rechtbank dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen zijn waarin het verschoningsrecht moet wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. Bij de beantwoording van de vraag of opzij zetten van het verschoningsrecht gerechtvaardigd is moet worden gelet op de aard en de ernst van het strafbaar feit, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënt zouden worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken. De enkele omstandigheid dat een verschoningsgerechtigde als verdachte wordt aangemerkt, is niet toereikend om zijn verschoningsrecht te doorbreken. De rechtbank achtte de volgende factoren van belang: - gezien de omstandigheden en gebeurtenissen bestond er een redelijk vermoeden van schuld betreffende het misdrijf dood door schuld - er waren geen aanwijzingen dat de overleden patiënte bezwaar zou hebben gehad tegen kennisneming (door anderen) van de inbeslaggenomen gegevens - dat de inbeslaggenomen gegevens van cruciaal belang waren voor het aan de dag brengen van de waarheid omtrent de gerezen verdenking van dood door schuld - dat die gegevens niet op een andere wijze konden worden verkregen - dat degene die zich wendt tot een verschoningsgerechtigde hulpverlener er op moet kunnen rekenen dat hem of haar deskundige bijstand wordt verleend en dat, in geval van ernstig vermoeden van verwijtbaar onzorgvuldig medisch handelen met voor de patiënt ingrijpende of fatale gevolgen, hiernaar een objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld. De Hoge Raad acht dit geen onjuiste rechtsopvatting en ondersteunt daarmee de beslissing van de rechtbank.
In een ‘Kroniek rechtspraak strafrecht’ gaat W. Duijst uitgebreid in op het beroepsgeheim en het verschoningsrecht [TvGR 2009;7:538-550]. Zij concludeert dat er langzamerhand een zekere lijn ontstaat: een verschoningsgerechtigde die een strafbaar feit pleegt met of tegen zijn patiënt of een strafbaar feit dat verband houdt met het medisch handelen kan rekenen op een afwijzing van een beroep op het verschoningsrecht. Het blijft echter onduidelijk wat precies onder ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ moet worden verstaan. Als het gaat om een strafbaar feit gepleegd door een patiënt dan kan de hulpverlener zich beroepen op het verschoningsrecht. Niettemin blijven er twee grote vragen over in het gezondheidsstrafrecht: ‘wanneer gaat het openbaar ministerie over tot vervolging’ en ‘wanneer bestaan er voor de strafrechter redenen om een beroep op het verschoningsrecht niet te honoreren’. Duijst pleit voor een vervolgingsrichtlijn voor hulpverleners toegespitst op fouten bij het uitvoeren van medische handelingen. Bij het opstellen daarvan zou
8 rekening gehouden moeten worden met normen zoals die in de WGBO, de Wet BIG en de beroepsgroep worden gehanteerd.