De honderd schrijvers Beatrijs Dit gedicht is overgeleverd in één rijkversierd handschrift. De naam van de tot inzicht gekomen zondige non heeft van 1939 tot 1967 het Katholieke weekblad voor de vrouw gesierd. Karel ende Elegast Dit anoniem overgeleverde Middelnederlandse epos is wijdverspreid over Europa. Al vroeg zijn er Franse, Noorse, Deense en Middelduitse vertalingen. Mariken De eerste druk van dit mirakelspel (toneelstuk) verschijnt in Antwerpen. Drie jaar later komt er een Engelse bewerking en rond 1800 is het verhaal zelfs in Oost-Turkije verspreid. Henric van Veldeke (ca. 1150–ca. 1200) Van Veldeke is de eerste Nederlandse schrijver van wie we de naam kennen. Maar is hij wel zo Nederlands, is vaak de vraag. Zijn Eneide (Aeneis) is alleen in Duitse versies overgeleverd. Hadewijch (13e eeuw) Door de eeuwen heen leest iedereen wat hij in de gedichten van deze religieuze wil lezen: christelijke spiritualiteit, dwarsheid tegen de kerk of feminisme avant la lettre. Willem, die Madoc maakte (ca. 1230–?) ‘Willem die Madocke maecte’ schrijft een hoogtepunt uit de Middelnederlandse literatuur: Van den Vos Reynaerde, inspiratiebron voor Shakespeares Romeo and Juliet. Jacob van Maerlant (ca. 1231–ca. 1291) Van Maerlant schrijft als eerste
beroepsauteur niet in het Latijn, maar in de volkstaal. Daarom wordt hij ook wel als ‘de vader van alle Nederlandse dichters’ gezien. Jan van Ruusbroec (1293–1381) ‘De Wonderbare’ wordt deze mysticus genoemd. Hij brengt veertig jaar biddend, filosoferend en schrijvend door in een bos. In 1908 is hij zalig verklaard. Thomas a Kempis (ca. 1380–1471) Hij brengt minstens zeventig jaar van zijn leven door in het klooster. Zijn beroemdste werk, De Imitatione Christi (De navolging van Christus), is in veel talen verschenen. Erasmus (ca. 1467–1536) Erasmus schrijft in één week zijn Lof der Zotheid. Arnon Grunberg put er inspiratie uit en schrijft in 2007 De mensheid zij geprezen, een verdedigingsrede voor de mensheid. Anna Bijns (1493–1575) Een van de grootste rederijkers, ook al kon ze als vrouw geen lid zijn van zo’n herenkamer. Nu wordt de Anna Bijns Prijs elke twee jaar uitgereikt aan de beste vrouwelijke auteur. Dirck Volckerts-zoon Coornhert (1522–1590) Auteur van de eerste ethica in een moderne Europese taal, Zedekunst dat is Wellevenskunste uit 1586. Hij schrijft ook een tiental komedies. Jan van der Noot (ca. 1539–1590) Met zijn rijk uitgevoerde bundel Het bosken introduceert Van der Noot in 1568 het sonnet in de Lage Landen. Al jong
is hij bestuurder in Antwerpen, later vervalt hij tot grote armoede. Philips van Marnix van Sint Aldegonde (1540–1598) Zijn naam is verbonden aan het ‘Wilhelmus’, al staat niet vast of hij dit echt geschreven heeft. Als katholiek geboren, wordt hij later fanatiek calvinist. Jacob Cats (1577–1660) Al in de 18e eeuw krijgt hij de bijnaam ‘Vader Cats’, vanwege zijn vele, goedbedoelde vermaningen. Hij overlijdt in wat nu de ambtswoning van de ministerpresident is. P.C. Hooft (1581–1647) Hooft stamt uit een Amsterdams koopmansgeslacht. Vanaf 1609 tot zijn dood is hij Drost van Muiden en Baljuw van Gooiland. In religieuze en politieke twisten weigert hij partij te kiezen. Anna Roemersdr. Visscher (1583–1651) Visscher heeft een sleutelrol in de Amsterdamse literaire wereld. Naast haar poëzie oogst ook haar glasgraveerkunst veel lof. ‘Ghenoegh is meer’ is haar levensmotto. Hugo de Groot (1583–1645) Zijn listige ontsnapping in een boekenkist uit Slot Loevestein is een van de bekendste verhalen uit de Nederlandse geschiedenis. Maar liefst drie Nederlandse musea claimen de originele kist te bezitten. G.A. Bredero (1585–1618) ‘’t Kan verkeren’ is het motto van Gerbrand Adriaensz Bredero, dichter en toneelschrijver. Hoewel van eenvoudige
komaf heeft hij voorname vrienden als P.C. Hooft en Hugo de Groot. Joost van den Vondel (1587–1679) Prins der Poëten genoemd, al verdient hij de kost als kousenhandelaar. Na zijn overstap van de doopsgezinde gemeente naar de katholieke kerk wordt hij onterfd. Constantijn Huygens (1596–1687) Diplomaat, secretaris van drie stadhouders, dichter, musicus en architect. Vader van de beroemde wetenschapper Christiaan Huygens. Gezien als ontdekker van Rembrandt. Spinoza (1632–1677) Deze grote denker verdient de kost met het slijpen van lenzen. In de televisiebewerking van Leon de Winters Hoffman’s honger speelt Huub Stapel de rol van Spinoza. Willem Godschalck van Focquenbroch (1640–1670) Studeert eerst theologie, maar promoveert als medicus op geslachtsziekten. Heeft in Amsterdam een weinig bloeiende artsenpraktijk. Een onvermoeibaar levensgenieter. Justus van Effen (1684–1735) Als zijn vader in 1706 overlijdt, moet Van Effen zijn studie afbreken. In 1722 promoveert hij alsnog tot meester in de rechten. In de tussentijd verdient hij de kost als huisleraar en vertaler. H.K. Poot (1689–1733) Hubert Korneliszoon Poot staat bekend als ‘de dichtende boer’. Het boerenleven geeft hij op voor het schrijven. Hij sterft
berooid en anoniem. Zijn grafschrift: ‘Hier ligt Poot/ Hij is dood’. Betje Wolff en Aagje Deken (1738–1804) / (1741–1804) Dit onafscheidelijke duo schrijft in 1782 Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, ook gezien als de eerste moderne Nederlandse roman. Deken overlijdt negen dagen na Wolff. Belle van Zuylen (1740–1805) Pseudoniem van jonkvrouwe Isabelle Agneta Elisabeth van Tuyll van Serooskerken, geboren op Slot Zuylen bij Utrecht. Op haar 21ste publiceert ze Le Noble, een satire over de adel. Rhijnvis Feith (1753–1824) Als burgemeester van Zwolle en later als belastingontvanger heeft Rhijnvis Feith de middelen en tijd om zich op zijn buitengoed Boschwijk aan de letteren te wijden. Willem Bilderdijk (1756–1831) ‘Nu is Bilderdijk een lijk’, aldus zijn eigen grafdicht. Hij is privaatdocent vaderlandse geschiedenis en geeft Nederlandse les aan Lodewijk Napoleon, de Franse koning: ‘Iek ben konijn van Olland’. Hendrik Tollens Cz. (1780–1856) ‘Vergood, verguisd, vergeten’, zo is Tollens’ carrière ooit getypeerd. In zijn tijd is deze verf-fabrikant de bekendste Nederlandse volksdichter; na zijn dood herinneren weinigen hem. Jacob van Lennep (1802–1868) Schrijver van historische romans, politicus en rokkenjager. Multatuli ruziet
met hem over de rechten en opbrengsten van Max Havelaar. Het tijdschrift Braga beschuldigt hem van plagiaat. De Schoolmeester (1808–1858) Door een affaire met een getrouwde vrouw, een onwettig kind en opdringerige schuldeisers kan Gerrit van de Linde Jz. geen predikant worden. Hij wordt kostschoolhouder in Londen. E.J. Potgieter (1808–1875) Everhardus Johannes Potgieter verdient de kost als handelaar, maar leeft voor de literatuur. Aanvankelijk publiceert hij anoniem, omdat hij in de eerste plaats zakenman wil zijn. A.L.G. Bosboom-Toussaint (1812–1886) “Schrijven is opium voor mij”, zegt de als onderwijzeres geschoolde Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint. Met Busken Huet discussieert ze fel over godsdienst. Hendrik Conscience (1812–1883) De verfilming van zijn De leeuw van Vlaanderen is geregisseerd door Hugo Claus. In Antwerpen worden Consciencefeesten gevierd die in het teken staan van het Vlaamse erfgoed. Nicolaas Beets (1814–1903) Zijn Camera obscura verschijnt in 1839. Frederik van Eeden drijft de spot met hem: ‘O Beets, wat zijt gij groot! / Als God het niet verbood, / Dan zou ik u aanbidden.../ Nu laat ik dat in ’t midden.’ Multatuli (1820–1887) Pseudoniem van Eduard Douwes
Dekker en Latijn voor ‘ik heb veel (leed) gedragen’. Vond de boodschap van zijn werk – het aan de kaak stellen van misstanden – belangrijker dan zijn schrijfstijl. Conrad Busken Huet (1826–1886) Redacteur en een van de scherpste, geestigste en meest gehate critici van De Gids: ‘De Haarlemsche beul’. Lidewyde veroorzaakt een schandaal door de erotische passages. J.J. Cremer (1827–1880) Jacobus Jan Cremer, opgeleid als kunstschilder, is een van de eerste Nederlandse beroepsauteurs die volledig van zijn werk kan leven. Hij trekt volle zalen met zijn voordrachten. P.A. de Genestet (1829–1861) Petrus Augustus de Genestet verliest al jong zijn ouders aan tbc, waaraan hij zelf later ook overlijdt. Als middelbare scholier debuteert hij met gedichten in de Nederlandsche Muzen-Almanak. Guido Gezelle (1830–1899) Met een vader als hovenier krijgt Gezelle de liefde voor de natuur met de paplepel ingegoten. Als priester raakt hij verstrikt in politieke intriges, waardoor de bisschop hem aan de kant schuift. Piet Paaltjens (1835–1894) François HaverSchmidt bedenkt het alter ego Piet Paaltjens, waar hij zelf in gaat geloven. Pleegt zelfmoord met het gordijnkoord van zijn bedstee. Virginie Loveling (1836–1923) Loveling schrijft aanvankelijk
met haar zus Rosalie. Ze bewondert het schrijftalent van Émile Zola, maar verafschuwt zijn onderwerpkeuze. Is begraven naast haar neef Cyriel Buysse. Marcellus Emants (1848–1923) Door een grote erfenis kan Emants stoppen met zijn rechtenstudie en wijdt hij de rest van zijn leven aan literatuur en reizen. Trouwt drie keer en schrijft treurig stemmende romans. Vincent van Gogh (1853–1890) Van Gogh schrijft zo’n 650 brieven aan zijn broer Theo. “Waarschijnlijk is hij zich meestal niet bewust geweest dat hij bij tijd en wijle prachtig schreef”, aldus W.F. Hermans. Willem Kloos (1859–1938) Hij piekt vroeg met zijn lyrische gedichten, maar vervalt later in alcoholisme. Wanneer hij de drank overwint, is zijn dichterschap al vervaagd. Jacques Perk (1859–1881) Na Perks vroege dood krijgt goede vriend Willem Kloos het beheer over zijn literaire nalatenschap. De postuum gepubliceerde bundel Gedichten wordt binnen 20 jaar 4 keer herdrukt. Cyriel Buysse (1859–1932) Buysse is een echte autofan en een van de eerste autobezitters. In veel van zijn werken spelen auto’s een rol. Kort voor zijn dood wordt hij tot baron verheven. Frederik van Eeden (1860–1932) De waterlelie geldt als persoonlijk
beeldmerk van Van Eeden: het siert verschillende van zijn boeken. Van de koele meren des doods is in 1982 verfilmd met Renée Soutendijk in de hoofdrol. Louis Couperus (1863–1923) Door zijn literaire werken, maar ook door zijn verschijning geniet hij grote bekendheid. Mede-dandy Oscar Wilde is lovend over Footsteps of Fate, de Engelse vertaling van Noodlot. Lodewijk van Deyssel (1864–1952) Pseudoniem van Karel J.L. Alberdingk Thijm. Debuteert als hij 17 is. Voor hem staat vast dat de literaire prestaties van zijn generatie eeuwigheidswaarde bezitten. Herman Gorter (1864–1927) Gorter vertaalt in 1904 het Manifest der Kommunistischen Partei van Marx en Engels. Tot ergernis van zijn proletarische partijgenoten is hij dol op elitaire sporten als zeilen, voetbal, tennis en cricket. Herman Heijermans (1864–1924) Voordat hij zich geheel aan het schrijven wijdt, is hij o.a. bankmedewerker en handelaar in lompen en oude metalen. Zijn toneelstuk Op hoop van zegen is direct een succes. J.H. Leopold (1865–1925) Jan Hendrik Leopold is docent klassieke talen en leidt een zeer teruggetrokken bestaan. Hij dicht: ‘Ik wil gaan schuilen in mijn eigen woorden, onzichtbaar zijn in mijn verliefd gedicht’. Stijn Streuvels
(1871–1969) Pseudoniem van bakker en bibliothecaris Frank Lateur. Zijn werk speelt zich af in de streek tussen de Leie en de Schelde, waar hij ook zijn huis ‘Het Lijsternest’ laat bouwen. Johan Huizinga (1872–1945) In de jaren dertig is Huizinga een serieuze kandidaat voor de Nobelprijs voor de literatuur. De auteur van Homo Ludens is een in zichzelf gekeerd man, maar onder vrienden hartelijk en gevat. Arthur van Schendel (1874–1946) Van Schendel schrijft niet alleen over zwervers: zelf zwerft hij ook de wereld rond. Hij bewaart de potloodstompjes die hij voor het schrijven van een boek gebruikt. Karel van de Woestijne (1878–1929) Met zijn debuut Eerste verzen zijnde: Het vader-huis is hij op zijn 18e direct de belangrijkste dichter van zijn tijd. Correspondent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Theo Thijssen (1879–1943) Dankzij de kweekschool ontsnapt hij aan armoede; ontwikkelt zich tot vrijdenker, pedagoog, vakbondsman en Kamerlid. Naamgever van de Nederlandse prijs voor kinder- en jeugdliteratuur. Carry van Bruggen (1881–1932) De Nederlandse Virginia Woolf. Na haar scheiding leeft zij, als alleenstaande vrouw met twee kinderen, van de pen. Overlijdt na ernstige depressies, waarschijnlijk aan een overdosis slaapmiddelen. Jacob Israël de Haan
(1881–1924) In 1904 verschijnt zijn homo-erotische roman Pijpelijntjes. Het Amsterdamse homomonument draagt een dichtregel van hem. Hij is vermoord in Jeruzalem. Willem Elsschot (1882–1960) Pseudoniem van Alfons De Ridder. De zoon van een Antwerpse bakker wordt zakenman in Parijs, Rotterdam, Brussel en Antwerpen. De reclamewereld geeft hem inspiratie. Nescio (1882–1961) Pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh en Latijn voor ‘ik weet (het) niet’. Hij was directeur van de exportfirma Holland Bombay Trading. F. Bordewijk (1884–1965) Jurist Ferdinand Johan Wilhelm Christiaan Karel Emil Bordewijk laat zijn zes voornamen terugbrengen tot één: Ferdinand. Karakter uit 1938 is verfilmd en wint in 1998 een Oscar. J.C. Bloem (1887–1966) Burgemeesterszoon Jakobus Cornelis Bloem leeft met gepaste tegenzin. Zijn ideaal is een makkelijk baantje dat genoeg oplevert voor de enige passie die hij schijnt te hebben: boeken. A. Roland Holst (1888–1976) Adriaan Roland Holst, de troubadour van het verlangen, is bekend om zijn vriendschappen met andere literatoren en zijn liefde voor vrouwelijk schoon. Verknocht aan zijn woonplaats Bergen. Maria Dermoût
(1888–1962) Ze debuteert als ze 62 is. Drie jaar later, in 1955, wordt De tienduizend dingen een internationale bestseller. M. Nijhoff (1894–1953) ‘Pom’ voor intimi. Bezingt in het sonnet ‘De moeder de vrouw’ de oude Waalbrug bij Zaltbommel. De Martinus Nijhoff-prijs wordt jaarlijks toegekend voor vertalingen in en uit het Nederlands. Paul van Ostaijen (1896–1928) Op zijn vijftiende wordt hij van school gestuurd. Hij ontwikkelt zich razendsnel van tamelijk traditioneel tot modernistisch dichter. Hij overlijdt, net 32 jaar oud, aan tbc. Gerard Walschap (1898–1989) Walschap wil missionaris worden, maar hij keert nog tijdens zijn studie de kerk de rug toe en wijdt zich aan de literatuur. In 1976 krijgt hij de titel van baron. J. Slauerhoff (1898–1936) ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, / Nooit vond ik ergens anders onderdak’, schrijft deze scheepsarts. Tijdens zijn laatste dagen in een verpleeghuis wijkt A. Roland Holst niet van zijn zijde. S. Vestdijk (1898–1971) Arts Simon Vestdijk schrijft 52 romans, 3.000 gedichten, 1 toneelstuk en circa 35 essaybundels en studies. Is in 1957 voorgedragen voor de Nobelprijs. Om zich te kunnen concentreren doet hij oordopjes in en zet hij de stofzuiger aan. H. Marsman
(1899–1940) Hendrik Marsman vindt Nederland bekrompen, reist veel en woont zijn laatste jaren in Zuid-Frankrijk. Zijn ‘Herinnering aan Holland’ is in 1999 verkozen tot Gedicht des Vaderlands. E. du Perron (1899–1940) Charles Edgar (Eddy) du Perron richt in 1932 samen met vriend en geestverwant Menno ter Braak het gevreesde tijdschrift Forum op. Overlijdt na de capitulatie aan een hartaanval. Maurice Gilliams (1900–1982) In het gasthuis waar hij voor een depressie verblijft, ontmoet hij in 1939 zijn grote liefde: Maria de Raeymaekers. Ze trouwen pas in 1976, nadat zijn kortstondige huwelijk uit 1935 is ontbonden. Menno ter Braak (1902–1940) Het oeuvre van deze leraar, criticus en essayist is doordrenkt met het ontmaskeren van schijnwaarden. De Nederlandse capitulatie op 15 mei 1940 is voor hem aanleiding zelfmoord te plegen. Cola Debrot (1902–1981) Schrijver van proza, poëzie, toneel, essays, dagboeken en balletrecensies. Is van beroep arts, maar wordt politicus en de eerste lokale gouverneur van de Nederlandse Antillen. Belcampo (1902–1990) Pseudoniem van H.P. Schönfeld Wichers. Tijdens zijn wandeltochten door Europa krijgt hij eten en onderdak in ruil voor het voorlezen van verhalen.
Albert Helman (1903–1996) Pseudoniem van Lou Lichtveld. Vocht in de Spaanse Burgeroorlog mee met de republikeinen. Verzetsman in de Tweede Wereldoorlog. Vanaf 1949 actief in de Surinaamse politiek. Anna Blaman (1905–1960) Pseudoniem van Johanna Petronella Vrugt. Schrijft ook cabaretteksten voor Wim Sonneveld. Slachtoffer van het Boekentribunaal, een schijnproces tegen Eenzaam avontuur. Ida Gerhardt (1905–1997) Krijgt les van de dichter en haar grote voorbeeld, J.H. Leopold, die haar de liefde voor de klassieke talen bijbrengt. Ze leert Hebreeuws om psalmen te vertalen. Gerrit Achterberg (1905–1962) Tijdens zijn lange verblijf in psychiatrische inrichtingen (tbs, omdat hij zijn hospita doodschoot) produceert hij veel werk. Sluit zijn brieven vaak af met ‘Wat niet goed is, is niet geschreven. Theun de Vries (1907–2005) Spreekt als kleuter uitsluitend Fries. Hij is overtuigd marxist en jarenlang bestuurslid van de CPN. Hij debuteert als dichter, maar is bekender door zijn (historische) romans. M. Vasalis (1909–1998) Pseudoniem van Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans; het is haar gelatiniseerde meisjesnaam. De kinderpsychiater geeft in haar leven slechts één interview.
Louis-Paul Boon (1912–1979) Communist die zijn geloof in een betere maatschappij verliest. Beschrijft geregeld de zelfkant van het leven. Hij krijgt een heldenbegrafenis met een rouwstoet en fanfare. Marten Toonder (1912–2005) Toonder leert de basis voor het maken van strips en tekenfilms uit een schriftelijke cursus. Hij verrijkt het Nederlands met woorden en uitdrukkingen als ‘minkukel’ en ‘verzin een list’. Godfried Bomans (1913–1971) Als student wordt Bomans in 1941 in één klap beroemd met Erik of het klein insectenboek. Zijn imago – met pijp – is dat van een wat onhandige filosoof. Op televisie komt hij heel naturel over. S. Carmiggelt (1913–1987) Simon Carmiggelt schrijft voor Het Parool meer dan 10.000 ‘Kronkels’. Krijgt in 1974 de P.C. Hooft-prijs, wat sommige critici te veel eer vinden. Bert Schierbeek (1918–1996) In boeken, beelden en op het toneel werkt Schierbeek samen met beeldend kunstenaars als Appel en Corneille. Mengt poëtische proza met verhalende poëzie tot wat hij zelf ‘proëzie’ noemt. Karel van het Reve (1921–1999) Deze Rusland-liefhebber is een van de oprichters van de Alexander Herzen-stichting, die dissidenten in staat stelt hun boeken te publiceren. Speelt in 1989 een rechter in de film Loos van Theo
van Gogh. W.F. Hermans (1921–1995) Willem Frederik Hermans vormt met Gerard Reve en Harry Mulisch ‘De Grote Drie’. De verwoede verzamelaar van typemachines is ook lector in de fysische geografie. F.B. Hotz (1922–2000) Frits Bernard Hotz lijkt voor de jazz te leven, als recensent en trombonist. Debuteert op 53-jarige leeftijd met De tramrace. Hij schuwt de publiciteit en neemt de P.C. Hooft-prijs thuis in ontvangst. Gerard Reve (1923–2006) Gerard (van het) Reve is getrouwd met dichteres Hanny Michaelis. Schreef veel over mannelijke liefdespartners, al dan niet onder koosnaam. Lucebert (1924–1994) De dichter, schilder en fotograaf Lubertus Swaanswijk haalt in 1954 als keizer verkleed de Poëzieprijs van Amsterdam op. Schrijft voor de Zangeres zonder Naam ‘De soldatenmoeder’. Jan Wolkers (1925–2007) Wolkers voelt zich in de eerste plaats beeldend kunstenaar. Weigert de Constantijn Huygens-prijs (1982) en de P.C. Hooft-prijs (1989). Aanvaardt in 1991 wel de Busken Huet-prijs. Hugo Claus (1929–2008) Claus verzet zich tegen elke poging om hem vast te leggen op één kunstvorm. Hij publiceert meer dan 150 titels en heeft relaties met de actrices Elly Overzier,
Kitty Courbois en Sylvia Kristel. Anne Frank (1929–1945) Wanneer ze in 1944 op Radio Oranje hoort van het plan om na de bevrijding dagboeken en brieven uit de oorlogstijd in te zamelen, herschrijft ze haar dagboek. De titel weet ze al: Het achterhuis. Renate Rubinstein (1929–1990) De eerste columniste van Nederland. Is beboet wegens betrokkenheid bij het plakken van leuzen tegen het huwelijk van Beatrix en Claus. Postuum onthult ze haar verhouding met Carmiggelt. Hans Faverey (1933–1990) Deze dichter, geboren in Suriname, komt als kind naar Nederland en werkt als psycholoog (bij de Rijksuniversiteit Leiden). Hij is een groot liefhebber van klassieke muziek en speelt goed piano. Frans Kellendonk (1951–1990) Kellendonk geldt als grote belofte voor de Nederlandse literatuur, maar overlijdt jong aan aids. Die ziekte en het katholieke geloof spelen een grote rol in zijn roman Mystiek lichaam.