Burgerproductie; ontwikkeling, organisatie en waarde Paper voor het seminar over Civic Economy, Sheffield University,1 mei 2013 Jurgen van der Heijden, Myrthe Kolenbrander*
Samenvatting Gebruikers produceren in toenemende mate producten en diensten die zij voorheen volledig kregen als klanten van bedrijven, overheden en maatschappelijke instellingen. Denk aan energie, voedsel, publiek groen, veiligheid, transport, zorg, cultuur en welzijn. Gebruikers beginnen dat aan zichzelf te leveren en aan elkaar, en leveren overschotten aan de bekende centrale leveranciers. Wat de gebruikers aan tekorten hebben, en dat is nu nog het leeuwendeel, krijgen zij geleverd van deze centrale leveranciers. Dan zijn zij enkel klant. Wanneer zij de productie omkeren, stellen zij zich op als burger. Zij produceren als burger, want niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de gemeenschap. Dit paper vangt aan met een korte omschrijving van burgerproductie. Naarmate deze productie zich verder ontwikkelt, ontstaat leverantie in twee richtingen: van decentraal richting centraal en omgekeerd. Dit voltrekt zich rond tal van producten en diensten. Het paper presenteert een methode om dit te onderzoeken en zo een vergelijking te kunnen maken tussen de verschillende producten en diensten, bijvoorbeeld energie en zorg. In welk opzicht ontwikkelt de omkering van de productie rond energie zich anders of sneller dan rond zorg, of voedsel, of veiligheid? Hoe organiseren burgers hun productie? Op basis van diverse overeenkomsten laat zich het model van de burgeronderneming ontwaren. Dat krijgt een beschrijving in dit paper. Stelling is dat een onderneming volgens dit model in staat is tot meervoudige waarde creatie. Het paper geeft aan dat deze waarde creatie berust op vijf pijlers: gemeenschap, transactiekosten, transactiebaten, verbreding en inverdienen. Dit geeft de burgeronderneming een groot oplossend vermogen voor problemen die bedrijven, overheden en maatschappelijke instanties niet oplossen. Voor zover dit het geval is, is dat reden om burgerproductie te stimuleren, maar wanneer wel of niet? Deze en andere vragen staan open en met een aantal vragen en discussie daarover eindigt het paper.
Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Inleiding Wat is burgerproductie? Leverantie in twee richtingen Organisatie van burgerproductie Meervoudige waarde creatie door burgerproductie Conclusie en discussie
1
1
Inleiding
De productie van energie, voedsel, zorg, veiligheid en tal van andere producten keert zich hoe langer hoe meer om. Gebruikers hebben zelf zonnepanelen, moestuinen en zorgstichtingen, of doen aan buurtpreventie. Dit komt naast de bekende levering van producten en diensten door grote centrale organisaties. Dat zijn bedrijven, overheden en maatschappelijke instellingen, zoals een stichting voor ouderenzorg. De gebruiker levert steeds meer aan zichzelf, aan anderen om hem heen, en ook aan de grote centrale organisaties. Hij keert de productie om en er ontstaat leverantie in twee richtingen. Dit zijn niet zomaar twee richtingen waarin de levering van producten zich afspeelt. Het zijn ook twee richtingen waarin de samenleving zich ontwikkelt. De samenleving ontwikkelt zich zeker sinds de industriële revolutie in de richting van steeds grotere centrale organisaties. Met hun producten en diensten voorzien zij in zeer grote delen van de dagelijkse behoeften van mensen. Deze mensen werken in grote getale bij de centrale organisaties. Als werknemer, kiezer, aandeelhouder en consument hebben zij indirect zeggenschap over de koers van deze organisaties. Waar de productie zich omkeert, krijgt de gebruiker directe zeggenschap, omdat hij zelf de producent is. Opvallend is dat hij zich daarbij veelal opstelt als burger. Gebruikers zoeken elkaar op en produceren niet alleen voor zichzelf, maar doen dit inclusief, dat wil zeggen door niemand buiten te sluiten. Zij produceren voor zichzelf en als burgers voor de samenleving, vandaar de term burgerproductie. De beide richtingen, waarin de samenleving zich ontwikkelt, hebben een bijzondere onderlinge relatie. Zij vullen elkaar aan, maar zijn ook tegengesteld. Zo levert de eigenaar van zonnepanelen zijn overschot aan elektriciteit aan een centrale energiemaatschappij, en krijgt hij van die maatschappij elektriciteit als hij een tekort heeft. Tegelijk is er concurrentie, omdat de prijs van elektriciteit bepalend is of meer mensen overstappen op zonnepanelen, of gewoon volledig klant blijven bij een grote energiemaatschappij. Dat is enkel concurrentie op prijs, maar dit gaat verder. Zo gaat zelf produceren gepaard gaat met meer zeggenschap en gemeenschap, maar misschien met minder leveringszekerheid. Vraag is wat de concurrentiepositie van burgerproductie is. Dit paper begint met een omschrijving van het begrip burgerproductie. Dan volgt een uiteenzetting over productie in twee richtingen en hoe daarbinnen de productie door de burger als concurrent opkomt. Dat vestigt de aandacht op organisatie, hoe zetten burgers een bedrijf op, zodat zij zich daarin kunnen opstellen als burger en tegelijk tot producten kunnen komen waaraan behoefte bestaat. Daaruit volgt de vraag wat de meerwaarde is van deze producten, zodat niet alleen klanten daarop afkomen, maar ook burgers zich daartoe aangetrokken voelen. Dat bepaalt de concurrentiepositie. Het paper eindigt met enkele punten voor discussie en nader onderzoek.
2
Wat is burgerproductie?
Mantelzorg, moestuinen en lokale energie zijn drie krachtige voorbeelden van burgerproductie. Dat is het pas als mensen dit doen voor hun gemeenschap. Dan ontstaat een Community‐Based Enterprise (CBE). In een CBE handelt de gemeenschap als bedrijf, en is tegelijkertijd zowel bedrijf als ondernemer. Zij handelt in dienst van het belang van de betrokken individuen en hun gemeenschap op de korte en lange termijn (Peredo, A e.a. 2004, p. 5). Een mogelijke vertaling van CBE is burgeronderneming, omdat de betrokken mensen produceren als burger.
2
In de moderne samenleving is het individu consument, en als producent werkt hij vooral voor anderen en niet voor zichzelf. Voor zover het individu voor zichzelf produceert, kan hij overschotten hebben, bijvoorbeeld van zijn moestuin. Die wisselt hij uit met anderen en is daarin niet te onderscheiden van een marktpartij. Dit verandert zodra de moestuin in dienst komt te staan van de gemeenschap, bijvoorbeeld door deze te voorzien van gezond lokaal voedsel. De moestuin kan opgaan in een groter geheel dat de omgeving wil vergroenen en verduurzamen, en misschien zelfs kan zorgen voor werk voor mensen met een lichte handicap. Op dat moment is de moestuin een burgeronderneming. Dat verschijnsel is niet geheel nieuw, omdat bijvoorbeeld de CBE al langer bekend is, maar nieuw is wel de snelle opkomst van deze onderneming. Het begrip burgeronderneming is zo’n twee jaar geleden komen overwaaien uit Engeland, nadat een aantal mensen daar voorbeelden had bekeken (Van der Lans). Niet elk voorbeeld was een zuivere CBE en sindsdien kent Nederland een reeks termen voor ongeveer hetzelfde: buurtonderneming, wijkonderneming, buurtbedrijf. Achter deze en andere synoniemen gaan twee verschijnselen schuil. Het eerste is een onderneming in handen van professionals die werken voor de wijk. Het is een nieuwe manier van welzijnswerkers om zich te organiseren. Het tweede verschijnsel is een onderneming in handen van de bewoners van een wijk. Mengvormen van beide bestaan, maar in dit paper draait het om de zuivere onderneming in handen van bewoners, burgers, de CBE. Veel Engelse voorbeelden zijn wijkcentra die tal van bedrijven huisvesten (Compendium for the Civic Economy, 00:/). Het zijn een soort bedrijfsverzamelgebouwen die zorgen voor een economische impuls in de wijk. De betrokken bedrijven hebben zeer uiteenlopende karakters en sommige daarvan zijn in handen van bewoners, net zoals met regelmaat het bedrijfsverzamelgebouw. Dan is het een CBE, burgeronderneming, als het bijdraagt aan de belangen van de betrokken individuen en hun gemeenschap. In Angelsaksische en Scandinavische landen leveren deze ondernemingen een bijdrage aan lokale gemeenschappen (Villeneuve‐Smith, 2011). In Nederland zijn burgerondernemingen nog niet zo wijd verspreid, alhoewel de aantallen wel aan het groeien zijn (ROB 2012; Huygen, A e.a. 2012). Het Verwey‐Jonker Instituut noemt verschillende kenmerken die een onderneming tot een burgeronderneming maken (Huygen, A e.a. 2012: 14). De‐A is een coöperatie die in juni 2012 is opgericht met als doel Apeldoorn te verduurzamen. De‐A voldoet aan alle kenmerken. Ten eerste is de organisatie opgericht uit een intrinsieke motivatie en de overtuiging dat het anders moet. Zo zegt de huidige bestuursvoorzitter: “Al jaren was het ons ideaal: niet meer zelf werkloos toezien op een verkeerd gebruik van de aarde en broeikaseffect, maar zelf iets doen”. Ten tweede is het een coöperatief bestuursmodel met licht leiderschap, er is een wisselend bestuur en de leden hebben veel zeggenschap. Ten derde draait de coöperatie dankzij verkoop van eigen producten, energie, en zij zijn daarom in staat financieel zelfstandig te opereren. Verder is sprake van spontaniteit bij het ontstaan van de onderneming. Het begon allemaal met een groepje inwoners dat het anders wilde en van daaruit zijn zij steeds verder gaan kijken naar waar de mogelijkheden liggen. Overheid en bedrijfsleven zijn op geen enkele andere manier dan als geïnteresseerde mede partij bij dit initiatief betrokken. Tenslotte is het een lokaal initiatief, het is de bedoeling dat er voor en met inwoners van Apeldoorn wordt gewerkt aan een duurzame leefomgeving.
3
3
Leverantie in twee richtingen
Elektriciteit komt overwegend van grote energiemaatschappijen. Zij zijn centrale producenten die leveren aan decentrale gebruikers. Zonnepanelen maken het voor de decentrale gebruiker mogelijk om elektriciteit aan zichzelf te leveren. Heeft hij een overschot, dan kan hij dit terug leveren aan de centrale energiemaatschappij waarvan hij klant is. De productie keert zich om en er ontstaat een twee richtingen verkeer, en niet alleen bij de productie van elektriciteit. Zo komt zorg meest van de grote zorginstellingen, maar daarnaast is mantelzorg een wijd verbreid fenomeen. Mantelzorg betekent zelflevering van zorg. Grote zorginstellingen beschouwen dit niet als een vorm van terug leveren van zorg en stellen daar geen vergoeding tegenover. Dit neemt niet weg dat ook hier sprake is van een twee richtingen verkeer, en dat zal sterk gaan groeien naarmate de grote centrale zorginstellingen meer en meer door bezuinigingen worden getroffen. De allermeeste producten komen nog altijd van een centraal punt, een fabriek of een hoofdkantoor. Het twee richtingen verkeer komt op steeds meer plaatsen op, bijvoorbeeld bij het leveren van water of veiligheid, of voedsel uit de moestuin. Moestuinen zijn van vrijwel alle tijden en plaatsen en komen steeds meer voor, en zijn om die redenen misschien wel het beste voorbeeld van productie in twee richtingen. Bovendien zijn beide richtingen zuiver aanwijsbaar. Goed zichtbaar is hoe mensen voedsel produceren in hun moestuinen, dat zelf opeten en ook distribueren naar anderen, onder meer langs winkels en restaurants. Tegelijk is zichtbaar hoe boeren voedsel produceren en dat langs groothandels, winkels en restaurants bij de klant krijgen. Hoe ziet precies dit twee richtingen verkeer eruit, en hoe zit dat bij andere producten dan voedsel? Hierna komen achtereenvolgens voedsel, energie en zorg aan de orde. Daaruit volgt de stelling dat er vier principes zijn die samen beschrijven hoe productie in twee richtingen gaat voor alle mogelijke producten en diensten. 3.1 Voedsel De moestuin is een oud, wijd verbreid en snel groeiend voorbeeld van de gebruiker die zelf produceert en zijn tekorten en overschotten uitwisselt met anderen. Interessante voorbeelden komen uit Rusland sinds de eerste helft van de vorige eeuw. Onder het communisme was eigen productie van voedsel een noodzaak om tekorten te kunnen opvangen in de gecentraliseerde productie van boeren. Tot op vandaag is rond twintig procent van de voedselproductie in Rusland in handen van de gebruiker gebleven. Tijdens de economische crisis in Zuid‐Amerika in de jaren negentig van de vorige eeuw groeide in Brazilië het percentage snel, en is sindsdien de moestuin in grote aantallen gebleven (Boukharaeva). Op dit moment groeit in Europese landen het aantal moestuinen snel. Een oorzaak is de crisis, maar niet alleen. Andere oorzaak is de wil van steeds meer mensen om greep te hebben op wat zij eten, en voor sommigen ook om zich af te keren van de grote voedselproducenten en hun manier van produceren (Pollan). Beginnend bij decentrale productie is de eerste schakel in de keten de lokale tuin, die een moestuin is van een individuele eigenaar, of de gezamenlijke tuin van een collectief. Zij kunnen onderling hun eigen overschotten en tekorten uitwisselen en dat is de tweede schakel. Derde schakel is het leveren van hun overschotten aan restaurants en winkels in de buurt en daarmee leggen zij contact met de centrale elementen binnen de keten, de boeren, die ook leveren aan restaurants of winkels. Dat doen boeren misschien rechtstreeks, maar veelal door eerst te leveren aan de voedselverwerkende industrie, die weer levert aan groothandel, winkels en restaurants. Samen vormen boeren, industrie, winkels en restaurants de vierde schakel in de keten, die zorgt voor het opheffen van de tekorten van gebruiker. Hieruit volgen vier principes van productie in twee richtingen: 4
1. 2. 3. 4.
Zelf leveren, productie voor eigen gebruik Uitwisseling van overschotten en tekorten tussen lokale partijen Terug leveren van overschotten aan centrale afnemers Levering door centrale producenten aan decentrale afnemers die daarmee hun tekorten afdekken
Mensen die niet zelf produceren hebben een tekort van 100% en kopen dus voor 100% in bij centrale leveranciers. Gecentraliseerde voedselproductie is in staat tot het bereiken van steeds grotere delen van de wereldbevolking, die daardoor bovendien zal groeien. Tegelijk groeit ook de decentrale voedselproductie en ontstaat productie in twee richtingen. Er is debat over het vermogen van de decentrale productie om de wereldbevolking te voeden. Sommigen beweren dat 100% mogelijk is en anderen komen op veel lagere percentages uit (Fresco). Voor de ‘tweerichtingenleer’ maakt dit geen verschil en is dit debat bijzaak. Crisis en de ideologie om anders te produceren zijn enkele oorzaken van de opkomst van het fenomeen stadslandbouw. Bij stadslandbouw is nog sterker dan bij het werken in moestuinen een kenmerk te zien dat hoort bij decentrale productie, namelijk de organisatie in collectieven. Een moestuin kan het individuele eigendom zijn van de gebruiker die volledig voor eigen consumptie produceert. Veel eigenaren zijn lid van verenigingen waarmee zij samen inkopen en waarbinnen zij ook producten uitwisselen. Stadslandbouw begint daarmee vaak en bestaat met regelmaat uit groepen die samen produceren voor elkaar, of voor lokale afnemers. Vaak ook hebben zij contacten met lokale boeren om van hen producten af te nemen. Hiermee leggen zij een schakel in de keten tussen decentrale en centrale productie. 3.2 Energie, elektriciteit Beginnen met energie was misschien beter geweest dan met voedsel, omdat de inspiratie tot het ontwikkelen van het ‘model van de vier principes’ komt uit de energiesector, in het bijzonder elektriciteit. Daarvandaan komen de termen zelf en terug leveren en het idee van twee richtingen verkeer. Vergelijking zal echter aantonen dat elektriciteit in tegenstelling tot voedsel niet zuiver binnen de vier principes past, en dat is reden om hierboven met voedsel te beginnen. Gas en warmte blijven hier buiten beschouwing, omdat elektriciteit op dit moment verreweg de grootste markt is als het gaat om zelf leveren en terug leveren.
5
1. Zelf leveren, productie voor eigen gebruik Zonnepanelen op het eigen dak zijn misschien wel het beste voorbeeld van productie voor eigen gebruik. PV‐panelen leveren elektriciteit en de elektriciteitsmeters van mensen zijn zo ingesteld dat ze die elektriciteit in feite zelf afnemen. Dit staat bekend als zelf leveren. 2. Uitwisseling van overschotten en tekorten tussen lokale partijen Binnen vijf jaar tijd uitgegroeid tot een zeer levendige wereld, en snel door groeiend, zijn collectieven die samen elektriciteit inkopen, isolatiematerialen, zonnepanelen en nog meer materialen en apparaten, zelfs windmolens. Uit ongeveer vierhonderd collectieven zijn intussen vijftig opgekomen die zich energiebedrijf noemen, zoals De‐A. Deze lokale bedrijven willen alle elektriciteit uitwisselen tussen gebruikers, maar fiscaal is dat nog lastig, vandaar dat energie minder goed dan voedsel past binnen het model van de vier principes. 3. Terug leveren van overschotten aan centrale afnemers In Nederland en diverse andere landen, waaronder zeker Duitsland, zijn de grote energiemaatschappijen verplicht om lokaal opgewekte elektriciteit af te nemen voor de volledige marktprijs. Soms is daaraan een bovengrens gesteld, maar in Nederland gaat die nu verdwijnen. Dit is een belangrijke stimulans voor lokale energieproducenten die zo in staat worden gesteld tot terug leveren. Nu zij in Nederland nog fiscaal ontmoedigd worden om lokaal uit te wisselen, is terug leveren aan centrale afnemers hun voornaamste alternatief. 4. Levering door centrale producenten aan decentrale afnemers In Duitsland en Denemarken zijn intussen gemeenschappen die netto elektriciteit overhouden. In Nederland is Texel het hardst op weg in die richting. Uiteraard gaat het leeuwendeel van de elektriciteit nog andersom, dus van de centrale naar de decentrale afnemers. Wel slagen steeds meer collectieven erin om samen in te kopen bij de centrale producenten en om daaraan geld over te houden. Veel van deze collectieven, met name de lokale energiebedrijven, gebruiken deze inkomsten om te investeren in hun eigen productie. Inkomsten uit collectieve inkoop van centraal geproduceerde elektriciteit gebruiken om decentrale opwekking te stimuleren, is een mooi voorbeeld van het twee richtingen verkeer. In dit geval is er een symbiose tussen de beide richtingen. In andere gevallen is sprake van een bijna ideologische strijd. De richting van decentraal naar centraal is overwegend duurzaam en de omgekeerde richting is overwegend onduurzaam. Door de stijgende olieprijzen leek de duurzame richting de wind mee te hebben. Door de exploitatie van schaliegas en –olie lijkt nu de onduurzame richting weer het tij mee te krijgen. Zo bekeken lijken beide richtingen te botsen, en ideologisch is dat ook zo. Vanuit een ander perspectief komt in beeld dat zij ook tegelijk kunnen groeien, of krimpen. 3.3
Zorg
1. Zelf leveren, productie voor eigen gebruik Voor de meeste zorg is de eigen woning altijd al de aangewezen plek. Voor zover iemand niet geheel voor zichzelf kan zorgen, doen mensen uit zijn directe omgeving dat. Voor zover nodig vult de wijkverpleging dat aan en alleen in de meer ernstige gevallen vertrekt iemand naar een verpleeghuis of ziekenhuis. De mensen uit de directe omgeving die zorg leveren, zijn mantelzorgers. Zij werken meest onbezoldigd en soms met een vergoeding via het persoon gebonden budget van degene die de verzorging krijgt (Sadiraj). 6
2. Uitwisseling van overschotten en tekorten tussen lokale partijen Meer organisatie van mantelzorgers zou kunnen leiden tot een betere inzet van tijd, geld en andere middelen. Lokale collectieven waarin mantelzorgers de krachten bundelen, zijn er vooral tussen familieleden van mensen met een handicap of chronische ziekte. In de afgelopen twintig jaar hebben zij enkele honderden kleine verzorgingshuizen opgezet die zij onder meer financieren met persoon gebonden budgetten. Deze verzorgingshuizen zorgen voor een efficiënte inzet van deze budgetten. 3. Terug leveren van overschotten aan centrale afnemers Voor zover persoon gebonden budgetten gaan naar mantelzorgers is dat te beschouwen als een vergoeding vanwege de staat voor hun levering van zorg, maar is dat terug leveren? In Amsterdam‐ Zuid is een zorgorganisatie van bewoners opgericht, Stadsdorp‐Zuid, die in feite terug levert. Dat gebeurt door werk over te nemen van centrale zorgleverancier Puur Zuid. De volgende stap is dat er geld gaat van Puur Zuid naar Stadsdorp‐Zuid. In de mogelijke onderhandelingen daarover heeft Stadsdorp‐Zuid zich een positie verworven door collectieve inkoop bij Puur Zuid. 4. Levering door centrale producenten aan decentrale afnemers De centrale organisatie van zorg is groot en kost veel geld en vindt plaats in organisaties die onderdeel zijn van een doorlopende schaalvergroting. Tegelijk is de decentrale organisatie van zorg ook groot, omdat daarbij heel veel mensen betrokken zijn, maar de organisatiegraad is laag. Bezuinigingen op de zorg zullen meer verantwoordelijkheden neerleggen bij het decentrale niveau, en daar groeit intussen de organisatiegraad. Op een toenemend aantal plaatsen gaan mensen, net als rond energie, over tot collectieve inkoop van zorg. Dit doet onder meer Stadsdorp‐Zuid en de in Nederland bekende Brabantse dorpen Hogeloon en Elsendorp. Net als voedsel en energie past ook de productie van zorg in de vier principes van productie in twee richtingen. Dit toont de functie aan van deze principes. Zij dienen om een vergelijking te kunnen maken, dus om overeenkomsten en verschillen op het spoor te komen. Hierboven is begonnen met voedsel, omdat dit elk van de vier principes en hun rangorde goed aan het licht brengt. Energie brengt daaropvolgend aan het licht dat niet elk product zo zuiver past, en dat juist daarom vergelijking zinvol is. De overeenkomsten en verschillen kunnen dienen om bijvoorbeeld aan te geven waar de productie van zorg zich anders ontwikkelt, of minder snel, of waar misschien een verbetering mogelijk is. Idee is dat deze vergelijking mogelijk is binnen vrijwel elke maatschappelijke sector. In sectoren als groen, afval, welzijn, cultuur, transport en veiligheid wordt dan zichtbaar hoe mensen daar ook ver zijn met zelf leveren, uitwisselen, terug leveren en decentraal geleverd krijgen. Uit de vergelijking komt ook naar voren dat mensen op decentraal niveau collectiviteiten opzetten om te kunnen organiseren dat zij aan elkaar leveren, terug leveren aan het centrale niveau en ook collectief kunnen afnemen van het centrale niveau. Rond voedsel zijn tuindersverenigingen actief en groepen die samen doen aan stadslandbouw. Rond energie zijn intussen vijftig buurtenergiebedrijven. In Nederland zijn 750.000 mantelzorgers of meer, afhankelijk van de definitie. Op landelijk niveau hebben zij een organisatie die hun belangen verdedigt richting de Rijksoverheid.1 Zoals gezegd zijn lokale collectieven er vooral tussen familieleden van mensen met een handicap of chronische ziekte. Toch worden mantelzorgers soms de meest slecht georganiseerde ‘beroepsgroep’ genoemd, omdat zij gezien hun grote aantallen een relatief lage organisatiegraad hebben.
1
Mezzo, Landelijke Vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg, zie www.mezzo.nl.
7
Intussen organiseren zich in toenemende mate ook andere groepen mensen rond de zorg, zoals in Amsterdam‐Zuid. Daar organiseert de coöperatie Stadsdorp Zuid eigen zorg voor lokale bewoners. Ook regelen zij collectieve inkoop van zorg waardoor de prijs daalt en hun organisatiegraad stijgt en zij beter kunnen onderhandelen over bijvoorbeeld het terug leveren van zorg. Dat is in de zorgsector nog een onbekend fenomeen, maar waarom zou een zorginstelling niet betalen aan mensen die zelf zorg aanbieden? In de energiesector is dit een bekend fenomeen, en ook dat volgt uit vergelijkende studie. In alle drie onderzochte sectoren groeit de organisatiegraad, maar hoe zien die organisaties eruit, zijn dat burgerondernemingen? Op basis van diverse overeenkomsten laat zich intussen een model van de burgeronderneming ontwaren.
4
Organisatie van burgerproductie
De‐A in Apeldoorn is een van de vijftig burgerinitiatieven die zichzelf energiebedrijf noemen. Deze en andere koplopers hebben intussen een kleine professionele organisatie, maar daarnaast blijft het burgerinitiatief krachtig overeind. Hoe organiseren zij dit? Uit een reeks overeenkomsten ontstaat een model van de burgeronderneming, dat volgt uit een vergelijkende studie tussen zo’n vijftien buurtenergiebedrijven (Van der Heijden 2013). In dit model is het buurtenergiebedrijf een vereniging, of een coöperatie, of als begin een vereniging en na enig tijd een coöperatie. Verschil is dat mensen binnen de coöperatie niet alleen lid zijn, maar ook eigenaar (Veldheer, V. e.a. 2012:259). Een vereniging is geen eigendom van de leden en in tegenstelling tot de coöperatie kunnen zij niet delen in winst, omdat een vereniging die niet maakt. De vereniging en de coöperatie zijn de enige twee rechtspersonen die ruimte geven aan transparante democratische besluitvorming, en dat is belangrijk binnen een burgerinitiatief. De burgers organiseren zich binnen vereniging of coöperatie als leden en uit hun midden komt het bestuur. Dat zijn zeker in het begin vrijwilligers. Daarnaast geven vereniging en coöperatie steeds ruimte aan tal van vrijwilligers die zich willen inzetten binnen hun burgeronderneming. Binnen de energiesector is dit het meest in ontwikkeling, vandaar dat het buurtenergiebedrijf hier dient als voorbeeld voor de organisatie van burgerproductie binnen de burgeronderneming, CBE. Verduurzaming van energie doen buurtenergiebedrijven in het begin vaak door de gezamenlijke inkoop van zonnepanelen, isolatie en andere materialen. Na kortere of langere tijd stappen zij ook in de collectieve inkoop van groene energie en het zelf verkopen van panelen, isolatie en andere materialen, en ook adviezen. Dit zijn commerciële activiteiten en met reden, omdat vrijwilligers niet het tempo kunnen maken dat nodig is voor de verduurzaming van energie. Deze activiteiten brengt het buurtenergiebedrijf onder in aparte BV’s of stichtingen. Die kunnen failliet gaan zonder dat de coöperatie of vereniging failliet gaat. Zeker als het buurtenergiebedrijf investeert in een eigen energiecentrale is dit een verstandige strategie. Langs deze weg ontstaat een buurtenergiebedrijf met een publiek en een privaat deel. De vereniging of de coöperatie is het publieke deel. Daarin verzamelen zich mensen die zich opstellen als burger, omdat zij het beste willen voor hun gemeenschap. In het private deel bevinden zich commerciële activiteiten, die bestaan uit verkoop van producten en diensten aan klanten, waaronder ook leden. Cruciaal is het primaat van het publieke deel: de vereniging of coöperatie is eigenaar van de BV’s of stichtingen, of heeft een contract met ze waarin de zeggenschap is geregeld. Alleen zo kan een nutsbedrijf ontstaan dat energie produceert voor de gemeenschap en opbrengsten opnieuw investeert in die gemeenschap. 8
Het publieke en het private deel voeden elkaar, in de eerste plaats omdat het private deel bestaat uit activiteiten waarvan de klant met zekerheid weet dat deze bijdragen aan de duurzaamheid en economie van de gemeenschap. In de tweede plaats zorgen deze activiteiten dat het publieke deel, de vereniging of coöperatie, geloofwaardig is als een partij die de verduurzaming versnelt. Spil is de directeur of coördinator die niet alleen de commerciële activiteiten aanstuurt, maar er ook is om de vrijwilligers te versterken in hun activiteiten. Dat zijn onder meer innovaties die op termijn commercieel kunnen worden, zoals nieuwe activiteiten rond energie, of bijvoorbeeld stadslandbouw, of deelauto’s. De organisatie vormt als het ware een lemniscaat:
Binnen dit lemniscaat voltrekt zich een onderlinge voeding tussen het publieke en private deel waardoor een bijzondere onderneming ontstaat, die niet alleen financieel inkomen genereert, maar ook maatschappelijke meerwaarde. Toegepast op andere sectoren dan energie is dit model bruikbaar om te bekijken hoe mensen werken in burgerondernemingen die bijvoorbeeld voedsel produceren, of vervoer, of een aantal producten tegelijk zoals voedsel, vervoer, energie en zorg. Zeker deze bredere ondernemingen zijn vaak begonnen met energie en dus past het lemniscaatmodel van het buurtenergiebedrijf. Waar het niet past, is dit model bruikbaar om overeenkomsten en verschillen op het spoor te komen, bijvoorbeeld sterke betrokkenheid van de overheid, of van een bedrijf. Het lemniscaatmodel stelt verder in staat om de economische en de maatschappelijke kracht van de burgeronderneming te doorzien. Om te overleven moet deze in de eerste plaats economisch niet slechter presteren dan een andersoortig bedrijf, bijvoorbeeld een buurtrestaurant moet het kunnen opnemen tegen een pizzeria, en een buurtenergiebedrijf tegen een energiemaatschappij. Daarnaast moet de burgeronderneming maatschappelijk niet slechter presteren dan een overheid of een instelling. Het lemniscaat brengt vrijwilligerswerk, democratie, innovatie, lokale verbinding en een bijzonder imago allemaal onder een dak, samen met de levering van producten en diensten. Dat zijn vaak diverse producten en diensten die elkaar versterken, waarbij de burgeronderneming veelal in staat is zijn transactiekosten en overhead zeer laag te houden. Alles bij elkaar een combinatie die een sterke concurrentiepositie geeft. Wat is die positie precies?
9
5
Meervoudige waarde creatie door burgerproductie
5.1 Inleiding Een buurt met een bloeiende burgeronderneming is meer waard. Het betekent waardevastheid van particulier woningbezit, en ook meer waar voor je geld als huurder. Een zorgverzekeraar weet dat zijn klanten in deze wijk meer koopkracht hebben, en dus hun premies eenvoudiger blijven betalen. Om dezelfde reden zullen klanten met een uitkering van deze verzekeraar beter kunnen rondkomen. Ook kan deze verzekeraar erop rekenen dat zijn klanten minder snel ziek worden, omdat hun leefomgeving goed is, en bovendien goedkope zorg krijgen als de buurtonderneming dat regelt. Tenslotte kan de zorgverzekeraar in zijn positie als belegger besluiten om in deze wijk te investeren in bijvoorbeeld het winkelcentrum, omdat ondernemers daar goed zullen kunnen bestaan. De waarde daarvan is redelijk vast en ontwikkelt zich gestaag als de burgers hun activiteiten voortzetten. De buurtonderneming zorgt voor meervoudige waarde creatie voor de burger en ook voor de zorgverzekeraar en vastgoedbeleggers. Als zij bezit hebben in een buurt met goedkope energie en zorg, en met fraai groen en een hoge veiligheid, dan kunnen zij rekenen op meer waardevastheid van hun bezit. Een woningcorporatie heeft daarnaast belang bij het bieden van een goede leefomgeving, en pensioenbeleggers hebben net als zorgverzekeraars belang bij mensen die hun premies kunnen betalen en van hun uitkeringen kunnen leven. Dit is meervoudige waarde creatie en ook de overheid kan profiteren van een dergelijke waarde creatie door de burgeronderneming. Aantoonbaar is dat groepen burgers zorgen voor meer kwaliteit tegen minder geld in maatschappelijke sectoren als klimaat, natuur, zorg, welzijn, ontwikkelingssamenwerking, veiligheid. Dat biedt de overheid kans op bezuinigingen. Zij kan op haar begroting profiteren van deze en van andere ‘inverdieneffecten’ van burgerproductie. Die komen van burgers die zorgen voor het behoud van hun eigen koopkracht. Dan krijgt de overheid minder te maken met armoede en ontvangt zij meer uit belastingen. De veronderstelling is dat burgerondernemingen een meervoudige waarde creatie hebben (Emerson). Zij hebben dat voor verzekeraars, beleggers, de overheid en natuurlijk ook voor de burger zelf. Waaruit bestaat deze meervoudigheid precies, en kunnen we begrijpen hoe deze in elkaar zit? Immers, een beter begrip van meervoudige waarde creatie kan burgers, overheden, verzekeraars, beleggers en anderen doen kiezen voor de burgeronderneming. 5.2 Meervoudigheid Minder armoede en meer opbrengsten uit belastingen zijn elementen van de meervoudigheid van de creatie van waarde door burgerondernemingen, en er zijn meer. Zo hebben deze ondernemingen een spill‐over effect van ondernemersmentaliteit. Als in een buurt een onderneming wordt gestart, dan volgen omliggende gemeenschappen vaak met eigen initiatieven (Peredo & Chrisman, 2006: 34). Ook binnen de buurt zelf gaan meer mensen ondernemen nadat zij geïnspireerd zijn door de buurtonderneming. Verder blijkt dat mensen, doordat zij bezig zijn met hun eigen energie productie, zij veel meer oog hebben voor energie verbruik en verspilling. Dit effect is groter bij mensen die energie verkrijgen vanuit hun eigen omgeving dan vanuit grootschalige energie projecten (Devine‐ Wright, 2004). Ook ontstaat meerwaarde door het inbrengen van heel specifieke kennis, kunde en ervaringen van lokaal betrokkenen. Dat is deskundigheid die niet naar boven zou komen wanneer een centrale producent zijn product levert. Meervoudige waarde creatie wil zeggen dat een onderneming niet alleen waarde creëert met zijn primaire activiteit, bijvoorbeeld voedselproductie, maar door andere activiteiten eveneens waarde 10
creëert. Zo brengt stadslandbouw mensen bij elkaar en zorgt voor meer groen in de buurt. Er zijn zelfs directe relaties bekend tussen stadslandbouw en minder criminaliteit (Hagey). Gangbare landbouw heeft dergelijke neveneffecten veel minder. Denk aan sociale contacten, leefbaarheid in de stad, bewustwording over voedsel, onderwijs en biodiversiteit. Een gangbaar landbouwbedrijf overleeft enkel als het alles inzet voor de primaire activiteit. Dat is een enkel product, aardappelen bijvoorbeeld, die zo snel en zoveel mogelijk geproduceerd moeten worden. Alles wat daarvan afleidt zijn kosten. De waarde creatie is overwegend enkelvoudig, met weinig spill‐over, waarom is die bij een burgeronderneming meervoudig? De basis van een gangbare onderneming is winst maken, en dan ligt enkelvoudige waarde creatie voor de hand. Elke extra deelnemer moet delen in de winst, en daarom leent zo’n onderneming zich niet goed voor collectiviteit. De basis van een burgeronderneming is waarde vasthouden en kosten besparen. Zo is stadslandbouw niet bedoeld om zo snel mogelijk zoveel mogelijk voedsel te produceren, maar om de leefbaarheid van de wijk te verstevigen. Buurtenergie is niet bedoeld om zoveel mogelijk winst te maken met de productie van energie, maar om een wijk energieneutraal te maken en de kosten voor energie beheersbaar te houden. Dit leent zich voor collectieve actie en solidariteit, omdat elke extra deelnemer kan helpen om waarde vast te houden en kosten te verlagen. Dit hoeven niet alleen de waarde en kosten te zijn voor stadslandbouw of buurtenergie. Is een extra deelnemer aan stadslandbouw iemand die het risico loopt af te drijven richting criminaliteit, en blijft hij nu daarbuiten, dan draagt dit bij aan de waarde van de wijk en het beheersen van de kosten voor criminaliteit. Stadslandbouw kan die extra deelnemer veel eenvoudiger opnemen dan gangbare landbouw, omdat hij daar in de winst moet delen, en dat telt bij stadslandbouw veel minder. Bovendien zijn de deelnemers aan stadslandbouw veel beter in staat om als nevenactiviteit een programma te draaien speciaal gericht op preventie van criminaliteit. In tegenstelling tot een gangbaar landbouwbedrijf kan het eenvoudiger mensen opnemen en drukt de zorg minder zwaar dat deze nevenactiviteit de primaire productie in gevaar brengt. Vergelijkbaar kan een buurtenergiebedrijf eenvoudig verbreden tot een buurtonderneming die ook werkt aan bijvoorbeeld autodelen. De mensen die in het collectief zitten, hebben elkaar leren kennen rond het gezamenlijk besparen op energiekosten, dus waarom niet ook op transportkosten? Niemand hoeft daarop winst te maken, of in de winst te delen, en hoe meer mensen samen hun kosten delen voor energie en transport, hoe lager die kosten worden. De kracht van de burgeronderneming is de meervoudige waarde creatie. Dat geeft deze onderneming in principe een sterke concurrentiepositie, maar leidt niet vanzelf tot een lagere prijs voor de primaire activiteit. Buurtenergie levert misschien wel veel meer op dan alleen elektriciteit, maar de prijs voor elektriciteit kan hoger liggen dan de prijs die een centrale energiemaatschappij rekent. Als die bovendien zijn kosten voor CO2‐uitstoot niet in rekening hoeft te brengen, terwijl het buurtenergiebedrijf geen uitstoot heeft, dan is geen sprake van een gelijk speelveld. Dan dreigt de situatie waarin consumenten kiezen voor goedkope elektriciteit waarmee ze zichzelf en hun gemeenschap de voordelen van meervoudige waarde creatie ontzeggen. Om de vergelijking te kunnen maken, is cruciaal om deze waarde creatie verder in beeld te brengen. Hieronder volgt een poging door de meervoudigheid samen te vatten in vijf pijlers onder de burgeronderneming.
11
1e pijler: gemeenschap Zelf levering is een keuze van het individu die hij kan maken om uiteenlopende redenen, bijvoorbeeld omdat hij het gewoon leuk vindt, of omdat hij in de meeste gevallen geen geld kwijt is aan tussenhandel en belastingen. Het individu kan het daarbij laten, maar uit de keuze voor zelflevering volgt vaak het opzetten van een gemeenschap, omdat het de voordelen biedt van schaalvergroting. Een economische reden daarvoor is korting door collectieve inkoop van bijvoorbeeld materialen voor isolatie of zonnepanelen, en ook zorg of woningonderhoud. Het opzetten van een gemeenschap betekent meteen organisatie van solidariteit, en dat kan voor velen in plaats van economische redenen de motivatie zijn om deze op te zetten. 2e pijler: transactiekosten Het opzetten van een gemeenschap brengt mensen bij elkaar die samen besluiten gaan nemen over aankopen. Dit gezamenlijk ontwikkelen van marktkennis scheelt veel tijd en helpt zorgen voor selectie van de beste aanbieder. De transactiekosten gaan omlaag, omdat mensen deze delen. Gaan zij daarnaast ook samen produceren, dan zijn zij onderling in staat om te bepalen wie bijvoorbeeld welk werk gaat doen. Uren, transport, materialen en kennis kunnen zij veel eenvoudiger alloceren dan bijvoorbeeld een medewerker van een hoofdkantoor. Hiermee gaat de overhead omlaag en dat brengt de transactiekosten verder omlaag. 3e pijler: transactiebaten Sociale cohesie Het opzetten van een gemeenschap brengt niet alleen transactiekosten omlaag, maar heeft ook opbrengsten die te beschouwen zijn als transactiebaten, een woord dat tevergeefs gezocht wordt in de gangbare economische literatuur. Uit de contacten tussen mensen volgen namelijk niet alleen besparingen, maar ook nieuwe opbrengsten. Eerste zijn natuurlijk het plezier van het contact en de sociale cohesie, hoewel dat ook uit te drukken is in besparing, namelijk minder vervreemding. Innovatie Onmiskenbare baten zijn nieuwe ideeën, innovaties, hoewel sommige daarvan ook weer tot besparingen kunnen leiden. Dat zijn ideeën gebaseerd op lokale kennis waardoor een product toegepast wordt op een wijze die veel beter is aangepast aan de lokale omstandigheden, en dus met minder kosten. Denk aan de aanpassing van de productie van een moestuin aan de lokale natuurlijke omstandigheden en vraag en aanbod. Andere innovaties generen wel zuiver nieuwe inkomsten. Een sterk voorbeeld is ‘Herman de Zonnestroomverdeler’, een apparaat om als gemeenschap elektriciteit op te wekken. Zonder participatie in een dergelijke gemeenschap, en dus gedegen kennis daarvan, had de ontwikkelaar van dit product zijn idee nooit gekregen. Democratie De gemeenschappen die mensen opzetten om samen te produceren zijn open, omdat schaalvergroting de kosten omlaag brengt, en ook omdat solidariteit belangrijk is. Beide zorgen voor legitimatie van de gemeenschap, want andersom zouden beperkte en gesloten gemeenschappen ontstaan en die zijn minder geloofwaardig. Er ontstaan gemeenschappen van burgers waarin allen zeggenschap hebben. Consistent is dat zij deze vaak organiseren als vereniging of coöperatie, en dat zijn rechtsvormen die democratische besluitvorming eisen. Dit draagt bij aan de democratie in het algemeen die groter wordt omdat mensen over meer democratisch gaan beslissen dan voorheen.
12
4e pijler: verbreding Een hoge groene kwaliteit van de buurt draagt bij aan gezondheid, en bijvoorbeeld ook aan het vasthouden van water, en het scheppen van een klimaatbestendige omgeving. Economisch zijn dergelijke combinaties gunstig, omdat een enkele investering in groen effect heeft op veel meer sectoren, die samen kunnen investeren en daardoor per sector kunnen besparen (AgentschapNL). Door hun aard maken burgerondernemingen deze combinaties zeer vanzelfsprekend. Zo zorgt stadslandbouw vanzelf voor meer groen in de buurt met alle bovengenoemde neveneffecten en meer, zoals minder criminaliteit. Vergelijkbaar kan een buurtenergiebedrijf eenvoudig verbreden tot een buurtonderneming die ook werkt aan bijvoorbeeld autodelen. 5e pijler: inverdienen Voor beleggers zorgt een burgeronderneming voor een waardevaste buurt; voor zover bewoners particuliere woningeigenaren zijn, zijn zij zelf deze beleggers. Door te zorgen dat hun buurt waardevol is, zorgen zij voor een veilige investering in vastgoed, en dit gaat verder. Slagen zij er namelijk in om een buurt te creëren met lage kosten voor energie, zorg of vervoer, dan werken zij aan behoud van koopkracht, ook voor huurders. Daardoor kunnen mensen onder meer hun premies blijven betalen, en van hun uitkeringen leven. Ook kunnen zij belastingen betalen en daarvan profiteert de overheid. Die profiteert ook langs andere wegen, bijvoorbeeld omdat mensen minder een beroep doen op de bijstand, of op zorgvoorzieningen. Hiervan profiteren op hun manier ook weer de zorgverzekeraars. De overheid, zorgverzekeraars en anderen, zoals beleggers, hebben ‘inverdieneffecten’ vanwege de burgeronderneming. Zij kunnen daar als free rider van profiteren, of de burgeronderneming stimuleren. Dat kan door daarin rechtstreeks te investeren, of door bijvoorbeeld een verlaging in belasting of in premie te geven. Interessante optie is participatie in de onderneming, wat binnen een coöperatie een reële optie is. Uit Duits onderzoek blijkt dat meer dan 50% van de opbrengsten van energie producerende buurtondernemingen gelijk weer in de gemeenschap geïnvesteerd worden. Voor winsten is dit zelfs meer dan 80% (Müllenhof, 2010). Financiële opbrengsten die in de gemeenschap blijven, zijn vaak vijf keer zo groot bij burgerondernemingen dan bij andere projecten (Welsh Galuzzo, T, 2005). Voor een zorgverzekeraar maakt dit de burgeronderneming een interessante belegging. Interessant voor de overheid is dat deze onderneming een direct effect hebben op de werkgelegenheid; geïnitieerd vanuit een burgeronderneming en aanbesteed in de omgeving, leiden energieprojecten tot 1.1 tot 2.8 maal meer banencreatie binnen een gemeenschap dan commerciële projecten van dezelfde aard ( Lantz & Tegen, 2009: 3). Deze vijf pijlers staan onder een burgeronderneming, een CBE, Community‐Based Enterprise. Deze pijlers staan niet onder een gangbare onderneming, die het vooral moet hebben van de combinatie van snelheid en volume. Dat zijn niet alleen gangbare ondernemingen die opereren op de markt, omdat overheden en maatschappelijke instellingen ook afgerekend worden op deze combinatie. Hiermee komen twee soorten ‘ondernemingen’ niet alleen naast elkaar te staan, maar soms ook tegenover elkaar in de zin van concurrentie. Wanneer doet de burgeronderneming het beter dan bedrijven, overheden en maatschappelijke instellingen? Binnen de energiesector is intussen sprake van regelrechte concurrentie. Gangbare energiemaatschappijen zijn natuurlijk nog verreweg de grootste, maar in Duitsland bijvoorbeeld is 50% van de duurzame energie productie in handen van burgerondernemingen, en in Denemarken is dit maar liefst 80% (Go, S e.a. 2012).
13
Heeft de burgeronderneming een groot en meervoudig oplossend vermogen voor problemen die bedrijven, overheden en maatschappelijke instanties niet oplossen, of zelfs veroorzaken? Als dit het geval is, dan is dat reden om burgerproductie te stimuleren, maar wel op de juiste tijd, plaats en wijze. Zo lost burgerproductie niet nu en overal alle problemen op rond tekorten aan energie, de kosten en de vervuiling daarvan. Ook heeft het geen zin een buurtenergiebedrijf te starten op een wijze dat deze niet van de bewoners wordt (Van der Heijden 2013). Stadslandbouw poneren als de oplossing voor het wereldvoedselprobleem is de verkeerde verwachtingen wekken. Het nu presenteren als een start voor een groep mensen die hun wijk willen verbeteren, is wel degelijk geloofwaardig, omdat intussen velen hen voor zijn gegaan. Daaruit kan een burgeronderneming ontstaan die rust op alle vijf pijlers waardoor burgers en hun gemeenschap voluit kunnen profiteren.
6
Conclusie en discussie
In de burgereconomie produceren gebruikers in toenemende mate producten en diensten die zij voorheen volledig kregen als klanten van bedrijven, overheden en maatschappelijke instellingen. Denk aan energie, voedsel, publiek groen, veiligheid, transport, zorg, cultuur en welzijn. Gebruikers beginnen aan zichzelf te leveren en aan elkaar, en leveren overschotten aan de bekende centrale leveranciers. Wat de gebruikers aan tekorten hebben, en dat is nu nog het leeuwendeel, krijgen zij geleverd van deze centrale leveranciers. Nieuw is de snelle opkomst van burgerproductie en dat brengt veel vragen met zich mee. Dit paper geeft op enkele een antwoord, hoe voorlopig ook. Als eerste komt de leverantie in twee richtingen aan de orde en die roept tevens nieuwe vragen op. Deze twee richtingen zijn namelijk ook te beschouwen als twee tegengestelde richtingen waarin de samenleving zich ontwikkelt: een samenleving met nog meer en nog snellere processen van enkelvoudige waarde creatie door centrale leveranciers en met het individu als klant, versus een samenleving waarin deze klant ook burger is en zelf de productie op zich neemt met een hoge meervoudige waarde creatie. Deze tegenstelling kan reden zijn voor ideologische stellingname en dat is niet onbelangrijk. Het geeft de kans om politieke uitspraken te doen over burgerproductie, zodat mensen kunnen besluiten wat zij ervan vinden. Bij zelf leveren en terug leveren en centraal geleverd krijgen, hoort een organisatiemodel en dat is geschetst met behulp van het publiek private lemniscaat. Deze organisatie kan de meervoudige waarde creatie realiseren, maar heeft daarvoor met regelmaat geld nodig. Uit onderzoek dat is gedaan naar het ontstaan van burgerondernemingen in onder andere Engeland blijkt dat veel ideeën niet van de grond komen in de beginfase door gebrek aan kapitaal (Haugh, H, 2007:3). Dat is zonde omdat op deze manier een enorm potentieel aan waarde voor de samenleving verloren gaat. Dit terwijl tegelijkertijd steeds meer aanbod ontstaat van investeerders die bereid zijn een lager financieel rendement te ontvangen voor een hoger sociaal rendement (BCG, 2012:9). Deze sociale investeerders richten zich momenteel vooral op de grotere sociale ondernemingen. Er lijkt een verstoring in de markt te bestaan waardoor burgerondernemingen en investeerders elkaar niet goed kunnen vinden. Belangrijk is om deze verstoring op te lossen, maar hoe? Met deze vraag komt dit paper tenslotte uit op de agenda, waarop financiering een prominente plaats verdient. Op de agenda kan natuurlijk heel veel bij zo’n nieuw verschijnsel als burgerproductie. Wat in elk geval niet mag ontbreken is een grondslagendebat over democratie (Van der Heijden 2011). Binnen hun burgerondernemingen organiseren de leden een speciale vorm van democratie, die in de literatuur ook wel bekend staat als associatieve democratie (Hirst). Hoewel geen representanten van 14
de hele gemeenschap voegen de leden wel toe aan het democratisch gehalte van de samenleving. Door greep te krijgen op productie van onder meer energie brengen zij een deel van de samenleving binnen het bereik van de democratie dat zich daar tot nu toe aan onttrekt. In termen van leveren lijkt het alsof burgers zelf democratie gaan leveren aan elkaar. Gaan zij ook democratie ‘terug leveren’ aan de volksvertegenwoordiging? Dat doen zij wanneer zij het democratisch gehalte van de samenleving op zo’n manier vergroten dat daardoor volksvertegenwoordigingen te maken krijgen met meer betrokken burgers, die afgewogen vraagstukken aan ze leveren. Mogelijk kan deze metafoor van zelf leveren en terug leveren van democratie een bijdrage leveren aan het debat over de democratie. Het idee van burgerproductie kan aan dit grondslagendebat nog veel meer impulsen leveren. Misschien zijn de volgende daarin belangrijke vragen: betekent burgerproductie een emancipatie van de klant tot een producent die niet alleen zeggenschap heeft over productie, maar dat ook als burger doet die lid is van de gemeenschap? Gaat hij daarmee nieuwe producten vragen, of zelfs creëren, en veranderen hiermee ook bedrijfsleven, overheid en maatschappelijke instellingen? Is tenslotte, meer dan 200 jaar na 1789, sprake van een nieuwe burgerlijke revolutie, of is dat een overschatting van wat zich nu voltrekt?
Over de auteurs Jurgen van der Heijden adviseert en publiceert over een samenleving waarin functies als energie en natuur, of wonen en zorg elkaar onderling versterken. Daarin krijgen burgers de kans om zelf productie van energie, natuur, wonen en zorg op zich te nemen. Hij is (co‐)auteur van o.a. 'Toekomstwaarde Nu; de kracht van functiecombinaties' en 'Productie door de burger'. Jurgen is bestuurslid van CALorie, de energiecoöperatie van Castricum. Hij werkt als adviseur voor AT Osborne <
[email protected]>. Myrthe Kolenbrander heeft haar Bachelor politicologie aan de Universiteit van Amsterdam in 2013 afgerond en is momenteel bezig met haar master International Business: Strategy and Innovation aan de Universiteit Maastricht. Binnen deze master richt zij zich op onderwerpen zoals social entrepreneurship, sustainable strategy en de organisatie van de toekomst.
Literatuur
00:/ (2011), Compendium for the Civic Economy, What the Big Society should learn from 25 trailblazers, 00:/, London AgentschapNL, Toekomstwaarde Nu, de kracht van functiecombinatie, AgentschapNL/Ministerie van I&M, Utrecht/Den Haag 2012 Boukharaeva L. M. (2011), Six ares of land: Resilience of city dwellers in Russia, in Tidball, Keith G.; Krasny, Marianne E. (Eds.), Greening in the Red Zone: Disaster, Resilience and Community Greening, Springer, New York Emerson, J (2000) The Nature of Returns: a Social Capital Markets Inquiry into Elements of Investment and The Blended Value Proposition. Social Enterprise Series working paper nummer 17, Harvard Business School Fresco, Louise (2012), Hamburgers in het paradijs, Prometheus, Amsterdam Go, S; Narayan, D (2012) Community Power: Renewing Communities Trough Renewables. Gepubliceerd door: Sol Solution
15
Hagey, Allison, Solana Rice, Rebecca Flournoy (2012), Growing Urban Agriculture: Equitable Strategies and Policies for Improving Access to Healthy Food and Revitalizing Communities, PolicyLink, Oakland Haugh, H (2007) Community‐led Social Venture Creation. Entrepreneurship Theory and Practice Vol. 31:4 Heijden, Jurgen van der (2011), Productie door de Burger. Democratischer dan volksvertegenwoordiging, Delft, Eburon Heijden, Jurgen van der (2013), Buurtenergie Nu, de volgende stap in 2013, Natuur & Milieu Overijssel en AT Osborne in opdracht van de Provincie Overijssel, Zwolle/Baarn 2013, zie http://www.natuurenmilieuoverijssel.nl/handlers/i.aspx?/id=6465 Hirst, Paul (2002). Democracy and Governance; Debating governance, authority, steering and democracy, Pierre, Jon (ed.), Oxford: Oxford University Press Huygen, A. (2012) Condities voor Zelforganisatie, WMO Kenniscahier 18 Lans, Jos van der (2011 ) Column ‘Waar is Jos van der Lans?’ Toevertrouwen‐aan‐burgers.UK in TSS‐Tijdschrift voor sociale vraagstukken – juni 2011 Lantz, E; Tegen, S (2009) Economic Development Impacts of Community Wind Projects. Conference paper for WINDPOWER 2009 Mühlenhoff, J (2010) Value Creation for Local Communities through Renewable Energy. Renews Special Issue: 46 Pestoff, Victor, Taco Brandsen, Public governance and the third sector: opportunities for co‐ production and innovation? Paper presented at the conference of the European Group of Public Administration, September 2‐4, 2009, St Julians, Malta. Peredo, A; Chrisman, J (2004) Towards a Theory of Community‐Based Enterprises. Academy of Management Journal. Vol. 31:2 Pollan, M. (2008) Een pleidooi voor echt eten. Amsterdam: De Arbeiderspers Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) rapport ( december 2012) Loslaten in vertrouwen: Beschouwingen van adviesraden over een nieuwe verhouding tussen overheid, markt en samenleving Sadiraj, K, Oudijk, D, e.a. (2011) De opmars van het PGB. De ontwikkelingen van het persoonsgebonden budget in nationaal en internationaal perspectief. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau Veldheer, V.; Jonker, J.; Noije, L. van, Vrooman, C. (red.) (2012) Een beroep doen op de burger. Gepubliceerd door: Sociaal Cultureel Planbureau Villeneuve‐Smith, F (2011) Fight back Britain: A report on the stage of the social enterprise survey 2011. Gepubliceerd door: Social Enterprise UK
16