VROM-Inspectie Regio Noord-West Kennemerplein 6-8 Postbus 1006 2001 BA Haarlem
Brandveiligheid bij zorginstellingen
drs. W.P.P. Kolner Telefoon 023 - 515 07 21 Fax 023 - 515 07 77 www.minvrom.nl
Beoordeling van brandveiligheidsvoorzieningen in dertig zorginstellingen
Voorwoord
Voor u ligt de rapportage van het VROM-Inspectie onderzoek naar de brandveiligheid bij zorginstellingen zoals dat in 2003 is uitgevoerd bij een 30-tal zorginstellingen. Het is de bedoeling dat er jaarlijks door de VROM-Inspectie een onderzoek naar veiligheid of gezondheid wordt uitgevoerd in een segment van de utiliteitsbouw. Onderwerp van onderzoek zijn vooral gebouwen of bouwwerken waarin op enig moment veel mensen (tegelijkertijd) verblijven of onder bepaalde omstandigheden verblijven. In dat verband kan ook aan vormen van woningbouw worden gedacht, bijvoorbeeld hoge woningbouw of studentenhuizen. De algemene doelstelling is het toetsen van de aspecten veiligheid en gezondheid (op basis van de VROM-regelgeving) bij specifieke gebouwen vanuit de tweedelijns toezichtsrol van de inspectie. De resultaten leveren een landelijk beeld van mogelijke problemen en dienen ter verbetering van het naleefgedrag van de VROM-regelgeving in een bepaalde utiliteitsbouwsector, ter verbetering van de veiligheid en het voorkomen van calamiteiten. Indien tijdens het onderzoek situaties worden aangetroffen die een acuut risico met zich meebrengen, dan wordt dit direct bij de eigenaar en de desbetreffende gemeente teruggelegd en wordt aangedrongen op het nemen van maatregelen. Tekortkomingen zonder acuut risico worden teruggelegd bij de gemeenten en eigenaren door middel van een rapportage over het onderzochte gebouw. Op dit moment (mei 2004) wordt er gewerkt aan een meerjarenprogramma en wordt bepaald welke risico’s bij welke gebouwsoort het meest prioriteit hebben om te worden onderzocht. In 2003 was er nog niet zo’n prioriteitenlijst en is een eerder onderzoek van TNO uit 2002 aanleiding geweest om de brandveiligheid bij zorginstellingen onder de loep te nemen. Voor de uitvoering van dit onderzoek is opdracht verleend aan DHV te Amersfoort. Bijgaand rapport is door DHV opgesteld en geeft de wijze weer waarop het onderzoek is uitgevoerd en bevat de onderzoeksconclusies. De conclusie is dat de onderzochte gebouwen op de meeste punten voldoen aan de bouwtechnische minimumeisen die het Bouwbesluit bestaande bouw en de Modelbouwverordening opleggen. Er zijn overigens wel strijdigheden geconstateerd; deze concentreren zich vooral op enkele punten die structureel terugkomen. Het betreft voornamelijk het ontbreken van zelfsluitende deuren van subbrandcompartimenten en het gebruik van (spiegeldraad)glas als brandwerende scheiding. Daarnaast beschikt bijna de helft van de onderzochte instellingen niet over een (actuele) gebruiksvergunning.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 2/2
Aan die gemeenten waarbij geen (actuele) gebruiksvergunning aan de instelling is verleend, wordt verzocht dit zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen. Overigens zullen ook de onderzochte instellingen van de onderzoekresultaten op de hoogte worden gebracht en zullen zij op hun primaire verantwoordelijkheid worden gewezen om hun gebouwen te laten voldoen aan de minimum eisen uit het Bouwbesluit. Op grond van artikel 17 van de Woningwet kunnen gemeenten eigenaren van gebouwen die niet voldoen aan de voorschriften voor bestaande bouw van het Bouwbesluit aanschrijven om binnen een bepaalde termijn voorzieningen te treffen. De beoordeling of de geconstateerde tekortkomingen van dien aard zijn dat gebruikmaking van dit artikel noodzakelijk is, ligt bij de gemeenten als bevoegd gezag. Aan de gemeenten die betrokken zijn geweest bij het onderzoek zal door de regionaal inspecteur worden gevraagd binnen een aantal maanden te berichten in hoeverre zij de geconstateerde tekortkomingen van dien aard achten dat gebruikmaking van artikel 17 noodzakelijk wordt bevonden. In het voorstel tot wijziging van de Woningwet, zoals dat nu voorligt aan de Tweede Kamer, wordt dit aanschrijfinstrumentarium drastisch vereenvoudigd. De eigenaar/initiatiefnemer wordt dan nadrukkelijker verantwoordelijk voor het bouwen conform het Bouwbesluit en het laten voldoen van bestaande gebouwen aan de eisen van het Bouwbesluit. Het niet voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit vormt een overtreding waartegen direct handhavend kan worden opgetreden zonder dat daartoe nog de tussenstap van een aanschrijving van burgemeester en wethouders vereist is. Ik hoop dat rapportages als deze een bijdrage leveren aan de veiligheid van gebouwen in Nederland. de inspecteur-generaal VROM, mr. G.J.R. Wolters
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 3/3
Meer informatie
Dit is een publicatie van het Ministerie van VROM VROM-Inspectie Regio Noord-West Bezoekadres : Kennemerplein 6 - 8 Haarlem Postadres : Postbus 1006, 2001 BA Haarlem www.vrom.nl VROM-nummer: 4080 DECOS-nummer: VI/NW/13526 Publicatiedatum: juni 2004
Dit rapport bevat een zeer beknopte en vrije weergave van de wettelijke bepalingen. Bij een geschil kunt u zich niet op deze publicatie beroepen. Raadpleeg in zo’n geval altijd de wetten en regelingen zelf.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 4/4
1
Inleiding
1.1 1.2 1.3
Vraagstelling Uitwerking en rolverdeling Opdracht en begeleiding
2
Eisen en richtlijnen gezondheidszorggebouwen
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Grondslagen voor planbeoordeling uit het verleden Huidig wettelijk kader Invulling brandpreventiebeleid door gemeenten Verschillen tussen oude en nieuwe regels Invulling van enkele kernbegrippen en overige uitgangspunten
3
Onderzochte projecten
3.1
Kenmerken steekproef
4
Tekortkomingen: strijdigheden met voorschriften voor bestaande bouw
4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.1.6 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 4.3.6 4.3.7 4.3.8 4.3.9 4.3.10 4.3.11 4.3.12 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4 4.4.5 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3
Brandcompartimentering WBDBO naar ander perceel Opdeling in brandcompartimenten WBDBO brandcompartimenten Opdeling in subbrandcompartimenten WBDBO subbrandcompartimenten Zelfsluitende deuren van brand- en subbrandcompartimenten Rookcompartimentering Opdeling in rookcompartimenten WRD en sluitende deuren Grootte in relatie tot aantal uitgangen Loopafstand binnen rookcompartiment Loopafstand binnen verblijfsruimte Vluchten bij brand Rookvrije vluchtroute Twee vluchtroutes Onafhankelijk van vluchtroutes Vluchten met bed Lengte van gangen Loopafstand naar vluchttrappenhuis Status vluchttrappenhuis Opvang- en doorstroomcapaciteit vluchttrappenhuis Breedte van uitgangen Draairichting van deuren Noodverlichting Vluchtrouteaanduidingen Constructies Bruikbaarheid rookvrije vluchtroute Hoofddraagconstructie Schacht, koker of kanaal Materialen (brandvoortplanting) Materialen (rookproductie) Detectie en brandbestrijding Brandweerlift Droge blusleiding Brandslanghaspels
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
7 7 8 10
11 11 13 14 15 16
19 19
21 21 21 21 22 23 23 23 24 24 24 24 24 24 25 25 25 25 25 26 26 26 26 26 26 26 27 27 27 27 27 28 28 28 28 28 28 Pagina 5/5
4.5.4 4.5.5 4.5.6 4.6 4.6.1 4.6.2 4.6.3
Kleine blusmiddelen Brandmeldinstallaties Ontruimingsalarminstallaties Brandveilig gebruik Gebruiksvergunning Onderhoud installaties Gebruik van vluchtroutes
28 29 29 29 29 30 30
5
Aandachtspunten: aspecten die niet overeenkomen met afgegeven bouwvergunning31
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
Brandcompartimentering Rookcompartimentering Vluchten bij brand Constructies Materialen Detectie en brandbestrijding Gebruik
6
Beoordeling eisen nieuwbouw
6.1 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.4 6.2.5 6.2.6 6.3
Beoordelingsaspecten en weegfactoren Score per categorie Brandcompartimentering Rookcompartimentering Vluchten bij brand Constructies Materialen Branddetectie en -bestrijding Opmerkingen over de aansluiting van regelgeving op de praktijk
7
Samenvatting en Conclusies
31 32 33 33 33 33 34
35 35 37 37 38 38 38 38 39 39
41
Bijlage 1: kenmerken onderzochte zorginstellingen Bijlage 2: Begrippen en definities
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 6/6
1
Inleiding
1.1
Vraagstelling
De Inspectie van het Ministerie van VROM is belast met het, merendeels tweedelijns, toezicht op de uitvoering van de regelgeving die onder haar verantwoordelijkheid valt. De naleving van de wettelijke eisen die de bouwregelgeving stelt aan bestaande gebouwen is een bijzonder aandachtspunt voor de Inspectie. De aandacht gaat daarbij vooral uit naar gebouwen en bouwwerken waarin relatief veel mensen verblijven en/of waar vanwege het gebruik (zoals overnachting, verminderde zelfredzaamheid) risico’s kunnen ontstaan. Activiteiten op dit terrein zijn geclusterd in het themaonderzoek ‘Bouwveiligheid en Utiliteitsbouw’. Een van de deelprojecten is het project ‘brandveiligheid bij zorginstellingen’. De centrale vraag in dit project is of zorginstellingen (ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, verpleeghuizen etc.) voldoen aan de minimale wettelijke eisen voor bestaande bouw op het terrein van brandveiligheid. In dit rapport wordt verslag gedaan van de bevindingen van een brandveiligheidtoetsing uitgevoerd in totaal dertig zorginstellingen. De resultaten van het project dienen voor de Inspectie om een landelijk beeld te verkrijgen en bij gemeenten de naleving van de bouwregelgeving te controleren en daar waar nodig te verbeteren. De Inspectie wil stap voor stap inzicht verwerven in de staat van bepaalde categorieën gebouwen zodat men tijdig kan ingrijpen. Zorginstellingen vormen daarbij het eerste aandachtsveld. Gevraagd is een toetsingsinstrument te ontwikkelen voor de beoordeling van brandveiligheid van bestaande gezondheidszorggebouwen en dit instrument samen met medewerkers van de Inspectie toe te passen bij de analyse en inspecties van geselecteerde panden. Het project is verder van belang voor de (permanente) evaluatie van wettelijke bouwvoorschriften. Inzichten over veiligheidsniveaus op het gebied van brandveiligheid van gebouwen zijn de laatste jaren veranderd en de effecten zijn zeker ook merkbaar in de bouwregelgeving voor gezondheidszorggebouwen. Dit heeft zowel voor bestaande gebouwen als voor nieuwbouwopgaven consequenties voor het ontwerp en de voorzieningen. Dat door verschuivingen in de bouwkundige voorschriften voor bestaande gezondheidszorggebouwen in de praktijk knelpunten kunnen ontstaan, blijkt onder meer uit de resultaten van een onderzoek dat in 2002 is uitgevoerd naar de effecten van het Bouwbesluit 2003 voor de 1 bruikbaarheid en het functioneren van zorginstellingen. Een van de constateringen uit dit onderzoek waarin drie gezondheidszorggebouwen zijn geanalyseerd, was dat deze complexen op onderdelen niet aan de wettelijke voorschriften voor bestaande bouw voldeden.
1
Brandveiligheid zorginstellingen en Bouwbesluit; TNO Bouw; 2003-CVB-R0062; februari 2003.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 7/7
Vanwege de beperkte omvang van de steekproef konden binnen dit onderzoek geen algemene conclusies worden getrokken maar de vraag rees wel of dit soort problemen zich op grotere schaal zouden kunnen voordoen. Binnen het project is primair gekeken naar knelpunten die eventueel aanwezig zijn in samenhang met de wettelijke eisen voor bestaande bouw zoals deze in het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening zijn vastgelegd. De eisen voor bestaande bouw vormen het absolute minimumniveau waaraan gebouwen in Nederland moeten voldoen (aanschrijvingsgrondslag). Daarnaast gelden vanzelfsprekend de eisen vanuit het rechtens verkregen niveau ofwel de afgegeven bouwvergunning. Indien blijkt dat een gebouw op dit punt (uitvoerings)gebreken vertoont of dat door latere aanpassingen strijdigheden zijn ontstaan met de afgegeven bouwvergunning, is dit geregistreerd. Tenslotte is gevraagd na te gaan hoe de zorginstelling zou scoren als moet worden voldaan aan de brandveiligheidseisen voor nieuwbouw zoals vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. Een dergelijke analyse geeft per onderdeel inzicht in de marges die er bestaan tussen de gangbare praktijk en het niveau van de voorschriften voor nieuwbouw. Verder kan de score aanknopingspunten bieden voor gebouwbeheerders om bouwkundige verbeteringen door te voeren.
1.2
Uitwerking en rolverdeling
De beoordeling van brandveiligheidsaspecten is uitgevoerd voor een dertigtal zorginstellingen. De projecten zijn door de opdrachtgever in samenspraak met de begeleidingscommissie gemaakt. Bijlage 1 bevat een overzicht van de onderzochte projecten. Getracht is binnen de steekproef voldoende diversiteit te bereiken daar waar het gaat om categorieën (ziekenhuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, instellingen voor gehandicaptenzorg, verpleging en verzorging), regio’s (dit in verband met inzet van medewerkers Inspectie), grootte en bouwvorm. Van elk project is door medewerkers van de Inspectie in samenwerking met de betreffende gemeente een dossier samengesteld met voor de beoordeling relevante stukken (bouwvergunning inclusief tekeningen, gebruiksvergunning, veiligheids- en ontruimingsplan etc.). Verder is aan de zorginstelling een vragenlijst toegestuurd, waarin met name wordt ingegaan op de bedrijfsorganisatie, de organisatie van bedrijfshulpverlening en acties bij calamiteiten. Deze laatste informatie wordt gebruikt in het kader van een onderzoek van de Inspectie van de Gezondheidszorg van het Ministerie van VWS. Binnen deze rapportage wordt aan deze gegevens geen uitwerking gegeven. Het toetsingskader voor de feitelijke beoordeling van tekeningen en andere relevante stukken enerzijds en de feitelijke gebouwinspectie anderzijds is neergelegd in het ‘beoordelingskader brandveiligheid 2
zorginstellingen’. Het toetsingskader is in de eerste plaats gebaseerd op de eisen in het Bouwbesluit 2003 voor bestaande bouw (aanschrijvingsgrondslag) en de voorschriften voor brandveilig gebruik die worden gesteld op grond van de gemeentelijke bouwverordening (gebruiksvergunning). Het betreft dan eisen voor gebruiksfuncties die normaliter voorkomen in zorginstellingen. In het beoordelingskader is een werkwijze vastgelegd (voorbereidende werkzaamheden, controlepunten, beoordeling strijdigheden en risico’s en score nieuwbouweisen) en is verder in detail uitwerking gegeven aan de controlepunten voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw. De werking van het beoordelingskader is in een pilot getoetst en vervolgens goedgekeurd. 2
Beoordelingskader brandveiligheid zorginstellingen; DHV; september 2003.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 8/8
De uitkomsten van de beoordeling zijn voor elk van de onderzochte instellingen in een apart rapportje vastgelegd. De projectgebonden rapportage begint met de kerngegevens en de karakteristiek van het gebouw. Ook wordt ingegaan op enkele kenmerken van bewoners en verzorgenden. Vervolgens worden de gebouwspecifieke uitgangspunten voor beoordeling op een rij gezet en zijn de resultaten van de toetsing voor bestaande bouw geregistreerd en wordt door middel van een score aangegeven hoe het gebouw zich verhoudt tot de nieuwbouweisen. In de rapporten wordt wat de wettelijke eisen voor bestaande bouw betreft een onderscheid gemaakt in tekortkomingen en aandachtspunten. Voldoet een gebouw niet aan de minimum wettelijke eisen voor bestaande bouw (Bouwbesluit 2003 bestaande bouw en bouwverordening) dan wordt dit als ‘tekortkomingen’ vermeld. Onder ‘aandachtspunten’ worden verstaan de strijdigheden met of afwijkingen van de verleende bouwvergunning c.q. de verleende gebruiksvergunning. In de rapporten is de urgentie door middel van symbolen aangegeven, namelijk: ◙ ■
GEVAARLIJKE SITUATIE: VEREIST ONMIDDELLIJK ACTIE; VERHOOGD RISICO: VEREIST AANDACHT OP TERMIJN;
□ LAAG RISICO: STRIJDIGHEID OF ATTENTIEPUNT IN BEGINSEL NIET RISICOVOL. Gevaarlijke en uiterst risicovolle zaken die bij de opnames van gebouwen aan het licht zijn gekomen, zijn door de Inspectie gemeld bij het bevoegd gezag (gemeente) en aangedrongen is op maatregelen om de tekortkomingen te verhelpen. De besprekingen van de conclusies uit het inspectierapport met gemeenten en instellingen vinden in de volgende fase plaats. Deze activiteiten vormen geen onderdeel van dit onderzoek. Naast de beoordeling op basis van de voor zorginstellingen geldende wettelijke grondslagen – wat voor het project de hoogste prioriteit heeft – is gevraagd per project ook een beoordeling te maken hoe de brandveiligheidsvoorzieningen van het project zich verhouden tot het eisenniveau dat geldt voor nieuwbouw. De resultaten van deze analyse worden uitgedrukt in een score. De score kan worden gebruikt om projecten onderling te kunnen vergelijken en daarnaast ook dwarsverbanden te kunnen leggen wat betreft aspecten van brandveiligheid. Wat betreft de reikwijdte van het onderzoek zijn de volgende punten van belang: -
Binnen het onderzoek naar brandveiligheid staat het gebouw zelf centraal. Brandveiligheidsaspecten die te maken hebben met de omgeving van de objecten (aanrijroutes, bluswatervoorzieningen) zijn niet onderzocht.
-
Vooral voor de toetsing van nieuwbouwvoorschriften geldt dat uitgangspunten met betrekking tot gebruiksfuncties en bezettingen bekend moeten zijn om de bouwvoorschriften te kunnen toetsen. Deze gegevens zijn vaak niet aan de dossiers te ontlenen en zijn gebaseerd op eigen aannames. Of het gebruik en bestemming volledig overeenkomt met deze aannames is niet in detail onderzocht.
-
Het beoordelingskader dat als toetsingsinstrument fungeert, bevat relevante wettelijke eisen die op grond van het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening kunnen worden gesteld. Eisen vanuit andere wettelijke kaders zijn niet onderzocht. De Modelbouwverordening is als richtsnoer genomen bij de interpretatie van eisen die onder de bevoegdheid van de lokale overheid vallen, ervan uitgaande dat de Modelbouwverordening in verreweg de meeste gemeenten onverkort wordt overgenomen in de eigen verordening. Er is niet gekeken naar de invulling van eigen lokaal beleid bijvoorbeeld op basis van de ‘handreiking brandpreventiebeleid bestaande bouw’ .
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 9/9
-
Medewerkers van de Inspectie hebben in samenspraak met de gemeente de relevante gegevens voor de toetsing (dossieronderzoek bij gemeente) verzameld. Indien het voorliggende dossier voldoende compleet en voldoende duidelijk werd geacht, is vervolgens op grond van de voorliggende stukken een bouwkundige beoordeling uitgevoerd. Niet nagegaan is of er bijzondere afwegingen zijn geweest of gelijkwaardige oplossingen zijn toegestaan indien dit niet in het dossier is gedocumenteerd.
-
Mede vanwege de beschikbare tijd was er geen mogelijkheid om uitvoerige berekeningen van bijvoorbeeld brandoverslag of controles op de brandwerendheid van materialen uit te voeren. Gebruikmakend van eenvoudig uit te voeren opnametechnieken zoals vastgelegd in het beoordelingskader is getracht snel inzicht te krijgen in veel voorkomende tekortkomingen en gebreken om risico’s te identificeren.
1.3
Opdracht en begeleiding
Opdracht voor het project is verleend door de Inspectie van het Ministerie van VROM. De projectleider voor het onderzoek is de heer W.P.P. Kolner van de Inspectie regio Noord-West. Voor de begeleiding van het onderzoek is een projectgroep ingesteld waarin de volgende medewerkers van de Inspectie uit verschillende regio’s participeerden: -
R. Fledderus (Inspectie Regio Noord);
-
H. Welling (Inspectie Regio Oost);
-
E.J. Kool (Inspectie Regio Oost; vakspecialist Bouw);
-
K. van der Zwaan (Inspectie Regio Zuid);
-
R. Naafs (Inspectie Regio Zuid-West).
Daarnaast is een klankbordgroep samengesteld die het project mede heeft begeleid, bestaande uit de volgende personen: -
H.B. Paats (Ministerie VWS; Inspectie voor de Gezondheidszorg);
-
Th.A. Staats (College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen);
-
J.G. Nuijten (College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen);
-
H. Boxelaar (Ministerie VROM; Directoraat Generaal Wonen);
-
G. Langenbarg (Ministerie VROM; VI Directie Bestuurszaken);
-
mevr. A.J. van Dam (Ministerie BZK; Directie Rampenbeheersing en Brandweer);
-
P.Th. van Beusekom (Ministerie VWS; Directie Zorgverzekeringen).
Het onderzoek is uitgevoerd door DHV in samenwerking met V2BO Advies. Verder hebben bij de voorbereiding en opnames diverse personen van zorginstellingen en gemeenten aan dit project hun medewerking verleend, waarvoor onze dank.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 10/10
2
Eisen en richtlijnen gezondheidszorggebouwen
2.1
Grondslagen voor planbeoordeling uit het verleden
Het Bouwbesluit 1992 bevatte voor zowel de nieuwbouw van gezondheidszorggebouwen als voor bestaande bouw –in tegenstelling tot bijvoorbeeld kantoorgebouwen –slechts functioneel geformuleerde voorschriften. Dit was het wettelijk kader. Voor het verlenen van een bouwvergunning c.q. het beleid ten aanzien van handhaving was het aan de gemeente om hier invulling aan te geven. Om ervoor te zorgen dat die invulling in de praktijk op een min of meer uniforme wijze plaatsvond, zijn richtlijnen opgesteld voor de toe te passen bouwtechnische eisen. Voor brandveiligheid zijn deze opgenomen in de publicatie ‘een 3 brandveilig gebouw bouwen’ , een publicatie van de Nederlandse Brandweerfederatie uit 1994 (aangepast in 1998), waarin voor alle soorten utiliteitsgebouwen richtlijnen zijn opgenomen voor de te stellen brandveiligheidsvoorschriften. Voor gezondheidszorggebouwen (als voorbeelden worden genoemd ziekenhuizen, verpleeghuizen, poliklinieken, psychiatrische inrichtingen) geven we hieronder een kort overzicht van de belangrijkste richtlijnen die in deze publicatie waren opgenomen. Sterkte hoofddraagconstructie bij brand: -
afhankelijk van het hoogste verblijfsgebied: tot 5 m: 60 minuten; tussen 5 en 13 meter: 90 minuten en daarboven 120 minuten; Oppervlakte brandcompartiment: maximaal 500 m2; Brandwerendheid wanden en vloeren van brandcompartiment en schachten: afhankelijk van hoogste verblijfsgebied: tot 5 m 30 minuten / daarboven 60 minuten; Subbrandcompartimenten: omhulling 30 minuten brandwerend; Deuren naar trappenhuizen: -
afhankelijk van hoogste verblijfsgebied: tot 8 m: 30 minuten brandwerend (en als het gebouw maar één brandcompartiment omvat en hoogste verblijfsgebied niet hoger dan 5 m: 30 minuten
rookwerend); daarboven 60 minuten brandwerend; Rookcompartiment: maximale loopafstand 20 m; Rooksluizen / overdruk trappenhuizen: -
boven 13 m rooksluis noodzakelijk; boven 50 m overdruk;
3
Een brandveilig gebouw bouwen; Nederlandse Brandweer Federatie; Den Haag 1994.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 11/11
Brandweerlift: -
noodzakelijk indien verblijfsgebied hoger dan 20 m;
afstand tussen brandweerlift maximaal 90 m; Droge blusleiding: -
noodzakelijk indien verblijfsgebied hoger dan 5 m;
-
afstand tussen aftappunten maximaal 90 m;
pompinstallatie nodig indien verblijfsgebied hoger dan 50 m; Ontruimingsinstallatie: -
type A vereist indien hoogste verblijfsgebied lager dan 13 m en gebruiksoppervlakte groter dan 500 m2;
-
boven 13 m altijd vereist (type A)
-
eventueel ‘STIL’ alarm toegestaan;
indien er sprake is van dagbehandeling kan ontruimingsinstallatie vervallen; Brandmeldinstallatie: -
in principe volledige bewaking vereist;
-
indien er sprake is van dagbehandeling kan brandmeldinstallatie vervallen; Noodverlichting: altijd vereist Brandslanghaspel: -
vereist indien hoogste verblijfsgebied lager dan 13 m en gebruiksoppervlakte groter dan 250 m2;
-
boven 13 m altijd brandslanghaspels vereist;
In de bijlage van deze praktijkrichtlijn zijn praktische aanwijzingen opgenomen voor de beoordeling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) en de wering tegen rookdoorgang (WRD). Deze zijn bijvoorbeeld voor deuren en ramen uitgewerkt, waarin ingegaan wordt op de maximale glasoppervlakten bij toepassing van draadglas. De aan te houden algemene richtlijnen voor ontvluchting en redding (AROR) zijn eveneens in een bijlage in ‘een brandveilig gebouw bouwen’ uit de doeken gedaan. Hierin staan onder meer eisen en richtlijnen voor breedte van uitgangen, inrichting van vluchtwegen; draairichting van deuren; aanduidingen vluchtweg; noodverlichting; stoffering en versiering en meubilering. Eveneens uit 1994 dateert het brandbeveiligingsconcept gezondheidszorggebouwen waarin een kader wordt aangereikt voor de uitgangspunten en de filosofie achter de voorschriften. De hierin opgenomen uitgangspunten voor de brandbeveiliging voor een gezondheidszorggebouw waarin niet-zelfredzame patiënten zijn gehuisvest, zijn: -
binnen 1 minuut na ontstaan van brand alarmering van bedrijfshulpverleners en brandweer;
-
binnen 4 minuten na melding van brand evacuatie patiënt(en) uit bedreigde kamer;
-
binnen 15 minuten na melding van brand evacuatie van patiënten uit bedreigde gebouwdeel (brandcompartiment) en brandweer aanwezig en operationeel;
-
binnen 60 minuten na ontstaan brand onder controle.
De bouwkundige en installatietechnische maatregelen om te kunnen voldoen aan deze uitgangspunten komen op hoofdlijnen overeen met de maatregelen die in ‘een brandveilig gebouw bouwen’ zijn uitgewerkt. In het brandbeveiligingsconcept wordt een onderscheid gemaakt tussen zelfredzame en niet-zelfredzame patiënten. Niet-zelfredzame patiënten worden geacht vanuit een verpleegkamer in twee richtingen te kunnen worden vervoerd naar een veilige plek. VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 12/12
Gaat het specifiek om bedgebonden patiënten - waarvan wordt uitgegaan dat deze alleen horizontaal (met bed en al) worden vervoerd - dan kan de veilige plek één ander brandcompartiment zijn op dezelfde bouwlaag. Tenslotte dient nog genoemd te worden de proeve van het Bouwbesluit 2e fase die als ‘auteurstekst’ in 4
1998 is uitgebracht . Hierin zijn zowel de systematiek van gebruiksfuncties en bezettingen uitgewerkt als de prestatie-eisen voor diverse gebouwtypen. Deze concept voorschriften zijn op hoofdlijnen overgenomen in de versie van het Bouwbesluit die formeel in 2003 is vastgesteld. De auteurstekst heeft nooit een wettelijke status gekregen en heeft wellicht mede door het vrijblijvende karakter in de praktijk niet echt als leidraad voor planbeoordeling gefunctioneerd. Ook bij toepassing van brandveiligheidseisen bleef men in de praktijk als regel de richtlijnen gebruiken zoals deze in de brandweerrichtlijn (brandveilig gebouw bouwen) was neergelegd. Zo wordt in de auteurstekst voor subbrandcompartimenten altijd een zelfsluitende deur voorgeschreven maar in de bouwpraktijk is deze richtlijn door gemeenten bij de afgifte van een bouwvergunning niet overgenomen.
2.2
Huidig wettelijk kader
De grondslag voor de bouwtechnische toetsing van de bouwvergunning en de aanschrijvingsgrondslag voor bestaande gebouwen is het Bouwbesluit 2003 in combinatie met de gemeentelijke bouwverordening. Daarnaast gelden de voorwaarden waaronder bouwvergunning is verleend: het rechtens verkregen niveau. Indien de voorwaarden uit de oorspronkelijke bouwvergunning lager zijn dan de wettelijke eisen die gelden voor bestaande bouw (Bouwbesluit 2003), dan is er sprake van een strijdigheid met de vigerende bouwregels en kan op basis van artikel 17 van de Woningwet een aanschrijving volgen of kan het gebruik indien er sprake is van gevaar of ernstige hinder – worden gestaakt Het Bouwbesluit stelt eisen aan het gebouw c.q. bouwwerk zelf, maar niet aan de omgeving van het gebouw. Het (brandveilig) gebruik van een gebouw wordt nog steeds in de gemeentelijke bouwverordening geregeld door middel van de voorwaarden voor een gebruiksvergunning en installatietechnische eisen aan brandveiligheidsvoorzieningen. In de gemeentelijke bouwverordening worden derhalve eisen gesteld aan de bereikbaarheid van gebouwen voor blusvoertuigen, bluswatervoorzieningen en aan brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen. Aanrijroutes en bluswatervoorzieningen zijn binnen dit project overigens niet onderzocht. Wat betreft brandveiligheidsinstallaties zijn de eisen voor nieuwbouw in de Modelbouwverordening uitgewerkt in hoofdstuk 2 paragraaf 6 en voor bestaande bouw (de staat van gebouwen en bouwwerken) in hoofdstuk 5 paragraaf 2. Zeer opmerkelijk is dat er geen verschil wordt gemaakt in het niveau van de eisen tussen nieuwbouw en bestaande bouw. De voorschriften die gelden voor brandveiligheidsinstallaties in nieuwbouw zijn onverkort van toepassing verklaard op bestaande bouw. Dit verschaft de gemeente de mogelijkheid om voor deze aspecten ook bij bestaande gebouwen aan te schrijven tot het niveau dat wordt aangehouden voor nieuwbouwprojecten. Overigens is dit een mogelijkheid niet een plicht, immers: de Woningwet stelt dat een gemeente kan (en niet moet) aanschrijven als een tekortkoming wordt geconstateerd.
4
Besluit tot wijziging van het Bouwbesluit ; Staatsblad 1998, 618.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 13/13
Voor gezondheidszorgfuncties wordt indien het gebouwdeel is bestemd voor bedgebonden patiënten dan wel voor minder zelfredzame personen voorgeschreven dat er een brandmeldinstallatie met volledige bewaking aanwezig is in combinatie met een ontruimingsalarmeringsinstallatie. De Modelbouwverordening gaat uit van het beginsel dat een brandmeldinstallatie ontworpen en aangelegd moet zijn volgens een vooraf goedgekeurd programma van eisen en dat voor de installatie een geldig certificaat moet zijn afgegeven (volgens Regeling Brandmeldinstallaties 2002 van NCP). In de Modelbouwverordening zijn thans ook de vluchtrouteaanduidingen geregeld, wat in de gemeentelijke bouwverordening in het algemeen is overgenomen. Ook hier is geen onderscheid gemaakt in het niveau tussen nieuwbouw en bestaande bouw. Het Bouwbesluit 2003 bevat prestatie-eisen voor gebruiksfuncties, dus ook voor alle functies die in gezondheidszorggebouwen voorkomen. In het beoordelingskader zijn deze in de vorm van controlepunten voor bestaande bouw en nieuwbouw uitgewerkt. Een nieuwe element in de bouwvoorschriften is de koppeling van eisen aan gebruiksfuncties en voor nieuwbouw aan bezettingsgraadklassen. Verder zijn voor gezondheidszorgfuncties enkele specifieke functies geïntroduceerd waarvan de subgebruiksfunctie ‘gezondheidszorgfunctie bestemd voor bedgebonden patiënten’ voor de brandveiligheidsvoorschriften de meest verstrekkende consequenties heeft. Een andere specifieke bestemming (subgebruiksfunctie) is een ‘ruimte voor bezoekers’ (soms specifieker namelijk binnen verblijfsgebied of rookcompartiment).
2.3
Invulling brandpreventiebeleid door gemeenten
Gemeenten hebben een zekere beleidsvrijheid bij het vaststellen van het minimale brandveiligheidsniveau voor bestaande bouw. Argument daarbij is dat de eisen voor bestaande bouw gericht zijn op het absolute minimum en niet overeenkomen met het niveau dat voor regulier gebruik acceptabel wordt geacht. Om rechtsongelijkheid te voorkomen is op initiatief van enkele gemeenten naast de wettelijke voorschriften een aparte leidraad ontwikkeld voor het invullen van eisen die aan bestaande bouw worden gesteld. 5 In de ‘handreiking brandpreventiebeleid bestaande gebouwen’ zijn richtlijnen voor aanschrijvingseisen geformuleerd voor negen soorten gebouwen, waaronder gezondheidszorggebouwen. Naast instrument voor aanschrijving wordt de handreiking ook gebruikt voor het beleid inzake het verlenen van een gebruiksvergunning. Deze eisen die in de vorm van beleidspakketten en werkpakketten zijn uitgewerkt, houden het midden tussen het niveau van nieuwbouw en van bestaande bouw. Het voorgestelde niveau is per aspect verschillend ingevuld. Voor gezondheidszorggebouwen is bijvoorbeeld gekozen voor een brandcompartimentering van minimaal 30 minuten (ter vergelijking: eis nieuwbouw: 60 minuten en eis bestaande bouw: 20 minuten) terwijl voor loopafstanden binnen rookcompartimenten onverkort uitgegaan wordt van de nieuwbouweisen. In de praktijk komt deze vertaling van de wettelijke voorschriften erop neer dat - afhankelijk is van het beleid van de gemeente – op onderdelen ingrijpende aanpassingen in bestaande gebouwen afgedwongen konden worden op grond van een aanschrijving of om een gebruiksvergunning te verkrijgen. Los van de vraag of gebouweigenaren deze vorm van rechtsgelijkheid onderschrijven, levert de handreiking in de praktijk de nodige verwarring op omdat voorschriften en richtlijnen op een andere wijze zijn uitgewerkt en niet (geheel) aansluit op systematiek en definities in het nieuwe Bouwbesluit.
5
Handreiking brandpreventiebeleid bestaande bouw, aanschrijvingseisen; NIBRA in opdracht van de gemeente Amsterdam; februari 2002.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 14/14
Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat volgens de richtlijn voor verzorgingstehuizen een gebruiksvergunning wenselijk is als het gaat om een bouwwerk waarin aan meer dan vier personen in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft. Dit is scherper geformuleerd dan bijvoorbeeld de Modelbouwverordening waarin staat dat een gebruiksvergunning is vereist als aan meer dan tien personen in het kader van verzorging nachtverblijf wordt verschaft. In de ministeriële circulaire 2003-19 van het Ministerie van VROM is getracht duidelijkheid te verschaffen in de vraag hoe ver de gemeentelijke vrijheid bij de invulling van wettelijke eisen voor bestaande bouw 6 reikt. Hierin wordt gesteld dat de gemeentelijke beleidsvrijheid met betrekking tot aanschrijvingen en bouwkundige en installatietechnische voorwaarden voor het afgeven van gebruiksvergunningen beperkt is. Kernpunt daarin is dat gemeenten verplicht zijn te motiveren waarom zij ervoor kiezen aan te schrijven tot een hoger niveau dan het Bouwbesluit bestaande bouw voorschrijft, dan wel de eisen waarop de oorspronkelijke bouwvergunning gebaseerd is. Een hoger niveau wordt overigens niet uitgesloten maar is volgens de circulaire alleen mogelijk als de bestemming of de het gebruik van het gebouw fundamenteel is gewijzigd. Is dat niet het geval dan gelden volgens VROM als referentiepunten voor aanschrijvingen en gebruiksvergunningen de eisen in het Bouwbesluit bestaande bouw en/of de eisen van de afgegeven bouwvergunning.
2.4
Verschillen tussen oude en nieuwe regels
Procedureel is het belangrijkste verschil tussen het regime van voor en na 1 januari 2003 de beperking van de interpretatievrijheid van gemeenten bij het vaststellen van een acceptabel geacht brandveiligheidsniveau. Met de introductie van de prestatie-eisen voor alle gebouwfuncties is voor nieuwbouwsituaties en in mindere mate voor verbouw een min of meer zwart-wit situatie ontstaan: of het gebouw voldoet aan de eisen of het voldoet niet. Gelijkwaardige oplossingen zijn wel toegestaan maar dit vereist een gedegen bewijsvoering waarbij de uitkomst van de lokale afweging niet bij voorbaat vaststaat. De verschillen tussen de richtlijnen (brandveilig gebouw bouwen en auteurstekst) van vóór 2003 en de prestatie-eisen uit het Bouwbesluit 2003 (nieuwbouw) lijken ogenschijnlijk beperkt. In de praktijk blijkt dat verschillen echter groter zijn dan op basis van een theoretische vergelijking wordt aangenomen omdat richtlijnen die voor 2003 golden op basis van de functionele eisen in het Bouwbesluit in de praktijk lang niet altijd onverkort zijn toegepast. Immers: het was toegestaan om de richtlijnen naar eigen goeddunken lokaal in te vullen. Bij de afgifte van een bouwvergunning spiegelden gemeenten zich aan de reguliere bouw. Richtlijnen die moeilijk in het functioneel gebruik zijn in te passen, zijn daardoor vaak achterwege gebleven. Een voorbeeld van een richtlijn die in de praktijk van voor 2003 lang niet altijd onverkort is overgenomen betreft de zelfsluitendheid van deuren van verpleegkamers. In de auteurstekst staat deze voorziening voorgeschreven en ook in de publicatie ‘een brandveilig gebouw bouwen’ staat in de bijlage als beginsel vermeld dat deuren waaraan eisen met betrekking tot rookwering en/of brandwering (beiden 30 minuten) worden gesteld in beginsel zelfsluitend te worden uitgevoerd.7
6
MG 2003-19: Brandveiligheid: Bouwbesluit 2003 in relatie tot aanschrijven en gebruiksvergunningen; Ministerie van VROM; juli 2003.
7
Een brandveilig gebouw bouwen: bijlage 2 praktijkrichtlijn rook- en brandwerende scheidingen.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 15/15
Een verblijfsruimte in een gezondheidszorggebouw is volgens deze publicatie aan te merken als een subbrandcompartiment waarvoor een brandwerendheidseis geldt. In de uitwerking van de tabellen voor gezondheidszorggebouwen is een expliciete eis met betrekking tot de zelfsluitendheid van de deur overigens niet overgenomen. In de praktijk van vóór 2003 zien we dat deze invulling meestal is overgenomen. Dit houdt in dat wel een brandwerende deur wordt vereist maar dat de zelfsluitendheid in het algemeen achterwege is gelaten.
2.5
Invulling van enkele kernbegrippen en overige uitgangspunten
In bijlage 2 zijn de begrippen en definities uitgewerkt die in het kader van dit onderzoek relevant zijn. Deze begrippen zijn voor een deel in het Bouwbesluit te vinden en in wettelijk aangewezen normen. Hieronder wordt nadere invulling gegeven aan enkele kernbegrippen waarvan de interpretatie van invloed kan zijn op de beoordeling van een gebouw. Voor enkele begrippen die in de bouwvoorschriften niet nader zijn gedefinieerd is getracht een zo helder mogelijke invulling te formuleren. Een voorwaarde voor de toetsing van eisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2003 is dat vooraf de uitgangspunten voor het ontwerp duidelijk moeten zijn. Voor bestaande gebouwen zijn de eisen afhankelijk van de plaats en grootte van gebruiksfuncties en ook van de begrenzing van ruimten en gebouwdelen (verblijfsgebied, verkeersruimte, brand- en rookcompartimenten). Voor de toetsing van nieuwbouwvoorschriften is bovendien van belang van welke bezettingsgraadklasse wordt uitgegaan. Aangegeven is welke aannames hierbij zijn gehanteerd. Brandcompartiment Conform Bouwbesluit 2003: gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand. Subbrandcompartiment Geen definitie in Bouwbesluit 2003 gegeven, maar uit eisen is af te leiden welke delen als subbrandcompartiment zijn aan te merken. In het algemeen gaat het om een gedeelte van een brandcompartiment dat bestemd is om slapende mensen te beschermen tegen een brand vanuit een ander deel van het brandcompartiment. Rookcompartiment Conform Bouwbesluit 2003: gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van rook. Rookvrije vluchtroute Conform Bouwbesluit 2003: een van rook gevrijwaarde route die begint bij de toegang van een rookcompartiment of subbrandcompartiment, uitsluitend voert over vloeren, trappen en hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik hoeft te worden gemaakt van een lift. Brand- en rookvrije vluchtroute Conform Bouwbesluit 2003: een gevrijwaarde rookvrije vluchtroute die uitsluitend door verkeersruimten voert.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 16/16
Vluchttrappenhuis Conform Bouwbesluit 2003: een trappenhuis waardoor een rookvrije vluchtroute voert. Zone voor bedgebonden patiënten De subgebruiksfunctie ‘gezondheidszorgfunctie bestemd voor bedgebonden patiënten’ is in grote lijnen bepalend voor de eisen die aan brandveiligheidsvoorzieningen worden gesteld. In het Bouwbesluit wordt wel een omschrijving van ‘gezondheidszorgfunctie’ gegeven maar definitie of begripsomschrijving de zone voor bedgebonden patiënten ontbreekt. De brandveiligheidsvoorschriften gaan ervan uit dat binnen de zone voor bedgebonden patiënten de cliënt van de instelling met bed en al moet worden geëvacueerd door hulpverleners. Dit kan zijn omdat de patiënt vanwege een lichamelijke of geestelijke handicap niet of nauwelijks ambulant is of omdat de patiënt aan bed is gebonden vanwege medische voorzieningen. Deze laatste interpretatie (niet ambulant of fysiek aan bed gebonden) van de subgebruiksfunctie gezondheidszorgfunctie bestemd voor bedgebonden patiënten is binnen het project aangehouden. Als de mogelijkheid bestaat dat binnen een afdeling bedgebonden patiënten kunnen voorkomen, maar nog niet duidelijk is of er mensen zijn die als zodanig worden verpleegd dan wel waar deze mensen zijn ondergebracht, dan wordt de gehele vloeroppervlakte geclassificeerd als bedgebonden zone. Als binnen een zorginstelling patiënten zijn opgenomen die voldoende ambulant zijn en met of zonder individuele begeleiding door hulpverleners of verzorgenden het pand kunnen verlaten, is er vanuit deze begripsbepaling geen sprake van een gezondheidszorgfunctie bestemd voor bedgebonden patiënten. Zone voor bezoekers De ruimten die niet alleen voor eigen personeel of bewoners worden gebruikt maar ook toegankelijk zijn voor bezoekers van buiten, worden geclassificeerd als ruimten voor bezoekers. De vaststelling van de gebieden binnen een gebouw die wel of niet toegankelijk zijn voor bezoekers van buiten, gebeurt in overleg met de gesprekspartners van de zorginstelling. Toegankelijkheidssector Conform Bouwbesluit 2003: gedeelte van een gebouw dat mede toegankelijk is voor rolstoelgebruikers. Minder zelfredzame personen Personen die vanwege beperkte mobiliteit of vanwege verstandelijk functioneren in beginsel hulp van anderen nodig hebben om bij brand het gebouw veilig te kunnen verlaten. Gebruiksfuncties In overleg met de gesprekspartner van de zorginstelling is per instelling bepaald waar in het gebouw welke gebruiksfuncties (definities conform begripsbepalingen Bouwbesluit 2003) zijn gelegen. Uitzonderingen daargelaten zijn binnen de contouren van het gezondheidsgebouw in het algemeen de volgende gebruiksfuncties opgenomen: -
gezondheidszorgfunctie (onderscheid naar zone bestemd voor bedgebonden patiënten, zone bestemd voor bezoekers en overige gezondheidszorg);
-
kantoorfunctie;
-
bijeenkomstfunctie (onderscheid naar zone voor alcoholgebruik en overige bijeenkomstfunctie);
-
industriefunctie (keuken);
-
overige gebruiksfunctie.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 17/17
Bezettingsgraadklasse Geldt alleen voor toetsing van nieuwbouweisen. De aannames t.a.v. de bezettingsgraadklassen zijn afgeleid van de opgave van de instelling van het aantal bewoners, en verzorgenden en aangevuld met een inschatting van het aantal bezoekers. Indien voor een specifieke gebruiksfunctie een ondergrens voor de bezettingsgraadklasse geldt en de werkelijke bezetting is lager dan wordt de ondergrens aangehouden. Voor de genoemde functies zijn de ondergrenzen als volgt: -
gezondheidszorgfunctie bestemd voor bezoekers:
B3
-
gezondheidszorg overig:
B4
-
kantoorfunctie :
B4
-
bijeenkomstfunctie:
B3
-
industriefunctie
B5
-
overige gebruiksfunctie:
B5
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 18/18
3
Onderzochte projecten
3.1
Kenmerken steekproef
De steekproef bestaat uit totaal dertig projecten waar zorg wordt geboden. De projecten zijn door de opdrachtgever in samenspraak met de begeleidingscommissie geselecteerd. De diverse projecten vertegenwoordigen verschillende categorieën gezondheidszorg gebouwen en liggen verspreid door heel Nederland. Bij de selectie van projecten is getracht een evenredige verdeling te maken over de vijf vestigingen van de Inspectie in Nederland. Elke vestiging is betrokken geweest bij de beoordeling van zes gebouwen. In bijlage 1 wordt een volledig overzicht gegeven van de namen van de onderzochte projecten met enkele relevante kenmerken. Hieronder zijn enkele verdelingen uitgewerkt die een beeld geven van de karakteristieken van het steekproefbestand. Bij het bepalen van de gebouwen per categorie is rekening gehouden met het totaal aantal gebouwen binnen die categorie. Toegedeeld naar categorieën van gezondheidszorg is de steekproef als volgt: 3 4 4
ziekenhuizen; instellingen voor gehandicaptenzorg; instellingen voor geestelijke gezondheidszorg;
9 10
verpleeghuizen; verzorgingstehuizen.
Het aantal bewoners in de onderzochte projecten varieert tussen 32 en 550 personen. Gerangschikt naar het aantal bewoners zijn de projecten als volgt te verdelen: 3 projecten tot 50 bewoners; 10 11 6
projecten met 51 tot 100 bewoners; projecten met 101 tot 150 bewoners; projecten met meer dan 200 bewoners.
Geregistreerd is voor welke doelgroep of doelgroepen de onderzochte gebouwen zijn bestemd. De verdeling naar doelgroepen (meerdere doelgroepen per gebouw mogelijk) binnen het steekproefbestand is als volgt: 6 ouderen; 2 9
kinderen; somatische patiënten;
9
psychogeriatrische patiënten;
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 19/19
1 1 2 2 7
verslaafden; visueel gehandicapten; verstandelijk gehandicapten; psychiatrische patiënten; niet specifiek.
Een belangrijk criterium voor de toetsing op brandveiligheid is of er aan bedgebonden patiënten in het gebouw aanwezig zijn. Bij de meeste projecten is er sprake van dit soort bestemmingen, in ieder geval in een deel van het gebouw. De aanwezigheid van een bedgebonden zone binnen het gebouw is als volgt: 25 aanwezig; 5 niet aanwezig, waarvan: 2 instellingen voor gehandicaptenzorg; 3 instellingen voor geestelijke gezondheidszorg. De gebouwen tonen een zekere variatie in bouwkundige kenmerken. Wat betreft vloeroppervlakte is bij de selectie van projecten uitgegaan van een classificatie naar grootteklassen. Het kleinste project heeft een 2
2
bruto vloeroppervlakte van 2.800 m , de grootste is bijna 65.000 m . De verdeling van de projecten volgens grootteklassen is als volgt: 11 10 9
2
in de klasse tot 8.000 m ; 2 in de klasse van 8.000 tot 15.000 m ; 2 met een oppervlakte van meer dan 15.000 m .
Wat betreft de variatie in gebouwhoogte gaat het in de meeste gevallen om relatief lage gebouwen. Het hoogste gebouw binnen de steekproef heeft tien bouwlagen. De verdeling naar gebouwhoogte is als volgt: 6 8 7 4 5
met één bouwlaag; met twee bouwlagen; met drie bouwlagen; met vier bouwlagen; met vijf of meer bouwlagen.
Tenslotte het bouwjaar. Van de gebouwen dateren er twintig van voor 1992 en tien van na 1992. Deze laatstgenoemde groep gebouwen zijn allen onder het Bouwbesluit 1992 gerealiseerd.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 20/20
4
Tekortkomingen: strijdigheden met voorschriften voor bestaande bouw
In dit hoofdstuk is een samenvatting gegeven van de geconstateerde ‘tekortkomingen’. Het gaat dan met name om strijdigheden met de wettelijke voorschriften voor bestaande bouw, zoals vastgelegd in het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening. De onderwerpen zijn gerubriceerd in de volgorde die ook in het beoordelingskader is gehanteerd en omvat de volgende rubrieken: -
brandcompartimentering;
-
rookcompartimentering;
-
vluchten bij brand;
-
constructies;
-
materialen
-
branddetectie en bestrijding;
-
brandveilig gebruik.
4.1
Brandcompartimentering
4.1.1
WBDBO naar ander perceel
De WBDBO naar de spiegelsymmetrische projectie van een gebouw op een aanliggend perceel moet 20 minuten bedragen. Als een gevel zich op minder dan 2,5 m van de perceelgrens bevindt moet om aan deze eis te kunnen voldoen in de ‘open’ gevel brandwerende beglazing worden opgenomen, die ten minste 20 minuten stand houdt. In 2 gevallen (7%) is geconstateerd dat vanwege een te korte afstand tot de perceelgrens brandwerende beglazing nodig zou zijn, maar dat dit type beglazing niet was toegepast. 4.1.2
Opdeling in brandcompartimenten 2
Naast de stookruimte, technische ruimten >100 m en ruimten die als brandgevaarlijk worden beschouwd 2 dient het gebouw te worden opgedeeld in brandcompartimenten van ten hoogste 2000 m . In geen van de projecten is geconstateerd dat de vereiste ruimten niet als brandcompartimenten zijn 2
uitgevoerd of dat de grenswaarde van 2000 m wordt overschreden.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 21/21
Brandcompartimenten zijn veelal aanzienlijk kleiner uitgevoerd (verpleegafdelingen die als 2 brandcompartiment dienst doen zijn in veel gevallen niet groter dan 500 m ). Aangetekend moet worden dat de brandwerendheid van begrenzingen van brandcompartimenten niet altijd voldoet aan de minimum eisen (zie 4.1.3). 4.1.3
WBDBO brandcompartimenten
De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een aangrenzende ruimte heeft een WBDBO van minimaal 20 minuten. Op dit punt zijn diverse knelpunten gesignaleerd. Ten eerste knelpunten t.a.v. de brandoverslag via de buitengevel naar een aangrenzend compartiment. Bij 11 projecten (37%) wordt op één of meerdere plaatsen niet voldaan aan deze eis omdat met name in haakse hoeken in de buitengevel waar twee brandcompartimenten samenkomen geen brandwerende beglazing is toegepast in kozijnen. Om aan de eis te voldoen moet minimaal één van de zijden over de eerste meter vanaf het hoekpunt brandwerend uitgevoerd worden. We hebben geconstateerd dat regelmatig buitenbeglazing tot het hoekpunt wordt doorgezet zonder brandwerende voorzieningen te treffen. In 2 projecten (7%) is er een risico geconstateerd van brandoverslag vanuit een brandcompartiment via daklichten naar een hoger gelegen gebouwdeel. 2
Doorbrekingen van brandwerende wanden (die een oppervlakte hebben van meer dan 0,015 m ) moeten brandwerend worden uitgevoerd. In de praktijktoetsing is in 10 projecten (33%) vastgesteld dat doorbrekingen zoals kanalen en leidingdoorvoeren niet of onvoldoende brandwerend zijn uitgevoerd. Als kanttekening: omdat brandcompartimenten vaak aanzienlijk kleiner zijn dan de maximale grootte van een brandcompartiment volgens het Bouwbesluit 2003 kan gesteld worden dat dit meestal geen directe strijdigheid met deze voorschriften oplevert (brandcompartimenten mogen groter zijn dus interne brandwerende scheidingen hoeven er volgens minimale voorschriften niet te zijn). Dit soort tekortkomingen is overigens meestal wel in strijd met de afgegeven bouwvergunning. Het gebruik van spiegeldraadglas in deuren van brandcompartimenten garandeert vaak niet dat deze minimaal 20 minuten bestand zijn tegen branddoorslag. In 22 projecten (73%) zijn op dit punt tekortkomingen geconstateerd. Om voldoende brandwerend te zijn (20 minuten) mag het glasoppervlakte volgens in de 2
2
beoordelingsrichtlijn beschreven vuistregels per segment van 2,5 x 2,5 m niet meer bedragen dan 3m . Deze oppervlakte wordt veelvuldig overschreden. Ook hier geldt overigens de nuancering dat niet alle brandwerende wanden op grond van de wettelijke eisen voor bestaande bouw noodzakelijk zijn. De detaillering en uitvoering van glas in brandwerende deuren geeft eveneens problemen. In 4 projecten (13%) is ook nog geconstateerd dat de afmetingen van de glaslatten en de bevestiging (spijkeren in plaats van schroeven) niet in orde waren. 9
Kanttekening: omdat brandcompartimenten in de onderzochte projecten vaak aanzienlijk kleiner
zijn dan de maximale grootte van een brandcompartiment volgens het Bouwbesluit 2003 is er – uitgaande van de maximale begrenzing – op het punt van brandwering vaak geen strijdigheid met de minimum eisen (de interne brandwerende scheidingen hoeven er volgens minimale voorschriften niet te zijn). De genoemde gebreken zijn overigens wel in strijd met de afgegeven bouwvergunning, waar de feitelijke brandcompartimentering uitgangspunt voor de beoordeling is.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 22/22
4.1.4
Opdeling in subbrandcompartimenten
Binnen de brandcompartimenten in het gedeelte voor bedgebonden patiënten moeten de volgende ruimten als subbrandcompartiment zijn uitgevoerd: -
verblijfsruimten en ruimten die daaraan ten dienste staan met een gebruiksoppervlakte van 2 maximaal 100 m of:
-
indien ruimte permanent bewaakt: gebruiksoppervlakte van maximaal 1000 m .
2
Aan de opdeling in subbrandcompartimenten volgens bovenstaande eisen wordt in alle projecten voldaan. Kamers voor bedgebonden patiënten zijn in beginsel als subbrandcompartiment ontwikkeld. Daarbij moet wel vermeld worden dat de brandwerendheid van begrenzingen van subbrandcompartimenten niet altijd voldoet aan de minimum eisen (zie 4.1.5). 4.1.5
WBDBO subbrandcompartimenten
De scheidingsconstructie tussen subbrandcompartimenten en tussen een subbrandcompartiment en de aanliggende gang heeft een WBDBO van minimaal 20 minuten. De brandwerendheid tussen subbrandcompartimenten onderling geeft volgens de opnamerapporten nauwelijks knelpunten te zien. Bij een dichte wand kan zonder aanvullende voorzieningen worden voldaan aan de brandwerendheidseis van 20 minuten. Een enkele maal (3 gevallen) zijn patiëntenkamers onderling verbonden door een deur maar dit levert – ook als het geen brandwerende en zelfsluitende deur is - vanwege de toegestane grootte van het subbrandcompartiment (maximaal 100 m2) geen feitelijke strijdigheden op. Immers de twee kamers kunnen gezamenlijk als één subbrandcompartiment worden beschouwd. Deuren tussen subbrandcompartimenten en de aanliggende verkeersruimte hebben in de onderzochte projecten in het algemeen een brandwerendheid van 30 minuten en voldoen daarmee ruim aan de eis dat ze minimaal 20 minuten bestand moeten zijn tegen branddoorslag. Aan (de relatief kleine) doorvoeren vanuit de centrale verkeersruimte naar verpleegkamers via de wand van het subbrandcompartiment wordt in het algemeen geen bijzondere aandacht besteed uit oogpunt van brandveiligheid. Meestal is dit vanwege de beperkte oppervlakte niet noodzakelijk. 4.1.6
Zelfsluitende deuren van brand- en subbrandcompartimenten
In een interne scheidingsconstructie van een brandcompartiment en van een subbrandcompartiment mag zich geen ander beweegbaar constructieonderdeel bevinden dan een zelfsluitende deur. Aan de eis dat alleen deuren mogen voorkomen als beweegbare constructieonderdelen wordt in alle projecten voldaan. De eis dat deze deuren zelfsluitend moeten zijn, levert voor brandcompartimenten geen problemen op. In het geval van subbrandcompartimenten is er een algemene strijdigheid met de eis dat de deur zelfsluitende deur moet zijn. Van de 25 projecten waarin een zone voor bedgebonden patiënten is gelegen en waarin de deur van subbrandcompartimenten volgens het Bouwbesluit 2003 zelfsluitend moet zijn uitgevoerd voldoen 23 projecten (94%) niet aan deze eis. De strijdigheid beperkt zich niet tot enkele kamers maar geldt voor alle kamers van verpleeg- en ziekenkamers.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 23/23
4.2
Rookcompartimentering
4.2.1
Opdeling in rookcompartimenten
Een brandcompartiment moet zijn opgedeeld in een of meer rookcompartimenten. Alle projecten voldoen aan deze eis. Vaak is het gezien de beperkte afmetingen van brandcompartimenten overigens niet nodig om deze in twee of meer rookcompartimenten onder te verdelen: het brandcompartiment is meestal gelijk aan het rookcompartiment. 4.2.2
WRD en sluitende deuren
De weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment naar een aangrenzende besloten ruimte bedraagt = 20 minuten. In de scheidingsconstructie van een rookcompartiment zijn alleen zelfsluitende deuren toegestaan. In 5 projecten (17%) is geconstateerd dat deuren in de begrenzing van een rookcompartiment (vaak ook begrenzing van brandcompartiment) geen of onvoldoende aanslag hebben en daardoor onvoldoende weerstand bieden tegen rookdoorgang. In andere delen van de omhulling van een rookcompartiment zijn geen tekortkomingen geconstateerd. Het ontbreken van een dranger op rookwerende deuren is - als we de verpleegkamers buiten beschouwing laten - in 2 projecten als probleem geconstateerd. Het gaat om plaatsen waar dit uit oogpunt van gebruik niet wenselijk is (keuken).We merken daarbij op dat de brandwerende scheiding op basis van de minimum eisen voor de grootte van brandcompartimenten niet nodig is waardoor de tekortkoming niet zou ontstaan. 4.2.3
Grootte in relatie tot aantal uitgangen
Een rookcompartiment moet in beginsel over twee uitgangen beschikken. Als het rookcompartiment maar één toegang heeft, mag de loopafstand van de deur van de verst weggelegen verblijfsruimte in het rookcompartiment naar die uitgang maximaal 20 m bedragen. Geen tekortkomingen geconstateerd op dit punt. Verpleegafdelingen worden standaard ontsloten in twee richtingen. 4.2.4
Loopafstand binnen rookcompartiment
De loopafstand tussen een plek in een verblijfsruimte en de uitgang van het rookcompartiment is bij bijeenkomstfunctie maximaal 60 m en elders maximaal 75 m. Geen tekortkomingen geconstateerd op dit punt. 4.2.5
Loopafstand binnen verblijfsruimte
De loopafstand binnen een (grote) verblijfsruimte is bij bijeenkomstfunctie maximaal 40 m en elders maximaal 50 m. Geen tekortkomingen geconstateerd op dit punt.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 24/24
4.3
Vluchten bij brand
4.3.1
Rookvrije vluchtroute
In een rookvrije vluchtroute mogen geen afsluitbare deuren voorkomen. Verder moet de vrije doorgang in een rookvrije vluchtroute op alle plaatsen ten minste 0,5 x 1, 2 m (b x h) bedragen. Nooduitgangen in de buitengevel van gezondheidszorggebouwen zijn vaak niet door middel van een panieksluiting of een vergelijkbare voorziening voor eenieder te openen. In de onderzochte zorginstellingen zijn de buitendeuren in de vluchtroute meestal gekoppeld aan de brandalarmering binnen het gebouw. De ontgrendeling vindt elektronisch plaats op het moment van een brandmelding. In sommige projecten is bovendien een ontgrendeling via een handmelder geactiveerd. In 3 projecten (10%) is geconstateerd dat (sommige) nooduitgangen die naar buiten leiden zijn afgesloten en alleen door mensen van de bedrijfshulpverlening kunnen worden geopend. Verder is geconstateerd dat soms de nooduitgang van een specifieke ruimte is afgesloten en uitsluitend door de bedrijfshulpverlening kan worden geopend. De breedte van de rookvrije vluchtroute voldoet in alle projecten. In tegenstelling tot nieuwbouw hoeft geen rekening te worden gehouden met het draaivlak van deuren in de rookvrije vluchtroute. 4.3.2
Twee vluchtroutes
Vanaf de deur van een rookcompartiment moet in beginsel in twee richtingen kunnen worden gevlucht. Onder voorwaarden kan volstaan worden met één vluchtroute. Geen tekortkomingen geconstateerd op dit punt. 4.3.3
Onafhankelijk van vluchtroutes
Twee vluchtroutes moeten in beginsel onafhankelijk zijn (WBDBO tussen vluchtroutes minimaal 20 minuten en alleen zelfsluitende deuren). Geen tekortkomingen geconstateerd op dit punt. 4.3.4
Vluchten met bed
Het traject vanaf een verblijfsruimte voor bedgebonden patiënten naar een aangrenzend brandcompartiment via (horizontale) verkeersruimte biedt ruimte voor een blok van 2,3 x 1,1x 1,2 m (l x b x h). Alle deuren in dit traject moeten aan deze afmetingen voldoen. In 5 projecten (17%) is geconstateerd dat er onvoldoende manoeuvreerruimte voor bedden aanwezig is om mensen te evacueren. Het gaat om in alle gevallen om verzorgingstehuizen, waar het aantal mensen dat fysiek aan bed is gebonden relatief klein is. In geval van evacuatie wordt er in deze projecten van uitgegaan dat bewoners met hulp en eventueel met redstoelen in veiligheid worden gebracht. Dit is echter geen gelijkwaardige oplossing.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 25/25
4.3.5
Lengte van gangen
Geen minimumeisen voor bestaande bouw. Niet van toepassing. 4.3.6
Loopafstand naar vluchttrappenhuis
Geen minimumeisen voor bestaande bouw. Niet van toepassing. 4.3.7
Status vluchttrappenhuis
Een vluchttrappenhuis met een hoogteverschil van 12,5 m of meer moet zijn uitgevoerd als een brand en rookvrije vluchtroute. Er zijn in totaal 4 gebouwen onderzocht waar het hoogteverschil in trappenhuizen de grenswaarde van 12,5 m overschrijdt. In deze projecten zijn geen strijdigheden geconstateerd met de eisen die aan vluchttrappen uitgevoerd als brand- en rookvrije vluchtroutes worden gesteld. 4.3.8
Opvang- en doorstroomcapaciteit vluchttrappenhuis
Geen minimumeisen voor bestaande bouw. Niet van toepassing. 4.3.9
Breedte van uitgangen
De vrije breedte van uitgangen van verblijfsgebieden en rookcompartimenten bedragen voor bijeenkomstfuncties respectievelijk A x 1,49 m en A x 1,00 en voor overige functies respectievelijk A x 0,62 en A x 0,42, waarbij A de vloeroppervlakte is die op de uitgang is aangewezen. Geen tekortkomingen geconstateerd op dit punt. 4.3.10
Draairichting van deuren
Deuren van verblijfsruimten en van rookcompartimenten mogen afhankelijk van de vloeroppervlakte die op deze deuren is aangewezen niet tegen de vluchtrichting indraaien. Voor bijeenkomstfuncties is 2 2 dat respectievelijk 200 en 300 m en voor overige functies respectievelijk 480 en 720 m . In 10 projecten (33%) is geconstateerd dat op dit punt een strijdigheid optreedt. Meestal gaat het om enkele deuren. 4.3.11
Noodverlichting
Noodverlichting is op basis van Bouwbesluit 2003 in bestaande gebouwen vereist in een rookvrije 2 2 vluchtroute en in een verblijfsruimte groter dan 1200 m of 500 m indien een bijeenkomstfunctie. De aanwezigheid van noodverlichting vormt geen knelpunt. De werking ervan (verlichtingsterkte op vloerniveau) kon in het kader van dit project niet worden onderzocht omdat de opnames overdag plaatsvonden.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 26/26
4.3.12
Vluchtrouteaanduidingen
Een gebouw dat voorzien is van noodverlichting moet beschikken over een deugdelijke vluchtroutemarkering. Bij in totaal 18 projecten (60%) ontbreekt de bewegwijzering van vluchtroutes op plaatsen dan wel is er sprake van een onduidelijke, onlogische of onveilige routeaanduiding. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval als de vluchtrouteaanduiding leidt naar een balkon of dakterras van waaruit niet via normale trappen het terrein kan worden bereikt. De nieuwe pictogrammen conform NEN 6088 zijn nog niet overal gemeengoed. In 5 projecten (17%) worden nog verouderde symbolen gehanteerd.
4.4 4.4.1
Constructies Bruikbaarheid rookvrije vluchtroute
Rookvrije vluchtroutes moeten bij brand minimaal 20 minuten bruikbaar blijven. Er zijn enkele tekortkomingen aangetroffen. Het betreft met name de toepassing van houten constructies die vluchtroutes onbruikbaar kunnen maken. In één project is een rookvrije vluchtroute een hardhouten binnentrap toegepast die onvoldoende lang (20 minuten) bestand is tegen brand. In een ander project is een rookvrije vluchtroute en het aangrenzende rookcompartiment gezamenlijk overspannen door houten liggers. Hier moeten berekeningen uitwijzen of de draagconstructie voldoende lang standhoudt bij brand. Op basis van een visuele inspectie is dit niet vast te stellen. Een ander probleem dat enkele malen is gesignaleerd is het vluchten langs ramen in de buitengevel die een brandcompartiment afschermen. In 2 projecten is geconstateerd dat de beglazing niet brandwerend is uitgevoerd waardoor de rookvrije vluchtroute geblokkeerd kan worden. 4.4.2
Hoofddraagconstructie
De hoofddraagconstructie dient bij brand gedurende een bepaalde tijd in stand te blijven. Als het hoogste verblijfsgebied ligt tussen 5 en 13 m is de eis minimaal 30 minuten; ligt het hoogste verblijfsgebied hoger dan 13 m dan dient de hoofddraagconstructie bij brand minimaal 60 minuten in stand te blijven. In een project dat vanwege de hoogte aan een brandwerendheid m.b.t. bezwijken van minimaal 60 minuten moet voldoen zijn er problemen om hier aan de voldoen vanwege onvoldoende betondekking. In het onderzochte dossier was een inspectierapport aanwezig waarin deze tekortkoming aan het licht kwam. Er worden eisen gesteld aan de onbrandbaarheid van materialen op risicovolle plaatsen zoals stookplaats. Verder gelden eisen aan rookafvoer (uitvoering en plaats). Geen tekortkomingen geconstateerd op dit punt. 4.4.3
Schacht, koker of kanaal
Geen specifieke eisen anders dan de vereiste WBDBO (zie 4.1.5). Geen tekortkomingen geconstateerd op dit punt.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 27/27
4.4.4
Materialen (brandvoortplanting)
Voor diverse constructieonderdelen – met name in rookvrije en brand- en rookvrije vluchtroutes - worden eisen gesteld aan de bijdrage tot brandvoortplanting. In 7 projecten (23%) zijn materialen aangetroffen in rookvrije vluchtroutes vanuit zones voor bedgebonden patiënten dan wel brand- en rookvrije vluchtroutes die niet voldoen aan de minimum eisen. Het gaat vooral om de toepassing van houten schroten in wanden en plafonds van rookvrije vluchtroutes. 4.4.5
Materialen (rookproductie)
Voor diverse constructieonderdelen – met name in rookvrije en brand- en rookvrije vluchtroutes - worden eisen gesteld aan de maximale rookproductie. Geen tekortkomingen geconstateerd op dit punt.
4.5 4.5.1
Detectie en brandbestrijding Brandweerlift
Voor bestaande bouw geldt een functionele eis, namelijk dat gebruikers van gebouwen binnen redelijke tijd door de brandweer moeten kunnen worden gered. Een brandweerlift wordt niet voorgeschreven. Niet van toepassing. 4.5.2
Droge blusleiding
Indien het gebouw een verblijfsgebied heeft hoger dat hoger is dan 20 m is een droge blusleiding verplicht. De loopafstand tussen het aansluitpunt van een droge blusleiding tot de toegang van een rookcompartiment mag niet meer dan 70 m bedragen. Geen tekortkomingen geconstateerd op dit punt. 4.5.3
Brandslanghaspels
Een gebouw heeft afhankelijk van bestemming en grootte zodanige voorzieningen dat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust (functionele eis). Incidenteel zijn er wat betreft brandslanghaspels tekortkomingen geconstateerd. Het betreft aanwezigheid (1 project) en keuring (1 project). 4.5.4
Kleine blusmiddelen
Eisen worden lokaal ingevuld. Ook hier komen zeer incidenteel tekortkomingen voor zoals achterlopende keuring (1 project).
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 28/28
4.5.5
Brandmeldinstallaties
Op grond van de Modelbouwverordening zijn in gezondheidszorggebouwen in het algemeen brandmeldinstallatie met volledige bewaking met rechtstreekse doormelding verplicht gesteld. Dit geldt voor alle ruimtes voor aan bed gebonden patiënten en voor ruimten waarin minder zelfredzame personen worden verzorgd. Bij een ander gebruik is een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking en rechtstreekse doormelding 2 verplicht als de vloeroppervlakte van het gebouw groter is dan 500 m of als het verblijfgebied hoger is dan 5 m. In doodlopende gangen is altijd ruimtebewaking (rookmelders met alarmering) verplicht. Dit geldt voor alle ruimtes van waaruit deze vluchtroute bij brand zouden kunnen worden geblokkeerd. Uit de controle blijkt dat de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie en het type installatie in de praktijk geen knelpunten oplevert. De doormelding naar de brandweer is in de dagsituatie in het algemeen vertraagd met ca. 3 minuten om de bedrijfshulpverlening de tijd te geven om de melding na te trekken. In de avond- en nachtsituatie wordt direct doorgemeld. Op grond van de nieuwe Modelbouwverordening moet een brandmeldinstallatie zijn ontworpen en aangelegd overeenkomstig een door Burgemeester en Wethouders goedgekeurd programma van eisen. Bovendien moet een brandmeldinstallatie voorzien zijn van een geldig certificaat overeenkomstig de Regeling Brandmeldinstallaties 2002. Aangezien het om installaties gaat die zijn gerealiseerd voordat deze Regeling en certificeringstrajecten golden, betreft eisen waarin men in bestaande gebouwen meestal niet kan worden voldaan. Alleen in enkele recent gebouwde projecten is vastgesteld dat er een certificaat voor de brandveiligheidsinstallatie is afgegeven. Volgens de voorwaarden in de meeste gebruiksvergunningen moet een brandmeldinstallatie ten minste één maal per jaar worden gekeurd door een bevoegd installatiebureau. Het actuele keuringsrapport kon in enkele gevallen (2 projecten) niet worden getoond. 4.5.6
Ontruimingsalarminstallaties
Eveneens op grond van de Model-bouwverordening is een ontruimingsinstallatie in een 2 gezondheidszorggebouw verplicht als de vloeroppervlakte groter is dan 500 m of een vloer van een verblijfsgebied hoger is gelegen dan 5 m. Bovendien is een ontruimingsalarm verplicht als het gebouw beschikt over een brandmeldinstallatie. Wat betreft de aanwezigheid zijn geen tekortkomingen geconstateerd. De werking van de ontruimingsalarmering is niet gecontroleerd.
4.6
Brandveilig gebruik
4.6.1
Gebruiksvergunning
Gezondheidszorggebouwen waar meer dan tien personen zijn opgenomen moeten volgens de Modelbouwverordening beschikken over een gebruiksvergunning. In 13 van de onderzochte projecten (43%) was ten tijde van de opname geen geldende gebruiksvergunning aanwezig en in 1 project zijn er twijfels over de authenticiteit van de getoonde vergunning vanwege het ontbreken van ondertekening door het bevoegd gezag. Ongeveer de helft van deze zorginstellingen was nog in een procedure verwikkeld om een gebruiksvergunning te bemachtigen. VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 29/29
4.6.2
Onderhoud installaties
De gebruiksvergunning schrijft in het algemeen voor dat een logboek moet worden bijgehouden waarin storingen en keuringen worden gedocumenteerd. In 2 projecten kon het logboek niet worden getoond. 4.6.3
Gebruik van vluchtroutes
De gebruiksvergunning vereist dat ingangen, doorgangen, uitgangen, gangen en trappen moeten vrij gehouden worden van obstakels die de vrije doorgang beïnvloeden en vrij van opslag van brandgevaarlijke materialen. In de helft van de projecten (50%) die zijn onderzocht zijn tekortkomingen geconstateerd met betrekking tot over risicovolle opslag in rookvrije vluchtroutes dan wel meubilair e.d. dat de vrije doorgang belemmert. Incidenteel (vastgesteld in 2 projecten waar de nadruk ligt op wonen) komt het voor dat brandveiligheidsvoorzieningen ontregeld zijn, zoals het openhouden van brand- en rookvrije deuren door middel van handdoeken of wiggen.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 30/30
5
Aandachtspunten:aspecten die niet overeenkomen met afgegeven bouwvergunning
De zaken die in dit hoofdstuk behandeld worden zijn als aandachtspunten aangemerkt. Het gaat om punten waarvan geconstateerd is dat de uitvoering op het moment van de inspectie niet (meer) in overeenstemming is met de afgegeven bouwvergunning respectievelijk de voorwaarden in de gebruiksvergunning. Het kan daarbij gaan om niet geautoriseerde afwijkingen van tekeningen waarop de bouwvergunning is gebaseerd, dan wel wijzigingen die zijn gerealiseerd zonder dat daarvoor bouwvergunning is verstrekt, uitvoeringsgebreken waardoor niet aan de minimale eisen van de bouwvergunning wordt voldaan en onvolkomenheden in de naleving van de gebruiksvergunning. Vanwege de primaire vraagstelling – toetsing aan de eisen voor bestaande bouw - is binnen het opnametraject niet systematisch gezocht naar dit type strijdigheden, maar tijdens de plananalyse en opname zijn wel verschillende gebreken naar voren gekomen. Hieronder is een opsomming gegeven van de meest voorkomende gebreken die daarbij aan het licht zijn gekomen. Het referentiekader in casu de afgegeven bouwvergunning is daarbij vanzelfsprekend erg belangrijk. Deze is tijdsgebonden. Per onderdeel voorafgaande aan de behandeling van afwijkingen een korte uiteenzetting gegeven van de eisen die door middel van een bouwvergunning (inclusief tekeningen) zijn opgelegd.
5.1
Brandcompartimentering
Wat brandcompartimentering betreft valt op dat bij de onderzochte projecten - met uitzondering van recente gebouwen (ca. vanaf 1998) en hoge gebouwen – in de bouwvergunning een eis van 30 minuten voor de scheidingsconstructies tussen brandcompartimenten wordt aangehouden. Dit is een lagere eis dan de eis die momenteel geldt voor gezondheidszorggebouwen bestemd voor bedgebonden patiënten (ongeacht de hoogte en vuurbelasting: minimaal 60 minuten). Een uitzondering vormen vluchttrappenhuizen die in het algemeen beter brandwerend moeten worden beschermd (bij hoge en middelhoge gebouwen gaat de bouwvergunning in het algemeen uit van minimaal 60 minuten). Verder valt op dat brandcompartimenten binnen gezondheidszorgfuncties (verpleegafdelingen) in grootte 2 meestal gelimiteerd zijn tot een vloeroppervlakte van maximaal 500 m . Een laatste constatering op grond van een analyse van afgegeven bouwvergunningen is dat in de meeste projecten voor subbrandcompartimenten weliswaar uitgegaan wordt van 30 minuten brandwerende wanden en deuren tussen kamers onderling en tussen de kamer en de aanliggende gang, maar dat op de meeste bouwvergunningtekeningen geen aanduiding voorkomt van een zelfsluitende deur. Ook in de voorwaarden bij de bouwvergunning wordt hier niet specifiek op gewezen.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 31/31
Uitgaande van dit referentiekader komen we met enige regelmaat de volgende afwijkingen tegen: -
Vanwege bebouwing nabij de perceelgrens bestaat er in enkele situaties kans op brandoverslag binnen 30 minuten naar een spiegelsymmetrische projectie van de gevel. in de projecten waar dit is vastgesteld (overigens met behulp van vuistregels en dus niet precies doorgerekend) is er feitelijk geen gevaar omdat er ter plekke geen bebouwing is op het aangrenzende perceel.
-
Aan de eis dat brandcompartimenten 30 minuten brandwerend moeten zijn gescheiden, wordt in de buitenschil van het gebouw niet altijd voldaan. Het betreft overigens incidenten. De geconstateerde tekortkomingen betreffen: brandoverslag van de ene gevel naar overliggende gevel; brandoverslag in haakse hoeken en brandoverslag van via daklichten naar een hogere gevel. Met name het tweede aspect - risico van brandoverslag in haakse hoeken - komt regelmatig. Dit is bijvoorbeeld het geval als buitenkozijnen zijn toegepast op korte afstand van het hoekpunt tussen brandcompartimenten zonder brandwerende beglazing.
-
In de dichte scheidingsconstructies tussen brandcompartimenten zijn herhaaldelijk tekortkomingen aangetroffen, waardoor de op grond van de bouwvergunning vereiste brandwerendheid (meestal 30 minuten) niet wordt gehaald of waarbij het twijfelachtig is of de constructie voldoet. Het gaat dan vooral om een te geringe brandwerendheid van deuren in de brandscheiding en onvoldoende afdichting van kanalen die de brandwerende wand doorsnijden. Gebreken die regelmatig zijn aangetroffen zijn: spiegeldraadglas in brandwerende deuren van te grote afmetingen, onvoldoende aansluiting op kozijn van brandwerende deuren, ontbreken van brandkleppen in kanalen die brandwerende wanden doorkruisen dan wel excentrisch geplaatste kleppen zonder voldoende brandwerende afdichting tussen wand en klep.
-
Het probleem van onvoldoende brandwerende afdichting van doorbrekingen komt ook voor ter plaatse van de wanden van subbrandcompartimenten. Echter hier is er vanwege de beperkte afmetingen van doorvoeren meestal geen sprake van gevaarlijke situaties.
-
Zelfsluitende deuren van subbrandcompartimenten zijn in de onderzochte projecten vrijwel niet aangetroffen. al opgemerkt is dat dit op grond van de afgegeven bouwvergunning meestal ook niet vereist was. uit gesprekken die zijn gevoerd blijkt dat in het kader van een herziening van de gebruiksvergunning op veel plaatsen discussies zijn ontstaan over wel of niet verplicht voorschrijven van deze voorzieningen. instellingen zijn terughoudend om deze voorzieningen aan te brengen: enerzijds vanwege het functioneel gebruik en anderzijds vanwege de kosten. in één geval is vastgesteld dat de afgifte van de gebruiksvergunning met name op dit aspect door de gemeente wordt aangehouden.
5.2
Rookcompartimentering
In de onderzochte projecten vallen de begrenzingen van rookcompartimenten samen met die van brandcompartimenten. Overigens is op bouwvergunningtekeningen de plaats van rookcompartimenten niet goed te traceren. Ook in de afgegeven bouwvergunning zien we op dit punt niet of nauwelijks nadere aanwijzingen. Er zijn op dit onderdeel derhalve weinig strijdigheden aangetroffen.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 32/32
5.3
Vluchten bij brand
Op bouwvergunningtekeningen is meestal informatie te vinden over de plaats van nooduitgangen. Soms zijn in het dossier binnen het veiligheidsplan aparte ontruimingtekeningen opgenomen. Aan de hand daarvan zijn trajecten van vluchtroutes binnen het gebouw getraceerd. Tijdens de opnames is met name gekeken of de vluchtroutes in de praktijk overeenstemmen met de vluchtmogelijkheden waarop de bouwvergunning is gebaseerd. Daarnaast is nagegaan of de vluchtwegaanduiding correspondeert met de routing die in de bouwvergunning c.q. ontruimingsplannen is aangehouden. De constateerde afwijkingen met bouwvergunning en gebruiksvergunning zijn wat betreft het vluchten beperkt. De volgende soorten onvolkomenheden komen voor: -
In enkele gevallen is geconstateerd dat de draairichting van deuren in de vluchtroute anders is dan in de bouwvergunningtekening is aangegeven (tegen de vluchtrichting in).
-
In enkele plannen blijken na de afgifte van de bouwvergunning aanpassingen in de vluchtrouting te zijn doorgevoerd (bijvoorbeeld een ladder naar een technische ruimte in dakopbouw in plaats van vaste trap / langere afstanden tussen rookdeuren in een gang). hoewel deze aanpassingen wel zijn besproken en goedgekeurd door de gemeente, zijn er in het bouwvergunningdossier geen goedgekeurde wijzigingsbesluiten aangetroffen.
-
De routing van vluchtwegaanduidingen in het pand correspondeert soms niet (geheel) met de in de bouwvergunning of ontruimingsplan aangegeven traject van vluchtwegen.
5.4
Constructies
De vereiste brandwerendheid m.b.t. bezwijken is op bouwvergunningtekening c.q. bouwvergunning in het algemeen wel geregistreerd. In oudere plannen is op basis van de onderzochte documenten vaak niet goed te achterhalen welke uitgangspunten voor de draagkracht van constructies zijn aangehouden. De belangrijke knelpunten die op dit onderdeel zijn geconstateerd hebben betrekking op de bruikbaarheid van vluchtroutes. Het gaat met name om: -
Noodtrappen buitenom langs beglazing die niet of onvoldoende brandwerend is uitgevoerd.
-
Te grote oppervlakten spiegeldraadglas rondom trappenhuizen waardoor niet voldaan kan worden aan de eis dat vluchttrappen (volgens oude terminologie: vluchtweg) minimaal 30 minuten bruikbaar blijven.
5.5
Materialen
Materialen (bijvoorbeeld aangehouden klassen bijdrage brandvoortplanting) zijn in het algemeen niet te traceren vanaf de bouwvergunning. Er kan derhalve moeilijk worden nagegaan of het gebouw op dit punt in overeenstemming is met de afgegeven bouwvergunning.
5.6
Detectie en brandbestrijding
De aanwezigheid en de positie van bijvoorbeeld brandweerlift, aansluitpunten voor droge blusleidingen en brandslanghaspels zijn op bouwvergunningtekeningen in het algemeen aangegeven of in de voorwaarden vastgelegd (technische specificaties soms vast te stellen in overleg met brandweer). VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 33/33
In de gebruiksvergunning zien we dat meestal aanwijzingen worden gegeven voor kleine blusmiddelen en de brandveiligheidsinstallatie (ook ten aanzien van keuringen). In de praktijk zijn geen significante verschillen geconstateerd tussen de afgeven vergunning en de werkelijke situatie.
5.7
Gebruik
De gebruikstechnische eisen zijn in de gebruiksvergunning vastgelegd. Zoals eerder gesteld in hoofdstuk 4 is geconstateerd dat bij ongeveer twee derde van de onderzochte instellingen een adequate gebruiksvergunning voorhanden was. In de wat oudere gebruiksvergunningen zijn de voorwaarden die hierin worden aangetroffen vrij algemeen geformuleerd en niet erg toegespitst op het feitelijke gebouw. Het betreft meestal standaardvoorwaarden die direct zijn overgenomen uit de gemeentelijke bouwverordening. Gebruiksvergunningen met een meer recentere datum zijn specifieker in de te stellen voorwaarden. De geconstateerde discrepanties tussen de voorwaarden in de gebruiksvergunning en het werkelijke gebruik c.q. organisatie zijn reeds beschreven in paragraaf 4.6.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 34/34
6
Beoordeling eisen nieuwbouw
Dit hoofdstuk gaat in op de vraag hoe de onderzochte projecten zouden scoren als ze op het punt van brandveiligheidsaspecten zouden moeten voldoen aan de nieuwbouweisen. Met andere woorden: op welke onderdelen voldoen de gebouwen van de onderzochte zorginstellingen wel en op welke niet aan de brandveiligheidseisen die in het Bouwbesluit 2003 voor nieuwbouw zijn vastgelegd, alsmede de bepalingen voor nieuwbouw in de (Model-)bouwverordening. Van alle projecten zijn de bevindingen uitgedrukt in een score die van belang is om projecten onderling te kunnen vergelijken en daarnaast ook dwarsverbanden te kunnen leggen wat betreft aspecten van brandveiligheid.
6.1
Beoordelingsaspecten en weegfactoren
Bij het maken van een doorkijk naar nieuwbouweisen wordt een cijfermatige score gebruikt met een marge tussen 0 en 5. Het cijfer 5 wordt gegeven als het gebouw voor dat betreffende aspect geheel voldoet aan de eisen die er voor nieuwbouw gelden. De ondergrens (0) betekent dat voor dat onderdeel de eisen voor nieuwbouw in het geheel niet worden gehaald. De waardering wordt per gebouw per deelaspect ingevuld. Ter gedachtebepaling is de volgende onderverdeling aangehouden: 5 voldoet volledig aan eisen nieuwbouw; 4 3
voldoet grotendeels (= 5% afwijking van de nieuwbouweisen); voldoet redelijk (= 20 % afwijking van nieuwbouweisen);
2 1 0
voldoet enigszins (= 50 % afwijking van nieuwbouweisen); voldoet nauwelijks (= 50% afwijking van nieuwbouweisen); voldoet niet.
Per deelaspect wordt via weegfactoren een score uitgewerkt die vervolgens wordt uitgedrukt in een eindscore voor de betreffende cluster (bijvoorbeeld: cluster 1: brandcompartimentering). Met behulp van een wegingsfactor per cluster wordt vervolgens een eindscore berekend. In het onderstaande overzicht zijn de hoofd- en deelaspecten genoemd en is bovendien aangegeven hoe elk deelaspect meeweegt in de totale score. De aspecten waarop is beoordeeld hoe een gebouw zich verhoudt tot de nieuwbouweisen wijken niet af van de aspecten die gehanteerd zijn voor bestaande bouw. Het onderdeel ‘gebruik’ is voor nieuwbouw niet uitgewerkt omdat het geen bouwvoorschriften maar gebruiksvoorschriften betreft.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 35/35
Beoordelingsaspecten en weegfactor Nr.
Aspect
Weegfactor cluster
aspect
1.
BRANDCOMPARTIMENTERING
2,0
1.1
WBDBO naar ander perceel
1,0
1.2
opdeling in brandcompartimenten
2,0
1.3
WBDBO brandcompartimenten
1,5
1.4
opdeling in subbrandcompartimenten
2,0
1.5
WBDBO subbrandcompartimenten
1,5
1.6
zelfsluitende deur (sub)brandcompartiment
1,5
2.
ROOKCOMPARTIMENTERING
1,0
2.1
opdeling in rookcompartimenten
0,5
2.2
WRD en zelfsluitende deur
1,5
2.3
aantal uitgangen
1,5
2.4
loopafstand in rookcompartiment
1,5
2.5
loopafstand in verblijfsruimte
1,0
3.
VLUCHTEN BIJ BRAND
3.1
inrichting rookvrije vluchtroute
1,0
3.2
twee vluchtroutes
2,0
3.3
onafhankelijkheid vluchtroutes
1,5
3.4
vluchtroute bedgebonden patiënten
1,5
3.5
lengte van gangen
1,0
3.6
loopafstand naar trappenhuis
1,0
3.7
status vluchtroute
1,0
2,0
3.8
opvang en doorstroomcapaciteit
1,0
3.9
breedte van uitgangen
1,0
3.10
draairichting van deuren
1,0
3.11
noodverlichting
1,0
3.12
vluchtrouteaanduidingen
1,5
4.
CONSTRUCTIES
0,5
4.1
bruikbaarheid rookvrije vluchtroutes
1,0
4.2
sterkte hoofddraagconstructie
1,0
5.
MATERIALEN
5.1
stookplaats en rookafvoer
5.2
brandwerendheid schacht, koker en kanaal
1,0
5.3
bijdrage tot brandvoortplanting
1,5
5.4
rookdichtheid van materialen
1,0
6.
DETECTIE EN BRANDBESTRIJDING
6.1
brandweerlift
6.2
droge blusleidingen
1,0
6.3
brandslanghaspels
1,5
6.4
kleine blusmiddelen
1,0
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
0,5 0,5
1,0 1,0
Pagina 36/36
Weegfactor 6.5
brandmeldinstallatie / rookdetectie
1,5
6.6
ontruimingsinstallatie
1,0
6.2
Score per categorie
In onderstaande tabel zijn de scores weergegeven voor de afzonderlijke hoofdaspecten voor het totaal van de onderzochte projecten. Daarnaast is een uitsplitsing gemaakt naar de categorieën van instellingen. Gezien de grootte van de steekproef moet enige voorzichtigheid in acht worden genomen bij de scores per categorie omdat het gemiddelde soms gebaseerd is op een beperkt aantal opnames. Uitsplitsing van totaalscore naar categorieën zorginstellingen
verpleeghuis
Verzorgingshuis
2,3
2,9
2,7
2,6
Rookcompartimentering
3,9
3,9
3,8
4,0
4,1
3,8
Vluchten
4,2
4,1
4,5
4,1
4,4
4,0
Constructies
4,4
3,7
4,8
4,3
4,7
4,3
gezondheidszor
2,8
org geestelijke
2,6
gehandicaptenz
ziekenhuis
Brandcompartimentering
instelling
totaal
Categorie
Materialen
4,6
4,8
4,8
4,5
4,9
4,2
Branddetectie en bestrijding
4,4
4,5
4,4
4,4
4,5
4,4
Totaal
3,8
3,8
3,8
3,8
3,9
3,6
Wat betreft categorieën zorginstellingen zijn de onderlinge verschillen klein. Verpleeghuizen wijken gunstig af ten opzichte van het totaal eindcijfer en verzorgingshuizen in negatieve zin. Verder valt op dat de ‘thermometer’ voor brandcompartimentering in de onderzochte gebouwen relatief laag scoort ten opzichte van nieuwbouweisen. Per cluster worden hieronder de aspecten behandeld die van in belangrijke mate van invloed zijn geweest op de eindscore. 6.2.1
Brandcompartimentering
De voorzieningen die onder brandcompartimentering worden gerekend scoren het slechts in vergelijking met andere aspecten als ze geprojecteerd worden op nieuwbouweisen. De relatief lage score is vooral te wijten aan de volgende zaken: -
Bij subbrandcompartimenten ontbreken in vrijwel alle projecten de zelfsluitende deuren naar de gang.
-
Brandwerende scheidingen tussen brandcompartimenten voldoen niet aan de WBDBO eisen. Voor een deel ligt dit aan reeds geconstateerde tekortkomingen; anderzijds is dit het gevolg van hogere eisen. Zoals in de eerdere hoofdstukken is aangegeven zijn in brandwerende scheidingen regelmatig onvolkomenheden in de uitvoering geconstateerd. Wat betreft hogere normstelling gaat het met name om de eis dat in gezondheidszorgfuncties bestemd voor bedgebonden patiënten volgens de nieuwbouweisen moet worden uitgegaan van minimaal 60 minuten WBDBO.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 37/37
In de onderzochte projecten zijn tussen brandcompartimenten in de meeste gevallen (hoge gebouwen uitgezonderd) 30 minuten brandwerende scheidingen toegepast. De strengere eis leidt tot een lage score omdat de toegepaste inpandige en uitwendige scheidingen (met name daar waar glas is toegepast) dan niet voldoet. 6.2.2
Rookcompartimentering
De eisen die in de nieuwbouw aan rookcompartimenten worden gesteld geven in de praktijk geen bijzondere knelpunten te zien. Dit heeft vooral te maken met de relatief kleine (brand)compartimenten die in de gezondheidszorg worden toegepast, waardoor ook rookcompartimenten beperkt blijven in omvang. Het ontbreken van zelfsluitende deuren in de kleinste rookcompartimenten (ziekenkamers) is binnen deze cluster de belangrijkste reden waarom niet aan de nieuwbouweisen wordt voldaan. 6.2.3
Vluchten bij brand
De inrichting van vluchtroutes voldoet in bestaande gezondheidszorggebouwen op de meeste aspecten aan de eisen die voor nieuwbouw worden gesteld. De volgende knelpunten veroorzaken vooral op onderdelen een lagere score: -
De in de gebouwen aangetroffen vluchtrouteaanduidingen voldoen niet altijd aan de laatste eisen. bovendien is (overigens ook bij de analyse aan de voorschriften voor bestaande bouw) geconstateerd dat de routing soms niet overeenkomt met de opgegeven vluchtroutes of niet logisch is aangebracht.
-
De vereiste breedte om een evacuatie met een bed te kunnen uitvoeren is in een aantal gebouwen niet of maar gedeeltelijk aanwezig. met name instellingen voor geestelijke gezondheidszorg scoren in dit opzicht laag evenals enkele verzorgingshuizen. in de laatste categorie komt het probleem van onvoldoende doorgang vooral voor ter plaatse van de deur van het verpleeg- cq. woongedeelte, daar waar het karakter van deze ruimten vooral ligt op het wonen (levensloopbestendige woning met zorgpakket).
-
6.2.4
Vluchttrappenhuizen die meer dan 8 m niveauverschil overbruggen moeten als brand- en rookvrije vluchtroute worden uitgevoerd. dit impliceert een 60 minuten brandwerende scheiding om het trappenhuis (inclusief toegangsdeur). aan deze eisen wordt niet altijd voldaan. Constructies
Aan de nieuwbouweisen voor bezwijken bij brand voor de hoofddraagconstructie en de rookvrije vluchtroutes, wordt in de meeste projecten voldaan. De constructieve eisen wijken niet af van nieuwbouweisen die in het verleden werden gesteld. De op onderdelen lagere score heeft vooral te maken met tekortkomingen met betrekking tot het bruikbaar houden van de rookvrije vluchtrouten (met name vluchten langs glazen afscheidingen) die ook bij eisen voor bestaande bouw als knelpunten zijn aangemerkt. 6.2.5
Materialen
Wat betreft materiaalgebruik zijn geen grote knelpunten gesignaleerd als de nieuwbouweisen van toepassing worden verklaard op de onderzochte projecten. In vergelijking met de eisen voor bestaande bouw worden voor nieuwbouw hogere eisen gesteld aan de bijdrage tot brandvoortplanting (klasse 2 in plaats van klasse 4) en rookproductie van materialen, maar hieraan wordt in de onderzochte projecten meestal wel voldaan.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 38/38
6.2.6
Branddetectie en -bestrijding
Wat betreft het aspect detectie en bestrijding van brand blijken de voorzieningen in de onderzochte bestaande gebouwen het niveau van nieuwbouw goed te benaderen. Dit is op zich niet verwonderlijk omdat de eisen die in de gemeentelijke bouwverordening aan brandmeldinstallatie worden gesteld niet afwijken van de eisen die gelden voor nieuwbouw. Overigens dient hier te worden aangetekend dat in de score geen rekening is gehouden met de aanwezigheid of afwezigheid van een door Burgemeester en Wethouders goedgekeurd programma van eisen van de brandmeldinstallatie. Als geen geldig certificaat voor de installatie kon worden overlegd – wat in de meeste projecten het geval was - zijn wel minpunten gegeven. Dit is de belangrijkste oorzaak van de lagere score. De eisen die aan vaste brandbestrijdingsvoorzieningen zoals brandslanghaspels, droge blusleidingen en brandweerliften worden gesteld, zijn in de loop der tijd niet gewijzigd. In bestaande gebouwen wordt aan deze voorschriften op nieuwbouwniveau meestal ruim voldaan.
6.3
Opmerkingen over de aansluiting van regelgeving op de praktijk
Bij de toetsing van nieuwbouweisen hangt veel af van de uitgangspunten die worden gekozen t.a.v. gebruiksfuncties en bezettingsgraadklassen. Aangezien in de dossiers van de onderzochte plannen deze gegevens niet expliciet zijn vastgelegd, zijn door de onderzoekers hiervoor zelf aannames gedaan. De aannames zijn voorgelegd aan de gesprekspartners van de zorginstellingen. Zou op onderdelen van andere uitgangspunten zijn uitgegaan dan leidt dit tot verschillen in eisen en dit kan zijn weerslag hebben op de bevindingen. Met name de invulling van gebruiksfuncties geeft aanleiding tot enkele opmerkingen over de praktische toepassing van de bouwvoorschriften. Bij verzorgingshuizen blijkt het moeilijk om precies een onderscheid tussen woonfuncties en gezondheidszorgfuncties te maken. Wonen en zorg zijn vaak verweven. In woonzorgcomplexen worden diverse huisvestingsvormen geboden variërend van zelfstandige huisvesting met zorg op afstand (aanleunwoningen) tot eenheden waar bewoners weliswaar zelfstandig wonen maar wel geheel verpleegd worden. De trend is om levensloopbestendige woningen aan te bieden waar bewoners gehuisvest kunnen blijven ook als ze verminderd zelfredzaam raken of uiteindelijk bedgebonden. De vraag is wanneer er in dit soort situatie - naast de woonfunctie die er vanzelfsprekend is - bovendien sprake is van een gezondheidszorgfunctie en meer in het bijzonder een gezondheidszorgfunctie voor bedgebonden patiënten. Uit het onderzoek blijkt dat deze vraag in de praktijk dilemma’s oplevert. Immers: een dubbele gebruiksfunctie: woonfunctie in combinatie met gezondheidszorgfunctie (bedgebonden patiënten) houdt in dat het betreffende gebouwdeel in de zin van brandveiligheid aan veel extra eisen moet voldoen in vergelijking met de enkelvoudige gebruiksfunctie (woonfunctie). Op grond van de bouwvoorschriften zouden bij een dubbele functie bijvoorbeeld gangen maar ook voordeuren geschikt moeten zijn voor vervoer van bedden, worden beperkingen gesteld aan de grootte (subbrandcompartiment), waardoor binnen de woning wellicht brandwerende scheidingen en deurdrangers nodig zijn en is ook een brandmeldinstallatie binnen de woning verplicht. Vanwege deze relatief zware eisen kiest men er vaak voor om – ook bij woningen die in beginsel als levensloopbestendig worden aangeprezen – dit gebouwdeel dan maar niet te beschouwen als een gezondheidszorgfunctie. Dit terwijl er wel degelijk sprake is van verpleging, verzorging of behandeling (definitie gezondheidszorgfunctie). Overigens hebben we uit gesprekken begrepen dat de toetser daar soms anders over denkt dan de eigenaar van het complex.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 39/39
Zolang binnen een vleugel uitsluitend woningen zijn opgenomen is een dergelijke aanpak overigens wel te verantwoorden. Deze lijn is overigens binnen het onderzoek gevolgd. Anders is het als specifieke gezondheidszorgruimten binnen een cluster van woningen of wooneenheden worden opgenomen, zoals een zusterspost. De landelijke trend is om dit soort vermenging van wonen en zorg juist te bevorderen. Uit het onderzoek blijkt dat men in dat geval in de regel wel uitgaat van de dubbele gebruiksfunctie. Naast de extra bouwkundige en installatietechnische eisen die dan gelden is er een praktisch probleem dat de regelgeving opwerpt. In het Bouwbesluit is namelijk uitdrukkelijk gesteld dat in een brandcompartiment met woonfuncties geen andere gebruiksfuncties zijn toegestaan (BB:2.105 lid 2). De gezondheidszorgruimte wordt in dat geval als woonfunctie aangemerkt of als afzonderlijk brandcompartiment uitgevoerd. Gebouwbeheerders merkten in het kader van dit onderzoek op deze specifieke eis als onredelijk te beschouwen. Immers: een cluster van woningen voor bijvoorbeeld ouderen moet aan hogere brandveiligheidseisen als gekozen wordt voor inpassing van bijvoorbeeld een zusterpost terwijl juist de veiligheid door deze voorziening is verbeterd. Men heeft de indruk dat de regelgeving daardoor juist onveiligheid afdwingt en bovendien niet in overeenstemming is met hedendaagse denkbeelden over vermenging van wonen en zorg. Het laatste punt betreft zorginstellingen waar wel sprake is van een gezondheidszorgfunctie maar niet van bedgebonden patiënten (volgens de definitie die hier wordt gehanteerd). Het gaat bijvoorbeeld om instellingen voor geestelijke gezondheidszorg zoals klinieken voor verslaafden. Deze gebouwen vallen in feite tussen wal en schip. Het zijn gezondheidsgebouwen waar wel wordt overnacht maar waarbij de patiënten niet bedgebonden zijn. Vaak gaat het overigens wel om patiënten die verminderd zelfredzaam zijn en intensieve begeleiding nodig hebben om bij brand veilig te kunnen vluchten.Wordt de toevoeging bedgebonden patiënten bij de gezondheidszorgfunctie niet van toepassing verklaard dan kan volgens de regels volstaan worden met aanzienlijk lagere eisen dan normaal gebruikelijk is voor slaapgebouwen. Dit lijkt gezien de doelgroep niet wenselijk. In de loop van het onderzoek is de vraag aan de orde gesteld of er voor dit soort zorginstellingen dan niet sprake zou moeten zijn van de aanduiding: logiesfunctie. Bij de beoordeling is hiervoor niet gekozen. De belangrijkste overweging is geweest dat voor logiesfuncties wat betreft brandveiligheid op onderdelen zwaardere eisen gelden dan voor de gezondheidszorgfunctie voor bedgebonden patiënten. Als voorbeelden van strengere eisen noemen we de eis dat kleinere brandcompartimenten (maximaal 500 2 m ) nodig zijn alsmede de eis dat de loopafstand tussen verblijfsruimte en deur van een brandcompartiment hooguit 15 m mag bedragen. De keuze voor logiesfunctie ligt derhalve niet voor de hand. Vooral dit laatste punt laat duidelijk zien dat vanwege verschillen in de bouwtechnische voorschriften bij verschillende gebruiksfuncties in de praktijk invullingproblemen ontstaan. Dit pleit voor een heroriëntatie. Op het punt van brandveiligheid zijn voor de aard en hoogte van de voorschriften twee kernvragen van belang: – Ten eerste: is er sprake van overnachting of niet, waarbij er twee mogelijkheden zijn 1) wel overnachting en 2) geen overnachting? – Ten tweede: hoe zelfredzaam zijn de bewoners c.q. gebruikers van het gebouw waarbij de hoogte van de eisen gekoppeld zou kunnen worden aan drie niveaus: a) ambulant, b) verminderd zelfredzaam en c) bedgebonden. Het onderzoek laat zien dat er bij de combinatie 1/b (overnachting / minder zelfredzame personen) juist voor gezondheidszorggebouwen binnen de bouwvoorschriften onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn. VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 40/40
7
Samenvatting en Conclusies
Veranderende inzichten in veiligheidsniveaus hebben hun weerslag gehad op de bouwvoorschriften en bovendien is de systematiek van de bouwregelgeving herzien. Bestaande gebouwen voldoen daarom niet vanzelfsprekend aan de minimum voorschriften. Mede naar aanleiding van een onderzoek uitgevoerd door TNO, is door de VROM-inspectie in het kader van het tweede lijnstoezicht het initiatief genomen voor een landelijk project waarin in totaal dertig zorginstellingen zijn doorgelicht op het gebied van brandveiligheid. De centrale vraag binnen dit project is of gezondheidszorggebouwen voldoen aan de minimale wettelijke eisen voor brandveiligheid zoals opgenomen in het Bouwbesluit bestaande bouw. Verder is het project van belang voor de evaluatie van bouwvoorschriften, zowel voor bestaande bouw als voor nieuwbouw. Daarbij speelt vooral de vraag hoe de projecten zouden scoren als zou moeten worden voldaan aan de brandveiligheidseisen voor nieuwbouw. In de eerste fase van het project is – uitgaande van de actuele wettelijke eisen – een standaard werkwijze en een beoordelingskader ontwikkeld aan de hand waarvan de afzonderlijke instellingen op brandveiligheid konden worden getoetst. Om de toetsingen te kunnen uitvoeren zijn door betrokken medewerkers van de Inspectie per project dossiers samengesteld met relevante documenten (vergunningen, tekeningen). Aan de hand van deze documenten alsmede een visuele inspectie is voor elk gebouw door DHV een deelrapport opgesteld waarin de bevindingen zijn samengevat. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in drie niveaus van toetsing: -
minimum eisen voor bestaande bouw (Bouwbesluit 2003: bestaande bouw aangevuld met bouwverordening);
-
rechtens verkregen niveau (afgegeven bouwvergunning en gebruiksvergunning);
8
-
eisen voor nieuwbouw (Bouwbesluit 2003: nieuwbouw). Nadrukkelijk moet worden gemeld dat de uitgevoerde beoordeling van brandveiligheid zijn beperkingen kent. In de onderzoeksopzet is er voor gekozen geen uitvoerige berekeningen van bijvoorbeeld brandoverslag te maken of controles op de brandwerendheid van materialen uit te voeren. De beoordeling en rapportage hebben het karakter van een ‘quick scan’ waarbij getracht is voor een bepaalde categorie gebouwen inzicht te verkrijgen in veel voorkomende tekortkomingen en gebreken om risico’s te identificeren. De bevindingen op projectniveau vormen de basis van deze integrale landelijke rapportage.
10
Er is niet systematisch geanalyseerd of voldaan wordt aan de afgegeven bouwvergunning c.q. gebruiksvergunning, maar gesignaleerde gebreken zijn als aandachtspunten geregistreerd.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 41/41
In hoofdstuk 4 van het rapport wordt ingegaan op de geconstateerde tekortkomingen. Hiermee worden bedoeld de strijdigheden die zijn geconstateerd als het gebouw wordt beoordeeld aan hand van de minimum voorschriften die gelden voor bestaande bouw. Het algemene beeld is dat de onderzochte gebouwen op de meeste punten voldoen aan de bouwtechnische minimum eisen die het Bouwbesluit bestaande bouw en de Modelbouwverordening opleggen. Er zijn overigens wel strijdigheden geconstateerd; deze concentreren zich vooral op enkele punten die structureel terugkomen. Het gaat dan met name om de volgende tekortkomingen, waarbij tussen haken is toegevoegd het percentage projecten dat op deze punten niet voldoet: – ontbreken zelfsluitende deuren in subbrandcompartimenten; (94%) – draadglas in brandscheidingen (te grote oppervlakten; uitvoeringsfouten); (73%) – gebreken bij kanalen door interne scheidingen van brandcompartimenten; (33%) – onvoldoende weerstand tegen rookdoorgang bij deuren (meestal vanwege onvoldoende aanslag); – –
–
(17%) foutieve of onlogische vluchtrouteaanduiding; (60%) afgesloten nooduitgangen in de buitengevel (meestal gelijkwaardig opgelost via elektronische ontgrendeling maar in sommige gevallen zijn deuren alleen door mensen van bedrijfshulpverlening te openen); (10%) instellingen beschikken niet over een (actuele) gebruiksvergunning; (43%)
– risicovolle opslag en beperking doorgang rookvrije vluchtroutes; (50%) De geconstateerde tekortkomingen zijn gekwalificeerd als risico’s die op termijn moeten worden opgelost. In één project zijn dusdanig gevaarlijke gebreken aangetroffen dat direct terugkoppeling via VROMInspectie met het bevoegd gezag nodig was om acties direct in gang te zetten. Ten opzichte van de afgegeven bouwvergunning liggen de wettelijke minimumvoorschriften op de meeste punten op een lager niveau. Dit impliceert dat de afgegeven bouwvergunning in het algemeen maatgevend is. Voor met name de volgende geconstateerde tekortkomingen geldt dat het huidige Bouwbesluit 2003 voor bestaande bouw een verheldering geeft van de functionele eisen waarop de oorspronkelijke bouwvergunning is gebaseerd: -
zelfsluitende deuren van subbrandcompartimenten (bedgebonden patiënten);
-
gebruik van (spiegeldraad)glas als brandwerende scheiding.
Punten waarvan is geconstateerd dat deze niet in overeenstemming zijn met de afgegeven bouwvergunning, hebben vooral te maken met de uitvoering van brandwerende en rookwerende constructies. Vooral de mate van brandwerendheid van beglazing zowel in de buitengevel (haakse hoek) als in interne scheidingsconstructies blijkt volgens hedendaagse inzichten regelmatig niet te voldoen aan 9 de voorwaarden in de vergunning. Verder blijkt uit inspectie dat doorvoeringen (kanalen, schachten) vaak technisch inadequaat zijn uitgevoerd waardoor de brandwerendheid ter plekke niet aan de vergunningseisen voldoet. In hoofdstuk 6 is antwoord gegeven op de vraag hoe projecten zouden scoren als ze op het punt van brandveiligheidseisen zouden moeten voldoen aan de nieuwbouweisen. De uitkomsten van de analyse zijn per aspect uitgedrukt in een cijfermatige score, die met behulp van weegfactoren in een totaalscore is vertaald.
9
Aanpassing toetsingcriteria m.b.t. straling in NEN 6069; ingevoerd in 1997.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 42/42
Uit de scores blijkt dat het onderdeel brandcompartimentering in het geheel de zwakste schakel vormt. In de onderzochte gebouwen zijn het de volgende punten die ten opzichte van de geldende nieuwbouweisen laag scoren: -
zelfsluitende deuren in subbrandcompartimenten;
-
begrenzingen van brandcompartimenten hebben een te lage brandwerendheid (glas in wanden; doorbrekingen);
-
onvoldoende brandwerende afscherming van vluchttrappenhuizen met een brand- en rookvrije vluchtroute;
-
onvoldoende manoeuvreerruimte voor bedden (breedte van ‘voor’deuren; vrije doorgang buiten het draaivlak van deuren);
-
glazen afscheidingen (glasvlak te groot) langs rookvrije en brand- rookvrije vluchtroutes onvoldoende brandwerend;
-
vluchtrouteaanduidingen voldoen niet aan de hedendaagse eisen (plaats, logica, pictogrammen);
-
brandmeldinstallatie voldoet niet aan de certificatieregeling.
Als we uitgaan van de wettelijke kaders en formele richtlijnen lijken er de laatste 5 jaar geen schokkende veranderingen doorgevoerd in de zwaarte van brandveiligheidsvoorschriften. De voorschriften in het Bouwbesluit 2003 verschillen niet wezenlijk van de ‘auteurstekst’ uit 1998, die overigens geen wettelijke status heeft gekregen. Het lijkt dan ook vreemd dat uit de analyse blijkt dat bestaande gebouwen – zelfs gebouwen die betrekkelijk kort geleden zijn gebouwd – op relevante onderdelen niet voldoen aan de wettelijke minimum voorschriften voor bestaande bouw. Temeer omdat aan dit soort tekortkomingen nadelige consequenties kunnen zijn verbonden bijvoorbeeld het weigeren van de afgifte van een gebruiksvergunning door de gemeente. Een verklaring voor de geconstateerde afwijkingen ligt niet zozeer in de aanscherpingen die in de bouwregelgeving zijn doorgevoerd maar meer in het feit dat vanaf 1 januari 2003 onverkort aan de prestatie-eisen moet worden voldaan. Het onderzoek lijkt het beeld te bevestigen dat concepten voor “het toekomstige Bouwbesluit”(auteurstekst) bij de planbeoordeling van vóór 2003 in de zorgsector geen gemeengoed zijn geworden. Het was gemeenten ook toegestaan om de functioneel gestelde eisen naar eigen inzicht in te vullen. Leidraad voor de bouwplantoetsing was vooral de publicatie “een brandveilig gebouw bouwen” en verder richtlijnen van koepelorganisaties in de zorg. Vanuit deze uitgangspositie zijn de doorgevoerde wijzigingen in het Bouwbesluit 2003 wel degelijk zeer ingrijpend geweest voor de zorgsector. Uit het onderzoek blijkt tenslotte dat het voor de bouwpraktijk soms moeilijk is de wettelijke voorschriften voor zorginstellingen feitelijk toe te passen. Het gaat dan met name om de classificatie van delen van het gebouw in termen van gebruiksfuncties. Op het snijvlak van wonen en zorg ontstaan bij de beoordeling van nieuwbouweisen enkele praktische problemen bij de invulling van functies, die ingrijpend kunnen doorwerken voor de planvorming en toetsing. Knelpunten die in het onderzoek naar voren kwamen, zijn de volgende: ·
Zorginstellingen die niet bestemd zijn voor bedgebonden patiënten (volgens de definitie die hier wordt gehanteerd) lijken tussen wal en schip te vallen. Indien wordt uitgegaan van de eisen voor algemene gezondheidszorgfunctie leidt dit tot lagere eisen dan de eisen die normaal voor slaapgebouwen gelden. Wordt daarentegen gekozen voor de logiesfunctie dan leidt dit op onderdelen tot onevenredig zware eisen in vergelijking met eisen die gelden voor gezondheidszorg bestemd voor bedgebonden patiënten.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 43/43
·
–
Vanwege de relatief hoge extra eisen is men in de praktijk terughoudend om levensloopbestendige woningen, waar sprake kan zijn van verpleging en zelfs terminale verzorging, een dubbele gebruiksfunctie toe te kennen (woonfunctie en gezondheidszorgfunctie voor bedgebonden patiënten). De voorschriften enerzijds en praktische uitwerking anderzijds staan hier op gespannen voet.
Het combineren van woningen of wooneenheden met specifieke gezondheidszorgruimten, zoals een zusterspost levert knelpunten op bij toepassing van de bouwvoorschriften. Niet alleen omdat dan aan de zwaarste eisen van de dubbele gebruiksfunctie moet worden voldaan, maar vooral omdat binnen een brandcompartiment waarin woningen liggen geen andere gebruiksfuncties zijn toegestaan. De bouwregelgeving werpt voor het realiseren van dit soort concepten belemmeringen op terwijl het rijksbeleid op andere fronten deze ontwikkelingen juist wil stimuleren.
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 44/44
Bijlage 1: kenmerken onderzochte instellingen
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 45/45
Bijlage 2:
Begrippen en definities
bijdrage tot brandvoortplanting: De bijdrage tot brandvoortplanting is de mate waarin een bouwmateriaal (combinatie) een bijdrage levert aan de brandvoortplanting. NEN 6065: 2.4 (1991) bouwconstructie: Een bouwconstructie is een onderdeel van een bouwwerk dat bestemd is om belasting te dragen. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 1/ NEN 6702:3.13 brandcompartiment: Een brandcompartiment is een gedeelte van een of meer gebouwen, bestemd als maximaal uitbreidingsgebied voor brand. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 1/NEN 6068: 3.1 (1919) branddoorslag: Branddoorslag is de uitbreiding van brand van een ruimte naar een andere ruimte, anders dan via de buitenlucht. NEN 6068: 3.2 brandoverslag: Brandoverslag is de uitbreiding van brand van een ruimte naar een andere ruimte, uitsluitend via de buitenlucht. NEN 6068: 3.3 brand- en rookvrije vluchtroute: Een brand- en rookvrije vluchtroute is een van brand gevrijwaarde rookvrije vluchtroute die uitsluitend door verkeersruimten voert. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 1 brandwerendheid met betrekking tot bezwijken: De brandwerendheid met betrekking tot bezwijken is de tijd gedurende welke een bouwdeel kan worden onderworpen aan verhitting volgens de standaardbrandkromme, zonder dat er bezwijken optreedt. NEN 6072: 3.2 (1997) gebruiksoppervlakte: De gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 2 VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 46/46
gevel-/dakopening: Een gevel- of dakopening is een deel van de gevel of het dak, welk deel in de richting waarin de brandoverslag wordt beschouwd, geen brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie heeft van ten minste 30 minuten, zij het dat met 20 minuten mag zijn volstaan in die situatie waarbij een grenswaarde aan de WBDBO bepaald volgens hoofdstuk 3 van NEN 6064 geldt van ten minste 20 minuten. NEN 6068: 3.9 (1997) gezondheidszorgfunctie: Een gezondheidszorgfunctie is de gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 3 hoofddraagconstructie: De hoofddraagconstructie is een deel van de bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het bezwijken van de constructieonderdelen die niet in de directe nabijheid van het bezweken onderdeel zijn gelegen. NEN 6702: 3.28 loopafstand De loopafstand is een denkbeeldige, kortst realiseerbare vloeiend verlopende lijn tussen twee punten, waarover op een afstand van ten minste 0,3 m van constructieonderdelen kan worden gelopen. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 1 onbrandbaar materiaal: Een materiaal is onbrandbaar als het bestand is tegen een in NEN 6064 beschreven beproeving. De beproeving houdt in dat een klein proefstuk in een oventje wordt gebracht bij een temperatuur o van ca. 750 C. Het verschil tussen de maximale temperatuur en de eindtemperatuur mag niet meer o
dan 25 K bedragen. NEN 6064 permanente vuurbelasting: De permanente vuurbelasting van een gebouw of ruimte is de bijdrage aan vuurbelasting van de brandbare materialen in de constructie onderdelen die zich binnen dat gebouw of die ruimte bevinden dan wel dat gebouw of die ruimte begrenzen. De niet tot en bouwconstructie behorende constructie onderdelen, voor zover gelegen binnen een verblijfsgebied, blijven hierbij buiten beschouwing evenals constructie onderdelen die tot de afbouw moeten worden gerekend. NEN 6090: 3.5 (1997) rookcompartiment: Een rookcompartiment is een gedeelte van een of meer gebouwen, bestemd als maximaal verspreidingsgebied van rook. Bouwbesluit; artikel 1.1 lid 1
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 47/47
rookvrije vluchtroute : Een rookvrije vluchtroute is een van rook gevrijwaarde route, die begint bij een toegang van een rookcompartiment of een subbrandcompartiment, die uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift. Bouwbesluit: artikel 1.1. scheidingsconstructie: Een scheidingsconstructie is een constructie die de scheiding vormt tussen een voor mensen toegankelijke ruimte en een andere voor mensen toegankelijke ruimte, de buitenlucht, de grond of het water, inclusief ventilatiekanalen, deuren, openingen, doorvoeringen en aansluitingen. NEN 6068: 3.12 stookruimte: Een ruimte waarin één of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW en/of een ruimte die een gemeenschappelijk stooktoestel bevat Bouwbesluit 4.88 lid 4 en 5 technische ruimte: Een technische ruimte is een ruimte voor het plaatsen van de apparatuur, noodzakelijk voor het functioneren van een gebouw, waaronder in elk geval begrepen een meterruimte, een liftmachineruimte en een stookruimte. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 1 veiligheidstrappenhuis: Een veiligheidstrappenhuis is een vluchttrappenhuis waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en dat in de vluchtrichting uitsluitend kan worden bereikt vanuit een niet-besloten ruimte. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 1 verblijfsgebied: Een verblijfsgebied is een gedeelte van een gebruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte bestaande uit één of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten, anders dan een toiletruimte, een badruimte, een technische ruimte of een verkeersruimte. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 1 verblijfsruimte: Een verblijfsruimte is een ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 1 verkeersruimte: Een verkeersruimte is een ruimte anders dan een ruimte in een verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte, bestemd voor het bereiken van een andere ruimte. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 1
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 48/48
vluchttrappenhuis: Een vluchttrappenhuis is een trappenhuis waardoor een rookvrije vluchtroute voert. Bouwbesluit; artikel 1.1 lid 1 / NEN 6082: 3.17 vrije doorgang: De vrije doorgang is de horizontale afstand tussen de tegenover elkaar gelegen bouwdelen van een opening of doorgang. NEN 2580 :2.2.5 weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO): De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen twee ruimten is de kortste tijd die een brand nodig heeft voor uitbreiding van de ene naar de andere ruimte. De tijd is de kleinste waarde van de weerstanden tegen branddoorslag en de weerstanden tegen brandoverslag die de brand op het snelste branduitbreidingstraject tegenkomt. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 2 / NEN 6068: 4.5.3 weerstand tegen rookdoorgang (WRD): De weerstand tegen rookdoorgang is de tijd gedurende welke de scheidingsconstructie tussen twee ruimten - inclusief deuren, openingen, doorvoeringen en aansluitingen - weerstand biedt aan rookverspreiding tussen de beschouwde ruimten in de beschouwde richting onder genormaliseerde omstandigheden. Bouwbesluit: artikel 1.1 lid 2 / NEN 6075: 3.2
VROM-Inspectie juni 2004 Brandveiligheid bij zorginstellingen
Pagina 49/49