Klinische lessen
Braken als eerste neurologische symptoom van een hersentumor op de kinderleeftijd r.f.bos, c.ramaker, w.j.r.van ouwerkerk, w.h.j.p.linssen en b.h.m.wolf Dames en Heren, Braken komt veel voor bij kinderen. Indien het gepaard gaat met diarree is gastro-enteritis de frequentste oorzaak. Andere infecties, zoals luchtweg- en urineweginfecties, kunnen ook gepaard gaan met braken. De differentiaaldiagnose van braken is echter uitgebreid (tabel). Aangezien braken vaak door gastro-intestinale aandoeningen wordt veroorzaakt, heeft de arts de neiging zich hier in eerste instantie op te richten. Bij braken zonder neurologische verschijnselen wordt niet primair aan een intracraniële oorzaak gedacht. Dat braken bij kinderen het eerste symptoom van een hersentumor kan zijn, tonen de volgende vier ziektegeschiedenissen van patiënten welke de afgelopen jaren in een middelgrote niet-academische praktijk werden gezien. Patiënt A, een 19 maanden oud jongetje van Turkse afkomst, presenteerde zich op de afdeling Spoedeisende Hulp met sinds 3 weken bestaand braken. Een betrouwbare heteroanamnese werd bemoeilijkt door de taalbarrière. Het kind had aanvankelijk koorts, waarna het was gaan braken. Het braken trad vooral na het eten op en er bestond geen diarree. Bij het eerste bezoek aan de Spoedeisende Hulp vertelde de moeder dat haar zoontje ook niet meer goed liep. Ondanks symptomatische behandeling met cisapride bleef het jongetje braken. Pas nadat hij thuis bloed zou hebben opgegeven, werd hij, mede gezien de ernstige bezorgdheid van de moeder, opgenomen voor verdere evaluatie. Bij opname in het ziekenhuis was er geen gewichtsverlies en was de hydratietoestand goed. Het oriënterend neurologisch onderzoek door de kinderarts werd bemoeilijkt en niet adequaat uitgevoerd doordat het kind angstig en afwerend was en op schoot van de moeder moest worden nagekeken. Het kind was opvallend hangerig. Resultaten van bloedgas-, elektrolyten-, urineen fecesonderzoek waren normaal. Een buikoverzichtsfoto toonde fecale retentie. Gedurende de observatieperiode op de afdeling braakSint Lucas Andreas Ziekenhuis, Postbus 9243, 1006 AE Amsterdam. Afd. Kindergeneeskunde: mw.R.F.Bos, assistent-geneeskundige (thans: Jeroen Bosch Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, ’s-Hertogenbosch); mw.C.Ramaker en dr.B.H.M.Wolf, kinderartsen. Afd. Neurologie: dr.W.H.J.P.Linssen, neuroloog. VU Medisch Centrum, afd. Neurologie, Amsterdam. W.J.R.van Ouwerkerk, kinderneurochirurg. Correspondentieadres: mw.C.Ramaker (
[email protected]).
te hij een- tot tweemaal per dag en viel het op dat hij voortdurend door zijn moeder op de arm werd gedragen. Houdingsverandering had geen invloed op het braken en er bestond geen relatie met de voeding. Pas nadat het kind gedwongen werd zelf te lopen, viel de ataxie op. De geconsulteerde neuroloog vond eveneens een afwijkend looppatroon zonder verdere neurologische afwijkingen. Op een CT-scan en een MRI-opname van de hersenen werd een ruimte-innemende afwijking in de achterste schedelgroeve met hydrocefalus gezien (figuur 1). Patiënt werd overgeplaatst naar een neurochirurgisch centrum, alwaar de tumor werd verwijderd. Histologisch onderzoek toonde een ganglioglioom uitgaande van de vermis cerebelli met supratentoriële uitbreiding. Er werd geen nabestraling of chemotherapie gegeven. Oorzaken van braken op de kinderleeftijd infectieus
gastro-intestinaal
allergie metabool
intracranieel
gastro-enteritis urineweginfectie pertussis otitis media peritonitis gastro-oesofageale reflux obstipatie darmobstructie (invaginatie, malrotatie, volvulus) paralytische ileus koemelkallergie coeliakie diabetische ketoacidose renale tubulusacidose uremie stofwisselingsziekten tumor cyste abces hydrocefalus bloeding
intoxicaties en bijwerkingen van geneesmiddelen overig krachtig huilen of hoesten bronchiale hyperreactiviteit migraine eetstoornissen, bijvoorbeeld anorexie nier- of galstenen cyclisch braken psychogeen zwangerschap (bij adolescenten)
Ned Tijdschr Geneeskd 2002 27 juli;146(30)
1393
a
b hydrocefalus
afsluiting van aqueductus
hydrocefalus
R
figuur 1. Sagittale (a) en coronale (b) MRI-opnamen van het hoofd van patiënt A tonen een ruimte-innemende afwijking in de achterste schedelgroeve en hydrocefalus.
Bij controle na 2,5 jaar verkeerde patiënt in een goede conditie, hoewel er op de postoperatieve MRI’s nog een kleine stationaire tumorrest aan de hersenstam te zien was. Patiënt B, een 2 jaar oud Nederlands meisje, werd op de kinderafdeling opgenomen wegens sedert enige weken bestaande klachten van koorts, hoesten, braken en gewichtsverlies, ondanks twee antibioticakuren van de huisarts. Bij opname werd een mager, bleek peutertje gezien in een goede hydratietoestand. Bij algemeen intern en neurologisch onderzoek door kinderarts en neuroloog werd geen afwijking vastgesteld. Zij liep goed. Oriënterend bloed-, urine- en fecesonderzoek leverden geen afwijkingen op, evenmin als een röntgenfoto van de thorax. Hoewel het meisje niet opknapte, drongen de ouders aan op ontslag. Toen zij thuis bloed had opgegeven, waren de ouders wel overtuigd van de noodzaak tot verdere diagnostiek en volgde heropname. 1394
Ned Tijdschr Geneeskd 2002 27 juli;146(30)
Bij algemeen intern en neurologisch onderzoek werden opnieuw geen afwijkingen gevonden. Tijdens de heropname bleek dat het braken in liggende houding toenam. Aanvullend laboratoriumonderzoek toonde een licht verhoogde bezinking met een normaal bloedbeeld. Bloedgas-, elektrolyten-, urine- en fecesonderzoek waren zonder afwijkingen. Bij gastroscopie werd geen verklaring voor de hematemese gevonden. Op de CT-scan van de hersenen werd een ruimte-innemende afwijking in de achterste schedelgroeve gezien met verplaatsing van de vierde ventrikel zonder liquorcirculatiestoornis. Na overplaatsing kon de tumor operatief worden verwijderd. Histologisch onderzoek toonde een ependymoom. Patiënte werd nabehandeld met chemotherapie. Bij controle 2 jaar na de operatie was er geen recidief opgetreden en bestonden er geen klachten. Patiënt C, een 10 jaar oude jongen van Marokkaanse afkomst, werd na 4 dagen hevig braken zonder koorts of
diarree, opgenomen met lichte dehydratieverschijnselen. Het braken, dat aanvankelijk na de maaltijden optrad, nam toe in liggende houding. Bovendien klaagde hij over pijn in de nek en had hij de neiging om zijn hoofd naar links te houden. Thuis waren er geen medicijnen gebruikt, met name geen anti-emetica. Bij lichamelijk onderzoek door de kinderarts werd een jongen in een matige hydratie-, maar in goede voedingstoestand gezien. Het neurologisch onderzoek leverde, behalve de voorkeurshouding van het hoofd naar links, geen bijzonderheden op. Patiënt liep normaal. Onderzoek van het kno-gebied gaf geen verklaring voor de voorkeursstand van het hoofd. Laboratoriumonderzoek toonde geen afwijkingen in bloedbeeld, bloedgas, elektrolyten, lever- en nierfunctie. Onderzoek van urine en feces toonde normale uitslagen en ook een buikoverzichtsfoto toonde geen afwijkingen. Ondanks intraveneuze hydratie en rectaal toegediend domperidon nam het braken toe, met name bij houdingsveranderingen van het hoofd. Op de CT-scan van de hersenen werd een ruimte-innemende afwijking in de vierde ventrikel met een beginnende hydrocefalus gezien. Na overplaatsing werd de tumor operatief verwijderd, gevolgd door nabestraling. Histologisch bleek het een ependymoom te zijn. Bij controle na een halfjaar was er geen recidief. Patiënt had geen klachten. Patiënt D, een 9 jaar oud meisje van Marokkaanse afkomst, werd op onze polikliniek gezien wegens sedert een maand bestaand braken, dat aanvankelijk vooral na het eten optrad. Er was geen koorts, diarree of hoofdpijn. Zij klaagde regelmatig over buikpijn, de eetlust was afgenomen en zij was afgevallen.
Bij lichamelijk onderzoek door de kinderarts werd een bleek, mager meisje gezien zonder afwijkingen en met een normaal looppatroon. Omdat het oriënterend bloed- en urineonderzoek normaal was, werd aan een eetstoornis (anorexia nervosa) gedacht. Toen bij poliklinische controle na 4 weken bleek dat het braken, hoewel in frequentie verminderd, nu vooral ’s ochtends optrad, werd een CT-scan van de hersenen gemaakt, waarop een ruimte-innemende afwijking in de achterste schedelgroeve zonder tekenen van hydrocefalus werd gezien. Na overplaatsing kon de tumor slechts partieel worden verwijderd wegens ingroei in de hersenstam (figuur 2). Histologisch onderzoek toonde een ependymoom. Ondanks nabehandeling met chemotherapie en radiotherapie ontwikkelde zich bij het meisje 10 maanden later een metastase op niveau T8-9, waaraan zij later overleed. Wij willen in deze klinische les illustreren dat geïsoleerd braken, zonder andere neurologische verschijnselen, een eerste manifestatie van een ruimte-innemende afwijking in cerebro kan zijn.1-4 Uit deze ziektegeschiedenissen blijkt een aantal differentiaaldiagnostische valkuilen in het onderzoek van braken bij kinderen. Behalve het braken zelf zijn het vaak de begeleidende symptomen, zoals koorts, diarree, hoesten of gewichtsverlies die een aanwijzing kunnen geven voor het stellen van de juiste diagnose. In de meeste gevallen verdwijnt het braken binnen enkele dagen spontaan. Wanneer het beloop niet aan de verwachting voldoet, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden, waarbij ook beeldvormende diagnostiek van de hersenen overwogen moet worden.
figuur 2. Sagittale MRI-opname van het hoofd van patiënt D toont een ruimte-innemende afwijking in de achterste schedelgroeve met ingroei in de hersenstam. Ned Tijdschr Geneeskd 2002 27 juli;146(30)
1395
Patiënt A werd opgenomen wegens hematemese, welke weliswaar niet geobjectiveerd was, en ernstige ongerustheid bij de moeder. Mede door de taalbarrière werd het noodzakelijk om het kind klinisch te observeren. In de differentiaaldiagnose stond aanvankelijk gastro-oesofageale reflux in aansluiting op een mogelijke gastritis bovenaan en werd patiënt hiervoor symptomatisch behandeld. De ataxie, als teken van onderliggend neurologisch lijden, kwam pas tijdens de klinische observatieperiode aan het licht, aangezien eerder neurologisch onderzoek dat verricht was terwijl het kind in de ‘veilige’ armen van de moeder lag, onvolledig geweest was. Het anamnestische gegeven van moeder dat haar zoontje niet meer goed liep, werd in eerste instantie onvoldoende ernstig genomen, omdat kinderen tijdens ziekte vaak een terugslag krijgen in zojuist verworven motorische vaardigheden.5 Deze ziektegeschiedenis toont wederom aan hoe belangrijk het is om kinderen altijd volledig na te kijken, zeker als de anamnese door communicatieproblemen niet goed mogelijk is. Ongerustheid van ouders is bovendien een belangrijk signaal dat niet te snel moet worden weggewuifd.5 6 Ook patiënt B en D doorliepen beiden een onderzoekstraject waarbij aanvankelijk aan gastro-intestinale oorzaken werd gedacht alvorens tot beeldvormend onderzoek van de hersenen werd overgegaan. Bij de ziektegeschiedenis van patiënt C valt behalve de korte duur en de hevigheid van het braken ook de afwezigheid van stoornissen in water- en elektrolytenhuishouding op. Met name het ontbreken van elektrolytstoornissen past niet bij een gastro-intestinale oorzaak voor het braken. Ondanks intraveneuze hydratie verergerden de klachten en nam de voorkeurshouding van het hoofd toe. Dit laatste werd aanvankelijk toegeschreven aan een mogelijk extrapiramidale bijwerking van de zetpil domperidon, welke bij opname gegeven was.
directe prikkeling via afferente stimuli labyrint farynx maag-darmkanaal urinewegen peritoneum
verlaagde prikkeldrempel van het braakcentrum psychogeen braken verhoogde intracraniële druk directe prikkeling van het braakcentrum tumor
Anti-emetica dienen bij kinderen slechts weloverwogen te worden voorgeschreven, waarbij de arts zich altijd moet realiseren dat eventuele bijwerkingen het klinische beeld kunnen beïnvloeden.7 Het zich geleidelijk ontwikkelen van pijn in de nek in combinatie met een voorkeursstand van het hoofd kan wijzen op progressieve inklemming van de cerebellaire tonsillen in het achterhoofdsgat. Achteraf bezien hadden de niet als zodanig herkende neurologische afwijkingen bij patiënt A en C ons alerter moeten maken, zodat de diagnose eerder gesteld had kunnen worden. Opvallend was dat er bij geen van de patiënten verstoringen in de water- en elektrolytenhuishouding waren opgetreden, terwijl men dit toch op grond van de duur en de ernst van het braken zou verwachten. Door een stereotiep patroon van herhaaldelijk en schijnbaar moeiteloos braken zonder misselijkheid en zonder dat dit gepaard gaat met water- en elektrolytstoornissen, kan men intracraniële afwijkingen dan ook vaak onderscheiden van andere oorzaken.2 Pathofysiologie van braken. De term ‘braken’ wordt gebruikt voor het met kracht door de mond naar buiten werken van maaginhoud, meestal onvrijwillig en veelal voorafgegaan door misselijkheid. Het is een gecompliceerde opeenvolging van motorische gebeurtenissen, welke gecoördineerd worden door het braakcentrum in de formatio reticularis van de medulla oblongata. Het braakcentrum kan op diverse manieren gestimuleerd worden (figuur 3). Directe prikkeling verloopt via afferente stimuli afkomstig uit labyrint, farynx, maag-darmkanaal, urinewegen en peritoneum. Daarnaast kan er indirecte prikkeling optreden vanuit hoger gelegen hersenkernen door onplezierige beelden, geuren of smaak.3 De dorsale nucleoli van de N. vagus en het ademhalingscentrum liggen vlak naast het braakcentrum (figuur 4). Prikkeling ervan kan eveneens tot braken leiden,
indirecte prikkeling onplezierige geuren, beelden of smaak, via hersenkernen pijn, via N. vagus hoesten, via ademhalingscentrum
prikkeling via chemosensitieve triggerzone ketoacidose uremie toxinen
figuur 3. Stimuli van het braakcentrum in de formatio reticularis van de medulla oblongata. Directe prikkeling verloopt via afferente stimuli afkomstig uit labyrint, farynx, maag-darmkanaal, urinewegen en peritoneum. Indirecte prikkeling kan optreden vanuit hoger gelegen hersenkernen door onplezierige geuren, beelden of smaak en via de dorsale nucleoli van de N. vagus en het ademhalingscentrum. Directe prikkeling is mogelijk bij bijvoorbeeld tumoren. Ook bestaat er een chemosensitieve zone; deze ligt in de area postrema, die geen bloed-hersenbarrière heeft, waardoor giftige stoffen direct in het bloed en in de liquor komen. Tenslotte kan de drempel van het braakcentrum verlaagd zijn zodat geringe stimuli al tot braken kunnen leiden. 1396
Ned Tijdschr Geneeskd 2002 27 juli;146(30)
hypoglossuskern dorsale kern van de N. vagus nucleus cuneatus kern van de spinale tractus en N. trigeminus
area postrema kern van de tractus solitarus kern van de N. vestibularis
‘braakcentrum’
olijfkern piramidebaan
figuur 4. Schema van een transversale doorsnede van het verlengde merg met daarin de diverse kernen en een globale aanduiding van de lokalisatie van het braakcentrum.
bijvoorbeeld bij extreme pijn of hoesten. Bovendien bestaat er een chemosensitieve zone, die gelegen is op de dorsale zijde van de medulla oblongata aan het caudale uiteinde van de 4e ventrikel in de area postrema.8 9 Deze area postrema heeft geen bloed-hersenbarrière, waardoor giftige stoffen direct in het bloed en in de liquor gedetecteerd kunnen worden.8 Abnormale metabolieten, zoals bij diabetische ketoacidose of uremie, maar ook toxinen en medicamenten kunnen op deze wijze braken veroorzaken. Ook kan de drempel van het braakcentrum verlaagd zijn zodat geringe stimuli al tot braken kunnen leiden, zoals bij psychogeen braken of verhoogde intracraniële druk.3 Directe prikkeling van het braakcentrum door bijvoorbeeld tumoren ter plaatse kan tenslotte tot braken aanleiding geven, ook als er geen verhoogde intracraniële druk is.3 4 10 Hersentumoren op de kinderleeftijd. Hersentumoren zijn na leukemie de meest voorkomende maligne aandoeningen op de kinderleeftijd. De lokalisatie en het histologische karakter van deze tumoren bij kinderen verschillen van die bij volwassenen. Bij kinderen ouder dan 2 jaar bevindt de tumor zich meestal infratentorieel in de pons, het cerebellum, de 4e ventrikel of de medulla oblongata. Bij kinderen jonger dan 1 jaar zijn hersentumoren, evenals bij volwassenen, echter meestal supratentorieel gelokaliseerd.1 4 Ook tumoren in de middenlijn worden relatief vaker bij kinderen dan bij volwassenen aangetroffen. Naar histologisch beeld komen (pilocytaire) astrocytomen, medulloblastomen, ependymomen en gliomen bij kinderen het frequentst voor. Bij de symptomen van hersentumoren kan men onderscheid maken tussen tekenen van verhoogde intracraniële druk en uitvalsverschijnselen. Symptomen van verhoogde hersendruk zijn bijvoorbeeld hoofdpijn, braken, gedragsveranderingen, papiloedeem, eventueel dalend bewustzijn, tot coma aan toe, en het zogenaamde ‘sunset’-fenomeen (de ogen staan naar beneden en naar binnen gedraaid, zoals bij de ondergaande zon). Ook kunnen, afhankelijk van de plaats van de tumor, hemi-
beelden, ataxie, afasie, hersenzenuwuitval, scheefstand van het hoofd en visusstoornissen ontstaan.4 11 12 Het is dan ook opmerkelijk dat geen van de beschreven patiënten hoofdpijn aangaf. In de praktijk wordt funduscopie bij kleine kinderen vaak achterwege gelaten omdat dit moeilijk uitvoerbaar is vanwege de beperkte coöperatie van kleine kinderen. Helaas is bij onze patiënten geen adequate funduscopie uitgevoerd; mogelijk hadden wij dan eerder intracraniële drukverhoging kunnen constateren. Opvallend is bovendien dat bij geen van de beschreven patiënten focale neurologische uitvalsverschijnselen op de voorgrond stonden, hoewel er bij patiënt A bij nader onderzoek een ataxie bleek te bestaan en bij patiënt C een toenemende voorkeursstand van het hoofd ontstond. Ondanks een beginnende hydrocefalus, welke bij deze 2 kinderen op de CT-scan werd gezien, werden bij lichamelijk onderzoek behoudens braken geen andere tekenen van intracraniële drukverhoging waargenomen. De bevinding dat bij beeldvormend onderzoek aanwijzingen voor verhoogde intracraniële druk worden gezien, zoals secundaire obstructiehydrocefalus door afsluiting van de aquaductus of de 4e ventrikel, zonder dat er symptomen van verhoogde intracraniële druk bij lichamelijk onderzoek worden aangetroffen, kwamen wij bij meerdere auteurs tegen.4 13 Braken wordt dus vaak door intracraniële drukverhoging veroorzaakt, maar kan bij kinderen, vooral bij tumoren in de middenlijn of achterste schedelgroeve, ook veroorzaakt worden door directe prikkeling van het braakcentrum. Dames en Heren, hoewel de differentiaaldiagnose van braken bij kinderen uitgebreid is, moet altijd aan cerebrale oorzaken worden gedacht, vooral als het braken voortduurt, opvallend makkelijk gaat of de water- en zouthuishouding en het zuur-basenevenwicht niet verstoord zijn. Een grondige anamnese en een nauwkeurig lichamelijk onderzoek zijn van cruciaal belang voor het stellen van de diagnose. Bij onvoldoende verklaring voor het braken dient altijd opnieuw een zorgvuldige evaluatie te volgen. Bij kinderen welke onverklaarbaar braken, moet de aanwezigheid van een hersentumor of andere intracraniële afwijkingen zeker overwogen worden, ook als andere neurologische verschijnselen ontbreken. abstract Vomiting as a first neurological sign of brain tumours in children. – Four children (two boys aged 1,5 and 10 years and two girls aged 2 and 9 years) vomited for one-half to four weeks. In one child, ataxia was later also noted and another tilted his head constantly to the left, but this was initially not alarming. In all four cases CT revealed a brain tumour, for which they were operated. Postoperatively, one child had residual tumour tissue that caused no further problems, in two children the tumour was completely excised with no further symptoms and no recurrence in the following 2 years, and in one child complete excision was not possible so that chemotherapy and radiotherapy were given, but metastases nevertheless developed 10 months later and the child died. Vomiting is common in children and in most cases the result of infectious or gastrointestinal causes. Intracranial pathology also can cause vomiting, both by inNed Tijdschr Geneeskd 2002 27 juli;146(30)
1397
creased intracranial pressure and by direct stimulation of the vomiting centre in the brainstem. Brain tumours in children often lack specific neurological signs in their clinical presentation. Intractable or chronic vomiting without nausea or deregulation of the water and electrolyte balance could therefore indicate the presence of an intracranial process, even when other neurological signs are absent.
6
7 8 9 10
1 2 3 4 5
literatuur Brett EM. Pediatric neurology. 3rd ed. Edinburgh: Churchill Livingstone; 1997. Squires RH. Intracranial tumors. Vomiting as a presenting sign. A gastroenterologist’s perspective. Clin Pediatr (Phila) 1989;28:351-4. Green M. Pediatric diagnosis, interpretation of symptoms and signs in children and adolescents. 6th ed. Philadelphia: Saunders; 1998. Menkes JH. Textbook of child neurology. 5th ed. Baltimore: Williams & Wilkins; 1995. Gordon GS, Wallace SJ, Neal JW. Intracranial tumours during the first two years of life: presenting features. Arch Dis Child 1995;73: 345-7.
11
12 13
Edgeworth J, Bullock P, Bailey A, Gallagher A, Crouchman M. Why are brain tumours still being missed? Arch Dis Child 1996;74: 148-51. Poorter ME, Wolf BHM, Woltil HA. Een ‘zetpilletje tegen het spugen’. Ned Tijdschr Geneeskd 1997;141:665-6. Miller AD. Central mechanisms of vomiting. Digestive Diseases and Sciences 1999;44:39S-43S. Nelson W. Textbook of pediatrics. 16th ed. Philadelphia: Saunders; 2000. Mann SD, Danesh BJ, Kamm MA. Intractable vomiting due to a brainstem lesion in the absence of neurological signs or raised intracranial pressure. Gut 1998;42:875-7. Catsman-Berrevoets CE, Fock JM, Brouwer OF, Tanghe H, Gabreëls FJM. De symptomatologie en diagnostiek van hersentumoren bij kinderen. Tijdschr Kindergeneeskd 1999;67:49-55. Coultre R le. Kinderneurologie. 2e dr. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 1994. Tomita T, McLone DG. Brain tumors during the first twenty-four months of life. Neurosurgery 1985;17:913-9. Aanvaard op 31 oktober 2001
Commentaren
Mogelijke etiologische rol van retrovirussen en enterovirussen bij het ontstaan van amyotrofische laterale sclerose p.portegies en e.s.cohen Amyotrofische laterale sclerose (ALS) is een progressief verlopende neurodegeneratieve aandoening van het centrale en perifere motorisch neuron.1 De ziekte veroorzaakt paresen van extremiteiten, rompmusculatuur en bulbaire spiergroepen. De mentale functies blijven volledig intact. De ziekte openbaart zich meestal tussen het 40e en 60e levensjaar. In Nederland wordt de diagnose ‘ALS’ bij ongeveer 450 patiënten per jaar gesteld. De meeste patiënten overlijden binnen 3 jaar na het stellen van de diagnose door verlammingen van de ademhalingsmusculatuur. De oorzaak van ALS is onbekend en een causale therapie is niet beschikbaar. Alleen riluzol, een glutamaatremmer, geeft een marginale levensverlenging.2 Door de jaren heen zijn vele hypothesen over de etiologie van ALS naar voren gebracht. Ook virale infecties zijn herhaaldelijk geopperd als mogelijke oorzaak van de ziekte. Echter, het is nooit gelukt om een virus te kweken uit weefselmateriaal van patiënten en ook bij serologisch onderzoek zijn er nooit aanwijzingen gevonden voor een virale infectie. Het is begrijpelijk dat de virale hypothese altijd gevoed is door de parallellen met poliomyelitis anterior acuta, waarbij motorische voorAcademisch Medisch Centrum, afd. Neurologie, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam. Dr.P.Portegies, neuroloog; mw.E.S.Cohen, co-assistent. Correspondentieadres: dr.P.Portegies (
[email protected]).
1398
Ned Tijdschr Geneeskd 2002 27 juli;146(30)
hoorncellen te gronde gaan door een infectie met een enterovirus. Enkele recente publicaties hebben deze virale hypothese nieuw leven ingeblazen. retrovirussen (onder andere hiv) en als In twee studies zijn 7 HIV-geïnfecteerde patiënten beschreven met ALS of een sterk op ALS lijkend ziektebeeld dat ten dele reversibel bleek te zijn na antiretrovirale therapie.3 4 In de Franse studie worden klinische verschijnselen, therapie en beloop beschreven van 6 patiënten met HIV en ALS, die werden opgemerkt in een groep van 1700 patiënten met HIV en neurologische complicaties die gezien werden in één centrum over een periode van 13 jaar.3 De groep van 6 patiënten bestond uit 5 Europese homoseksuele mannen en 1 Afrikaanse vrouw. Allen hadden een slecht functionerende afweer met een gemiddeld CD4-celaantal in het bloed van 86 m 106/l (uitersten: 2-227; normaal 0,56-1,49 m 109/l). Bij 3 van de 6 werd de hoeveelheid HIV-RNA in de liquor cerebrospinalis bepaald. Deze bleek hoog te zijn: gemiddeld 5,83 log10 RNA-kopieën/ml. Het neurologische ziektebeeld was bij allen de eerste manifestatie van de HIV-infectie. 5 patiënten presenteerden zich met een snel progressieve monoparese van een arm of een been en spieratrofie; 1 patiënt had zwakte in beide onderbenen. 3 patiënten hadden fasciculaties en 1 dysartrie. Bij allen voldeed het ziektebeeld aan de veelgebruikte El-Escorial-criteria voor ALS.5 Na het starten van antiretrovirale therapie trad stabilisatie (n = 1), gedeelte-