Eindrapport bachelorproef DRM: Hoe jongeren creatief wegwijs maken in hun rechten binnen contextbegeleiding?
Realisatie door: studenten aan Hogeschool VIVES Kortrijk: Ellen Allegaert, Phebe Bloes, Annemarie Cailliez, Sigrid De Geyter, Jilka Van Twembeke en Gaëlle Vangeneberg onder leiding van Claudine Van der Hoogerstraete. In samenwerking met: Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding
VOORWOORD
Wij zijn studenten bachelor in de Orthopedagogie en bachelor in de Maatschappelijke Veiligheid, met afstudeermodule Jeugddelinquentie in VIVES te Kortrijk, die dit jaar zullen afstuderen. We kregen verschillende keuzes omtrent onderwerpen om ons toe te spitsen in de bachelorproef. Wij kozen voor Decreet Rechtspositie Minderjarigen, dat werd voorgesteld door het Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding (CJGB). De overheid voorziet reeds brochures om deze rechten toe te lichten, maar het CJGB ondervindt dat deze de jongeren niet aanspreken. Daarom kregen wij de vraag om de minderjarigen binnen de contextbegeleiding op een creatieve manier wegwijs te maken in hun rechten binnen de Integrale Jeugdhulp.
INHOUDSOPGAVE 1
Inleiding .................................................................................................................................. 1
2
Voorstelling dienst en vraagstelling ....................................................................................... 2
2.1
Voorstelling dienst .......................................................................................................... 2
2.2
Vraagstelling ................................................................................................................... 3
3
Decreet Rechtspositie Minderjarigen .................................................................................... 4
3.1
Contextduiding ............................................................................................................... 4
3.1.1
Invloed van het IVRK ................................................................................................. 4
3.1.2
Argumenten voor een apart decreet ........................................................................ 4
3.2
Situering van het DRM .................................................................................................... 5
3.3
Toepassingsgebied van het decreet ............................................................................... 5
3.4
Doelstelling van het decreet ........................................................................................... 5
3.5
De basisbeginselen van het decreet ............................................................................... 6
3.5.1
Het belang van de minderjarige ................................................................................ 6
3.5.2
De bekwaamheid van de minderjarige ..................................................................... 6
4
Achterliggende visies ............................................................................................................. 8
5
De elf rechten van het DRM ................................................................................................. 10
5.1
Recht op jeugdhulp ....................................................................................................... 10
5.2
Recht op instemming met en vrije keuze van de jeugdhulp ......................................... 10
5.3
Recht op duidelijke communicatie en op informatie .................................................... 10
5.3.1
Recht op duidelijke communicatie .......................................................................... 10
5.3.2
Recht op informatie ................................................................................................ 11
5.4
Recht op respect voor het gezinsleven ......................................................................... 11
5.5
Recht op een dossier .................................................................................................... 12
5.6
Recht op privacy ........................................................................................................... 12
5.7
Recht op een menswaardige behandeling .................................................................... 12
5.8
Klachtrecht .................................................................................................................... 13
5.9
Recht op bijstand .......................................................................................................... 13
5.10
Recht op participatie .................................................................................................... 14
5.11
Recht op zakgeld ........................................................................................................... 14
6
Mediagebruik bij jongeren ................................................................................................... 15
7
Eindproducten ...................................................................................................................... 17
8
Besluit .................................................................................................................................. 19
9
Bronnenlijst .......................................................................................................................... 21
10
Bijlage 1: De handleiding van de website (+ 12 – jarigen) .................................................... 25
11
Bijlage 2: Zoek je recht en leer het echt (6-‐ tot 12 – jarigen) ............................................... 30
12
Bijlage 3: Wees snel en ring de bel (-‐ 6 – jarigen) ................................................................ 55
1
Inleiding
Elke bachelorproef heeft als doel een antwoord te formuleren op een projectvraag die werd ingediend door een externe dienst. Onder hoofdstuk 2 van dit eindrapport stellen we dan ook graag de dienst voor en geven we een omschrijving van de concrete project-‐aanvraag. Daarna bespreken we het Decreet Rechtspositie Minderjarigen (DRM), namelijk het thema waar we rond werkten. Hier zullen we het o.a. hebben over de invloed van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK), over de situering en het toepassingsgebied van het DRM en over het belang en de bekwaamheid van de minderjarige. In het vierde hoofdstuk zullen we de achterliggende visies (zoals burgerschap, inclusie, participatie, interculturele hulpverlening en empowerment) bespreken. Hierna geven we meer uitleg over de elf rechten van het DRM. Vervolgens bespreken we het mediagebruik bij jongeren. Hier gaan we na of het medium dat de begeleiders momenteel hanteren in de dienst, nl. de overheidsbrochures een goede manier is om informatie over te brengen. De overheid heeft voor de drie verschillende leeftijdscategorieën een brochure op maat gemaakt. In dit hoofdstuk gaan we na of deze brochures wel aantrekkelijk zijn. Daarnaast bespreken we ook welk medium per leeftijdscategorie geschikt is om kinderen en jongeren op een aantrekkelijke manier kennis te laten maken met hun rechten in de jeugdhulp, meer bepaald in contextbegeleiding. Daarna zullen we onze drie eindproducten bespreken, om dan te eindigen met een besluit waar we stilstaan bij de meerwaarde voor ons als studenten, de cliënten en de dienst.
1
2
Voorstelling dienst en vraagstelling 2.1 Voorstelling dienst
VZW Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding (CJGB) is een ambulante dienst binnen de Integrale Jeugdhulp. Het centrum heeft drie begeleidingsvormen, nl. de langdurige contextbegeleiding, de intensief kortdurende contextbegeleiding en de contextbegeleiding in functie van autonoom wonen. De contextbegeleidingsdienst heeft een capaciteit om 40 gezinnen te begeleiden en de dienst contextbegeleiding in functie van autonoom wonen kan 16 jongeren opvangen (Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding, z.d. a). Het centrum is ook een erkende HCA-‐dienst. HCA is het letterwoord voor Herstelrechtelijke en Constructieve Afhandeling en omvat vijf werkvormen namelijk dader-‐slachtoffer bemiddeling, herstelgericht groepsoverleg, gemeenschapsdienst, leerproject en sinds zeer recent ook ouderstage (Goossens, z.d.). De HCA-‐dienst is gevestigd in de Hendrik Consciencestraat 9 in Kortrijk en kreeg de naam COHEsie. Het project van de bachelorproef is enkel van toepassing op de drie diverse vormen van contextbegeleiding. Langdurige contextbegeleiding richt zich naar jongeren tussen de 0 en 18 jaar in een verontrustende situatie (vroeger: jongeren in een problematische opvoedingssituatie) en hun gezin. Het ontbreekt de ouders dikwijls aan de krachten om de opvoedingsproblemen, vaak in combinatie met relationele, financiële en materiële moeilijkheden, op te lossen. Daarom is het belangrijk dat de hulpverlener op zoek gaat naar de resterende krachten. De hulpverlener brengt wekelijks één bezoek aan het gezin, gedurende de volledige periode. (Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding, z.d. b en d). Intensief kortdurende contextbegeleiding houdt in dat een vaste begeleider regelmatig aan huis komt, gedurende maximaal zes maanden. De hulpverlener brengt twee bezoeken per week aan het gezin en na de tussentijdse evaluatie (na drie maanden) wordt het bezoek gereduceerd naar slechts één per week (Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding, z.d. c). Ten slotte richt contextbegeleiding in functie van autonoom wonen zich naar jongeren van 17 tot en met 21 jaar die alleen gaan wonen. Voor sommige jongeren is alleen gaan wonen een bewuste keuze, terwijl anderen soms gedwongen worden om die beslissing te nemen. De hulpverlener gaat samen met de jongere op zoek naar een gepaste woning en hij ondersteunt de jongere in de organisatie van het huishouden. Daarnaast leert hij de jongere hoe hij op een zelfstandige manier met zijn geld moet omgaan. Nu we de dienst wat meer hebben toegelicht, willen we graag overgaan naar hoe ons project tot stand is gekomen.
2
2.2 Vraagstelling Dit project is tot stand gekomen omdat het DRM een belangrijke prioriteit is op de agenda van de Staten-‐Generaal en de overheid. Binnen het CJGB heeft een werkgroep reeds alle procedures uit het kwaliteitshandboek uitvoerig onderzocht en bekeken in welke mate er reeds rekening gehouden werd met het Decreet betreffende de Rechtspositie van de Minderjarige in de Integrale Jeugdhulp (DRM). Op basis daarvan hebben ze het kwaliteitshandboek aangepast waar nodig. Volgend jaar zal de overheid inspecties houden om na te gaan of de rechten van de jongeren effectief gerespecteerd worden. F. Dewitte (persoonlijke communicatie, 21 februari 2014). Er bestaan enkele brochures zoals “Ik en jeugdhulp”, “Mijn rechten in de jeugdhulp” en “ ’t Zitemzo…. in de Integrale Jeugdhulp” die de overheid aanbiedt aan jeugdhulpverleners binnen de Integrale Jeugdhulp (Rechtspositie, z.d.). Deze brochures leggen alle rechten die in het DRM staan uitvoerig uit, maar niet alle rechten zijn van toepassing binnen de dienst contextbegeleiding. Daarom hebben we enerzijds als opdracht gekregen om ervoor te zorgen dat de begeleiders de rechten, die van toepassing zijn voor de specifieke hulpverleningsvormen, op een creatieve manier uit te leggen aan de jongeren. Anderzijds zijn er ook heel wat minderjarigen die niet graag lezen en dus niet snel zullen grijpen naar deze brochures. Daarom is het belangrijk dat onze eindproducten van de bachelorproef creatief zijn en dat het gekozen medium aansluit bij de leefwereld van de doelgroep. Dit vormt de aanleiding van onze bachelorproef. Graag willen wij in het volgend stuk meer uitleg geven over hoe het DRM ontstaan is en wat dit precies inhoudt.
3
3
Decreet Rechtspositie Minderjarigen 3.1 Contextduiding 3.1.1 Invloed van het IVRK
Sinds de goedkeuring van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) door de Verenigde Naties op 20 november 1989, is de maatschappelijke positie van de minderjarige in een echte stroomversnelling terecht gekomen (Departement Welzijn, 2008a). Dit uit zich in de dagdagelijkse omgang waar we zien dat jongeren steeds mondiger worden en hun aandeel qua inspraak in sterke mate toeneemt. Dit gaat van studiekeuze naar partnerkeuze tot wat er ’s avonds op tafel komt. Deze maatschappelijke veranderingen vertalen zich ook in wetgeving zoals het DRM. Dit DRM vloeit voort uit het IVRK en geeft jongeren rechten omtrent zaken waar zij bij betrokken zijn (Kinderrechtswinkels, 2008). De reden voor een afzonderlijk decreet voor minderjarigen is dat een aantal bepalingen van de internationale wetgeving, namelijk van het IVRK specifiek of aanvullend moesten geregeld worden door de context van de hulpverlening. Dit gaat onder meer over: • • • •
Verduidelijking inzake het belang van het kind Het recht op respect voor het gezinsleven Het recht op informatie Het recht op inspraak en participatie
3.1.2 Argumenten voor een apart decreet De sectorale en intersectorale wetgeving vertoonde naast de internationale wetgeving ook enkele tekorten. Als eerste was de minderjarige nauwelijks als rechtssubject aanwezig in de regelgeving. Enkel in de reglementering van de Bijzondere Jeugdbijstand en van de Centra voor Leerlingenbegeleiding werd de minderjarige expliciet erkend als partner in de jeugdhulp. Ten tweede werd de rechtsbekwaamheid van de minderjarige in de jeugdhulp zeer fragmentarisch geregeld in het welzijns-‐, gezondheids-‐ en onderwijsrecht. In geen enkele sector was op een allesomvattende manier geregeld over welke rechten de minderjarige beschikt. De benadering op zich was al verschillend van sector tot sector. Ten derde was de handelingsbekwaamheid van de minderjarige, of de mate waarin de minderjarige zelf zijn rechten zelfstandig kan uitoefenen, op een niet overeenstemmende manier geregeld. Zo werd er nogal vaak vanuit een beschermingsreflex gereageerd wanneer er sprake was van participatierechten van minderjarigen in de hulpverleningscontext. Als laatste werden er wel in heel wat sectoren instrumenten van indirecte rechtsbescherming ontwikkeld. Deze instrumenten impliceren echter geen direct afdwingbare rechten (De Wilde, 2008) (Zorginspectie en Onderwijsinspectie, 2010). Deze vaststellingen hebben geleid tot de uitwerking van het DRM. Het IVRK vormde daarbij het referentiekader (De Wilde, 2008) (Zorginspectie en Onderwijsinspectie, 2010).
4
3.2 Situering van het DRM Op 5 mei 2004 werd het DRM samen met het Decreet betreffende de Integrale Jeugdhulp (Kaderdecreet) goedgekeurd door het Vlaams Parlement en op 7 mei 2004 bekrachtigd door de Vlaamse Regering. Deze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en waren het startpunt voor de hervorming van de jeugdhulpverlening in Vlaanderen. Het DRM focust op de uitvoeringsmodaliteiten van de jeugdhulp en biedt waarborgen voor een duidelijk rechtsstatuut voor de minderjarige in de jeugdhulp (Kinderrechtswinkel, 2014a) (De Wilde, 2008) (Zorginspectie en Onderwijsinspectie, 2010).
3.3 Toepassingsgebied van het decreet Sinds 1 juli 2006 is het DRM van kracht in alle betrokken sectoren van de Integrale Jeugdhulp, namelijk: Algemeen Welzijnswerk, Bijzondere Jeugdbijstand, Centra voor Integrale Gezinszorg, Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg, Centra voor Leerlingenbegeleiding, Kind en Gezin en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (Kinderrechtswinkel, 2014a) (Zorginspectie en Onderwijsinspectie, 2010). In principe is het DRM van toepassing op alle jeugdhulpaanbieders binnen de Integrale Jeugdhulp, dus zowel op de voorzieningen als op de personen die jeugdhulp aanbieden. De enige uitzonderingen zijn scholen, ziekenhuizen, psychiatrische instellingen en zelfstandige psychologen/therapeuten (Kinderrechtswinkel, 2014a) (Zorginspectie en Onderwijsinspectie, 2010) (Departement Welzijn, 2008a).
3.4 Doelstelling van het decreet De doelstelling van het DRM is de rechtspositie van de minderjarige binnen de jeugdhulp te verduidelijken en te versterken. Deze intentie was noodzakelijk gezien de samenleving de jongere en de jongere zichzelf steeds meer beschouwt als mondig en in staat is om zelf richting te geven aan zijn leven (Rosius, 2004). De rechten van de minderjarige worden met het decreet voor het eerst op een heldere en eenduidige manier geformuleerd en uitgelegd, onafhankelijk van de zorgvorm of sector waarin men terecht komt (Steven Cozkijns, 2010). Verder beoogt het decreet de participatierechten van jongeren in de jeugdhulp te versterken en specifieke beschermingsmaatregelen aan te bieden voor bepaalde doelgroepen zoals kinderen in een residentiële voorziening. Tegelijk wil het decreet hulpverleners, diensten en voorzieningen een reflectiekader aanreiken om over hun eigen hulpverlening na te denken. Het decreet wil hen ondersteunen bij het realiseren van een kwaliteitsvolle hulpverlening.
5
3.5 De basisbeginselen van het decreet 3.5.1 Het belang van de minderjarige Het belang van de minderjarige vormt in feite de belangrijkste overweging bij het verlenen van jeugdhulp. Dit houdt onder andere in dat wanneer er een conflict ontstaat tussen de belangen van de minderjarige en de belangen van anderen, het belang van het kind primeert (Departement Welzijn, 2014). Het belang van de minderjarige wordt vastgesteld in dialoog met de minderjarige zelf. De mening van de minderjarige kent gepast gevolg rekening houdend met zijn leeftijd en zijn maturiteit. Hierbij is er tevens respect voor de mening en de verantwoordelijkheden van de ouders (Berghmans, 2006) (Departement Welzijn, 2008c).
3.5.2 De bekwaamheid van de minderjarige Dit betekent dat het kind of de jongere zijn rechten zelfstandig uitoefent, zonder afbreuk te doen aan de rechten van de ouders. Dit is ergens ook logisch aangezien de meeste rechten uit het DRM feitelijke handelingen zijn terwijl de principiële handelsonbekwaamheid die het Burgerlijk wetboek voorziet voor minderjarigen slaat op het stellen van rechtshandelingen. Rechtshandelingen zijn handelingen die gesteld worden met de bedoeling rechtsgevolgen met zich mee te brengen, bijvoorbeeld het ondertekenen van een contract of zich inschrijven op school. Hiertegenover staan de feitelijke handelingen die geen rechtsgevolg hebben, althans niet bedoeld. Dit komt overeen met de elf rechten uit het decreet (Departement Welzijn, 2014). Voor sommige rechten maakt de hulpverlener of de toegangspoort de afweging of de minderjarige in staat is om ze zelfstandig uit te voeren. Deze uitzonderingen zijn: het recht om geïnformeerd in te stemmen met de hulpverlening, het recht om niet tegen de eigen wil gescheiden te worden van de ouders en het recht op toegang tot het eigen dossier. Bij deze rechten kijkt men eerst of de minderjarige tot redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is. Dit houdt in: ‘Kan hij/zij logische denkprocessen aangaan en de voor-‐ en nadelen van een situatie inschatten?’. Bij jongeren ouder dan 12 jaar is er een vermoeden dat zij hiertoe in staat zijn. Uitzonderingen zijn wel altijd mogelijk, zowel voor jongere als oudere kinderen (Berghmans, 2006) (Departement Welzijn, 2008c). Dit gebeurt in samenspraak met de minderjarige en eventueel met de ouders (Departement Welzijn, 2008b). De handelingsbekwaamheid van de minderjarige wordt dus gebaseerd op de combinatie van een objectief criterium, namelijk de leeftijd en een subjectief criterium, de maturiteit (Van Den Bussche, 2010). Wanneer de hulpverlener een minderjarige onbekwaam acht voor het zelfstandig uitoefenen van één van de drie hierboven genoemde rechten, dan moet de argumentatie voor deze beslissing worden opgenomen in het dossier (Departement Welzijn, 2008b). Verder is het ook belangrijk dat de beoordeling of de minderjarige al dan niet bekwaam is, geen vaststaande beslissing is. De beslissing kan wijzigen naarmate men de cliënt beter leert kennen en kan ook evolueren gedurende het hulpverleningstraject. Daarnaast moet men ook rekening houden met de situatie waarin de jongere zich bevindt.
6
Wanneer er zich een crisissituatie voordoet kan dit een zware emotionele impact hebben op de jongere waardoor men de jongere niet bekwaam acht. Dit kan natuurlijk veranderen naarmate de situatie waarin de jongere zich bevindt, verbetert (Kinderrechtswinkel, 2014a). Hieronder bespreken we de achterliggende visies van het DRM. Die hebben we ook geïntegreerd in ons proces en onze producten.
7
4
Achterliggende visies
Vroeger ging men er van uit dat de hulpverlener het best wist wat zijn cliënt nodig had. Dit had als gevolg dat cliënten die zo’n 20 à 25 jaar geleden in de hulpverlening terecht kwamen, nauwelijks betrokken werden bij het reilen en zeilen van hun eigen hulpverleningsproces. Intussen zijn we als maatschappij een heel andere weg in geslagen. Gaandeweg zijn er heel wat verschillende visies ontstaan over hulpverlening. Visies die inhouden dat de cliënt wél een belangrijke partij is binnen de hulpverlening. Cliënten weten namelijk het best wat zij willen en wat zij nodig hebben. Dit houdt niet in dat de hulpverlener overbodig is geworden. Wel betekent het dat de hulpverlener en de cliënt op gelijke hoogte worden geplaatst. Beiden zijn dus even belangrijk. De hulpverlener ondersteunt zijn cliënt en helpt hem zichzelf te helpen. Op die manier wordt er niet enkel rekening gehouden met wat de cliënt inhoudelijk inbrengt, maar ook zijn zelfbeeld krijgt een duwtje in de rug. Eén van die visies is burgerschap. Het uitgangspunt van deze visie is dat elke mens als een gelijke moet worden beschouwd (Vanderstraeten, 2013). We hebben allemaal dezelfde rechten en plichten in onze maatschappij. Dit geldt ook binnen de hulpverlening. Elke minderjarige in de jeugdhulp heeft dezelfde rechten. Hierdoor komen cliënt en hulpverlener op gelijke hoogte te staan en heeft de cliënt een stem in zijn eigen hulpverleningsproces (Vanderstraeten, 2013). Deze visie sluit aan bij inclusie. Inclusie betekent dat ieder mens erbij hoort en een plaats heeft in de samenleving om het even welke achtergrond, ras of beperking hij ook heeft. Het betekent ook dat iedereen hulp moet krijgen wanneer hij of zij dit nodig heeft (Vanderstraeten, 2013). Het is belangrijk dat cliënten zich verbonden voelen met anderen en dat ze niet het gevoel hebben er alleen voor te staan. Binnen de hulpverlening worden de cliënten wel geholpen, maar waar het schoentje veelal wringt is dat zij geen gevoel van inclusie ervaren binnen hun eigen hulpverleningsproces. De cliënten worden niet altijd betrokken. Deze bevinding leidt ons direct tot bij een andere belangrijke visie, nl. participatie. Deze visie stelt dat cliënten inspraak moeten hebben in hun hulpverlening. Het is niet voldoende dat de hulpverlener zo nu en dan vraagt aan de cliënt wat hij denkt over een bepaald aspect. Het is de bedoeling dat de hulpverlener overtuigd is dat de cliënt iets te vertellen heeft en dat hij ook echt rekening houdt met de mening van de cliënt en dit over elk aspect binnen het hulpverleningsproces. De cliënten moeten steeds actief betrokken worden in het oplossings-‐ en beslissingsproces (Vlaamse overheid, z.d.). Wanneer cliënten, ook kinderen en jongeren kunnen participeren, brengt dit veel voordelen met zich mee. De minderjarigen leren overleggen en in dialoog gaan. Ze leren een standpunt in te nemen en na te denken over belangrijke aspecten van hun eigen leven. De cliënten en de hulpverlener hebben niet steeds dezelfde waarden. Het is belangrijk om deze steeds te respecteren, ook wanneer de cliënt en de hulpverlener dezelfde cultuur hebben, kan er sprake zijn van verschillende waarden. Het is niet zo dat de één zijn waarden
8
zwaarder doorwegen dan die van de ander. Het is een kwestie van een consensus te vinden waar beide partijen zich in kunnen vinden. Dit staat voor een interculturele hulpverlening (Vanderstraeten, 2013). Daarnaast is er nog een zeer belangrijke achterliggende visie die niet onopgemerkt mag blijven, namelijk empowerment. Dit houdt in dat de hulpverlener iets doet met de mogelijkheden en de krachten van de cliënt, want elke cliënt heeft mogelijkheden en beperkingen. Als hulpverlener is het belangrijk om zich zoveel mogelijk naar die krachten te richten (Vanmarcke, 2013). De hulpverlener moet deze gebruiken om de cliënt nog krachtiger te maken om weer invloed te kunnen uitoefenen op zijn eigen situatie. Deze krachten kunnen zeer uiteenlopend zijn (Empowerment: Krachtgerichte hulpverlening in dialoog, z.d.) Enkele decennia geleden was de context, het gezin van de cliënt niet belangrijk. Ze werden slechts zelden in de hulpverlening betrokken. Nu wordt de context altijd betrokken bij de hulpverlening en worden ze gezien als een krachtbron van de cliënt die hulpverleners maar beter goed kunnen benutten. Het is belangrijk om eventuele verbroken verbindingen proberen te herstellen. Kracht wordt immers geput vanuit de steun die men krijgt uit de omgeving. Dialoog tussen meerdere partijen wordt gezien als een manier om het zich te kunnen verbeelden hoe iets kan zijn en hoe ze ervoor kunnen zorgen dat het zo wordt. Het wordt een gedeelde verantwoordelijkheid. Wanneer we stellen dat de context betrokken wordt bij de hulpverlening en er wordt empowerend gewerkt, dan wordt het participatief werken gestimuleerd (Empowerment: Krachtgerichte hulpverlening in dialoog, z.d.). Het is duidelijk dat alle achterliggende visies sterk aanleunen bij elkaar. Toch heeft elke visie eigen uitgangspunten en accenten. Tijdens het uitwerken van onze producten hebben wij alle achterliggende visies in acht genomen en zoveel mogelijk gerespecteerd. In het volgend stuk gaan we dieper in op de elf rechten van het DRM. Graag willen wij hier meer uitleg geven over elk recht.
9
5
De elf rechten van het DRM
Het DRM bestaat uit elf rechten, nl. het recht op jeugdhulp, het recht op instemming met en vrije keuze van de jeugdhulp, het recht op informatie en duidelijke communicatie, het recht op respect voor het gezinsleven, het recht op een dossier, het recht op privacy, het recht op een menswaardige behandeling, het klachtrecht, het recht op bijstand, het recht op participatie en het recht op zakgeld.
5.1 Recht op jeugdhulp
Dit recht geldt voor alle minderjarigen. Er mag dus geen onderscheid gemaakt worden naar ras, huidskleur, welstand, taal of godsdienst (Kinderrechtswinkels, 2005). De jeugdhulp moet ervoor zorgen dat het welzijn en de ontplooiingskansen van de jongere steeds worden beschermd en zij moet bijdragen tot integratie in de maatschappij (Berghmans, 2006). Organisaties en/of hulpverleners zijn verplicht om minderjarigen steeds te helpen waar het mogelijk is. Dit recht mag de uitoefening van de andere rechten nooit in de weg staan. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een plaatsing in een voorziening moet men steeds oog hebben voor de achtergrond van de minderjarige en de continuïteit van de opvoeding (Kinderrechtswinkels, 2014b). Zowel de jongere, als de ouders kunnen zelf om hulp vragen.
5.2 Recht op instemming met en vrije keuze van de jeugdhulp De minderjarige heeft het recht om vrij in te stemmen tijdens iedere tussenkomst van een jeugdhulpaanbieder of jeugdhulpvoorziening, maar hij heeft ook de mogelijkheid om hulp te weigeren. De weigering van de minderjarige wordt niet gevolgd indien de opdracht of de organisatie van de jeugdhulpvoorziening dit niet toelaat of indien de keuze van de minderjarige de jeugdhulp in het gedrang brengt (Kinderrechtswinkels, 2005). De minderjarige kan steeds vragen om dit op te nemen in zijn dossier. Maar wanneer een rechter bepaalde hulp oplegt, moet hij dit aanvaarden (Kinderrechtswinkels, 2014b). Daarnaast mag hij ook zelf zijn jeugdhulpverlener kiezen indien er meerdere hulpverleners aanwezig zijn die bekwaam zijn om de vereiste hulp aan te bieden. Later kan hij, indien hij dit wenst, zijn keuze nog veranderen (Kinderrechtswinkels, 2014a).
5.3 Recht op duidelijke communicatie en op informatie 5.3.1 Recht op duidelijke communicatie
In dit recht komen twee verschillende aspecten aan bod, nl. het recht op duidelijke communicatie en het recht op informatie. Als eerste aspect is er het recht op duidelijke communicatie. De informatie moet gegeven worden in een taal die de minderjarige begrijpt en er moet rekening gehouden worden met zijn leeftijd, ontwikkelingsniveau, persoonlijkheid, vroegere ervaringen… Een minderjarige zal bijvoorbeeld meer inzicht hebben in bepaalde zaken als hij reeds contact had met een (andere) jeugdhulpvoorziening dan wanneer hij hier nog niet mee vertrouwd is (Kinderrechtswinkels, s.d. b).
10
5.3.2 Recht op informatie Als tweede is er het recht op informatie, dat van groot belang is voor de ontwikkeling van de jongere. Hij heeft het recht om geïnformeerd te worden over de jeugdhulp en over alles wat hiermee samenhangt. Deze informatie moet duidelijk, toereikend en begrijpelijk zijn voor hem (Kinderrechtswinkels, 2005). Wanneer er bijvoorbeeld een beslissing moet genomen worden door de jongere, moet hij alle nodige informatie doorkrijgen van de hulpverlener. Hij moet ook geïnformeerd worden over wat er zou gebeuren mocht hij geen hulp meer willen (Kinderrechtswinkels, 2014b). De ouders hebben ook recht op duidelijk informatie over de hulp die hun kind krijgt, de verschillende mogelijkheden die er zijn en wat er van hen verwacht wordt (Kinderrechtswinkels, 2014a). Jeugdhulpvoorzieningen hebben een actieve informatieplicht, dit wil zeggen dat zij zelf initiatief moeten nemen om de minderjarige regelmatig te informeren en niet mogen wachten tot hij daar zelf om vraagt (Kinderrechtswinkels, 2014a).
5.4 Recht op respect voor het gezinsleven
Een minderjarige kan niet tegen zijn wil van zijn ouders gescheiden worden, hij heeft het recht om met zijn ouders samen te leven. Hier bevestigt men dat de ouders de eerste verantwoordelijken zijn voor de opvoeding. Enkel een jeugdrechter kan beslissen dat hij van zijn ouders gescheiden moet leven. Hierbij moeten telkens alle betrokken partijen (zoals de ouders, broers, zussen…) kunnen deelnemen aan de procedures (Kinderrechtswinkels, 2005). Zij moeten hun standpunt op een bruikbare manier kunnen meedelen. Wanneer de minderjarige gescheiden leeft van zijn opvoedingsverantwoordelijken of ouders, heeft hij recht op bijzondere bescherming. Dit betekent dat hij recht heeft om op regelmatige basis contact te hebben met hen. Daarnaast heeft hij ook recht op informatie over zijn ouder(s) of opvoedingsverantwoordelijken en recht op respect voor zijn persoonlijke levenssfeer (Kinderrechtswinkels, 2005). Dit laatste houdt in dat wanneer de minderjarige bijvoorbeeld opgenomen is in een (semi-‐)residentiële hulpverlening, hij het recht heeft om bezoek te ontvangen. Maar de hulpverlener kan wel beslissen om bepaald contact met iemand te verbieden, als dit in het belang van het kind is (Kinderrechtswinkels, 2014a). Dit recht geldt ook voor de ouders. Zij hebben recht op ondersteuning en begeleiding, ook als hun kind geplaatst wordt. Maar ook opvoedingsverantwoordelijken hebben hier recht op. Zij hebben onder andere recht op respect van hun eigen waarden en eigen opvoedingsstijl (Kinderrechtswinkels, 2014a).
11
5.5 Recht op een dossier De minderjarige heeft recht op een dossier dat zowel door de jeugdhulpvoorziening, de toegangspoort als de trajectbegeleiding wordt bijgehouden (Kinderrechtswinkels, 2014b). Er zijn enkele verplichtingen voor het opstellen, het bewaren en het voortvloeien van het dossier. Wanneer deze verplichtingen onderling tegenstrijdig zijn, hebben degene die voor de minderjarige het belangrijkst zijn voorrang (Kinderrechtswinkels, 2005). In een dergelijk dossier (dat zowel een map of een document op de computer kan zijn) worden de persoonsgegevens over de gezondheid apart bijgehouden. Dit dossier kan een meerwaarde bieden om een dialoog op te bouwen met de minderjarige. Het is daarom belangrijk dat het opstellen ervan op maat van de minderjarige gebeurt, dat de hulpverleners een begrijpelijke taal (bijvoorbeeld visuele ondersteuningsmiddelen) hanteren en eigen ervaringen van de minderjarige erin worden opgenomen (K&G, 2009).
5.6 Recht op privacy
Elke minderjarige heeft recht op zijn eigen seksuele geaardheid, op een ruimte om zich terug te trekken en op een eigen overtuiging over politiek, filosofie, ideologie of godsdienst te hebben (Kinderrechtswinkels, 2005). Zowel de ouders als de hulpverleners moeten hier respect voor hebben. Wanneer hulpverleners in contact komen met de minderjarige moeten zij voortdurend rekening houden met deze zaken. Zij moeten ook altijd respect hebben voor zijn privéleven. Zo moeten alle persoonsgegevens van de minderjarige vertrouwelijk behandeld worden, mogen de hulpverleners hem geen overtuigingen opleggen en mag hij zelf kiezen (als hij in een voorziening opgenomen is) wie er op bezoek komt en met wie hij omgaat (Kinderrechtswinkels, 2014a). Maar dit recht geldt ook voor ouders en opvoedingsverantwoordelijkheden. De jeugdhulp moet ook rekening houden met hun godsdienstige, ideologische en wijsgerige overtuiging (Kinderrechtswinkels, 2014a).
5.7 Recht op een menswaardige behandeling
De minderjarige heeft recht op een menswaardige behandeling en mag dus nooit wreed behandeld of vernederd worden. Elke vorm van geweld is verboden, dit kan gaan om mishandeling, geestelijk geweld, seksueel misbruik en lichamelijke of emotionele verwaarlozing (Kinderrechtswinkels, 2014a). Zowel de opvoedingsverantwoordelijken, als de minderjarige zelf en zijn (pleeg)ouders moeten hier duidelijke informatie over krijgen. Hulpverleners of (pleeg)ouders mogen de minderjarige straffen maar dan moet die straf aangepast zijn aan bepaalde voorwaarden. Maar bepaalde sancties zijn verboden, nl. lichamelijke straffen, geestelijk geweld, bezoekrecht onthouden en men mag de minderjarige nooit van maaltijden onthouden (Kinderrechtswinkels, s.d. a).
12
5.8 Klachtrecht De minderjarige heeft het recht om een klacht in te dienen, volgens de bestaande regelingen. Deze kan zowel gaan over de inhoud van de jeugdhulp en de wijze waarop deze wordt aangeboden, de leefomstandigheden als het niet naleven van de rechten van het DRM (Berghmans, 2006). De ouders of opvoedingsverantwoordelijken kunnen zelf ook een klacht indienen. Het indienen van een klacht kan in drie stappen gebeuren. Allereerst kan de minderjarige, ouder of opvoedingsverantwoordelijke praten over zijn klacht(en) met zijn hulpverlener, met een collega van die hulpverlener of met de overste van die hulpverlener (Kinderrechtswinkels, 2014a). Wanneer hij tijdens deze eerste stap niet gehoord wordt, kan hij overgaan naar stap twee, nl. de klachtenregeling. Dit is vooral wanneer de minderjarige opgenomen is in een voorziening, sommige hebben op eigen initiatief zo’n regeling. Ook hier moet men de minderjarige over informeren. Wanneer deze stap niet voldoet, kan de minderjarige, ouder of opvoedingsverantwoordelijke beroep doen op een externe klachten-‐ of ombudsdienst (Kinderrechtswinkels, 2014a). Dit is dan de derde stap. Voorbeelden van zo’n externe klachten-‐ of ombudsdienst zijn: Kind en Gezin, Centra Geestelijke Gezondheidszorg, Algemeen Welzijnswerk, het Kinderrechtencommissariaat enz.
5.9 Recht op bijstand
Dit recht houdt in dat de minderjarige het recht heeft om zich in alle contacten met de jeugdhulpaanbieders, de toegangspoort, het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg en in de uitoefening van zijn rechten zich altijd mag laten bijstaan door iemand naar keuze die hij vertrouwt (West Vlaanderen, 2014). Echter mag niet iedereen bijstand verlenen aan een minderjarige. Hij/zij moet aan de volgende voorwaarden voldoen: meerderjarig zijn, niet betrokken zijn bij de hulpverlening aan de minderjarige, op ondubbelzinnige wijze aan de minderjarige toegewezen zijn en beschikken over een uittreksel uit het strafregister model 2 (bewijs van goed gedrag en zeden). Gedurende het gehele hulpverleningstraject zal de vertrouwenspersoon een aanspreekpunt zijn voor hulpverleners zolang de minderjarige dit wenst. Hij moet voortdurend op de hoogte gehouden worden over de beslissingen die de jeugdhulpverlening neemt die de minderjarige aangaan. Verder kan de vertrouwenspersoon op elk ogenblik jeugdhulpaanbieders aanspreken, de belangen van de minderjarige verdedigen, bemiddeling en overleg opstarten en de situatie opvolgen van de jongere (Departement Welzijn, 2014) (West Vlaanderen, 2014). Omdat de vertrouwenspersoon zijn medewerking verleent aan de toepassing van het decreet, heeft hij beroepsgeheim. Dat maakt dat hij vertrouwelijke informatie die hij verneemt als vertrouwenspersoon niet mag delen met derden (Kinderrechtswinkel, 2014a). Niet elke minderjarige is in staat om zelf een vertrouwenspersoon aan te duiden. Dit is het geval wanneer de jongere bijvoorbeeld een beperking heeft. Dit neemt niet weg dat zij ook recht hebben op bijstand. In deze situaties zullen de ouders deze verantwoordelijkheid
13
overnemen. Soms bestaat er echter een belangenconflict tussen de jongere en zijn ouders of oefent niemand het ouderlijk gezag uit over hem. Hier zou de directeur van een jeugdhulpvoorziening of een personeelslid van de toegangspoort een vertrouwenspersoon kunnen aanduiden (Kinderrechtswinkel, 2014a).
5.10 Recht op participatie
Het recht op participatie houdt in dat de minderjarige zijn eigen mening vrij mag uiten. Dit heeft betrekking op het tot stand komen en de uitvoering van zijn jeugdhulp. De hulpverlener houdt in de mate van het mogelijke rekening met de mening van de minderjarige. Hierbij wordt de leeftijd en maturiteit van minderjarige in acht gehouden. Indien de hulpverlener verkiest geen gevolg te geven aan de mening van de minderjarige dient hij dit voldoende te beargumenteren. Indien de minderjarige dit wenst, worden deze argumenteren opgenomen in zijn dossier van de minderjarige (K&G, 2004).
5.11 Recht op zakgeld
De minderjarige heeft eigenlijk maar recht op zakgeld als hij niet meer thuis woont en dus in een leefgroep of in een pleeggezin verblijft. Omdat dit recht in het CJGB niet van toepassing is, zijn we tijdens het maken van onze eindproducten hier niet verder op ingegaan. In het volgend stuk hebben we het over ons onderzoek naar het mediagebruik bij jongeren. Hierbij hebben we rekening gehouden met verschillende leeftijdscategorieën en de al dan niet maatschappelijk kwetsbare jongeren.
14
6
Mediagebruik bij jongeren
Het woord ‘media’ betekent letterlijk overbrengers van informatie (Van Capelleveen, z.d.). Zoals eerder vermeld, knelt net daar het schoentje. De begeleiders van het CJGB hebben het gevoel dat zij er vaak niet in slagen om informatie over rechten van de kinderen en jongeren die zij begeleiden aan hen over te brengen en dit op een creatieve en aanschouwelijke manier. Het medium dat de begeleiders hanteren om die informatie over te brengen, nl. de reeds bestaande overheidsbrochures, spreken de jongeren weinig aan. De hoofdvraag die we ons dus stelden bij aanvang van deze bachelorproef was welk medium geschikt is per leeftijdscategorie om kinderen en jongeren op een aantrekkelijke manier kennis te laten maken met hun rechten in de jeugdhulp, en meer bepaald in contextbegeleiding. Om hier een antwoord op te vinden, was het wenselijk het een en ander op te zoeken omtrent mediagebruik bij kinderen en jongeren. De grote conclusie is dat onze maatschappij digitaliseert. Meer en meer worden we in het dagelijks leven geconfronteerd met allerlei online toepassingen (Van Hecke, 2012). De laatste jaren is het gebruik van digitale media ontzettend toegenomen. Ook bij kleine en zelfs zeer kleine kinderen (Mijn kind online, 2012). Kleuters houden ervan om te tokkelen op de iPad of om te kijken naar educatieve programma’s op de televisie. Toch wint het ‘gewone’ boekje van papier het nog steeds van alle bestaande media. Op de leeftijd van 3 jaar ‘leest’ gemiddeld 95% van de kleuters al een boekje. Kleine kinderen houden er ook van om dingen zelf te doen, m.a.w. het medium moet voor hen dus interactief zijn. Het maken van een variant op de klassieke ‘memory’ leek ons dus een leuk idee waarmee we tegemoet komen aan die onuitgesproken eis van de kleuters (Mijn kind online, 2012). Ook bij lagere schoolkinderen spelen digitale media een belangrijke rol in hun dagelijks leven. Aangezien het niet eenvoudig was om informatie te vinden over deze leeftijdscategorie wat betreft hun mediagebruik, hebben wij onze literatuurstudie verruimd naar het vinden van informatie over hun vrijtijdsbesteding. Uit onderzoek blijkt dat kinderen tussen 6 en 12 jaar gemiddeld 2 à 3 uur per dag spenderen aan media. De meeste tijd wordt opgeslorpt door televisiekijken. Gebruik maken van het internet om o.a. te chatten en te surfen staat op de tweede plaats (SPOT, 2012). Tegen alle verwachtingen in, is ook lezen nog steeds een belangrijke bezigheid bij kinderen van lagere schoolleeftijd. Ze lezen het liefst een lees-‐ of verhaalboek, gevolgd door het stripboek en het informatieve boek of ‘weetjesboek’ (Stichting Lezen, 2012). Ook ‘spelen’ is een belangrijke vrijetijdsactiviteit. Bijna vier op vijf kinderen speelt geregeld een gezelschapsspel (Pareit, 2011). Wetende dat kinderen enerzijds graag met een boek bezig zijn en anderzijds graag een spel spelen, borrelde het idee op om een zoekboek in elkaar te steken. Uit stage-‐ervaringen blijkt dat kinderen dit heel leuk vinden. Het zoekboek wordt aangevuld met een zandloper om het geheel wat competitiever te maken en op die manier meer ‘spel’ te creëren.
15
Een gemiddelde adolescent besteedt volgens onderzoek gemiddeld 5 uur per dag aan het gebruik van allerlei media. Van die 5 uur wordt ongeveer 2 uur besteed aan televisiekijken, 2 uur aan surfen op het internet en een uur aan gamen. Bovendien sturen ze gemiddeld 71 sms’jes per dag en bellen ze ongeveer twee keer (Gazet van Antwerpen, 2012). We kunnen dus besluiten dat adolescenten graag bezig zijn met de computer, graag beeldmateriaal bekijken en spelletjes spelen. Een interactieve website met filmpjes omtrent de rechten leek ons dus perfect aansluitend bij de leefwereld van jongeren. We hebben ons echter ook de vraag gesteld of we met een website ook jongeren in een maatschappelijk kwetsbare situatie (JMKS) kunnen bereiken. Het is namelijk zo dat een groot deel van de jongeren die begeleid worden door het CJGB in zo’n maatschappelijk kwetsbare situatie leven. Onderzoek toonde echter aan dat JMKS niet minder dan hun leeftijdsgenoten toegang hebben tot het internet. Meer nog, ze beschikken zelfs vaker dan hun leeftijdsgenoten over een smartphone met internettoegang die ze dan gebruiken als mini-‐computer (Schurmans & Mariën, 2013). Ons idee om een interactieve website te maken is dus perfect aangepast aan de doelgroep van het CJGB. In volgend hoofdstuk worden onze drie eindproducten uitvoerig besproken. Als groep zijn wij enorm tevreden dat wij er in geslaagd zijn om bij elk eindproduct maximaal tegemoet te komen aan de interesses van kinderen en jongeren. In dat opzicht zijn we dus zeker geslaagd!
16
7
Eindproducten
Allereerst zullen we onze interactieve website bespreken voor de doelgroep +12 – jarigen. Deze kunt u raadplegen op volgende link: www.thatsright.me We hebben gekozen voor een website omdat dit het best aansluit bij hun leefwereld. Uit ons onderzoek is gebleken dat 93% van de jongeren een computer met internetverbinding heeft, maar voor de jongeren die dit niet bezitten hebben wij een CD-‐ROM voorzien. Deze bevat hetzelfde als wat er op de website te vinden is. We kozen om ongeveer dezelfde kleuren te gebruiken als die van in de overheidsbrochure, omdat dit dan sneller herkenbaar is voor de jongeren. Door middel van filmpjes met vragen en antwoorden willen wij hun rechten toelichten. Dit kan u allemaal terugvinden op onze website. Daarnaast zorgden we ook voor identiteitskaartjes bij elk personage die in de filmpjes terug te vinden zijn, zodat het duidelijk is voor de jongeren wie de begeleider en wie de jongere is. Het is de bedoeling dat dit overlopen wordt vooraleer men de filmpjes bekijkt, samen met hun begeleider van het CJGB. We hebben ook een handleiding gemaakt voor de hulpverleners, deze is te vinden in bijlage 1. Daarna bespreken we het spel “Zoek je recht en leer het echt” voor de doelgroep 6 -‐ tot 12 – jarigen, die je kan bekijken in bijlage 2. Voor hen hebben we een boekje gemaakt met aan de linkerzijde een afbeelding die verwijst naar het recht dat ze moeten zoeken met de uitleg erbij. Aan de rechterkant vindt u de zoekplaat waarin de afbeelding van het recht verborgen zit. We hebben onze inspiratie gehaald uit het originele zoekboek “Waar is Wally?”. Hier moet je ook op zoek gaan naar een bepaalde afbeelding in een grote zoekplaat. Alle afbeeldingen en informatie omtrent de rechten, hebben we uit de overheidsbrochures gehaald. Dit hebben we gedaan met een zekere bedoeling, zodat de jongere de overheidsbrochures herkent en tijdens de begeleiding nog eens herbekijkt. Op deze manier worden de afbeeldingen en de tekst steeds herhaald, waardoor de kans groter is dat ze hun rechten beter zullen onthouden. De opdracht is om eerst de afbeelding op de linkerzijde te bekijken. Daarna moet men deze afbeelding zoeken op de zoekplaat langs de rechterzijde. Wanneer ze deze gevonden hebben, moet de jongere eerst eens nadenken over wat het recht zou kunnen betekenen. Daarna moeten ze het boekje ondersteboven draaien1 om de uitleg bij dit recht te kunnen lezen. We hebben ervoor gekozen om de uitleg over het recht ondersteboven te plaatsen, zodat de jongeren geprikkeld blijven na het zoeken van de afbeelding op de zoekplaat. 1
We hebben ervoor gekozen om de tekstvakken in dit document niet om te draaien, zodat dit vlotter leesbaar is voor u.
17
Als laatste zullen we het spel voor de jongste doelgroep bespreken, namelijk de -‐6 – jarigen, dat te vinden is in bijlage 3. Voor hen maakten we het spel “Wees snel en ring de bel”. Dit is een variant op de klassieke memory die bestaat uit tien dubbele kaartjes en een bel. Alle kaartjes moeten op een tafel gelegd worden met de achterzijde (de blauwe kant met het logo van het CJGB) naar boven gericht. De bel wordt geplaatst aan de zijde van de voorkeurshand van de jongere, even ver van hem als van de begeleider. Elk om de beurt moeten de jongere en de begeleider een kaartje omdraaien. Deze moeten hierna niet opnieuw gedraaid worden. Het is de bedoeling dat wanneer er twee kaartjes met dezelfde afbeelding naar boven liggen, zowel de begeleider als de jongere zo snel mogelijk op de bel drukken. Wanneer dit gebeurt is het aan de begeleider om de handleiding erbij te nemen en de uitleg die bij de afbeelding van het recht staat aan de jongere over te brengen. Wie als eerste op de bel drukt, mag de kaartjes bijhouden. Daarna gaat het spel verder en worden zo alle rechten besproken. Om te eindigen willen graag nog ons besluit toelichten, waar we de meerwaarde voor zowel ons als studenten, cliënten en de dienst bespreken.
18
8
Besluit
Aan onze bachelorproef is zeker en vast een meerwaarde verbonden. Niet alleen voor ons als studenten, maar ook zeker voor de cliënten en voor de dienst. Voor ons als studenten biedt het een meerwaarde omdat deze bachelorproef ons verschillende zaken heeft bijgebracht. Zo verwierven we meer inzicht in de betekenis van het DRM, maar ook over de betekenis hiervan binnen contextbegeleiding. Daarnaast leerden we ook meer over de oorsprong en verschillende termen van het DRM. Omdat we werkten met het CJGB weten we nu ook hoe zij concreet te werk gaan bij contextbegeleiding en hoe zij het DRM vertalen binnen hun dienst. We leerden ook meer over het mediagebruik bij verschillende leeftijdscategorieën, nl. bij kleuters, lagere schoolkinderen en jongeren. Door het schrijven van casussen om onze website interactief te maken, leerden we kennis maken met realistische situaties die binnen contextbegeleiding kunnen voorkomen. Omdat we dit ook zelf naspeelden en filmden, leerden we ons in te leven in de begeleide minderjarigen waardoor we meer kennis hebben over hun situatie en hun leefwereld. Deze inzichten bieden zeker een meerwaarde voor in het latere werkveld, we hebben namelijk meer inzicht in de rechten van het DRM en we creëerden producten die we later ook zelf kunnen gebruiken binnen onze job. Daarnaast hebben we ook vaardigheden bijgeleerd, zoals het samenwerken in groep, het oplossen van problemen, het budgetteren, het leren werken met Photoshop om ons zoekboek te maken, het leren monteren en ondertitelen van de filmpjes… We hebben ook leren onderhandelen met een vrijwillige medewerker voor de opmaak van onze website. Hoewel dit niet altijd even makkelijk was en we afhankelijk waren van de webdesigner, brachten we dit toch tot een goed einde. Voor de cliënten bieden onze producten een meerwaarde omdat deze aantrekkelijk en op maat gemaakt zijn. Door ons onderzoek naar het mediagebruik bij de verschillende leeftijdscategorieën, hielden we rekening met hun leefwereld en weten we dat onze producten zullen aanspreken. We hebben dit reeds uitgetest en ondervonden dat zij echt wel enthousiast waren over wat we creëerden. We zorgden dat onze producten interactief zijn, zodat de jongeren worden gestimuleerd om actief aan het werk te gaan en zo hun rechten beter te leren kennen. Juist omdat ze interactief zijn, zijn wij er van overtuigd dat de jongeren deze beter en langer zullen kennen en onthouden. Omdat we zorgden dat onze producten in een één – op – één relatie gebruikt worden, zal de hulpverlener de kans krijgen om een band op te bouwen met de jongere.
19
Omdat de begeleider, door het gebruiken van onze producten, werkt via een triade2 zal hij op die manier niet rechtstreeks in interactie staan met de jongere. Wij zijn er van overtuigd dat dit een soort van veilig gevoel zal bieden aan de jongere. Op die manier kunnen zij tot een open en eerlijke communicatie komen. Daarnaast heeft dit nog een ander voordeel, nl. dat de jongere zijn begeleider niet als een indringer zal zien, maar eerder als een hulp om tot een betere situatie te komen. We gaan er van uit dat, mochten er problemen ontstaan in de loop van de begeleiding, ze dan weten dat ze steeds kunnen teruggrijpen naar onze producten. Daarnaast hopen we dat de minderjarigen ook naast het beter leren kennen van hun rechten, ook een leuke tijd beleven met hun hulpverlener. We zijn er van overtuigd dat onze producten ook zeker een meerwaarde bieden voor de dienst. Zij gaven zelf aan dat ze problemen hadden om via de overheidsbrochures de rechten aan de minderjarigen te verduidelijken. Wij geloven dat onze producten ervoor zorgen dat dit beter zal verlopen, net omdat deze interactief, op maat en creatief zijn. Zij zijn zelf ook overtuigd van het belang van dit hele project en hebben ons gesteund en feedback gegeven doorheen het proces. Volgens ons voelden zij zeker de noodzaak om een nieuw, mobiel, innovatief en creatief medium te voorzien om de rechten duidelijk over te brengen. Binnen de Integrale Jeugdhulp zijn de rechten van de minderjarigen een van de hoofdzaken en worden de diensten daarop gecontroleerd. Wanneer er nu inspectie zou plaatsvinden in de dienst, kunnen zij met veel trots en overtuiging hun specifieke producten laten zien. Hiermee kunnen zij aantonen dat zij op een zo efficiënt mogelijke manier de rechten van de minderjarigen duidelijk willen maken. Bij elk eindproduct hebben we een handleiding voorzien die duidelijk is uitgeschreven om de begeleider op weg te helpen. We zorgden ook dat nieuwe hulpverleners hier onmiddellijk mee aan de slag kunnen. Omdat onze handleidingen op maat zijn uitgeschreven en de hulpverlener dit in principe maar hoeft voor te lezen, kunnen we zeggen dat deze gebruiksvriendelijk zijn. We zorgden er ook voor dat deze gelamineerd zijn, zodat ze niet snel beschadigd raken. Als laatste willen wij graag nog meedelen dat onze eindproducten specifiek voor de dienst ontworpen zijn en dus 100 procent toepasbaar zijn binnen het CJGB.
2
Dit wil zeggen dat er gebruik gemaakt wordt van een extern voorwerp, hier gaat dit over onze producten. Door het samen kijken naar en praten over het voorwerp, ontstaat er een triade. Op deze manier wordt de informatie via een omweg aan de minderjarige meegegeven.
20
9
Bronnenlijst
Berghmans, M. (2006). Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale
jeugdhulp.
Geraadpleegd
op
14
juni
2014,
op
http://www.jeugdrecht.be/?action=artikel_detail&artikel=66 Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding. (z.d. a). Algemene informatie. Geraadpleegd op 14 juni 2014, op http://www.cjgb.be/cjgb/ Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding. (z.d. b). Begeleid Zelfstandig Wonen. Geraadpleegd op 14 juni 2014, op http://www.cjgb.be/cjgb/bzw.html Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding. (z.d. c). Intensief Kortdurende Thuisbegeleiding. [brochure]. Kortrijk: Centrum Jongeren en Gezinsbegeleiding. Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding. (z.d. d). Thuisbegeleiding. Geraadpleegd op 14 juni 2014, op http://www.cjgb.be/cjgb/thuisbegeleiding.html De Wilde, C. (2008). Het beleid over 'participatie en het Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige' als thema in de integrale jeugdhulp. In C. De Wilde, Handboek Integrale Jeugdhulp (pp. p 1-‐10). Brussel: Politeia. Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. (2008a). Aan de slag met het decreet rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. Gent: Druk in de Weer. Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. (2008b). Bekwaamheid van de minderjarige. [decreet ].Uitgeverij: onbekend. Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. (2008c). Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en memorie van toelichting. Gent: Druk in de Weer. Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. (2014). De rechten van kinderen in de integrale jeugdhulp. Brussel: Karine Moykens. Dewitte, F. (21 februari 2014). [persoonlijke communicatie]. Goossens, S. (z.d.). HCA-‐diensten -‐ Diensten voor herstelrechtelijke en constructieve afhandeling.
Geraadpleegd
op
14
juni
2014,
op
http://webcache.googleusercontent.com/search?q=cache:XwyrEfQ3tFgJ:2013.steun
puntjeugdhulp.be/osbj/files/File/osbj/HCA/voorstelling%2520HCA-‐ 1.pdf+&cd=1&hl=nl&ct=clnk&gl=be Jongeren gebruiken nieuwe media 5 uur per dag (5 mei 2012). De Gazet Van Antwerpen. Geraadpleegd op 8 mei 2014 via http://www.gva.be/nieuws/media-‐en-‐ cultuur/aid1168503/jongeren-‐gebruiken-‐nieuwe-‐media-‐5-‐uur-‐per-‐dag.aspx Kinderrechtswinkels. (2005). Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale
jeugdhulp.
Geraadpleegd
op
14
juni
2014,
op
http://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie/05-‐publicaties/werkmap-‐ decreet_en_memorie.pdf Kinderrechtswinkels. (2006). Mijn rechten in de jeugdhulp. Geraadpleegd op 14 juni 2014, op http://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie/05-‐publicaties/brochure_min12.pdf Kinderrechtswinkels. (2008). Handleiding, aan de slag met het decreet rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. Gent: Druk in de Weer. Kinderrechtswinkels. (2014a). De rechten van kinderen in de integrale jeugdhulp. [brochure]. Gent: VZW KINDERRECHTSWINKEL. Kinderrechtswinkels. (2014b). ‘T zitemzo… in de integrale jeugdhulp. Geraadpleegd op 14 juni 2014, op http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/039-‐tzitemzo-‐in-‐de-‐ integrale-‐jeugdhulp Kinderrechtswinkels. (s.d.a). Recht op een menswaardige behandeling. Geraadpleegd op 14 juni 2014, op http://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie/05-‐publicaties/werkmap-‐fiche-‐ menswaardig.pdf Kinderrechtswinkels. (s.d.b). Recht op instemming, informatie en duidelijke communicatie. Geraadpleegd op 14 juni 2014, op http://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie/05-‐ publicaties/werkmap-‐fiche-‐informatie.pdf K&G. (2004). Juridische vergelijking BJB – DRP. Geraadpleegd op 16 juni 2014 via http://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie/03-‐sectoren/bjb/jur_vgl.pdf K&G. (2009). Kindwerkmap decreet rechtspositie in de CKG’s en GOP’s, een verzameling van goede
praktijken.
Geraadpleegd
op
14
juni
2014,
op
http://www.kindengezin.be/img/kindwerkmap-‐drp.pdf
Mijn kind online (2012). Iene Miene Media. Een onderzoek naar mediagebruik door kleine kinderen
[onderzoeksrapport].
Geraadpleegd
op
15
maart
2014
via
http://mijnkindonline.nl/publicaties/onderzoeksrapporten/iene-‐miene-‐media-‐2012 Pareit, L. (2010-‐2011). Druk, druk, druk? Exploratief onderzoek naar de vrijetijdsinvulling en -‐ beleving van 10-‐ tot 12-‐jarigen [Masterproef]. Gent: UGent. Rechtspositie. (z.d.). De rechten van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. Geraadpleegd op 8 mei 2014, op http://wvg.vlaanderen.be/rechtspositie/index.htm Rosius, M. (2004). Rechtspositie van de minderjarige in de hulpverlening: enkele beschouwingen. Agora, 10-‐12. Schurmans, D., & Mariën, I. (2013). Naar gebruikersprofielen van jongeren in maatschappelijke kwetsbare situaties. Over digitale media, sociale context en digitale ongelijkheden [onderzoeksrapport]. Geraadpleegd op 15 maart 2014 via http://mediawijs.be/sites/default/files/artikels/bestanden/digitale_mediaprofielen_j mks.pdf SPOT. (2012). Alles over tijd: tijdsbestedingonderzoek. Geraadpleegd op 13 juni 2014, op http://www.spot.nl/docs/default-‐source/tijdbestedingsonderzoek/boekje-‐alles-‐over-‐ tijd-‐2012.pdf?sfvrsn=0 Steven Cozkijns. (2010). Inspectie rechtspositie minderjarigen. Sociaal: Welzijnsmagazine, 13-‐ 18. Stichting
lezen.
(2012).
Leesmonitor.
Geraadpleegd
op
8
mei
2014
via
http://issuu.com/stichtinglezen/docs/leesmonitor_lr_klein Van Capelleveen, J. W. (z.d.). Wat zijn de nieuwe media? Geraadpleegd op 8 mei 2014 via http://www.jeeweeweb.com/digitalecultuur/wat-‐zijn-‐de-‐nieuwe-‐media.html Van Den Bussche, S. (2010). CLB van A tot Z, Decreet rechtspositie minderjarige. Opgehaald van CLB Oudenaarde. Van Hecke, J. (2012). Internet als methodiek in de jeugdzorg. Een extra taal. Antwerpen: Garant Vanderstraeten, I.(2013). Actuele Orthopedagogische Visies [cursus]. VIVES SAW: Kortrijk. Vanmarcke, V. (2013). Actuele Orthopedagogische Visies [cursus]. VIVES SAW: Kortrijk.
Vlaamse overheid. (z.d.) Participatie. Geraadpleegd op 13 juni 2014, op http://www4wvg.vlaanderen.be/wvg/ijh/vlaanderen/participatie/Paginas/default.as px West-‐Vlaanderen, I. j. (2014, april 8). Communicatie via e-‐mail. Werkmap DRM. Wilde, C. D. (2004). Krachtlijnen van het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige. Agora, 7-‐9. Z.N. (z.d.). Empowerment: Krachtgerichte hulpverlening in dialoog [PowerPoint]. Zorginspectie en Onderwijsinspectie. (2010). Werk maken van kinderrechten. Brussel: Marc Morris.
10 Bijlage 1: De handleiding van de website (+ 12 – jarigen)
Handleiding website www.thatsright.me Decreet Rechtspositie Minderjarigen
+ 12 – jarigen
Dienst: Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding Datum: 20 juni 2014 Realisatie door studenten aan Hogeschool VIVES Kortrijk: Ellen Allegaert, Phebe Bloes, Annemarie Cailliez, Sigrid De Geyter, Jilka Van Twembeke en Gaëlle Vangeneberg. Onder begeleiding van Claudine Van der Hoogerstraete
INLEIDING Als contextbegeleider van het Centrum Jongeren-‐ en Gezinsbegeleiding informeer jij de jongeren bij aanvang van hun begeleiding over hun rechten uit het Decreet Rechtspositie van de Minderjarigen. Ervaring leert dat het overlopen van de rechten aan de hand van de overheidsbrochures niet steeds aanspreekt. Informatieve brochures lezen jongeren niet graag. Deze website is bedoeld om de jongeren in de begeleiding net wél aan te spreken, want dit sluit beter aan bij hun leefwereld. De stijl van de website komt overeen met de stijl van de brochure. Dit zorgt ervoor dat het herkenbaar is voor de jongeren indien ze als extra een overheidsbrochure krijgen.
INHOUD De website bevat vijf filmpjes waarin de tien relevante rechten voor contextbegeleiding (al dan niet in functie van autonoom wonen) duidelijk worden gemaakt. Na elk recht verschijnt er een vraag waarop de jongere moet antwoorden of dit filmpje een correcte of foute weergave is van het recht. • “Het probleem van Tina” o Het recht op bijstand o Het recht op hulp o Het recht op respect voor het gezinsleven • “Ik snap er de ballen van” o Het recht op informatie en duidelijke communicatie o Het recht op (inzage van) dossier • “Laat niet met je sollen” o Het recht op participatie o Het recht op instemming met en vrije keuze van de jeugdhulp • “Waar ligt de grens” o Het recht op privacy o Klachtrecht o Het recht op een menswaardige behandeling • “Met de handen in het haar” o Recht op inzage van dossier Daarnaast werd de website ook voorzien met een luik ‘cast’ waar de jongeren de identiteitskaarten met extra, fictieve informatie over de personages kunnen lezen.
DOELGROEP Deze website is ontwikkeld voor 12– tot 18 – jarigen die contextbegeleiding krijgen samen met hun ouders of contextbegeleiding in functie van autonoom wonen.
LOCATIE Deze website kan op elk moment met de computer of eventueel smartphone geraadpleegd worden op locaties waar er toegang is tot internet. Voor jongeren die geen toegang hebben tot internet is er een dvd voor handen waarop de website alsnog kan worden bekeken.
TIJDSDUUR Het bekijken van de website en de filmpjes, neemt zo’n 25 à 30 minuten in beslag.
DOEL De bedoeling is om als begeleider in de beginfase van de begeleiding samen met de jongere even stil te staan bij zijn rechten tijdens de contextbegeleiding. Dit kan je doen aan de hand van deze website. Deze laat jongeren op een leeftijdsgebonden en interactieve wijze kennis maken met hun rechten binnen contextbegeleiding. Nadat je dit samen hebt overlopen, kan de jongere de site opnieuw raadplegen wanneer er op een bepaald moment tijdens de begeleiding voor hem iets niet meer duidelijk is.
AAN DE SLAG Ga naar www.thatsright.me (deze link staat ook vermeld op de officiële website van het CJGB onder actueel -‐ vacatures). Het luik ‘cast’ is bedoeld om de jongere meer duidelijkheid te geven omtrent de personages in de filmpjes. Het kan handig zijn om dit als eerste stap eens samen te bekijken vooraleer je start met het kijken naar de filmpjes. Nadat je de cast samen goed hebt doorlopen kunnen jullie starten met het kijken naar de filmpjes. Na elk fragment verschijnt er een vraag. Deze vraag kan de jongere beantwoorden door op de groene duim (juist) of de rode duim (fout) te klikken. Daarna verschijnt er opnieuw een kader op het scherm. Dit kader geeft aan of het antwoord van de jongere al dan niet correct is en waarom dit zo is. Het bevat verdere uitleg over het recht dat in het filmpje werd voorgesteld. Wanneer jullie dit gelezen hebben en eventuele verdere vragen zijn beantwoord, drukt de jongere op de gele knop ‘Volgend fragment’. Nadat alle fragmenten van een filmpje werden bekeken, verschijnt er een groene knop ‘Ga terug’. Door op deze knop te drukken kom je terug op de startpagina en kunnen jullie een ander filmpje kiezen. Indien de jongere na het volledig doorlopen van de website nog meer informatie wil hebben, kan hij die terugvinden op de overheidsbrochure die je de jongere meegeeft. Hier plakt een etiket op met de link naar de website indien de jongere deze nogmaals zou willen raadplegen. Indien internet niet voor handen is in een bepaald gezin kan je een dvd meenemen waar de website op staat. Vanaf de USB-‐stick kan je het document met de website overzetten naar de computer van de jongere zodat hij deze alsnog opnieuw kan raadplegen. Hetzelfde geldt voor de dvd of je kan deze in het gezin achterlaten. Daarnaast kan je de jongere ook steeds op dienst uitnodigen om de website samen te bekijken.