VOORSCHRIFTEN BEHORENDE BIJ GEWIJZIGDE GEBRUIKSVERGUNNING BRANDVEILIGHEID
Naam bouwwerk Adres bouwwerk Postcode Plaats
: : :
Tienercentrum Herenstraat 6a 1404 HD Bussum
Brandweer Gooi en Vechtstreek Post Bussum
Bezoekadres : Brinklaan 140, 1404 GW BUSSUM tel: 035-6925090 fax: 035-6936737
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
INHOUDSOPGAVE
BLZ
A.
BEGRIPPEN
3
B.
ALGEMEEN.
5
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. C. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
AANTAL TOE TE LATEN PERSONEN. VRIJHOUDEN VAN TERREINGEDEELTEN. UITGANGEN EN VLUCHTMOGELIJKHEDEN. STOFFERING EN VERSIERING. GASFLESSEN. VERBOD VOOR ROKEN, OPEN VUUR EN VUURWERK. AFVAL. OPSLAG VAN GEVAARLIJKE STOFFEN. BRANDGEVAARLIJKE WERKZAAMHEDEN. OPSTELLINGSPLANNEN. STANDBOUW, PODIA, KRAMEN EN DERGELIJKE. FILM- EN/OF TONEELVOORSTELLINGEN. DOORLOPEND TOEZICHT PERIODIEKE CONTROLE. BRANDVEILIGHEIDSINSTRUCTIE EN ONTRUIMINGSPLAN. BEWAKING EN CONTROLE. CONTROLE.
5 5 5 5 6 6 6 6 6 7 7 8 9 9 9 10 10
INSTALLATIES.
10
BRANDMELDINSTALLATIE. ONTRUIMINGSINSTALLATIE. BLUSMIDDELEN (BRANDSLANGHASPELS EN DRAAGBARE BLUSTOESTELLEN) INSTALLATIES VOOR VERWARMING EN KOOKDOELEINDEN. VOORZIENINGEN AAN DEUREN. NOOD- EN TRANSPARANTVERLICHTING. ELEKTRISCHE- EN TELEFOONINSTALLATIES. LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE. BLIKSEMAFLEIDERINSTALLATIE. BRANDWEERINGANG. ROLLUIKEN. NOODSTROOMVOORZIENING.
23 juni 2015
10 10 11 11 11 12 12 12 12 13 13 13
Pagina 2 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
A.
BEGRIPPEN
In de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder: AANVALSPLAN / BEREIKBAARHEIDSKAART: Een vorm van informatie voorziening over een object ten behoeve de leidinggevende van de ingezette brandweereenheden. BRANDKLASSE: een groep van, naar de aard van de brandende stoffen, gelijksoortige branden (van belang voor de bestrijding van branden met kleine blusmiddelen): brandklasse A: branden van vaste stoffen van hoofdzakelijk organische oorsprong, die in het algemeen onder gloedvorming verbranden; brandklasse B: branden van vloeibare of vloeibaar wordende stoffen; brandklasse C: branden van gassen; brandklasse D: branden van metalen. BRANDWERENDHEID: de tijd gerekend vanaf het begin van de verhitting tot aan het tijdstip waarop een constructie niet meer voldoet aan de relevante criteria, bepaald volgens de norm NEN 6069. CPR: Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen. GEVAARLIJKE STOFFEN: Stoffen of preparaten als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104) en de Wet Milieugevaarlijke Stoffen. GEMAKKELIJK BRANDBAAR: eigenschap van een vaste stof om door een kleine warmtebron te kunnen worden ontstoken waarbij een vlam optreedt; vloeistof met een vlampunt van 55º C of lager; brandbaar gas. KLEINE BLUSMIDDELLEN: verzamelnaam voor blusmiddelen die bestemd zijn voor het blussen van een beginbrand en andere branden van beperkte omvang (draagbaar blustoestel of slanghaspel). NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie Instituut uitgegeven norm. VERBLIJFSRUIMTE: een besloten ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen. VERMINDERD ZELFREDZAMEN: Mensen die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden in noodsituaties en daarbij hulp van anderen nodig hebben (gehandicapten, zieken, kinderen jonger dan 12 jaar en ouderen) VLUCHTMOGELIJKHEID: een van rook gevrijwaarde route, uitsluitend voerend over één of meer vloeren, trappen of hellingbanen, langs welke route het aansluitend terrein kan worden bereikt zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend. VLUCHTWEG: een van brand gevrijwaarde vluchtmogelijkheid die uitsluitend door één of meer verkeersruimten voert.
23 juni 2015
Pagina 3 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
WBDBO: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag; de tijd gedurende welke de scheidingsconstructies tussen twee ruimten, inclusief ventilatiekanalen, deuren, openingen, doorvoeringen en aansluitingen, weerstand biedt aan branddoorslag en brandoverslag onder standaardomstandigheden en bepaald volgens de norm NEN 6068. Indien in enig voorschrift wordt verwezen naar een norm of richtlijn, dan geldt de uitgave van die norm of richtlijn, inclusief alle aanvullingen, zoals die van toepassing was tijdens het oprichten of de vervanging van de desbetreffende installatie/voorziening. Tenzij in dat voorschrift anders is vermeld.
23 juni 2015
Pagina 4 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
B.
ALGEMEEN.
1.
Aantal toe te laten personen. 1.1. In de inrichting mogen niet meer dan 185 personen gelijktijdig verblijven.
2.
Vrijhouden van terreingedeelten. 2.1. Op het bij het bouwwerk behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afvallen worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd. 2.2. Hekken moeten te openen zijn middels het sleutelsysteem dat in gebruik is bij de Brandweer Bussum. Afsluitpaaltjes moeten verwijderd kunnen worden middels een standaard paaltjessleutel (driekant).
3.
Uitgangen en vluchtmogelijkheden. 3.1. De ingangen, doorgangen, uitgangen, nooduitgangen, gangpaden, galerijen, trappen, hellingbanen en vluchtmogelijkheden moeten te allen tijde over de minimaal vereiste breedte zijn vrijgehouden van obstakels en steeds voldoende stroef zijn. Dit geldt eveneens voor het als verlengstuk van de vluchtmogelijkheden aan te merken gedeelte van het aansluitend terrein. 3.2. Een (nood)uitgangsdeur mag bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk uitsluitend zodanig zijn gesloten, dat de uitgangsdeur van binnen uit ogenblikkelijk over de minimaal vereiste breedte kan worden geopend zonder dat hiertoe gebruik moet worden gemaakt van een sleutel of een ander los voorwerp. 3.3. De op de tekening aangegeven vluchtdeuren moeten zonder gebruikmaking van een los voorwerp van binnen uit te openen zijn (d.w.z. ook zonder sleutel) met bijvoorbeeld een draaiknopcilinder of panieksluiting. 3.4. Deuren en luiken die een brandwerende en/of rookwerende functie hebben, mogen niet langer in geopende stand worden gehouden dan voor het verkeer van personen of het vervoer van goederen noodzakelijk is, tenzij door middel van automatische inrichtingen die de deuren, resp. luiken, loslaten zodra een toestand intreedt waarin deze als brandwering en/of rookwering moeten dienen. 3.5. Op de buitenzijde van een vluchtdeur dient, indien de locatie daartoe aanleiding geeft, duidelijk zichtbaar het opschrift: 'NOODDEUR VRIJHOUDEN' en/of 'NOODUITGANG' te zijn aangebracht met ten minste 8 centimeter hoge letters, volgens NEN 3011. 3.6. Deuren, hekken en andere afsluitingen in vluchtmogelijkheden moeten, indien deze niet draaien in de vluchtrichting, gedurende de tijd dat in het gebouw personen aanwezig zijn, in geheel geopende stand worden gehouden en zodanig zijn vastgezet dat deze niet door onbevoegden kunnen worden gesloten (dit geldt niet voor brandwerende deuren). 3.7. Gordijnen in of voor een ingang, doorgang, uitgang en nooduitgang e.d. moeten zodanig zijn aangebracht, dat deze met de deuren meedraaien en in generlei opzicht het openen van de deuren belemmeren en/of verhinderen. 3.8. Kabels en snoeren moeten in geval deze over de vloer moeten lopen met goede plakstrips worden vastgeplakt en wel zodanig dat struikelen en/of vallen wordt voorkomen.
4.
Stoffering en versiering. 4.1. Stoffering en versiering moeten vrijgehouden worden van spots en andere warm wordende apparatuur, waarvan de oppervlaktetemperatuur meer dan 80 C bedraagt. 4.2. Vloer- en trapbedekkingen in vluchtmogelijkheden en in ruimten waarin meer dan 50 personen en/of 10 kinderen gelijktijdig kunnen verblijven moeten zodanig zijn aangebracht dat zij niet kunnen verschuiven, omkrullen of oprollen en mogen in generlei opzicht gevaar voor uitglijden, struikelen of vallen kunnen veroorzaken. 4.3. Gordijnen en andere verticale stofferingen in ruimten waarin meer dan 50 personen en/of 10 kinderen gelijktijdig kunnen verblijven moeten 0,10 meter vrij van de vloer worden gehouden. 4.4. Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte versiering moet een vrije ruimte van minimaal 2,50 meter overblijven. Deze versiering mag niet gemakkelijk ontvlambaar zijn, in geval van brand mag geen druppelvorming plaatsvinden. 4.5. Met brandbaar gas gevulde ballonnen mogen niet aanwezig zijn.
23 juni 2015
Pagina 5 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
4.6. 4.7.
4.8.
De toe te passen verticaal op te hangen textielproducten moeten in vluchtmogelijkheden en in ruimten waarin meer dan 50 personen en/of 10 kinderen gelijktijdig kunnen verblijven voldoen aan het criterium 'niet gemakkelijk ontvlambaar' bepaald volgens het normblad NEN 1722. De toegepaste bekledingsmaterialen moeten voldoen aan: NEN 1775, Klasse TI t.b.v. vloeren; NEN 6065, Klasse 2 t.a.v. overige aankleding en versiering; NEN 1722, Klasse niet gemakkelijk ontvlambaar t.a.v. gordijnen; NEN 6066, optische rookdichtheid < 2,2 m-1, met uitzondering van vloeren en tredenvlakken. Decors, rekwisieten e.d. mogen niet makkelijk ontvlambaar zijn en mogen bij brand geen grote rookontwikkeling geven.
5.
Gasflessen. 5.1. Het gebruik van flessengas is verboden.
6.
Verbod voor roken, open vuur en vuurwerk. 6.1. Het rookverbod c.q. open vuurverbod moet op opvallende plaatsen duidelijk zichtbaar staan aangegeven door middel van het opschrift 'VERBODEN TE ROKEN' of 'VERBODEN VOOR OPEN VUUR'; of door een gestandaardiseerd symbool overeenkomstig het gestelde in de norm NEN-3011. 6.2. Het is verboden te roken of open vuur te hebben: in ruimten waarvoor dit op de bij de gebruiksvergunning behorende tekening als zodanig is aangegeven; in een ruimte in gebruik als opslagplaats van een of meer der stoffen genoemd in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), onder a tot en met h; bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en/of gassen kunnen veroorzaken; bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas. 6.3. Niemand mag roken of vuur bij zich hebben op plaatsen waar een zodanig verbod, ter voldoening aan hetgeen bij of krachtens wettelijk voorschrift is gesteld, op een voor een ieder kenbare wijze is aangegeven. 6.4. Kaarsen moeten op stabiele en degelijke, niet gemakkelijk ontvlambare, standaards zijn vastgezet. 6.5. Voor het gebruik van vuurwerk en/of fakkels in bouwwerken dient 14 dagen van te voren een overzicht bij burgemeester en wethouders te worden ingediend, waaruit blijkt dat die activiteit op veilige wijze zal plaatsvinden.
7.
Afval. 7.1. Afval moet dagelijks worden verzameld in veilig opgestelde goed af te sluiten containers van moeilijk brandbaar materiaal, voorzover de containers binnen het bouwwerk zijn opgesteld. 7.2. Asbakken moeten regelmatig, maar ten minste dagelijks, worden geleegd in afsluitbare asverzamelaars van onbrandbaar materiaal. 7.3. De inhoud van deze asverzamelaars mag slechts in onbrandbare vaten, die van een deksel zijn voorzien, worden gedeponeerd. 7.4. De aanwezige asbakken en/of papierbakken moeten van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd.
8.
Opslag van gevaarlijke stoffen. 8.1. Buiten de daartoe op de gebruiksvergunning behorende tekening aangegeven ruimten mogen in het bouwwerk geen brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen aanwezig zijn.
9.
Brandgevaarlijke werkzaamheden. 9.1. Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan
23 juni 2015
Pagina 6 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
9.2.
geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand. Voordat de in het voorgaande lid genoemde werkzaamheden verricht worden in, op of aan een bouwwerk of installatie van een bouwwerk dat vanwege haar kunstwaarde, wetenschappelijk of maatschappelijk belang bijzondere bescherming behoeft tegen brandgevaar dient dit door de rechthebbende van dat bouwwerk aan burgemeester en wethouders gemeld te worden.
10.
Opstellingsplannen. 10.1. Van ruimten waarin meer dan 50 personen en/of 10 verminderd zelfredzamen gelijktijdig kunnen verblijven dient ten genoegen van burgemeester en wethouders een opstellingsplan (stoelenplan) aanwezig te zijn. 10.2. Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moet tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig zijn van ten minste 0.40 meter, gemeten tussen de loodlijnen door de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Indien in een rij tussen zitplaatsen tafeltjes zijn geplaatst, moet de genoemde vrije ruimte ter plaatse van de tafeltjes doorlopen. 10.3. Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moeten, indien een rij meer dan 4 stoelen bevat en 4 of meer rijen achter elkaar zijn geplaatst, deze zo zijn gekoppeld dan wel aan de vloer zijn bevestigd dat deze ten gevolge van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen. 10.4. De stoelkoppeling moet ten genoegen van burgemeester en wethouders zijn uitgevoerd. 10.5. Een rij zitplaatsen, die slechts aan één einde op een gangpad of uitgang uitkomt, mag niet meer dan 8 zitplaatsen bevatten. 10.6. Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of een uitgang uitkomt, mag ten hoogste bevatten: 16 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen kleiner is dan 0,45 meter; 32 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 meter; 50 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 meter en er bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van ten minste 1,10 meter aanwezig is. 10.7. De naar de uitgangen lopende gangpaden moeten een breedte hebben van ten minste de op het opstellingsplan aangegeven breedte. 10.8. Meubelen en voor aankleding of versiering dienende voorwerpen op en op minder dan 2,50 meter hoogte boven de vloer van een ruimte waarin personen verblijven mogen - voor meubelen gemeten bij gebruik daarvan - in loodrechte projectie op de vloer van de ruimte slechts een zodanige ruimte beslaan dat ten minste: 0,5 m² vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor geen zitplaats aanwezig is; 10.9. Meubelen en voor aankleding of versiering dienende voorwerpen in een ruimte waarin personen verblijven, moeten indien de vrije vloeroppervlakte minder dan 0,50 m² per persoon bedraagt, zodanig zijn aangebracht dat zij ten gevolge van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen.
11.
Standbouw, podia, kramen en dergelijke. 11.1. Voor standbouw, podia en dergelijke mogen uitsluitend onbrandbare materialen en/of de volgende stoffen worden toegepast onder voorwaarde dat de hoedanigheid van deze stoffen overeenkomt met de volgende nadere omschrijving. Hout, hardboard, triplex, multiplex, spaanplaat. Het materiaal moet tenminste 3,5 millimeter dik zijn. Het materiaal moet ten aanzien van vlamuitbreiding kunnen worden ingedeeld in de klasse 3 als bedoeld in NEN 6065, uitgave 1991. Glas in buitenwanden en scheidingswanden tussen stands. Deze glasbezetting moet bestaan uit veiligheidsglas of glas met een ingegoten kruiswapening met een maximale maaswijdte van 16 millimeter. Glas in plafonds. Deze glasbezetting moet bestaan uit glas met een ingegoten kruiswapening met een maximale maaswijdte van 16 millimeter. Textiel in verticale toepassing. Vrij hangend textiel moet tenminste 10 centimeter boven de vloer hangen. Onbrandbaar textiel mag na behandeling voor speciale doeleinden niet brandbaar zijn geworden.
23 juni 2015
Pagina 7 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
11.2. 11.3. 11.4. 11.5.
11.6. 12.
Brandbaar textiel moet door impregneren moeilijk brandbaar zijn gemaakt, of moeilijk brandbaar zijn geworden door het materiaal op een van de hiervoor genoemde materialen te plakken. De moeilijk brandbare hoedanigheid moet door een proef uitgevoerd volgens NEN 1722, worden aangetoond en vallen in de klasse niet gemakkelijk ontvlambaar. Textiel in horizontale toepassing. Moeilijk brandbare natuurvezel en moeilijk brandbare kunstvezel moeten onderspannen zijn met metaaldraad op een onderlinge afstand van ten hoogste 35 centimeter of zijn onderspannen met een metaaldraad in twee richtingen met een maaswijdte van ten hoogste 70 centimeter. Brandbaar textiel moet tevens door impregneren moeilijk brandbaar zijn gemaakt. De moeilijk brandbare hoedanigheid moet door een proef kunnen worden aangetoond. Kunststoffen in dit geval foliemateriaal eventueel voorzien van een zogenaamde textielrug. Het materiaal moet op een ondergrond van onbrandbaar materiaal zijn geplakt of op board, triplex, multiplex, spaanplaat, hout of glas in de hiervoor aangegeven hoedanigheid. Kunststoffen in dit geval plaatmateriaal. Deze stoffen en alle hiervoor genoemde stoffen en materialen moeten voldoen aan NEN 6065, klasse 3. Deze stoffen en materialen mogen nadat zij in aanraking zijn gekomen met vuur of nadat zij aan hoge temperaturen hebben blootgestaan geen prikkelende of voor de gezondheid schadelijke gassen of dampen ontwikkelen en mogen niet druipen. Papier zoals behangpapier, crêpepapier en fotopapier. Het papier moet zijn geplakt op een ondergrond van onbrandbaar materiaal of op board, triplex, multiplex, spaanplaat, hout of glas in de hiervoor omschreven hoedanigheid, of het papier moet door impregneren voldoen aan NEN 6065, klasse 3. Doeken, gordijnen en dergelijke welke moeilijk brandbaar zijn gemaakt, moeten zijn voorzien van een stempel of label waarop het waarmerk van de gemeentelijke brandweer en het jaar van impregneren zijn aan gegeven. Het impregneren moet tenminste 24 uren voor de aanvang van het evenement gereed zijn. De doeken, gordijnen en dergelijke welke niet zijn geïmpregneerd, moeten voor de aanvang van het evenement zijn verwijderd. De gangpaden binnen de opstellingsruimte waarlangs de stands, kramen en dergelijke zijn opgesteld moeten tenminste 1,10 meter breed zijn. Bij het tentoonstellen van voertuigen, vaartuigen en/of machines met een verbrandingsmotor moeten: de reservoirs zijn afgetapt met uitzondering van de reservoirs voor de dieselolie; de accuklemmen van de polen zijn verwijderd. Het aftappen van de reservoirs mag uitsluitend buiten het gebouw plaatsvinden.
Film- en/of toneelvoorstellingen. 12.1. De projectie-installatie en de inrichting van de op de gewaarmerkte tekening aangegeven projectiecabine moeten voldoen aan de "Voorschriften Projectcabines" van de Inspectie voor het Brandweerwezen. 12.2. Indien het projectietoestel is opgesteld in de toeschouwersruimte moet(en): rondom het projectietoestel een ruimte van tenminste 1 meter zijn vrijgehouden; deze ruimte in open verbinding staan met een gangpad dat naar de uitgang leidt; nabij het projectietoestel een koolzuursneeuwblusser met een inhoud van tenminste 2 kg blusstof aanwezig zijn; de films uitsluitend van zogenaamde moeilijk brandbaar materiaal zijn dat als zodanig kenbaar is. De breedte van een film mag ten hoogste 16 mm bedragen. 12.3. Met uitzondering van de film in het projectietoestel moet elke film zijn opgeborgen in een afzonderlijke, deugdelijke gesloten trommel of doos. 12.4. Gedurende de filmvoorstelling moet iemand nabij de lichtschakelaar aanwezig zijn, die op aanwijzing van de filmoperateur de verlichting ontsteekt. 12.5. De elektriciteits- en luidsprekerkabels ten behoeve van het projectietoestel moeten van deugdelijk materiaal zijn en zodanig zijn aangebracht, dat de aanwezigen hiermee niet in aanraking kunnen komen of over kabels kunnen struikelen.
23 juni 2015
Pagina 8 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
12.6. 12.7. 12.8. 12.9. 12.10. 12.11. 12.12. 12.13. 12.14. 12.15. 12.16.
Indien de regie van het toneelspel roken voorschrijft, moet de betreffende acteur of actrice de brandende sigaret, sigaar en pijp onmiddellijk doven nadat hij/zij het toneel heeft verlaten of zoveel eerder als de regie toelaat. Gedurende een toneelvoorstelling mogen geen onbevoegden in de toneelruimten aanwezig zijn. Hangende doeken, coulissen, decors, en dergelijke moeten van nature moeilijk brandbaar zijn of door impregneren of op een andere wijze moeilijk brandbaar zijn gemaakt. Het impregneren van hangende doeken, coulissen, decors, en dergelijke moet jaarlijks worden herhaald. Ter beoordeling van of namens de commandant van de brandweer moet het impregneren vaker worden herhaald. De hangende doeken, coulissen, decors en dergelijke moeten zodanig zijn geplaatst of aangebracht, dat zij niet met lampen of voetlichten of iets dergelijks in aanraking kunnen komen. Het glas van voetlichten moet door middel van gaas met een maaswijdte van ten hoogste 15 mm zijn beschermd. Wanneer omwille van een voorstelling het noodzakelijk is dat met decorstukken onder het brandscherm wordt doorgebouwd, moet hiervoor schriftelijk toestemming worden gevraagd aan de commandant van de brandweer. Het eventueel aanwezige brandscherm mag alleen tijdens de afwezigheid van publiek in de zaal geopend zijn indien er een bevoegd en geïnstrueerd persoon bij het bedieningsmechanisme aanwezig is. Op aanwijzing van de met controle belaste functionarissen van de brandweer moet het brandscherm worden neergelaten c.q. opgehaald. Het brandscherm mag tijdens de aanwezigheid van publiek in de zaal alleen geopend zijn, indien er een door de commandant van de brandweer erkende theaterwacht bij het bedieningsmechanisme aanwezig is. Rookvorming, veroorzaakt door bij voorbeeld een rookapparaat of koudijs of op andere wijze gemaakt mag nooit een snelle ontruiming verhinderen.
13.
Doorlopend toezicht 13.1. Gedurende de tijd dat personen in het bouwwerk aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de eisen van de gebruiksvergunning verantwoordelijk persoon aanwezig zijn die de aanwijzingen van de met controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren. 13.2. Door of namens de vergunninghouder moet er doorlopend worden toegezien, dat de voorschriften van deze vergunning naar behoren worden nageleefd. 13.3. Gebreken dienen direct te worden hersteld.
14.
Periodieke controle. 14.1. Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige aan de onder hoofdstuk C. genoemde installaties: het nodige onderhoud worden verricht; een controle worden gehouden op de reinheid en de goede werking. 14.2. Zonodig moeten de installaties worden gerepareerd. 14.3. De registratie van de controlewerkzaamheden dient te worden bijgehouden in een speciaal daarvoor bestemd register. 14.4. De met controle belaste functionarissen van de brandweer kunnen tijdstippen bepalen en de wijze aangeven waarop een en ander wordt beproefd.
15.
Brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan. (uitgaande van de bestaande interne organisatie) 15.1. De rechthebbende op het bouwwerk moet in overleg met de brandweer een brandveiligheidsinstructie samenstellen ten behoeve van het personeel. De instructie "Hoe te handelen bij brand" dient in overleg met de commandant van de brandweer te zijn opgehangen. 15.2. Het personeel dient geïnstrueerd te worden in de voor hun functie geldende brandveiligheidsinstructies. 15.3. Aan nieuw personeel moet bij de indiensttreding de instructie "Hoe te handelen bij brand" worden uitgereikt.
23 juni 2015
Pagina 9 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
15.4. 15.5. 15.6. 15.7.
De rechthebbende op het bouwwerk moet in overleg met de brandweer een ontruimingsplan opstellen ten behoeve van de in het bouwwerk aanwezige personen. De rechthebbende dient de hierboven genoemde punten binnen 6 maanden bij de brandweer ter goedkeuring in te dienen. Ten minste eenmaal per jaar dient een oefening van het ontruimingsplan plaats te vinden. Bij deze oefening dient ten minste een gedeelte van het bouwwerk ontruimd te worden. Door of namens burgemeester en wethouders kunnen tijdstippen worden bepaald waarop de ontruimingsoefeningen moeten plaatsvinden.
16.
Bewaking en controle. 16.1. In verband met de brandveiligheid kan de commandant van de brandweer bepalen dat tijdens bijzondere festiviteiten een wachtdienst wordt ingesteld. Deze bewaking dient te geschieden door gediplomeerd en ter zake geïnstrueerd personeel.
17.
Controle. 17.1. De met de controle belaste functionarissen van de brandweer moeten te allen tijde worden toegelaten. De bevelen of aanwijzingen door of namens de commandant brandweer gegeven in verband met de veiligheid moeten onmiddellijk worden opgevolgd. 17.2. De gebruikstoestemming c.q. vergunning en/of ontheffing en de gewaarmerkte plattegrondtekeningen moeten in de inrichting aanwezig zijn. Op verzoek van de met controle belaste functionarissen van de brandweer moeten deze worden getoond. 17.3. De rechthebbende op het bouwwerk moet medewerking verlenen aan het verstrekken van informatie aan de, door de commandant van de brandweer aangewezen functionaris, t.b.v. van het maken van aanvalplannen c.q. bereikbaarheidskaarten. Deze informatie kan bestaan uit tekeningen, gegevens met betrekking op gevaarlijke stoffen en andere informatie die tijdens een brandweerinzet van belang kunnen zijn. 17.4. Indien er ten aanzien van de in het bovengenoemde voorschrift gegevens wijzigen dient de rechthebbende van het bouwwerk dit direct aan de door de commandant van de brandweer aangewezen functionaris door te geven.
C.
INSTALLATIES.
1.
Brandmeldinstallatie. 1.1. De brandmeldcentrale mag uitsluitend toegankelijk zijn voor bevoegde personen. 1.2. Het is verboden, zodanige activiteiten uit te voeren, dan wel mogelijk te maken, dat hierdoor ten onrechte een brandmelding wordt veroorzaakt. 1.3. Door of namens de vergunninghouder moet er doorlopend op worden toegezien dat: brandmelders, of aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; brandmelders goed bereikbaar zijn. 1.4. De automatische brandmeldinstallatie moet ten minste eenmaal per maand worden gecontroleerd op een goede werking en zonodig worden gerepareerd. 1.5. De beheerder van het brandmeldsysteem dient zorg te dragen voor een juiste wijze van beheer, controle en onderhoud van de brandmeldinstallatie. Dit moet gebeuren conform de norm NEN 2654-1.
2.
Ontruimingsinstallatie. 2.1. De inrichting moet worden voorzien van een brand/ontruimingsalarminstallatie (luid alarm) waarbij de signalering moet worden kenbaar gemaakt aan alle aanwezige personen. 2.2. De ontruimingsalarminstallatie moet te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn. De ontruimingsalarminstallatie moet in een goede staat verkeren en voldoen aan het gestelde in de NEN 2575. 2.3. De beheerder van de ontruimingsalarminstallatie dient zorg te dragen voor een juiste wijze van beheer, de controle en het onderhoud. Dit moet gebeuren in overeenstemming met de NEN norm 2654-2.
23 juni 2015
Pagina 10 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
3.
Blusmiddelen (brandslanghaspels en draagbare blustoestellen) 3.1. De brandblusinstallatie moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 3 en 4 van het boek “Brandbeveiliginstallaties” (Uitgave Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding)Blusmiddelen. 3.2. In het bouwwerk moeten draagbare blustoestellen zijn aangebracht overeenkomstig de op tekening aangegeven type en inhoud. 3.3. Bij inbouw moet het blusmiddel door middel van een door of namens burgemeester en wethouders goedgekeurd pictogram of door middel van een aanduiding worden aangegeven. 3.4. In de onmiddellijke nabijheid van een bak-, braad- of frituurtoestel moeten goed passende deksels of een blusdeken aanwezig zijn om het toestel in geval van brand te kunnen afdekken. 3.5. Een blusmiddel moet voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. 3.6. Een slanghaspel moet voldoen aan de norm NEN-EN 671-1. 3.7. Een in de buitenlucht geplaatst draagbaar blustoestel moet zijn geplaatst in een weersbestendige behuizing. 3.8. Een draagbaar blustoestel moet zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer en moet overeenkomstig de norm NEN 2559 worden onderhouden. Een blustoestel moet zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is aangegeven. 3.9. Een draagbaar blustoestel mag worden vervangen door een draagbaar blustoestel met een andere blusstof indien de bluscapaciteit en het toepassingsgebied ten minste gelijkwaardig zijn.
4.
Installaties voor verwarming en kookdoeleinden. 4.1. In het bouwwerk mogen geen losse verwarmingstoestellen aanwezig zijn. 4.2. De opstelling van een kooktoestel moet brandveilig zijn. 4.3. In de stookruimte mogen geen brandbare goederen worden opgeslagen/opgesteld. 4.4. Stooktoestellen die buiten een stookruimte zijn opgesteld, dienen vrij te worden gehouden van gemakkelijk brandbare goederen. 4.5. Een opening ten behoeve van ventilatie, op grond van enige regeling geëist, mag niet worden afgesloten. 4.6. Het is verboden een verwarmingsinstallatie of verwarmingstoestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik: door de eigenschappen van die installatie of dat toestel zelf gevaar oplevert voor het ontstaan van brand door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. 4.7. Het in het vorige lid bedoelde gevaar als gevolg van de eigenschappen wordt niet geacht aanwezig te zijn bij het gebruik van: centraleverwarmingsinstallaties die voldoen aan de veiligheidseisen voor centrale verwarmingsinstallaties, opgenomen in NEN 3028; centraleverwarmingsinstallaties voor het stoken van gas dat wordt gedistribueerd door middel van pijpleidingen welke installaties bovendien voldoen aan de gasinstallatievoorschriften, opgenomen in NEN 1078; niet op de centrale distributienetten aangesloten installaties voor het stoken met vloeibaar gas die voldoen aan de voorschriften,opgenomen in NEN 3324. 4.8. Het is verboden een verwarmingstoestel met afvoergelegenheid voor het stoken van vaste of vloeibare brandstof te gebruiken indien de verbrandingsgassen daarvan niet worden afgevoerd door middel van een doeltreffende voorziening voor de afvoer van rook. 4.9. Het is verboden een verwarmingstoestel voor het stoken met gas te gebruiken indien de verbrandingsgassen daarvan niet worden afgevoerd door middel van een doeltreffend rookkanaal of gasafvoerkanaal
5.
Voorzieningen aan deuren. 5.1. Voorzieningen aan deuren moeten voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 10 van het boek “Brandbeveiliginstallaties” (Uitgave Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding). 5.2. Zelfsluitende deuren mogen alleen in geopende stand worden vastgezet middels een inrichting die bij brand/rook automatisch loslaat (kleefmagneten).
23 juni 2015
Pagina 11 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
5.3.
De automatisch werkende deurvastzetinrichtingen (kleefmagneten) dienen bij netspanningsonderbreking, draadbreuk en het uitnemen van een rookdetector te ontgrendelen.
6.
Nood- en transparantverlichting. 6.1. In de op de tekening aangegeven ruimten dient nood- en transparantverlichting te zijn aangebracht. 6.2. De transparantverlichting dient altijd goed zichtbaar te zijn en moet branden tijdens aanwezigheid van personen. 6.3. De nood-, transparant-, treden, en hellingverlichting moet zijn uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk 11 van het boek “Brandbeveiliginstallaties” (Uitgave Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding) en de NEN- normen 1838 en 6088.
7.
Elektrische- en telefooninstallaties. 7.1. De elektrische verlichting moet aan de volgende eisen voldoen: Indien voor het gebruik door personen bestemde ruimten van een gebouw overdag onvoldoende daglicht ontvangen of dergelijke ruimten na zonsondergang worden gebruikt, moet met het oog op het veilig kunnen verlaten van het gebouw in die ruimten tijdens het gebruik daarvan een zodanige elektrische verlichting in werking zijn, dat de verlichtingssterkte op vloerniveau ten minste 10 lux bedraagt Wanneer aan de buitenzijde van de uitgangen van het bouwwerk onvoldoende daglicht aanwezig is, moeten daar lampen van de elektrische buitenverlichting branden (minimaal 10 lux op de vloer). Treden in ruimten die tijdens de aanwezigheid van personen zijn verduisterd, moeten zodanig zijn verlicht dat deze duidelijk zichtbaar zijn. Indien een ruimte de mogelijkheid met zich meebrengt dat deze tijdens de aanwezigheid van personen wordt verduisterd, moet in die ruimte, indien er meer dan 50 personen en/of 5 verminderd zelfredzamen gelijktijdig verblijven, lampen branden van zodanige sterkte dat een redelijke oriëntering mogelijk is. 7.2. Het gebruik van andere dan elektrische verlichting is verboden. 7.3. Het is verboden een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik: door de eigenschappen van die installatie of dat toestel zelf gevaar oplevert voor het ontstaan van brand door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht, gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. 7.4. Een elektrische voeding van een brandbeveiligingsinstallatie moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 12 van het boek “Brandbeveiliginstallaties” (Uitgave Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding). 7.5. Het in het vorige lid bedoelde gevaar als gevolg van de eigenschappen wordt niet geacht aanwezig te zijn bij het gebruik van elektrische sterkstroominstallaties voor lage spanning, die voldoen aan de veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties, opgenomen in NEN 1010. 7.6. Binnen de inrichting moet een telefoontoestel aanwezig zijn die te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar is om het alarmnummer 112 te kunnen bellen. De plaats van dit toestel moet duidelijk zijn aangegeven.
8.
Luchtbehandelingsinstallatie. 8.1. De luchtbehandelingsinstallatie moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 13 van het boek “Brandbeveiliginstallaties” (Uitgave Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding). 8.2. De luchtbehandelingsinstallatie moet ten minste eenmaal per maand worden gecontroleerd op een goede werking en zo nodig worden gerepareerd.
9.
Bliksemafleiderinstallatie. 9.1. De inrichting moet zijn voorzien van een bliksemafleiderinstallatie, welke voldoet aan de norm NEN 1014.
23 juni 2015
Pagina 12 van 13
Bouwwerk : Tienercentrum Adres : Herenstraat 6a Plaats : 1404 HD Bussum
10.
Brandweeringang. 10.1. Een brandweeringang moet door de brandweer te openen zijn m.b.v. het bij de Brandweer Bussum in gebruik zijnde sleutelbuis- c.q. sleutelkluissysteem dan wel automatisch bij een brandmelding. 10.2. Een brandweeringang moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 18 van het boek “Brandbeveiliginstallaties” (Uitgave Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding). De uitvoering van de betredingsmogelijkheid moet in overleg met de brandweer tot stand gekomen zijn.
11.
Rolluiken. 11.1. Aan te brengen rolluiken dienen te voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 19 van het boek “Brandbeveiliginstallaties” (Uitgave Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding).
12.
Noodstroomvoorziening. 12.1. De noodstroomvoorzieningsinstallatie moet ten minste éénmaal per maand worden gecontroleerd op een goede werking. Zo nodig moet de installatie worden gerepareerd.
23 juni 2015
Pagina 13 van 13