Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
C. FUNKTION UND ZEICHEN (293) 1.
ARCHITEKTUR UND KOMMUNIKATION
1.I. Semiotik und Architektur (295) 1.I.1 Als we er van uitgaan dat culturele fenomenen in feite tekensystemen zijn, ofwel dat cultuur in wezen communicatie is, dan is architectuur één van die gebieden, waarop de semiotiek door de realiteit wordt uitgedaagd greep op haar te krijgen. Hier verstaat Eco onder architectuur ook design. Hij laat voorlopig nog even open of in deze definitie begrepen moet zijn elk ontwerp, dat de werkelijkheid in z'n drie-dimensionaliteit verandert om functies te vervullen t.b.v. het maatschappelijk leven. Hij vindt dat kleding (vanwege de sociale aspecten) en culinaire planning (niet het koken zelf, maar vanwege de sociale aspecten) wèl door zijn definitie gedekt wordt, maar objecten voor contemplatie (beeldende kunst, toneel-mis-en-scènes) niet. 1.I.2 (295) Waarom is architectuur interessant? Omdat architectuur noch iets schijnt mee te delen, noch gedacht is voor communicatie. Vaststellingen als 'een dak is om te beschermen' en 'een glas is om uit te drinken' zijn zo categorisch en slaan zo duidelijk op functies, dat het overdreven lijkt ze te willen opvatten als communicaties. Ergo twee problemen voor de semioticus; (1) laten zich ook functies interpreteren onder het aspect 'communicatie' en (2) wat kan een beschouwing van functies als communicatie opleveren? 1.II Architektur als Kommunikation (296) 1.II.1 Een fenomenologische beschouwing van onze relatie met architectuur leert ons in eerste instantie dat we haar claimen als communicatief feit en dit zonder af te zien van haar functionaliteit. Verplaatsen we ons in de situatie van een mens uit de steentijd. Onder druk der elementen zoekt hij bescherming in de holte van een rots. Eenmaal beschut voor wind en regen bekijkt hij z'n verblijfplaats. Hij neemt hem waar als interieur. Hij weet dat de holte hem beschermt. Wanneer het weer is opgeklaard, kan hij de grot verlaten en hem van buitenaf bekijken. Hij zal de opening in de rots zien als gat waardoor men naar binnen kan gaan. En het beeld van de ingang zal bij hem herinneringen oproepen van de grot als ruimtelijk systeem; ingang, wanden, welving boven z'n hoofd, ruimte van het interieur. Zo ontstaat in hem de voorstelling "grot". Iets dat hij zich later herinneren zal als toevluchtsoord. Hij zal ook andere grotten herkennen als mogelijke toevluchtsoorden. Zijn ervaring met andere beschermingsmogelijkheden en de herinnering aan de eerste grot gaan zich onwillekeurig ontwikkelen tot iets dat op den duur de voorstelling "grot" zal vervangen; iets dat niet behoort tot de realiteit, maar tot de ideeën waarmee hij een bepaalde groep van verschijnselen gaat herkennen als "grot". Dit idee zal zo breed toepasbaar zijn, dat hij van verre een andere grot zal herkennen, ongeacht of hij wel of niet bescherming zoekt. Het zal steeds gaan om een specifieke concretisatie van een abstract model, dat als zodanig herkend wordt, dat reeds tevoren gecodificeerd is. Wellicht nog niet op maatschappelijk niveau, maar wel op het niveau, waarop een individu voor zichzelf een model heeft ontwikkeld en dat aan zichzelf kan meedelen. Weldra zal het hem ook mogelijk zijn het aan anderen mede te delen. Zo wordt representatie van de grot middel om grot-functie aan te geven. 1.II.2 (298) Hier gebeurt iets, waarvan Roland Barthes opmerkte, dat "vanaf het eerste moment, dat er zoiets als 'maatschappij' daagt, elk gebruik verandert in het teken van dat gebruik". Volgen voorbeelden van eerste en tweede functies. 1.III Reiz und Kommunikation (298) 1.III.1 We moeten ons evenwel afvragen of dat, wat we hier verstaan onder 'communicatie', niet gewoonweg een 'stimulus' is. D.w.z. een complex van zintuiglijke gebeurtenissen, dat bepaalde reacties oproept. Zo'n reactie kan direct zijn (een licht verblindt me • ik sluit de ogen. De prikkeling heeft nog niet tot een waarneming geleid en dus ook niet tot gedachten. Hij heeft wel een motorische reactie o.b.v. stimulus-respons teweeg gebracht.) of indirect (ik zie een auto met snelheid naderen en stap opzij.). In de werkelijkheid van het voorbeeld (ik had een auto gezien en de relatie gelegd tussen diens snelheid en mijn positie) ben ik echter van een simpele
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
samenhang tussen stimulus en respons overgegaan op een mentale operatie waarin tekenprocessen hebben ingegrepen (de auto werd namelijk als gevaar gezien, omdat het als teken
werd begrepen: "auto die nadert met grote snelheid" = gevaar. Een teken dat ik alleen zo kon begrijpen o.b.v. eerdere ervaringen en een ervaringscode die me doet weten dat zoiets gevaarlijk kan zijn.) Ergo; deze
communicatie was niet zo maar een stimulus. Zou ik het naderen van de auto hebben opgemaakt uit het lawaai dat hij maakte, dan werkte dat als index. Reeds Peirce classificeerde indexen als tekens, die aandacht vestigen op een object door blindelingse impuls, maar steeds o.b.v. codes en conventies. Er bestaan echter ook stimuli, die moeilijk als teken te classificeren zijn. Het gaat in deze gevallen om prikkelingen, die geen tekens zijn. Kan het zijn dat architectuur ons prikkels verschaft van dit type? 1.III.2 (299) Enerzijds; als ik naar iets toe wil, dat boven ligt, dan moet ik, of ik wil of niet, de trap gebruiken. Hij wekt mij op om via hem omhoog te gaan. Hij dwingt mij. Anderzijds twee fenomenen; (1) om een trap te beklimmen moet ik weten wat een trap is en moet ik geleerd hebben hoe op de stimulus te reageren; (2) als ik dat eenmaal weet, herken ik de aangeboden stimulus en de mogelijkheid tot het vervullen van de functie 'stijgen'. Ik leer functies aflezen op het moment dat ik de kwaliteiten van de objecten ga herkennen en ik ze ondergebracht heb in klassen. 1.III.3 (300) Dit betekent; die zaken, die me het gebruik van architectuur mogelijk maken, zijn niet zozeer hun functies, maar vooral de met hen verbonden betekenissen. Sommige architectonische functies, die ik niet waarneem als stimuli, kan ik ervaren als beschermend of als een gevoel van ruimte, d.w.z. dat hun communicatieve werking tot me doordringt.
2
DAS ARCHITEKTONISCHE ZEICHEN (301)
2.I Bestimmung des architektonischen Zeichen (301) 2.I.1 Hebben we architectuur eenmaal aanvaard als systeem van tekens, dan kunnen we beginnen met het bepalen van het karakter daarvan. We zullen daarvoor de eerder ontwikkelde semiotische schemata gebruiken, maar dit niet zonder te hebben nagegaan in hoeverre architectuur ook andere schemata toelaat. Verder over semiotiek van Richards en de inconsistenties daarvan. 2.I.2 (301) Over 'de taal der architectuur' volgens de - door Eco bestreden - semio tiek van Morris. 2.I.3 (303) Over het ontstaan van de problemen uit 2.I.2. De semiotische uitgangspunten, die we in voorgaande hoofdstukken aanvaard hebben, hielden niet in dat wij een teken zouden definiëren o.b.v. het gedrag dat het stimuleert of o.b.v. reële objecten, doch alleen op grond van een gecodificeerde betekenis, die een betekenisdrager krijgt in een gegeven culturele context. Dat ik aan een trap de mogelijkheid tot naar boven gaan kan aflezen, heeft niets te maken met communicatietheorie. De vormkenmerken van een object bepalen zijn aard als betekenisdrager. Dat zijn culturele feiten, die ik kan vaststellen onafhankelijk van mijn zichtbaar gedrag en mentale reactie. Voorbeeld; in onze cultuur bestaan bouwkundige configuraties, beschrijfbaar o.b.v. vormkenmerken, die het mij mogelijk maken mijn positie t.o.v. een basisvlak stap voor stap te verhogen. Zulke configuraties denoteren de betekenis "trap waarlangs ik omhoog kan gaan" op grond van codes, die ik kan opstellen en als bruikbaar herkennen, ook wanneer niemand een trap daadwerkelijk gebruikt, of ooit in de toekomst gebruiken zal. In overeenstemming met ons semiotisch uitgangspunt kunnen we zo een stoffelijk object herkennen als betekenisdrager, die denoteert voor een bepaalde functie. 2.I.4 (305) Voortzetting discussie over het tekenbegrip van 2.I.2. 2.I.5 (305) Ons semiotisch perspectief (onderscheid tussen betekenisdrager en betekenis; de eerste stoffelijk, waarneembaar en beschrijfbaar; de tweede veranderlijk al naar gelang de codes via welke we betekenissen lezen) laat ons architectonische tekens, die functies denoteren o.b.v. nauwkeurige codes, herkennen als beschrijfbaar en catalogiseerbaar 2.I.6 (306) Over betekenisdragende vormen binnen Eco's semiotisch universum. 2.II Die architektonische Denotation (306) 2,II.1 Vanuit communicatie-optiek is elk gebruiksobject een betekenisdrager, waarvan de conventioneel gedefinieerde betekenis zijn functie is. Er is wel gezegd, dat het
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
architectonische object denoteert voor een bepaald gebruik. Deze denotatie gaat ook op wanneer het type gebruik voor mij niet van belang is. Bij het zien van een raam in een gevel, denk ik meestal niet aan functie. Ik denk aan raam-betekenis, die op een functie stoelt maar waarbij die functie zover geabsorbeerd is dat ik haar vergeten kan. Zo kan ik het raam in samenhang zien met de andere ramen als element van een architectonisch ritme. Dat gaat zover, dat men in een gevel kan volstaan met nepramen, dwz. aanduidingen, die geen ramen zijn. Zulke aanduidingen functioneren niet als lichtopeningen, maar wel als ramen in het metrum van een gevel. De æsthetische boodschap blijft dus doorkomen in zulke gevallen. Openingen in een gevelwand (denk aan vorm, grootte, aantal, positie en typologie; schietgaten, oeil-de-boeuf, curtain-wall), denoteren niet alleen een functie, ze herinneren ook aan bepaalde woon- en gebruiks-typen; ze connoteren een bepaalde ideologie. 2.II.2 (307) Over de denotatie van primaire gebruiksfuncties. Door Barthes is gezegd, dat een gebruiksvoorwerp z'n functieconventioneel denoteert. Maar hoe? Hoe kan een object z'n eigen functie denoteren op grond van conventies? Tengevolge van een codificatieproces van duizenden jaren denoteert voor mij een trap of een hellend vlak de mogelijkheid om omhoog te lopen. Natuurlijk kan ik ook met mechanische middelen omhoog komen; de functionele kenmerken daarvan, bijv. een liftkooi, behoeven geen motorisch activiteiten van de onderste ledematen te stimuleren, maar wel het betreden, het zich er kunnen ophouden en ook het besturen van mechanische apparaten dankzij een duidelijk signaalsysteem en makkelijk te interpreteren design. Toch moet het duidelijk zijn, dat een niet-ingewijde, ook al kent hij trappen, bij een liftkooi volledig onthand staat. Aan goede intenties van de ontwerper heeft hij niets. Die mag dan de drukknopjes, pijltjes voor naar boven en beneden, aanduidingen voor de verdiepingen nog zo duidelijk geconcipieerd hebben, de oningewijde weet eenvoudigweg niet dat pictogrammen staan voor functies. Hij kent de codes niet. . . . 2.II.3 (308) De genialiteit van ontwerpers maakt een gebouw nog niet functioneel (en geeft aan nieuwe functies nog geen vorm), wanneer die genialiteit niet uitgaat van reeds beschikbare codes. Volgt het grappige voorbeeld van de olijven-spoeler. Het is mogelijk, dat een architect een huis bouwt buiten alle bestaande architectonische codes om. En ook dat dit huis voor mij geschikt zou kunnen zijn als aangename en functionele woning. Maar tegelijkertijd staat het vast, dat ik het nooit leer bewonen, wanneer ik 'de gesugge reerde woonmoglijkheden' niet herken, die mij het huis doen zien als complex van stimuli, waarbinnen vertrouwde codes werkzaam zijn. Niemand hoeft mij het gebruik van een simpel gebruiksvoorwerp (vork) uit te leggen, maar wanneer iemand mij een nieuw soort klopper voortovert, die beter werkt, maar buiten mijn ervaringswereld staat, dan rest mij slechts de gebruiksaanwijzing. Immers de onbekende vorm toont mij de onbekende functie niet. Dat betekent niet dat men altijd van oude functies moet uitgaan om nieuwe voort te brengen. Dit fundamenteel semiotisch principe (zie: æsthetische functies van kunst) is door Aristoteles in zijn poëtica zeer verhelderend uiteengezet; informatieve momenten werken pas wanneer ze gebaseerd zijn op redundantie. Elk elimineren van onwaarschijnlijkheden stoelt op het benadrukken van waarschijnlijkheden. 2.II.4 (310) Elk kunstwerk kan nieuw en interessant zijn, omdat het iets uitdrukt via nog onvertoonde codes. Die nieuwe code, die in het kunstwerk zelf berust, functioneert echter o.b.v. al reeds bekende, geëvoceerde of genegeerde codes. Zo kan de vormgeving van een object, dat een nieuwe functie propageert, aanknopingspunten leveren ter decodering, mits het ook elementen bevat van vertrouwde codes of dat het reeds gekende codes omvormt. Zo niet, dan houdt het architectonisch object op een gebruiksobject te zijn. In plaats daarvan wordt het een meerduidig kunstwerk, dat o.b.v. andere, nog op te diepen, codes geïnterpreteerd moet worden.Voorbeeld; werken Tingueli. 2.III Architectonische connotation (310) 2.III.1 We hebben gezegd, dat het architectonisch object zijn functie denoteren kan of een bepaalde ideologie van functionaliteit kan connoteren. Maar het kan ook andere zaken connoteren. De grot (zie eerdere voorbeelden) denoteerde uiteindelijk voor beschuttende functies en na verloop van tijd denoteerde het ook voor bescherming, familie, gemeenschap, etc. Het is niet zo maar uit te maken of geconnoteerde symbolische functies minder functioneel zijn dan gedenoteerde. Voorbeeld: troon waarvan de pure zitfunctie niet meer dan een bijkomstigheid is. 2.III.2 (311) Zo dijt de draagwijdte van de term 'functie' uit op alle commu nicatieve
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
niveau's, in aanmerking genomen dat symbolische connotaties doorgaans niet minder functioneel zijn dan functionele. Voorbeeld van avondkleding, die - hoe onpraktisch ook functioneel is omdat zij, dankzij complex geconnoteerde conventies, bepaalde sociale verhoudingen uitdrukt en bevestigt.
3.
ARCHITEKTONISCHE KOMMUNIKATION UND GESCHICHTE (312)
3.I Eerste functies en twee functies. (312) Op grond van het voorgaande is het misschien handiger voortaan te spreken van eerste functies, die gedenoteerd worden, en tweede functies, die geconnoteerd worden. Dit onderscheid houdt geen waardeoordeel in. Het is slechts praktisch vanuit semiotischinstrumenteel opzicht. 3.I.1 Het gaat hier om de samenhang van beide functies o.b.v. interpretatie-protocollen. Volgt historisch voorbeeld van drie uit kunsthistorie bekende hypothesen over de bouwtechnische betekenis van gothische boogconstructies en het kruisribgewelf. Welke daarvan ook de juiste mag zijn, iedereen kan vaststellen dat ze een dragende functie denoteren, die bestaat uit een spel van dragen en gedragen worden door ranke bouwdelen. De drie hypothesen houden zich bezig met de referent van deze denotatie en vooral met de vraag of de gedenoteerde functie echt bestaat. Ook wanneer die niet zou bestaan, blijft de communicatieve waarde van het gewelf onaangetast. Waar het om gaat is of de functie wordt meegedeeld, niet of die wordt vervuld. Verwijst naar |eenhoorn|. 3.I.2 (313) Tijdens hun discussies over deze hypothesen hebben historici zich altijd gerealiseerd, dat de gothische code ook een symbolische waarde bezat. D.w.z. dat het tekencomplex |kathedraal| ook tweede functies connnoteert. Sterker nog; dat kruisribgewelven en de van gebrandschilderde ramen voorziene gevels iets meedeelden. Dat iets werd indertijd aan de hand van connotatie-lexica vastgesteld. Daarnaast bestaan er romantische en protoromantische interpretaties volgens welke de structuur van gothische bouwwerken het keltisch oerbos zou uitbeelden en daarmee een præ romeinse, primitieve maar ook meer authentieke wereld. 3.I.3 (313)Gelukkig hebben we een betrouwbaar document, een verslag van codevorming uit de 12de eeuw, in de vorm van het 'Liber de administratione sua gestis' van bisschop Suger. 3.I.4 (314) Kunsthistorici laten zien, dat codes, stijlen en maniërismen ideologieën connoteren. Zo kwam ook de verbintenis tot stand "gothisch • religieus", die zonder twijfel gebaseerd is op andere verloren connotaties, zoals "verticalisme • opstijgen der ziel" of "ciaroscuro • mysticisme". 3.II Die architektonische Signifikate und die Geschichte (315) 3.II.1 Het is onjuist te veronderstellen, dat architectonische betekenisdragers er door hun aard toe gebracht zijn stabiele eerste functies te denoteren, terwijl de tweede functies met de loop der tijd veranderden. Het voorbeeld van het kruisribgewelf laat zien dat er onder eerste functies al merkwaardige verschillen kunnen voorkomen tussen gedenoteerde en feitelijke functies. Het is logisch, dat bepaalde eerste functies na verloop van tijd hun kracht verliezen en niet meer gedenoteerd worden door ontvangers, die niet meer beschikken over de daarvoor nodige codes. Daarom zien we in de loop der geschiedenis eerste en tweede functies onderworpen raken aan verlies, herovering of vervanging. Veranderingen, die overal voorkomen en die bij de receptie van kunstwerken de norm zijn, maar die bij architectonische vormen evidenter en paradoxaler worden terwijl men toch vooral daar te maken meent te hebben met functionele objecten, die eenduidig begrepen zouden moeten worden. Een van de typische onzekerheden • faseverschuivingen tussen 1ste en 2de functie. 3.II.2 (316) Bij verandering van tijdsgewricht of sociaal gebruik de volgende verschuivingen; 1.A) de raison d'être van de eerste functie gaat verloren; 1.B) de tweede functies blijven in tact. Dit is het geval met het Parthenon, dat niet meer gelezen wordt als Athene-tempel, maar dat niettemin betekenisrijk blijft vanwege de vele zeer overtuigende connotaties.
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
2.A) 2.B) 3.A) 3.B) 3.C) 4.A) 5.A) 5.B) 5.C) 6.A) 6.B)
de eerste functie blijft bestaan; de tweede functie gaat verloren. Antieke olielamp in hedendaags interieur; eerste functie blijft begrepen en intact, tweede functie is veranderd; eerste functie verdwijnt; tweede functies verdwijnen vrijwel; de tweede functies worden vervangen door verrijkende subcodes. Pyramides. Oorspronkelijke betekenissen zijn vrijwel verdwenen. Voor onze tijd zijn ze "de 40 eeuwen van Napoleon", etc. eerste functie wordt tweede; Ready-made. Gebruiksobject wordt 'Betrachtungsgegenstand'; Comics van Lichtenstein, fietswiel van Marcel Duchamps. eerste funcie gaat verloren; andere wordt eerste functie; tweede functies vermengen zich met rijkere codes. Tiroler wieg • krantenhouder; oude vorm • nieuw gebruik. Oorspronkelijke connotaties vertaald in primitieve, maar te savoureren, volksheid van vroeger. eerste functies waren altijd al vaag; tweede functies ook, bovendien veranderbaar. Plein Brasilia van Oscar Niemeyer; gebouwen denoteren als sculpturen, burgerij vindt scherts-connotaties.
3.III Verbrauch und Wiedergewinnung von Formen (317) 3.III.1 Over spel van vormen vs. geschiedenis, van fysisch stabiele configuraties vs. steeds wisselende gebeurtenissen • opkomst nieuwe betekenissen. Op dit mechanisme berust ook het verbruik van vormen, het verval van æsthetische waarden. In dit tijdperk waarin gebeurtenissen elkaar steeds meer overlappen en waarin technische ontwikkelingen, sociale mobiliteit en snelle informatiestromen dieper in de codes ingrijpen - speelt dit spel een steeds grotere rol. Vandaar ook dat dit verschijnsel een permanent karakter heeft gekregen. Pas in de 20ste eeuw is het voor het eerst theoretisch begrepen. Maar, zoals we lieten zien, de voorwaarden voor het verbruik zijn tevens de voorwaarden voor de herwinning van betekenissen of de vervanging daarvan. 3.III.2 (318) Een paradox van onze tijd is dat we geloven dat vormen razend snel worden verbruikt, maar dat ook verouderde vormen weer snel in recirculatie gebracht worden, zodat ze hun verval overleven. We leven in een tijd van taalbewustzijn en taalvaardigheid. Een tijd met een eigen gevoel voor geschiedenis en voor de relativiteit van culturen, waarin mensen quasi-instinctief leren "philologie" te bedrijven (waarschijnlijk het beste te begrijpen als taalspel: het opzetten van redeneringen ter rechtvaardiging van iets). Zo betekent bijv. de golf van belangstelling voor de Jugendstil dat men in onbruik geraakte codes weer oppakt en verdwenen ideologische achtergronden herontdekt. Zo leert de gebruiker van historische vormen deze te veranderen en de bijbehorende boodschap met eigengereide sleutels te decoderen, maar hij leert ook de exacte betekenissen terug te vinden. Zijn cultureel bewustzijn werkt als drijfveer om voor de wederverwerving van philologische codes. Waar vroeger groei en verval van communicatieve systemen elkaar afwisselden, daar zien we nu een spiraalbeweging waarbij oude codes en ideologieën van vroeger de hedendaagse verrijken en verdiepen. We zien antiquarische voorwerpen in andere contexten, savoureren oude betekenissen maar schrijven er tegelijkertijd nieuwe connotaties aan toe o.b.v. hedendaagse lexica. De ontmoeting met een 'vorm' wordt zo een avontuur van ontdekken van oude en het creëren van nieuwe contexten. Voorbeeld: Lévi-Strauss • ready-mades van Marcel Duchamp. 3.III.3 (319) Dit betekent niet dat deze dynamiek zonder meer positief is. Ook het verleden heeft in de vorm van taalspelen en semantische splitsingen wederoplevingen gekend van talige fenomenen, afgedane retorieken en verlaten ideologieën. Zulke herontdekkingen strekten zich toen uit over langere perioden en brachten herstructureringen teweeg van contemporaine retorieken en ideologieën. Maar tegenwoordig overheerst een opdringerige dynamiek van herontdekking en herbeleving, die aan de oppervlakte blijft zonder het uitgangssysteem te beroeren. Sterker nog; het herontdekken is een wedstrijdje geworden, een inmiddels geconventionaliseerde retorische techniek, die aandoet als markt voor het oppoetsen van 'waarden'.
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
3.III.4 (320) Met haar alles verslindende vitaliteit vult de geschiedenis vormen met betekenis en neemt die ook weer af. Ook wij kunnen ons niet meer vinden in de instinctieve wijsheid van culturen, die in staat zijn betekenisrijke vormen steeds opnieuw te beleven. In verwarring en treurnis staan wij tegenover veel fenomenen, die hun zeggingskracht verloren hebben en die op ons overkomen als enorme maar lege mededelingen. In andere gevallen (typerend voor onze tijd) verslijten tweede functies sneller dan eerste. Voorbeeld: oud model auto, die nog in productie is, maar die niet meer connoteert voor prestige • dan restyling. We leven in een wervelende wereld, die in feite één grote styling operatie is. Voorbeeld: kloostertafeltje. Precies zoals bij de philologie keren connotatieve subcodes terug, die oorspronkelijk bij het tafeltje hoorden. Maar ze vermengen zich met verrijkende codes. Semantische splitsingen doen zich voor. Het tafeltje gaat deel uitmaken van 'interior decoration'; de centrale connotatie (symbolisering "eenvoudig maal") wordt vergeten; zo ook de eerste functie, het stimuleren van "ongemakkelijk en karig eten". Het voorwerp wordt hergebruikt, maar aan de authentieke ideologie van het bescheiden maal is geen behoefte meer. Het hedendaagse taalspel werkt het teruggrijpen op prettige oude vormen in de hand, die echter tegelijkertijd uitgehold worden. Nietsche sprak van 'Geschichtskrankheit'; een bewustzijn, dat niet tot vernieuwing leidt, maar tot narcose. Daarom kan een oplossing, waarbij aanpassing van retoriek echt een vernieuwing van de ideologie zou kunnen betekenen, niet gevonden worden in cycli van teruggrijpen/revitaliseren/uitdoven. Cycli, die zich in onze maatschappij voltrekken met vormen, die horen bij mode, reclame en kitsch Maar op het moment dat producenten en designers begrijpen dat hun ontwerpen niet meer de gewenste stroom van stimuli opwekken en wanneer vormgevers de fase gaan herkennen, waarin de band tussen betekenisdrager en betekenis losser wordt, dan gaan zij zich richten op 'veranderbare' eerste functies en 'open' tweede functies. Dit met de bedoeling producten niet meer ten offer te laten vallen aan cycli van verval en verbruik, maar hen een actieve rol te laten spelen bij hun wederopleving. 'Variabele en o pen' voorwerpen, die met wisseling van het retorisch apparaat herstructurering van het ideologisch apparaat noodzakelijk maken en met de wisseling in gebruiksvormen verandering brengen in perceptie- en denkwijzen. In plaats van een slap taalspel in de omgang met het verleden, wordt zo de activiteit van het herontdekken van oude betekenissen voor de dingen het ludiek ontwikkelen (niet het herontdekken) van nieuwe codes. We staan hier voor het volgende probleem; wanneer ik een dode stad terugvind, dan ontdek ik wellicht retorische codes, die in onbruik geraakt zijn, en een ideologische denkwereld, die vergeten is, maar het spel van herwinning staat mij van alles toe, zonder dat ik daarvoor de ideologische schemata hoef te veranderen, die in feite mijn handelen conditioneren. Maar wanneer ik voor een stedelijke macrostructuur kom te staan, die afwijkt van de mij bekende stedebouwkundige concepten en wanneer ik daarin een manier moet vinden om een woonplek in te richten, dan sta ik voor twee vragen; die van mijn basiscodes, die ik moet omvormen om überhaupt te weten wat ik zou kunnen willen, en die van mijn ideologisch perspectief, omdat ik uiteraard mijn manier van leven zal moeten aanpassen. Een ontwerp voor .nieuwe vormen en nieuwe retorische figuren, dat verandering en aanpassing van ideologische perspectieven toelaat, is iets anders dan het hierboven aangestipte philologisch bewustzijn, de verzameling redenerinkjes waarmee ik voor de lol weer iets ga zien in historische vormen om te gebruiken in mijn oude, vertrouwde contexten (semantische splitsing). Ginds blies ik verbruikte vormen een gesteriliseerd nieuw leven in, hier geef ik nieuwe betekenissen aan nieuwe vormen, gemaakt om zich aan te passen. Ze kunnen zich echter alleen aanpassen, wanneer ik daartoe besluit en aangeef hoe.
4.
DIE ARCHITEKTONISCHEN CODES (325)
4.I Was is een Code in der Architektur? (325) 4.I.1 Alles wat totnogtoe gezegd is, veronderstelt dat men weet wat in de architectuur een 'code' is. In het verbale veld is dat helder; er is een taalcode en er zijn diverse subcodes. Echter voor het visuele veld moeten we een aantal niveau's uit elkaar houden;
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
van iconische tot iconologische codes. Daarvoor is het nodig het codebegrip en verschillende manieren van uitdrukken nader uit te werken. Dat moeten we ook doen voor het grondprincipe, dat maakt dat bouwstenen van een gegeven code syntagmata van een analytische (semiotische) code kunnen zijn. D.w.z. dat die syntagmata niets anders zijn dan elementen van de eerste of tweede orde van een synthetische (factuele) code. 4.I.2 (325) Het gaat om de vraag of men onder 'code' syntactische of misschien ook semantische systemen wil verstaan. Zo moeten we nagaan of architectuur een zuiver syntactische codificatie toelaat. Van belang o.a. voor inzicht in objecten met niet achterhaalbare functies (bijv. menhir). 4.I.3 (325) Bovendien moeten we lees- en constructiecodes voor architectuur onderscheiden van lees- en uitwerkingscodes voor ontwerpen. Als de interpretatieregels voor het object gegeven zijn, laten de representatieregels van het ontwerp zich daaruit afleiden. Dit in de zin van notatieregels voor niet geschreven taal conf. geconventionaliseerde protocollen voor schriftelijke formulering. Daarnaast kan een semiotiek van het ontwerpen interessante problemen aan het licht brengen, omdat op een ontwerptekening het hele tekenscala van Peirce tevoorschijn komt. 4.I.4 (326) Onder architectonische codes verstaat men meestal alleen typologische codes (kerk, station, school, etc.), maar dit is slechts één manier van codificeren. 4.I.5 (326) Ter vermijding van codes, die uitnodigen tot historiseren, zou men voor fundamentele architectonische elementen geneigd kunnen zijn zich te wenden tot de euklidische geometrie met haar systeem van figuræ; choremen: ruimte-eenheden; stoicheia: elementen van de tweede orde als punt, lijn vlak, hoek, curve, etc. en van de eerste orde; driehoek, vierkant, ellips, etc. Superpositie van twee rechthoeken kan reeds een karakteristiek syntagma vormen; wand-raam. En zo kan men verder gaan tot aan de meest complexe configuraties. Maar zo'n geometrische codeis niet exclusief architectonisch (wel een code die kan dienen als metataal voor synthetische codes). 4.I.6 (327) Het is daarom praktisch om van een geometrische code af te zien. Bovendien zegt het feit, dat architectuur op die manier beschrijfbaar is, niet dat zij ook op een dergelijke code berust. 4.II Klassifizierung der architektonischen Codes (329) 4.II.1 Globale catalogus; 1. Syntactische codes; Volgen de leer der bouwtechniek; o.a. kolommen, balken, vloeren, gewelven, bogen, liggers, vakwerken, pijlers, skeletten in staal of beton. Er is hier geen relatie met functie of gedenoteerde ruimte. Echter wel met de logica der bouwtechniek; het gaat hier dus over de technische voorwaarden voor de denotatie van ruimten. 2. Semantische codes; A) Beschrijving van architectonische elementen; 1- die eerste functies denoteren: dak, terras, koepel, trap, venster, dakkapel; 2 - die "symbolische" tweede functies denoteren: metope, zuil, tympanon; 3 - die programma's denoteren en die ideologieën van het wonen connoteren: gemeenschapszaal, gelachkamer, dag- en nachtzone, publiekszone, eetkamer; B) Beschrijving van typologische genres; 1 - sociale typen: school, villa, woonblok, ziekenhuis, station; 2 - ruimtetypen: kerk op cirkelvormig plan, arcade; 4.II.2 (330) Begrijpelijkerwijs geven al deze codes betekenis aan algemeen aanvaarde oplossingen; het zijn codificaties van typen, d.w.z. van culturele standaarden. In tegenstelling tot de taal met haar enorme vrijheid van uitdrukken, is de situatie bij architectonische codes anders. Voorbeeld; kerk. Men kent de kerk, die voldoet aan de typologische code voor de standaard 'kerk'. Natuurlijk kan ik proberen, met hulp van de reeds ontwikkelde dialectiek tussen informatie en redundantie, een kerk te bouwen die anders is en die dus mensen dwingt op een ongewone manier hun godsdienst te beoefenen. Doch daarmee treed ik buiten de architectuur-sociologische begripsbepalingen, die mij voorschrijven hoe kerken te bouwen en te benutten. Doch wanneer architectonische codes niet toelaten dergelijke grenzen te overschrijden, dan biedt architectuur ook geen mogelijkheid geschiedenis en maatschappij te veranderen. Zij zou dan een systeem van regels blijven om aan de maatschappij dat te leveren, waaar zij om vraagt. In dat geval zou de architectuur een openbare dienst zijn, zoals de gemeentereiniging, en dus niet een kunst. Vooral niet omdat het kenmerkende van kunst is, dat zij met iets confronteert, waarop de ontvanger nog geen greep heeft.
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
4.II.3 (331) De hier behandelde codes gingen dus over niets anders dan over standaarden; iconologische, stylistische of retorische lexica. In plaats van aanknopingspunten te bieden voor nieuwe ontwikkelingen, bieden ze kant en klare schema's;architectuur als retoriek. Ook de codificaties van syntactische aard vallen onder retorische codes. Het is niet zo, dat lege en puur differentiële vormen (pijlers, balken) elke denkbare architectonische communicatie toelaten. Ze laten toe wat in onze cultuur gebruikelijk is. En dit met inbegrip van de regels der bouwtechniek en die der euklidische geometrie. Regels, die ons dwingen ons te houden aan een grammatica van het bouwen.
5.
ARCHITEKTUR ALS MASSENKOMMUNIKATION? (332)
5.I Die architektonische Persuasion (332) 5.I.1 Wat onderscheidt architectuur, als systeem van retorische regels die mensen geeft wat ze verwachten, van andere massamedia? Dat architectuur een massamedium is, is inmiddels een wijd verbreid inzicht. Een activiteit, waarbij diensten verleend worden aan grote groepen om behoeften op wel omschreven wijze te bevredigen, kan inderdaad worden aangeduid als massacommunicatie. En dit zonder te zinspelen op een bepaalde sociologische problematiek. 5.I.2 (332) Maar ook als we rekening houden met die problematiek blijkt architectuur dezelfde kenmerken te hebben als andere berichten van de massamedia. Hier een poging die te localiseren; 1 - De taal van de architectuur is verleidend; ze gaat van bestaande premissen uit, bundelt die tot bekende en geaccepteerde argumenten en zoekt op haar manier consensus. (Ik ga wonen volgens jouw voorstellen; in ruimtevormen die te relateren zijn aan die ik al ken; en omdat jij me laat zien dat ik nog comfortabeler wonen kan als ik me inricht volgens jouw ontwerp.)
2 - De taal van de architectuur is psychagogisch; met zachte druk (ook wanneer ik het niet in de gaten heb) wordt ik er toe gebracht de aanwijzingen op te volgen van de architect, die niet alleen functies betekenen, maar die ook in werking stellen en sturen. (Net als bij occulte beïnvloeding, psychologische sturing of erotische stimulatie.)
3 - De taal der architectuur wordt ongemerkt opgenomen, net als de taal van de film, TV, stripverhalen of detectives. (De receptie van kunst is anders.) 4 - Het architectonische bericht kan gevuld zijn met valse betekenissen, zonder dat de ontvanger dat merkt of merkt, dat hij verraad pleegt. Wie de Venus van Milo gebruikt voor erotische stimuli, weet dat hij de oorspronkelijke æsthetisch-communicatieve functie verraadt, maar wie het Dogenpaleis in Venetië gebruikt om voor de regen te schuilen of wie troepen legert in een leeg staande kerk, heeft niet het gevoel iets te verraden. 5 - Zo beweegt de architectuur zich tussen een maximum aan dwang (zò moet je wonen) en een minimum aan verantwoordelijkheid (je doet maar). 6 - De architectuur is onderworpen aan verbruik en snelle vervanging van betekenissen, doch zonder een philologische ingreep noodzakelijk te maken in de vorm van herinterpretaties van eerste en/of tweede functies. (Dat is anders bij schilderijen, maar hetzelfde bij massa-artikelen als mode of liedjes.)
7 - Architectuur - anders dan andere kunstzinnige activiteiten - wordt geconditioneerd door de markt, evenals andere producten van massacultuur. Dat een schilder is blootgesteld aan de grillen van galerieën of dat de dichter het eens moet zien te worden met z'n uitgever, kan van praktische invloed zijn op z'n werk, maar niet van inhoudelijke. Voor de architect ligt dat anders. Hij moet zich - als hij zijn plannen gerealiseerd wil zien - begeven in het techno-economische systeem, waarvan hij zich de wetten eigen moet maken, ook als hij daar kritiek op heeft. 5.II Die architektonische Information (333) 5.II.1 Maar toch! Wie architectuur met open ogen analyseert, heeft het gevoel, dat zij meer is dan zomaar een massaverschijnsel. Architectuur presenteert weliswaar een verleidende boodschap, maar ook een geruststellende, die aanspoort zelf op ontdekkingstocht te gaan. Ze gaat weliswaar uit van de vooringenomenheden van de maatschappij, maar ze onderwerpt die ook aan kritiek. Elk echt architectonisch werk brengt altijd iets nieuws, niet alleen wanneer het gaat om goede woningen, die de ideologie van het wonen connoteren, maar ook doordat architectuur, als manifestatie van
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
nieuwe mogelijkheden, op zich al commentaar levert op eerdere woonstijlen en woonideologieën. Techniek (bijv. hightech design), als verleidend middel in de architectuur, betekent zichzelf volgens de wetmatigheden van het æsthetisch bericht, voorzover zij functies denoteert en voorzover de vorm van het bericht klopt met de materialisatie die haar als drager dient. Door zichzelf te betekenen informeert de techniek niet alleen over de functies, die ze mogelijk maakt en denoteert, maar ook over de wijze waarop ze dat doet. Op grond van de semiotische sequentie van stimulus• denotatie• connotatie (en op grond van het systeem van denotatie en connotatie van een zichzelf betekenende boodschap, die de bedoelingen van de ontwerper connoteert) zijn in de architectuur stimuli tegelijkertijd ook ideologieën. Architectuur connoteert een ideologie van het wonen en daardoor biedt zij op het moment dat zij overtuigt tegelijkertijd een interpreterend lezen aan, dat leidt tot een toename van informatie. Hoe meer er wordt aangedrongen op nieuwe woonstijlen en nieuwe gebruiksvormen, hoe meer nieuwe informatie men krijgt. Hoe vaker dit gebeurt hoe overtuigender de architectuur wordt, waarbij ze diverse geconnoteerde tweede functies over het voetlicht brengt. 5.II.2 (334) Styling; eerder hebben we gezien dat styling meestal bedekking is van onveranderde eerste functies met nieuwe of nieuw ogende tweede functies. En dat styling ogenschijnlijk informeert, maar in werkelijkheid met hulp van uitgekookte verleidingsstrategieën slechts dat bevestigt, wat het publiek wil horen. Soms echter kan een semantische opwaardering d.m.v. styling neerkomen op een poging met nieuwe tweede functies een ander ideologisch imago te connoteren. De functie blijft dan dezelfde, maar er verandert iets in de manier waarop het object in z'n context gelezen wordt. Een auto, ontworpen om voor een algemeen publiek, terwijl eerder hetzelfde concept specifiek gericht was op één sociale klasse, wordt werkelijk een andere auto. Hier is met styling de eerste functie opnieuw gecodificeert en heeft de auto een nieuwe functie gekregen. Wanneer evenwel een object in omloop wordt gebracht als pure herhaling van eenzelfde denotatief bericht in een andere connotatieve vorm, dan hebben we een geval van wervingsredundantie. Het zegt iets over. ons systeem van retorische verwachtingen, maar het verandert niets aan ons systeem van ideologische verwachtingen. 5.II.3 (335) Voorbeeld van anthropoloog, die uniforme structuur legt over taal, familierelaties dorpsplanning. Voor de architect die voor de onderzochte samenleving moet ontwerpen staan drie wegen open; (1) volledig conformeren aan het bestaande sociale systeem; (2) met avantgardistische destructiviteit mensen dwingen anders te gaan leven; (3) de basiscodes accepteren en onderzoeken in hoeverre er ruimte is voor innovaties. Een noot geeft de reactie van Bruno Zevi (nestor van de Italiaanse architecten); (1) -, (2) absurd voorgesteld door Eco, maar in wezen meest interessante en veel belovende, (3) architectuur in haar meest voorzichtige vorm. Repliek Eco; we moeten het eens zien te worden over wat toe te schrijven is aan dialectiek tussen trouw aan de code en aantasting ervan. In de æsthetische boodschap moet iets onverwachts losbreken (Aristoteles), dat gebaseerd blijft op kleine redundanties om überhaupt effect te kunnen hebben. 5.II.4 (337) Wanneer men interdisciplinaire samenwerking bepleit als basis voor architectonische ontwerpen, dan is dat vooral omdat architecten hun betekenisdragers moeten ontwikkelen o.b.v. betekenissystemen, die niet door henzelf geformuleerd worden. Zelfs niet wanneer zij het zijn die ze voor het eerst denoteren door ze klip en klaar tot uitdrukking te brengen. Maar in deze richting doorredenerend, zouden architecten alle eerdere codes moeten afwijzen, die slechts bekende oplossingen classificeren zonder aanknopingspunten te bieden voor nieuwe.
6.
DIE ÄUSSEREN CODES (338)
6.I Die Architektur muß von den eigenen codes absehen. (338) 6.I.1 Recapitulatie van architectonische codes, hier gepresenteerd als reeks van problemen; a - We verkeerden in de veronderstelling dat de architectuur stoelde op codes om programmatische functies te kunnen meedelen; b - Puur architectonische codes bleken een beperkte uitdrukkingsruimte te bieden. Ook bleken ze niet zozeer op taalsystemen te lijken, maar wel op retorische, die reeds gerealiseerde oplossingen classificeren;
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
c - Doordat ze zich op retorische codes baseert, wordt de architectonische mededeling er een van verleiding en geruststelling. Ze kan niets innovatiefs uitdrukken, maar alleen dat wat in de lijn der verwachting ligt; d - Toch schijnt de architectuur te tenderen in de richting van informatie en naar het veranderen van systemen van retorische en ideologische verwachtingen; e - Om deze tendens te vitaliseren zou vermeden moeten worden, dat de architectuur volledig afziet van bestaande codes. Dit omdat zonder codes geen informatieoverdracht kan plaatsvinden en omdat informatie dient te stoelen op redundantie (hier: eerder ontvangen informatie). 6.I.2 (338) Meer open en bruikbaar lijkt de codificatie van "tot-de-vormende-delen-behorende" architectonische tekens, zoals voorgesteld door Italo Gamberini; matrixen voor binnenruimtes, die zich voor de architectuur laten opstellen; 1 - tekens die plattegronden vastleggen (begrenzing van volumina aan de onderzijde); 2 - tekens die verbindende ruimten vastleggen (elementen voor verticaal verkeer); 3 - tekens die de eigenschappen van begrenzingen vastleggen; 4 - tekens die de communicatie vastleggen tussen de (begrenzing van volumina aan de bovenzijde); elementen van '3'; 5 - tekens die daken vastleggen 6 - tekens voor autonome steunpunten (verticaal, horizontaal, schuin, etc.); 7 - tekens voor kwalificerende kenmerken; etc. Een dergelijke code heeft bij toepassing op de meest uiteenlopende concretisaties stellig geen last van de starheid van onze vorige codes. Het zijn tekens van de tweede orde, die door hun plaats- en onderscheidingswaarde bepaald worden. Zelf blijven ze zonder betekenis, maar ze kunnen bijdragen tot de definitie van betekenissen. Sommige van hen, namelijk die functies denoteren, zijn van de eerste orde. Ondanks de ordeningsvrijheid van deze codes, blijft er toch een probleem; welke syntactische regels geeft de code voor deze tekens? Wanneer de ontwerper de bekende regels van de traditionele retorische subcodes afwijst, wat blijft hem dan nog over? De paradox is hier, dat de ontwerper kennelijk over tekens beschikt op een paradigmatische as, maar dat hij niet weet hoe ze te ordenen op een syntagmatische as. Ofwel; hij heeft een woordenschat, maar geen grammatica. Het heeft er alle schijn van dat de architectuur hem niet uit zichzelf de regels geeft, die hij zoekt. Wellicht gaat de architectuur uit van bestaande architectonische systemen, maar in feite baseert ze zich op andere, niet architectonische, codes op basis waarvan de gebruikers echter wel betekenissen kunnen vaststellen, die zij in de architectuur menen te herkennen. 6.I.3 (340) Voorbeeld ter meerdere begrijpelijkheid; een stedebouwer kan uiteraard een stad plannen, waarbij hij zich baseert op de subcode "stedelijke straat". De subcode biedt hem enige ruimte om te variëren volgens de dialectiek redundantie-informatie, maar toch blijft hij zo altijd binnen het kader van de traditionele stedebouw, ergo straten op maaiveldniveau. Wanneer Le Corbusier in plaats daarvan met viaducten komt, die meer de typologie van bruggen volgen dan die van straten, dan verlaat hij daarmee radicaal de vertrouwde typologische kaders. En toch is het publiek in staat geweest binnen de context van zijn ideale stad de functie die het teken "viaduct" denoteert te herkennen. Le Corbusier is zijn betoog begonnen met een exposé over existentiële behoeften en impliciete ontwikkelingen van het sociale leven in industriesteden. Op basis daarvan heeft hij een beeld gegeven van het semantische systeem daarvan en op die basis kon hij nieuwe functies en een nieuwe architectonische vormentaal presenteren, die het publiek kon begrijpen. Ofwel Le Corbusier heeft de volgende procedure gevolgd; (a) reeks behoeften vastgesteld en die vermoedelijk gesystematiseerd; (b) systeem van functies geïdentificeerd, die die behoeften konden bevredigen; (c) systeem van vormen ontwikkeld, dat met die functies moet overeenkomen. Bijgevolg is zijn vormgeving drager geworden van die betekenissen, die aanvankelijk de functies waren. Daarvoor is nodig geweest, dat Le Corbusier heeft moeten denken eerst als socioloog, dan als anthropoloog, dan als politicus, etc. eer hij als architect met ontwerpen kon beginnen. Vanuit semiotisch gezichtspunt is dit aanleiding tot nadere beschouwing. 6.I.4 (340) De vormen genoemd onder (c) worden begrepen als architectuur. Architectonische elementen vormen systemen, maar om het tot een code te brengen, moeten ze onder één noemer gebracht worden met andere systemen, die buiten de architectuur staan. Volgens de traditionele opvatting is architectuur een syntactische techniek, die slechts van toepassing is op haar eigen betekenisdragers. Een "Code van de Architectuur" kan niet door de architectuur zelf worden opgesteld • zie 6.II. Das anthropologische system. De taalkundige zal hier tegenin brengen dat het bij de taal niet anders ligt, want referenten van taaltekens zijn zaken, die buiten de taal liggen. Maar dit is naïef. Eerder hebben we vastgesteld, dat het probleem van de referent niets te maken
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
heeft met betekenistoekenning. De tegenwerping van de taalkundigen gaat meer over het feit, dat ook in de taal een betekenisdragende reeks (het niveau van de uitdrukking) op grond van codes in verband staat met een reeks semantische systemen (het niveau van de inhoud), die buiten de taal staan. Het zijn systemen van culturele eenheden met translinguistische existentie, die in verschillende talen op verschillende manieren van taaltekens worden voorzien. In de praktijk van de taal en ook in de analytische en beschrijvende praktijk van de semiotiek gedraagt het taalteken zich anders dan het architectonisch teken; men kan uiteraard beweren dat combinatie van het taalteken |hond| en de culturele eenheid "hond" zo willekeurig is, dat beide categorieën onafhankelijk van elkaar beschouwd kunnen worden; maar als ik |hond| los van zijn betekenis onder de loep wil nemen, dan kan ik tòch niet ontkennen dat de betekenisdrager deze betekenis heeft en geen andere. Wanneer ik die als culturele eenheid wil aanwijzen, dan moet ik een ander taalteken gebruiken en treed ik nooit buiten de taal. Bijgevolg stelt de taal zich op als een code waarbinnen het inhoudsniveau zich voordoet als onscheidbaar van het uitdrukkingsniveau. En dit is precies waarom Saussure het taalteken definiëerde als een blad, met weliswaar twee zijden, maar dat nooit opgedeeld kan worden in twee onafhankelijke helften. Maar wat gebeurt er in de architectuur? Als men de hypotheses van 6.I.3 accepteert? Noemen we de categorie architectonische vormen X, de categorie functies Y en de volgende §) K. Hier zou X een tafel kunnen zijn met categorie behoeften (of handelwijzen • zie 1 met een zo groot een bepaalde lengte, die de functie Y mogelijk maakt (bijv. maaltijd gebruiken 1 mogelijke onderlinge afstand), die op zich weer de anthropologische waarde K (formele relaties) uitdrukt, waarvan Y de betekenis wordt. X = systeem van ruimtelijke configuraties, die op diverse manieren te beschrijven is (2-dim. door tekening of foto, verbaal en mathematisch door een reeks vergelijkingen); Y = systeem van functies, beschrijfbaar in een tekst of iconisch (film) of met een systeem waarmee men functies kan vastleggen; K = systeem van anthropologische waarden, die verbaal te beschrijven zijn. In vergelijking met de verbale taal zien we ook hier - binnen een bepaalde culturele situatie - dat de vorm X voor de functie Y en met de anthropologische waarde K een (voor de gebruiker) net zo nauw verweven geheel vormen als dat van betekenis en betekenisdrager (voor de spreker). Maar van de semiotiek uit is het zeer wel mogelijk elk van de drie categorieën op zich te beschrijven, onafhankelijk van de relaties met de twee andere betekenisdragende eenheden. Noch filosofen, noch semiotici hebben deze mogelijkheid onder de loep genomen. Met exclusieve aandacht voor verbale interpretanten, hebben ze het begrip 'betekenis' te ongrijpbaar gevonden om te trachten het te benoemen los van een betekenisdragende eenheid. Het wordt voor semiotici dus tijd om tekens te onderzoeken met wat minder onontwarbare interne relaties. 6.II Das anthropologische System. (343) 6.II.1 Met een verwijzing naar de anthropologie lopen we gevaar de basis onder ons hele betoog weg te slaan. We concludeerden dat de architect eigen codes moet uitwerken voor iets dat buiten zijn territorium ligt; dit kan betekenen dat de te systematiseren tekens hun ordeningsregels moeten ontlenen aan iets, waarnaar die tekens zelf verwijzen. Opnieuw een stoffelijke referent? We stelden dat het semiotisch discours zich uitsluitend mag bewegen op de linker helft van de Ogden-Richards-driehoek, omdat de semiotiek culturele fenomenen onderzoekt en - onverschillig voor verifieerbare realiteiten waarnaar de tekens verwijzen - alleen onderzoekt hoe zich in een sociaal-culturele context æquivalentieregels tussen teken en betekenis gevormd hebben en hoe combinatieregels voor de elementen van het paradigmatisch repertoire ontstaan zijn. Daarmee is niet gezegd dat de referent niet bestaat, maar dat die object is van andere wetenschappen (fysica, biologie) en dat de semiotiek zich beperkt tot het onderzoeken van tekensystemen op het niveau van culturele conventies, die communicatie mogelijk maken. Wanneer we van architectuur zeggen, dat haar codes van iets afhangen dat niet tot het semiotisch universum behoort, dan voeren we opnieuw de referent met zijn autonome wetten in als enig element ter verificatie van communicatie regels; de architectuur als achilleshiel van de semiotiek. 6.II.2 (344) De proxemica van Hall (nabijheidsleer) biedt een voorbeeld van een anthropologisch-cultureel systeem. Hier "spreekt" de ruimte. De afstand die mensen t.o.v. elkaar in acht nemen is geladen met betekenissen. Bij het in beeld brengen daarvan moet men rekening houden met semantische waarden, die ruimtelijk gestalte krijgen in sociale
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
situaties. Dat dimensies een betekenis hebben is ook aan diergedrag te zien; vluchtafstand (voor antilopen 450 mtr, hagedissen 180 cm.), kritische afstand en aanvalsafstand. Ook zijn er individuele afstanden (dier handhaaft een bepaalde afstand tot soortgenoten) en sociale afstanden (afdwalende dieren verliezen het contact met de groep). Ieder dier schijnt door intieme- en sociale afstanden omgeven te zijn. Hall onderscheidt; (1) infraculturele manifestaties o.b.v. biologisch erfgoed; (2) voorculturele van fysiologische aard; (3) microculturele, het eigenlijke object van studie van de proxemica, te onderscheiden in a) vaste configuraties; b) halfvaste en c) informele. 6.II.3 (345) Nadere uitwerking proxemica met urbanistische e.a. voorbeelden6.II.4 (347) Als 6.II.3. Conclusie; de proxemica voegt aan ruimten een vierde dimensie toe, die hoewel nog niet uitputtend bestudeerd, toch meetbare grootheden kan aangeven. 6.II.5 (349) Eco zoekt mogelijkheden aan de linkerkant van de O-R-driehoek te blijven. De afstand van N meter, die twee wederzijds bekende individuën van elkaar scheidt, is een meetbare grootheid. Het feit dat deze grootheid in een aantal sociale situaties diverse betekenissen aanneemt, betekent echter ook dat de grootte van N minder relevant wordt en dat het hier vooral gaat om modaliteiten van betekenistoekenning. De gemeten afstand wordt tot relevante eenheid in een proxemische code. De architectuur, die deze code gebruikt als parameter voor eigen codevorming, vat haar op als cultureel gegeven omtrent een systeem van betekenissen. Zo te werk gaande blijven we aan de linkerkant van de Ogden-Richards-driehoek. De stoffelijke referent blijkt tevoren al bemiddeld door een systeem van conventies, die hem vertaald hebben in een communicatieve code. Het architectonisch teken verwijst dus niet naar een fysieke referent, maar naar culturele betekenissen. Ofwel; het architectonisch teken wordt tot betekenisdrager X, die een ruimtelijke betekenis denoteert, van een functie Y (de mogelijkheid een bepaalde afstand te creëren), die zelf weer tot betekenisdrager wordt, die een proxemische betekenis connoteert (sociale waarde K). Zo gezien zou de architectonische code een parasitaire taal zijn, die alleen kan spreken wanneer ze zich baseert op andere codes. Doch een dergelijke parasitairiteit is niet uitzonderlijk. Volgt reeks uiteenzettingen over zwakke codes, die zich voortdurend (moeten) aanpassen. 6.II.6 (351) Een code is een structuur en dus een relatiesysteem, dat via een reeks vereenvoudigingen wordt vastgesteld. Daarom blijft een code over het algemeen geldig voor die situaties, waar de architect mee te maken heeft, maar niet voor andere. Een architect kan bijvoorbeeld een stuk stad willen renoveren en hij zal daarbij de codes volgen voor herkenbaarheid en oriëntering. Maar die zijn alleen geldig en communicabel binnen het kader van bepaalde sociale functies. Veranderen die, dan moet hij ook de herkenbaarheidscodes herleiden tot andere codes, door alle codes weer onder de noemer te brengen van een oer-code en vandaar uit nieuwe oplossingen zoeken (• Chr. Alexander 1964). 6.II.7 (352) Bij het maken van bouwplannen is de architect voortdurend gedwongen iets anders te zijn dan zichzelf. Hij moet socioloog, politicus, psycholoog, anthropoloog, semioticus worden. Of hij dat daadwerkelijk doet of dat hij het door een multidisciplinair team laat doen, maakt niet veel uit. Hij blijft gedwongen vormen te ontwikkelen voor systemen, waarover anderen beslissen. Ook moet hij daarvoor een taal zien te vinden, te weten een architectonische taal, die altijd iets anders moet uitdrukken dan zichzelf. (Dit komt bij verbale talen niet voor, want die hebben op æsthetisch niveau hun eigen uitdrukkingsmiddelen, ook niet bij de schilderkunst, die als abstracte schilderkunst haar eigen wetten kan stellen, en nog minder in de muziek, die syntactische relaties binnen haar eigen systemen organiseert.) Zo is de architect door de
aard van zijn vak gedwongen de totaliteit te denken en wel zover, dat hij zelf gereduceerd wordt tot een gespecialiseerd technicus voor een deelgebied. Hij heeft een specifieke taak en hij moest zich maar beter niet overgeven aan het tot expressie brengen van metafysische proclamaties. 6.III Zusammenfassung (352) 6.III.1 Het voorgaande vatten we zo samen; architecten ontwikkelen "woorden" om "functies" uit te drukken, die niet door architecten zelf bepaald worden; of zo; nadat architecten buiten zichzelf het systeem vastgesteld hebben van te realiseren en te denoteren functies, dwingen zij met dit systeem van verlokkende betekenisdragers de mensen hun wijze van leven te herzien en stellen zij de wet aan het verloop der dingen. Dit zijn twee tegenovergestelde misverstanden t.a.v. het beroep van architect. In het eerste geval zou hij niets anders doen dan slaafs gehoorzamen aan de verlangens van zijn opdrachtgevers en zich ertoe beperken passende "woorden" aan te leveren om
Umberto Eco; Einführung in die Semiotik
daarmee "dingen" te zeggen , die niet de zijne zijn. In het tweede geval zou de architect de rol van demiurg op zich nemen. Laat het antwoord hierop zijn; de architect moet variabele eerste functies en open tweede ontwerpen! 6.III.2 (353) Voorbeeld Brasilia en alles wat daar misging. 6.III.3 (354) Idem. 6.III.4 (355) Idem. Slotconclusie; samenvattend kunnen we zeggen dat de socialistische stad, die Brasilia had moeten worden, een manifestatie is geworden van sociale ongelijkheid. Eerste functies zijn tweede geworden en de laatste zijn van betekenis veranderd; de socialistische ideologie, die Brasilia had moeten uitdragen, heeft plaats gemaakt voor andere opvattingen van maatschappelijk leven. En dat terwijl de architect en zijn ontwerp niets te verwijten valt! Slechts, dat het ontwerp gebaseerd is geweest op een maatschappelijk ideaal en dat de realiteit anders heeft uitgepakt. 6.III.5 (356) Tegenwoordig zoekt de architect codes buiten de architectuur. Daarbij moet hij betekenisdragende vormen zo maken, dat ze voldoen aan andere interpretatie-codes. Want de historische situaties, waar hij al ontwerpend van uitgaat, zijn vergankelijker dan de betekenisdragende vormen van zijn hand. Hij moet zich op de hoogte stellen van de inzichten van sociologen, fysiologen, politici, anthropologen, etc. maar bij het ontwerpen van vormen, die aan hun eisen voldoen, moet hij hun mogelijke tekortkomingen voorzien. Het is zijn opgave om antwoorden te vinden op contemporaine behoeften, vooruit te lopen op de gang der geschiedenis en tevens die gang niet dwingend vast te leggen.