Centaur uit Der Naturen Bloeme van Jacob van Maerlant (ca. 1350) Bron: Koninklijke Bibliotheek Den Haag, KA 16, fol. 66ra
465
Inleiding Een geschiedenis van mensen en (andere) dieren L e e n Va n M o l l e
Geschiedenis is per definitie een geschiedenis van mensen, of lijkt dat althans te zijn. Dieren fungeren daarin als figuranten: ze zijn aanwezig, maar als objecten in de marge en zonder eigen verhaal. Sinds kort klinken luide pleidooien voor verandering: dieren schuiven op van de periferie naar een zichtbare plaats in de geschiedschrijving. De Amerikaanse wetenschapshistorica Harriet Ritvo maakte in 2007 gewag van een heuse ‘animal turn’.1 De integratie van de animale wereld in de geschiedenis van mensen is evenwel geen neutrale handeling: ze doet het antropocentrische paradigma waarop ook de historiografie steunde wankelen en dwingt de historicus verder te kijken dan zijn eigen metier. Dit themanummer wil de relatie mens-dier in de kijker plaatsen, vanaf de prehistorie tot het heden, en de evoluerende omgang van historici met de kleurrijke beestenbende.
Het samenleven van mensen en dieren is historisch een constante. Hun relatie is caleidoscopisch, ze verandert doorheen de tijd en is niet zelden ambigu. Die ambiguïteit is bijvoorbeeld terug te vinden in de middeleeuwse bestiaria (dierenboeken) die echte dieren presenteren Ti j d sc hr if t vo o r G esc h ieden is - 125e j a a rga n g, n um m er 4, p. 464-475
samen met fabelachtige soorten zoals draken en eenhoorns en halfslachtige wezens zoals centauren en meerminnen, ter lering van de mens.2 Of ook in Le Carnaval des Animaux (1886) van de Franse componist Camille Saint-Saëns, een orkeststuk dat allerlei wilde dieren evoceert, naast kippen en hanen, een zwaan, een koekoek, een aquarium, een volière, pianisten, fossielen en ‘personnages à longues oreilles’. Saint-Säens noemde zijn zoölogisch fresco zelf ‘une drôlerie que j’ai faite pour le Mardi gras, et qui ne sera pas publiée’, maar zijn humor stemt tot nadenken.3 De complexe omgang van de mens met de categorie ‘dier’ in verleden en heden getuigt van afstand en nabijheid, van aantrekking, weerzin en onbehagen. Als uitweg uit de ambiguïteit poneerden zowel de Aristotelische filosofie, het christendom, het Cartesiaanse rationalisme als het moderne recht een strakke scheiding tussen natuur en cultuur, tussen dieren en mensen.4 Ze vestigden het antropocentrische wereldbeeld waarin de mens hiërarchisch boven alle andere creaturen staat. Zo is hij de winnaar in het scheppingsverhaal dat de hele fauna en flora aan hem ondergeschikt maakt (Genesis 1, 28-30). Hij overwint in de strijd om territoria, zegeviert in de carnivore voedselketen waarin de grotere soorten de kleinere verorberen, en hij poneert zijn absolute eigendomsrecht op het dierenrijk. De mens mag dan al lang overtuigd zijn van zijn superioriteit, zijn ontmoeting met dieren 1 2
3 4
H. Ritvo, ‘On the animal turn’, Daedalus 136.4 (2007) 118-122. Over bestiaria: N.C. Flores, Animals in the Middle Ages (New York 2000); W. George en B. Yapp, The naming of beasts. Natural history in the Medieval bestiary (Londen 1991). S. Teller-Ratner, Camille Saint-Saëns 1835-1921. A thematic catalogue of his complete works I. The instrumental works (Oxford 2002) 191. In de Cultural history of animals (6 delen, Oxford 2009) die van de oudheid tot heden reikt, bevatten alle delen een hoofdstuk over filosofie.
466
Leen Va n M olle
was en is nog steeds veelvormig en vaak problematisch. Vooraleer in te gaan op de wijze(n) waarop historici aan die ontmoeting gestalte geven, is het relevant eerst de veelvormigheid zelf te expliciteren. Dat is niet simpel: dieren zijn immers overal, letterlijk en figuurlijk, maar vaak zichtbaar noch hoorbaar. Plaatsen van ontmoeting
De sociale geografie heeft al langer de aandacht gevestigd op de categorie ‘ruimte’ als analytisch instrument om de interactie tussen mensen bloot te leggen, want ook machtsstructuren en invloedssferen zijn ruimtelijk vertaald. Zo ook wijzen geografen nu op ruimtelijkheid als interessante toegang tot de studie van de interactie tussen soorten van levende wezen die fysiek met elkaar in contact komen.5 De aanwezigheid van dieren in de omgeving van mensen laat niet alleen materiële sporen na, maar is ook beladen met sociale en culturele betekenissen die op hun beurt een invloed hebben op dagelijkse praktijken en de ruimtelijke organisatie van de mens-dierrelatie. Ik onderscheid in wat volgt kort zeven plaatsen van ontmoeting die diachroon, al dan niet simultaan, soms contradictorisch en in wisselende verhoudingen de historische mens-dierrelatie hebben getekend: dat kluwen ontrafelen is precies wat sinds een paar decennia op de onderzoekstafel van vele wetenschappers is beland.6 Een eerste plaats van ontmoeting is met bloed doordrenkt: jacht, visvangst en veeteelt voor de slacht. Alle drie dienen ze de survivalstrategie van de mens, en meer dan dat. De 5
6 7
8
9
S. J. Pearson en M. Weismantel, ‘Does “the animal” exist? Towards a theory of social life with animals’, in: D. Brantz ed., Beastly natures. Animals, humans and the study of history (Charlottesville en Londen 2010) 26-27. Zie ook C. Philo en C. Wilbert ed., Animal spaces, beastly places. New geographies of human-animal relations (Londen 2000). De voorbeelden die verder in de noten zijn opgenomen beogen uiteraard geen volledigheid, maar willen indicatief zijn voor de recente trends in het onderzoek. Geciteerd door A. Steinbrecher, ‘“In der Geschichte ist viel zu wenig von Tiere die Rede” (Elias Canetti) - Die Geschichtswissenschaft und ihre Auseinandersetzung mit den Tieren’, in: C. Otterstedt en M. Rosenberger ed., Gefährten, Konkurrenten, Verwandte. Die Mensch-Tierbeziehung im wissenschaftlichen Diskurz (Göttingen 2009) 265-266. Eerder al had John Berger betoogd dat het industrieel kapitalisme de traditionele band tussen mensen en dieren had verbroken en had hij dat gegeven gekoppeld aan het succes van dierentuinen, zie Bergers inspirerend essay ‘Why look at animals’, in idem, About animals (Londen 1980) 3-28. Zie recent onderzoek voor Frankrijk door E. Baratay, ‘L’excommunication et l’exorcisme des animaux aux XVIIe et XVIIIe siècles. Une négotiation entre bêtes, fidèles et clergé’, Revue d’Histoire Ecclésiastique (2012) 223-253. Bronnenuitgave (VIe-XVe eeuw; met Duitse vertalingen) die getuigt van de affectie tot dieren in de middeleeuwen: G. Kompatscher e.a. ed., Tiere als Freunde im Mittelalter. Eine Anthologie (Badenweiler 2010).
exploitatie van nuttige dieren (in die utilitaristische redenering zijn er dus ook nutteloze) strekt zich uit van vlees, over beenderen en huid, tot vacht en veren toe. Ze zijn een grondstof. De instrumentalisering van sommige soorten reikt nog verder: ze worden ingezet als waakdienst, postbode, trekkracht of lastdier. In een krantenartikel uit 2003 deelde de bekende Duitse historicus Reinhart Koselleck de hele geschiedenis in drie perioden in, en daar valt wat voor te zeggen: de prehistorie zonder paardenkracht, de paardse geschiedenis vanaf de ‘hippologische Wende’ rond 4000 v.C., en de post-paardse periode die in de negentiende eeuw inzette en dieren verdreef uit de dagelijkse beleving van de mens.7 Talrijke dieren worden niet alleen als onnuttig, maar in de ruimtelijke nabijheid van mensen bovenal als probleem gepercipieerd: bijvoorbeeld beren, wolven, ratten en muizen, coloradokevers, muggen, vlooien en bladluizen. Zulke soorten krijgen labels aangemeten als overtallig, hinderlijk, schadelijk, gevaarlijk of ongezond (de analogie met de terminologie uit milieueffectenrapporten bij de verstrekking van vergunningen aan ondernemingen – het onderzoek de commodo et incommodo – is treffend). Ze worden vervloekt, verjaagd, gedood (wat een eufemisme is voor afgeschoten, vertrapt, vergiftigd, verdronken, van de stadswallen gegooid enzovoort), gedemoniseerd of zelfs geëxcommuniceerd.8 De derde ontmoetingsplaats ligt in de private, zelfs intieme sfeer die bevolkt is met huis- en troeteldieren: katten en honden, pony’s, aapjes, parkieten, siervissen, enzovoort, tot en met pluchen knuffels. Ze dragen het statuut van haast volwaardige huisgenoten, vrienden en vertrouwelingen die goed gevoed, verzorgd, beschermd, zo nodig genezen en veel geprezen worden om hun trouw en affectie. Ze horen bij momenten van ontspanning, bij sport en (kinder)spel, en hebben sinds de middeleeuwen een steeds prominentere plaats in de huiselijke sfeer gekregen.9 De burgerlijke huiselijkheidscultus die zich vanaf de zeventiende eeuw doorzette omarmde de emotionele omgang met huisdieren, en sinds de late twintigste eeuw is de commercialisering van de dierenverzorging big business met speciaalzaken voor dierenvoeding, speeltjes en verzorgingsproducten, hondenkapsalons, dierenverzekeringen en dierenhotels, dierenartsen en dierenklinieken. 59% van de Nederlandse gezin-
467
Inleiding. Een geschiedenis van mensen en (andere) dieren
Dieren als probleem: twee parasieten, de langhoorn en de druifluis, die de druiventeelt grote schade berokkenen. Uit een reeks van chromolitho’s van de firma Liebig Bron: Centrum Agrarische Geschiedenis, Leuven
nen telde in 2011 minstens één gezelschapsdier; diezelfde gezinnen gaven daaraan 2,1 miljard euro uit en verschaften hiermee werk aan ongeveer 18.000 voltijdse personen.10 Symptomatisch voor de recente veranderingen in de omgang met huisdieren is de betekenisinversie van het woord ‘hondenkar’: rond 1900 was dat een kar die door een hond werd getrokken, nu is het een fietsaanhangwagentje om de hond te vervoeren. Dieren bekleden ten vierde een prominente plaats in de beeldende kunsten, als een specifieke esthetische categorie. Dierschilderkunst werd vanaf de late zestiende eeuw zelfs een specialisme van de Nederlanden. Neoclassicistische en romantische landschappen met grazend vee, veestukken en naturalistische stalscènes deden het bijzonder goed als decor in huiskamers en negentiende-eeuwse schilders produceerden die genrestukken op een haast industriële schaal.11 De fascinatie voor dieren, die hun afbeelding op de muren van prehistorische grotten en in burgerlijke salons deed belanden, verwijst, ten vijfde, naar hun symbolische plaats. Hun representatie – in bestiaria en emblemataboeken, op schilderijen en behangpapier, als porseleinen figuurtjes, in kinderliedjes en romans, maar ook op waarschuwingsborden in dierenparken, in de paniekerige berichtgeving over veeziekten, enzovoort – heeft zowel een contrast- als een
spiegelfunctie. Dieren dienen de identiteitsconstructie van de mens. Ze fungeren enerzijds als de archetypische ‘ander’ en hun naturalisatie schept de gewenste afstand tot het gecultiveerde mensenras. Maar anderzijds worden hen ook antropomorfe karaktertrekken en waarden aangemeten, of op hen geprojecteerd: paarden zijn naar verluidt edele dieren, honden zijn trouw, katten hoogmoedig, behaagzuchtig en vals, en ezels dom. Met het bezit van dieren kunnen mensen ook hun status markeren: het aantal stuks vee vormde lange tijd de maatstaf voor de armoede of rijkdom van boeren; de middeleeuwse en vroegmoderne adel pronkte met rijpaarden, honden en valken voor de jacht; voor de negentiende-eeuwse stedelijke bourgeoisie veruitwendigden huisdieren de sociale barrière met de lagere klassen.12 De identiteitsvorming met behulp van dieren strekt zich tot nog meer socioculturele categoriseringen uit: stierenge10 Feiten en cijfers. Gezelschapsdierensector 2011 (rapport in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Hogeschool HAS Den Bosch 2011). 11 Zowel in België als in Nederland fungeerden dieren als centraal thema van een kunsthistorische tentoonstelling: ‘Van de os op de ezel’. Belgische dierenschilders in de 19de eeuw (tentoonstelling Brussel 1982); L. Lippincott en A. Blühm, Beestachtig mooi. Kijken naar dieren, 1750-2000 (tentoonstelling Amsterdam en Pittsburgh 2005-2006). 12 Een revelerende deconstructie hiervan: K. Kete, The beast in the boudoir. Petkeeping in nineteenth-century Paris (Berkeley 1994).
468
Leen Va n M olle
‘Laitière flamande’: ze poseert met een hondenkar met acht kruiken melk. Postkaart, voor de Tweede Wereldoorlog Bron: Het Molenijzer, Putte
vechten en de jacht op grootwild dienden de mannelijkheidsconstructie, net zoals de dierenbeschermingsbeweging met de ‘natuurlijke’ aanleg tot zorgen van vrouwen werd verbonden.13 Ook naties en regio’s hanteren associaties met dieren om hun identiteit kracht bij te zetten: hier kunnen de Vlaamse leeuw, de Waalse haan en de Duitse adelaar vermeld worden, naast de Amerikaanse en de Europese bizon, en de Hollandse koe. Op de zesde plaats van ontmoeting staat de 13 M. Roscher, ‘Engagement und Emanzipation. Frauen in der englischen Tierschutzbewegung’, in: D. Brantz en C. Mausch ed., Tierische Geschichte. Die Beziehung von Mensch und Tier in der Kultur der Moderne (Paderborn 2010) 286-302.
identiteit van het dier zelf centraal, levend in de vrije natuur of een dierentuin, of dood op de dissectietafel. Dierkunde is een oude wetenschap die terugvoert tot Aristoteles en de Physiologus, waarin de Griekse natuurhistorie aan de vroegchristelijke boodschap werd gekoppeld. Vanaf de zestiende eeuw nam de zoölogie een steeds hogere vlucht, los van de utilitaire dichotomieën eetbaar of oneetbaar, nuttig of schadelijk. Anatomisch, taxonomisch, fysiologisch en geneeskundig onderzoek maakten lange tijd formeel een onderscheid tussen de studie van diersoorten en van de mens, maar hun vraagstelling, werkwijzen en bevindingen vertoonden vooral analogieën en overlap. Darwins evolutietheorie,
Inleiding. Een geschiedenis van mensen en (andere) dieren Mendels erfelijkheidsleer en de paleontologie consacreerden de historiciteit van de ontwikkeling van alle soorten. De nog jonge ecologische wetenschap situeert die ontwikkeling bovendien in de wisselwerking tussen de soorten onderling met de natuur en met het klimaat. De ecologie heeft begrippen als biodiversiteit en ecosysteem aan de plaatsbepaling van mens en dier toegevoegd. Het burgerlijk beschavingsproces, de toenemende sentimentalisering van de verhouding van mensen tot dieren en het ecologisch bewustzijn hebben samen de verdediging van het dierlijke perspectief aangezwengeld. De laatste plaats van ontmoeting is dus deze waar de mens zich als woordvoerder van de sprakeloze dieren is gaan opwerpen. Echt recent is ook dit perspectief niet: acties tegen wreedheden jegens dieren startten al in de negentiende eeuw, met de oprichting van onder andere de Britse Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals (1824), de Belgische Koninklijke Maatschappij voor Dierenbescherming (1863), de Nederlandse Vegetariërsbond (1894) en Bond ter Bestrijding van Vivisectie (1897), en ook met de oprichting van vogelreservaten en met de wetgeving die over heel Europa het gebruik van trekhonden aan banden is gaan leggen. Maar nieuw is wel de mate waarin het dierlijke perspectief de laatste decennia de aandacht is gaan trekken. Dieren, geschiedenis en geschiedschrijvers
Historici zijn zelden de maatgevers van het heden, ze zijn veeleer trendvolgers die het verleden onderzoeken aan de hand van de vragen van de dag, ook zo wat dieren betreft. De animale wereld vormde tot in de jaren 1980 zelden het centrale onderwerp van historisch onderzoek. Was dat omdat de intellectuele elite die in het post-paardse tijdperk de geschiedwetenschap bedreef weinig of niets met dieren van doen had? Dat is te kort door de bocht. Met hun voorkeur voor de studie van de kerkelijke en wereldlijke macht en machthebbers bevestigden generaties van historici het superioriteitsparadigma van de blanke elite over andere mensenrassen en klassen, dieren en dingen. Ook de scheiding tussen de humane wetenschappen (waarin de mens de historische actor is) en de natuurwetenschappen (waarin de ‘redeloze’ dieren werden ondergebracht) creëerde een barrière. Toch is
469
een geschiedenis zonder dieren ondenkbaar, en in historische bronnen zijn ze alom tegenwoordig. Die aanwezigheid verzekerde hen al voor de jaren 1980 van een bescheiden plaats in de historiografische productie, zij het met het menselijke vernuft en handelen als centrale focus en veeleer met niet-historici als auteurs: zoals een geschiedenis van de prestigieuze Franse paardenfokkerij, een geschiedenis van dierentuinen vanaf de oudheid, van de Belgische diergeneeskunde of de Britse dierenliefde.14 Maar de focus begon te verschuiven, parallel met de social turn in de samenleving en vervolgens in het historisch metier die de onderdrukking van arbeiders, Afro-Amerikanen, de Derde Wereld, vrouwen en homoseksuelen onder de aandacht bracht. Charles Phineas, die onderzoek deed naar de geschiedenis van de veeartsenijkunde, poneerde in 1974 in het Journal of Social History nogal uitdagend: ‘It seems brash to suggest that pets become the next “fad” subject in social history, but, after running through various ethnic groups (and now women), historians may need a new toy’.15 Hoe profetisch zijn woorden waren, blijkt uit de vaststelling die Ritvo ongeveer een kwart eeuw later maakte: ‘animals can be seen as the latest beneficiaries of this increasingly inclusive or democratic trend (sometimes called “history from the bottom up”) within the historical profession’.16 Het was de Franse mediëvist Robert Delort die in 1984 naar voren trad met een opgemerkt boek dat een programmatische titel droeg – Les animaux ont une histoire (dieren hebben een geschiedenis) – en de boodschap bracht dat dieren subjecten zijn die recht hebben op een eigen ‘zoohistoire’, zij het dan geschreven door mensen.17 Dat boek laat zich lezen als een kritiek op het antropocentrische wereldbeeld ten voordele van een multidisciplinaire en relationele mens-diervisie op de geschiedenis. Delort zette vervolgens, in de jaren 1990, de stap naar 14 Vroege voorbeelden zijn: G. Lionel (zoöloog), Histoire des ménageries de l’antiquité à nos jours (Parijs 1912); R. Musset (geograaf) en H. de Robien (graaf), L’élevage du cheval en France (Parijs 1917); M. Mammerickx (veearts), Histoire de la médecine vétérinaire belge (Brussel 1967); D. Harwood (journalist?), Love for animals and how it developed in Great Britain (1928). 15 Ch. Pineas, ‘Household pets and urban alienation’, Journal of Social History 7 (1974) 339. 16 H. Ritvo, ‘History and Animal Studies’, Society & Animals (2002) 404. 17 R. Delort, Les animaux ont une histoire (Parijs 1984, gevolgd door heruitgaven, vertalingen en een documentaire).
470
Leen Va n M olle
de milieugeschiedenis. De context was ernaar: de wereldwijde bezorgdheid om het voortbestaan van zeldzame diersoorten, het activisme tegen wreedheid jegens dieren en de bewustwording van milieuvervuiling namen sinds de jaren 1960 hand over hand toe. De oprichting van het WWF (World Wide Fund for Nature) bijvoorbeeld dateert van 1961, de publicatie van Silent Spring van Rachel Carson van 1962, de Belgische koepelorganisatie BBL (Bond Beter Leefmilieu) startte in 1971, het iconische boek van Peter Singer over dierenrechten, Animal Liberation, verscheen in 1975, enzovoort. Specifiek wat dierstudies betreft, volgde een vermenigvuldiging van nationale en internationale netwerken, wetenschappelijke congressen en studiedagen, boeken en tijdschrifttitels, online informatie- en discussiefora;18 ook kwamen er universitaire cursussen, onderzoeks- en onderwijsprogramma’s die een zeer brede waaier aan disciplines in de geestes-, gedrags- en natuurwetenschappen bestreken, een sterk multidisciplinair karakter droegen of zich zelfs antidisciplinair opstelden in de mate waarin ze premissen van een vakgebied ter discussie stelden. De Angelsaksische wereld ging duidelijk voorop, gevolgd door Duitsland en andere landen. Het is moeilijk om door de bomen het bos te zien, maar de volgende driedeling kan helpen. Er is ten eerste het label animal studies dat dienst doet als vage passe-partout, maar waarvan het gebruik vooral tendeert naar dieronderzoek met een natuurwetenschappelijke component zoals in milieu- en klimaatstudies. Ten tweede zijn er de multidisciplinaire human-animal studies (HAS voor ingewijden; synoniem: anthrozoölo18 Het eerste belangrijke tijdschrift is Society & Animals. Journal of Human-Animal Studies (gestart in 1993), gevolgd door Journal for Critical Animal Studies (2003), Humanimalia (2010), Tierstudien (2012). Discussiefora zijn bijvoorbeeld: H-Animal (http://www.h-net.org/~animal/), H-Nilas (http://www.h-net.org/~nilas/), Tier und Geschichte (http://www.univie.ac.at/tiere-geschichte/). 19 Recente publicaties die inzicht geven in de ontwikkeling van de humananimal studies: K. Shapiro, ‘The state of Human-Animal Studies. Solid, at the margin!’, Society & Animals 10.4 (2002) 331-337; C. Otterstedt en M. Rosenberger ed., Gefährten, Konkurrenten, Verwandte; M. Roscher, ‘Human-Animal Studies’, Docupedia-Zeitgeschichte, versie 1.0, 25.1.2012, URL: http://docupedia.de/zg/ Human-Animal_Studies; Chimaira - Arbeitskreis für Human-Animal Studies ed., Human-Animal Studies. Über die gesellschaftliche Natur von Mensch-TierVerhältnissen (Bielefeld 2011); C. Freeman en E. Leane ed., Considering animals. Contemporary studies in human-animal relations (Ashgate 2011). 20 Ritvo, ‘History and Animal Studies’, 403-406; E. Fudge, ‘The history of animals’, Ruminations 1 (2006), zie www.h-net.org/~animal; Steinbrecher, ‘“In der Geschichte ist viel zu wenig von Tiere die Rede”, 264-285; M. Roscher en A. Krebber, ‘Editorial. Tier und Geschichtsschreibung’, themanummer ‘Tiere’, WerkstattGeschichte 56 (2011).
gie) die onderzoek doen over de wijzen waarop de mens de (andere) dieren waarneemt en hun interactie en wederzijdse beïnvloeding tracht bloot te leggen.19 In de critical animal studies (of CAS) tenslotte, met hun sterk ethische focus, staan het dierenwelzijn en de dierenrechten centraal. Het historisch onderzoek heeft zijn thuishaven in de human-animal studies en heeft er ook een belangrijke positie in verworven.20 Maar onder het HAS-label zijn vele en erg heterogene benaderingen van de historische relatie mens-dier mogelijk, zoals ook de volgende zes artikelen in dit themanummer illustreren. Centraal lijkt steeds het bronnenprobleem te staan: hoe kunnen man-made bronnen uit het verleden het perspectief van de sprakeloze dieren representeren? In de pogingen tot empirische operationalisering van de historische interactie mens-dier lijken de dieren zelf de grootste tegenstanders te zijn. Ze doen de historicus botsen op de methodologische en epistemologische grenzen van zijn metier, zodat het pleidooi voor het dierlijke perspectief tot vandaag in hoge mate theoretisch blijft en zelfs polemisch klinkt, terwijl de historische praktijk intussen ijverig haar eigen gangen gaat. Bruggen naar andere wetenschappen en interdisciplinariteit creëren daarbij innovatieve paden om het dierperspectief in het onderzoek te brengen, paden die verder te exploreren vallen. De zoöarcheologie bijvoorbeeld kan, zoals het artikel van Anton Ervynck in dit nummer betoogt, directe (biologische) informatie aandragen over leven en sterven van diersoorten in het verleden. Dierlijke resten laten toe te vertellen over de toename of uitroeiing van diersoorten, over dieren die migreerden in het spoor van mensen, over domesticatieprocessen, over voeding, ziekten en levensduur van huisdieren en vee, en over de (over-)exploitatie, verzorging, rituele behandeling of mishandeling van dieren. Het bronnenprobleem is overigens relatief. Man-made documenten spreken nooit voor zich, net zo min als dierlijke restanten. Het is de vraagstelling en interpretatie van de onderzoeker die hen betekenis geeft. En ook de geschiedenis van vrouwen, arbeiders, analfabeten en kinderen leek eerst te botsen op een bronnenprobleem, maar dat standpunt is snel achterhaald. Achter de toenemende aandacht van historici voor dieren schuilen twee convergerende inzichten:
Inleiding. Een geschiedenis van mensen en (andere) dieren ten eerste het besef van het historisch belang van dieren voor de geschiedenis van de mens, bijvoorbeeld voor de geschiedenis van oorlogvoering en die van het urbanisatieproces;21 en ten tweede het groeiend besef dat mensen én dieren ipso facto samen geschiedenis maken, een streven naar een geïntegreerde mens-diergeschiedenis dus waarin zowel het perspectief van de mens als dat van het dier aanwezig is. Maar pogingen tot integratie roepen lastige vragen op naar een beter begrip van de ethologie, de communicatieve, cognitieve en sensitieve vermogens van dieren, kortom naar hun agency en identiteit. Wie op zoek gaat naar de identiteit van dieren dreigt de geruststellende zekerheid over de identiteit van mensen te destabiliseren en een onbehaaglijk carnaval des animaux op te roepen. En zulke vragen en twijfels voeren vervolgens nogmaals naar de kwestie of en hoe dieren een plaats kunnen of zelfs moeten krijgen in een man-made geschiedenis. Precies dat probleem vormt het onderwerp van een academisch debat over de integratie van dieren in de geschiedenis dat al een tijdje woedt en geen eindpunt vindt.22 In dat debat kunnen (impliciet, soms expliciet) vier posities worden onderscheiden die niet strikt af te bakenen zijn. De eerste positie omvat auteurs die eigenlijk buiten het debat blijven en dieren louter opvoeren als bronnen van welvaartscreatie in de historie van mensen. Dat ‘materialisme’ is de vinden in geschiedenissen van landbouw, industrie, handel en techniek die het over paarden, runderen en pluimvee hebben als kweekproduct, trekkracht, koopwaar en eetwaar, en focussen op aantallen, prijzen, paardenkracht, melkgift, slachtrendement, industriële verwerking, in- en export en consumptie per capita.23 De kwantitatieve benadering van economie en consumptie is intussen overvleugeld door multifocale studies over de ontwikkeling van de moderne veeteelt, de veehandel, de slachthuizen, veeziekten en diergeneeskunde, studies die zich dichter op het vel van de levende en stervende dieren bevinden. Ze balanceren op het snijpunt van verschillende subdisciplines (zowel economische en sociale, als politieke en cultuurgeschiedenis) en hebben weliswaar gemeen dat veehouders, fokkers, handelaars, wetenschappers, politici en dierenartsen er de hoofdrol in spelen, maar ze vertolken tegelijkertijd in meerdere of mindere mate het materiële wel en
471
wee van de dieren zelf. Ze gaan dus ook over ‘echte’ dieren.24 Dat doet ook Bert Theunissen in zijn artikel verder in dit nummer over de fokkerij van de Nederlandse zwartbonte koe. De zwartbonte heeft zich in de laatste eeuw meer dan één keer door selectie en kruisingen laten restylen om te beantwoorden aan de wensen van boeren en/of wetenschappers en aan de eisen van de markteconomie. Een tweede, erg productieve positie in de pogingen tot integratie van dieren in de geschiedenis kan onder de brede noemer van de cultuurhistorie worden geplaatst: namelijk onderzoek naar de wijzen waarop mensen de dieren hebben waargenomen, verbeeld en voorgesteld in verschillende culturen en perioden van de geschiedenis. Als eyeopener fungeerde Man and the Natural World van de Britse cultuurhistoricus Keith Thomas (1983), gevolgd door enkele andere ruim opgezette publicaties over de sociale en culturele constructie van dieren, hun symbolische betekenis en de socioculturele praktijken die ermee verweven zijn.25 Intussen 21 R. Pöppinghege ed., Tiere im Krieg. Von der Antike bis zum Gegenwart (Paderborn 2009); Cl. McShane en J. Tarr, The horse in the city. Living machines in the nineteenth century (Baltimore 2007); D. Brantz, ‘Die “Animalische Stadt”. Die MenschTier Beziehung in der Urbanisierungsforschung’, Informationen für moderne Stadtgeschichte 1 (2008) 86-100. 22 De aanzet kwam van de Britse literatuurwetenschapper Erica Fudge, ‘A lefthanded blow. Writing the history of animals’, in: N. Rothfels ed., Representing animals (Bloomington 2002) 3-18. Zie ook N. Rothfels, ‘Touching animals. The search for a deeper understanding of animals’, in: Brantz en Mauch ed., Beastly natures, 38-58. 23 Bijvoorbeeld J. Blomme, The economic development of Belgian agriculture 1880-1980. A quantitative and qualitative analysis (Leuven 1990); stukken over melkveehouderij en melkverwerking, rundveeverbetering en legkippenhouderij in Techniek in Nederland in de twintigste eeuw III. Landbouw en voeding (Zutphen 2000); Y. Segers, Economische groei en levensstandaard. Particuliere consumptie en voedselverbruik in België 1800-1913 (Leuven 2003). 24 Bijvoorbeeld N. Russell, Like engend’ring like. Heredity and animal breeding in Early Modern England (Cambridge 1986); R. Hubscher, Les maîtres des bêtes. Les vétérinaires dans la société française (XVIIIe-XXe siècle) (Parijs 1999); A. Antoine ed., themanummer ‘Des animaux et des hommes’ met zes artikelen over veeteelt, Annales de Bretagne 106 (1999); P. A. Koolmees, Gemeentelijke slachthuizen in Nederland 1795-1940 (Rotterdam 1997); W.M. Gijsbers, Kapitale ossen. De internationale handel in slachtvee in Noord-West-Europa (1300-1750) (Amsterdam en Hilversum 1999); M.E. Derry, Bred for perfection. Shorthorn cattle, collies, and Arabian horses since 1800 (Baltimore 2003); idem, Horses in society. A story of animal breeding and marketing culture 1800-1920 (Toronto 2006); F. Vallat, Les boeufs malades de la peste. La peste bovine en France et en Europe XVIIIe-XIXe siècle (Rennes 2006); D. Danthieux en Ph. Grandcoing, La Limousine, histoire d’une race bovine, XIXe-XXe siècles (Limoges 2007); P. Young Lee ed., Meat, modernity, and the rise of the slaughterhouse (New Hampshire 2008). 25 K. Thomas, Man and the natural world. Changing attitudes in England 1500-1800 (Londen 1983); H. Ritvo, The animal estate. The English and other creatures in the Victorian Age (Cambridge Mas. 1987); K. Davids, Dieren en Nederlanders. Zeven eeuwen lief en leed (Utrecht 1989); P. Dinzelbacher ed., Mensch und Tier in der Geschichte Europas (Stuttgart 2000); R. Van Uytven, De papegaai van de paus. Mens en dier in de Middeleeuwen (Leuven 2003); Cultural history of animals.
472
Leen Va n M olle
De materialistische imperatief: reclame voor krachtvoer van het merk Zeelandia. Affiche naar een ontwerp van René Delin, 1928 Bron: Collectie Jules Lauwers, Mechelen
vloeit er een onophoudelijke stroom aan onthullende publicaties over steeds nieuwe facetten van de menselijke perceptie van dieren: zoals een geschiedenis van de beer, van dierenbescher26 Bijvoorbeeld: J. Turner, Reckoning with the beast. Animals, pain, and humanity in the Victorian mind (Baltimore 1980); J. Mackenzie, The empire of nature. Hunting, conservation, and British imperialism (Manchester 1988); S. Baker, Picturing the beast. Animals, identity, and representation (Manchester 1993); E. Baratay, L’église et l’animal (France, XVIIe-XXe siècles) (Parijs 1996); H. Kean, Animal rights. Political and social change in Britain since 1800 (Londen 1998); M. Ferrières, Histoire des peurs alimentaires. Du Moyen Âge à l’aube du XXe siècle (Parijs 2002); L. G. Collpitts, Game in the garden. A human history of wildlife in Western Canada to 1940 (Vancouver 2002); E. Robbins, Elephant slaves and pampered parrots. Exotic animals in eighteenth-century Paris (Baltimore en Londen 2002); G. Gillespie, Hunting for empire. Narratives of sport in Rupert’s land, 1840-1870 (Vancouver 2007); R. De Bont, Darwins kleinkinderen. De evolutietheorie in België, 1865-1945 (Nijmegen 2008); D.J. Verdonk, Het dierloze gerecht. Een vegetarische geschiedenis van Nederland (Boom 2009); M. Pastoureau, The bear. History of a fallen king (Harvard 2011).
ming en vegetarisme, van de steeds terugkerende angst voor bedorven vlees en voedselvergiftiging, de jacht op grootwild als onderdeel van het imperialistisch project, het intellectuele en maatschappelijke debat over het Darwinisme, de visualisering van dieren in de naoorlogse reclame en propaganda, het kerkelijke wantrouwen tegenover het dierlijke, de omgang met exotische dieren in de vroegmoderne stad, enzovoort, teveel om op te noemen.26 Ook het artikel van Theunissen, waarin het debat wordt blootgelegd over de definities van een ‘mooie koe’ en een ‘goede koe’, draagt een sterk cultuurhistorische dimensie, en minstens evenzeer doen dat de artikelen van Erik Aerts, Siegfried Huigen, Raf
Inleiding. Een geschiedenis van mensen en (andere) dieren De Bont en Dirk-Jan Verdonk. Bij nader inzien kunnen historische dieren misschien niet anders aanwezig worden gemaakt dan als culturele representatie?27 Erik Aerts presenteert de complexe perceptie door de middeleeuwse en vroegmoderne inwoners van de Lage Landen van een diersoort die al lang erg dicht bij de mens staat, maar er tegelijkertijd een rebelse afstand van bewaart: de felis silvestris catus, alias de gedomesticeerde kat. Nuttig, dierbaar, maar ook des duivels: de kat leek steeds weer dienst te doen als personificatie van goed én kwaad. Maar de auteur wijst er ook op hoe katten mee profiteerden van evoluerende cultuurpatronen, zoals de opgang van de burgerlijke huiselijkheid en de sentimentalisering van relaties. Siegfried Huigen ontrafelt de worsteling van François Valentyn, één van de vele vroegmoderne observatoren van nieuw ontdekte werelden, met het empirisch en encyclopedisch vastleggen van nog weinig gekende species in het dierenrijk. De ratio van die oefening was duidelijk: het scheiden van feit en fictie. Maar de weg daartoe was kronkelig: paradijsvogels zonder poten werden door Valentyn naar het rijk der fabelen verwezen, terwijl hij (en ook anderen na hem) het bestaan van zeemensen – een hybride soort die nochtans de Cartesiaanse scheiding tussen mens en dier op het spel kon zetten – niet in twijfel trok. Cultuur kan de symbolische en feitelijke grenzen tussen mensen en dieren versterken, maar ze kan ook grenzen verleggen. In het artikel van Raf De Bont staat de internationale natuurbeschermingsbeweging tussen ca. 1890 en 1940 centraal die, net zoals de trekvogels en berggorilla’s die ze voor uitsterven wenste te behoeden, de nationale grenzen doorbrak en aanzette tot internationale actie, via een netwerk aan observatoria en kweekprogramma’s en pleidooien voor de beperking van de jacht op grootwild en de handel in levende dieren. De beschermingsijver voedde een discours, zo toont De Bont aan, waarin zelfs de grens tussen wilde dieren en ‘nobele wilden’ vervaagde, om hen samen als ‘levensgemeenschap’ te conserveren in reservaten. Verschuivende grenzen vormen ook de kern van de bijdrage van Dirk-Jan Verdonk waarin hij het jonge concept ‘dierenrechten’ tegen het licht van de (recente) geschiedenis houdt. Terwijl de naoorlogse geïndustrialiseerde
473
veeteelt runderen, varkens en pluimvee, als een toppunt van moderniteit, tot voorgeprogrammeerde vleesmachines omvormde, hebben enkele spraakmakende filosofen en ethici de grenzen opgezocht van het recht op ‘menswaardige’ behandeling ten voordele van dieren. Verdonk gaat de verschuivingen in dit denken na, vanaf de liberale filosofische traditie die dieren uitbande uit de sfeer van rechtvaardigheid, over theorieën waarin het principe van non-discriminatie wordt doorgetrokken naar andere species, het gelijkheidsbeginsel wordt uitgebreid tot dieren, de Kantiaanse contracttheorie is verbonden met dierenbelangen en aan dieren het recht op een ‘dierwaardig’ bestaan en burgerrechten wordt voorgehouden, tot en met het posthumanisme dat tabula rasa maakt van de dichotomie mens-dier. Maar voorlopig, zo stelt Verdonk vast, behoren zulke alternatieve filosofieën over dierenrechten tot de pure theorie, ver verwijderd van het dagelijks leven en sterven van de beesten waarvoor ze werden bedacht. Het probleem van afstand vormt ook de kern van de kritiek op de nochtans erg productieve cultuurhistorische studie van dieren. Dit ‘culturalisme’, zo stellen enkele critici, zegt vooral veel over de waarnemer, en weinig over het waargenomene, de dieren zelf. De cultuurhistorie miskent het dier als dier, en, erger nog, ze negeert hoe sociale, culturele en intellectuele representaties ook praktijken onderbouwen die de dieren schaden, die hen reduceren tot object. De derde positie in het debat wordt ingenomen door hen die pleiten voor een geschiedschrijving die de dieren opnieuw materialiseert én de interactie mens-dier centraal stelt, die recht doet aan de verwevenheid en wederkerigheid van hun relatie. De nadruk komt dan te liggen op de coevolutie en zelfs symbiose van cultuur en natuur, en het is hun onderling samenspel dat geschiedenis schrijft.28 In het artikel van Theunissen, bijvoorbeeld, staat te lezen hoe extreem doorgefokte melkkoeien bij wijze van spreken hun fokkers van antwoord dienden in de vorm van ziektegevoeligheid, een verminderde melkgift en afnemende fertiliteit. Mensen modelleren de dieren, maar dieren modelleren op hun beurt de handel 27 Rothfels, ‘Touching animals’, 56. 28 Fudge, ‘History of animals’: E. Baratay, Le point de vue animal. Une autre version de l’histoire (Parijs 2012)
474
Leen Va n M olle
Trekpaarden als resultaat van de interactie mens-dier: het Belgisch trekpaard Cubus, kampioen in 1924. Schilderij Bron: Museum van het Belgisch trekpaard, Vollezele
en wandel van de mens, en beide zijn ze onderdeel van het ecosysteem. De milieuwetenschap dient zich inderdaad aan als centripetale kracht en universele koepel waarin ook het historische mens-dieronderzoek een thuishaven vindt.29 De ecologische geschiedenis is een nieuwe wijze van geschiedenis bedrijven en geschiedenis begrijpen 29 Zo bijvoorbeeld het themanummer ‘Mensen en dieren in het verleden’ van het Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis (2004). 30 Bijvoorbeeld A. W. Crosby, Ecological imperialism. The biological expansion of Europe 900-1900 (New York 1986). 31 V. Anderson, Creatures of empire. How domestic animals transformed Early America (Oxford 2004); R. Paddle, The last Tasmanian tiger. The history and extinction of the thylacine (Cambridge 2000); J.M. Moriceau, Histoire du méchant loup. 3000 attaques de loups sur l’homme en France XVe-XXe siècle (Parijs 2007); idem, L’homme contre le loup. Une guerre de deux mille ans (Parijs 2011); F. Guizard-Duchamp ed., Le loup en Europe du Moyen Age à nos jours (Valencienne 2009); A. Nelson, ‘The legacy of Laika. Celebrity, sacrifice, and the Soviet space dogs’, in: Brantz ed., Beastly natures, 204-224.
die inherent relationeel – natuur-dier-mens – en transnationaal is.30 Onderzoek naar de driehoeksrelatie natuur-dier-mens brengt topics op de agenda zoals de geschiedenis van natuurrampen, veeplagen, milieuvervuiling, het uitsterven van diersoorten en domesticatie. Virginia DeJohn Anderson bijvoorbeeld ontrafelt hoe de interactie tussen indianen, blanke kolonisten én vee bepalend was voor de geschiedenis van de Engelse kolonies in Noord-Amerika. Voor haar waren runderen, varkens en andere landbouwen huisdieren cruciale ‘agents of empire’, zij het onbewust. Zo ook kregen de Tasmaanse tijger (thylacine), de wolf en zelfs de Sovjethond Laika nadrukkelijk een plaats in de geschiedenis van en met mensen.31 Laika kan gelden als symbool voor één moge-
Inleiding. Een geschiedenis van mensen en (andere) dieren lijke consequentie van het focussen op dieren: het vervagen en vervallen van de distinctie tussen mens en dier, waarbij ook het dier, en zeker het huisdier, een subjectstatus krijgt aangemeten. Een andere consequentie kan erin bestaan de grensvervaging te doen uitmonden in antisubjectivisme en anti-humanisme. Het opheffen van de dichotomie mens-dier, een posthumanistisch standpunt dat de Amerikaanse biologe en filosofe Donna Haraway al in de jaren 1980 begon te ontwikkelen, vormt hoe dan ook de vierde uitdagende en controversiële positie in het veld, een positie die ook in het historisch onderzoek begint binnen te sluipen, althans als denkpiste.32 Methodologisch wordt houvast gezocht in de actornetwerktheorie van de Franse wetenschapssocioloog Bruno Latour die ook aan niet-menselijke actoren – en dat kunnen dieren, maar ook dingen zijn – in het web van interacties en invloeden een reële agency toekent. Het concept agency wordt dan wel losgekoppeld van zelfbewustzijn, het rationele en reflexieve, en verruimd tot het vermogen om – zoals de paarden in de negentiende-eeuwse stad – (mee) vorm te geven aan de wereld. Voor Latour vormen mensen, dieren en dingen een gemeenschap van elkaar beïnvloedende en misschien zelfs gelijkwaardige partners. Nog verder gaat het concept ‘becoming animal’ van Gilles Deleuze en Félix Guattari, waarmee beiden niet een of andere mimesis bedoelen maar wel het opzoeken van de ‘zone de voisinage’: de grijze zone waar het onderscheid mens-dier vervaagt en de grens doorlaatbaar is, want, aldus Deleuze en Guattari, het Zijn is te begrijpen als een subtiel en ongemerkt heen en weer bewegen tussen verschijningsvormen.33 Een voorbeeld van experimenteel, subversief ‘nomadisch denken’?34 Toen Saint-Saëns in 1886 zijn Carnaval des animaux schreef was ook hij – onder de mantel van veertien schitterend georkestreerde stukjes voor Vastenavond – op zijn manier een beetje subversief. Met zijn carnavaleske parade van wilde dieren, vogels, vissen, fossielen, pianisten en creaturen met lange oren gaf hij uitdrukking aan zijn fascinatie voor paleontologie, archeologie, prehistorische antropologie en de Darwinistische evolutieleer. Zo plaatste hij zich, op de avond voor het begin van het katholieke vasten, subtiel buiten en boven de theologische traditie.35
475
Leen Van Molle is hoogleraar Sociale Geschiedenis aan de Onderzoekseenheid Geschiedenis van de KU Leuven en voorzitter van ICAG (Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis). Ze doet vooral onderzoek naar de rurale samenleving in de negentiende en twintigste eeuw, gender en de methodologie van de mondelinge geschiedenis. Ze publiceerde onlangs met Paul Brassley en Yves Segers War, Agriculture, and Food. Rural Europe from the 1930s to the 1950s in de reeks Rout ledge Studies in Modern European History (New York en Londen, 2012).
32 D. J. Haraway, ‘A cyborg manifesto. Science, technology, and socialist feminism in the late twentieth century’, in: idem, Simians, cyborgs and women. the reinvention of nature (New York 1985) 149-181; idem, When species meet (Minneapolis 2008); Fudge, ‘The history of animals’; Roscher en Kreber, ‘Tiere und Geschichtsschreibung’. 33 A. Beaulieu, ‘The status of animality in Deleuze’s thought’, Journal for Critical Animal Studies 9.2 (2011) 69-88. 34 Een nomade is een outsider; ‘nomadisch denken’ is een vorm van ‘outside the box’ denken, een label dat Deleuze en Guattari ook zelf gebruikten. 35 St. Leteuré, ‘Les incursions musicales et intellectuelles du compositeur Camille Saint-Saëns dans l’évolutionisme’, Bulletins et Mémoires de la Société d’Anthropologie de Paris 23.3/4 (2011) 200-211.