Chicago school en de Sociale Ecologie
Simone Lans (9812571) Suzanne Vosters(9812679)
2
Inhoudsopgave INLEIDING.................................................................................................................................................... 3 Samenvatting ............................................................................................................................................ 4 1.
WAT IS SOCIALE ECOLOGIE?.......................................................................................................... 4 1.1 DE HISTORISCHE CONTEXT VAN DE SOCIALE ECOLOGIE ........................................................................ 4 1.2 VEEL VOORKOMENDE TERMEN IN DE SOCIALE ECOLOGIE ..................................................................... 4 1.2.1 Community, symbiose, natural areas, gradiënt en positie............................................................ 4 1.2.2 Dynamiek en sociale ecologie .................................................................................................... 5
2.
CHICAGO SCHOOL ............................................................................................................................. 5 2.1 INLEIDING .......................................................................................................................................... 5 2.2 DE SCHOOL ........................................................................................................................................ 5 2.2.1 Robert Ezra Park ....................................................................................................................... 6 2.2.2 Ernest Watson Burgess .............................................................................................................. 6 2.2.3 Roderick Duncan McKenzie ....................................................................................................... 7 2.2.4 Andere leden van de Chicago- school......................................................................................... 7
3.
DE GEOGRAFISCHE BENADERING VAN DE SOCIALE ECOLOGIE .......................................... 7 3.2 3.2
4.
SOCIALE ECOLOGIE BINNEN DE GEOGRAFIE: DE SOCIOGRAFIE............................................................... 7 GEOGRAFEN OVER HET CONCEPT VAN DE SOCIALE ECOLOGIE ............................................................... 8
HUIDIGE PROBLEEM: DE SOCIALE SEGREGATIE IN STEDELIJKE GEBIEDEN ................... 8 4.1
DE CONCENTRISCHE- ZONE THEORIE ................................................................................................... 8
FIGUUR 1: THE CONCENTRIC CIRCLE PATTERN: ZONES OF CHICAGO ...................................... 9 4.2 SEGREGATIE OP GROND VAN ETNICITEIT............................................................................................ 10 4.2.1 Doorstroomwijk of armoedegetto? ........................................................................................... 10 4.2.2 Spanningen tussen allochtonen en autochtonen ........................................................................ 10 4.2.3 Het gevaar voor de stad ........................................................................................................... 10 4.3 OVERHEIDSBELEID ........................................................................................................................... 11 LITERATUUR ............................................................................................................................................. 12
3
Inleiding Het wordt over het algemeen steeds meer duidelijk dat de sociologie niet meer bestaat uit een enkele, uniform geaccepteerde benadering van de werkelijkheid, maar uit een veelheid van elkaar deels strijdige, deels soortgelijke oriëntaties van de samenleving. Een van deze benaderingen en tevens een van de minst bekende is de sociale ecologie. De denkrichting is ontstaan binnen de Chicago universiteit. De sociale ecologie heeft echter een geringe weerklank in de Europese sociale wetenschappen. Dit komt wellicht doordat de typische benadering van de sociale ecologie in Europa in andere wetenschappen is ondergebracht. In Nederland is zij terug te vinden in de sociografie. Desondanks lijkt het alsof erin het grensgebied tussen geografische en sociale wetenschappen in Europa een kloof bestaat, die mogelijk kan worden overbrugd door de sociale ecologie. Hierdoor kan de sociale ecologie tevens een belangrijke bijdrage leveren tot vraagstukken op het gebied van de ruimtelijke ordening waar de betrokkenheid tussen sociale en geografische verschijnselen van meer dan incidentele aard is. In het werkstuk wordt allereerst uitgelegd wat nu sociale ecologie precies inhoudt. In hoofdstuk twee vervolgens worden de “bedenkers” ervan beschreven en de Chicago School die daarbij een rol speelde. Daarna wordt in hoofdstuk drie de geografische benadering van de sociale ecologie beschreven waarbij wordt ingegaan op de sociografie en de kritiek die onder de sociaal geografen bestaat over de sociale ecologie. Als laatste wordt in hoofdstuk vier ingegaan op de hedendaagse betekenis van de sociale ecologie, waarbij de concentratie en segregatie van etnische minderheden in de Randstad centraal staan. Simone Lans en Suzanne Vosters Nijmegen, 28-12-1999
4
Chicago school en de sociale ecologie Simone Lans Suzanne Vosters
Samenvatting De sociale ecologie is ontstaan is in de jaren ’20 in Chicago aan de universiteit aldaar. Vooraanstaande personen binnen deze nieuwe sociologische benadering waren Park, Burgess en McKenzie en hun leerlingen. De sociale ecologie, waarbij dynamische processen zoals invasie, successie, migratie, segregatie, etc. centraal staan, heeft echter wel kritiek ontvangen uit de geografische hoek. Vooral het community-begrip van de sociologen stuitte op reactie van de geografen. Het concentrische-zone-model dat uit de sociale ecologie is voortgekomen, is in beperkte mate toepasbaar op de huidige maatschappij. Processen van invasie, segregatie en concentratie spelen echter nog wel in de samenleving van vandaag de dag. Het bestaan van etnische wijken in de Randstad getuigd hiervan.
1.
Wat is sociale ecologie?
1.1
De historische context van de sociale ecologie Het woord ecologie wordt voor het eerst geïntroduceerd door de Duitse bioloog Ernst Haeckel in 1866. De term ecologie is afkomstig van het Griekse woord oikos en heeft betrekking op een huis of plaats om in te wonen. (Nelissen, 1971: 9) Friedrich Ratzel, leerling van Haeckel, paste dit idee toe op de geografie door de relatie van de mens tot de natuur te beschrijven. Hoewel fysische geografie voor Ratzel wel de basis bleef, wordt hij gezien als sleutelfiguur in de ontwikkeling van de geografie als sociale wetenschap. Door Charles Darwin krijgt het begrip ecologie in de biologie een belangrijke betekenis. Darwin zag het verloop van het levensverloop in een drietal fasen die nauw met elkaar verweven zijn, te weten: - onderlinge aanpassing van de organismen - de hierbij aansluitende strijd om het bestaan - de invloed van de omgeving op deze aanpassing Dit levensproces werd door biologen bestudeerd in de planten- en dierenwereld en op die manier ontstonden een planten- en dierenecologie. (Nelissen, 1970: 3) Al spoedig bleek dat niet alleen de relatie van planten en dieren tot hun omgeving interessant was, maar ook die van de mens tot zijn omgeving. Hier ontstaat de studie van de human ecology, het onderzoeken van de onderlinge relatie van de mens en zijn omgeving. In de jaren die daarna volgen zijn er echter wel een aantal discussie geweest over de definitie, de plaats en de inhoud van de sociale ecologie. De Amerikaanse socioloog McKenzie zegt: ” De sociale ecologie is de studie van tijd en ruimte gebonden sociale betrekkingen die door de omgeving tot stand worden gebracht ” (Nelissen, 1970: 5) Park, een andere socioloog heeft kritiek op deze definitie want het gaat volgens hem niet om alle sociale betrekkingen maar alleen “the factors involved in living together, independent or communication” (Nelissen, 1970: 5) Vidal de la Blache baseerde later zijn theorie op de ecologie. In tegenstelling tot Ratzel, die stelt dat de de mens handelt naar zijn fysieke omgeving, zegt Vidal de la Blach dat de natuurlijke omgeving bepaalde omstandigheden biedt zodat de mens zelf kan kiezen hoe zij daarin wil handelen.
1.2
Veel voorkomende termen in de sociale ecologie
1.2.1
Community, symbiose, natural areas, gradiënt en positie De groep van mensen en de relatie die zij onderhoudt met de omgeving staat dus bij de sociale ecologie in het middelpunt. Een groep van mensen moet hierbij gedefinieerd worden als een sociaal-culturele eenheid waarbij community centraal staat. Community is een term waar de ecologie niet zonder kan. Community is het geheel van subrelaties tussen leden van een groep die door het wonen en leven in een zelfde omgeving tot stand komt.
5
Om in levensonderhoud te voorzien moeten de leden van een community een strijd voeren; er is dus sprake van competitie om de ruimte. Er is ook sprake van coöperatie, aangezien er gemeenschappelijke belangen zijn. Binnen de community is dus symbiose te ontdekken. (Nelissen, 1970: 12) Ruimtelijk gezien bestaat de community uit natural areas. Er zijn twee definities te geven voor natural areas. De een bekijkt het als “a spatial unit limited bij natural bounderies enclosing a homogeneous population with a caracteristic moral order” (Hatt, 1982: 78) De andere benadrukt meer het community aspect en beschrijft de natural areas als “a spatial unit inhabited by a population united on the basis of symbiotic relationships” . (Hatt, 1982: 78) Het gaat in beide gevallen dus om een min of meer begrensd gebied met een gelijksoortige bevolking waarbij tussen de leden ervan interacties plaatsvinden. Bij gelijksoortige leden van een bevolking kan gedacht worden aan mensen met het zelfde geloof, van het zelfde ras of met ongeveer het zelfde inkomen. Wel is het altijd erg lastig om de natuurlijke grens van zo’n natual area aan te geven (Hatt, 1982: 79) Veelal wordt in combinatie met het begrip narural areas het begrip cultural areas gebruikt. Hiermee wordt verwezen naar de waarden, normen en culturele standaarden van de populatie in een natural area. De community met haar natural areas is niet willekeurig opgebouwd; meestal is er een dominantie- centrum, dat invloed uitoefent op de aanliggende gebieden. Bepaalde sociale verschijnselen hebben de neiging om vaker voor te komen al naar gelang men dichter bij het dominantie- centrum komt, terwijl andere verschijnselen juist het tegengestelde doen. Dit patroon van toe- en afname van verschijnselen naarmate men dichter bij het dominatiecentrum van de community komt, wordt omschreven met het begrip gradiënt. Een ander kenmerk van de community is het feit dat individuen en voorzieningen niet altijd vrijwillig voor een bepaalde locatie kunnen kiezen. Deze, wat men positie noemt, onstaat door competitie binnen de community. (Nelissen, 1970: 13)
1.2.2
Dynamiek en sociale ecologie De benadering van de sociale ecologie is bij uitstek een dynamische benadering. Veel begrippen die bij de sociale ecologie voorkomen verwijzen naar processen. De belangrijkste processen die zich binnen een community voor doen zijn: - aggregatie (toename van de populatie binnen een community) - expansie (groei van het gebied) - concentratie/ deconcentratie (toe- of afname van de bevolking op een gelijkblijvend grondgebied) - invasie (de intocht in natural areas van mensen met bepaalde sociale kenmerken) - successie (duurzame opvolging van mensen) - migratie - segregatie (het scheiden van mensen met verschillende sociale kenmerken in verschillende natural areas) En zo zijn er nog veel meer te vinden. Het laatste proces, segregatie zal uitgediept worden in het laatste hoofdstuk, waarbij ook een koppeling wordt gelegd met de huidige maatschappij.
2.
Chicago school
2.1
Inleiding In dit hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan de personen die de ideeën van de sociale ecologie hebben uitgedragen. Rond 1920 vormde zich namelijk aan de Chicago – universiteit een groep van wetenschappers, die uitgebreide studies gingen verrichten over actuele maatschappelijke problemen en die als belangrijkste promotors zouden gaan fungeren voor de sociale ecologie. Deze sociale verschijnselen wilden zij benaderen vanuit het denkmodel uit de planten- en dierenecologie. Belangrijk zijn Park, Burgess en McKenzie, en verder een aantal leerlingen die onder de naam Chicago- school bekendheid zouden krijgen.
2.2
De school In de periode 1910-1920 kwamen aan de Chicago- universiteit een aantal wetenschappers bij elkaar, die het verstonden om in onderlinge samenwerking een onderzoeksprogramma op te bouwen, waarin vele van de nijpende maatschappelijke problemen aan de orde kwamen. (Nelissen, 1970: 38) Enkele van deze personen zouden de stoot geven tot het introduceren van het denkmodel uit de planten- en dierenecologie voor de benadering van sociale verschijnselen. Tot deze personen kunnen Park, Burgess en McKenzie worden gerekend. Deze auteurs tezamen met hun leerlingen uit de jaren twintig en dertig, zoals Wirth, Anderson, Shaw, Zorbaugh,
6
Reckless en andere zullen we omschrijven als de Chicago- school. Deze personen maakten deel uit van de Sociologie Afdeling van de Universiteit en hielden zich voornamelijk met een groot onderzoek over de Amerikaanse steden bezig. (The Dictionary of Human Geography,1994: 61) In de Verenigde Staten is de Chicago- school een begrip, dat rechtstreeks associaties oproept met de empiricistische traditie van de Amerikaanse sociologie- beoefening en ook met het gebruik van kartogrammen, hetgeen zeer typerend zou zijn voor de Chicago- school. De Chicago- school van de jaren twintig had dan ook een prominente reputatie in de V.S. en met de groep van studenten en medewerkers die Park (wordt besproken in de volgende paragraaf) rondom zich wist te verzamelen, was hij in staat om een zodanige sfeer te creëren, dat slechts weinig universiteiten de productiviteit van deze school kunnen evenaren. (Nelissen, 1970: 44) De Chicago- school heeft echter een wijdere betekenis gehad, dan alleen voor het ontstaan en de ontwikkeling van de sociale ecologie. Zij is ook van grote betekenis geweest voor de sociologie van de stad en verder voor de sociale psychologie. In dit werkstuk echter zal de aandacht gericht worden op die personen en denkbeelden uit de Chicago-school die voor de sociale ecologie en daarmee in verband het belangrijkste studieterrein van de sociale ecologie, namelijk de stad, van belang zijn geweest. Daarom wordt nu ingegaan op het leven, het werk en de bijdragen tot de sociale ecologie van Park, Burgess en McKenzie en andere leden van de Chicago- school.
2.2.1
Robert Ezra Park Park werd in 1864 in Pennsylvania geboren en bracht zijn jeugd door in Minnesota. Door het wonen in het Scandinavische stadsdeel kreeg hij een indruk van de vestiging van immigranten, waardoor hij de rest van zijn leven een grote interesse getoond heeft voor immigrantengroeperingen en marginale culturen. Hij werkten jaren als journalist, totdat hij in 1914 door Prof. Thomas hem uitnodigde om naar de sociologische afdeling van de Chicago- universiteit te komen. Daar verrichte hij tot 1933 enkele onderzoeken, waarna hij docent werd aan andere Universiteiten en tenslotte zijn carrière beëindigde aan de Fish University als gasthoogleraar. Park was het er steeds aan gelegen om concrete kennis te verkrijgen over het dagelijkse leven van de mens. Hij bracht dat ook op zijn studenten in Chicago over. Zij werden het veld ingestuurd om al datgene te observeren dat voor het begrijpen van het sociale leven noodzakelijk is. Hij beoordeelde de objectieve verslaglegging als een belangrijke bijdrage tot de sociologie. Naarmate Park ouder werd, was hij rechtstreeks getuige van conflicten en onderlinge aanpassingen van immigranten en autochtonen. Hij zag het verschil in gebruiken, gewoonten en levensstijl tussen beide groepen. Bovendien signaleerde hij de diep ingrijpende wijzingen ten gevolge van de industrialisatie en de opkomende mobiliteit in de plaatsen waar hij vertoefde. Hij merkte de groei van de steden en de verstedelijking van het platteland op. (Nelissen, 1970: 40) Dat deze groei invloed heeft op het centrum van de stad blijkt uit het volgende citaat: “As the metropolitan community expands into the suburbs the pressure of professions, business enterprises, and social institutions of various sorts destined to serve the whole metropolitan region steadily increases the demand for space at the centre. Thus not merely the growth of the suburban area, but any change in the method of transportation which makes the central business area of the city more accessible, tends to increase the pressure at the centre.” ( Theodorson, 1961: 26) Hij vindt dat sociale ecologie niet aan de ene kant op economie of aan de andere kant op geografie gebaseerd is, maar dat de ecologie afwijkt van de planten- en dierenecologie. De relaties en interacties tussen mensen en hun gewoonten zijn te vergelijken, maar zeker niet gelijk aan die van andere soorten levende wezens. Zijn opvatting over de sociale ecologie luidt dan ook zo: “Human ecology is, fundamentally, an attempt to investigate the processes by which the biotic balance and the social equilibrium (1) are maintained once they are achieved and the processes by which, when the biotic balance and the social equilibrium are disturbed, the transition is made from one relatively stable order to another.” (Theodorson, 1961: 29)
2.2.2
Ernest Watson Burgess Ernest Burgess werd geboren in Canada. Hij studeerde sociologie aan de universiteit van Chicago. In 1916 aanvaarde hij een functie aan de Chicago- universiteit en werd collega van Park. Samen met Park doceerde hij een cursus Principles of sociology, en gedurende deze tijd schreven zij het boek Introduction to the science of sociolgy. Burgess’ belangrijkste betekenis voor de sociale ecologie is gelegen in zijn zeer vermaarde theorie over de ecologische structuur van de stad, de zogenaamde concentrische zone- theorie. (Nelissen, 1970: 42). In hoofdstuk 4 zal uitgebreid op deze theorie worden ingegaan.
7
Samen met Park en McKenzie was hij van mening, dat het aan de planten- en dierenecologie ontleende begrippenapparaat van grote betekenis kon zijn bij de studie van de sociale werkelijkheid. Burgess heeft vooral geprobeerd om empirisch aan te tonen hoe bepaalde processen, zoals die in het referentiekader van de sociale ecologie naar voren komen, zich in de realiteit van het leven in de stad voordoen. Verder heeft Burgess aandacht besteed aan de gezinssociologie. “In line with his interest in the dependance of family on its social environment, Professor Burgess set his students to work, testing the idea that different, ecological and subcultural areas of the city were chararacterized bij different types of internal family structure”.
2.2.3
Roderick Duncan McKenzie Hij is net als Burgess geboren in Canada. Algemeen wordt hij gezien als de grote theoreticus van de sociale ecologie. Vele artikelen van zijn hand liggen op het terrein van de relatie tussen sociale ecologie en algemene ecologie, sociale ecologie en sociologie en van de inhoudelijke analyse van essentiële begrippen uit de sociale ecologie. Hij oriënteerde zich met name op de theoretische achtergronden van de studies zoals deze in het kader van de Chicago- activiteiten werden verricht. Samen met Park en Burgess publiceerde hij The city (1925). Na zijn periode in Chicago werd hij hoogleraar in de sociologie aan de universiteit van Michigan. Ook McKenzie was leerling van Park en samen met zijn leermeester en zijn collega Burgess, kunnen zij worden beschouwd als de peilers van de Chicago-school. Talrijke leerlingen hebben doorgeborduurd op de gedachten, die door deze drie personen waren opgebouwd.
2.2.4
Andere leden van de Chicago- school Er bestaat een accentverschil tussen de benaderingswijze van de stichters en die van de leerlingen van de Chicago- school. Opvallend is namelijk dat de ideeën van Park, Burgess en McKenzie in grote lijnen door hun leerlingen worden geaccepteerd, maar dat het juist de leerlingen zijn, die concreet inhoud aan de leer gaan verschaffen door middel van empirische onderzoekingen. (Nelissen, 1970: 45) De sociologen van de Chicagoschool hadden niet de bedoeling om de sociale ecologie als een aparte studie los van de sociologie naar voren te brengen. Hun sociaal- ecologische studies, bij voorkeur verricht over de stad, toonden aan dat de ecologische stadsstructuur als een soort basis fungeerde voor vele sociale verschijnselen. Park en Burgess, besteden bijvoorbeeld aandacht aan de problemen van aanpassing, rassenrelaties en vereenzaming in de stad. Enkele leerlingen deden onderzoek naar de wijze waarop bepaalde buurten oorzaak of gevolg waren van het menselijk gedrag. Enkele andere onderzoeksobjecten van de leerlingen van de Chicago- school zijn marginale groeperingen, gezinssociologie en raciale- en etnische vraagstukken en misdaad.
3.
De geografische benadering van de sociale ecologie
3.2
Sociale ecologie binnen de geografie: de sociografie Rond 1960 werd het hoofdvak sociografie in de doctoraalstudie sociale aardrijkskunde toegevoegd. De jaren daarna werd de sociografie verder omgevormd tot toepassingsgeoriënteerd algemeen sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Als sociale wetenschap richtte zij zich op de bestudering van de cultuurvolken en de onderdelen daarvan in hun verscheidenheid. Het geografische milieu werd hierbij alleen in beschouwing genomen als dit sociale verschijnselen mede verklaarde. De sociografen richtten hun studies op groepen, levend op een beperkt territorium (een gemeente, landstreek, stad of buurt). Echter, de geografen Reilingh en Heinemeijer verzette zich tegen het idee dat de sociografie alleen de studie van de verspreiding van sociale verschijnselen in hield. Zij stelden namelijk dat alle verschijnselen gespreid in de ruimte voorkomen. Sociografie zou zich volgens hen moeten bezighouden met sociale en culturele feitelijkheden, met sociale structuren en processen van duurzame aard in concrete situaties. Dit idee is uiteindelijk verder gegroeid en zo onstond de sociale ecologische geografie. Dynamiek en veranderingen staan hierbij centraal. Op dit punt ligt de sociografie (later dus de sociale ecologische geografie) dicht bij de definitie van de sociale ecologie. (Dietvorst e.a., 1984: 278)
8
3.2
Geografen over het concept van de sociale ecologie De sociologie stelt dus dat de omgeving directe invloed uitoefent op de mens en haar handelingen. Geografen zouden deze invloed omschrijven als geografisch determinisme. Er zitten echter wel wat verschillen in de invloed die sociologen bedoelen en het determinisme waarover de geografen spreken. Ten eerste spreken geografen over ‘man’, terwijl sociologen het over ‘human behaviour’ en ‘society’ hebben. Sociologen vergeten hierbij, aldus de geografen, dat menselijk gedrag sociaal is en daardoor aangeleerd moet worden. ‘Áll human life is social life’ (Mogey, 1975: 168) en er kan dus geen onderscheid gemaakt worden tussen man en society. De mens is de society en hij wordt gevormd door zijn society. Beide zijn het wel eens over het feit dat een groep zich sowieso moet aanpassen aan haar directe omgeving om te kunnen overleven. Geografen merken hierbij op dat groepen verschillen van elkaar en erg instabiel zijn. Verder stellen zij dat adaptatie van een groep veel eerder ontstaat als er variaties in het sociále systeem plaats vinden en dus niet, zoals de sociologen beamen, in het ecologische of biologische systeem. Ook het community- begrip van de geografen verschilt van die van de sociologen. Geografen beschrijven community als regio, als territorial construct. Het wijkt echter niet veel af van de sociologische benadering van community, aangezien zij over een cultural area spreken. Elke community is anders en gedraagt zich dan ook anders in wellicht zelfde omgeving. Verschil zit hem in het feit dat de geografen stellen dat de community zelf bepaalt wat het effect van haar fysieke omgeving is en niet andersom zoals de sociologen beweren. ‘Society creates the environment as a system of meanings in the same way as it may be said to create the individual’. (Mogey, 1975: 170) Het eerdergenoemde concentrische-zone-model is pas laat deel uit gaan maken van de geografie. Burgess stelde wonen in zijn theorie centraal, terwijl bij geografen in jaren ‘20 werken, inkomen en productie centraal stonden. Later groeide pas de aandacht onder de geografen voor de sociologie: mensen maken deel uit van sociale systemen.
4.
Huidige probleem: De sociale segregatie in stedelijke gebieden
4.1
De concentrische- zone theorie Het belangrijkste studieterrein van de sociaal- ecologen is ongetwijfeld de stad geweest. Een verklaring hiervoor ligt in het feit dat men aan de stedelijke samenleving alle kenmerken waarnam, die specifiek zijn voor het concept community. Uit deze studies is vast komen te staan dat een stad niet een willekeurige configuratie vertoont, maar een duidelijke sociaal- ruimtelijke structuur die niet door toeval is ontstaan. Volgens Burgess en Park vertoont de opbouw van een stad, gelet op ruimtelijke en sociale kenmerken, een zeker patroon. Burgess vatte deze kennis samen in zijn concentrische zone- theorie. Deze theorie gaat er vanuit dat het centrum van een stad ontstaat op een gunstige plaats in verband met communicatie, transport etc. Rondom dit centrum ontwikkelt zich een eerste zone van financiële en commerciële activiteiten (banken, winkels, warenhuizen), waarin tevens de administratie en bestuurlijke diensten van de stad gevestigd zijn. In deze zone zijn meestal weinig mensen gehuisvest. De bevolking die zich in deze zone bevindt, is een ‘daytime’ bevolking van mensen die buiten wonen en overdag hun werkkring vinden in deze zone. Als de stad groeit (aggregatie), neemt zone I de vorm van een cirkel aan en de zones die hieraan vastgroeien nemen de vorm van concentrische cirkels rondom zone I aan. Zone II is meestal een overgangszone, waarin lichte industrie, pakhuizen, ambachtsbedrijven e.d. te vinden zijn. Zone II staat onder directe invloed van zone I (bij uitbreiding van bedrijven in zone I wordt al snel een beroep gedaan op de grond in zone II). De bevolking in zone II zijn meestal het minst draagkrachtig en bewonen oude, veelal vervallen woningen met geringe voorzieningen (segregatie). Zone III wordt de zone van arbeidswoningen genoemd. Deze heeft hoofdzakelijk een woonfunctie en biedt huisvesting aan mensen met een laag inkomen. De huur is er niet hoog, de woningen veelal klein, een aantal tientallen jaren oud en matig in hun voorzieningen. Door migratie uit zone II, komen veel mensen in zone III terecht. Zone IV is de brede strook van woningen waar de maatschappelijke middenklasse is geconcentreerd. De woningen zijn moderner, comfortabeler en de huurprijs is wat hoger dan die in zone III. In sommige gevallen heeft Burgess deze nog opgedeeld in de zone van de maatschappelijke middenklasse en de zone van de beter gesitueerden.
9
Zone V tenslotte is de pendelaarszone, waarin zowel mensen uit de hoogste maatschappelijke lagen van de bevolking te vinden zijn (villa’s, landhuizen), evenals districten met zware industrie, suburbs en satellietsteden. Al deze zones zouden als kleine op zichzelf staande wereldjes beschouwd kunnen worden, binnen de zones blijken namelijk vaak bepaalde waarden en normen te overheersen en er bestaat een gevoel van saamhorigheid. De zones zijn eigenlijk eigen territoria binnen de globale structuur die het model aangeeft. Volgens de sociale ecologie ontstaat deze sociaal- ruimtelijke structuur van een stad door ecologische processen die zich hier afspelen en er voor zorgen dat er steeds veranderingen in het grondgebruik optreden. Zoals in hoofdstuk 1 als is opgemerkt zorgen met name processen als successie, migratie en mobiliteit ervoor dat de stad een voortdurende dynamische eenheid is. Door invasie en successie ontstaat er namelijk competitie om de economische schaarse ruimte. Opgemerkt kan worden dat de eerdergenoemde dynamiek zich kan uiten in sociale verschijnselen en culturele verschijnselen, waarvan etniciteit een goed voorbeeld is. Etniciteit en de hierdoor ontstane segregatie zal in de volgende paragraaf aan bod komen. Enkele andere theorieën die uit de concentrische- zonetheorie voort zijn gekomen, zijn de sectortheorie van Hoyt en de multiple- nuclei theory van Ullman en Harris. (Nelissen, 1970: 15-18)
Figuur 1: The concentric Circle Pattern: Zones of Chicago Bron: Nelissen, 1970: p. 138
10
4.2
Segregatie op grond van etniciteit
4.2.1
Doorstroomwijk of armoedegetto? ‘In society we not only live together, but at the same time we live apart’ (Park, 1975: 21) De stad vormt een geheel van wonen werken en activiteiten, maar tegelijkertijd vinden er allerlei concentraties plaats van mensen met een zelfde kenmerk (zoals in paragraaf 4.1 ook al duidelijk is geworden). Het feit dat dit vandaag de dag ook nog in steden plaatsvindt, maakt het dat de denkwijze van de sociale ecologie ook in deze tijd nog toe te passen is. Wij willen ons richten op de segregatie en concentratie van etnische minderheden in de Randstad. De concentratie van etnische minderheden in bepaalde wijken van de stad heeft de laatste jaren veel aandacht gekregen, met name vanwege de angst voor ‘Amerikaanse toestanden’ in de grote steden in de vorm van naar etniciteit gesegregeerde armoedegetto’s. Er is in de 4 Randstadsteden sprake van een hoge concentratie van etnische minderheden. Het aandeel van de minderheden in de bevolking is tussen 1980 en 1992 in deze 4 steden sterker gegroeid dan het Nederlandse gemiddelde. Er is sprake van typische concentratiewijken en – buurten van minderheden. Het proces van deze concentratie in de sociale huursector wordt wel eens met de term residualisation genoemd, bedoeld als het tegenovergestelde van gentrification. Deze concentratiewijken kunnen zich in twee tegenovergestelde richtingen ontwikkelen, die van doorstroomwijk en die van armoedegetto. De concentratiewijk als doorstroomwijk is een startpunt voor maatschappelijke integratie van migranten, terwijl armoedegetto’s zich in een neerwaartse spiraal van werkloosheid, verpaupering en criminaliteit bevinden. Een voorbeeld van zo’n concentratiewijk is de wijk Kanaleneiland in Utrecht. In de jaren ’60 is deze wijk gebouwd voor Nederlanders uit de middenklasse inkomens. In de jaren ’70 en ’80 kwamen steeds meer immigranten in deze wijk terecht omdat de huizenprijs in deze wijk niet hoog lag. Door de komst van de immigranten zijn steeds meer Nederlanders uit deze wijk verdwenen. Inmiddels bestaat het merendeel van de bewoners van deze wijk dan ook uit allochtonen. Er heeft zich duidelijk in deze wijk een proces van concentratie voorgedaan. Hieruit blijkt dat tijd een belangrijk aspect is bij het dynamische proces van concentratie en segregatie. Vroeger speelde uitsortering op inkomen in wijken de voornaamste rol, tegenwoordig speelt etniciteit daar ook een steeds grotere rol bij.
4.2.2
Spanningen tussen allochtonen en autochtonen In verhouding met andere Europese steden zijn er in de Nederlandse Randstad steden geen echte raciale onlusten. Toch bestaan er onderhuidse spanningen. Een voorbeeld hiervan is het ontstaan van ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen. Dit verschijnsel doet zich in toenemende mate voor; integratie van de allochtone kinderen wordt hierdoor natuurlijk afgeremd. Ook op de arbeidsmarkt is er een duidelijke tweedeling waar te nemen. De werkloosheid onder de allochtonen in de Randstadsteden is hoog en als zij al werk hebben zijn zij er minder gunstig af dan Nederlandse werknemers. Allochtonen werken vaak onder slechte arbeidsomstandigheden Wat de woningmarkt betreft, de allochtonen zijn niet evenredig over de wijken en buurten verspreid. In het verleden waren de concentratiewijken vooral de oudere wijken die rondom het stadscentrum waren gegroepeerd, alsmede enkele hoogbouwgebieden. Riant is deze huisvestingssituatie echter niet. Het zijn vaak gehorige, kleine woningen met veel achterstallig onderhoud waar veel mensen wonen. Verder zijn eengezinswoningen in deze buurten onder vertegenwoordigd, wat ook niet zo gek is aangezien deze woningen vrij dure koopwoningen zijn en dus voor alleen de sociaal-economische toplaag bereikbaar zijn. Van die toplaag maken zeer weinig allochtone huishoudens deel uit. (Musterd e.a., 1994: 132-133)
4.2.3
Het gevaar voor de stad Het feit dat etnische minderheden zich gaan afscheiden van de stad als geheel, is natuurlijk geen goed gegeven. Ten eerste wordt het integratieproces afgeremd. Allochtonen clusteren zich bij elkaar waardoor zij zich niet meer onder de autochtone bevolking mengen. Hierdoor leren zij de taal, gewoontes e.d. niet volledig wat de kans op werk maar ook op acceptatie stukken kleiner maakt. Autochtonen vinden ‘die buitenlanders’ maar vreemd en zien ze liever gaan dan komen. Ten tweede versterken de achterstanden in een concentratiewijk van etnische minderheden elkaar. De langdurige werkloosheid van de allochtonen of het minimale inkomen leidt tot een cumulatie van problemen, tot een toename van achterstand en uiteindelijk soms tot uitzichtloze posities, bijvoorbeeld verbonden met oplopende schuldenlasten. (Musterd e.a., 1994: 134) Op dit punt kan de criminaliteit er ook nog eens bij komen kijken.
11
Het is natuurlijk wel begrijpelijk dat etnische minderheden graag bij elkaar zitten (afgezien het feit dat ze vaak in dezelfde financiële situatie zitten). Mensen van een zelfde afkomst kennen dezelfde gewoontes en geven bescherming aan elkaar. Zo voelen zij zich eerder in de nieuwe omgeving thuis. Toch wil de overheid dit tegen gaan. Hoe zij dit doet wordt in een volgende paragraaf verteld.
4.3
Overheidsbeleid Een manier om segregatie van etnische minderheden in de Randstadsteden tegen te gaan is de volkshuisvesting. Gemeentebesturen zoeken de beleidsinstrumenten op dit terrein. Zij doen dit vooral door het beïnvloeden van de woningproductie op de wat langere termijn, aangezien in de jaren zeventig het voeren van een direct spreidingsbeleid van etnische minderheden is mislukt en sinds het belang van andere beleidsinstrumenten in het licht van de privatisering van de volkshuisvesting is verminderd. Een belangrijke doelstelling in dit volkshuisvestingsbeleid is het tot stand brengen van een gedifferentieerd woningaanbod per wijk of buurt in de vier grootste gemeenten. Hierdoor moet op de middellange en lange termijn de kansen op toekomstige segregatie kunnen worden verminderd. Een gemengd woningbestand in een wijk betekent ook een gemengde wijkbevolking. Verder willen de gemeentebesturen een integraal wijkbeheer. Dit beheer is er opgericht dat het leefklimaat in de stadswijken wordt verbeterd die vaak gekenmerkt is door achterstanden. Dit beleidsterrein omvat een reeks verschillende maatregelen: criminaliteitspreventie, het verminderen van vervuiling van de openbare ruimten en het verbeteren van de contacten tussen autochtonen en allochtonen bewoners. Een combinatie van deze twee aanpakken is te zien in de wijken met de grootste problemen als de Amsterdamse Bijlmermeer, Delfshaven in Rotterdam, de Schilderwijk in Den Haag en de Utrechtse Kanaalstraatbuurt. Wel moet bij dit alles opgemerkt worden dat de meeste instrumenten die de besturen tot hun beschikking hebben, eerder de gevolgen beïnvloeden dan de oorzaken van concentratie en segregatie. (Van der Wouden, 1997: 99-101)
12
Literatuur Mogey, J. (1975) Society, man and environment In: Jones, E. (ed.) Readings in Social Geography, pp.168-170, Oxford University Press, Oxford. Hatt, P. (1982) The concept of natural areas In: Urban patterns:studies in human ecology, pp. 78- 80, The Pensylvania State University Press Musterd, S., Pater, de B. (1994) Randstad Holland, internationaal regionaal lokaal, pp 132-134, Van Gorcum, Assen Nelissen, J.M., (1970) Sociale ekologie, een samenvatting van gezichtspunten, pp. 5-13 & 15-18, Sociologisch instituut Universiteit Nijmegen, Nijmegen Park, R.E., (1975) The Urban community as a spatial pattern and moral order, In: Peach, C., (ed.) Urban social Segregation, pp. 21, Longman Groep Limited, New York Robson, B.T., (1975) Urban social areas, Oxford University Press, Oxford Wouden, H.C. van der (1997) De Beklemde stad. Grootstedelijke problemen in demografisch en sociaaleconomische perspectief, pp. 99-101, Sociaal Cultureel Planbureau, Rijswijk Johnston, R.J., Gregory, D. & Smith, D.M. (eds) (1994, 3rd edn.) The dictionary of Human Geography, Blackwel, Oxford. Theodorson, G.A. (ed.) (1961) Studies in Human Ecology. Row Peterson, Evanston.