Civiel-Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Inventarisatiefase
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Defensie 28 mei 2003
pagina 3
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
INHOUD 1.
Inleiding
Pagina 5
1.1 Aanleiding 1.2 Opdracht 1.3 Project Civiel Militaire Bestuursafspraken (CMBA) 2.
Managementsamenvatting 2.1 Aanleiding en doelstellingen 2.2 Knelpunten 2.3 Aanbevelingen
Pagina 10
3.
Geïnventariseerde regelingen
Pagina 16
3.1 Civiel-militaire bestuursafspraken met betrekking tot bijstand en steunverlening 3.2 Overzicht van de geïnventariseerde regelingen 4.
Andere relevante trajecten en overige samenwerkingsverbanden
Pagina 22
4.1 Relevante trajecten 4.2 Overige samenwerkingsverbanden 4.3 Civiel-militaire Samenwerking op lokaal niveau 5.
Knelpunten 5.1 5.2 5.3 5.4
6.
Pagina 28
Algemene knelpunten Knelpunten bij bijstand in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen Knelpunten bij bijstand in het kader van de Politiewet 1993 Knelpunten bij steunverlening in het kader van het Openbaar Belang
Aanbevelingen
Pagina 34
6.1 Aanbevelingen 6.2 Voorzet aanpak aanbevelingen
Versie 2003-05-28
Inhoud
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Bijlage A Introductie Bijlage 1. Organisatie 2e fase project CMBA • •
pagina 4
Pagina 43
Organisatie Organogram
Bijlage 2. Deelprojectplannen 2e fase project CMBA 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bijlage B Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7
Inhoud
Inzicht in de benodigde capaciteit voor de verschillende disciplines Aanpak kostenverrekeningsproblematiek (ontwerpen regeling) Afspraken over generieke procedures Generieke bestuurlijk-juridische regeling voor bijstand politie Opstellen formele regeling aanvragen steunverlening openbaar belang Bekendheid verschaffen over afspraken en procedures. Kaders voor gemeenschappelijk oefenbeleid Van ad-hoc naar structurele samenwerking
Pagina 71 Instellingsbeschikking Afkortingen Inventarisatierapport deelprojectgroep bijstand in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen Inventarisatierapport deelprojectgroep bijstand in het kader van de Politiewet 1993 Inventarisatierapport deelprojectgroep steunverlening in het kader van het Openbaar Belang Samenstelling deelprojectgroepen Personele samenstelling Landelijk Beraad Rampenbestrijding
Versie 2003-05-28
Pagina 5
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
1. INLEIDING
1.1
Aanleiding
Ervaringen recente crisissituaties Incidenten met grote maatschappelijke impact zoals de Vuurwerkramp in Enschede, de MKZ-crisis en 11 september 2001 (en Irak), hebben aangetoond dat in dit soort buitengewone omstandigheden de civiele politie- en hulpverleningsdiensten hun taken niet kunnen vervullen zonder ondersteuning van het militaire apparaat. Het bieden van ondersteuning aan de civiele autoriteiten bij handhaving van de rechtsorde, rampenbestrijding en humanitaire hulp is, zoals in de Defensienota 2000 staat vermeld, de derde hoofdtaak van Defensie. Deze derde hoofdtaak wordt momenteel hoofdzakelijk ingevuld in de vorm van een vangnetconstructie van Defensie voor de civiele autoriteiten. Andere triggers Niet alleen de ervaringen met deze crisissituaties hebben het besef doen groeien dat de afspraken die in het verleden zijn gemaakt over de inzet van de krijgsmacht ter ondersteuning van de civiele politie- en hulpverleningsdiensten zijn verouderd, ook de volgende redenen hebben mede aanleiding gevormd om de bestuursafspraken te gaan herzien: • Politieke behoefte Kamervragen wijzen erop dat er politieke behoefte bestaat om de samenwerking tussen de civiele politie- en hulpverleningsdiensten en Defensie te verbeteren, met het oog op een meer efficiënte veiligheidszorg. • Kaderstelling De toegenomen vraag van de civiele autoriteiten om ondersteuning door de krijgsmacht noopt tot kaderstelling, mede gelet op de Defensienota 2000 waarin Defensie aangeeft dat bijstand en ondersteuning van civiele autoriteiten haar derde hoofdtaak is. • Behoefte aan preparatie op a-symmetrische dreigingen Gebeurtenissen als 11 september 2001 hebben aangetoond dat Nederland zich ook moet prepareren op een nieuw soort a-symmetrische dreigingen zoals desastreus terrorisme. • Veranderingen/ reorganisaties binnen de krijgsmacht Door herstructurering van de krijgsmacht, de afschaffing van de dienstplicht en bezuinigingen beschikt Defensie niet meer over de mensen en middelen, waarover zij tien jaar geleden kon beschikken. Bovendien is de druk op Defensie de afgelopen jaren aanzienlijk gegroeid als gevolg van toegenomen internationale `commitments´ in onder andere Afghanistan en op de Balkan. • Veranderingen organisatie civiele politie- en hulpverleningsdiensten Ook aan de zijde van civiele politie- en hulpverleningsdiensten vinden veranderingen plaats. Er zijn 25 politieregio’s gevormd en de huidige beleidsvoornemens zijn erop gericht de regio’s van de Brandweer en de GHOR te laten samenvallen/congrueren met de politieregio’s. De huidige afspraken hebben echter geen gelijke tred gehouden met ontwikkelingen van voornoemde diensten en Defensie. Tegen deze achtergrond is er, met betrekking tot mogelijke militaire bijstand of steunverlening, behoefte aan duidelijkheid bij de civiele autoriteiten. Centrale vraag hierbij is: (i) op welke ondersteuning kunnen de civiele autoriteiten wel rekenen en welke niet, en (ii) zullen zij zich derhalve zelf moeten prepareren?
Versie 2003-05-28
Inleiding
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
1.2
pagina 6
Opdracht
Startsein vernieuwing bestuursafspraken civiele sector - Defensie Vorig jaar zomer (2002) werd, namens de toenmalige Staatssecretaris van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangekondigd dat de bestuursafspraken tussen de civiele sector en Defensie dienen te worden vernieuwd. Dit heeft geresulteerd in een opdracht, vastgelegd bij instellingsbeschikking d.d. februari 2003, ván de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie de daartoe ingestelde projectgroep, in een gezamenlijke aanpak, advies uit te brengen over de punten, waarop de bestuursafspraken tussen de civiele sector en Defensie eventueel kunnen worden aangepast . Hiertoe is allereerst een inventarisatie uitgevoerd, waarover in voorliggende rapportage verslag wordt gedaan. Deze inventarisatie betreft: (i) de afspraken over de nationale inzet van de krijgsmacht bij rampenbestrijding, crisisbeheersing, steunverlening in het kader van het openbaar belang en (ii) de afspraken over het verlenen van militaire bijstand in het kader van de Politiewet 1993.
1.3
Project CMBA
Instelling project Civiel-Militaire Bestuursafspraken (CMBA) en nadere omschrijving opdracht Om de inventarisatie te verrichten, is het project Civiel-Militaire Bestuursafspraken (CMBA) ingesteld bij beschikking van de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Als ambtelijke opdrachtgevers van het project treden op de plaatsvervangend Chef Defensiestaf en de directeur Rampenbeheersing en Brandweer namens de Directeur-Generaal Openbare Orde en Veiligheid. Vanwege de omvang van de werkzaamheden is een breed samengestelde projectgroep gevormd met daaronder drie deelprojectgroepen. Voornoemde projectgroep is in november 2002 met haar werkzaamheden gestart. De inventarisaties zijn in maart 2003 afgerond en zijn vervat in voorliggend document. Op basis van de inventarisaties, opgenomen in bijlage B onder 3, 4 en 5, zijn aanbevelingen opgesteld op welke punten de bestuursafspraken dienen te worden aangepast. Voorstellen op welke wijze deze aanbevelingen projectmatig kunnen worden aangepakt zijn aan dit rapport toegevoegd (bijlage A). Nadere omschrijving opdracht De opdracht van het project CMBA, zoals deze in de beschikking is genoemd, luidt: a.
1
Het inventariseren van huidige regelingen tussen de civiele overheden en Defensie in het kader van de vangnetfunctie1 van Defensie;
De derde hoofdtaak van Defensie is de ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en
humanitaire hulp (zowel nationaal als internationaal). Voor een beroep op bijstands- en steunverlening wordt tot op heden gebruik gemaakt van een vangnetconstructie. Het begrip vangnetfunctie is een samenvoeging van de ondersteuning van civiele autoriteiten en de gehanteerde vangnetconstructie. In het document zijn voor de duidelijkheid de formele begrippen derde hoofdtaak van Defensie, ondersteuning van civiele autoriteiten door Defensie en vangnetconstructie gehanteerd.
Inleiding
Versie 2003-05-28
Pagina 7
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
b.
Het verkennen van de mogelijkheden om in het kader van de vangnetfunctie van Defensie, tot nadere afspraken te komen tussen betrokken ministeries en het ministerie van Defensie op het gebied van zware ongevallen en rampen, steunverlening in het kader van het openbaar belang en bijstand op basis van de Politiewet 1993;
c.
Het, op basis van de uitkomsten van de onder a en b genoemde inventarisatie en verkenning, schriftelijk uitbrengen van een advies via de Directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid en de plaatsvervangend Chef Defensiestaf aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie over (mogelijkheden tot) vernieuwing van de bestuursafspraken tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, andere ministeries en Defensie en overig te nemen maatregelen.
Doelstelling De doelstelling van het project CMBA is het uitbrengen van advies (aanbevelingen) over mogelijkheden tot herijking van de vigerende bestuursafspraken tussen de civiele autoriteiten en het militaire apparaat met betrekking tot de drie hierboven onder b genoemde aandachtsgebieden om ervoor zorg te dragen dat: (i) op basis van de in kaart gebrachte knelpunten (inventarisatiefase) in de huidige situatie herziene afspraken voor de betreffende aandachtsgebieden kunnen worden gemaakt en vastgesteld; (ii) er op grond van (i) sprake is van een gestroomlijnde samenwerking tussen voornoemde partijen, zodat op een effectieve wijze invulling kan worden gegeven aan de derde hoofdtaak van Defensie2. Fasering CMBA-project Het CMBA-project bestaat uit twee hoofdfasen: De inventarisatiefase, fase 1 van het CMBA-project, betreft het in kaart brengen van de afspraken, die in het kader van de ondersteuning van civiele autoriteiten door Defensie zijn opgesteld en het verkennen van de mogelijkheden tot herijking van de afspraken over het inzetten van de krijgsmacht ten behoeve van de civiele autoriteiten, gelet op de ervaringen en in het licht van de nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunt bij de ondersteuning van civiele autoriteiten door Defensie is dat de civiele organisaties in principe moeten zijn berekend op de hun opgedragen taak, maar dat in bijzondere omstandigheden een beroep kan worden gedaan op de capaciteit van Defensie. Fase 1 wordt afgesloten met op basis van de inventarisatie uitgebrachte voorstellen (aanbevelingen) voor fase 2: het ten uitvoer brengen van de deelprojectplannen. Het uitbrengen van advies over mogelijkheden voor vernieuwing. De projectorganisatie Het project bestaat uit een projectleiding met drie onder de projectleiding ressorterende deelprojectgroepen met de respectieve aandachtsgebieden: • Rampen en Zware ongevallen 2
Deze taak houdt in dat civiele autoriteiten in bijzondere omstandigheden, zoals (dreigende) crisis, rampen of grootschalige
ordeverstoringen, een beroep kunnen doen op personeel en middelen van Defensie op het moment dat geconstateerd wordt dat de capaciteiten van de civiele diensten (brandweer, politie etc.) ontoereikend zijn of de inzet van specifieke deskundigheid of specifiek materieel van Defensie vereist is.
Versie 2003-05-28
Inleiding
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
• •
pagina 8
Steunverlening in het kader van het openbaar belang Bijstand op basis van de Politiewet 1993
De projectleiding van het project CMBA bestaat uit: • Een vertegenwoordiger namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; • Een vertegenwoordiger namens de Minister van Defensie. De projectleiding heeft tot taak het coördineren van de werkzaamheden van de deelprojectgroepen, het afstemmen van de werkzaamheden met de bestuurlijke omgeving en andere relevante projecten en het rapporteren over de voortgang aan de opdrachtgevers. De projectleiding is verantwoordelijk voor het eindadvies. De deelprojectgroepen worden voorgezeten en ondersteund door de door de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid aangewezen ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en bestaat verder uit ambtenaren van de betrokken ministeries en relevante/betrokken overheidsorganisaties (zie voor samenstelling bijlage 6). De deelprojectgroepen werken de hen toegewezen taken uit en stellen voor hun deelgebied het concept eindadvies op ten behoeve van de projectleiding. Werkwijze eerste fase De deelprojectgroepen hebben inventarisaties gemaakt op basis van: • de soort bijstand/steunverlening; • de juridische grondslag van de aangetroffen regelingen; • de actoren en hun onderlinge relaties, zoals deze zijn geregeld in de aangetroffen regelingen; • de verschillende aanvraag- en besluitvormingsprocedures; • de wijze van kostenverrekening die wordt gehanteerd voor het verlenen van militaire bijstand en steun aan civiele autoriteiten. Bij de analyse van de aangetroffen regelingen is uitgegaan van de huidige situatie en is gekeken naar: • de mogelijke knelpunten per regeling; • de manier waarop de militaire ondersteuning wordt gecoördineerd; • de wijze waarop de informatievoorziening aan de betrokken actoren is georganiseerd; • de wijze van kostenverrekening. Op basis van de inventarisatie en de analyse zijn conclusies getrokken en zijn tien aanbevelingen opgesteld.
Inleiding
Versie 2003-05-28
Pagina 9
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Tijdsverantwoording Het project CMBA is in het najaar van 2002 van start gegaan. In januari 2003 zijn de conceptinventarisaties in principe afgerond. De maand februari is gebruikt om de in de inventarisaties opgenomen informatie te verifiëren, de inventarisaties te analyseren op knelpunten en op basis daarvan aanbevelingen op te stellen. Maart is gebruikt om de aanbevelingen uit te werken in concrete plannen van aanpak en het voorliggende eindrapport van de inventarisatiefase op te stellen. Het eindrapport met de plannen van aanpak voor de tweede fase is op 23 april 2003 aan de ambtelijke opdrachtgeversaangeboden. Overzicht tijdsverantwoording nr.
Activiteiten
1
start project CMBA
2
concept inventarisaties afgerond
3
i
najaar 2002
januari 2003
februari 2003
maart 2003
april 2003
verificatie informatie inventarisaties
ii
analyse op knelpunten
iii
op basis van (ii) aanbevelingen opgesteld
4
i
uitwerking aanbevelingen in concrete plannen van aanpak
ii
opstellen voorliggend eindrapport inventarisatiefase
5
aanbieding eindrapport inclusief plannen van aanpak (deelprojectplannen) aangeboden aan de ambtelijke opdrachtgevers
Versie 2003-05-28
Inleiding
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 10
2. MANAGEMENTSAMENVATTING
2.1
Aanleiding en doelstellingen
De afgelopen jaren werd de Nederlandse samenleving geconfronteerd met ingrijpende incidenten. Zowel nationaal als internationaal hebben zich rampzalige situaties voorgedaan (Vuurwerkramp Enschede, MKZ en 11 september) met immense impact. Deze bijzondere omstandigheden markeren wederom de noodzaak van militaire ondersteuning aan de civiele autoriteiten. Herijking vigerende civiel-militaire bestuursafspraken noodzakelijk Deze ervaringen met bovengenoemde crisissituaties en de veranderingen in de geopolitieke verhoudingen hebben aan het licht gebracht dat de huidige afspraken over de militaire ondersteuning aan de civiele autoriteiten niet of niet in voldoende mate voorzien in de voor deze situaties vereiste en op maat gesneden inzet. Deze inzet kan nodig zijn in de vorm van grootschalig optreden met personeel en materiaal maar, ook in de vorm van specialistische kennis of capaciteit. Ook overwegingen als de toenemende vormen van samenwerking van civiele diensten met de krijgsmacht, politieke aandacht (Kamervragen), nieuwe bedreigingen zoals desastreus terrorisme, herstructurering van de krijgsmacht en de behoefte bij civiele autoriteit om duidelijkheid op welke ondersteuning van Defensie men kan rekenen, zijn redenen om de huidige regelingen tussen Defensie en de civiele autoriteiten tegen het licht te houden. In opdracht van de directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de plaatsvervangend chef Defensiestaf van het ministerie van Defensie is een gemeenschappelijke projectgroep ingesteld. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Defensie hebben de projectgroep de volgende taakopdracht meegegeven: 1. het inventariseren van de huidige regelingen tussen civiele overheden en Defensie in het kader van de vangnetfunctie van de krijgsmacht; 2. het verkennen van de mogelijkheden om te komen tot nadere afspraken tussen de civiele sector en Defensie; 3. advies uitbrengen over de mogelijkheden tot vernieuwing van de bestuursafspraken. Projectgrenzen De reikwijdte van het project betreft zowel het herijken van de afspraken over de inzet van de krijgsmacht bij rampenbestrijding en crisisbeheersing, steunverlening in het kader van het openbaar belang, als het verlenen van bijstand op basis van de Politiewet 1993. De eerste hoofdfase van het project behelsde een inventarisatie en analyse van op dit moment bekende en geldende afspraken met betrekking tot militaire bijstand en steunverlening aan civiele autoriteiten.
Managementsamenvatting
Versie 2003-05-28
Pagina 11
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Projectorganisatie Om deze inventarisatie te maken zijn drie deelprojectgroepen in het leven geroepen met de volgende aandachtsgebieden: • Rampen en Zware Ongevallen • Steunverlening in het kader van het openbaar belang • Bijstand op basis van de Politiewet 1993
2.2
Knelpunten
De deelprojectgroepen hebben elk voor hun aandachtsgebied een inventarisatie en een analyse gemaakt van de knelpunten in de huidige situatie. Op basis van de bevindingen van de deelprojectgroepen zijn een aantal algemene knelpunten en een aantal aandachtsgebied specifieke knelpunten gevonden. Dit levert het volgende beeld op. Integraal beeld De afspraken die gemaakt zijn op het gebied van de Wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO) zijn inmiddels achterhaald. In het kader van bijstand op basis van de Politiewet 1993 worden de voorwaarden waaronder bijstand wordt verleend veelal ad-hoc geregeld. Met betrekking tot steunverlening in het kader van het openbaar belang kan met name worden geconstateerd dat er in het veld onduidelijkheid bestaat over de geldende regeling. Over het geheel genomen kan worden geconstateerd dat naast de afspraken die gemaakt zijn om de ondersteuning van civiele autoriteiten door Defensie in te vullen steeds meer samenwerkingsafspraken tot stand zijn gekomen. De gemaakte afspraken hebben bijna allemaal als kenmerk dat zij op ad-hoc basis tot stand zijn gekomen en vormgegeven, ingegeven door crisissituaties. Algemene knelpunten a. Afspraken zijn ingegeven door plotseling optredende incidenten/crisissituaties. De afspraken in het kader van de derde hoofdtaak vormen een relatief klein onderdeel van de vele afspraken die tussen Defensie en civiele autoriteiten zijn gemaakt. De afspraken die zijn gemaakt in het kader van de derde hoofdtaak van Defensie, met name in de vorm van de vangnetconstructie, zijn verouderd of lopen achter de feiten aan. Doorgaan op deze wijze heeft nadelige gevolgen. Zo halen snelle ontwikkelingen de afspraken in. Het kan leiden tot onbeheersbare situaties. b. Synergie ontbreekt in de bijstand c.q. samenwerking; op dit moment wordt de inzet van de verschillende disciplines niet goed op elkaar afgestemd. Dit leidt noch tot efficiënte inzet van mensen en middelen noch tot een optimale preparatie. Specifieke knelpunten a. Uniformering en versnelling procedures, onder andere de rol van het Nationaal Coördinatiecentrum (hierna: NCC). Uit alle drie de deelprojectgroepen kwam naar voren dat de procedures (met name de aanvraagprocedures) tegen het licht moeten worden gehouden en moeten worden bezien op uniformering, efficiency en effectiviteit. b. Kostenverrekening (van de zogenaamde zestonsregeling (guldens) naar het in rekening brengen van additionele kosten). In de eerste plaats heeft Defensie te kennen gegeven af te willen van de huidige systematiek. Defensie stelt voor om voor elke militaire inzet ten behoeve van de civiele autoriteiten de additionele
Versie 2003-05-28
Managementsamenvatting
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
c.
pagina 12
kosten in rekening te brengen. Ten tweede bestaat er onduidelijkheid over hoeveel zestonsregelingen er zijn. In de optiek van Defensie één en in de optiek van BZK twee (één voor bijstand bij rampen en zware ongevallen en één voor bijstand bij het handhaven van de openbare orde). Hierbij moet ook worden geconstateerd dat deze regelingen zijn verouderd. Bekendheid, voor alle drie de aandachtsgebieden geldt ook dat bij de achterban/in het veld de bekendheid met de inhoud van de afspraken verbeterd kan worden; hoe verloopt de aanvraag, wat zijn de procedures, welke criteria zijn van toepassing, enz.
Overzicht knelpunten per aandachtsgebied Hieronder zijn de knelpunten per aandachtsgebied aangegeven. Het betreft: (I) Militaire Bijstand bij Rampen en Zware Ongevallen, (II) Militaire Bijstand in het kader van de Politiewet 1993 en (III) Militaire Steunverlening in het kader van het Openbaar Belang. (I) Knelpunten aandachtsgebied Militaire Bijstand Rampen en Zware Ongevallen De deelprojectgroep Rampen en Zware Ongevallen heeft met betrekking tot de volgende onderwerpen de daaronder opgesomde knelpunten geconstateerd: Inzet krijgsmacht ter ondersteuning van geneeskundige eenheden Voor geneeskundige bijstand is het moeilijk op voorhand aan te geven welke behoefte aan militaire geneeskundige eenheden er bestaat. Dit is afhankelijk van de aard en omvang van het ongeval en/of calamiteit. • Het Calamiteitenhospitaal garandeert dat zij groepen tot 100 personen in MRSA-isolatie kunnen opnemen en verzorgen. Met betrekking tot het Calamiteitenhospitaal zijn afspraken met VWS over de opvang van 40 pokkenpatiënten gemaakt. Ten aanzien van andere NBC-incidenten zijn nog geen vaste afspraken gemaakt. Tussen VWS en Defensie worden thans afspraken gemaakt over capaciteit en inzet van het Calamiteitenhospitaal op basis van een door het calamiteitenhospitaal ingediend masterplan. •
Inzet krijgsmacht ter ondersteuning van de Brandweer • Onduidelijkheid in de behoefte en aanbod. Geconstateerd kan worden dat de afspraken uit 1993 niet meer kunnen worden waargemaakt. Met betrekking tot de behoefte van inzet van de NATRES etc. bestaat er net als bij Geneeskundige bijstand onduidelijkheid over welke behoefte er bij de civiele hulpverleningsdiensten bestaat. Zonder duidelijkheid over de behoefte kunnen geen afspraken worden gemaakt dat Defensie mensen, middelen of kennis beschikbaar stelt, indien daartoe een verzoek komt. Oefenterreinen • Afspraken rond de oefenbasis Crailo voldoen niet aan de relevante eisen over onderhoud, beheer enz. en dienen te worden herzien, indien de brandweer van het oefenterrein gebruik wil blijven maken. • Integraal interdisciplinair oefenbeleid ontbreekt. Met betrekking tot de voorbereiding op rampen en zware ongevallen ontbreekt een overkoepelend oefenbeleid samen met Defensie. Uitgaande van het gegeven dat de krijgsmacht, voortvloeiend uit haar derde hoofdtaak, een vangnetfunctie heeft voor de civiele diensten zal de krijgsmacht zich hier ook op moeten kunnen prepareren.
Managementsamenvatting
Versie 2003-05-28
Pagina 13
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Samenwerking Brandweer/Defensie op lokaal niveau: is er een knelpunt? • Op lokaal niveau bestaan er tal van afspraken met betrekking tot samenwerking tussen regionale brandweerkorpsen en onderdelen van Defensie. Het is echter niet altijd duidelijk wat voor soort afspraken dit zijn en wat zij precies behelzen, en derhalve of zij knelpunten bevatten. (II) Knelpunten aandachtsgebied Militaire Bijstand in het kader van de Politiewet 1993 De deelprojectgroep Bijstand op basis van de Politiewet 1993 met betrekking tot de volgende onderwerpen de daaronder opgesomde knelpunten geconstateerd: Algemene scenario’s • Het ontbreken van algemene scenario’s/generieke regelingen voor de inzet van militairen bij grootschalig politieoptreden, zoals bij de MKZ-crisis. Grootschalig politieoptreden voor langdurige periodes vormt een grote aanslag op het reguliere politiewerk en zet de veiligheidszorg van de gezamenlijke politieregio’s onder druk. Ook bij de KMar, die in eerste instantie de bijstand moet leveren. Indien voorzienbaar is dat bijstand door de krijgsmacht (mogelijk) nodig zal zijn worden vooraf voorzieningen getroffen. Veelal wordt de bijstand van de krijgsmacht echter pas geregeld als de crisis volop aan de gang is. Indien in een dergelijk geval generieke regelingen voor de militairen voorhanden zouden zijn, kan de crisis efficiënter worden aangepakt. Kostenverrekening (i) Op politiegebied is de kostenverrekening een knelpunt. Met betrekking tot de politie komt hier ook de vraag op tafel wie de gevraagde additionele kosten van de inzet moet vergoeden: de regio’s of BZK. (III)
Knelpunten aandachtsgebied Militaire Steunverlening in het kader van het Openbaar Belang De deelprojectgroep Steunverlening in het kader van het openbaar belang met betrekking tot de volgende onderwerpen de daaronder opgesomde knelpunten geconstateerd:
Interne regeling • Over de strekking van de interne regeling bestaat bij betrokken partijen onduidelijkheid; duidelijkheid verschaffen is vooral nodig ter stroomlijning van de aanvragen. Definiëring openbaar belang (ii) Het ontbreekt aan een heldere definitie van openbaar belang. Met betrekking tot het definiëren van wat onder steunverlening in het kader van het openbaar belang valt en welke criteria daarvoor gelden, vormt het zeer ruime begrip ‘openbaar belang’ een probleem. Inbedding NCC in interne regeling (iii) Op dit moment wordt door de aanvrager een verzoek om militaire steunverlening direct ingediend bij het Defensie Crisis Beheersing Centrum (DCBC). De coördinatie en het eventueel toekennen van een rol van het NCC wordt in deze dan ook gemist. Het wordt wenselijk geacht dat alle verzoeken om militaire bijstand en steunverlening via het NCC lopen. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden
Versie 2003-05-28
Managementsamenvatting
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 14
(iv) Met betrekking tot verantwoordelijkheden en bevoegdheden bestaat er onduidelijkheid over de aanvraagprocedure en de operationele coördinatie Kostenverrekening (v) Er bestaat onduidelijkheid over de wijze van kostenverrekening en er bestaat behoefte aan uniformering. Bekendheid (vi) Een aantal actoren is niet op de hoogte van de juiste procedure die moet worden gevolgd bij een verzoek om militaire steunverlening.
Managementsamenvatting
Versie 2003-05-28
Pagina 15
2.3
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Aanbevelingen
Gelet op de in paragraaf 2.2 weergegeven knelpunten worden tien aanbevelingen gedaan. De aard en de onderlinge relatie van de geconstateerde knelpunten is dusdanig dat de aanpak prioritering en fasering vereist. Daarom is ervoor gekozen de punten in twee fasen aan te pakken. Fase 1 Starten in mei/juni 2003 i
Er moeten afspraken komen over militaire inzet en capaciteit ten behoeve van rampenbestrijding. De afspraken uit 1993 over de inzet van mobilisabele eenheden zijn verouderd. Voor het maken van nieuwe afspraken over de inzet van reguliere legereenheden en/of de NATRES, zal met behulp van het veld moeten worden aangeven welke behoefte aan bijstand nodig zou kunnen zijn.
ii
Evenzo moeten er afspraken komen over militaire inzet en capaciteit ten behoeve van grootschalig politieoptreden. Het mag verwacht worden dat grootschalige en langdurige inzet van de politie en het verlenen van bijstand door de krijgsmacht in situaties zoals die zich bijvoorbeeld ten tijde van de mond- en klauwzeer hebben voorgedaan ook in de toekomst noodzakelijk kunnen blijken. Er moet worden gestreefd naar meer voorspelbaarheid van de inzet van militaire bijstand.
iii
Complementair hieraan dient er een generieke bestuurlijk-juridische regeling komen voor militaire bijstand ter ondersteuning van grootschalig politieoptreden.
iv
Ten behoeve van geneeskundige ondersteuning moeten er afspraken komen over de inzet van en beschikbare capaciteit van de krijgsmacht. Het geconstateerde gebrek aan heldere afspraken met betrekking tot de geneeskundige bijstand vereist enerzijds dat er duidelijkheid wordt geschapen in welke mogelijke behoefte aan capaciteit en inzet moet worden voorzien, maar anderzijds ook wat voor soort capaciteit (kwantitatief en kwalitatief) Defensie kan leveren en welke afspraken hierover nu reeds zijn gemaakt.
v
Met betrekking tot de kostenverrekeningsproblematiek zal een nieuw ontwerp moeten worden gemaakt. Defensie wil hierover op korte termijn duidelijkheid met het oog op het meer beheersbaar maken van de kosten.
vi
Voorts zal er een ontwerp moeten komen voor de generieke procedures. Procedures (met name de aanvraagprocedures) moeten tegen het licht worden gehouden en bezien op uniformiteit, efficiency en effectiviteit.
vii
De regeling voor het aanvragen van steunverlening in het kader van het openbaar belang moet worden geactualiseerd en externe werking krijgen. Er bestaat een behoefte om duidelijkheid te scheppen in de regeling. Willen de civiele autoriteiten in het kader van openbaar belang doorgaan met het doen van een beroep op Defensie capaciteit en is Defensie daartoe bereid, dan zou een heldere formele regeling gewenst zijn.
viii
Alle relevante actoren dienen op de hoogte te worden gebracht en gehouden over de meest recente afspraken en procedures. Er dient voor gezorgd te worden dat alle actoren te allen tijde op de hoogte zijn van de meest actuele regelingen en procedures.
Fase 2 Starten in september 2003 ix
Het is belangrijk dat er kaders worden aangegeven voor gemeenschappelijk oefenbeleid. Daar waar afspraken kunnen worden gemaakt over een eventuele Defensie-inzet zal daarop vervolgens preparatie moeten plaatsvinden. Kaderstelling is daarbij op zijn plaats. Zolang dit deelproject loopt wordt de status quo rond Crailo gehandhaafd.
x
Overgaan van ad-hoc samenwerking naar structurele samenwerking. In de loop der jaren valt er een duidelijke toename van samenwerkingsregelingen te constateren. Het karakter van de samenwerkingsregelingen is ook steeds meer verschoven van incidentele naar structurele samenwerking. Veel afspraken zijn echter tot stand gekomen op basis van incidenten. Het overzicht van al deze afspraken en daarmee de afstemming ontbreekt. Onderzocht zou moeten worden hoe tot een beter overzicht en daarmee sturing van het proces van samenwerking kan worden gekomen.
Versie 2003-05-28
Managementsamenvatting
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 16
3. GEÏNVENTARISEERDE REGELINGEN
3.1 Civiel-militaire bestuursafspraken met betrekking tot bijstand en steunverlening Civiel-militaire bestuursafspraken zijn afspraken tussen de civiele autoriteiten en Defensie die zijn gemaakt en vastgelegd om - met inachtneming van de wettelijke bepalingen dienaangaande - militaire bijstand en steunverlening te regelen in het kader van de derde hoofdtaak van Defensie. De derde hoofdtaak houdt in dat civiele autoriteiten in bijzondere omstandigheden, zoals (dreigende) crisis, rampen of grootschalige ordeverstoringen, een beroep kunnen doen op personeel en middelen van Defensie op het moment dat geconstateerd wordt dat de capaciteiten van de civiele diensten (brandweer, politie etc.) ontoereikend zijn of de inzet van specifieke deskundigheid of specifiek materieel van Defensie vereist is. Onderscheid militaire bijstand en steunverlening Allereerst moet hier worden gewezen op het verschil tussen militaire bijstand en steunverlening enerzijds en samenwerking tussen de civiele autoriteiten en Defensie anderzijds. Bij militaire bijstand en steunverlening is sprake van incidentele samenwerking als gevolg van een calamiteit of een crisis terwijl bij samenwerking sprake is van een meer structureel samenwerkingsverband, waarbij er geen sprake is van een crisis of calamiteit en Defensie. De samenwerkingsregelingen zijn in dit inventarisatierapport vermeld voorzover zij relevant kunnen zijn voor bijstelling van de bestuursakkoorden. a Militaire bijstand3 1a Bijstand op basis van de Politiewet 1993 Militaire bijstand is de hulpverlening door de krijgsmacht aan de civiele politie voor de handhaving van de openbare orde of de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde4 dan wel het verrichten van taken ten dienste van Justitie, ter voorkoming of reductie van de gevolgen hiervan. 2a Bijstand aan civiele autoriteiten in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen Bij het bieden van ondersteuning aan de civiele autoriteiten bij rampenbestrijding en humanitaire hulp zowel nationaal als internationaal, gaat het om aanvulling van civiele middelen wanneer deze tekortschieten. De krijgsmacht fungeert in deze als vangnet. b Militaire steunverlening Militaire steunverlening is de hulpverlening door de krijgsmacht aan de civiele autoriteiten, niet zijnde militaire bijstand of bijzondere militaire bijstand en militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang.
3
De civiele autoriteiten kunnen een beroep doen op Defensie op basis van de artikelen 58, 59 en 60 Politiewet 1993 en artikel 18
WRZO. 4
Bijzondere militaire bijstand is de hulpverlening door de krijgsmacht aan justitiële autoriteiten in geval van terroristische acties.
Geïnventariseerde Regelingen
Versie 2003-05-28
Pagina 17
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Verantwoordelijkheidsverdeling bij a en b. Ad a. Bij militaire bijstand wordt Defensiepersoneel onder bevel van een civiele autoriteit geplaatst (burgemeester, officier van justitie of Commissaris van de Koningin). Hierbij wordt militair personeel ingezet ten behoeve van bijvoorbeeld de politie of in geval van de rampenbeheersing ten behoeve van andere hulpverleningsdiensten als brandweer of geneeskundige organisaties. Ad b. Bij militaire steunverlening blijft het defensiepersoneel vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie en hun inzet kan worden beschouwd als onderdeel van hun militair-operationele taken.
3.2
Overzicht van de geïnventariseerde regelingen
A
Bijstand in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen
•
Regelingen
1.
de inzet van geneeskundige eenheden (Bestuursafspraak 1993) De minister van Defensie houdt, in aanvulling op de mogelijkheden die de krijgsmacht reeds heeft bij het bestrijden van een ramp, ten minste twee geneeskundige eenheden beschikbaar die in geval van een ramp bijstand kunnen verlenen ter aanvulling van het civiele geneeskundige potentieel. Deze regeling is onder voorwaarde van geneeskundige samenwerking tussen VWS en Defensie en in afwachting van totstandkoming van een nieuwe bestuursafspraak inzake de inzet van geneeskundige eenheden ingetrokken. De nieuwe afspraken zijn nog niet gemaakt.
2.
de inzet van mobilisabele eenheden (Bestuursafspraak 1993) Ten behoeve van de inzet van militaire eenheden bij de rampenbestrijding in buitengewone omstandigheden voorziet de Minister van Defensie in de mogelijkheid om, zonodig na reactivering van de dienstplicht, vijf rampbestrijdingsbataljons te mobiliseren ter aflossing of aanvulling van het civiele potentieel. Uit deze bataljons worden dertig rampbestrijdingseenheden/hulpverleningsketens gevormd, die ± 4000 militairen omvatten. Deze bijstandsregeling is een zaak van zeer lange adem, omdat na reactivering van de dienstplicht deze eenheden nog dienen te worden opgeleid. In feite is deze regeling een dode letter geworden.
3.
de inzet van het Korps Nationale Reserve (NATRES) De Staatssecretaris van Defensie heeft in het kader van het zogenaamde reservistenbeleid (Kamerstukken II 1995 - 1996, 24 400 X, nr. 104) bepaald dat het Korps Nationale Reserve (NATRES) binnen de aan het Korps toebedeelde nationale taken ook belast kan worden met taken op het gebied van de rampenbestrijding, indien er een beroep wordt gedaan op bijstand van de krijgsmacht.
4.
het gebruik van het oefenrampterrein (Bestuursafspraak 1993) In de Bestuursafspraak 1993 staat te lezen: “De minister van Defensie houdt op de legerplaats Crailo een oefenrampterrein in stand, dat bestemd is voor de opleiding en oefening van de militaire
Versie 2003-05-28
Geïnventariseerde Regelingen
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 18
eenheden en stelt dit terrein om niet ter beschikking aan gemeentelijke en regionale overheden voor het gebruik door civiele rampbestrijdingseenheden.” De Legerplaats Crailo is inmiddels door Defensie afgestoten. Het oefenrampterrein is echter nog steeds operationeel en wordt frequent gebruikt door brandweerkorpsen. Marinevliegkamp Valkenburg en Marinevliegkamp de Kooy fungeren 2 x per jaar als oefenterrein voor grootschalige brandbestrijdingsoefeningen waaraan tevens regionale korpsen deelnemen.
•
Andere vormen van samenwerking
o
Geneeskundig
1.
De inzet van Defensiehelikopters Defensie beschikt met helikopters over infrastructuur en expertise voor hulpverlening ad-hoc. Tevens zijn helikopterpiloten van Defensie in het algemeen dermate ervaren dat de helikopters ook ‘s nachts inzetbaar zijn (de traumahelikopters zijn ‘s nachts niet inzetbaar). In 2000 onderzocht een deelprojectgroep de mogelijkheden voor het aanschaffen en inzetten van helikopters voor politie-, brandweer- en geneeskundige taken, waarbij de helikopters worden ondergebracht bij Defensie. Tevens werd de mogelijkheid bekeken of er afspraken konden worden gemaakt ten aanzien van de inzet van helikopters van Defensie ten behoeve van bosbrandbestrijding en andere grootschalige incidenten. De Waddeneilanden maken al jarenlang in gevallen van nood gebruik van de SAR-helikopters van de KLu, bijvoorbeeld voor zieken- en gewondentransport (dit is niet op basis van enige regeling). In het kader van de kustwachttaken worden naast de KLu heli's ook de KM helikopters ingezet voor (medische) SAR taken en in noodgevallen voor zieken/gewonden transport.
2.
Calamiteitenhospitaal De ministeries van Defensie en VWS hebben in onderling overleg het huidige Calamiteitenhospitaal ingericht, waarbij het ministerie van Defensie eigenaar is. Het Calamiteitenhospitaal is een voorziening voor gegarandeerde, kortdurende medische opvangcapaciteit bij grote ongevallen en rampen. Het Calamiteitenhospitaal garandeert dat zij groepen tot 100 personen in MRSA-isolatie kunnen opnemen en verzorgen. Daarnaast zijn er met VWS ook afspraken gemaakt voor de opvang van 40 pokkenpatiënten. Momenteel bestaan er geen formele afspraken tussen VWS en Defensie over het calamiteitenhospitaal. Het Calamiteitenhospitaal heeft zich naast de primaire taak van opvang groepen gewonde militairen gericht op: • Opvang van groepen slachtoffers ten gevolge van een grootschalig incident binnen Nederland. • Opvang van groepen militaire- en/of burgerslachtoffers uit het buitenland die betrokken zijn geweest bij een ongeval. • Bij het hospitaliseren van buitenlanders in Nederland in het kader van humanitaire hulp zal in het Calamiteitenhospitaal een eerste beoordeling plaatsvinden. De (gedeeltelijke en ad-hoc) financiering van de activiteiten voor niet militairen loopt in beginsel via VWS.
Geïnventariseerde Regelingen
Versie 2003-05-28
Pagina 19
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Incidenteel kunnen op aanvraag van het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) ook burgers en militairen uit het buitenland worden opgevangen, maar de financiering daarvan is nog niet structureel geregeld. Het gaat niet alleen om "betaling voor gebruik", maar ook "betalen voor instandhouding van deze specifieke faciliteit": o 3.
Brandweer samenwerking brandweren op lokaal niveau In principe verleent de militaire brandweer alleen op verzoek assistentie aan de civiele brandweer op gemeentelijk niveau. In voorkomend geval is er ook sprake van samenwerking tussen de militaire en civiele brandweer. De rol van de militaire brandweer bij calamiteiten in omringende woongebieden is op sommige plaatsen vastgelegd in lokale convenanten.
B
Bijstand in het kader van de Politiewet 1993
•
Regelingen
5.
Regeling opsporingsbijstand Koninklijke marechaussee (1994) (Artikel 58 Politiewet 1993) In bijzondere gevallen wordt door aangewezen andere militairen van de KMar bijstand verleend aan de politie voor het gezamenlijk optreden met de politie voor het opsporen van strafbare feiten. Deze militairen worden aangewezen voor de duur van een met name genoemd onderzoek.
6.
Regeling bijstand krijgsmacht mond- en klauwzweer II (2001) (Artikel 59 Politiewet 1993) De in de regeling MKZ 2001 aangewezen militairen van de krijgsmacht verlenen bijstand aan de politie ter uitvoering van de politietaak. Van belang is dat het een specifieke en eenmalige regeling is, uitsluitend bestemd voor de MKZ-crisis in 2001. Met het einde van deze crisis is ook de regeling uitgewerkt.
7.
OBM-regeling ("Optreden bij bommeldingen") (1979 - wordt geactualiseerd) (artikel 59 Politiewet 1993) Inzet van de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) en de Duik en Demonteerploeg van de Koninklijke Marine bij het ruimen van geïmproviseerde explosieven, het ruimen van conventionele explosieven, optreden op grond van de bijstandsprocedure en inzet ten behoeve van preventief onderzoek.
8.
Regeling Bijzondere Bijstandseenheden (2000) (Artikel 60 Politiewet 1993) De BBE’s zijn belast met door de Ministers van BZK, Justitie en Defensie aangewezen bijzondere onderdelen van de politietaak, te weten: de bijstandsverlening bij de daadwerkelijke bestrijding van zeer ernstige misdrijven waarbij sprake is van direct levensbedreigende omstandigheden, dan wel bij het voorkómen van zeer ernstige misdrijven waarbij sprake is van in potentie aanwezige direct levensbedreigende omstandigheden.
Versie 2003-05-28
Geïnventariseerde Regelingen
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
•
pagina 20
Andere vormen van samenwerking
1.
Samenwerkingsregeling Politie-Koninklijke marechaussee (2001) De korpschef van een regionaal politiekorps dan wel de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten kan met de Commandant van de KMar afspraken maken over samenwerking. Deze afspraken worden in een convenant neergelegd. Een voorbeeld hiervan is het convenant tussen het AT van de BSB KMar en het AT van het politiekorps Utrecht.
2.
Samenwerkingsregeling bestrijding terroristische misdrijven (1994) De Dienst Specialistische Recherche Toepassing (DSRT) is belast met de voorkoming en opsporing van terroristische misdrijven, adviseert en verleent assistentie aan verantwoordelijke politiefunctionarissen daaronder begrepen de districtscommandant van de KMar.
3.
Regeling criminele inlichtingen eenheden (2000) Samenwerking tussen criminele inlichtingen eenheden die zijn belast met informatievoorziening in het kader van de uitvoering van de politietaak voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub k van de Wet Politieregisters (zware en georganiseerde criminaliteit).
Op basis van artikel 48 lid 2 Politiewet 1993 zijn de volgende convenanten afgesloten: • Convenant landelijke Unit Synthetische Drugs (USD); • Convenant over de oprichting van een Unit Mensensmokkel. Op basis van artikel 59 Politiewet 1993 is de volgende convenant afgesloten: • Convenant over de overdracht door het ministerie van Binnenlandse Zaken aan het ministerie van Defensie van begrotingsgelden ten behoeve van de ruiming van geïmproviseerde explosieven door het Explosieven Opruimingscommando Koninklijke Landmacht.
C
Steunverlening in het kader van het Openbaar belang
• 9.
Regelingen
Aanwijzing Secretaris-Generaal Nr. V16 inzake Regelgeving ‘werken voor derden’ van het ministerie van Defensie (12 januari 2000) Steunverlening door Defensie aan bestuurlijke autoriteiten in situaties die betrekking hebben op het algemeen belang.
Complementaire regeling Zestonsregeling Op het eind van de jaren tachtig zijn tussen de ministeries van Defensie van Binnenlandse Zaken afspraken gemaakt over de wijze van kostenverrekening voor de inzet van militaire eenheden ingeval van een ramp of de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. De zgn. ‘zestonsregeling’ rampenbestrijding behelst het volgende:
Geïnventariseerde Regelingen
Versie 2003-05-28
Pagina 21
•
•
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Indien bij de verrekening van de kosten, verbonden aan de bestrijding van een ramp (inclusief bijstand) geen beroep wordt gedaan op de regeling ex artikel 25 van de Rampenwet, draagt Defensie de kosten van "militaire bijstand in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan" zelf tot een bedrag van fl. 600.000,-- op jaarbasis; bij overschrijding van voornoemd bedrag brengt Defensie de meerkosten in rekening bij Binnenlandse Zaken.
Alle zaken die buiten de zestonsregeling vallen, komen in beginsel voor rekening van de aanvrager tenzij vooraf anders is overeengekomen. Onder voor verrekening in aanmerking komende kosten wordt verstaan die kosten die niet zouden zijn gemaakt, indien de bijstand niet was verleend (additionele kosten). Defensie wenst te komen tot een systeem waarbij alle additionele kosten door de aanvrager worden vergoed, zonder eigen bijdrage van Defensie. Er moet hier vermeld worden dat er onduidelijkheid bestaat over het aantal zestonsregelingen. In de optiek van Defensie is er sprake van één regeling terwijl in de optiek van BZK sprake is van twee regelingen, één voor militaire bijstand bij rampen en zware ongevallen en één voor militaire bijstand in het kader van de Politiewet 1993. Convenanten 1. Convenant tussen de Dienst Domeinen en de Koninklijke Landmacht inzake de opslag van inbeslaggenomen vuurwerk op het Defensiecomplex Ulicoten B alsmede de verdere dienstverlening aldaar door de Koninklijke Landmacht aan de Dienst Domeinen. 2. Convenant betreffende de inzet van luchttransportcapaciteit van de Koninklijke Luchtmacht ten behoeve van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Voor een meer gedetailleerde weergave van deze regelingen verwijzen wij u naar bijlage B onder 3, 4 en 5.
Versie 2003-05-28
Geïnventariseerde Regelingen
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 22
4. ANDERE RELEVANTE TRAJECTEN EN OVERIGE SAMENWERKINGSVERBANDEN De projectgroep constateert dat er vele andere gezamenlijke activiteiten plaatsvinden tussen de civiele autoriteiten en Defensie waar bij het verder uitwerken van de bestuursafspraken mogelijk rekening mee moet worden gehouden. Al deze activiteiten behelzen samenwerkingsvormen tussen Defensie en civiele autoriteiten die niet direct binnen het project CMBA vallen of hebben invloed op een mogelijke samenwerking tussen Defensie en civiele autoriteiten in de zin dat zij kaders stellen, voorwaarden scheppen of situaties als onderwerpen aangeven of als onderwerp hebben waarbij ondersteuning van de civiele autoriteiten door Defensie noodzakelijk kan zijn. Ten behoeve van de afstemming heeft de projectgroep deze geïnventariseerd, voorzover zij er kennis van droeg.
4.1
Relevante trajecten
NBC-terrorisme Op basis van moties in de Tweede Kamer dat hulpverleningsdiensten onvoldoende zijn toegerust voor ongevallen met gevaarlijke stoffen en niet zijn toegerust voor Nucleaire, Biologische en Chemische (NBC)-incidenten is een rijksbreed project NBC-terrorisme gestart in september 2000. De gebeurtenissen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 hebben een versnelling en verbreding van maatregelen en producten gebracht. Zowel de Tweede Kamer als de Regering hebben bij herhaling aangegeven dat dit onderwerp op de agenda dient te blijven. In het NBC-project zijn contacten gelegd met Defensie. Er is een inventarisatie gemaakt van de militaire en civiele procedures, materiaal en materieel. Op basis van deze inventarisatie wordt getracht te komen tot afspraken over mogelijke samenwerkingsvormen en inzetprocedures. Vitale infrastructuur De dramatische gebeurtenissen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten bevestigden nadrukkelijk hoe afhankelijk en kwetsbaar de infrastructuur van overheid, bedrijfsleven en (internationale) samenleving is. Niet alleen de aanslagen in de Verenigde Staten, maar ook andere gebeurtenissen zoals de millenniumovergang illustreren deze kwetsbaarheid. Bij de bescherming van vitale belangen in Nederland gaat het niet alleen om de bescherming tegen terroristische aanslagen, maar ook om bescherming tegen bijvoorbeeld natuurgeweld, organisatorische en technische gebreken. Deze brede benadering doet recht aan de inspanningen die het bedrijfsleven en de overheden al ver voor de 11de september 2001 hebben geleverd. Het project vitale infrastructuur licht aan de hand van een plan de maatschappelijke vitale sectoren door en brengt de onderlinge afhankelijkheden en ketens in kaart. In april 2004 moet het project het volgende tot stand hebben gebracht: Een samenhangend pakket van maatregelen ter bescherming van de infrastructuur van overheid en bedrijfsleven, waaronder ICT, en de verankering van dat pakket van maatregelen in de normale bedrijfsvoering.
Andere relevante trajecten en overige samenwerkingsverbanden
Versie 2003-05-28
Pagina 23
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Deelnemende sectoren: • • • • • • • • • • •
Drinkwater Energie Financieel Gezondheidszorg Keren en beheren oppervlaktewater Openbare orde en veiligheid Openbaar bestuur Rechtsorde Telecommunicatie Transport Voedsel
Belcom BBE De Begeleidingscommissie voor de bijzondere bijstandseenheden (Belcom-BBE) is door de Minister van Justitie ingesteld ten behoeve van de advisering over het ten aanzien van de bijzondere bijstandseenheden (BBE's) te voeren beleid. De Belcom-BBE komt daartoe gemiddeld zesmaal per jaar bijeen. Daarnaast heeft de Belcom-BBE tot taak om, in geval van alarmering van de BBE's, de Minister van Justitie te adviseren over het plan van inzet. De Belcom-BBE komt daartoe op afroep bijeen. Het plan van inzet moet door de Minister van Justitie worden goedgekeurd alvorens de daadwerkelijke inzet van de BBE's kan plaatsvinden. Binnen de Belcom-BBE wordt thans nagedacht over de toekomst van de BBE's. De BBE's zijn op dit moment vooral ingericht op het bestrijden van de "klassieke" vormen van terrorisme zoals vliegtuigkapingen, gijzelingen e.d., waarbij de gijzelnemers politieke concessies en/of de vrijlating van gevangenen willen afdwingen. Het terrorisme heeft echter de laatste jaren andere vormen aangenomen. Denk aan de zelfmoordacties met gekaapte vliegtuigen, NBC-terrorisme e.d., gericht op het maken van zoveel mogelijk slachtoffers en het ontwrichten van de samenleving. Ook op het gebied van preventie krijgen de BBE's een steeds grotere rol (bijv. de tunnelincidenten van sept. 2001). Herziening Bijstandsregeling Er is binnen BZK een begin gemaakt met de voorbereiding voor een herziening van de bijstandsparagraaf in de Politiewet 1993. Justitie en Defensie zullen daarbij uiteraard betrokken worden. Directe aanleiding is de onlogische procedure die thans gevolgd moet worden indien de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) van het KLPD bijstand behoeft. Een aanvraag loopt thans via de volgende lijn: officier van justite -> Minister van BZK -> College van procureurs-generaal. Opvallend is dat de Minister van Justitie in de aanvraagprocedure geen enkele formele rol vervult, terwijl de DKDB haar werkzaamheden onder rechtstreekse verantwoordelijkheid en op aanwijzing van de Minister uitvoert. Het OM daarentegen is bij de werkzaamheden van de DKDB niet rechtstreeks betrokken, maar vervult juist wel een essentiële rol in de aanvraagprocedure. Daarnaast wordt bezien in hoeverre andere knelpunten of onduidelijkheden in de bijstandsprocedure opgelost of verduidelijkt kunnen worden, zoals de beoordelingsvrijheid van de commissaris der Koningin en de minister van BZK, het ontbreken van een zelfstandige bevoegdheid voor de ministers van BZK en Justitie in overeenstemming met de minister van Defensie, te besluiten tot bijstandsinzet van de KMar of
Versie 2003-05-28
Andere relevante trajecten en overige samenwerkingsverbanden
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 24
andere krijgsmachtonderdelen en het ontbreken van de mogelijkheid dat politiekorpsen bijstand verlenen aan de KMar bij de uitvoering van haar politietaken (de z.g. omgekeerde bijstand). Werkgroep Bevoegdheden Koninklijke Marechaussee Deze werkgroep (Defensie, Justitie, KMar en BZK) heeft knelpunten geïnventariseerd met betrekking tot de opsporingsbevoegdheden van de KMar, welke leiden tot problemen in de uitvoering van de taken van de KMar zoals opgesomd in artikel 6 van de Politiewet 1993. Deze knelpunten vloeien voort uit het gegeven dat de militairen van de KMar niet, zoals bijvoorbeeld politieambtenaren, een algemene en onbeperkte opsporingsbevoegdheid hebben. De opsporingsbevoegdheid van de militairen van de KMar is beperkt tot strafbare feiten die gerelateerd zijn aan de wettelijke politietaken van de KMar ingevolge artikel 6 Politiewet 1993. Het gaat in deze werkgroep niet om de bevoegdheden van de KMar in geval van bijstand aan de politie. Werkgroep Actualisatie ME-regeling Vanuit BZK is begonnen met de wijziging van de Regeling mobiele eenheid. De Regeling mobiele eenheid is een regeling van de minister van BZK en dateert uit 1994. In deze regeling worden regels gesteld die de kwaliteit en uniformiteit van de Nederlandse mobiele eenheden, alsmede het kunnen voldoen aan de landelijke bijstandsverplichting voor mobiele eenheden, moet waarborgen. De minister van BZK is hiervoor verantwoordelijk. De Regeling is sterk verouderd en moet geactualiseerd worden. Een werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van BZK, de politie en het NPI, inventariseert de knelpunten die momenteel bestaan tussen de praktijk en de regeling. Deze werkgroep komt met voorstellen tot verbetering. Gelijktijdig wordt de uitvoeringsregeling mobiele eenheden, die tot stand komt onder leiding van de Raad van Hoofdcommissarissen en nadere uitwerking geeft aan hetgeen in de ministeriele regeling is gesteld, aangepast.
4.2
Overige samenwerkingsverbanden
Civiel Militaire Samenwerking (CIMIC) Onder 'Civil-Military Cooperation' wordt verstaan: de coördinatie van en samenwerking tussen militaire commandanten en de burgerbevolking, inbegrepen nationale en plaatselijke autoriteiten, alsmede internationale, nationale en non-gouvernementele organisaties en instellingen ter ondersteuning van een militaire opdracht. De doelstelling van CIMIC is, om militaire commandanten en eenheden te ondersteunen in de uitvoering van een vredesoperatie door het onderhouden van contacten met civiele organisaties en daarmee bij te dragen aan de reconstructie en het herstel van de stabiliteit in de regio. In die zin kan CIMIC worden beschouwd als een onderdeel van het Nederlandse buitenlandse beleid in het inzetgebied van de vredesoperatie, dat is gericht op het herstel van de autonome wederopbouw van de desbetreffende regio. Tevens draagt CIMIC bij aan het draagvlak voor de internationale militaire aanwezigheid bij de burgerbevolking, de nationale en plaatselijke autoriteiten en de internationale, nationale en nongouvernementele organisaties en instellingen. Hiermee wordt de uitvoering van de militaire operatie vereenvoudigd.
Andere relevante trajecten en overige samenwerkingsverbanden
Versie 2003-05-28
Pagina 25
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
USAR.NL De aardbeving in Turkije en de vuurwerkramp te Enschede waren de aanleiding: Nederland start een specialistisch bijstandsteam voor het zoeken en redden van mensen. Inzetbaar in Nederland, in Aruba en de Nederlandse Antillen en in het buitenland binnen een afstand van circa 5000 kilometer: "Urban Search & Rescue", kortweg USAR.NL. Een USAR-team omvat vier Reddinggroepen, een Ondersteuningsgroep, een Stafgroep en een Commandogroep. Het team is multidisciplinair samengesteld: zoek- en redpersoneel, verpleegkundigen en artsen, speurhondengeleiders, ondersteunend personeel en leiding: bij elkaar circa 65 personen. De belangrijkste beroepsgroepen zijn brandweer, politie, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen en Defensie. Het team benut hoogwaardig zoek- en redmaterieel en kan binnen uiterlijk vierentwintig uur na alarmering ter plaatse zijn, gebruik makend van luchttransport. De opbouw- en werkwijze van USAR.NL is afgestemd op de afspraken zoals die met andere landen zijn gemaakt binnen de Verenigde Naties. De vaste kosten van USAR.NL worden gedragen door het ministerie van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties, dat eindverantwoordelijk is. De kosten voor een inzet in het buitenland worden verrekend via het ministerie van Buitenlandse Zaken. Kustwacht De Nederlandse Kustwacht, ingesteld op 26 februari 1987, is een samenwerkingsorganisatie van zes departementen (Defensie, BZK, V&W, Justitie, Financiën en LNV) en de daaronder ressorterende diensten ten aanzien van dertien operationele Overheidstaken op de Noordzee. Het werkgebied van de Kustwacht strekt zich uit over de Nederlandse territoriale zee en het Nederlandse deel van het continentaal plat. Voor maritieme hulpverlening omvat het werkgebied tevens het IJsselmeer, de Waddenzee en de Zuid-Hollandse en Zeeuwse stromen. De volgende taken worden binnen het werkgebied uitgevoerd: Nood-, Spoed- en Veiligheidsverkeer, Hulpverlening en redding (SAR), Rampen en Incidentenbestrijding, Verkeersbegeleiding, Vaarwegmarkering, Zeeverkeersonderzoek, Algemene Politietaak, Douane Toezicht, Grensbewaking en toezicht op de visserij, het milieu, het scheepvaartverkeer en de uitrusting van schepen. Het is een samenwerkingsmodel, waarin alle bestaande verantwoordelijkheden van de zes betrokken departementen onaangetast bleven en waarin de deelnemende diensten zelf verantwoordelijk blijven voor de taakuitvoering. De Kustwacht heeft geen eigen middelen, zoals schepen en vliegtuigen, maar deze worden door de samenwerkende ministeries en diensten ter beschikking gesteld aan de Kustwacht. De bemanningen hiervan werken dus bij die ministeries of diensten. De operationele leiding van het Kustwachtcentrum en de Kustwacht is in handen van de Koninklijke Marine. De Kustwacht beschikt over een Kustwachtcentrum (KWC) dat is gevestigd op het marine terrein in Den Helder en heeft een 24-uurs bezetting. Het Kustwachtcentrum is een centraal meld-, informatie- en coördinatiecentrum en is tevens het Nationale Maritieme- en Aëronautische Reddings Coördinatiecentrum. Het is niet in dit rapport opgenomen, omdat deze vorm van samenwerking reeds uitputtend bij overeenkomst is geregeld. Nafin/C2000 Het project "Netherlands armed forces integrated network" (Nafin) voorziet in een geïntegreerd communicatienetwerk voor de Defensieorganisatie. Nafin wordt gekoppeld aan diverse (inter)nationale civiele en militaire netwerken, waaronder het civiele KPN Telecom satelliet-grondstation in Burum. Het beheer van Nafin is ondergebracht bij Defensie Telematica Organisatie (DTO). Met Nafin worden de
Versie 2003-05-28
Andere relevante trajecten en overige samenwerkingsverbanden
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 26
netwerkdiensten niet alleen voor de Openbare Orde en Veiligheid (OOV)-sector aangeboden, maar ook voor Rijksbrede Intranettoepassingen en het Nationale Noodnet. De Informatie en Technologie Organisatie (ITO) van de politie maakt voor datacommunicatiedienst gebruik van de diensten van NAFIN, omdat zij niet beschikt over een eigen beveiligd glasvezelnetwerk. Aan de uitlopers van dit glasvezelnet zijn alle politieregio’s verbonden. Thans wordt bezien of er synergievoordelen zijn te behalen door de samenwerking tussen DTO en ITO te intensiveren. Het is niet in het overzicht opgenomen, omdat het feitelijk een ‘ingekochte’ dienst is – een marktactiviteit – en in die zin niet een vorm van samenwerking of bijstand is. Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) Uit de rapporten over de vuurwerkramp in Enschede en de nieuwjaarsbrand in Volendam is de noodzaak tot gecoördineerde actie op bovenregionaal en nationaal niveau van de verschillende disciplines bij grootschalige rampen en calamiteiten aangetoond. De coördinatie van de bestuurlijke lijn met betrekking tot de openbare orde en veiligheid (OO&V) ligt op nationaal niveau bij het NCC. In die zin is het een logische ontwikkeling om ook de operationele informatievoorziening en coördinatie op landelijk niveau te organiseren. De operationele informatievoorziening en coördinatie dienen OO&V-breed, dus met brandweer, politie en geneeskundige hulpverlening gezamenlijk georganiseerd te worden. Ook vanuit het ministerie van Defensie is inmiddels belangstelling getoond om deel te nemen aan een integrale aanpak van de operationele inzet vanuit het LOCC. Bovenomschreven behoefte onderkennend heeft het ministerie van BZK aan bureau Berenschot de opdracht gegeven een onderzoek te doen naar de haalbaarheid van een Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC). Uit het onderzoek door Berenschot kan worden geconcludeerd dat de functie van landelijke operationele coördinatie noodzakelijk is. Dat blijkt uit de volgende punten: 1. Er is landelijk een “witte vlek” in de operationele opschalingskolom van de rampenbestrijding en crisisbeheersing (geen multidisciplinaire operationele coördinatie op landelijk niveau). 2. Het NCC ziet zich daardoor regelmatig genoodzaakt de coördinatie van het operationele deel op zich te nemen. Gelet op de bij het NCC beschikbare voorzieningen en expertise kunnen taken in het kader van de landelijke coördinatie van taken op operationeel niveau beter worden belegd bij een landelijk operationeel centrum. 3. De regio’s, met name de kleinere regio’s, zijn onvoldoende in staat het hoofd te bieden aan rampen of andere activiteiten die zeer groot of zeer ernstig van aard zijn. Voor het organiseren van de daarvoor benodigde expertise op het vlak van kennis, mensen of materieel is landelijke multidisciplinaire coördinatie nodig. 4. Voor grootschalige evenementen of andere grootschalige activiteiten die interregionaal dan wel internationaal spelen is het eveneens gewenst op nationaal niveau een operationeel coördinerend orgaan te hebben. Het LOCC zal als een faciliterende en coördinerende organisatie een belangrijke schakel vormen in de multidisciplinaire operationele opschaling. De kerntaak wordt gevonden in de coördinatie van de operationele ondersteuning van de diverse disciplines bij grootschalige incidenten, rampen en evenementen. Het LOCC zal beschikken over een permanente kernbezetting van waaruit opgeschaald kan worden. Daarnaast kan het LOCC gevraagd danwel op eigen initiatief advies uitbrengen aan de minister van BZK betreffende zaken gerelateerd aan de uitvoering van haar taken.
Andere relevante trajecten en overige samenwerkingsverbanden
Versie 2003-05-28
Pagina 27
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Over de organisatievorm (bestuurlijke ophanging) van het LOCC zal nog nader van gedachten worden gewisseld in een werkgroep die zich hierover zal buigen. De wettelijke verankering, de juridische inbedding en de bijbehorende procedures en protocollen verdienen nadere uitwerking of worden nog uitgewerkt. Het LOCC zal bij het KLPD worden gehuisvest. Bij de nieuwbouw van het KLPD wordt een gezamenlijke meldkamer voor KLPD en KMAR ingericht waarbij ook voor de GHOR/AZN ruimte voor meldkameractiviteiten zal worden gereserveerd.
4.3
Civiel militaire samenwerking op lokaal niveau
Brandweer - Defensie De Brandweerwet 1985 legt de verantwoordelijkheid voor de brandweerzorg bij het college van B&W. De defensieterreinen zijn hiervan niet uitgezonderd. Evenals bij de bedrijfsbrandweer zal een defensiebrandweer een incident als eerste tegemoet treden. Na aankomst van de civiele brandweer neemt die het bevel en coördinatie over. In principe verleent de defensiebrandweer alleen op verzoek assistentie aan de civiele brandweer buiten het defensieterrein. Er zijn geen aparte landelijke afspraken voor de inzet van defensie-eenheden bij de brandbestrijding. De rol van de defensiebrandweer bij calamiteiten in omringende woongebieden is vastgelegd in lokale convenanten. Het Korps Marine Brandweer (KMB) levert rond Den Helder en Valkenburg operationele ondersteuning voor het complete brandweerproduct. In rampenbestrijdingsplannen van diverse gemeenten (onder andere Ede en Arnhem) is de rol voor in de directe omgeving liggende eenheden beschreven met een schema van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Bij de defensiebrandweer op het Artillerie schietkamp (ASK) en het Infanterie schietkamp (ISK) is een gezamenlijk optreden afgesproken met betrekking tot de bestrijding van bos- en heidebranden. Ten behoeve van bosbrandbestrijding heeft Defensie ‘fire buckets’ aangeschaft voor de Chinook en de Cougar helikopters. Voor ieder Defensiecomplex zijn BHV-plannen, die regelmatig worden beoefend en worden regelmatig gezamenlijke oefeningen met civiele hulpverleningsinstanties gehouden. De verantwoordelijkheden en de wijze van optreden van de KLu-brandweer zijn vastgelegd in het Luchtvaart Voorschrift (LVV) en het Defensie Brandweervoorschrift. Inbegrepen zijn procedures over samenwerking met civiele brandweer in het kader van calamiteiten op en buiten het vliegveld. Hiertoe wordt regelmatig samen geoefend met civiele brandweerkorpsen. Politie - Defensie De samenwerking tussen Politie en Krijgsmacht (in de regel de KMar) op lokaal niveau vindt gewoonlijk niet plaats op basis van regelingen. Er bestaan samenwerkingsverbanden of er vindt incidentele samenwerking plaats in het kader van al bestaande eigen bevoegdheden van de KMar en de regionale politiekorpsen. Deze samenwerking vindt niet plaats in het kader van de derde hoofdtaak van Defensie.
Versie 2003-05-28
Andere relevante trajecten en overige samenwerkingsverbanden
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 28
5. KNELPUNTEN
5.1 Algemene knelpunten Alvorens in te gaan op de knelpunten per afzonderlijke regeling heeft de projectgroep eerst geanalyseerd welk algemeen beeld de inventarisaties in hun samenhang oproepen. Op basis van deze analyse is de projectgroep tot de volgende algemene knelpunten gekomen: Algemene knelpunten a. Afspraken zijn ingegeven door incidenten/crisissituaties b. Synergie ontbreekt in de bijstand c.q. samenwerking. Ad. a: Er is geconstateerd dat veel van de getraceerde regelingen zijn ontstaan aan de hand van incidenten of crisissituaties. Tevens constateerde de projectgroep dat er een toename is van samenwerkingsafspraken en dat deze ad hoc zijn ingegeven door crisissituaties. Naast de afspraken die in het kader van de derde hoofdtaak van Defensie zijn gemaakt is er een groot scala aan samenwerkingsregelingen ontstaan. De afspraken in het kader van de derde hoofdtaak vormen een relatief klein onderdeel van de vele afspraken die tussen Defensie en civiele autoriteiten zijn gemaakt. De afspraken die gelet op de derde hoofdtaak van Defensie, met name met behulp van de vangnetconstructie, zijn gemaakt zijn verouderd of lopen achter de feiten aan. Doorgaan op deze wijze heeft nadelige gevolgen. Zo halen snelle ontwikkelingen de afspraken in. Het kan leiden tot een onbeheersbare situatie. Ad. b: Op dit moment wordt de inzet van de verschillende disciplines niet maximaal op elkaar afgestemd. Uit de samenwerking wordt geen synergie gehaald. Wetgeving en afspraken zijn er op gebaseerd dat Defensie pas in actie komt als alle middelen van de civiele diensten zijn uitgeput. Dit leidt noch tot een zo efficiënt mogelijke inzet van mensen en middelen noch tot een optimale preparatie. Natuurlijk is het zo dat het primaat van de civiele diensten, zeker waar het gaat om de politietaak, in de wetgeving is verankerd vanuit de principiële stellingname dat de handhaving van de binnenlandse rechtsorde een civiele taak is, en niet een militaire taak. Uitsluitend in bijzondere gevallen kan de krijgsmacht in het kader van militaire bijstand aan Politie of Brandweer worden ingezet, met dien verstande dat de krijgsmacht in die gevallen onder gezag staat van de civiele autoriteiten (burgemeester of officier van justitie) en werkzaam is onder operationele leiding van de civiele commandant. Deze principiële stellingname in achtnemend zou een meer anticiperende planning van de (mogelijke) inzet al in de preparatie tot een betere voorbereiding en onderlinge afstemming kunnen leiden. Specifieke knelpunten a. Uniformering en versnelling procedures onder andere inbedding van de rol van het NCC; b. Kostenverrekening (van de zogenaamde zestonsregeling (in guldens) naar het in rekening brengen van additionele kosten); c. Bekendheid met procedures. Ad. a: Uit alle drie de inventarisatiedeelprojectgroepen kwam naar voren dat de procedures (met name de aanvraagprocedures) tegen het licht moeten worden gehouden en moeten worden bezien op
Knelpunten
Versie 2003-05-28
pagina 29
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
uniformering, efficiency en effectiviteit. Zo dient onder andere de rol van het NCC te worden verduidelijkt. Aangezien dit voor alle drie de aandachtsgebieden van de inventarisaties geldt, zou hier gestreefd moeten worden naar uniformiteit voorzover de wettelijke kaders dit toelaten. De procedure voor militaire bijstand aan de politie ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving bijvoorbeeld loopt via de justitiële lijn (Justitie/BOZ) en niet via de bestuurlijke lijn (BZK/NCC). Ad. b: Door Defensie is de kostenverrekening als knelpunt opgevoerd. Defensie heeft te kennen gegeven af te willen van de zogenaamde ‘zestonsregeling’ (guldens) en streeft ernaar voor elke militaire inzet ten behoeve van de civiele autoriteiten de additionele kosten in rekening te brengen. Dat wil zeggen de kosten die bij het achterwegen laten van de inzet niet gemaakt zouden zijn. Momenteel wordt bij militaire bijstand van de zestonsregeling gebruik gemaakt. Onder de zes ton (in guldens!) worden geen kosten in rekening gebracht. De eerste zes ton aan gemaakte kosten worden niet in rekening gebracht daarna dienen de additionele kosten te worden betaald. De zestonsregeling dateert van 5 april 1982. Omgerekend is Euro’s wordt hier gesproken over € 272.268,13. Defensie wil deze regeling vervangen voor een systeem waarbij direct additionele kosten in rekening worden gebracht om beter grip te krijgen op de financiële afwikkeling van militaire bijstand of steunverlening. Een dergelijk verrekeningssysteem wordt nu toegepast bij steunverlening in het kader van het openbaar belang. Er bestaat daarnaast onduidelijkheid over het aantal zestonsregelingen. In de optiek van Defensie is er sprake van één regeling terwijl in de optiek van BZK sprake is van twee regelingen, één voor militaire bijstand bij rampen en zware ongevallen en één voor militaire bijstand in het kader van de Politiewet 1993. Ad. c: Voor alle drie de geledingen geldt ook dat bij de achterban/in het veld de bekendheid met de inhoud van de afspraken ( hoe verloopt de aanvraag, procedures, welke criteria zijn van toepassing, etc.) verbeterd kan worden. Alle relevante actoren dienen op de hoogte te zijn van de bestaande regelingen en procedures.
5.2
Knelpunten bij bijstand in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen
De werkgroep bijstand in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen heeft tijdens haar inventarisatie de volgende knelpunten geconstateerd Inzet krijgsmacht ter ondersteuning van geneeskundige-eenheden a. Onduidelijkheid behoefte b. Onduidelijkheid beschikbaarheid soort capaciteit c. Gemis NBC-afspraken Ad. a: De aard en omvang van de calamiteit zijn bepalend voor de behoefte. Als het gaat om het verkrijgen van bedcapaciteit, kan binnen het “burgervolume”voldoende capaciteit worden vrijgemaakt. Het op voorhand inplannen van bedcapaciteit bij de krijgsmacht is dan ook niet noodzakelijk. Wel kan, indien dat nodig blijkt, vanuit civiele kant een beroep gedaan worden op medisch specialismen. Dit laatste is echter moeilijk kwantificeerbaar. Ad. b: De afspraken uit 1993 omtrent de inzet van mobilisabele eenheden zijn verouderd. De toezeggingen die toen zijn gedaan zijn in de loop der jaren door Defensie ingetrokken. Het probleem is echter dat voor het maken van nieuwe afspraken omtrent de inzet van reguliere legereenheden en/of de
Versie 2003-05-28
Knelpunten
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 30
NATRES, VWS in combinatie met de geneeskundige hulpverleningsregio’s zullen moeten aangeven welke behoefte zij aan bijstand nodig zouden kunnen hebben. Ad. c: VWS en het calamiteitenhospitaal hebben afspraken gemaakt over de opvang van 40 pokken patiënten. Ten aanzien van andere NBC incidenten zijn echter nog geen vaste afspraken gemaakt. Tussen VWS en Defensie worden thans afspraken gemaakt over capaciteit en inzet van het calamiteitenhospitaal op basis van een door het calamiteitenhospitaal ingediend masterplan. Wel is er een militair arts ondergebracht in het interdepartementale kenniscentrum NBC in Vught. Inzet krijgsmacht ter ondersteuning van de Brandweer a. Onduidelijke behoefte Ad. a: Geconstateerd kan worden dat de afspraken uit 1993 gedeeltelijk door Defensie zijn ingetrokken en voor een ander deel (mobilisabele eenheden) niet meer kunnen worden waargemaakt. Met betrekking tot de behoefte van inzet van onderdelen van de krijgsmacht bijvoorbeeld de NATRES etc. bestaat er net als bij Geneeskundige bijstand onduidelijkheid over welke behoefte er bij de civiele hulpverleningsdiensten bestaat. Zonder duidelijkheid over de behoefte met betrekking tot personeel, training en materiaal kan niet worden afgesproken dat Defensie in het geval van een calamiteit aan de behoefte voldoen en daarover dan ook geen garanties afgeven. Oefenterreinen a. Afspraken rond Crailo herzien b. Oefenbeleid ontbreekt Ad. a: In 1993 is afgesproken dat de brandweer het oefenterrein Crailo mag gebruiken. Nadat de legerplaats Crailo is afgestoten, wordt er door Defensie geen onderhoud meer gepleegd aan de oefenbasis. Er wordt op het terrein nog wel geoefend door de brandweer, zij het beperkt. Indien de brandweer van de oefenbasis gebruik zal willen blijven maken, zullen er nieuwe afspraken omtrent onderhoud, beheer etc. moeten worden gemaakt. Dit geldt wellicht ook voor andere oefenterreinen maar is in dit onderzoek niet boven water gekomen. Ad. b: Met betrekking tot de voorbereiding op rampen en zware ongevallen ontbreekt een overkoepelend oefenbeleid samen met Defensie. Uitgaande van het gegeven dat de krijgsmacht op grond van haar derde hoofdtaak, een vangnetconstructie heeft voor de civiele diensten zal de krijgsmacht zich hier ook op moeten kunnen prepareren. Vanuit deze optiek wordt het wenselijk geacht dat er een overkoepelend oefenbeleid wordt opgezet. Samenwerking civiel-militaire brandweer op lokaal niveau: is er een knelpunt? Op lokaal niveau bestaan er tal van afspraken met betrekking tot samenwerking tussen regionale brandweerkorpsen en onderdelen van Defensie. Het is echter niet altijd duidelijk wat voor soort afspraken dit zijn en wat zij precies behelzen. Verschillende bilaterale afspraken tussen de Brandweer en plaatselijke legerplaatsen zijn getraceerd. Uit deze beperkte set blijkt echter onvoldoende of zich in die sferen ook knelpunten voordoen.
Knelpunten
Versie 2003-05-28
pagina 31
5.3
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Knelpunten bij bijstand in het kader van de Politiewet 1993
De deelprojectgroep bijstand in het kader van de Politiewet 1993 heeft tijdens haar inventarisatie de volgende knelpunten geconstateerd: Inzet krijgsmacht ter ondersteuning van de Politie a. Ontbreken van algemene scenario’s/generieke regelingen voor grootschalige politie optreden; b. Kostenverrekening. Ad. a: De politie is de afgelopen jaren verschillende keren geconfronteerd met grootschalig optreden voor langdurig periodes (Europees voetbal, MKZ-crisis). Dit vormt een grote aanslag op het reguliere politiewerk en zet de veiligheidszorg van de gezamenlijke politieregio’s onder druk. Ook bij de KMar, die in eerste instantie de bijstand moet leveren. De bijstand van de krijgsmacht kan veelal pas worden geregeld als de crisis volop aan de gang is. Dit leidt niet tot de meest efficiënte aanpak van de crisis. Voor militaire bijstand bestaan geen generieke regelingen dan wel algemene scenario’s grootschalig politieoptreden zoals de MKZ-crisis. Tijdens de MKZ-crisis is (ad-hoc) een incidentele regeling opgesteld. Uit de recentelijk crisissituaties dient lering getrokken te worden en er dient een generieke aanpak te komen. Zoals ook in de evaluatie van de MKZ-crisis staat vermeldt moet eerder over dergelijk grootschalig optreden worden nagedacht. Door het ontwikkelen van diverse scenario’s zou grootschalige bijstand (in welk kader dan ook) generiek kunnen worden geregeld, waarbij onder andere de commandostructuur, de keuze van bewapening en de bevoegdheden daarbij moeten worden doordacht. Ad. b: Op politiegebied is de kostenverrekening een knelpunt. Momenteel wordt bij militaire bijstand in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen en de Politiewet 1993 gebruik gemaakt van de zogenaamde zestonsregeling. Defensie wil deze regeling ter discussie stellen en vervangen voor een systeem waarbij additionele kosten in rekening worden gebracht bij de aanvrager. Met betrekking tot de politie komt hier onder andere ook de vraag op tafel wie draait voor de additionele kosten van de inzet op de regio’s, respectievelijk, BZK (handhaving openbare orde) of Justitie (strafrechtelijke handhaving). Een dergelijke wijze van kostenverrekening wordt nu toegepast bij steunverlening in het kader van het openbaar belang. Tegelijk met dit project houdt een aantal andere deelprojectgroepen en commissies zich bezig met samenwerkingverbanden die voor de volledigheid in de inventarisatie zijn meegenomen: 1. De samenwerking met tussen de KMar en de regionale politiekorpsen en de KLPD 2. De regelingen rond de EOD 3. De regelingen rond de BBE (Belcom) De knelpunten die door de deelprojectgroep in dit kader zijn gesignaleerd dienen ook in dat circuit te worden opgepakt.
Versie 2003-05-28
Knelpunten
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 32
5.4 Knelpunten bij steunverlening in het kader van het Openbaar Belang De deelprojectgroep steunverlening in het kader van het openbaar belang heeft tijdens haar inventarisatie de volgend knelpunten geconstateerd: a. b. c. d. e. f. g.
Berust op een interne regeling van Defensie Geen heldere definitie van openbaar belang Criteria verduidelijken Rol NCC inbedden (NCC speelt thans geen rol) Aanvrager eenduidiger Kostenverrekening Bekendheid
Ad. a: Steunverlening in het kader van het openbaar belang berust op een intern voorschrift van de SG van Defensie. Op dit moment bestaat er voor militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang geen bij of krachtens wet vastgestelde taak voor Defensie. Er bestaat een behoefte om duidelijkheid te scheppen in de regeling, dit om onder andere de aanvragen beter te kunnen stroomlijnen. Ad. b/c: Met betrekking tot het definiëren van wat onder steunverlening in het kader van het openbaar belang valt en welke criteria daarvoor gelden, vormt het zeer ruime begrip ‘openbaar belang’ een probleem. In de praktijk is niet altijd even makkelijk duidelijk aan te geven waar de grens ligt tussen militaire bijstand in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen en de Politiewet 1993 en militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang. De vraag waar het één begint en het ander ophoudt is een lastige. Dit heeft ook consequenties voor het formuleren van criteria voor de toetsing van een aanvraag om militaire bijstand of steunverlening, want wanneer het moeilijk is de grens tussen de verschillende regelingen te bepalen, is het ook moeilijk de criteria duidelijk te benoemen. Ad. d: Op dit moment wordt door de aanvrager een verzoek om militaire steunverlening direct ingediend bij het Defensie Crisis Beheersing Centrum (DCBC). De coördinatie en eventuele rol van het NCC wordt in deze dan ook gemist. Het wordt wenselijk geacht dat alle verzoeken om militaire bijstand en steunverlening via het NCC moeten lopen. Het NCC is echter niet in de aanvraagprocedure van een verzoek om militaire steunverlening opgenomen. Indien overigens een verzoek om militaire bijstand ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde wordt ingediend, gaat dit niet via het NCC, maar via Justitie. Ad. e: Met betrekking tot verantwoordelijkheden en bevoegdheden bestaat er onduidelijkheid over de aanvraagprocedure en de operationele coördinatie. Onduidelijk is wie bevoegd is tot het doen van een aanvraag om militaire steunverlening. Ad. f: Verder bestaat er onduidelijkheid over de wijze van kostenverrekening. Er is geen sprake van de zogenaamde zestonsregeling maar van het in rekening brengen van additionele kosten bij de aanvrager. Dit is echter niet algemeen bekend bij de bestuurlijke autoriteiten die op basis van deze regeling een beroep kunnen doen op Defensie.
Knelpunten
Versie 2003-05-28
pagina 33
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Ad. g: Niet iedere belanghebbende is bekend met, of op de hoogte van de status van de bestaande regelingen of de meest recente regelingen. Dit houdt in dat een aantal actoren niet op de hoogte is van de juiste procedure die moet worden gevolgd bij een verzoek om militaire steunverlening. Voor een totaaloverzicht van de regelingen en de knelpunten per regeling wordt verwezen naar de bijgevoegde bijlagen.
Versie 2003-05-28
Knelpunten
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 34
6. AANBEVELINGEN
6.1
Aanbevelingen
Uitgaande van de knelpunten worden de volgende tien aanbevelingen gedaan. De aard en onderlinge afhankelijkheid van de aanbevelingen is dusdanig dat de uitvoering hiervan prioritering en fasering vereist. Derhalve is ervoor gekozen de aanpak in fasen onder te brengen. Fase 1
Starten in mei/juni 2003
De projectgroep stelt voor om op de volgende onderdelen afspraken te maken: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Omvang en soort militaire inzet ten behoeve van rampenbestrijding. Soort militaire inzet en capaciteit ten behoeve van grootschalig politieoptreden. Een generieke bestuurlijk-juridische regeling voor militaire bijstand ter ondersteuning van grootschalig politieoptreden. Afspraken over de inzet van en beschikbare capaciteit van Defensie ten behoeve van geneeskundige ondersteuning. Een regeling voor de kostenverrekeningsproblematiek. Afspraken over generieke procedures. Zorgen dat de SG-aanwijzing met betrekking tot de steunverlening in het kader van openbaar belang wordt aangepast en externe werking krijgt. Alle relevante actoren dienen op de hoogte te worden gebracht en gehouden over de meest recente afspraken en procedures.
Ad. 1: De afspraken uit 1993 omtrent de inzet van mobilisabele eenheden zijn verouderd. Voor het maken van nieuwe afspraken omtrent de inzet van reguliere legereenheden en/of de NATRES, zal in overleg met de Brandweerregio’s moeten worden aangeven welke behoefte aan bijstand nodig zou kunnen zijn. Bezien moet worden of aan de hand van de invalshoek van de Leidraden Maatramp en Operationele Prestaties hierin duidelijkheid kan worden verkregen. Ad. 2: Verwacht mag worden dat grootschalige en langdurige inzet van de politie en het verlenen van bijstand door de krijgsmacht in situaties zoals die zich bijvoorbeeld ten tijde van de mond- en klauwzeer en nu met de vogelpest voordoen ook in de toekomst noodzakelijk kunnen blijken. Voor de verschillende situaties waarbij grootschalige en langdurige politiebijstand is vereist zijn scenario’s ontwikkeld. Tijdens de strategieconferentie van 14 november 2001 ter voorbereiding van het beleidsplan Nederlandse Politie 2003-2006 is specifiek stilgestaan bij de politie-inzet bij grootschalige landelijke problemen. Daarbij is nadrukkelijk de wens naar voren gekomen bij de ontwikkeling van scenario’s ook aandacht te besteden aan mogelijke onvoorziene gebeurtenissen. Uitbouwen hiervan kan houvast geven voor meer voorspelbaarheid van de inzet van militaire bijstand. Men kan daarbij denken aan, in overleg met het veld criteria te ontwikkelen op basis waarvan kan worden vastgesteld wanneer, en voor welke taken, tijdens crises moet worden overgegaan tot een bepaald type politie-inzet, inzet van Koninklijke Marechaussee, NATRES of andere eenheden van de krijgsmacht.
Aanbevelingen
Versie 2003-05-28
pagina 35
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Ad. 3: Gedurende de eerste fase van het project CMBA is gebleken dat de bestuurlijk-juridische voorwaarden voor veel grootschalig optreden vaak ad-hoc gedurende een incident of vooraf onder tijdsdruk worden vormgegeven. Dit heeft tot de aanbeveling geleid om ‘generieke bestuurlijk-juridische regelingen ter ondersteuning van grootschalig politieoptreden’ op te stellen. Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat het hier niet gaat om specifieke regelingen per mogelijk incident maar om algemene (model)regelingen of bouwstenen hiervoor die toepasbaar zijn of als leidraad kunnen dienen voor enkele of clusters gelijksoortige incidenten. De hiervoor geduide scenario’s kunnen hierbij behulpzaam zijn. De regelingen dienen flexibel te zijn om te voldoen aan de grote diversiteit aan mogelijke incidenten. Ad. 4: Het geconstateerde gebrek aan heldere afspraken met betrekking tot de geneeskundige bijstand vereist enerzijds dat er duidelijkheid wordt geschapen in welke mogelijke behoefte aan capaciteit en inzet moet worden voorzien, maar anderzijds ook wat voor soort capaciteit (kwantitatief en kwalitatief) Defensie kan leveren en welke afspraken hierover nu reeds zijn gemaakt. Het masterplan 2003-2008 waar Defensie en VWS mee bezig zijn kan hier goede diensten voor leveren. Ad. 5: Defensie wil hierover op korte termijn duidelijkheid met het oog op het meer beheersbaar maken van de kosten. Er bestaat daarnaast verwarring over het aantal zestonsregelingen. In de visie van Defensie is er sprake van één zestonsregeling terwijl BZK meent dat er twee zijn. Tevens bestaat er behoefte aan uniformering en bekendstelling. Ad. 6: Procedures (met name de aanvraagprocedures) moeten tegen het licht worden gehouden en bezien op uniformiteit, efficiency en effectiviteit. Onder andere de rol van het NCC (coördinerend, toetsend, etc.) moet duidelijk worden aangegeven. Tevens moet er, voorzover mogelijk worden gestreefd naar uniformiteit binnen de verschillende regelingen. Ad. 7: Willen de civiele autoriteiten in het kader van het openbaar belang doorgaan met het doen van een beroep op Defensie capaciteit en is Defensie daartoe bereid, dan zou een heldere SG-aanwijzing met externe werking met betrekking tot de steunverlening in het kader van openbaar belang gewenst zijn. Ad. 8: Op dit moment zijn niet alle relevante actoren bekend met de meest recente afspraken en procedures. Dit kan zoals onlangs nog is gebleken tot verwarring leiden. Om deze reden dient er voor gezorgd te worden dat alle actoren te allen tijde op de hoogte zijn van de meest actuele regelingen en procedures. Fase 2
Starten in september 2003
9. Het is belangrijk dat er kaders worden aangegeven voor gemeenschappelijk oefenbeleid alvorens concrete afspraken worden gemaakt over oefencapaciteit als Crailo. 10. Overgaan van ad-hoc samenwerking naar structurele samenwerking. Ad. 9: Daar waar afspraken kunnen worden gemaakt voor eventuele Defensie-inzet, zal daarop vervolgens preparatie moeten plaatsvinden. Kaderstelling is daarbij op zijn plaats. Zolang dit deelproject loopt wordt de status quo rond Crailo gehandhaafd. Ad. 10: In de loop der jaren valt er een duidelijke toename van samenwerkingsregelingen te constateren. Het karakter van de samenwerkingsregelingen is ook steeds meer verschoven van incidentele naar
Versie 2003-05-28
Aanbevelingen
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 36
structurele samenwerking. Veel afspraken zijn echter tot stand gekomen op basis van incidenten. Het overzicht van al deze afspraken en daarmee de afstemming ontbreekt. Onderzocht zou moeten worden hoe tot een beter overzicht en daarmee tot sturing van het proces van samenwerking kan worden gekomen.
6.2
Voorzet aanpak aanbevelingen
Ter uitvoering van de bovenstaande aanbevelingen stelt de projectgroep voor om de onderstaande deelprojecten te starten. De aard en verwevenheid van de knelpunten is dusdanig dat de aanpak prioritering en fasering vereist. De tien aanbevelingen zijn omgezet in acht deelprojectplannen van aanpak. Drie aanbevelingen worden door één deelproject opgepakt. De aanbevelingen met betrekking tot het inzicht krijgen in de benodigde capaciteit voor de Brandweer, de Politie en de Geneeskundige hulpverlening zijn samengebracht in het deelproject “Inzicht in de benodigde capaciteit voor de verschillende disciplines”. Naast de acht deelprojecten is er nog een groot aantal andere activiteiten op het gebied van de civiele sector en Defensie waarmee ook moet worden afgestemd. Onderstaand voorstel beoogt zowel sturing te geven aan de voortgang van deze acht deelprojecten als de afstemming te bevorderen met deze andere activiteiten.
Projectgroepleiding CMBA BZK/Defensie Projectleiding: BZK/Defensie Secretariaat: BZK Taak: • Het inrichten en aansturen van het project; • Het bewaken van de planning, zowel met betrekking tot de tijd als tot de capaciteit; • Het bewerkstelligen van onderlinge afstemming en afstemming met andere projecten in de relevante omgeving; • Het voorbereiden van het besluitvormingstraject en het onderhouden van het contact met de opdrachtgevers. Projectgroepen deelprojecten In de deelprojectgroepen zullen beleidsmakers en juristen plaatsnemen en zij zullen daarbij in sommige deelprojectgroepen worden ondersteund door personen met een operationele achtergrond. Aangezien een aantal van de deelprojectgroepen grote raakvlakken met elkaar heeft, is het aan te raden verschillende personen uit deze deelprojectgroepen in beide deelprojectgroepen zitting te laten nemen om de samenhang te bewaken.
Aanbevelingen
Versie 2003-05-28
pagina 37
1.
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Deelproject Inzicht in de benodigde capaciteit voor de verschillende disciplines
Actiepunten • Afspraken over soort militaire inzet ten behoeve van rampenbestrijding. • Afspraken over soort militaire inzet en capaciteit ten behoeve van grootschalig politieoptreden.. • Afspraken over de inzet van en beschikbare capaciteit van Defensie ten behoeve van geneeskundige ondersteuning. Beschrijving Het doel van het project is inzicht te krijgen in de omvang en soort capaciteit die de civiele diensten (politie, brandweer en geneeskundig) ieder voor zich of gezamenlijk nodig zouden kunnen hebben van de krijgsmacht om in buitengewone omstandigheden hun taken te kunnen verrichten. Het resultaat van het project zal een overzicht zijn van de omvang en soort capaciteit die de civiele autoriteiten nodig zouden kunnen hebben van de krijgsmacht om in buitengewone omstandigheden hun taken te kunnen verrichten. Dit overzicht moet geschikt zijn om aan de hand daarvan te bezien of over de inzet van deze eenheden, ter ondersteuning van de civiele autoriteiten, afspraken te maken zijn tussen de ministers van BZK, VWS, Justitie, VROM en V&W enerzijds en Defensie anderzijds. Er dienen hier scenario’s te worden ontwikkeld waarbij wordt gekeken in welke omstandigheden en bij wat voor soort incidenten bijstand van de krijgsmacht noodzakelijk zou kunnen zijn en met wat voor functionaliteit en in welke omvang. Dit mondt uit in een overzicht van de waarschijnlijk benodigde functionaliteit en wellicht ook de omvang waarin dit nodig kan zijn. Het overzicht zal opgeleverd worden in de vorm van een rapport, waarin tevens een onderbouwing voor de omvang en soort capaciteit is gegeven. Het deelproject start in juni 2003, workshops over uitvoeringsscenario’s worden in juni 2003 gehouden. (Bij deze workshops worden mensen uit het veld en verschillende denktanks betrokken); Het globale overzicht zal vóór de zomer gereed zijn. Gebrek aan financiële middelen kan echter leiden tot vertraging van de start en uitvoering van het deelproject. De uitwerking in bestuursafspraken en besluitvorming daarover vindt in het najaar van 2003 plaats. Leden workshops BZK (dR&B, dPOL, NCC ), Defensie (ministerie), VWS, VROM, V&W, Justitie, Koepels, Regio’s, Krijgsmachtdelen, Wetenschappen Deelprojectgroepleden Nader te bepalen.
2.
Deelproject Aanpak kostenverrekeningsproblematiek (ontwerp regeling)
Actiepunten • Afspraken over een regeling voor de kostenverrekeningsproblematiek Beschrijving Op het eind van de jaren tachtig zijn tussen de ministeries van Defensie van Binnenlandse Zaken afspraken gemaakt over de wijze van kostenverrekening voor de inzet van militaire eenheden ingeval van een ramp of de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
Versie 2003-05-28
Aanbevelingen
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 38
In september 1986 is voorgesteld met betrekking tot militaire bijstand in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, te komen tot een soortgelijke kostenverdeling, zoals die ook bestaat bij de andere vormen van militaire bijstand: de zogenaamde f 600.000,-- regeling. De kostenverrekening van de ‘harde’ militaire bijstand was een afspraak tussen Defensie, Justitie en van Binnenlandse Zaken uit 1982. Afgezien van de hoogte van het bedrag, dat in vijftien jaar tijd behoorlijk aan waarde heeft ingeboet, bestaat bij Defensie de behoefte om de wijze van kostenverrekening ten principale ter discussie te stellen. Discussie bestaat over het feit of er nu sprake is van één of van meerdere zeston-regelingen. In de visie van Defensie is er slechts sprake van één zeston-regeling. Het doel van dit deelproject is vast te stellen of en zo ja wat voor soort eenduidige kostenverrekening voor de inzet van militaire eenheden en materieel kan worden gekomen die de instemming van de verantwoordelijke bewindspersonen kan wegdragen. Het resultaat moet een kant en klare regeling “kostenverrekening militaire bijstand en steunverlening” zijn. Behalve dat deze regeling binnen de groep van actoren algemeen aanvaardt wordt, dient zij ook algemeen bekend te worden gesteld aan de betreffende doelgroep. In een deelprojectgroep, waarin minimaal BZK (R&B en Politie), Defensie, Justitie, VWS, VROM , V&W5 en Financiën zijn vertegenwoordigd, zal uitvoering aan de doelstelling gegeven moeten worden. Defensie heeft aangegeven dat de huidige zestonsregeling van Politie en Brandweer niet meer reëel is en vervangen dient te worden door een nieuwe regeling. Er dient door de deelprojectgroep duidelijkheid geschapen te worden of verrekening überhaupt plaats dient te vinden en zo ja of dit voor alle gevallen moet gelden dan wel dat aan de hand van enkele heldere criteria onderscheid kan worden gemaakt in welke gevallen geen en in welke gevallen wel verrekening plaatsvindt en in welke omvang dan sprake zal zijn van verrekening. Dit is input voor het uitwerken van een nieuwe regeling. Het deelproject start in mei 2003 en er zal naar verwachting eind juni een conceptregeling gereed zijn. Deelprojectgroepleden (BZK, dR&B, P&B), DEF (DGF&C), FIN, BZK/DPOL, BZK/R&B, JUS, VWS, VROM, V&W
3.
Deelproject Afspraken over generieke procedures
Actiepunten Afspraken over generieke procedures. Beschrijving Het doel van dit deelproject project is te komen tot eenduidige en vereenvoudigde procedures voor aanvraag van bijstand en/of steunverlening in het kader van openbaar belang, Politiewet 1993 en rampen en zware ongevallen. Het resultaat van deze projectgroep is te komen tot een beslisdocument voor de ambtelijke opdrachtgeversmet daarin voorstellen ten aanzien van de verandering van de huidige procedures en afspraken om te komen tot eenduidige procedures. In dat document zal zo scherp mogelijk in beeld worden gebracht hoe die procedures eruit kunnen zien. Het deelproject start in mei 2003 en wordt geacht in augustus 2003 gereed te zijn. 5
VWS, VROM en V&W zouden zich kunnen beperken tot het agendalidmaatschap
Aanbevelingen
Versie 2003-05-28
pagina 39
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Deelprojectgroepleden DEF (DJZ, DCBC), BZK (R&B, POL, VIP, NCC), Justitie (DG Rechtshandhaving) NB: De deelprojecten 3, 5 en 6 worden in principe door dezelfde werkgroep uitgevoerd.
4.
Deelproject Generieke bestuurlijk-juridische regeling voor bijstand politie
Actiepunten • Een generieke bestuurlijk-juridische regeling opstellen voor militaire bijstand ter ondersteuning van grootschalig politie-optreden. Beschrijving Het doel van het project is te komen tot generieke regelingen dan wel bouwstenen voor regelingen ter ondersteuning van grootschalig politieoptreden vanuit een bestuurlijk-juridische invalshoek. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld het vaststellen van modelregelingen of bouwstenen inzake bevoegdheden, bewapening, gebruik van geweld en dergelijke door militairen die bijstand verlenen aan de politie. De aanvraagprocedures zullen in een andere deelprojectgroep worden behandeld. De deelprojectgroep zal als product een document (map) afleveren met daarin opgenomen een aantal modelregelingen, die kunnen worden toegepast op verschillende incidenten waarbij militaire bijstand van de krijgsmacht ter ondersteuning van de civiele autoriteiten naar verwachting nodig zal zijn. Er zal worden gestreefd naar flexibele regelingen die op meerdere gelijksoortige incidenten toepasbaar zijn. Het gaat uitdrukkelijk niet om regelingen die formeel door de betrokken ministers (BZK en/of Justitie, alsmede Defensie) zullen worden vastgesteld, maar om modellen die naar bevind van zaken gebruikt kunnen worden indien een incident zoals hiervoor bedoeld zich voordoet. Het zal uiteraard altijd mogelijk zijn van het model af te wijken indien het concrete geval dit wenselijk of noodzakelijk maakt. De deelprojectgroep streeft ernaar voor de zomer met een concept product te komen en gedurende de zomer het definitieve product af te leveren. De doorlooptijd van het project zal lopen tot het begin van de herfst. Deelprojectgroepleden: BZK/dPol, BZK/R&B, DEF, BZK/NCC, BZK/Pol, JUST, KMar, NPI
5.
Deelproject Opstellen formele regeling aanvragen steunverlening openbaar belang
Actiepunten • Het omzetten van de SG aanwijzing in een formele regeling voor het aanvragen van steunverlening in het kader van het openbaar belang, waarbij de gesignaleerde knelpunten worden opgelost. Beschrijving Het doel van het deelproject is het formaliseren van de steunverlening in het kader van openbaar belang. Met dit deelproject wordt beoogd een vangnetregeling op te stellen voor het aanvragen van steunverlening in het kader van openbaar belang, waarbij tegelijk de huidige knelpunten worden weggenomen.
Versie 2003-05-28
Aanbevelingen
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
pagina 40
Die knelpunten zijn: • een heldere definitie van openbaar belang; • duidelijkheid over wie voor dergelijk steunverlening in aanmerking komen; • duidelijke criteria waaraan een aanvraag moet voldoen; • een eenduidige aanvraagprocedure, afgestemd met de procedures voor het aanvragen van bijstand; • duidelijkheid financiering. Aan de ambtelijke opdrachtgevers zal een advies in de vorm van een conceptregeling worden aangeboden welke, na besluitvorming, bekend zal worden gesteld aan de hand van een circulaire. De regeling zal in mei 2003 worden opgesteld waarna in juni de adviesronde zal starten. Naar verwachting zal het conceptvoorstel in september gereed zijn voor besluitvorming. Deelprojectgroepleden BZK (voorzitter), DEF (secretaris voor het deelproject Opstellen formele regeling aanvragen steunverlening openbaar belang. Overige leden: DEF (DCBC, DJZ), BZK (R&B, POL, VIP, NCC), Justitie (DG Rechtshandhaving) NB: De deelprojecten 3, 5 en 6 worden in principe door dezelfde werkgroep uitgevoerd.
6.
Deelproject Bekendheid verschaffen over afspraken en procedures
Actiepunten • Alle relevante actoren dienen op de hoogte te worden gebracht en gehouden over de meest recente afspraken en procedures. Beschrijving Het doel van dit deelproject is om aan alle belanghebbende actoren kennis te verschaffen over regelingen en procedures inzake militaire steunverlening en bijstand door Defensie. Het resultaat wordt bereikt door middel van een rapport met een advies aan de ambtelijk opdrachtgevers over hoe de bekendstelling aangaande afspraken en procedures ter hand kan worden genomen alsook de inrichting van een beheersorganisatie. Na besluitvorming zal door middel van een brief of circulaire (publicatie in de Staatscourant) danwel anderszins (website of handboek) hieraan bekendheid worden geven. Het deelproject start in mei 2003, advies naar verwachting gereed september 2003. De uitvoering van het advies is afhankelijk van de besluitvorming van het deelproject 3 (generieke procedures) en zal na verwachting in november gereed zijn. Deelprojectgroepleden DEF (DCBC, DJZ), BZK (R&B, POL, VIP, NCC), Justitie (DG Rechtshandhaving) NB: De deelprojecten 3, 5 en 6 worden in principe door dezelfde werkgroep uitgevoerd.
Aanbevelingen
Versie 2003-05-28
pagina 41
7.
Eindrapport CMBA inventarisatiefase
Deelproject Kaders voor gemeenschappelijk oefenbeleid
Actiepunten • Kaders aangegeven voor gemeenschappelijk oefenbeleid Beschrijving Ten aanzien van het NATRES is reeds een oefenmodule ontwikkeld, evenals de oefeningen rond en op de militaire vliegvelden. Als duidelijk is op wat voor soort inzet Defensie zich verder moet prepareren, kunnen ook afspraken worden gemaakt op welke aspecten dan, zoveel mogelijk gezamenlijk, geoefend moet worden. Een oefenbeleidsplan waarin staat op welke aspecten in welke frequentie en in welke samenstelling zal worden geoefend is dan op zijn plaats. Deelnemers Naast de invalshoek van de verschillende disciplines is wellicht ondersteuning van het NIBRA (auteur oefenmodule NATRES) op zijn plaats.
8.
Deelproject Van ad-hoc naar structurele samenwerking
Actiepunten • Overgaan van ad-hoc samenwerking naar structurele samenwerking. Beschrijving Dit project dient een voorstel te doen hoe in de toekomst voor alle vormen van afspraken tussen de diverse civiele politie- en hulpverleningsdiensten enerzijds en de krijgsmacht anderzijds overzicht kan worden behouden zodat afstemming plaats kan vinden. Het voorstel moet tevens een gezamenlijk sturingsmodel bevatten dat de civiele autoriteiten en Defensie in staat stelt de afspraken die, tussen Defensie en de civiele politie- en hulpverleningsdiensten zijn gemaakt verder te onderhouden en waar nodig uit te bouwen. Concreet betekent dit dat het project moet resulteren in: 1. Een gedrukt en/of elektronisch overzicht van alle gemaakte afspraken, waarbij de betrokken onderdelen, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, eventuele specifieke procedures en financieringswijze inzichtelijk zijn gemaakt. Dit mechanisme moet er voor zorgen dat gemaakte afspraken actueel worden gehouden 2. Een sturingsmodel waarbij samenstelling, taak, bevoegdheden en positionering zijn aangegeven. Het deelproject start in september 2003, advies sturingsmodel gereed december 2003; de uitbouw van het overzicht december 2003. Deelprojectgroepleden DEF(2x) BZK/Pol en R&B; VWS
Versie 2003-05-28
Aanbevelingen
Civiel-Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Inventarisatiefase
BIJLAGE A
pagina 45
Eindrapport CMBA Bijlage A
Introductie In deze bijlagen zijn acht deelprojecten beschreven die beogen de tien gesignaleerde knelpunten aan te pakken. De opzet van de acht deelprojecten wordt vooraf gegaan door een beschrijving van de overkoepelende projectorganisatie. De ambtelijke opdrachtgevers, de opdrachtnemers, de deelprojectleiders en de deelprojectleden, de bestuurlijke en operationele afstemming, hun taken, werkwijze en onderlinge relatie. Voorgesteld wordt de bestuurlijke afstemming zoveel mogelijk te laten lopen via het Landelijk Beraad Rampenbestrijding (LBRB) eventueel aangevuld met vertegenwoordigers vanuit de Justitie wereld op het moment van bespreking van de concept-eindresultaten van de deelprojecten. In het LBRB hebben in principe alle organisaties zitting waarmee bestuurlijk moet worden afgestemd. Voorgesteld wordt tevens om één klankbordgroep te hanteren voor alle deelprojecten in plaats van voor elk deelproject een aparte klankbordgroep. Dit bespaart capaciteit en bevordert de onderlinge afstemming tussen de producten.
Versie 2003-05-28
Introductie
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 46
VOORSTEL TOT AANPAK VAN DE KNELPUNTEN IN ACHT DEELPROJECTEN Deze paragraaf geeft een overzicht van de actoren die in en rond het project Civiel-Militaire Bestuursafspraken participeren, hun samenstelling en hun onderlinge relatie.
Bijlage 1: Organisatie 2DE fase project Civiel-militaire Bestuursafspraken (CMBA)
Ambtelijke opdrachtgevers van het project Civiel-Militaire Bestuursafspraken zijn Samenstelling • De plaatsvervangend chef Defensiestaf, Luitenant-Generaal P.J.M. Godderij • De directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, voor deze de directeur Rampenbeheersing en Brandweer, ir. G.A.J.M. van Strien Taak Besluiten nemen over voorgedragen producten, dan wel wijze van besluitvorming vaststellen • Afstemming met andere trajecten buiten het project bewaken •
Bijeenkomsten • 1 x per zes weken met de opdrachtnemers
Opdrachtnemers/Projectgroepleiding Samenstelling een vertegenwoordiger van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties , tevens voorzitter • een vertegenwoordiger van het ministerie van Defensie •
Taak voortgang deelprojecten bewaken • afstemming tussen de projecten verzorgen • onderhouden van contacten met andere relevante trajecten • periodiek over voortgang rapporteren (1 x per maand) •
Bijeenkomsten • 1 x per week • 1 x per twee weken met alle deelprojectleiders • 1 x per zes weken met de leden van de operationele klankbordgroep gezamenlijk met alle deelprojectleiders • 1 x per zes weken met de opdrachtgevers
Organisatie
Versie 2003-05-28
pagina 47
Eindrapport CMBA Bijlage A
Deelprojectleiders (samen de projectgroep) Leiden van de deelprojecten naar het afgesproken resultaat. De deelprojectleiders vormen samen de projectgroep. Twee wekelijks overlegt de projectleiding met de projectgroep. Aan dit overleg neemt ook een vertegenwoordiger van VWS deel, daar de uitkomsten van verschillende deelprojecten rechtstreeks de verantwoordelijkheden van de minister van VWS raken. Zie verder de afzonderlijke deelprojectplannen. Operationele klankbordgroep De operationele klankbordgroepleden geven aan de projectleiding inhoudelijk commentaar op de voorstellen die door de deelprojecten worden gedaan. Gekozen is voor één klankbordgroep voor alle deelprojectplannen omdat vaak op dezelfde personen een beroep moet worden gedaan. De klankbordgroepleden zijn afkomstig uit de organisaties waar de meeste inhoudelijke expertise is om de voorstellen op haar kwaliteit, consequenties en werking te kunnen beoordelen. Bezien moet nog worden of de klankbordgroep altijd fysiek bijeenkomt of dat zij ook wordt verzocht de stukken van schriftelijk commentaar te voorzien. • • • • • • • • • • • • • • • •
Defensie (DCBC, MGFB) Defensie - Krijgsmachtdelen (KL, KLu, KM, KMar en DICO) BZK (NCC) Justitie (OM/BOZ) V&W LNV VROM EZ Ver.v. GGD IPO/ICOV NPI (politieregio’s) KLPD NVBR VNG RGF(Raad van Regionale Geneeskundig Functionarissen) Unie van Waterschappen
Bestuurlijke afstemming De ambtelijke opdrachtgevers wordt geadviseerd dat voor de afstemming uit het veld wordt zorggedragen door een bestuurlijk gremium. Er wordt geadviseerd niet een eigen bestuurlijk gremium in te richten maar het Landelijk Beraad Rampenbestrijding (LBRB) daarvoor te benaderen. Het LBRB is een breed samengesteld adviesorgaan dat vanuit verschillende disciplines betrokken is bij de rampenbestrijding en vanuit haar deskundigheid advies geeft op de organisatie van de rampenbestrijding. Zij geeft gevraagd en ongevraagd advies om een multidisciplinaire aanpak van de rampenbestrijding te bevorderen. De leden van het LBRB nemen op persoonlijke titel plaats in dit adviesorgaan. In overleg met de directie Politie en het ministerie van Justitie zou bekeken kunnen worden hoe de bestuurlijke inbreng
Versie 2003-05-28
Organisatie
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 48
vanuit het oogpunt van de crisisbeheersing op deze manier voldoende is geborgd of anderszins geborgd kan worden. (Voor een overzicht van de leden zie bijlage 7).
Organisatie
Versie 2003-05-28
pagina 49
Eindrapport CMBA Bijlage A
Organogram De personele bezetting per projectonderdeel is niet cumulatief. Personen kunnen lid zijn van meerdere projectonderdelen tegelijk.
Kwaliteit De (tussen)producten worden op papier en digitaal beschikbaar gesteld. De (tussen)producten zullen ter vaststelling aan de Projectgroep CMBA worden voorgelegd alvorens, na raadpleging van de klankbordgroep, aan de opdrachtgever te worden gestuurd. De opdrachtgever bepaalt het moment van voorleggen aan het LBRB. Informatie De deelprojectleider is inhoudelijk verantwoordelijk voor de conceptrapportages. De deelprojectleider rapporteert eens in de twee weken in het voortgangsoverleg van de projectgroep aan de projectleiding; de projectleider één keer per maand aan de opdrachtgever of in het zeswekelijkse ambtelijk-opdrachtgeversoverleg. De opdrachtgever beslist over vaststelling en verspreiding van de rapportages en het werkplan en beslist over wijzigingen van vastgestelde rapportages.
Versie 2003-05-28
Organisatie
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 50
Indeling deelprojecten Fase 2 A Starten in mei/juni Project
Onderwerp
Deelprojectgroepleider
Start
Eind
1.
Inzicht in de benodigde capaciteit voor de verschillende disciplines Aanpak kostenverrekeningsproblematiek (ontwerpen regeling) Afspraken over generieke procedures Generieke bestuurlijk-juridische regeling voor bijstand politie Opstellen formele regeling aanvragen steunverlening openbaar belang Bekendheid verschaffen over afspraken en procedures
Dhr. Roders
juni 2003
juli 2003
Dhr. de Hamer
mei 2003
juni 2003
Dhr. Boelé
mei 2003
Dhr. Brijder
mei 2003
Dhr. Boelé
mei 2003
augustus 2003 september 2003 juni 2003
Dhr. Boelé
mei 2003
2.
3. 4. 5.
6.
december 2003
Fase 2 B Starten in september Project
Onderwerp
Deelprojectgroepleider Start
Eind
7.
Kaders voor gemeenschap. Oefenbeleid Van ad-hoc naar structurele samenwerking
Nader te bepalen
september 2003 september 2003
december 2003 december 2003
Start augustus 2003
Eind december 2003
8.
Dhr. Statema
Follow up projecten Project 1.
Onderwerp Besluitvorming over : • benodigde capacitieit, • kostenverrekening; • generieke procedures; • Best.jur regeling bijst.politie; • formele regeling steunverl. O.B.
Inzicht in benodigde capaciteit militaire bijstand
Deelprojectgroepleider
Versie 2003-05-28
pagina 51
Eindrapport CMBA Bijlage A
Bijlage 2: Deelprojectplannen 2e fase project Civiel-militaite Bestuurs Afspraken
Deelproject 1 Inzicht in de benodigde capaciteit voor de verschillende disciplines
Inleiding Er zijn inventarisaties uitgevoerd naar de huidige regelingen en afspraken op het gebied van bijstand in het kader van de Politiewet 1993, bijstand in het kader van Rampen en Zware Ongevallen en steunverlening in het kader van Openbaar Belang Naar aanleiding daarvan worden tien aanbevelingen gedaan. Het onderhavige deelproject richt zich op de ondoorzichtigheid in de benodigde capaciteit. Voor alle drie de onderdelen (politie, brandweer en geneeskundig) geldt dat er situaties denkbaar zijn waarin de eigen capaciteit onvoldoende is en er een beroep op de krijgsmacht moet worden gedaan om bij te springen. Dit kan gaan om bijstand ter ondersteuning van grootschalig en langdurig politieoptreden tot optreden bij gijzelingen of terroristische dreigingen. Met betrekking tot inzet in geval van rampen kan het gaan om mankracht om het land en de mensen tegen water te beschermen tot het aanleggen van nooddrinkwatervoorzieningen en op geneeskundig gebied voor allerlei soorten medische ondersteuning. De inventarisatie leert dat er juridisch op het gebied van politie en rampen en zware ongevallen een kader ligt waarbinnen afspraken kunnen worden gemaakt, maar dat de materiële invulling meestal niet aanwezig is danwel zwaar verouderd. Van de kant van Defensie is er derhalve behoefte om duidelijkheid te scheppen op wat voor soort capaciteit van Defensie een beroep zou kunnen worden gedaan. Aan de kant van de civiele organisaties is er behoefte om duidelijkheid te verkrijgen op wat voor soort capaciteit kan worden gerekend, danwel waar de eigen organisaties zich op moeten prepareren. Om inzicht te verkrijgen in de omvang en soort capaciteit die nodig kan zijn wordt dit deelproject: “Inzicht in de behoefte aan capaciteit”, ingericht.
Projectinhoud Doel Inzicht verkrijgen in omvang en soort capaciteit die de civiele diensten (politie, brandweer en geneeskundig) ieder voor zich of gezamenlijk nodig zouden kunnen hebben van de krijgsmacht om in samenleving ontwrichtende omstandigheden hun taken te kunnen verrichten. Resultaat Een overzicht van de soort capaciteit en zo mogelijk de omvang daarvan, die de civiele autoriteiten nodig zouden kunnen hebben van de krijgsmacht om in samenleving ontwrichtende situaties hun taken te kunnen verrichten. Dit overzicht moet geschikt zijn om aan de hand daarvan over de inzet van deze eenheden, ter ondersteuning van de civiele autoriteiten, afspraken te maken tussen de minister van Defensie enerzijds en zijn collega’s van BZK, VWS en Justitie anderzijds.
Versie 2003-05-28
Inzicht in benodigde capaciteit militaire bijstand
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 52
Het overzicht zal opgeleverd worden in de vorm van een rapport, waarin tevens een onderbouwing is gegeven. Activiteiten/werkwijze Dit deelproject start met een tweetal workshops van de vier disciplines (politie, brandweer, geneeskundig, krijgsmacht) vanuit Defensie, BZK, VWS, aangevuld met vertegenwoordigers van de andere departementen, koepelorganisaties en van enkele relevante regio’s en krijgsmachtdelen. De workshops worden voorbereid door een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de vier disciplines met externe ondersteuning. De eerste workshop is bedoeld om aan de hand van verschillende invalshoeken de scenario’s te bepalen die moeten worden uitgewerkt om het gewenste inzicht te verkrijgen. De invalshoeken zijn: • rapport Vitale Infrastructuur • Leidraad Maatramp en Leidraad Operationele Prestaties van de dir R&B (inclusief RNPK) • Referentiekaders van het ECCB van Politie • Realisme van Dreigingen (inleider AIVD?) • Advies Verdediging tegen Bioterrorisme (Gezondheidsraad) • Scenariodenken/mogelijke modellen Tweede workshop: het uitwerken van de scenario’s. Vastgesteld moet worden hoe scenario’s moeten worden uitgewerkt. Per discipline of gezamenlijk eventueel met behulp van subgroepen. Ook moet een keuze worden gemaakt op welk niveau de scenario’s moeten worden uitgewerkt, landelijk, per landsdeel (Nederland opdelen in vier of vijf landsdelen) of per regio. Deelnemers: in principe dezelfde bezetting, mogelijk aangevuld met specifieke deskundigen. Zo mogelijk worden de workshops nog gehouden in juni 2003. Gebrek aan financiële middelen kan echter leiden tot vertraging van de start en uitvoering van het deelproject. Uitgangspunten Het gewenste overzicht verschaft inzicht in de soort en zo mogelijk omvang van de capaciteit die nodig kan zijn ter ondersteuning van de civiele diensten (vangnetfunctie). • Dit deelproject beoogt niet vormen van gewenste samenwerking op te sporen die niet vallen binnen de derde hoofdtaak van Defensie. •
Projectbeheer Tijdschema en inzet Planning Het deelproject start in juni 2003, workshops worden, mits de nodige financiële middelen beschikbaar zijn, in juni 2003 gehouden; Het globale overzicht dient dan voor de zomer gereed te zijn. De uitwerking in bestuursafspraken en besluitvorming daarover vindt in het najaar van 2003 plaats.
Inzicht in benodigde capaciteit militaire bijstand
Versie 2003-05-28
pagina 53
Eindrapport CMBA Bijlage A
Capaciteit Functie
Naam
Ministerie / afdeling
Benodigde tijd
Deelprojectgroepleider
Roders
BZK, dR&B, P&B
2 à 3 dagen per week ½ dag per week ½ dag per week 1 dag per 2 weken
Projectsecretaris Leenheer Projectondersteuning Ockhorst Werkgroep voorbereiding workshops Workshopleden
BZK, trainee BZK, dR&B, P&B NPI/Politie, VWS/RGF, R&B/NVBR, Defensie BZK/dR&B, BZK/dPOL, BZK/NCC, Defensie (ministerie), VWS, VROM, V&W, Justitie, Koepels, Regio’s, Krijgsmachtdelen, Wetenschappen
Financiën Ter ondersteuning van workshop, huur ruimte, etc. 50.000 euro. PM. Er zijn momenteel geen gelden beschikbaar. Dit kan leiden tot vertraging van de start en uitvoering van het deelproject. Organisatie Projectorganisatie Deelnemers aan de workshops komen uit de volgende organisaties: • BZK (dR&B, dPOL, NCC ) • Defensie (ministerie) • VWS • VROM • V&W • Justitie • Koepels • Regio’s • Krijgsmachtdelen • Wetenschappen
Versie 2003-05-28
Inzicht in benodigde capaciteit militaire bijstand
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 54
Deelproject 2 Aanpak kostenverrekeningsproblematiek
Inleiding Op het eind van de jaren tachtig zijn tussen de ministeries van Defensie van Binnenlandse Zaken afspraken gemaakt over de wijze van kostenverrekening voor de inzet van militaire eenheden ingeval van een ramp of de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan1. In september 1986 is voorgesteld met betrekking tot militaire bijstand in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, te komen tot een soortgelijke kostenverdeling, zoals die ook bestaat bij de andere vormen van militaire bijstand: de zogenaamde f 600.000,-- regeling2. De kostenverrekening van de ‘harde’ militaire bijstand was een afspraak tussen Defensie, Justitie en van Binnenlandse Zaken uit 19823. Discussie bestaat over het feit of er nu sprake is van één of van meerdere zeston-regelingen. In de visie van Defensie is er slechts sprake van één zeston-regeling. Afgezien van de hoogte van het bedrag, dat in vijftien jaar tijd behoorlijk aan waarde heeft ingeboet, bestaat bij Defensie de behoefte om de wijze van kostenverrekening ten principale ter discussie te stellen.
Projectinhoud Doel Het doel van dit deelproject is vast te stellen of en zo ja wat voor soort eenduidige kostenverrekening voor de inzet van militaire eenheden en materieel kan worden gekomen die de instemming van de verantwoordelijke bewindspersonen kan wegdragen. Resultaat Eén Regeling kostenverrekening militaire bijstand en steunverlening. Behalve algemeen aanvaard, dient de regeling ook algemeen bekend te worden gesteld. Activiteiten/werkwijze In een deelprojectgroep, waarin minimaal BZK (R&B en Politie), Defensie, Justitie, VWS, VROM , V&W4 en Financiën zijn vertegenwoordigd, zal uitvoering aan de doelstelling gegeven moeten worden. Er dient door de deelprojectgroep duidelijkheid geschapen moeten worden over de inhoud van de huidige regeling en de eventuele problemen die daarmee zijn gemoeid. Dit is input voor het uitwerken van een nieuwe regeling.
1
Brief Defensie aan BiZa van 8 juni 1988 (C84/604 88019045), Brief BiZa aan Defensie van 24 november 1988 (Eproj.88/82/1);
Brief Defensie aan BiZa van 17 juli 1989 (C84/604 89017285); Brief BiZa aan defensie van 9 augustus 1989 (Eproj.88/82/3). 2
F 600.000,- is inmiddels € 272.268,12
3
Brief van Defensie aan Financiën van 5 april 1982 (C82/109/108)
4
VWS, VROM en V&W kunnen zich naar behoefte beperken tot het agendalidmaatschap
Aanpak Kostenproblematiek
Versie 2003-05-28
pagina 55
Eindrapport CMBA Bijlage A
Uitgangspunten • De huidige regeling(en) hoe(ft)ven geen model te zijn voor een nieuwe regeling; • Voor zover van toepassing zal aansluiting gezocht moeten worden bij de Comptabiliteitswet; • De beheerslasten voor de uitvoering van de regeling moeten zo simpel mogelijk zijn en mogen ieder geval niet toenemen.
Projectbeheer Tijdschema en inzet Planning Het deelproject start in mei 2003 en zal naar verwachting eind juni 2003 een conceptregeling gereed hebben. Capaciteit Functie
Naam
Ministerie / afdeling
Benodigde tijd
Deelprojectgroepleider Projectsecretaris Projectondersteuning Deelprojectgroepleden
De Hamer n.v.t. n.v.t.
BZK, dR&B, P&B
1 dag/week
BZK/dR&B, BZK/P&B), BZK/dPOL, DEF/DGF&C, FIN, JUS, VWS, VROM, V&W
½ dag/per twee weken
Financiën Alleen interne apparaatskosten Organisatie Deelprojectleider De deelprojectleider leidt het deelproject en is verantwoordelijk voor het eindproduct en de totstandkoming daarvan. Namens de ambtelijke opdrachtgevers zal voor dit deelproject E. de Hamer als deelprojectleider optreden. Projectorganisatie De deelnemers zijn: • DEF/DGF&C • BZK/dR&B • BZK/P&B • BZK/dPOL • JUS • FIN • VWS • VROM • V&W
Versie 2003-05-28
Aanpak kostenproblematiek
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 56
De vorenstaande deelnemers nemen thans deel aan de bestaande zeston regeling(en). Daarnaast hebben de volgende partijen gerechtvaardige belangen in dit project: • • • •
VROM (milieu, potentieel afnemer) V&W (bruggen, potentieel afnemer) VWS (partij CALHOS en potentieel afnemer) FIN (regeling wijzigt vermoedelijk bestaande financiële verhoudingen)
Aanpak Kostenproblematiek
Versie 2003-05-28
pagina 57
Eindrapport CMBA Bijlage A
Deelproject 3 Afspraken over generieke procedures
Inleiding Er zijn inventarisaties uitgevoerd naar de huidige regelingen en afspraken op het gebied van bijstand in het kader van de Politiewet 1993, bijstand in het kader van Rampen en Zware Ongevallen en steunverlening in het kader van Openbaar Belang Daarbij is een aantal knelpunten naar voren gekomen. Een van deze knelpunten betrof de verscheidenheid aan procedures inzake aanvraag en inzet van steunverlening en bijstand. Deze verscheidenheid veroorzaakt onduidelijkheid bij de aanvragende instanties en andere betrokkenen. Het onderhavige deelproject heeft tot doel deze onduidelijkheden weg te nemen en te komen tot generieke procedures.
Projectinhoud Doel Het doel van dit deelproject project is te komen tot eenduidige en vereenvoudigde procedures voor aanvraag van bijstand en/of steunverlening in het kader van openbaar belang, Politiewet en rampen en zware ongevallen. Resultaat Een beslisdocument voor de ambtelijk opdrachtgevers met daarin voorstellen ten aanzien van de huidige procedures en afspraken om te komen tot eenduidige procedures. In dat document zal zo scherp mogelijk in beeld worden gebracht hoe die procedures eruit kunnen zien. Activiteiten/werkwijze Er zal een kern-deelprojectgroep worden ingesteld met daarin vertegenwoordigers van Defensie (DBCB en DJZ), BZK (DR&B, DPOL, DVIP, NCC) en Justitie (DG Rechtshandhaving). Aan de hand van het rapport met inventarisaties wordt bekeken hoe de bestaande procedures voor aanvraag van bijstand en steunverlening bij Defensie het best kunnen worden aangepast cq op elkaar afgestemd. Daarbij zal zowel naar de bestuurlijke als naar de operationele lijn worden gekeken. Tevens zal worden besproken op welke wijze en door welke organisatie deze procedures het beste kunnen worden beheerd. Daarnaast is een operationele klankbordgroep samengesteld die belangrijk is om de voorstellen tot wijziging van de procedures op bruikbaarheid te toetsen.
Versie 2003-05-28
Afspraken over generieke procedures
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 58
Uitgangspunten • Betreft alleen procedures inzake regelingen opgenomen in de inventarisaties; • Het betreft niet de, apart beschreven, procedures inzake specifieke samenwerkingsovereenkomsten.
Projectbeheer Tijdschema en inzet Tijdsplanning Het deelproject start in april 2003 en wordt geacht in augustus 2003 gereed te zijn. Capaciteitsinzet Functie
Naam
Ministerie / afdeling
Benodigde tijd
Deelprojectgroepleider Projectsecretaris Projectondersteuning Deelprojectgroepleden
Boelé Leenheer Ockhorst
BZK, dR&B, P&B BZK, trainee BZK, dR&B, P&B BZK/dPol, BZK/dR&B, DEF/DJZ, DEF/DCBC, BZK/NCC, BZK/VIP, Justitie (DG Rechtshandhaving)
1/3 dag/week 1/2 dag/week 1/2 dag per week ½ dag per 3 weken
Financiën Er zijn voorlopig geen uitgaven voor dit deelproject voorzien. Organisatie Deelprojectleider De deelprojectleider leidt het deelproject en is verantwoordelijk voor het eindproduct en de totstandkoming daarvan. Namens de ambtelijk opdrachtgevers zal voor dit deelproject Fer Boelé, medewerker van de afdeling Projecten- en Beleidsondersteuning van de directie Rampenbeheersing en Brandweer van het ministerie van BZK als deelprojectleider optreden. Projectorganisatie Deelnemers aan de werk- en klankbordgroep komen uit de volgende organisaties: • BZK (dR&B, dPOL, VIP, NCC) • Defensie (DCBC en DJZ) • Justitie (DG Rechtshandhaving)
Afspraken over generieke procedures
Versie 2003-05-28
pagina 59
Eindrapport CMBA Bijlage A
Deelproject 4 Generieke bestuurlijk-juridische regeling voor bijstand politie
Inleiding Gedurende de eerste fase van het project CMBA is gebleken dat de bestuurlijke, juridische en organisatorische voorwaarden voor veel grootschalig optreden vaak ad hoc gedurende een incident of onder grote tijdsdruk worden vormgegeven. Dit heeft tot de aanbeveling geleid om een ‘generieke regeling ter ondersteuning van grootschalig politieoptreden’ op te stellen. Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat het hier niet gaat om specifieke regelingen per mogelijk incident maar om algemene (model)regelingen die toepasbaar zijn of als leidraad kunnen dienen voor enkele of clusters gelijksoortige incidenten. De regelingen dienen flexibel te zijn om te voldoen aan de grote diversiteit aan mogelijke incidenten. Het hier beschreven deelproject ‘generieke bestuurlijk-juridische regelingen voor militaire bijstand in het kader van de Politiewet 1993’ en dient afgestemd te zijn met het deelproject dat zich zal bezighouden met de operationele invulling van mogelijke scenario’s (deelproject 1).
Projectinhoud Doel Het doel van het project is te komen tot generieke regelingen ter ondersteuning van grootschalig politieoptreden vanuit een bestuurlijk-juridische invalshoek. Gedacht moet worden aan bijv. het vaststellen van modelregelingen (c.q. bouwstenen voor regelingen) inzake bevoegdheden, bewapening, gebruik van geweld e.d. door militairen die bijstand verlenen aan de politie. De aanvraagprocedures zullen in een andere deelprojectgroep worden behandeld. Resultaat De deelprojectgroep zal als product een document (map) afleveren met daarin opgenomen een aantal modelregelingen, die kunnen worden toegepast op verschillende incidenten waarbij militaire bijstand van de krijgsmacht ter ondersteuning van de politie naar verwachting nodig zal zijn. Er zal worden gestreefd naar flexibele regelingen die op meerdere gelijksoortige incidenten toepasbaar zijn. Het gaat uitdrukkelijk niet om regelingen die formeel door de betrokken ministers (BZK en/of Justitie, alsmede Defensie) zullen worden vastgesteld, maar om modellen die naar bevind van zaken gebruikt kunnen worden indien een incident zoals hiervoor bedoeld zich voordoet. Het zal uiteraard altijd mogelijk zijn van het model af te wijken indien het concrete geval dit wenselijk of noodzakelijk maakt.
Versie 2003-05-28
Generieke bestuurlijk-juridische regeling bijstand Politie
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 60
Activiteiten/werkwijze Aan de hand van casus, bestaande draaiboeken en toekomstanalyses zal de deelprojectgroep zich een beeld vormen van de mogelijke situaties waarin militaire bijstand nodig kan zijn en van de bestuurlijkjuridische kaders in de regelingen die voor dergelijke situaties nodig zijn. Deze zullen per incident of cluster gelijksoortige incidenten worden opgesteld en opgenomen in een map. Uitgangspunten Bij het opstellen van de regelingen zal worden uitgegaan van de bestaande wetgeving, de kaders die middels deze wetgeving zijn opgesteld en voorbeelden uit het verleden.
Projectbeheer Tijdschema en inzet Tijdsplanning De deelprojectgroep streeft er naar voor de zomer met een concept product te komen en gedurende de zomer het definitieve product af te leveren. De doorlooptijd van het project zal lopen tot het begin van de herfst. Capaciteitsinzet De deelprojectgroep zal bestaan uit vertegenwoordigers van de directie politie, het NCC, Justitie, het NPI, KMar en Defensie. Functie
Naam
Ministerie / afdeling
Deelprojectgroepleider Projectsecretaris Projectondersteuning Deelprojectgroepleden
Brijder Leenheer
BZK, dPol BZK, trainee BZK BZK/dPol, BZK/dR&B, DEF/DJZ, BZK/NCC, JUST, KMar, NPI
Benodigde tijd
p.m.
Financiën Er zijn geen uitgaven voor dit deelproject voorzien. Organisatie Deelprojectleider Namens de ambtelijk opdrachtgevers zal voor dit deelproject (‘generieke bestuurlijk-juridische regelingen voor Militaire bijstand in het kader van de Politiewet 1993’) de heer Edwin Brijder, medewerker van de Directie Politie als deelprojectleider optreden. Projectorganisatie Er is een deelprojectgroep bestaande uit vertegenwoordigers van: BZK, Defensie, Justitie, NPI, NCC en KMar. Deze deelprojectgroep zal verantwoordelijk zijn voor het opstellen van de generieke regelingen
Generieke bestuurlijk-juridische regeling bijstand Politie
Versie 2003-05-28
pagina 61
Eindrapport CMBA Bijlage A
In deze deelprojectgroep zullen ook één of meerdere personen uit de deelprojectgroep ‘generieke operationele regelingen voor Militaire bijstand in het kader van de Politiewet 1993’ zitting hebben om samenhang en afstemming tussen beide deelprojecten te faciliteren en te garanderen. Deelnemers aan de deelprojectgroep komen uit de volgende organisaties: • BZK (dR&B, dPOL, NCC) • Defensie • Justitie • NPI • KMar
Versie 2003-05-28
Generieke bestuurlijk-juridische regeling bijstand Politie
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 62
Deelproject 5 Opstellen formele regeling aanvragen steunverlening openbaar belang
Inleiding Er zijn inventarisaties uitgevoerd naar de huidige regelingen en afspraken op het gebied van bijstand in het kader van de Politiewet, steunverlening in het kader van Rampen en Zware Ongevallen en steunverlening in het kader van Openbaar Belang. Met betrekking tot militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang is een Aanwijzing SG Defensie inzake regelgeving “werken voor derden” opgesteld. In de praktijk is bij steunverlening in het kader van het openbaar belang een aantal knelpunten geconstateerd. Deze hebben vooral betrekking op: • de definiëring van het begrip openbaar belang; • onbekendheid met de regeling; • onduidelijkheid over de operationele coördinatie; • onduidelijkheid over de wijze van kostenverrekening (in rekening brengen additionele kosten); • de afwezigheid van het NCC in de aanvraagprocedure. Het zeer ruime begrip ‘openbaar belang’ vormt een probleem met betrekking tot het definiëren van wat onder steunverlening in het kader van het openbaar belang valt en welke criteria daarvoor gelden. Het is niet altijd mogelijk duidelijk aan te geven waar de grens ligt tussen militaire bijstand in het kader van de wet Rampen en Zware Ongevallen en de Politiewet en militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang. Dit heeft ook consequenties voor het formuleren van criteria voor de toetsing van een aanvraag om militaire bijstand of steunverlening. Wanneer het moeilijk is de grens tussen de verschillende regelingen te bepalen is het ook moeilijk de criteria duidelijk te benoemen. Uit bovenstaande volgt, dat de SG-aanwijzing, die onder meer de militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang regelt, moet worden aangepast. Onderhavig deelproject heeft tot doel de SG-aanwijzing aan te passen.
Projectinhoud Doel Het doel van het deelproject is het zorgen dat de SG-aanwijzing met betrekking tot de steunverlening in het kader van openbaar belang wordt omgezet in een regeling met externe werking waarbij de gesignaleerde knelpunten worden opgelost. Resultaat Met dit deelproject wordt beoogd een concept regeling op te stellen voor het aanvragen van steunverlening in het kader van openbaar belang, waarbij tegelijk de huidige knelpunten worden weggenomen. Die knelpunten zijn: • een heldere definitie van openbaar belang;
Formele regeling aanvragen steunverlening openbaar belang
Versie 2003-05-28
pagina 63
• • • •
Eindrapport CMBA Bijlage A
duidelijkheid wie voor dergelijk steunverlening in aanmerking komen; duidelijke criteria waaraan een aanvraag moet voldoen; een aanvraagprocedure waarin het NCC is ingebed duidelijkheid financiering.
Aan de ambtelijk opdrachtgevers zal een advies in de vorm van een omgezette SG aanwijzing worden aangeboden welke, na besluitvorming, bekend zal worden gesteld aan betrokken organisaties. Activiteiten/werkwijze De regeling zal worden opgesteld door Defensie/DJZ (mw P. Coomans) waarna deze regeling eventueel ter schriftelijke becommentariëring zowel door de deelprojectgroep van het deelproject “afspraken over generieke procedures” als in de bestuurlijke en operationele klankbordgroep van het project CMBA zal worden behandeld. De aanwijzing zal, na besluitvorming door de ambtelijk opdrachtgevers, worden geformaliseerd en gepubliceerd conform de interne werkwijze van Defensie en verder bekend worden gesteld conform de uitkomsten van het deelproject “bekendheid verschaffen over afspraken en procedures” van het project CMBA. Uitgangspunten • De huidige interne aanwijzing SG Defensie. • De resultaten deelproject “generieke procedures” dienen te worden meegenomen. • De regeling zal onderdeel uitmaken van de SG-aanwijzing “Militaire steunverlening in het Openbaar belang en Maatschappelijke dienstverlening door Defensie aan derden.
Projectbeheer Tijdschema en inzet Planning De regeling zal in mei 2003 worden opgesteld waarna in juni de adviesronde zal starten. Naar verwachting zal het conceptvoorstel in september gereed zijn voor besluitvorming. Capaciteit Functie
Naam
Ministerie / afdeling
Beschikbare tijd
Deelprojectgroepleider Secretaris Projectondersteuning Deelprojectgroepleden
Boelé Coomans Ockhorst
BZK, dR&B, P&B Defensie, DJZ BZK, dR&B, P&B BZK/dPol, BZK/dR&B, BZK/NCC, BZK/VIP, DEF/DCBC, DEF/DJZ, Justitie (DG Rechtshandhaving)
1/3 dag/week 1/2 dag/week 1/2 dag per week ½ dag per 3 weken
Financiën Er zijn geen uitgaven voor dit deelproject voorzien.
Versie 2003-05-28
Formele regeling aanvragen steunverlening openbaar belang
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 64
Organisatie Deelprojectleider De deelprojectleider leidt het deelproject en is verantwoordelijk voor het eindproduct en de totstandkoming daarvan. Namens de ambtelijk opdrachtgevers zal voor dit deelproject Fer Boelé, medewerker van de afdeling Projecten- en Beleidsondersteuning van de directie Rampenbeheersing en Brandweer van het ministerie van BZK als deelprojectleider optreden. Projectorganisatie Deelnemers aan de werk- en klankbordgroep komen uit de volgende organisaties: • BZK (dR&B, dPOL, VIP) • Defensie (DCBC en DJZ) • Justitie (DG Rechtshandhaving)
Formele regeling aanvragen steunverlening openbaar belang
Versie 2003-05-28
pagina 65
Eindrapport CMBA Bijlage A
Deelproject 6 Bekendheid verschaffen over afspraken en procedures
Inleiding Er zijn inventarisaties uitgevoerd naar de huidige regelingen en afspraken op het gebied van bijstand in het kader van de Politiewet 1993, steunverlening in het kader van Rampen en Zware Ongevallen en steunverlening in het kader van Openbaar Belang Bij deze inventarisaties is gebleken dat niet alle belanghebbenden bekend zijn met bestaande regelingen of de meest recente versies daarvan. Dit heeft tot gevolg dat niet altijd de juist aanvraagprocedures worden gevolgd bij het aanvragen van militaire bijstand of steunverlening in het kader van de wet rampen en zware ongevallen, Politiewet en openbaar belang. Verder is er daardoor gebrek aan kennis over bevoegdheden en mogelijkheden van steunverlening. Hieruit volgt dat het van belang is dat alle relevante regelingen en mogelijke nieuwe en/of bijgestelde regelingen bekend worden gesteld aan alle betrokken actoren. Tevens zal er een beheersorganisatie moeten komen die ervoor zorg draagt dat alle betrokkenen bij nieuwe regelingen cq. wijzigingen op de hoogte worden gesteld en gehouden. Het onderhavige deelproject heeft tot doel bekendheid te verschaffen over afspraken en procedures nu en in de toekomst.
Projectinhoud Doel Het doel van dit deelproject is om aan alle betrokkenen kennis te verschaffen over regelingen en procedures inzake civiele steunverlening en bijstand door Defensie. Resultaat Zorg dragen dat alle belanghebbenden over voldoende kennis van en inzicht in de bestaande regelingen, procedures en afspraken beschikken. Er is een beheerssystematiek waardoor belanghebbenden tijdig over wijzigingen worden geïnformeerd. Het resultaat wordt bereikt door middel van een communicatieplan met een advies inzake bekend stellen en de inrichting van een beheersorganisatie aan de ambtelijk opdrachtgevers. Na besluitvorming zal door middel van het communicatieplan hieraan uitvoering worden geven. Activiteiten/werkwijze Er zal een kern-deelprojectgroep worden ingesteld met daarin vertegenwoordigers van Defensie (DBCB en DJZ) en BZK (DR&B, DPOL, DVIP, NCC) en Justitie (DG Rechtshandhaving). Aan de hand van de geïnventariseerde regelingen en procedures wordt bekeken hoe de betrokkenen het best over deze regelingen op de hoogte kunnen worden gesteld en gehouden en welke organisatie hiermee dient te worden belast.
Versie 2003-05-28
Bekendheid verschaffen over afspraken en procedures
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 66
Uitgangspunten • Alleen procedures inzake regelingen opgenomen in de inventarisaties; • Betreft niet de, apart beschreven, procedures inzake specifieke samenwerkingsovereenkomsten. • Uitkomst deelproject “generieke procedures” dient als input.
Projectbeheer Tijdschema en inzet Planning Het deelproject start in mei 2003 en zal naar verwachting in december 2003 worden afgerond. De uitvoering van het advies is afhankelijk van de besluitvorming van het deelproject 3 (generieke procedures) en zal na verwachting in november gereed zijn. Capaciteit Functie Deelprojectgroepleider Projectsecretaris Projectondersteuning Deelprojectgroepleden
Naam Boelé Ockhorst
Ministerie / afdeling BZK, dR&B, P&B BZK, BZK, dR&B, P&B BZK/dPol, BZK/dR&B, BZK/NCC, BZK/VIP, DEF/DCBC, DEF/DJZ, Justitie (DG Rechtshandhaving)
Benodigde tijd 1/3 dag per week 1/2 dag per week 1/2 dag per week 1 overleg per 2 weken
Financiën Er zijn voorlopig geen uitgaven voor dit deelproject voorzien. Organisatie Deelprojectleider De deelprojectleider leidt het deelproject en is verantwoordelijk voor het eindproduct en de totstandkoming daarvan. Namens de ambtelijk opdrachtgevers zal voor dit deelproject Fer Boelé, medewerker van de afdeling Projecten- en Beleidsondersteuning van de directie Rampenbeheersing en Brandweer van het ministerie van BZK als deelprojectleider optreden. Projectorganisatie Deelnemers aan de deelprojectgroep komen uit de volgende organisaties: • BZK (DR&B, DPOL, DVIP, NCC) • Defensie (DCBC en DJZ, ) • Justitie (DG Rechtshandhaving)
Bekendheid verschaffen over afspraken en procedures
Versie 2003-05-28
pagina 67
Eindrapport CMBA Bijlage A
Deelproject 7 Kaders voor gemeenschappelijk oefenbeleid
Inleiding In 1995 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Defensie bepaald dat de NATRES ook kan worden ingezet bij taken op het gebied van de rampenbestrijding en daar ook op zal worden geprepareerd. Daarop is door BZK met defensie afgesproken dat de kaderleden van de Natres een opleiding rampenbestrijding dienen te volgen aan het NiBra en dat de NATRES dient te worden betrokken bij oefeningen. Informatie in het NiBra leert namelijk dat van deze opleidingsmodule gebruik is gemaakt. Indien uit het deelproject Inzicht in defensiecapaciteit een beeld ontstaat wat voor soort defensiecapaciteit er nodig kan zijn en zo mogelijk in welke omvang, dient daarop ook een oefenbeleid te worden geënt. De afspraken die daarover in het verleden zijn gemaakt en in gang gezet zouden kunnen worden, indien de NATRES tot de potentiële onderdelen blijft behoren, geactiveerd en uitgebreid kunnen worden. Tevens dienen er adequate oefenterreinen te worden geregeld.
Projectinhoud Doel Prepareren van de daartoe aangewezen onderdelen van de krijgsmacht op hun derde hoofdtaak, zodat ze zijn toegerust voor hun taak en vertrouwd zijn met de wijze van commandovoering die ingeval van rampen of grootschalig politieoptreden van toepassing is. Resultaat Afspraken over het opzetten of bijstellen van gerichte opleidingen en oefeningen voor de daartoe aangewezen krijgsmachtdelen en een indicatie geven van de benodigde oefencapaciteit, met name voor het multidisciplinaire doel. Activiteiten/werkwijze Eén of meer werkgroepen formeren die de opleidingen cq oefeningen die in het verleden zijn gemaakt beziet op hun bruikbaarheid en vervolgens concrete voorstellen opstelt die tot bijstelling van de opleidingen en oefeningen moeten leiden. Tevens dient advies uit te worden gebracht met welke frequentie de gezamenlijke oefeningen dienen plaats te vinden De werkgroep(en) dienen ook aan te geven wie voortaan verantwoordelijk is voor onderhoud, bewaking en de uitvoering van de oefeningen.
Uitgangspunten • •
De opleidingen moeten het grootschalig politieoptreden danwel de rampenbestrijding ondersteunen. De opleidingen en oefenmodules dienen zoveel mogelijk een multidisciplinair karakter te krijgen.
Versie 2003-05-28
Kaders voor gemeenschappelijk oefenbeleid
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 68
Projectbeheer Tijdschema en inzet Planning Het deelproject start in september 2003 en rapporteert eind 2003.
Capaciteit Functie
Naam
Werkgroepleider
Nader te bepalen
Projectsecretaris Projectondersteuning Werkgroepleden
Ministerie / afdeling
Beschikbare tijd
BZK, DEF, BZK/dR&B/P&B Nader te bepalen.
Financiën PM.
Organisatie Deelprojectleider De deelprojectleider leidt het deelproject en is verantwoordelijk voor het eindproduct en de totstandkoming daarvan. Namens de ambtelijk opdrachtgevers zal voor dit deelproject (deelprojectleider nog nader te bepalen).
Projectorganisatie Deelnemers aan de werkgroep(en) komen uit de volgende organisaties: • BZK (dR&B, dPOL, NCC ) • Defensie ( ministerie) • VWS • VROM • V&W • Justitie • Koepels • Regio’s • Krijgsmachtdelen
Kaders voor gemeenschappelijk oefenbeleid
Versie 2003-05-28
pagina 69
Eindrapport CMBA Bijlage A
Deelproject 8 Van ad-hoc naar structurele samenwerking
Inleiding Er zijn inventarisaties uitgevoerd naar de huidige regelingen en afspraken op het gebied van bijstand in het kader van de Politiewet 1993, bijstand in het kader van Rampen en Zware Ongevallen en steunverlening in het kader van Openbaar Belang Naar aanleiding daarvan worden tien aanbevelingen gedaan. Het onderhavige deelproject richt zich op aanbeveling nummer 10 Van ad-hoc samenwerking naar structurele samenwerking. De inventarisatie leert dat er in de loop van de jaren een steeds grotere variëteit aan afspraken is gemaakt met Defensie omtrent ondersteuning van de civiele autoriteiten door de krijgsmacht. Deze afspraken variëren van verschillende vormen van bijstand tot allerlei vormen van samenwerking tot gezamenlijk gebruik van dezelfde voorzieningen. Kenmerkend voor deze afspraken is dat ze vaak op ad hoc basis tot stand zijn gekomen. Door de projectgroep wordt voorzien dat de tendens tot het intensieveren van de verschillende vormen van samenwerking en het gemeenschappelijk gebruik van dezelfde voorzieningen door zal gaan. De hiervoor gedane aanbevelingen wijzen in dezelfde richting. Problemen die hierdoor kunnen ontstaan zijn: • Het verliezen van het overzicht van de gemaakte afspraken. Het moeizaam bovenwater halen van de verschillende afspraken toonde dat ook al aan. • Onduidelijkheid omtrent het karakter van de afspraken en daarmee het kader waarbinnen geopereerd dient te worden en de bevoegdheden die daarmee gepaard gaan. • In de preparatiefase gebrekkige afstemming en voorbereiding op eventuele gezamenlijke inzet. • In de operationele sfeer vertraging in de inzet en inefficiency in het optreden en mogelijk verstoringen in de commandovoering. • Aanpassingen die in de organisaties plaatsvinden in omvang of taakstelling worden niet doorvertaald in de gemaakte afspraken. • Nieuwe eisen die vanuit de politiek of door ontwikkelingen worden gesteld worden niet in de totale context van het afsprakenstelsel bekeken. Om aan deze problemen het hoofd te kunnen bieden zal op hoog niveau, zowel bij Defensie als bij de civiele autoriteiten, overzicht moeten zijn van het stelsel van afspraken en sturing moeten worden gegeven aan het verder gaande proces van het maken van afspraken en het bijstellen van de afspraken.
Versie 2003-05-28
Van ad-hoc naar structurele samenwerking
Eindrapport CMBA Bijlage A
pagina 70
Projectinhoud Doel Zorgen voor overzicht van alle vormen van afspraken tussen krijgsmacht enerzijds en de diverse civiele hulpverleningsdiensten anderzijds. Zorgen voor een gezamenlijk sturingsmodel door de minister van Defensie en zijn collega’s verantwoordelijk voor de civiele hulpverleningsdiensten teneinde deze afspraken en verder onderhoud, aanpassing en uitbouw daarvan helder te voorzien van kaders/uitgangspunten inzake bevoegdheden, verantwoordelijkheden, procedures en financiering. Resultaat 1.
2.
Handmatig en/of electronisch een overzicht van alle gemaakte afspraken, waarbij inzichtelijk zijn gemaakt de betrokken onderdelen, de bevoegdheden en verantwoordelijkheden, de eventuele specifieke procedures en financieringswijze. Een sturingsmodel waarbij is aangegeven de samenstelling, taak, bevoegdheden en positionering.
Deze resultaten worden bereikt door: • het opleveren van genoemd overzicht; • het opleveren van een rapport met daarin een beschrijving van één of meerdere sturingsmodellen. Activiteiten/werkwijze Er zal een deelprojectgroep worden ingesteld van vijf leden met een secretaris (twee afkomstig van Defensie, twee van DGOOV en één van VWS). Aan de hand van de door het CMBA-traject geïnventariseerde regelingen en procedures wordt bekeken waar de inventarisatie uitbreiding behoeft en hoe dit kan worden gerealiseerd om vervolgens te bezien op welke wijze het overzicht onder leiding van het op te zetten sturingsmodel kan worden onderhouden. De deelprojectgroep stelt één of meerdere sturingsmodellen op en legt die aan de ambtelijke opdrachtgevers voor. Uitgangspunten • Overzicht betreft alle vormen van afspraken tussen de krijgsmacht en de civiele autoriteiten. • Het overzicht verschaft inzicht in de soort afspraken die zijn gemaakt tussen de lokale autoriteiten en de onderscheiden krijgsmachtdelen. • Het sturingsmodel moet alle vormen van bijstand, samenwerking en gemeenschappelijk gebruik van voorzieningen regarderen. • Het sturingsmodel moet op hoog niveau zijn ingebed in beide sectoren.
Van ad-hoc naar structurele samenwerking
Versie 2003-05-28
pagina 71
Eindrapport CMBA Bijlage A
Projectbeheer Tijdschema en inzet Planning Het deelproject start in september 2003, advies sturingsmodel gereed december 2003; de uitbouw van het overzicht december 2003. Capaciteit Functie Deelprojectgroepleider Projectsecretaris Projectondersteuning Deelprojectgroepleden
Naam Statema Ockhorst
Ministerie / afdeling BZK, dR&B, P&B BZK BZK, dR&B, P&B DEF(2x), BZK/dPol, BZK/dR&B; VWS
Benodigde tijd 1 dag per week 1 dag per week 1/2 dag per week 1 overleg per 2 weken
Financiën PM. Ter uitvoering van inventarisatie en presentabel maken overzicht 25.000 euro. Organisatie Deelprojectleider De deelprojectleider leidt het deelproject en is verantwoordelijk voor het eindproduct en de totstandkoming daarvan. Namens de ambtelijk opdrachtgevers zal voor dit deelproject Henk Statema , medewerker van de afdeling Projecten- en Beleidsondersteuning van de directie Rampenbeheersing en Brandweer van het ministerie van BZK als voorzitter van de genoemde deelprojectgroep optreden die deze activiteiten gaat uitvoeren. Projectorganisatie Deelnemers aan de deelprojectgroep komen uit de volgende organisaties: • BZK (dR&B, dPOL) • Defensie • VWS • PM.: Denktanks van de organisaties
Versie 2003-05-28
Van ad-hoc naar structurele samenwerking
Civiel-Militaire Bestuursafspraken (CMBA) Eindrapport Inventarisatiefase
BIJLAGE B
Pagina 73
Eindrapport CMBA Bijlage B
Bijlage 1 Besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie houdende de instelling van het Project Bestuursafspraken Civiele – Militaire Sector. (Instellingsbesluit Project Bestuursafspraken)
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie, in overeenstemming met de Ministers van Justitie, Volksgezondheid Welzijn en Sport, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Verkeer & Waterstaat
BESLUITEN: Artikel 1
Ingesteld wordt: a. een Project, ter inventarisatie van de civiele overheidstaken in Nederland waarvoor in het kader van de vangnetfunctie van Defensie ondersteuning van de krijgsmacht mogelijk is, hierna te noemen het Project; b. het Project bestaat uit een Projectleiding met drie onder de Projectleiding ressorterende deelprojectgroepen met de respectievelijke aandachtsgebieden: • Zware ongevallen en rampen • Steunverlening in het kader van het openbaar belang • Bijstand op basis van de Politiewet Artikel 2
Doel van het Project is: a. Het inventariseren van huidige regelingen tussen de civiele overheden en Defensie in het kader van de vangnetfunctie van Defensie; b. Het verkennen van de mogelijkheden om in het kader van de vangnetfunctie van Defensie, tot nadere afspraken te komen tussen betrokken ministeries en het ministerie van Defensie op het gebied van zware ongevallen en rampen, steunverlening in het kader van het openbaar belang en bijstand op basis van de Politiewet; c.
Het, op basis van de uitkomsten van de in sub a en b genoemde inventarisatie en verkenning, schriftelijk uitbrengen van een advies via de Directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid en de plaatsvervangend Chef Defensiestaf aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie over (mogelijkheden tot) vernieuwing van de bestuursafspraken tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, andere ministeries en Defensie en overig te nemen maatregelen.
Versie 2003-05-28
Bijlage 1
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 74
Artikel 3
De Projectleiding bestaat uit: Een vertegenwoordiger namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; Een vertegenwoordiger namens de minister van Defensie. Artikel 4
De Projectleiding heeft tot taak het coördineren van de werkzaamheden van de deelprojectgroepen, het afstemmen van de werkzaamheden bedoeld in artikel 1, onder b. met de omgeving en andere relevante projecten en het rapporteren over de voortgang. De Projectleiding is verantwoordelijk voor het eindadvies. Artikel 5
De deelprojectgroepen, bedoeld in artikel 1, onder b, werken de taken bedoeld in artikel 2, onder a en b uit en stellen voor hun deelgebied het concept eindadvies op. Artikel 6
De deelprojectgroepen als bedoeld in artikel 1, onder b, worden voorgezeten en ondersteund door door de Directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en bestaan uit ambtenaren van de betrokken ministeries en aanverwante overheidsorganisaties. Artikel 7
Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum van ondertekening.
Artikel 8 Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Project Bestuursafspraken civiele – militaire sector .
Artikel 9 Dit besluit zal worden bekendgemaakt door toezending aan de ministeries zoals vermeld in de verzendlijst (bijlage 1 ).
Datum ´s-Gravenhage, februari 2003
Bijlage 1
Versie 2003-05-28
Pagina 75
Eindrapport CMBA Bijlage B
Bijlage 2 Afkortingen BBE BZK CMBA DCBC EOD KLPD KMar LOCC MGFB NATRES NBC NCC VvGGD UMC USAR VROM V&W VWS
Versie 2003-05-28
Bijzondere Bijstands Eenheid Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Civiel-militaire Bestuursafspraken Defensie Crisis Beheersings Centrum Explosieve Opruimings Dienst Korps Landelijke Politiediensten Koninklijke Marechaussee Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum Militair Geneeskundig Facilitair Bedrijf Korps Nationale Resserve Nucleaire Biologisch Chemisch Nationaal Coördinatie Centrum Vereniging voor Gemeentelijke Gezondheidsdiensten Universitair Medisch Centrum Urban Search and Resque Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Verkeer & Waterstaat Volksgezondheid Welzijn en Sport
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 76
Bijlage 3 Inventarisatie Militaire Bijstand bij Rampen en Zware Ongevallen Bestuursafspraak 1993 De ministers van Binnenlandse Zaken en van Defensie hebben bestuursafspraken ondertekend die de continuïteit van militaire bijstand bij rampen bestrijding onder alle omstandigheden tot onderwerp hebben (zie bijlage 11). De belangrijkste onderdelen van deze bestuursafspraak zijn de volgende: •
•
•
De minister van Defensie houdt, in aanvulling op de mogelijkheden die de krijgsmacht reeds heeft bij het bestrijden van een ramp, ten minste twee geneeskundige eenheden beschikbaar die in geval van een ramp bijstand kunnen verlenen ter aanvulling van het civiele geneeskundige potentieel. De minister van Defensie houdt op de legerplaats Crailo een oefenrampterrein in stand, dat bestemd is voor de opleiding en oefening van de militaire eenheden en stelt dit terrein om niet ter beschikking aan gemeentelijke en regionale overheden voor het gebruik door civiele rampenbestrijdingseenheden. Ten behoeve van de inzet van militaire eenheden bij de rampen bestrijding in buitengewone omstandigheden voorziet de minister van Defensie in de mogelijkheid om, zonodig na reactivering van de dienstplicht, vijf rampen bestrijdingsbataljons te mobiliseren ter aflossing of aanvulling van het civiele potentieel. Uit deze bataljons worden dertig rampenbestrijdingseenheden/ hulpverleningsketens gevormd, die ± 4000 militairen omvat. De mobilisabele eenheden hebben tot taak het verrichten van reddingswerkzaamheden en het geven van geneeskundige verzorging aan slachtoffers op of nabij het rampterrein en het vervoer van hen naar ziekenhuizen.
Deze bestuursafspraken zijn niet limitatief gezien de bepaling: “in aanvulling op de mogelijkheden die de krijgsmacht reeds heeft bij het bestrijden van een ramp”. De afspraken zijn inmiddels grotendeels herroepen. De minister van Defensie heeft bij brief van 20 januari 1998 verzocht om aanpassing van deze afspraken. Het ging daarbij om de verplichting tot het leveren van tenminste twee geneeskundige eenheden. BZK kon daar op voorwaarden mee instemmen. Na geconstateerd te hebben dat de implementatie van de geneeskundige combinatie volgens planning verloopt - genoemd als eerste voorwaarde - en impliciet daarmee de noodzaak tot militaire, geneeskundige bijstand is verkleind. Een tweede voorwaarde was dat tussen Defensie en VWS afspraken moeten worden gemaakt over de rol die Defensie in de toekomst zou gaan vervullen bij de reguliere Spoedeisende medische hulpverlening. Na de constatering dat die afspraken blijkens worden geconcretiseerd, kan BZK instemmen met het opheffen van de verplichting tot het leveren van twee geneeskundige eenheden met ingang van 1 september 1998. De instemming met die opheffing wordt echter verbonden aan de voorwaarde dat nieuwe bestuursafspraken worden gemaakt. Bij brief van 8 oktober 1998 is de noodzaak tot het maken van nieuwe
1
Alle bijlagen zijn in een aparte notitie bijgevoegd
Bijlage 3
Versie 2003-05-28
Pagina 77
Eindrapport CMBA Bijlage B
bestuursafspraken door Defensie erkend. Tot op heden zijn die bestuursafspraken nog niet gemaakt. Procedure voor aanvraag bijstand en steunverlening Indien het potentieel van provinciale en/of rijksdiensten niet toereikend of in het bijzondere geval ongeschikt is om bijstand te verlenen in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, kan militaire bijstand op grond van artikel 18 van de Wet rampen en zware ongevallen worden aangevraagd. In bijzondere gevallen kan de Commissaris der Koningin een verzoek tot bijstand van militairen richten aan de Minister van Binnenlandse Zaken die zich ter zake wendt tot de Minister van Defensie die de nodige voorzieningen treft, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten. In zeer spoedeisende gevallen kan een burgemeester een verzoek tot bijstand van militairen rechtstreeks richten aan de Provinciaal Militair Commandant Het verzoek om bijstand wordt gericht tot de Minister van Binnenlandse Zaken (DG-OOV, Nationaal Coördinatie Centrum), die zich ter zake tot de Minister van Defensie (Defensie Crisisbeheersingscentrum) richt, teneinde een en ander na gezamenlijk overleg te effectueren. Uiteraard bepaalt de minister van Defensie na een verzoek om militaire bijstand welk personeel (parate eenheden, reservisten of een combinatie van beiden) en/of materieel hij beschikbaar stelt. Het operationeel bevel over de commandanten van de eenheden belast met de uitvoering van de militaire bijstand berust op grond van het in de Rampenwet bepaalde bij de burgemeester. Het administratief bevel over de commandanten van de eenheden belast met de uitvoering van militaire bijstand en de logistieke verantwoordelijkheid voor deze eenheden berusten bij de Bevelhebber van het betrokken krijgsmachtdeel. In het Voorschrift militaire bijstand en steunverlening in Nederland in vredestijd (MP 11-10) vastgesteld bij brief van de minister van Defensie, nr. C84/406 van 1 oktober 1987 wordt op de procedure ingegaan2. In het Voorschrift MP 11-10 wordt in de hoofdstukken VI en VII de steunverlening in het openbaar belang of van maatschappelijke dienstverlening aan derden behandeld. Steunverlening is verder niet wettelijk of op andere wijze geregeld anders dan – individuele gevallen - bij overeenkomst of bij convenant. Wijze van kostenverrekening Op het eind van de jaren tachtig zijn tussen de ministeries van Defensie van Binnenlandse Zaken afspraken gemaakt over de wijze van kostenverrekening voor de inzet van militaire eenheden ingeval van een ramp of de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan3. Het
2
Het Voorschrift militaire bijstand en steunverlening in Nederland in vredestijd is op 12 januari 2000 gewijzigd. Het
onderwerp “militaire bijstand ingeval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan” is terug te vinden in hoofdstuk V (MP 11-10). 3
Brief Defensie aan BiZa van 8 juni 1988 (C84/604 88019045)
Brief BiZa aan Defensie van 24 november 1988 (Eproj.88/82/1)
Versie 2003-05-28
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 78
rampbegrip in de Wet rampen en zware ongevallen is inmiddels uitgebreid met het element zwaar ongeval. De militaire bijstand vindt zijn rechtsgrond in voornoemde wet en zal q.q. gelden voor het verruimde rampbegrip. In september 1986 is voorgesteld met betrekking tot militaire bijstand in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, te komen tot een soortgelijke kostenverdeling, zoals die ook bestaat bij de andere vormen van militaire bijstand: de zogenaamde f 600.000,-- regeling4. De kostenverrekening van de ‘harde’ militaire bijstand was een afspraak tussen Defensie, Justitie en van Binnenlandse Zaken uit 19825. Beide bedragen zijn sindsdien nooit aan het inflatieniveau aangepast De zgn. zeston-regeling rampenbestrijding behelst het volgende: •
•
Indien bij de verrekening van de kosten, verbonden aan de bestrijding van een ramp (inclusief bijstand) geen beroep wordt gedaan op de regeling ex artikel 25 van de Rampenwet, draagt Defensie de kosten van "militaire bijstand in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan" zelf tot een bedrag van f 600.000,-- op jaarbasis; bij overschrijding van voornoemd bedrag brengt Defensie de meerkosten in rekening bij Binnenlandse Zaken.
Alle zaken die buiten de zeston-regeling vallen, komen in beginsel voor rekening van de aanvrager tenzij vooraf anders is overeengekomen. Als regel dient op de voor het bijstand verlenende krijgsmachtdeel voorgeschreven wijze opgave gedaan te worden van alle kosten (inclusief de integrale personeelskosten) waarna wordt vastgesteld welke kosten voor verrekening in aanmerking komen. Onder voor verrekening in aanmerking komende kosten wordt verstaan die kosten die niet zouden zijn gemaakt, indien de bijstand niet was verleend. Deze kunnen onder meer bestaan uit: a. b. c. d. e. f. g.
transportkosten voor vervoer van personeel en/of materieel; verbruikte brandstoffen, springmiddelen en overig materieel; schade als gevolg van verlies van of beschadigingen aan materieel en uitrusting en eventuele kosten tot herstel; kosten voor het gebruik van gebouwen en terreinen vast te stellen door de Inspecteur der Domeinen; kosten voor maaltijden en cadi- en/of legeringsfaciliteiten; kosten voor het vervangen van het ter beschikking gestelde materieel voor de duur van de bijstand; overige kosten waaronder zijn begrepen: 1. declaraties voor reis- en verblijfkosten; 2. duiktoelagen; 3. overwerkvergoedingen; 4. incidentele toelagen ten behoeve van ingezet personeel.
Brief Defensie aan BiZa van 17 juli 1989 (C84/604 89017285) Brief BiZa aan defensie van 9 augustus 1989 (Eproj.88/82/3) 4
F 600.000,- is inmiddels € 272.268,12
5
Brief van Defensie aan Financiën van 5 april 1982 (C82/109/108)
Bijlage 3
Versie 2003-05-28
Pagina 79
Eindrapport CMBA Bijlage B
Eerste inventarisatie Eerder is reeds het onderscheid tussen bijstand en steunverlening genoemd. Daarnaast zijn in de praktijk van alledag vormen van samenwerking ontstaan die buiten die indeling vallen. Op de keper beschouwd kunnen slechts enkele van de geïnventariseerde vormen van militaire inzet ten behoeve van civiele doeleinden kunnen worden beschouwd als bijstand in de zuivere zin. Het betreft de volgende onderdelen: 1. de inzet van geneeskundige eenheden (Bestuursafspraak 1993) 2. de inzet van mobilisabele eenheden (Bestuursafspraak 1993) 3. de inzet van het Korps Nationale Reserve Er zijn daarnaast vele andere vormen van samenwerking. Te noemen zijn: 4. 5. 6. 7. 8.
het gebruik van het oefenrampterrein (Bestuursafspraak 1993) samenwerking brandweren op lokaal niveau de inzet van defensiehelikopters Calamiteitenhospitaal Urban search and rescue (USAR-NL)
In alle gevallen is er geen sprake van steunverlening. Steunverlening geschiedt op verzoek van o.a. ministers of Commissarissen der Koningin. In haar aard is steunverlening geen vaste afspraak, maar een ad hoc oplossing. Feitelijk zijn de hiervoor genoemde gevallen van samenwerking deels voorbereide vormen van bijstand. Er is nog geen sprake van een ramp of zwaar ongeval, maar de voorzieningen daartoe zijn reeds getroffen. Bij een optredende calamiteit kan dan snel en adequaat worden opgetreden. Wensen Als laatste zijn er vormen van samenwerking en/of steunverlening waarover nog geen definitieve afspraken bestaan, maar die of door een of beide partners worden gewenst, of die nog in ontwikkeling zijn. Expertise en inzet deskundigen/materieel m.b.t. NBC Op basis van moties in de TK dat hulpverleningsdiensten onvoldoende zijn toegerust voor ongevallen met gevaarlijke stoffen en niet zijn toegerust voor NBC-incidenten is een rijksbreed project NBC-terrorisme gestart in september 2000. De gebeurtenissen in de VS van september hebben daar versnelling en verbreding van maatregelen en producten in gebracht. Zowel Kamer als Regering hebben bij herhaling aangegeven dat dit onderwerp op de agenda dient te blijven. (Kamerstukken onder nr. 27925, “Bestrijding internationaal terrorisme ). In de interdepartementale projectgroep zijn zowel BZK/DR&B als MGFB vertegenwoordigd. Er bestaan reeds afspraken over het kenniscentrum NBC (in dit kenniscentrum participeert een militair arts) Mobiele infrastructuur
Versie 2003-05-28
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 80
Defensie beschikt over mobiele infrastructuur ten behoeve inrichting van commandoposten. Hierbij is tevens ondersteunend personeel t.b.v. inrichting en in bedrijf houden van de inrichting aanwezig. Voorts beschikt defensie over beperkte ‘OMW-capaciteit’ Oplegger Met Werkruimte; grote mobiele containers) en personeel. Hierbij kunnen de elementen ondersteund worden met diverse logistieke kwaliteiten. (Brandstof, voeding e.d.). Voorts kunnen kazernecomplexen dienen als Commandopostlocaties bij locale calamiteiten, incidenten en/of evenementen. Het betreft verbinding middels straalzenders, geschikt voor fax-, telegram en gesproken transmissies. Als uitbreiding kan hierbij een secundair systeem ( HF enkel-kanaals transmissie) worden toegevoegd. In het kader van de voorbereiding op de millenniumovergang is van deze faciliteiten geen gebruik gemaakt. Geneeskundige hulpverlening Er is (in 2000) gekeken of algemeen militair artsen (AMA’s) een prominente rol zouden kunnen spelen in de mobiele medische teams (MMT). De conclusie was: niet als hoofdbehandelaar, gezien de beperkte specifieke kennis en ervaring met spoedeisende medische hulpverlening. Wel kan men mogelijk mee op een extra (stage)plaats. Dit kan een groeimodel zijn, waarin hun rol prominenter wordt. In uitvoering is (in 2000) de samenwerking met 13 grote algemene en 2 academische ziekenhuizen, die ertoe moet leiden dat bij die ziekenhuizen bovenformatieve chirurgische teams zijn aangesteld die in een bepaald schema voor inzet door Defensie beschikbaar zijn. De teams zijn gespecialiseerd in spoedeisende geneeskunde en traumatologie en zullen derhalve worden ingezet voor hulpverlening bij grote ongevallen en rampen. De "bovenformatieve chirurgische teams van defensie" zijn niet (per definitie) gekoppeld aan de trauma centra of MMT. Zij zijn niet zodanig "georganiseerd" dat zij met een 24 uurs dekking voor rampen ingezet kunnen worden. De AMA's kunnen ook geen "standaard rol" in de MMT hebben. De vraag is of deze geneeskundige middelen inzetbaar zijn bij (dreigende) geneeskundige crises Niet opgenomen Naast de hiervoor genoemde vormen van bijstand en samenwerking zijn er meer te noemen die om bepaalde redenen buiten het overzicht zijn gelaten. Of omdat ze reeds uitputtend zijn geregeld en om die reden geen onderwerp van een generieke bestuursafspraak hoeven te zijn, of omdat het in hun aard te ver van de dagelijkse praktijk van de rampenbestrijding zijn verwijderd. NIvU (http://www.nivu.nl) Het Nederlands Instituut voor Urgentiegeneeskunde (NIvU) is in 1999 door de rijksoverheid opgericht met bijdragen van VWS, Defensie en BZK. Het is een kennisinstituut dat zich - met name - richt op van inhoud, processen en structuren van de geneeskundige hulpverleningsketen. Het instituut was eerst ondergebracht in het Centraal Militair Hospitaal, bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU). Tegenwoordig is het instituut gesitueerd bij de VU in Amsterdam. Het gaat onder meer onderzoek en opleidingen coördineren en zal als overlegplatform optreden. Het is niet in dit overzicht opgenomen omdat het NIvU te ver weg staat van de operationele praktijk en reeds bij afzonderlijke overeenkomst is geregeld.
Bijlage 3
Versie 2003-05-28
Pagina 81
Eindrapport CMBA Bijlage B
Duikopleiding In sommige gevallen wordt brandweerpersoneel bij het Duikmedisch Centrum van de Koninklijke Marine opgeleid voor duiker. Dit is in essentie een brandweeropleiding zonder verdere link naar de rampenbestrijding. Bruikleen vrachtwagens De Koninklijke Landmacht heeft ca. 100 vrachtwagens met wissellaadsystemen aangeschaft die geschikt zijn gemaakt voor het transport van brandweer haakarmbakken. Dit materieel kan eventueel worden ingezet bij grote calamiteiten ter aanvulling op de brandweer reeds aanwezige chassis. Het materieel is aangeschat voor de niet vaak voorkomende vredesafdwingende taken en is niet benodigd voor de dagelijkse bedrijfsvoering van de KL. Dit materieel zou in beginsel permanent ter beschikking staan Met een korte reactietijd kan het materieel evenwel voor militaire inzet worden teruggeroepen. Deze oproep zal alleen onder stringente voorwaarden kunnen plaatsvinden. Het is nog onderwerp van een mogelijk af te sluiten overeenkomst tussen Defensie - BZK – brandweerregio’s6. Is eerder een privaatrechtelijke overeenkomst dan een samenwerkingsvorm. Relatie samenwerkingsvormen en processen in keten rampenbestrijding Uit onderstaand schema wordt duidelijk dat de bijdrage van Defensie - voor wat betreft de processen in de rampenbestrijdingsketen - zich tot een beperkt aantal processen beperkt. Het is een bevestiging van het vangnetprincipe.
Samenwerking
Infrastructuur
Mensen en middelen
Processen in keten
Kennis-uitwisseling
Kort samengevat bestaat de behoefte aan en de bijdrage van Defensiecapaciteit aan apparatuur (bijv. voor communicatie), materieel (genie, logistiek, brandbestrijding, ed.), geneeskundige hulpverlening en aan mankracht. Daarnaast zijn er vele vormen van samenwerking ontstaan die op een wederzijdse behoefte steunen, maar die in eerste instantie niet gericht zijn op rampenbestrijding. De alhier gemaakte afspraken werken bij een optredende calamiteit echter wel door.
Pro-actie Scenario’s en rampbestrijdingsplannen
X
Preventie Creëren instrumenten uitvoering en evaluatie veiligheidsbeleid
X
Risico-inventarisatie
X
Rampenbestrijding 1a: Alarmering bestuur en uitvoerenden 6
Thans wordt gewerkt aan een intentieverklaring
Versie 2003-05-28
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 82
1b: Interne alarmering 1c: verifiëren melding 1d: beoordelen ongeval, advies opstellen voor te nemen acties
X
2: bron- en effectbestrijding en verkenning
X
3: voorlichting
X
X
4: waarschuwen bevolking
X
5: ontruimen en evacueren
X
2, 3
6: afzetten en afschermen
X
2, 3
7: verkeer regelen
X
8: handhaven rechtsorde
X
9: ontsmetten mens en dier
X
2, 3
10: ontsmetten voertuigen en infrastructuur
X
2, 3
11: inzamelen besmette waren
X
12: preventie volksgezondheid en medisch hygiënische maatregelen
X
13: geneeskundige hulpverleningsketen
X
14: opvangen en verzorgen
X X
15: registreren slachtoffers
1, 7 X
2, 3
X
16: identificeren overledenen
8
17: uitvaartverzorging 18:waarnemen en meten
X
19: begidsen
X
20: toegankelijk, begaanbaar maken en opruimen
X
X 2, 3, 8
21: verzorging en logistiek rampenbestrijdingspotentieel 22: voorzien in primaire levensbehoefte
X
23: strafrechterlijk onderzoek
X
24: psychosociale (na)zorg
X
25: schade 26: operationeel basisplan
X X
27: verbindingen
X
28: rampterrein
X
29: milieu
X
29a: maatregelen m.b.t. waterhuishouding
X
29b: maatregelen m.b.t. drinkwatervoorziening
X
2
29c: maatregelen m.b.t. de landbouw en voedselvoorziening X 30: nazorg
X
31: crisisbesluitvorming
X
32: afhandelen bijstandsaanvragen 33: bijhouden actuele toestand, maken periodieke situatierapporten
Bijlage 3
X
Versie 2003-05-28
Pagina 83
Eindrapport CMBA Bijlage B
34: uitvoering maatregelen waarover beleidsteam een besluit genomen heeft
X
35: plannen maatregelen en adviseren aan beleidsteam
X
36: verzamelen, registreren, analyseren, evalueren en interpreteren gegevens m.b.t. de crisis t.b.v. maken inschatting te verwachten gebeurtenissen/ontwikkelingen komende 36 uur
X
37. uitwerken bestuurlijke problemen
X
38. Adviseren omtrent (toepassen van) (nood)wetgeving
X
39. bezien politieke consequenties van genomen of te nemen besluiten en adviseren hierover
X
40: stellen van notities en brieven 41: opmaken agenda’s t.b.v. overlegvormen als beleidsteam
Versie 2003-05-28
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 84
1) GENEESKUNDIGE EENHEDEN
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie
5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control)
6. Wijze van kostenverrekening
geneeskundige bijstand De minister van Defensie houdt, in aanvulling op de mogelijkheden die de krijgsmacht reeds heeft bij het bestrijden van een ramp, ten minste twee geneeskundige eenheden beschikbaar die in geval van een ramp bijstand kunnen verlenen ter aanvulling van het civiele geneeskundige potentieel Bestuursafspraak Defensie/BiZa van 14 januari 1993 (Staatscourant 1993, 46) de minister van Defensie op de voet van artikel 18 van de Wrzo op verzoek tot bijstand van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties CdK richt verzoek tot bijstand aan de minister van BZK, die zich ter zake richt tot de minister van Defensie (artikel 18 Wrzo). In zeer spoedeisende gevallen kan een burgemeester een verzoek tot bijstand rechtstreeks richten aan de PMC dan wel aan regionaal militair commandant. In praktijk zal dit verzoek via het NCC lopen. De kosten van de voorbereiding op de rampenbestrijding door militaire eenheden komen ten laste van de begroting van het ministerie van Defensie. Indien voor verrekening geen beroep wordt gedaan op artikel 25 Wrzo draagt Defensie de kosten van ‘militaire bijstand in geval van ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan’ zelf tot een maximum van € 272.000,- op jaarbasis. Bij overschrijding daarvan brengt Defensie de meerkosten in rekening bij BZK.
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling
Bijlage 3
Is op voorwaarde van geneeskundige samenwerking tussen VWS en Defensie en op voorwaarde van totstandkoming van een nieuwe bestuursafspraak ingetrokken. De nieuwe afspraken zijn nog niet gemaakt.
Versie 2003-05-28
Pagina 85
8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
Eindrapport CMBA Bijlage B
De inhoud van de afspraak is veranderd dan wel achterhaald. Met de toenemende professionaliteit van militair geneeskundig personeel (civiele opleidingen) zou met aanpassing van de uitvoeringsregeling het benutten van het geneeskundig personeel van de krijgsmacht veiliggesteld moeten worden.
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 86
2) MOBILISABELE EENHEDEN
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie
Rampenbestrijding en hulpverlening Ten behoeve van de inzet van militaire eenheden bij de rampen bestrijding in buitengewone omstandigheden voorziet de minister van Defensie in de mogelijkheid om, zonodig na reactivering van de dienstplicht, vijf rampen bestrijdingsbataljons te mobiliseren ter aflossing of aanvulling van het civiele potentieel. Uit deze bataljons worden dertig rampenbestrijdingseenheden/hulpverleningsketens gevormd, die ± 4000 militairen omvat. Bestuursafspraak Defensie/BiZa van 14 januari 1993 (Staatscourant 1993, 46) de minister van Defensie op de voet van artikel 18 van de Wrzo op verzoek tot bijstand van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control) 6. Wijze van kostenverrekening
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling
Is een zaak van zeer lange adem, omdat na reactivering van de dienstplicht deze eenheden nog dienen te worden opgeleid. Is dode letter geworden.
8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Als gevolg van gewijzigd beleid zijn er geen mobilisabele eenheden meer beschikbaar. Regeling kan vervallen
3) KORPS NATIONALE RESERVE
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
Bijlage 3
Ondersteuning van civiele diensten en instanties Dit Korps bestaat uit ongeveer 4000 reservisten, georganiseerd in een veertigtal over het hele land verspreide compagnieën met uit de eigen regio
Versie 2003-05-28
Pagina 87
Eindrapport CMBA Bijlage B
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie
5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control)
6. Wijze van kostenverrekening
afkomstige reservisten. Deze compagnieën, ondergebracht in een bataljon Natres bij ieder van de drie Regionaal Militair Commando’s, maken deel uit van het Nationaal Commando. De staatssecretaris van Defensie heeft in het kader van het zogenaamde reservistenbeleid (Kamerstukken II 1995 - 1996, 24 400 X, nr. 104) bepaald dat het Korps Nationale Reserve (NATRES) binnen de aan het Korps toebedeelde nationale taken ook belast kan worden met taken op het gebied van de rampenbestrijding, indien er een beroep wordt gedaan op bijstand van de krijgsmacht. Het gaat dan om taken ter ondersteuning van de civiele diensten en instanties. De NATRES wordt in vredestijd niet ingezet in het kader van geneeskundige militaire bijstand7. Artikel 18 Wrzo Circulaire van 12 maart 1998 (EB98/2) de minister van Defensie op de voet van artikel 18 van de Wrzo op verzoek tot bijstand van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties CdK richt verzoek tot bijstand aan de minister van BZK, die zich ter zake richt tot de minister van Defensie (artikel 18 Wrzo). In zeer spoedeisende gevallen kan een burgemeester een verzoek tot bijstand rechtstreeks richten aan de PMC dan wel aan regionaal militair commandant. In praktijk zal dit verzoek via het NCC lopen. De kosten van de voorbereiding op de rampenbestrijding door militaire eenheden komen ten laste van de begroting van het ministerie van Defensie. Indien voor verrekening geen beroep wordt gedaan op artikel 25 Wrzo draagt Defensie de kosten van ‘militaire bijstand in geval van ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan’ zelf tot een maximum van € 272.000,- op jaarbasis. Bij overschrijding daarvan brengt Defensie de meerkosten in rekening bij BZK.
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling 8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 7
Zie oefenmodule Korps Nationale Reserve (Den Haag, november 1998)
Versie 2003-05-28
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
11. Conclusies en aanbevelingen
Bijlage 3
Pagina 88
Het veranderen van de regeling zou niet nodig zijn. Beter is het een regeling te treffen ten aanzien van opleiden en oefenen, met name geweldsspectrum bij openbare orde aspecten van belang
Versie 2003-05-28
Pagina 89
Eindrapport CMBA Bijlage B
4) OEFENRAMPTERREIN
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie
5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control) 6. Wijze van kostenverrekening
Medegebruik militair terrein In de Bestuursafspraak 1993 staat te lezen: “De minister van Defensie houdt op de. legerplaats Crailo een oefenrampterrein in stand, dat bestemd is voor de opleiding en oefening van de militaire eenheden en stelt dit terrein om niet ter beschikking aan gemeentelijke en regionale overheden voor het gebruik door civiele rampenbestrijdingseenheden.” De Legerplaats Crailo is inmiddels door Defensie afgestoten. Het oefenrampterrein is nog steeds operationeel en wordt frequent gebruikt door brandweerkorpsen. Marinevliegkamp Valkenburg en Marine Vliegkamp de Kooy fungeren 2 x per jaar als oefenterrein voor grootschalige brandbestrijdingsoefeningen waaraan tevens regionale korpsen deelnemen. Bestuursafspraak Defensie/BiZa van 14 januari 1993 (Staatscourant 1993, 46) de minister van Defensie op de voet van artikel 18 van de Wrzo op verzoek tot bijstand van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties In overleg met de beheerder van het oefenrampterrein te regelen Om niet ter beschikking gesteld. Defensie draagt alle kosten
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling
8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
Door gebrek aan onderhoud kunnen bepaalde delen om Arbo-technische redenen niet meer worden gebruikt. Investeringen om te blijven voldoen aan de Arbo-eisen zijn noodzakelijk
In het kader van de behoefte aan multidisciplinaire oefenruimte lijkt het opportuun deze afspraak te vernieuwen.
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 90
5) SAMENWERKING BRANDWEREN
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
Bijlage 3
Brandbestrijding In principe verleent de defensie brandweer alleen op verzoek assistentie aan de civiele brandweer op gemeentelijk niveau m.u.v. de defensie brandweer op het Artillerie schietkamp (ASK) en het Infanterie schietkamp (ISK). Hier is een gezamenlijk optreden afgesproken m.b.t. de bestrijding van bos- en heidebranden. Voor ieder Defensiecomplex zijn BHV-plannen, die regelmatig worden beoefend en worden regelmatig gezamenlijke oefeningen met civiele hulpverleningsinstanties gehouden. In rampenbestrijdingsplannen van diverse gemeenten (oa. Ede en Arnhem) is de rol voor in de directe omgeving liggende eenheden beschreven met een schema van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden. De verantwoordelijkheden en de wijze van optreden van de KLu-brandweer zijn vastgelegd in het Luchtvaart Voorschrift (LVV) en het Defensie Brandweervoorschrift. Inbegrepen zijn procedures over samenwerking met civiele brandweer in het kader van calamiteiten op het vliegveld. Hiertoe wordt regelmatig samen geoefend met civiele brandweerkorpsen. De rol van de defensie-brandweer bij calamiteiten in omringende woongebieden is vastgelegd in lokale convenanten. Voor het geval dat een vliegtuig van Defensie neerstort buiten de periferie van een vliegveld bestaan procedures. De verantwoordelijkheid tot ongevalbestrijding valt toe aan de lokale civiele brandweercommandant. Indien assistentie van Defensie is benodigd, richt de civiele brandweercommandant zich tot de commandant van de meest nabije militaire vliegbasis. Afhankelijk van de aard van het ongeval besluit deze tot assistentie door de vliegbasisbrandweer en/of initieert hij inzet van specialistische Defensie-eenheden, zoals het hydrazineteam. Omdat het ondoenlijk is elke lokale civiele brandweercommandant te trainen in samenwerking met de Defensiebrandweer, heeft Defensie daarom een videofilm gemaakt waarin alle
Versie 2003-05-28
Pagina 91
Eindrapport CMBA Bijlage B
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht)
4. Actoren en hun onderlinge relatie
5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control)
6. Wijze van kostenverrekening
relevante aspecten van een vliegtuigongeval de revue passeren. Deze film is aan alle civiele brandweercommandanten ter beschikking gesteld. Het Korps Marine Brandweer (KMB) levert rond Den Helder en Valkenburg operationele ondersteuning voor het complete brandweerproduct. Brandweerwet 1985 Besluit rampbestrijdingsplannen luchtvaartterreinen. Leidraad vliegtuigongevallenbestrijding en gewoonterecht De Burgemeester heeft het opperbevel, de operationele leiding berust bij de gem/regio. Het operationele bevel berust bij de eigen officieren Afhankelijk van de plaatselijke situatie. De aanvraagprocedure KvNH geschiedt volgens het principe "u vraagt zij draaien". Informeel maakt een eenheid van de NH KMB deel uit van het peloton rampenbestrijding regio KvNH. Doorgaans zal dit met gesloten beurs plaatsvinden. Het is meestal geen ondersteuning o.g.v. de Wrzo en valt het buiten de daar gemaakte afspraken. Er zijn geen andere voorzieningen getroffen. De oefenverplichting valt onder de algemene zorgplicht van het college van burgemeester en wethouders voor oefenen. Vanwege het belang dat BZK hecht aan de daadwerkelijke uitvoering van de voorgeschreven oefeningen is – bij wijze van overgangsregeling – tijdelijk een extra bijdrage op grond van artikel 8 van het Interimbesluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen (Stb. 2001, 113) verstrekt. In de KvNH is geen regeling voor kostenberekening
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling 8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
Vele lokale regelingen met daardoor wisselende inhoud. Kan nopen tot centrale afspraak
Centrale regeling is noodzakelijk mede in het licht van de aanbevelingen van de Raad voor de Transportveiligheid inzake de Hercules-ramp op de vliegbasis Eindhoven
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 92
6) HELIKOPTERS
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie
5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control)
Bijlage 3
De inzet van Defensiehelikopters voor redding en voor brandbestrijding Defensie beschikt op het terrein van de helikopters over infrastructuur en expertise. Tevens zijn helikopterpiloten van Defensie in het algemeen dermate ervaren dat de helikopters ook ‘s nachts inzetbaar zijn (de traumahelikopters zijn ‘s nachts niet inzetbaar). In 2000 onderzocht een werkgroep de mogelijkheden voor het aanschaffen en inzetten van helikopters voor politie-, brandweer- en geneeskundige taken, waarbij de helikopters worden ondergebracht bij Defensie. Tevens werd de mogelijkheid bekeken of er afspraken konden worden gemaakt ten aanzien van de inzet van helikopters van defensie ten behoeve van bosbrandbestrijding en andere grootschalige incidenten. Ten behoeve van bosbrandbestrijding heeft Defensie ‘fire buckets’ aangeschaft voor de Chinook en de Cougar. De eerste proefnemingen (OT&E) zijn met succes afgerond. Voor de Cougar dient wel een modificatie aan de ‘fire bucket’ te worden uitgevoerd. De Waddeneilanden maken al jarenlang in gevallen van nood gebruik van de SAR-helikopters van de KLu, bijvoorbeeld voor zieken- en gewondentransport (dit is niet op basis van enige regeling). In het kader van de kustwachttaken worden naast de KLu heli's ook de KM helikopters ingezet voor (medische) SAR taken en in noodgevallen voor zieken/gewonden transport. Artikel 18 Wrzo en Brandweerwet 1985 de minister van Defensie op de voet van artikel 18 van de Wrzo op verzoek tot bijstand van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties CdK richt verzoek tot bijstand aan de minister van BZK, die zich ter zake richt tot de minister van Defensie (artikel 18 Wrzo). In zeer spoedeisende gevallen kan een burgemeester een verzoek tot bijstand rechtstreeks richten aan de PMC dan wel
Versie 2003-05-28
Pagina 93
Eindrapport CMBA Bijlage B
aan regionaal militair commandant. In praktijk zal dit verzoek via het NCC lopen. De kosten van de voorbereiding op de rampenbestrijding door militaire eenheden komen ten laste van de begroting van het ministerie van Defensie. Indien voor verrekening geen beroep wordt gedaan op artikel 25 Wrzo draagt Defensie de kosten van ‘militaire bijstand in geval van ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan’ zelf tot een maximum van € 272.000,- op jaarbasis. Bij overschrijding daarvan brengt Defensie de meerkosten in rekening bij BZK. Voor brandbestrijding zal dit doorgaans met gesloten beurs plaatsvinden. Het is meestal geen ondersteuning o.g.v. de Wrzo en valt het buiten de daar gemaakte afspraken. Er zijn geen andere voorzieningen getroffen.
6. Wijze van kostenverrekening
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling 8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 94
7) CALAMITEITENHOSPITAAL
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie 5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control)
Bijlage 3
Inrichting ziekenhuis Het Ministerie van Defensie had behoefte om bij een grootschalig conflict (oorlogsomstandigheden) extra capaciteit aan ziekenhuisfaciliteiten te hebben. Het toenmalige Ministerie van WVC (VWS) zocht naar mogelijkheden om bij een chemisch incident een groot aantal patiënten te kunnen opvangen. Beide ministeries hebben elkaar gevonden en in onderling overleg het huidige Calamiteitenhospitaal ingericht, waarbij het Ministerie van Defensie eigenaar werd. Het Calamiteitenhospitaal heeft zich naast de primaire taak van opvang groepen gewonde militairen ontwikkeld tot: • Opvang van groepen slachtoffers ten gevolge van een grootschalig incident binnen Nederland. • Opvang van groepen gewonde militairen uit conflictgebieden. • Opvang van groepen militaire- en/of burgerslachtoffers uit het buitenland die betrokken zijn geweest bij een ongeval. • Bij het hospitaliseren van buitenlanders in Nederland in het kader van humanitaire hulp zal in het Calamiteitenhospitaal een eerste screening plaatsvinden. Het Calamiteitenhospitaal is een voorziening voor gegarandeerde, kortdurende medische opvangcapaciteit bij grote ongevallen en rampen voor groepen militaire en burgerslachtoffers. Het bereidt zich voor op activering onder de 4 genoemde scenario's en draagt zorg voor de feitelijke opvang. Het Calamiteitenhospitaal garandeert dat zij groepen tot 100 personen in MRSA-isolatie kunnen opnemen en verzorgen. Overeenkomst Defensie met Academisch Ziekenhuis Utrecht van 22 mei 1991 Er wordt gewerkt volgens het Rampenopvangplan van UMC en CMH. Bij een calamiteit zal, op verzoek van de medisch leider op het rampgebied en/of de Regionaal Geneeskundige Functionaris (RGF), centrale opvang plaatsvinden in het Calamiteitenhospitaal. Ongeacht waar de melding
Versie 2003-05-28
Pagina 95
Eindrapport CMBA Bijlage B
binnenkomt wordt deze doorgegeven aan de meldkamer UMC. Deze waarschuwt het coördinatieteam. Op het moment dat er een calamiteit plaatsvindt in het buitenland waar Nederlanders bij betrokken zijn, zal de dienstdoende alarmcentrale bij repatriëring contact opnemen met het Calamiteitenhospitaal. Medische kosten worden verrekend met de ziektekostenverzekeraars.
6. Wijze van kostenverrekening
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling 8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
Er is door VWS een behoefte gesteld voor specifieke noodbedcapaciteit, maar deze is nog niet geformaliseerd. Er zijn wel diverse ideeën over de mogelijkheden van het calamiteitenhospitaal bij bios problemen, en voor opvang van (ook civiele) slachtoffers uit het buitenland (MSRA besmetting), maar deze zijn thans nog niet concreet. Het calamiteitenhospitaal is van belang bij opvang van slachtoffers bij een grote calamiteit, zeker in het kader van NBC-incidenten. 11 september heeft de behoefte duidelijk onderstreept
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 96
8) URBAN SEARCH AND RESCUE (USAR)
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie
5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control)
Bijlage 3
Internationale reddingseenheid Nederland start een specialistisch bijstandsteam voor het zoeken en redden van mensen. Inzetbaar in Nederland, in Aruba en de Nederlandse Antillen en in het buitenland binnen een afstand van circa 5000 kilometer: "Urban Search & Rescue", kortweg USAR.NL. Het aantal inzetten is nog moeilijk te voorspellen. Men verwacht één à twee inzetten per drie jaar. Een USAR-team omvat vier Reddinggroepen, een Ondersteuningsgroep, een Stafgroep en een Commandogroep. Het team is multidisciplinair samengesteld. Het team benut hoogwaardig zoeken redmaterieel en kan binnen uiterlijk vierentwintig uur na alarmering ter plaatse zijn, gebruik makend van luchttransport. De opbouw- en werkwijze van USAR.NL is afgestemd op de afspraken zoals die met andere landen zijn gemaakt binnen de Verenigde Naties. USAR.NL is opgebouwd uit personeel van de volgende branches: brandweer, geneeskundige hulp bij ongevallen en rampen (GHOR), politie en defensie. Het ministerie van Defensie levert tevens expertise inzake opleiden en oefenen, logistiek en transport ondersteuning. Samenwerkingsovereenkomst USAR.NL (kenmerk EB2002/93625, ondertekend 1 april 2003) De inzet van USAR.NL zal aanvullend zijn op de locale (hulpverlenings)-mogelijkheden. Voor Nederland, Aruba en de Nederlandse Antillen wordt dit beoordeeld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Over de inzet in het buitenland beslist het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De beslissing tot inzet wordt altijd in overleg met de Commandant USAR.NL genomen. Parallel aan de politieke besluitvorming wordt, om tijdsverlies te voorkomen, de operationele besluitvorming doorlopen. Het besluitvormingstraject is er op gericht dat het bevoegd gezag binnen circa zes uur na de alarmering de inzetbeslissing heeft genomen. Ten einde de inzetbeslissing te organiseren functioneert een “Kernteam USAR.NL”, dat als
Versie 2003-05-28
Pagina 97
Eindrapport CMBA Bijlage B
koppelpunt tussen het gezag en de operationele functionarissen. Sinds 1 januari 1997 beschikt Nederland over een militaire noodhulpcomponent. Deze component heeft tot doel aanvullende humanitaire noodhulp te verlenen in een getroffen land/gebied. Het inzetgebied is nagenoeg wereldwijd. Gedurende de eerste twee jaar van haar bestaan is het verkenningsteam zesmaal ingezet. Na 1999 is geen beroep meer gedaan op deze capaciteit. Afgezien van bepaalde delen is de MNHE tot op heden nimmer volledig ingezet. De samenstelling van de MNHE behoeft aanpassing. Thans wordt onderzocht op welke wijze de benodigde capaciteit structureel kan worden ondergebracht in een aangepaste noodhulpeenheid. De vaste kosten van USAR.NL worden gedragen door het Ministerie van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties, dat eindverantwoordelijk is voor het geheel. De kosten voor een inzet in het buitenland worden verrekend via het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
6. Wijze van kostenverrekening
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling 8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
De USAR is nog in ontwikkeling en is nog niet ingezet.
De USAR zal zijn waarde in de praktijk moeten bewijzen.
Bijlage 3
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 98
Bijlage 4 Inventarisatierapport Militaire Bijstand in het kader van de Politiewet Samenwerking politie - Kmar Artikel 48 Politiewet 1. (…..) 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan in overeenstemming met Onze Minister van Defensie regels geven over de samenwerking van de regionale politiekorpsen of over de samenwerking van het Korps landelijke politiediensten met de Koninklijke marechaussee. 3. Indien de regels, bedoeld in het (…..) tweede lid, voorschriften bevatten die ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie moeten worden gesteld, worden zij gegeven door Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie (…..) en Onze Minister van Defensie gezamenlijk. 4. (…..). In het kader van de samenwerking tussen politie en Kmar (artikel 48, tweede lid, Politiewet) zijn drie regelingen geïnventariseerd: a. de Samenwerkingsregeling politie-Koninklijke marechaussee (2001); b. de Samenwerkingsregeling bestrijding terroristische misdrijven (1994); c. de Regeling criminele inlichtingen eenheden (2000). Op basis van de Samenwerkingsregeling politie-Kmar is een convenant gesloten tussen het AT van de BSB Kmar en het AT van het politiekorps Utrecht. Voordien zijn reeds tot stand gekomen het Convenant landelijke Unit Synthetische Drugs (USD) en het Convenant inzake de oprichting van een Unit Mensensmokkel. Er bestaat in de praktijk onduidelijkheid over de reikwijdte van het begrip samenwerking. De vraag is dan met name of in het kader van samenwerking afspraken over bijstand kunnen worden gemaakt, met andere woorden of het mogelijk is de procedure tot bijstandsverlening te omzeilen door samenwerkingsafspraken te maken. Voorop staat dat samenwerking en bijstand twee verschillende begrippen zijn. Samenwerkingafspraken worden gemaakt voor een langere periode, terwijl bijstand naar zijn aard incidenteel en ad hoc plaatsvindt. Bovendien is van belang dat in artikel 6 Politiewet de politietaken van de Kmar limitatief omschreven zijn. Samenwerkingsafspraken kunnen de politietaken van de Kmar dus niet uitbreiden. Op 13 april 2001 is op grond van artikel 48, tweede lid, Politiewet door de Ministers van BZK en Justitie de Samenwerkingsregeling politie-Koninklijke marechaussee vastgesteld. In artikel 1 van deze regeling wordt bepaald: "De samenwerking heeft slechts betrekking op de uitvoering van de politietaken die de Koninklijke marechaussee zijn opgedragen in artikel 6 van de Politiewet 1993". Weliswaar is een van deze taken "de verlening van bijstand krachtens deze wet", maar het leidt geen twijfel dat bijstand uitsluitend op grond van artikel 58
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 99
Eindrapport CMBA Bijlage B
Politiewet kan worden verleend, en niet op grond van een samenwerkingsafspraak (convenant). Dat zou indruisen tegen de wettelijke systematiek. Enkele citaten uit de toelichting op de Samenwerkingsregeling: "Het beleid van de betrokken ministeries is er op gericht dat samenwerking in de basispolitiezorg geschiedt vanuit de aan de politie en Koninklijke marechaussee opgedragen politietaken in de Politiewet 1993. In de praktijk blijkt dat bij sommige politieregio’s op basis van afspraken de Koninklijke marechaussee wordt betrokken voor bijvoorbeeld verkeershandhaving of ten behoeve van de opvang van seizoensdrukte. Die handelswijze is niet in overeenstemming met bovenbedoeld beleid." "Het opstellen van afspraken is vereist indien het gaat om gestructureerde vormen van samenwerking van meer dan geringe omvang, duur of betekenis. Met deze regeling wordt uitdrukkelijk niet beoogd de Koninklijke marechaussee andere taken te doen uitvoeren dan de in artikel 6 van de Politiewet 1993 bedoelde politietaken. Immers, de opsomming hiervan in die bepaling is limitatief en een uitbreiding daarvan zou in strijd zijn met de Politiewet 1993. Gelet hierop is in de regeling bepaald dat de samenwerking betrekking dient te hebben op de in artikel 6 van de Politiewet 1993 vastgelegde politietaken van de Koninklijke marechaussee. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de samenwerking in permanente (kern)teams zoals het Kernteam Randstad Noord en Midden (de Marechaussee zit hierin vanwege haar politietaak op Schiphol), de Unit Synthetische Drugs (Koninklijke marechaussee is hierbij betrokken vanwege grensoverschrijdende criminaliteitsaspecten), de Unit Mensensmokkel (de Marechaussee zit hierin omdat vreemdelingentoezicht een rol speelt) en aan samenwerking op het gebied van de observatie- en arrestatieteams. Onverlet de vastgelegde procedure bij bijstand op basis van artikel 58 Politiewet 1993 kan als laatste voorbeeld worden genoemd: samenwerking tussen politie en Koninklijke marechaussee waarbij de Koninklijke marechaussee planmatig, ter voorbereiding op de bijstandstaak ter handhaving van de openbare orde en veiligheid door middel van trainingen on the job, samen met de politie ook feitelijk kan optreden." De laatste zin maakt duidelijk dat de vastgelegde procedure bij bijstand door de Kmar aan de politie op basis van artikel 58 Politiewet onverkort van toepassing blijft. Tegelijkertijd wordt echter een grijs gebied geïntroduceerd: het feitelijk optreden door leden van de Kmar samen met de politie ter voorbereiding op de bijstandstaak ter handhaving van de openbare orde en veiligheid ("training on-the-job") wordt genoemd als voorbeeld van een vorm van samenwerking die op basis van een convenant wél mogelijk is. Hiermee wordt in de praktijk de deur geopend voor een (beperkte) inzet van leden van de Kmar buiten de taken van artikel 6 Politiewet. Het verlenen van bijstand is weliswaar een van die taken, maar het gaat hier nu juist niet om bijstandsverlening (maar om oefening ter voorbereiding op eventuele bijstandsverlening). Niettemin kan ook hier een onderscheid worden gemaakt. Op grond van deze Samenwerkingsregeling kunnen afspraken gemaakt worden over feitelijk optreden van de Kmar samen met de politie ter voorbereiding op de bijstandstaak (training-on-the-job). Het zal dan moeten gaan om geplande inroostering in voorzienbare gevallen. Indien de politie bijstand nodig heeft, dan is art. 58 Politiewet van toepassing (de bijstandsprocedure), óók als er in de desbetreffende regio een convenant is afgesloten.
Versie 2003-05-28
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 100
Bijstand door de Kmar Artikel 58 Politiewet 1. In bijzondere gevallen kan bijstand worden verleend door de Koninklijke marechaussee. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, indien het betreft bijstand ter handhaving van de openbare orde, onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie, indien het betreft bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, bepaalt, na overleg met Onze Minister van Defensie, of bijstand wordt verleend. 3. Indien bijstand moet worden verleend, bepaalt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie op welke wijze de bijstand wordt verleend. In het kader van bijstandsverlening door de Kmar (artikel 58 Politiewet) is één regeling geïnventariseerd: de Regeling opsporingsbijstand Koninklijke marechaussee (1994). Bijstand door de Kmar kan worden verleend "in bijzondere gevallen". Dit criterium is opgenomen om aan te geven dat de Kmar ter bijstand wordt geroepen wanneer daarvoor een speciale aanleiding is. Het uitgangspunt is immers dat de bijstand wordt verleend door de reguliere politie (de regiokorpsen en het KLPD). Pas als de reguliere politie niet in staat is om in de verzorging van de politiefunctie te voorzien, kan bijstand worden gevraagd aan de Kmar. Gesteld kan worden dat op dit moment de Kmar bijstand verleent aan de reguliere politie, indien: a. de mankracht van de politie met inachtneming van de binnen de politieorganisatie te stellen prioriteiten niet toereikend is; b. het noodzakelijk is zeer snel over voldoende bijstandspotentieel te beschikken; én c. de Kmar daarvoor, gelet op haar specifieke deskundigheid en/of bewapening en uitrusting, het meest in aanmerking komt. Waar het gaat om bijstandsverlening, maakt artikel 58 onderscheid tussen: a. bijstand ter handhaving van de openbare orde; b. bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde; c. bijstand voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie. Procedure Verzoeken om bijstand ter handhaving van de openbare orde lopen via de bestuurlijke lijn: burgemeester - korpsbeheerder - commissaris van de Koningin - Minister van BZK => Defensie. Verzoeken om bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie lopen via de justitiële lijn: officier van justitie - korpsbeheerder - College van PG's - Minister van Justitie => Defensie. In de bijlage worden de aanvraagprocedures uitvoerig beschreven.
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 101
Eindrapport CMBA Bijlage B
Gezag Bij de handhaving van de openbare orde gaat het erom verstoringen van de openbare orde te voorkomen of te beëindigen. De handhaving van de openbare geschiedt onder gezag van de burgemeester. De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft het voorkomen, opsporen en beëindigen van strafbare feiten, alsmede het vervolgen en berechten van de daders van die feiten en de tenuitvoerlegging van de hen opgelegde straffen en maatregelen. De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde geschiedt onder gezag van de officier van justitie. Criminaliteitspreventie kan plaatsvinden in zowel de justitiële als de bestuurlijke lijn. De preventie van concrete strafbare feiten waarvan politie of OM het vermoeden heeft dat die gepleegd zullen gaan worden als niet wordt ingegrepen, valt onder noemer strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en derhalve onder het gezag van het OM. Daarnaast kan een bestuurlijk preventief beleid worden gevoerd (bijvoorbeeld cameratoezicht of extra geld voor achterstandswijken); dat valt echter buiten het kader van de Politiewet 1993. Het onderscheid tussen handhaving van de openbare orde en strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde heeft te maken met de scheiding in gezag. Dit laat onverlet dat deze taken in de praktijk veelal door elkaar lopen. Bij ordeverstoringen worden vaak strafbare feiten gepleegd, terwijl het gevolg van sommige strafbare feiten een schending van de openbare orde meebrengt. Onder taken ten dienste van de justitie wordt verstaan (artikel 1 Politiewet): a. de uitvoering van wettelijke voorschriften waarmee de Minister van Justitie is belast (bijv. de uitvoering van de Vreemdelingenwet); b. de administratiefrechtelijke afdoening van inbreuken op wettelijke voorschriften, voorzover in die voorschriften het toezicht op de uitvoering van de politietaak is opgedragen aan het openbaar ministerie (bijv. de "Lex Mulder"); c. de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken, het vervoer van rechtens van hun vrijheid beroofde personen, en de dienst bij de gerechten (parketpolitie). Ook het verrichten van taken ten dienste van de justitie, geschiedt onder gezag van de officier van justitie. Voorbeelden van bijstand door de Kmar op basis van artikel 58 Politiewet: persoonsbeveiliging ten behoeve van de DKDB; bewaking/beveiliging tijdens koninklijk huwelijk.
Bijstand door andere krijgsmachtdelen Artikel 59 Politiewet 1. Kan ook op grond van artikel 58 niet in de behoefte aan bijstand ter handhaving van de openbare orde of bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie, worden voorzien, dan kan bijstand worden verleend door andere onderdelen van de krijgsmacht.
Versie 2003-05-28
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
2.
Pagina 102
In dat geval bepaalt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie op welke wijze de bijstand zal worden verleend. Daarbij worden tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens deze wet.
In het kader van bijstandsverlening door andere krijgsmachtdelen (artikel 59 Politiewet) zijn twee regelingen geïnventariseerd: a. b.
de Regeling bijstand krijgsmacht mond- en klauwzweer II (2001); de OBM-regeling ("Optreden bij bommeldingen") (1979 - wordt geactualiseerd).
In het kader van bijstandsverlening door andere krijgsmachtdelen (artikel 59 Politiewet) is één convenant gevonden. Het betreft hier het convenant over de overdracht door het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan het Ministerie van Defensie van begrotingsgelden ten behoeve van de ruiming van geïmproviseerde explosieven door het Explosieven Opruimingscommando Koninklijke Landmacht. In 1994 is een convenant gesloten tussen de ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken, waarbij budget naar de eerste werd overgeheveld, om de ruiming van explosieven op nietmilitaire terreinen te garanderen. De minister van Defensie stelt voor dat doel op 24-uurs basis een team van het Explosieven Opruimingscommando Koninklijke Landmacht ter beschikking. Bijstandsverlening door andere krijgsmachtdelen (landmacht, luchtmacht, marine) is pas aan de orde, indien ook de Kmar niet in de bijstand kan voorzien. Voor wat betreft de categorieën bijstand, kent artikel 59 dezelfde onderverdeling als artikel 58. Zie aldaar. Voorbeelden van bijstand op basis van artikel 59 Politiewet: a. ter handhaving van de openbare orde: inzet duik- en demonteergroep van Koninklijke Marine ten behoeve van preventief explosievenonderzoek; b. voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde:' inzet F16-vliegtuig voor infraroodopnamen; inzet duikploeg voor zoeken naar vuurwapens/explosieven; c. voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie: beschikbaar stellen militair cellencomplex.
Bijzondere bijstandseenheden Artikel 60 Politiewet 1. Er zijn bijstandseenheden, bestaande uit personeel van de politie, onderscheidenlijk de Koninklijke marechaussee en andere onderdelen van de krijgsmacht. Deze eenheden worden belast met door Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en van Defensie aan te wijzen bijzondere onderdelen van de politietaak. 2. Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en van Defensie bepalen op welke wijze de bijstandseenheden worden ingezet. Daarbij worden
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 103
Eindrapport CMBA Bijlage B
tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens deze wet. In het kader van bijstandsverlening door de bijzondere bijstandseenheden is één regeling geïnventariseerd: de Regeling Bijzondere Bijstandseenheden (2000). De BBE's (BBE-politie, BBE-krijgsmacht en BBE-marns) zijn belast met door de Ministers van BZK, Justitie en Defensie aangewezen bijzondere onderdelen van de politietaak, te weten: de bijstandsverlening bij de daadwerkelijke bestrijding van zeer ernstige misdrijven waarbij sprake is van direct levensbedreigende omstandigheden, dan wel bij het voorkómen van zeer ernstige misdrijven waarbij sprake is van in potentie aanwezige direct levensbedreigende omstandigheden. De Ministers van BZK, Justitie en Defensie bepalen op welke wijze de BBE's worden ingezet. Daarbij worden tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens de Politiewet (de Regeling Bijzondere Bijstandseenheden en de Instellingsregeling bijzondere bijstandseenheden Defensie). De BBE-politie en de BBE-krijgsmacht zijn gespecialiseerde lange-afstandschutters, terwijl de BBE-Marns gespecialiseerd is in het nabije gevecht ("close combat"). De aanvraagprocedure wordt in de bijlage beschreven.
Opzet inventarisatie De hiervoor genoemde regelingen worden in de volgende paragraaf, aan de hand van een format, verder uitgewerkt. Daarbij dient opgemerkt te worden dat bij elke uitwerking het onderwerp ‘opleiding’ in deze conceptversie nog niet is opgenomen, maar wel nadere uitwerking behoeft. Indien op basis van de regelingen de onderlinge verwachtingen helder zijn, is het mogelijk een structuur in de opleidingen te scheppen die bijstand en samenwerking op alle vlakken vergemakkelijkt. Per onderwerp kan dan gekeken worden naar een pakketvergelijking en een gezamenlijke certificering. Ook is gebleken dat de wijze van kostenverrekening per regeling momenteel onduidelijk is of in de basis verschilt. De verschillen tussen de op dit moment gehanteerde verrekeningsmethoden dienen nader bekeken te worden aangezien dit de eenduidigheid ten goede komt. Als bijlage is de zogenaamde 6-tonsregeling (in guldens) opgenomen die stamt uit 1982 en nooit is geactualiseerd. De 6-tonsregeling zal op korte termijn door het Ministerie van Defensie, in overleg met de betrokken ministeries, ter discussie worden gesteld. Waar in de regelingen geen specifieke afspraken worden gemaakt met betrekking tot het verrekenen van kosten, is aanwijzing 72 van toepassing (bijgevoegd). Tot slot wordt een algemene beschrijving gegeven van de wijze waarop momenteel bijstandsaanvragen verlopen. Opgemerkt wordt dat de beleidsregels met betrekking tot aanvragen tot militaire bijstand als bedoeld in de artikelen 58, 59 en 60 van de Politiewet 1993 en artikel 18 van de Wet rampen en zware ongevallen op dit moment worden herzien en aangepast. Deze regeling is door Defensie voor commentaar aangeboden aan het NCC en
Versie 2003-05-28
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 104
Justitie. Het is de bedoeling dat ook het kader voor de inzet van de EOD(en) hierin wordt meegenomen.
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 105
Eindrapport CMBA Bijlage B
1) SAMENWERKINGSREGELING POLITIE-KONINKLIJKE MARECHAUSSEE
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie 5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control)
6. Wijze van kostenverrekening
Samenwerking tussen politie en KMar. De korpschef van een regionaal politiekorps dan wel de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten kan met de Commandant van de Kmar afspraken maken over samenwerking. Deze afspraken worden in een convenant neergelegd. Artikel 48 lid 2 van de Politiewet. . De politie en de KMar De afspraken tussen de politie en de KMar worden neergelegd in convenanten. Er is thans 1 convenant gesloten tussen het AT van de BSB van de KMar en het AT van het politiekorps Utrecht. Wordt geregeld in de convenanten.
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling
8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten )
9. Informatievoorziening 10. Verrekening
11. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
Er blijkt enige onduidelijkheid te bestaan over de reikwijdte van het begrip "samenwerking". De vraag is dan met name of in het kader van samenwerking afspraken over bijstand gemaakt kunnen worden, anders gezegd: of het mogelijk is de procedure tot bijstandsverlening te "omzeilen" door samenwerkingsafspraken te maken. De toelichting op de samenwerkingsregeling bevat onduidelijkheden die kunnen leiden tot meerdere interpretaties (toelichting is ruimer dan de regeling zelf). Voorts staat in het Veiligheidsprogramma vermeld dat intensieve en structurele samenwerking tussen de diensten wordt nagestreefd. Op basis van de huidige wetgeving kan echter slechts worden samengewerkt in de uitvoering van de in artikel 6 Politiewet genoemde taken van de Kmar. Procedureel: Dit onderwerp komt ook in de werkgroep ‘bevoegdheden KMar’ aan de orde: De werkgroep brengt hierover een advies uit aan de Bestuursraad KMar. Geen knelpunten geconstateerd. Doordat de wijze van verrekening in de convenanten wordt geregeld kunnen de uitgangspunten op basis waarvan de verrekening plaatsvindt verschillen. Met inachtneming van de beslissing van de
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 106
Bestuursraad Kmar over dit onderwerp zal de grensafbakening tussen samenwerking en bijstandsverlening nader onderzocht moeten worden.
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 107
Eindrapport CMBA Bijlage B
2) SAMENWERKINGSREGELING BESTRIJDING TERRORISTISCHE MISDRIJVEN
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie 5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control) 6. Wijze van kostenverrekening
Samenwerking tussen politie en Kmar. De Dienst Specialistische Recherche Toepassing (DSRT) is belast met de voorkoming en opsporing van terroristische misdrijven, adviseert en verleent assistentie aan verantwoordelijke politiefunctionarissen daaronder begrepen de districtscommandant van de KMar. Artikel 48 lid 2 van de Politiewet Politie, KMar Via de landelijke officier (nog verder uit te werken) Niet expliciet in regeling opgenomen. (Gelet op bijlage 2 (samenvatting zestonsregeling) zal dit niet onder de zestonsregeling vallen aangezien de regeling alleen betrekking heeft op militaire bijstand op basis van de Politiewet)
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling 8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
De definitie van wanneer iets een terroristisch misdrijf is, blijft een lastige discussie. Door de lastige definiëring blijft ook coördinatie een onduidelijk punt: wanneer regionaal en wanneer landelijk? Geen knelpunten geconstateerd. Zie ook eerdere opmerkingen mbt verrekening. Deze samenwerkingsregeling ligt direct in het verlengde van de wettelijke politietaken van de Kmar (i.h.b. de politietaak op Schiphol). Het gaat hier dus niet om bijstand (de vangnetfunctie van Defensie). Om deze reden valt de regeling buiten de reikwijdte van het project.
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 108
3) REGELING CRIMINELE INLICHTINGEN EENHEDEN
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie 5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control) 6. Wijze van kostenverrekening
Samenwerking tussen criminele inlichtingen eenheden die zijn belast met informatievoorziening in het kader van de uitvoering van de politietaak voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub k van de Wet Politieregisters Artikelen 38b, 46 en 48 van de Politiewet Politie, KMar
Niet in regeling opgenomen
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling
8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Bijlage 4
Deze regeling heeft mogelijk raakvlakken met het landelijke project informatiecoördinatie. Afstemming daarmee is van belang. Coördinatie zal binnen de informatiestromen van politie nader bekeken worden; daarbij ook deze regeling afstemmen. Idem Zie eerder opmerkingen Deze samenwerkingsregeling ligt direct in het verlengde van de wettelijke politietaken van de Kmar (i.h.b. de politietaak op Schiphol). Het gaat hier dus niet om bijstand (de vangnetfunctie van Defensie). Om deze reden valt de regeling buiten de reikwijdte van het project.
Versie 2003-05-28
Pagina 109
Eindrapport CMBA Bijlage B
4) REGELING OPSPORINGSBIJSTAND KONINKLIJKE MARECHAUSSEE
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie 5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control) 6. Wijze van kostenverrekening
In bijzondere gevallen wordt door aangewezen andere militairen van de KMar bijstand verleend aan de politie voor het gezamenlijk optreden met de politie voor het opsporen van strafbare feiten. Militairen worden aangewezen voor de duur van een met name genoemd onderzoek. Artikel 58 lid 1 van de Politiewet De politie en de KMar De procureur-generaal heeft het mandaat om in overeenstemming met de BDM, personen aan te wijzen. Geen aparte vermelding in regeling
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling 8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 110
5) REGELING BIJSTAND KRIJGSMACHT MOND- EN KLAUWZWEER II
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie 5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control) 6. Wijze van kostenverrekening
De in de regeling MKZ 2001 aangewezen militairen van de krijgsmacht verlenen bijstand aan de politie ter uitvoering van de politietaak. Van belang is dat het een specifieke en eenmalige regeling is, uitsluitend bestemd voor de MKZ-crisis in 2001. Met het einde van deze crisis is ook de regeling uitgewerkt. Artikelen 2 en 59 lid 2 van de Politiewet, Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren mond en klauwzeer 2001 Politie en militairen van de krijgsmacht De militair oefent de bijstand uit ter assistentie volgens instructie en onder begeleiding van een ambtenaar van de politie Hier is de zogenaamde 6-tons (in guldens) regeling van kracht (zie bijlage).
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling
8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten )
9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Overig
Bijlage 4
Deze regeling was uitsluitend bedoeld voor de betreffende crisis. Het hierna beschreven knelpunt zou wellicht wel als algemeen knelpunt kunnen worden meegenomen. De wijze van opleiden is niet dezelfde waardoor verlening van bijstand en ondersteuning op bepaalde punten bemoeilijkt wordt. Vraag is in hoeverre de opleidingen synchroon moeten lopen en wie dan het voortouw heeft bij die opleidingen (LSOP of Def). Zie ook algemene opmerkingen onder 2. Conform de Politiewet zijn de op basis van deze regeling ingezette militaireniwerkzaam onder gezag van de burgemeester en onder operationele leiding van de politie/KMar. Geen knelpunten geconstateerd. Actualisatie van de 6-tonsregeling is nodig Een dergelijke regeling gaat pas spelen bij langdurige crises en uitputting van de capaciteit van de politie. Bij de MKZ-crisis werden de militairen laat ingezet. Dus meer anticiperen op crises.
Versie 2003-05-28
Pagina 111
12. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
Eindrapport CMBA Bijlage B
De knelpunten van deze regeling nader uitwerken, oplossingsvoorstellen doen en nieuwe afspraken maken.
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 112
6) REGELING BETREFFENDE DE BIJSTAND BIJ RUIMING VAN (CONVENTIONELE EN GEIMPROVISEERDE) EXPLOSIEVEN DOOR DE EODEN
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. INZET EXPLOSIEVEN OPRUIMINGSDIENST(EN) Optreden bij geïmproviseerde explosieven: Optreden bij geïmproviseerde explosieven valt onder de regeling `optreden bij bommeldingen´. De OBM-regeling dateert uit 1979 en wordt thans geactualiseerd. Thans wordt door een interdepartementale werkgroep een beleidsregeling opgesteld waar de OBM-regeling in kan worden gepast. In de OBM-regeling, een beleidsregeling waarin een verkorte procedure ex artikel 59 Politiewet is neergelegd, is (onder meer) de procedure voor de inzet van de EOD geregeld. Op grond van een convenant met BZK houdt de EOD twee ruimingteams (waarvan één op afroep) op 24 uur´s basis beschikbaar voor de ruiming van geïmproviseerde explosieven. Hoewel er, in geval van inzet van de EOD(en), formeel gesproken sprake is van bijstand verloopt de procedure niet conform de geldende bijstandprocedure van de Politiewet. Er wordt hier direct op aanvraag van de burgemeester/politie, zonder dat MinBZK in overleg met MinDef heeft bepaald of er bijstand wordt verleend, bijstand verleend door het EOD. Ruimen conventionele explosieven: Er is hiervoor geen aparte regeling opgesteld. Hoewel er, in geval van inzet van de EOD en de Duik en Demonteergroep van de Koninklijke Marine, formeel gesproken sprake is van bijstand verloopt de procedure niet conform de geldende bijstandprocedure van de Politiewet. Er wordt hier direct op aanvraag van de burgemeester, zonder dat MinBZK in overleg met Mindef heeft bepaald of er bijstand wordt verleend, bijstand verleend door EOD Duik en Demonteergroep van de Koninklijke Marine. Optreden op grond van de Bijstandsprocedure: artikel 58/59 Politiewet
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 113
Eindrapport CMBA Bijlage B
De EOD en de Duik en Demonteergroep van de Koninklijke Marine kunnen, naast de hiervoor beschreven gevallen worden ingezet, indien daartoe op grond van artikel 59 Politiewet een bijstandsaanvraag is gedaan. Er kunnen een drietal gevallen worden onderscheiden waar een aanvraag ten behoeve van inzet van EOD en de Duik en Demonteergroep van de Koninklijke Marine zich kan voordoen: Er is een grotere inzet van het EOD en de Duik en Demonteergroep van de Koninklijke Marine noodzakelijk dan is neergelegd in de OBM-regeling Inzet EOD en de Duik en Demonteergroep van de Koninklijke Marine is vereist bij een inval in het kader van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde Inzet van EOD en de Duik en Demonteergroep van de Koninklijke Marine is vereist ten behoeve van preventief onderzoek Opslag explosieven / munitie: artikel 59 Politiewet De opslag van munitie (en vervoer naar de opslagplaats) kan worden aangevraagd conform de bijstandsprocedure ex artikel 59 van de Politiewet. Voor meer structurele opslag kan een aanvraag voor militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang worden gedaan. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten) 3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie 5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control) 6. Wijze van kostenverrekening
Versie 2003-05-28
Artikel 59 Politiewet en de OBM (optreden bij Bommeldingen) regeling . Deze regeling dateert uit 1979 en wordt thans geactualiseerd.
Voor de inzet van het EOD is een budgetoverheveling overeengekomen in een convenant over de ruiming van geïmproviseerde explosieven door het EOCKL uit 1994. Er is structureel 2,2 miljoen (guldens) overgeheveld. Het betreft hier het ‘convenant over de overdracht door het ministerie van Binnenlandse Zaken aan het Ministerie van Defensie van begrotingsgelden ten behoeve van de ruiming van geïmproviseerde explosieven door het Explosieven Opruimingscommando Landmacht’.
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 114
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling
De juridische geldigheid van deOBM regeling is verstreken. In afwachting van de actualisatie, welke momenteel plaatsvindt, wordt wel op basis van deze regeling gewerkt. De verschillende vormen van inzet van de EOD(en) zijn niet eenduidig geregeld. Inzet van de EOD ten behoeve van conventionele explosieven vindt niet plaats conform de bijstandsprocedure, terwijl er in feite wel sprake is van bijstand. Dit betekent dat er, voor deze inzet, sprake is van een `gat´ in de regelgeving/uitvoering. Defensie acht het niet opportuun dat inzet van het EOD voor optreden bij conventionele explosieven conform de bijstandsprocedure ex Politiewet wordt geregeld.
8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening
Geen knelpunten geconstateerd.
11. Conclusies en aanbevelingen
Bij de huidige actualisatie van deze regeling dient ook de wijze van kostenverrekening helder uitgezocht en opgenomen te worden.
Bijlage 4
De vergoeding van de kosten is niet (duidelijk) geregeld voor alle vormen van inzet van de EOD(en). .
Versie 2003-05-28
Pagina 115
Eindrapport CMBA Bijlage B
7) REGELING BIJZONDERE BIJSTANDSEENHEDEN
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening. 2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
Bijzondere bijstand De BBE’s zijn belast met door de Ministers van BZK, Justitie en Defensie aangewezen bijzondere onderdelen van de politietaak, te weten: de bijstandsverlening bij de daadwerkelijke bestrijding van zeer ernstige misdrijven waarbij sprake is van direct levensbedreigende omstandigheden, dan wel bij het voorkómen van zeer ernstige misdrijven waarbij sprake is van in potentie aanwezige direct levensbedreigende omstandigheden. 3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. Artikel 60 lid 2 van de Politiewet 1993 artikel, overeenkomst, gewoonterecht) 4. Actoren en hun onderlinge relatie
5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control)
6. Wijze van kostenverrekening
De Ministers van BZK, Justitie en Defensie bepalen op welke wijze de BBE's worden ingezet. Daarbij worden tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens de Politiewet (de Regeling Bijzondere Bijstandseenheden en de Instellingsregeling bijzondere bijstandseenheden Defensie). De daadwerkelijke inzet van de BBE vindt slechts plaats na goedkeuring van een het plan van inzet door Justitie. Het plan van inzet wordt met een advies van de BELCOM (begeleidingscie) BBE aan de Minister van Justitie voorgelegd. Alvorens het plan goed te keuren voert de Minister van Justitie overleg met de Minister-President en de Ministers van BZK, Defensie en eventuele andere betrokkenen. Artikel 11 van de Regeling van de Ministers van Justitie en BZK van 13 december 2000 houdende regels met betrekking tot bijzondere bijstandseenheden.
Analyse huidige situatie 7. Knelpunten per regeling 8. Coördinatie ( welke centraliseren, welke decentraal laten ) 9. Informatievoorziening 10. Verrekening 11. Conclusies en aanbevelingen
Versie 2003-05-28
zie 12 zie 12 zie 12 zie 12 Deze discussie laten voortgaan waar die nu gevoerd wordt nl. bij de deskundigen binnen de BelCom. Wel volgen.
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 116
BIJLAGE 4.1
Beschrijving procedures Onderstaande beschrijving is niet specifiek voor een bepaalde regeling, maar een algemene beschrijving ter verduidelijking en mogelijk ook ter attendering op eventuele knelpunten. Van belang is dat de formele procedure te allen tijde gevolgd moet worden. Dit neemt niet weg dat in spoedeisende gevallen een en ander telefonisch geregeld kan worden. De formalisering (schriftelijke aanvraag) kan dan zo spoedig mogelijk daarna geschieden. Bijstand voor de handhaving van de openbare orde
A1. Procedure indien een regiokorps bijstand behoeft: de burgemeester doet een aanvraag bij de korpsbeheerder (van de eigen regio); de korpsbeheerder richt een verzoek aan de CdK; de CdK overlegt met de korpsbeheerders (binnen de provincie) die de bijstand moeten verlenen, en met het College van PG's; de CdK neemt een beslissing, en stelt de Ministers van BZK en Justitie daarvan zo spoedig mogelijk in kennis; de korpsbeheerders verlenen de gevraagde bijstand. A2. Indien het voor de CdK niet mogelijk is met de in zijn ambtsgebied beschikbare politie aan een aanvrage van een korpsbeheerder om bijstand te voldoen, dan geldt de volgende procedure: de CdK geeft daarvan kennis aan de Minister van BZK; de Minister van BZK verstrekt, door tussenkomst van de betrokken CdK's, de nodige opdrachten aan de betrokken korpsbeheerders van regiokorpsen (buiten de provincie), en stelt de Minister van Justitie daarvan in kennis; indien bijstand van het KLPD nodig is, treft de Minister van BZK de nodige voorzieningen, en stelt hij de Minister van Justitie en de CdK daarvan in kennis. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------A.
Procedure indien het KLPD bijstand behoeft: de burgemeester doet een aanvraag bij de Minister van BZK; de Minister van BZK verstrekt, door tussenkomst van de betrokken CdK's, aan de betrokken korpsbeheerders de nodige opdrachten.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------B.
Indien de politie (regiokorpsen en/of KLPD) niet (voldoende) in de behoefte aan bijstand kan voorzien, kan bijstand worden verleend door de Kmar. Daarvoor geldt de volgende procedure: de Minister van BZK bepaalt, na overleg met de Minister van Defensie, of bijstand wordt verleend; de Minister van BZK bepaalt, in overeenstemming met de Minister van Defensie, op welke wijze de bijstand wordt verleend.
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 117
Eindrapport CMBA Bijlage B
(Een aanvraag loopt via het NCC naar het DCBC)
C. Indien ook de Kmar niet (voldoende) in de behoefte aan bijstand kan voorzien, dan kan bijstand worden verleend door andere onderdelen van de krijgsmacht. Daarvoor geldt de volgende procedure: de Minister van BZK bepaalt, in overeenstemming met de Minister van Defensie, op welke wijze de bijstand zal worden verleend; daarbij worden tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens de Politiewet. In de praktijk wordt de aanvraag om bijstand ter handhaving van de openbare orde vanuit het NCC/BZK naar het Defensie Crisisbeheersingscentrum (DCBC) van het ministerie van Defensie gestuurd. Het DCBC stuurt de aanvraag ter beoordeling vervolgens door naar de Directie Juridische Zaken en inventariseert bij de relevante krijgsmachtdelen of er voldoende capaciteit is om te voorzien in de gevraagde bijstand. Indien de DJZ positief oordeelt op het verzoek om bijstand en de gevraagde capaciteit is beschikbaar informeert DJZ het NCC en DCBC hierover. Het DCBC geeft vervolgens aan de krijgsmachtdelen opdracht te voorzien in de gevraagde bijstand.
Versie 2003-05-28
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 118
Bijstand voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel voor het verrichten van taken ten dienste van de justitie
A1. Procedure indien een regiokorps bijstand behoeft: de OvJ doet een aanvraag bij de korpsbeheerder (van de eigen regio); de korpsbeheerder richt een verzoek aan het College van PG's; het College van PG's overlegt met de korpsbeheerders die de bijstand moeten verlenen, en met de betrokken CdK; het College van PG's neemt een beslissing, en stelt de Ministers van Justitie en BZK daarvan zo spoedig mogelijk in kennis; de korpsbeheerders verlenen de gevraagde bijstand. A2. Indien bijstand van het KLPD nodig is, dan geldt de volgende procedure: de OvJ doet een aanvraag bij de korpsbeheerder (van de eigen regio); de korpsbeheerder richt een verzoek aan het College van PG's; het College van PG's brengt de aanvrage van de korpsbeheerder ter kennis van de Minister van BZK; de Minister van BZK treft de nodige voorzieningen en stelt het College van PG's daarvan in kennis. --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------A.
Procedure indien het KLPD bijstand behoeft: de OvJ doet een aanvraag bij de Minister van BZK; de Minister van BZK richt een verzoek aan het College van PG's; het College van PG's verstrekt aan de betrokken korpsbeheerders de nodige opdrachten, en stelt de Ministers van Justitie en BZK daarvan in kennis.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------B.
Indien de politie (regiokorpsen en/of KLPD) niet (voldoende) in de behoefte aan bijstand kan voorzien, kan bijstand worden verleend door de Kmar. Daarvoor geldt de volgende procedure: de Minister van Justitie bepaalt, na overleg met de Minister van Defensie, of bijstand wordt verleend; de Minister van Justitie bepaalt, in overeenstemming met de Minister van Defensie, op welke wijze de bijstand wordt verleend. Praktische procedure weergeven: bijstandsaanvraag via BOZ van Jus naar DCBC
C. Indien ook de Kmar niet (voldoende) in de behoefte aan bijstand kan voorzien, dan kan bijstand worden verleend door andere onderdelen van de krijgsmacht. Daarvoor geldt de volgende procedure: de Minister van Justitie bepaalt, in overeenstemming met de Minister van Defensie, op welke wijze de bijstand zal worden verleend; daarbij worden tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens de Politiewet. In de praktijk wordt de aanvraag om bijstand ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsordeorde vanuit BOZ/DGR van Justitie naar het Defensie
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 119
Eindrapport CMBA Bijlage B
Crisisbeheersingscentrum (DCBC) van het ministerie van Defensie gestuurd. Het DCBC stuurt de aanvraag ter beoordeling vervolgens door naar de Directie Juridische Zaken en inventariseert bij de relevante krijgsmachtdelen of er voldoende capaciteit is om te voorzien in de gevraagde bijstand. Indien de DJZ positief oordeelt op het verzoek om bijstand en de gevraagde capaciteit is beschikbaar, informeert DJZ BOZ en DCBC hierover. Het DCBC geeft vervolgens aan de krijgsmachtdelen opdracht te voorzien in de gevraagde bijstand.
Versie 2003-05-28
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 120
Bijzondere bijstandseenheden
A.
Procedure voor bijstand van de BBE-politie: de OvJ doet een aanvraag bij de korpsbeheerder (van de eigen regio) dan wel, indien het KLPD bijstand behoeft, bij de Minister van BZK; de korpsbeheerder, respectievelijk de Minister van BZK, richt een verzoek aan het College van PG's; het College van PG's brengt de aanvrage van de korpsbeheerder, respectievelijk van de Minister van BZK, ter kennis van de Minister van Justitie; de Minister van Justitie neemt een beslissing.
B.
Procedure voor bijstand van de BBE-krijgsmacht en de BBE-marns: 1. Verzoek aan College van PG's a. indien een politiekorps bijstand behoeft: de OvJ doet een aanvraag bij de korpsbeheerder dan wel, indien het KLPD bijstand behoeft, bij de Minister van BZK; de korpsbeheerder, respectievelijk de Minister van BZK, richt een verzoek aan het College van PG's; b. indien de Kmar bij de uitoefening van de politietaak bijstand behoeft (NB: geldt ook voor bijstand van BBE-politie aan de Kmar): de OvJ richt een verzoek aan het College van PG's. 2. Verzoek aan de Minister van Justitie indien het College van PG's de inzet van de BBE-krijgsmacht of de BBE-marns (dan wel de inzet van de BBE-politie t.b.v. de Kmar) noodzakelijk acht, voert het College overleg met de CdK; na het overleg met de CdK, richt het College van PG's een verzoek tot de Minister van Justitie; de Minister van Justitie beslist over een verzoek om bijstand van een BBE.
C. Procedures voor de alarmering en inzet van BBE's: 1. Alarmering de alarmering van BBE's geschiedt op last van de Minister van Justitie door de korpschef van het KLPD (belast met de coördinatie van de inzet van de BBE's); van de alarmering wordt de Minister van Defensie (BBE-krijgsmacht of BBEmarns) respectievelijk de Minister van BZK (BBE-politie) zo spoedig mogelijk door de zorg van de Minister van Justitie op de hoogte gesteld. 2. Daadwerkelijke inzet de Belcom-bbe brengt advies uit over het plan van inzet van de BBEkrijgsmacht of de BBE-marns (of onderdelen daarvan), dan wel van de BBEpolitie als deze als volledige eenheid wordt ingezet; het plan tot inzet wordt, voorzover van toepassing met het advies van de Belcom-bbe, ter goedkeuring aan de Minister van Justitie voorgelegd; de Minister van Justitie voert overleg met de Ministers van AZ, BZK en Defensie en ev. met andere betrokken ministers (niet nodig indien slechts een of meer precisieschutters van de BBE-politie worden ingezet); de Minister van Justitie beslist omtrent goedkeuring van het plan van inzet;
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 121
Eindrapport CMBA Bijlage B
-
Versie 2003-05-28
na goedkeuring van het plan van inzet kan, op last van de Minister van Justitie aan het bevoegde gezag (de OvJ), de daadwerkelijk inzet van de BBE's (of onderdelen daarvan) plaatsvinden.
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 122
BIJLAGE 4.2 Samenvatting van de 6-tonsregeling. (De bedragen in euro’s zijn door ons toegevoegd en geven geen indicatie dat de regeling geactualiseerd is sinds 1 januari ’02.) Kostenverrekening militaire bijstand Bron: Brief ministerie van Defensie, d.d. 5 april 1982, kenmerk C.82/109/108 Inhoud regeling: De onderhavige regeling heeft alleen betrekking op bijstand zoals deze volgens de Politiewet kan worden aangevraagd of kan worden gevorderd door daartoe aangewezen autoriteiten volgens het Wetb. v. Strafvordering De regeling houdt in dat het ministerie van Defensie, voor de bestrijding van de kosten aan de militaire bijstand, die ingevolge de wet wordt verleend en waarvoor geen ad hoc regeling is getroffen, jaarlijks een bedrag van ten hoogste fl. 600.000,- (€ 272.268,13) binnen de Defensie-begroting vrijmaakt. Bij overschrijding van dit bedrag nemen de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties elk een – in principe – gelijk bedrag voor hun rekening, waarbij voor elk van beide departementen eveneens een jaarlijks maximum van fl. 600.000,(€ 272.268,13) geldt. Mocht het exceptionele geval zich voordoen dat de jaarlijkse bijstandkosten het gezamenlijke bedrag van fl. 1.8 miljoen (€ 816.800,-) overtreffen, dan dient de overschrijding voor de Defensie-begroting als een exogene factor te worden opgebracht. Hierover zal in de Ministerraad moeten worden beslist.
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 123
Eindrapport CMBA Bijlage B
BIJLAGE 4.3
MINISTERIE VAN DEFENSIE DIRECTORAAT-GENERAAL FINANCIËN & CONTROL
Nummer: F/2002007334
's-Gravenhage, 2 december 2002
AANWIJZING DGFC NR. 72 "Verrekenen additionele uitgaven" I Inleiding In verschillende (departementale) regelingen zijn de procedures en beslissingsbevoegdheden die gelden bij de verschillende soorten activiteiten die het Ministerie van Defensie uitvoert ten behoeve van tweeden en derden vastgelegd. Verrekening hiervan vindt in principe plaats op basis van DGFC aanwijzing 71, Calculatiemodel Middensommen/uurtarieven. Echter, in veel gevallen is voorgeschreven slechts de additionele uitgaven in rekening te brengen. Dit is ook het geval bij militaire bijstand, militaire steunverlening en maatschappelijke dienstverlening. Deze aanwijzing geeft nadere richtlijnen voor het verrekenen van additionele uitgaven. Het is dus een uitwerking van de voorschriften voor verrekening uit de volgende regelingen: Richtlijnen met betrekking tot aanvragen tot militaire bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 van de Politiewet 1993 en artikel 18 van de Wet rampen en zware ongevallen. Aanwijzing CDS nr A-17 (inclusief bijlage: Procedure voor de afhandeling van verzoeken om militaire bijstand en steunverlening in het openbaar belang binnen het Ministerie van Defensie) Aanwijzing SG nr V16 (met name de tweede bijlage; Voorschrift Militaire Steunverlening in het openbaar belang en Maatschappelijke dienstverlening door Defensie aan derden) Niet alle militaire bijstand en steunverlening wordt conform deze aanwijzing verrekend. Voor verschillende eenheden en activiteiten zijn in diverse regelingen en overeenkomsten met andere Ministeries afspraken gemaakt. Deze aanwijzing vervangt deze afspraken niet. De verrekening van maatschappelijke dienstverlening vormt in zoverre een uitzondering, dat de verrekening van additionele uitgaven ervan als bovengrens geldt. De autoriteit die tot het verlenen van maatschappelijke dienstverlening besluit, bepaalt of en in hoeverre de additionele uitgaven worden doorberekend aan de aanvrager. Indien onroerende zaken beschikbaar gesteld worden aan tweeden en derden, stelt de Dienst der Domeinen van het Ministerie van Financiën de voorwaarden vast. Additionele uitgaven voor inzet ten behoeve van het Koninklijk huis worden verrekend, tenzij sprake is van ceremoniële activiteiten. Deze worden om niet verricht. II Doelstelling Deze aanwijzing heeft tot doel helderheid te verschaffen in de verantwoordelijkheden en methodiek bij het verrekenen van additionele uitgaven. Hierbij wordt invulling gegeven aan de behoefte aan eenvoud.
Versie 2003-05-28
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 124
III Inhoud van de aanwijzing a. Definities. Militaire bijstand. Bijstand door de Koninklijke marechaussee en/of andere onderdelen van de krijgsmacht, ter handhaving van de openbare orde, ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, voor het verrichten van taken en diensten van de justitie, dan wel in geval van een ramp of zwaar ongeval. Militaire steunverlening. Steunverlening door Defensie aan bestuurlijke autoriteiten in situaties op het algemeen belang betrekking hebbend. Maatschappelijke dienstverlening. Het ten behoeve van derden op incidentele basis inzetten van personeel en/of materieel van Defensie Ter ondersteuning van een charitatief doel; of Uit oogpunt van goed nabuurschap; dan wel Ter bevordering van een positieve beeldvorming van Defensie. Additionele uitgaven. Alle noodzakelijke extra uitgaven die een directe relatie hebben met een project of activiteit en derhalve niet zouden zijn gemaakt als de militaire bijstand, steunverlening of maatschappelijke dienstverlening niet zou hebben plaatsgevonden. Deze uitgaven zijn niet in de begroting van het Ministerie van Defensie voorzien. Tweeden. Organisaties die tot de rechtspersoon Staat der Nederlanden behoren (i.c. organisaties welke behoren tot de Rijksoverheid voorzover zij geen zelfstandige rechtspersoon zijn). Derden. Alle overige natuurlijke of rechtspersonen, waaronder dus provinciale en gemeentelijke overheden en particuliere instanties. Arbeidsdag. In deze aanwijzing wordt onder arbeidsdag verstaan een rekeneenheid van acht arbeidsuren. Een arbeidsdag behoeft geen aaneengesloten periode te zijn, niet door één persoon uitgevoerd te zijn noch binnen de normale werkperiode plaats te vinden. Organieke goederen. Alle goederen die door bevoegd gezag geautoriseerd zijn en die voor de reguliere werkzaamheden van Defensie worden aangeschaft. b. Uitgangspunten Standaardtekst Als (door of namens de Minister) een verzoek tot militaire bijstand of steunverlening wordt gehonoreerd, stelt het DCBC een opdracht op. Hierin wordt de volgende tekst opgenomen: “De commandant is verantwoordelijk voor het administreren van het aantal arbeidsdagen dat ten behoeve van de inzet wordt gemaakt alsmede van additionele uitgaven.” Tevens verstrekt het DCBC of de DJZ de aanvrager een schriftelijke bevestiging dat de aanvraag is gehonoreerd. In deze brief is vermeld: “De controller van het uitvoerend of coördinerend onderdeel van het Ministerie van Defensie zal een rekening opstellen van de additionele uitgaven. Deze rekening zal opgemaakt worden conform DGFC aanwijzing 72 van het Ministerie van Defensie (deze aanwijzing kan via het DCBC worden verkregen).”
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 125
Eindrapport CMBA Bijlage B
Basistarief Om bureaucratisering tegen te gaan en omwille van doelmatigheid is gekozen voor een eenvoudige, heldere en goed meetbare verrekeningsgrondslag; het zogenaamde basistarief. Dit tarief is de gemiddelde additionele uitgaven per persoon per dag (zie bijlage A).
Het basistarief is zodanig opgesteld dat in beginsel alle additionele uitgaven die gemoeid zijn met de inzet van een militair in Nederland gedurende een arbeidsdag verrekend zijn.
Rekening De rekening wordt samengesteld uit de volgende drie componenten:
Basisbedrag: Deze component wordt berekend door het basistarief te vermenigvuldigen met het aantal arbeidsdagen dat ten behoeve van de inzet wordt gemaakt. De commandant die belast is met de uitvoering van de inzet wordt opgedragen bij te houden hoeveel arbeidsdagen ten behoeve van de inzet worden gemaakt. In overleg met de aanvragende partij kan overeengekomen worden het basisbedrag te berekenen op voorcalculatorische basis. In dat geval wordt het basistarief vermenigvuldigd met het aantal arbeidsdagen dat in de opdracht van het DCBC genoemd wordt. Overige tarieven: Activiteiten waarvan additionele uitgaven niet primair, of (grotendeels) niet gedekt worden door het basistarief worden afzonderlijk en expliciet opgevoerd ter verrekening. Hierbij wordt eveneens gestreefd naar eenvoud door additionele uitgaven per module (een activiteit of inzetbare groep per tijdseenheid) in tarieven uit te drukken en door deze te standaardiseren. Deze overige tarieven kunnen bovenop óf in plaats van het basistarief opgevoerd worden. In bijlage A staat voor een aantal regelmatig voorkomende soorten militaire bijstand of steunverlening de standaard additionele uitgaven per module. Overige uitgaven: Additionele uitgaven voor materiële exploitatie zijn in beginsel verwerkt in het basistarief. Als uitzondering kunnen in aanmerking komen vervanging van verbruikt materieel of aanschaf van niet-organieke goederen. Niet-organieke goederen worden bij voorkeur niet in eigendom genomen of gehouden. Additionele uitgaven ten gevolge van deze uitzonderingen worden afzonderlijk en expliciet opgevoerd ter verrekening. Deze uitgaven worden zoveel mogelijk gespecificeerd met facturen, terwijl tariefstelling indien mogelijk wordt voorkomen. Eventuele compenserende inkomsten worden in mindering gebracht op de te verrekenen uitgaven.
c. Taken en bevoegdheden De Directeur Control van de Koninklijke Landmacht is de uitvoerend controller voor het onderdeel Hulp aan civiele overheden van het beleidsartikel 10, Civiele Taken van de begroting van het Ministerie van Defensie.
Versie 2003-05-28
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 126
Het opstellen van de rekening van de additionele uitgaven wordt door de controller van het uitvoerend defensieonderdeel uitgevoerd. Als meerdere defensieonderdelen betrokken zijn is de controller van het coördinerend defensieonderdeel verantwoordelijk voor het opstellen van de rekening mede namens de andere defensieonderdelen.
In geval van militaire bijstand of militaire steunverlening wordt het bij tweede of derde in rekening te brengen totaalbedrag door het betrokken defensieonderdeel via een journaalpost overgeboekt van de eigen begroting naar het artikelonderdeel Hulp aan civiele overheden van het beleidsartikel 10 Civiele taken. Dit gebeurt onder overlegging van de rekening aan de Directeur Control van de Koninklijke Landmacht. Deze draagt zorg voor vastlegging van de vordering in de debiteurenadministratie en is verantwoordelijk voor de invordering. De ontvangsten worden verantwoord op het (middelen)artikel Civiele taken.
DGFC besluit jaarlijks over de hoogte van de tarieven in bijlage A en is verantwoordelijk voor de interne en interdepartementale communicatie hierover.
d. Administratieve organisatie Bij militaire bijstand en militaire steunverlening is de Directeur Control van de Koninklijke Landmacht verantwoordelijk voor de administratieve organisatie en de interne controle op het verrekenen van additionele uitgaven met tweeden en derden. Deze Directeur Control wijst een contactpersoon aan voor het DCBC.
Bij maatschappelijke dienstverlening en overige werkzaamheden die tegen additionele uitgaven verrekend worden is de beleidsverantwoordelijke functionaris van het uitvoerend defensieonderdeel verantwoordelijk voor de financiële afhandeling.
Bijlage 4
Versie 2003-05-28
Pagina 127
Eindrapport CMBA Bijlage B
Bij twijfel over de toepassing van deze aanwijzing in een specifiek geval van verrekening kan het Cluster Beleid en Advies van de Directie Financieel Economische Zaken om advies gevraagd worden.
e. Agentschappen Voor de diensten van agentschappen worden de integrale kosten aangemerkt als additionele uitgaven.
IV. Informatie over de toepassing van de aanwijzing Informatie over de toepassing van de aanwijzing is te verkrijgen bij het Cluster Beleid en Advies van de Directie Financieel Economische Zaken (070-3188059 of 86610). V. Inwerkingtreding Deze aanwijzing treedt in werking op 1 januari 2003. VI. Evaluatie Deze aanwijzing zal eind 2004 geëvalueerd worden door het Cluster Beleid en Advies van de Directie Financieel Economische Zaken. Bijlage A Tarievenlijst
De Directeur-Generaal Financiën en Control drs H.H. Hulshoff
Versie 2003-05-28
Bijlage 4
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 128
Bijlage A bij Aanwijzing DGFC nr. 72 (f/2002007334) Verrekenen additionele uitgaven Tarieven 2003 voor additionele uitgaven militaire bijstand, steunverlening en maatschappelijke dienstverlening.
1) Het Basistarief Gemiddelde additionele uitgaven per persoon per arbeidsdag Kostenpost Toeslagen € 52,14 Voeding € 7,50 Kleding € 2,12 Huisvesting € 7,67 Telecommunicatie € 2,75 Personele faciliteiten € 3,50 Vervoer € 3,59 Onvoorzien € 7,93 € 87,20 Totaal 2) Overige tarieven Consignatie (per persoon per dag) Voeding tweeden/derden (per persoon per dag) Huisvesting tweeden/derden (per persoon per dag) Personenvervoer tweeden/derden (per 50 personen per km) Goederenvervoer tweeden/derden (per 165 Kn per km) Duikopdrachten (per persoon per minuut onder water)
Bijlage 4
€ 3,34 € 7,50 € 7,67 € 1,50 € 0,80 € 0,94
Versie 2003-05-28
Pagina 129
Eindrapport CMBA Bijlage B
Bijlage 5 Inventarisatie Militaire Steunverlening in het Kader van het Openbaar Belang Afbakening Over de afgrenzing van het onderwerp is besloten dat: - het hier geen samenwerkingsverbanden betreft - het betreft alleen steunverlening gebaseerd op verzoeken van bestuurlijke autoriteiten. Verzoeken om militaire steunverlening van verenigingen en andere particulieren vallen hier dus niet onder. Voor deze verzoeken geldt de regeling ‘maatschappelijke dienstverlening aan derden’. In de aanwijzing van Defensie wordt een onderscheid gemaakt tussen militaire steunverlening en militaire bijstand. Onder militaire bijstand wordt verstaan steunverlening in het kader van de wet Rampen en Zware ongevallen en de Politiewet. Activiteiten in het kader van militaire bijstand zijn niet in het voorschrift opgenomen. In deze inventarisatie zal alleen worden gekeken naar militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang. Onder militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang wordt door Defensie verstaan: Steunverlening door Defensie aan bestuurlijke autoriteiten in situaties op het algemeen belang betrekking hebbend. Militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang Er is sprake van militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang wanneer er geen sprake is van militaire bijstand in het kader van de wet Rampen en Zware Ongevallen en de Politiewet, de aanvraag is gedaan door een bestuurlijke autoriteit, het bewezen is dat op dat moment geen sprake is van concurrentie met particulieren en Defensie de capaciteit waar een beroep op wordt gedaan beschikbaar heeft en dus aan het verzoek gehoor kan geven. Wanneer een verzoek om steunverlening wordt gedaan door een particulier is er geen sprake van steunverlening in het kader van het openbaar belang maar van maatschappelijke dienstverlening. Om vast te kunnen stellen of er sprake is van steunverlening in het kader van het openbaar belang moet dus in ieder geval voldaan zijn aan de volgende vijf criteria: 1. Er is geen sprake van militaire bijstand in het kader van de wet Rampen en Zware Ongevallen en de Politiewet 2. Steunverlening is aangevraagd door een bestuurlijke autoriteit zijnde een burgemeester, commissaris van de Koningin of een minister. 3. Er is bewezen dat op het bewuste moment Defensie niet concurreert met particulieren 4. De militaire middelen waarom verzocht is moeten beschikbaar zijn 5. De additionele kosten worden bij de aanvrager van militaire ondersteuning in rekening gebracht.
Versie 2003-05-28
Bijlage 5
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 130
In een schema kan dit als volgt worden weergegeven. Regelingen
Criteria waaraan voldaan moet zijn wil men kunnen spreken van militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang
•
Militaire bijstand in het kader van de wet Rampen en Zware Ongevallen
Er is geen sprake van militaire bijstand in het kader van de wet Rampen en Zware Ongevallen
•
Militaire bijstand in het kader van de Politiewet
Er is geen sprake van militaire bijstand in het kader van de Politiewet
•
Steunverlening in het kader van het openbaar belang.
1. Steunverlening is aangevraagd door een bestuurlijke autoriteit zijnde een burgemeester, commissaris van de Koningin of een minister. 2. Er is bewezen dat op dat moment Defensie niet concurreert met particulieren.
3. De militaire capaciteit waar om gevraagd is, is beschikbaar en indien beschikbaar, beschikbaar kan worden gesteld. 4. De additionele kosten bij de aanvrager van militaire ondersteuning in rekening worden gebracht. •
Bijlage 5
Maatschappelijke dienstverlening door Defensie aan derden
De aanvraag betreft een inzet ten behoeve van derden (niet zijnde een persoon of instantie die behoort tot de rechtspersoon Staat der Nederlanden) wat militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang uitsluit.
Versie 2003-05-28
Pagina 131
Eindrapport CMBA Bijlage B
AANWIJZING SECRETARIS-GENERAAL NR. V16 INZAKE REGELGEVING ‘WERKEN VOOR DERDEN’ VAN HET MINISTERIE VAN DEFENSIE (12 JANUARI 2000).
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening.
Steunverlening in het kader van het openbaar belang
2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
Steunverlening door Defensie aan bestuurlijke autoriteiten in situaties op het algemeen belang betrekking hebbend.
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. De ‘Aanwijzing Secretaris-Generaal Nr. V16 inzake artikel, overeenkomst, gewoonterecht) Regelgeving ‘werken voor derden’ van het ministerie van Defensie (12 januari 2000) betreft een regelgeving zonder wettelijk vastgelegde taak. In deze regeling is het voorschrift ‘Militaire Steunverlening in het openbaar belang en Maatschappelijke dienstverlening door Defensie aan derden’ vastgelegd. Op dit moment bestaat er voor militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang geen bij of krachtens wet vastgestelde taak voor Defensie en is er geen sprake van een uitzonderingsgrond. Met betrekking tot de verhouding ten opzichte van militaire bijstand in het kader van de wet Rampen en Zware ongevallen en de politiewet wordt in de aanwijzing een onderscheid gemaakt tussen militaire steunverlening en militaire bijstand. Onder militaire bijstand wordt verstaan steunverlening in het kader van de wet Rampen en Zware ongevallen en de politiewet. Activiteiten in het kader van militaire bijstand zijn niet in het voorschrift opgenomen. 4. Actoren en hun onderlinge relatie
Versie 2003-05-28
Bestuurlijke autoriteiten kunnen een verzoek om steunverlening aan Defensie doen. Namens de minister van Defensie beslist de CDS of steun kan worden verleend. Wanneer het echter het ter beschikking stellen van onroerende zaken betreft heeft de Dienst der Domeinen van het ministerie van Defensie de exclusieve bevoegdheid om medegebruikovereenkomsten te sluiten. Dergelijke
Bijlage 5
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 132
verzoeken worden met advies van de CDS aan de Dienst der Domeinen voorgelegd. Onder bestuurlijke autoriteiten worden in de aanwijzing uitsluitend ministers, commissarissen van de Koning en burgemeesters verstaan. 5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control)
Een aanvraag voor militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang kan alleen worden aangevraagd door een bestuurlijke autoriteit. Volgens het voorschrift dient de bestuurlijke autoriteit haar verzoek te richten tot het Defensie Crisisbeheersingscentrum (DCBC). Op dit verzoek wordt vervolgens namens de minister van Defensie door de Chef Defensie Staf (CDS) na advies van de Directeur Juridische Zaken van het ministerie van Defensie positief dan wel negatief gereageerd. Steun aan bestuurlijke autoriteiten kan worden verleend in situaties waarin in de gevraagde steun niet, niet tijdig of niet afdoende door de aanvragende bestuurlijke autoriteit zelf kan worden voorzien. Bij aanvragen van Commissarissen van de Koningin en burgemeesters dient in de aanvraag tevens gemotiveerd te worden aangegeven waarom geen opdracht aan civiele marktpartijen is gegund. Voor zover het verzoek het ter beschikking stellen van onroerende zaken betreft geldt, in afwijking van het bovenstaande, dat de Dienst der Domeinen van het ministerie van Financiën exclusief de bevoegdheid heeft om medegebruikovereenkomsten voor onroerende zaken te sluiten en de voorwaarden daarvoor vast te stellen. Dergelijke verzoeken zullen door de CDS met advies aan de Dienst der Domeinen worden voorgelegd.
6. Huidige wijze van kostenverrekening
8
De additionele uitgaven van militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang worden verrekend met de aanvragende bestuurlijke autoriteit.8 Voorzover dit verzoeken betreft met betrekking tot het ter beschikking stellen van onroerende zaken wordt de vergoeding vastgesteld door de Dienst der Domeinen.
Hier geldt dus niet de zogenaamde zes tonregeling (hfl. 600,000 of Eur. 272268,13).
Bijlage 5
Versie 2003-05-28
Pagina 133
Eindrapport CMBA Bijlage B
Onder additionele uitgaven worden alle noodzakelijke uitgaven verstaan die een directe relatie hebben met de betreffende steunverlening en derhalve niet zouden zijn gemaakt als de steunverlening niet zou hebben plaatsgevonden. Deze uitgaven zijn niet in de begroting van Defensie voorzien.
7. Samenvatting en overzicht van soorten bijstand en/of steunverlening (voorbeelden)
•
•
Het leggen van een noodbrug naar aanleiding van een acuut probleem met grote maatschappelijke gevolgen. Inzet van militairen en militair materieel bij grote evenementen zoals de elfstedentocht.
Analyse huidige situatie 8. Knelpunten
Versie 2003-05-28
1. Het beschrijven van “militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang” wordt bemoeilijkt door het zeer ruime begrip ‘openbaar belang’. Het is moeilijk de grens te bepalen tussen steunverlening in het kader van het openbaar belang en militaire bijstand in het kader van de wet Rampen en Zware ongevallen en de Politiewet. 2. De beschrijving van de criteria waar het verzoek om steunverlening aan moet voldoen is niet voldoende om eenduidig een besluit tot toekenning te kunnen nemen. 3. Op dit moment moet een verzoek om militaire steunverlening worden gedaan bij het DCBC. Het NCC is niet in de procedure opgenomen. 4. Op dit moment bestaat er voor militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang geen bij of krachtens wet vastgestelde taak voor Defensie en is er geen sprake van een uitzonderingsgrond. Er bestaat alleen een aanwijzing van de Secretaris-generaal van Defensie in de vorm van een voorschrift. 5. Niet iedereen is bekend met, of op de hoogte van de status van de bestaande regelingen of de meest recente regelingen. 6. De operationele coördinatie en aansturing
Bijlage 5
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 134
en dus de verantwoordelijkheid zijn niet duidelijk aangegeven 7. Er bestaat onduidelijkheid over de wijze van kostenverrekening. Er is hier geen sprake van de zes tonregeling maar van het in rekening brengen van additionele kosten bij de aanvrager. 9. Coördinatie
Zie knelpunt 3 Zie knelpunt 6
10. Informatievoorziening
Zie knelpunt 5 Zie knelpunt 7
11. Verrekening
Zie knelpunt 7
Bijlage 5
Versie 2003-05-28
Pagina 135
Eindrapport CMBA Bijlage B
Bijlage 5.1 Convenanten Gezien hun onderwerp zullen voor de volledigheid van het inventarisatierapport militaire steunverlening in het kader van het openbaar belang een aantal convenanten tussen civiele organisaties en Defensie in deze bijlage worden opgenomen. Aan een aantal van deze convenanten wordt momenteel gewerkt. De kaders voor deze convenanten zijn vastgelegd in de Aanwijzing ‘Regelgeving voor derden’ (2000) van de Secretaris Generaal van Defensie. Een aantal van deze convenanten zijn nog in de conceptfase maar zijn met het oog op volledigheid ook opgenomen in deze inventarisatie. Convenanten in de conceptfase zullen als zodanig worden aangemerkt.
Convenant tussen de Dienst Domeinen en de Koninklijke Landmacht inzake de opslag van inbeslaggenomen vuurwerk op het Defensiecomplex Ulicoten B alsmede de verdere dienstverlening aldaar door de Koninklijke Landmacht aan de Dienst Domeinen.
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening.
Convenant tussen de Koninklijke Landmacht en de Dienst Domeinen van het ministerie van Financiën voor het opslaan van inbeslaggenomen vuurwerk. - Het tijdelijk ter beschikking stellen van opslagcapaciteit - Het verlenen van beveiliging, bedrijfshulpverlening en andere facilitaire diensten evenals het medegebruik van enkele zaken en informatiesystemen.
2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
De Koninklijke Landmacht geeft de Dienst Domeinen munitiebunkers in gebruik ten behoeve van de tijdelijke opslag van door de Dienst Domeinen aangeleverde eenheden inbeslaggenomen vuurwerk.
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht)
Het convenant is mogelijk gemaakt door de aanwijzing inzake regelgeving ‘werken voor derden van de Secretaris Generaal van Defensie.
4. Actoren en hun onderlinge relatie
Defensie stelt tegen een financiële vergoeding middelen en personeel beschikbaar aan de Dienst Domeinen.
5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control) 6. Wijze van kostenverrekening
N.V.T.
Versie 2003-05-28
Er wordt een rekening opgemaakt voor de verleende middelen en diensten en dit bedrag wordt door de Dienst Domeinen overgemaakt naar Defensie.
Bijlage 5
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 136
7. Samenvatting en overzicht van soorten bijstand en/of steunverlening (voorbeelden)
Beschikbaar stellen van: - opslagbunkers - beveiliging - bedrijfshulpverlening - facilitaire diensten
Analyse huidige situatie 8. Knelpunten
Bijlage 5
Geen knelpunten geconstateerd
Versie 2003-05-28
Pagina 137
Eindrapport CMBA Bijlage B
convenant betreffende de inzet van luchttransportcapaciteit van de Koninklijke Luchtmacht ten behoeve van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
Inventarisatie huidige situatie 1. Soort bijstand of steunverlening.
Dit convenant stelt de voorwaarden en afspraken vast waaronder het Ministerie van Defensie luchttransportcapaciteit ter beschikking stelt aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
2. Korte beschrijving ( evt. internationale aspecten)
Dit convenant is opgesteld met het oog op de mogelijkheid dat de IND ten behoeve van het verwijderen van personen zonder verblijfsstatus uit Nederland behoefte kan hebben aan luchttransportcapaciteit, indien inschakeling van commerciële luchtvaartmaatschappijen geen dan wel geen passende uitkomst biedt. Middels dit convenant kunnen hiervoor luchtvaartuigen van de Koninklijke Luchtmacht (KLu) worden ingezet.
3. Juridische grondslag (wet, amvb, besluit incl. artikel, overeenkomst, gewoonterecht)
In het convenant zijn verschillende voorwaarden opgenomen met betrekking tot prioriteiten (artikel 3) en voorwaarden en verantwoordelijkheden voor de inzet luchttransportcapaciteit (artikel 4). Het convenant is mogelijk gemaakt door de aanwijzing inzake regelgeving ‘werken voor derden van de Secretaris Generaal van Defensie.
4. Actoren en hun onderlinge relatie
De IND dient een aanvraag in bij de DCBC die de aanvraag voorleggen aan de KLu. De KLu bepaalt vervolgens de haalbaarheid van de aanvraag. De KLu en de IND maken vervolgens afspraken over de uitvoering.
5. Aanvraag- en besluitvormingsprocedures (command & control)
De IND dient een aanvraag in bij het DCBC. Het DCBC informeert de Inspecteur Vervoerswezen van Defensie, DVVO, en OPCEN KLu. Nadat OPCEN KLu PCC Vlb Eindhoven heeft geïnformeerd, beoordeelt PCC Vlb Eindhoven de aanvraag op operationele en logistieke mogelijkheden en informeert OPCEN KLu hierover. OPCEN KLU informeert DCBC en DVVO vervolgens over de haalbaarheid van de aanvraag. De aanvraag voor transportcapaciteit bij het DCBC bevat de volgende gegevens: a. Land en plaats van bestemming; b. De datum en de (verwachte) duur van de inzet; c. Aantal te vervoeren personen.
Versie 2003-05-28
Bijlage 5
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 138
Indien de aanvraag uitvoerbaar is, informeert het DCBC het Gemeenschappelijk Centrum Speciale Taken (GCST) van de IND. De IND neemt vervolgens contact op met PCC Vlb Eindhoven. In overleg met Vlb Eindhoven wordt de wijze van uitvoering van de opdracht overeengekomen. In het convenant zijn verschillende voorwaarden opgenomen met betrekking tot prioriteiten (artikel 3) en voorwaarden en verantwoordelijkheden voor de inzet luchttransportcapaciteit (artikel 4). Op grond hiervan kan een aanvraag worden afgewezen.
6. Wijze van kostenverrekening
Op basis van de vluchtopdracht stuurt het Hoofd Stafafdeling Controller van Vlb Eindhoven een voorcalculatie van de te maken additionele kosten op naar de IND alsmede de vluchtopdracht. Alle additionele kosten van Defensie, welke ontstaan als gevolg van uitvoering van dit convenant, komen ten laste van de IND. Onder additionele kosten worden onder meer verstaan: a. Start- en landingsgelden; b. Parkeer- en stallingsgelden; c. Luchthavenbelasting; d. Reis- en verblijfskosten; e. Catering aan boord; f. Schoonmaakkosten; g. Buitenland-toelagen; h. Navigatie- en overvliegkosten; i. Afhandeling; j. Overige bijkomende kosten. De additionele kosten zullen zo spoedig mogelijk door middel van een verrekenstuk worden verrekend.
7. Samenvatting en overzicht van soorten bijstand en/of steunverlening (voorbeelden)
De volgende type vliegtuigen worden ter beschikking gesteld: - KDC-10 - F-60 U - F-50
Analyse huidige situatie 8. Knelpunten
Bijlage 5
Geen knelpunten geconstateerd
Versie 2003-05-28
Pagina 139
Eindrapport CMBA Bijlage B
Bijlage 6 Leden Projectgroep Projectleiding: -
Dhr. H. Statema (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) Kolonel T. van Ede (ministerie van Defensie), tot 14-02-2003 Kapitein-luitenant ter zee A.S. Baarda (ministerie van Defensie), vanaf 14-02-2003
Deelprojectgroep 1: Bijstand Rampen en zware ongevallen
Deze deelprojectgroep bestaat uit: -
Dhr. D. Fundter (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voorzitter) Dhr. E. de Hamer (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) Kltz. J. Vermeule (ministerie van Defensie) Dhr. A. Zwennes (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
Deelprojectgroep 2: Bijstand in het kader van de Politiewet 1993 Deze deelprojectgroep bestaat uit: -
Dhr. E. Brijder (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voorzitter) Majoor C. van Zalm (Staf Koninklijke Marechaussee) Mw. P. Coomans (ministerie van Defensie) Dhr. A. Zwanenburg (tot 01-01-2003) (ministerie van Justitie) Mw. P. Willemse (ministerie van Justitie) Dhr. H. Bekkers (Nederlands Politie Instituut) Mw. M. Teunissen (tot 01-01-2003) (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) Dhr. J. Leenheer (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
Deelprojectgroep 3 Steunverlening i.h.k.v. het openbaar belang Deze deelprojectgroep bestaat uit: -
Dhr. F. Boelé (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voorzitter) Mevr. M. Ockhorst (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) Dhr. J. Leenheer (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) Mevr. G. van Hooijdonk (Prov. Noord-Brabant) Dhr. E. van Kappen (ministerie van Defensie) Luitenant Kolonel C. Wichers (ministerie Defensie) Dhr. E. van Buuren (ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties NCC) Dhr. G. Laanen (ministerie van Verkeer & Waterstaat) Dhr. W. Molhoek (ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer)
Versie 2003-05-28
Bijlage 5
Eindrapport CMBA Bijlage B
Pagina 140
Bijlage 7 Personele samenstelling Landelijk Beraad Rampenbestrijding • •
•
•
•
• • • • • • • •
•
•
•
• •
Bijlage 7
de heer J.G.M. Alders (voorzitter) commissaris van de Koningin in de provincie Groningen de heer M.M. Paats (1e secretaris) directie Rampenbeheersing en Brandweer ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer drs. F. van der Laan (2e secretaris) directie Rampenbeheersing en Brandweer ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer mr. R.K. Brons vice-voorzitter Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR) directeur Hulpverleningsregio Haaglanden de heer drs. G.D. Laanen hoofd Departementaal Crisiscoördinatiecentrum (DCC) Rijkswaterstaat de heer mr. J.A.M. Hendrikx voorzitter Raad van RGF’en de heer R.H. Hermans (Raad van Hoofdcommissarissen) coördinator Rampenbestrijding Politie de heer mr. M.J.E.M. Jager commissaris van de Koningin provincie Flevoland (IPO) de heer I.J.P. Keijzer voorzitter GHOR de heer F. Kersseboom secretaris Beraad Urgentiegeneeskunde de heer mr. R.J. van der Kluit directeur Unie van Waterschappen de heer mr. J. Kohnstamm voorzitter Beraad Urgentiegeneeskunde de heer mr. R.P. Muizer directie Politie hoofd afdeling Bestuurlijk en Juridische Zaken ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer ir. J.I.M. de Goeij directeur-generaal Volksgezondheid ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de heer D.C. Kaasjager directoraat-generaal Volksgezondheid ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mevrouw drs. C. Pels Rijcken directeur sector Bestuurlijke en Juridische Zaken Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de heer mr. J.J. Pop lid Korpsbeheerdersberaad Politie de heer ing. G.A.J.M. van Strien directeur Brandweer en Rampenbestrijding
Versie 2003-05-28
Pagina 141
•
Eindrapport CMBA Bijlage B
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer mr. W.P.M. Urlings voorzitter Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Hulpverlening (KNVBH)
Deelnemers op ad hoc basis (met uitnodiging voorzitter) • •
•
de heer M. Röpke Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen (KNBRD) de brigade generaal drs. A.G.D. van Osch sous-chef Operatiën Defensiestaf ministerie van Defensie de heer ir. M. Hofstra Adjunct-directeur van Het Nederlandse Rode Kruis
Versie 2003-05-28
Bijlage 7