s tichting
ouw
esearch
Bouwen met of zonder kruipruimte? N
E
o
0
~ Q opp. c=Jc::::Jc=:Jc::::::J-~"""""""'~
it __: -_I-=o-a--:.!~O-+Y~\~/~Ä~\~~~
peonverzadigde
~ ~
Q anI.
~
0
0
I
~
"
0
I
~~ I
verzadigde
I
"oe
I
I I
I
K
©Copyright SBR, Rotterdam
- - - .
Auteur: dr. ir. F.H.M. van de Ven TU-Delft, vakgroep Gezondheidstechniek en Waterbeheersing
©Copyright SBR, Rotterdam
.».;..
'.,.,.i . ·. -a<,•. ·,. • i
~ ..... ~". <. . ~ "L.., ......................................
stichtîng"bouWll*eseorch
Bouwen met of zonder kruipruimte?
Rotterdam, 1991
©Copyright SBR, Rotterdam
De stichting stelt zich ten doel: a.
in de bouwnijverheid produktiviteit en kwaliteit te verhogen en de continuteit in de werkgelegenheid te bevorderen;
b. de kennis op het terrein van de bouwnijverheid te vergroten en te verspreiden naar en binnen alle organisaties waarmede de stichting een relatie onderhoudt; c.
voorts al hetgeen dat met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
De stichting en degenen die aan deze publikatie hebben meegewerkt, hebben een zo groot mogelijke zorgvuldigheid betracht bij het verwerken - volgens de huidige stand van de wetenschap en techniek - van de in deze publikatie vervatte gegevens. Nochtans moet de mogelijkheid dat zich onjuistheden in deze publikatie kunnen bevinden niet worden uitgesloten. Degene die van deze publikatie gebruik maakt aanvaardt daarvoor het risico. De stichting sluit, mede ten behoeve van degenen die aan deze publikatie hebben meegewerkt, iedere aansprakelijkheid uit voor schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van informatie in deze publikatie.
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG
van de Ven, dr. ir. F.H.M. Bouwen met of zonder kruipruimte?/ - Rotterdam: Stichting Bouwresearch. - (Stichting Bouwresearch: 237) ISBN 90-5367-023-8 NUGI833 Trefw.:
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting Bouwresearch. No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm, stored in a database or retrieval system, or any other means without written permission from the Stichting Bouwresearch.
©Copyright SBR, Rotterdam
INHOUD
Woord vooraf
6
Samenvatting
7
Summary
7
1.
Inleiding
8
2.
Vocht- en grondwaterproblematiek
9
2.1
Algemeen
9
2.2
Schade door vocht
9
2.3
Oorzaken
9
2.4
De kruipruimte als vochtbron
10
2.5
Hoge grondwaterstanden
11
2.6
Maatregelen vochtoverlast
12
2.7
Bouwen zonder kruipruimte
12
3.
Kruipruimte wel of niet?
13
3.1
Algemeen
13
3.2
Bouwkundige aspecten van woningen met kruipruimten
13
3.2.1
De horizontale begrenzing
13
3.2.2
De vertikale begrenzingen
14
3.2.3
Overige voorzieningen
14
3.3
4.
Bouwkundige aspekten van woningen zonder kruipruimten
15
3.3.1
Horizontale en vertikale begrenzingen
15
3.3.2
De riolering
15
3.3.3
Invoeren van leidingen
16
3.4
Aspekten bouwrijp maken bij woningen met een kruipruimte
17
3.5
Aspekten bouwrijp maken bij woningen zonder kruipruimte
17
De kruipruimteloze woning
18
4.1
Uitgangspunten kruipruimteloze woning
18
4.1 .1
Bouwkundige uitgangspunten
18
4.1 .2
Bouwfysische uitgangspunten
19
4.2
Tien vloersystemen
19
Stichting Bouwresearch
3
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
5.
Bouwrijp maken
40
5.1
Inleiding
40
5.2
Het model in grote lijnen
40
5.3
Uitgangspunten bouwrijp maken, exclusief ontwatering
42
5.4
Uitgangspunten ontwatering .
44
5.5
Berekeningen bouwrijp maken, exclusief drainage
47
5.5.1
De zettingsberekening
47
5.5.2
Kostenberekening
49
Berekeningen ontwatering
52
5.6.1
Veenweidegebieden
54
5.6.2
Kleigebieden
54
5.6.3
Ondergrond met zand en klei
55
5.6
6.
7.
8.
Vergelijking bouwen met of zonder kruipruimte
56
6.1
Bouwkundige aspecten
56
6.2
Bouwfysische aspecten
56
6.3
Bouwrijp maken
58
Het computerprogramma KJN
61
7.1
De diskette
61
7.2
Menu-sturing
61
7.3
De cursor
61
7.4
Help-faciliteit
62
7.5
Bestanden
62
7.6
Plangegevens
62
7.7
Uitgangsgegevens
63
7.8
Eigen vloersysteem
63
7.9
Resultaten
64
7.10
Extra
65
7.11
Tot slot
65
Eindafweging en conclusies
66
8.1
Financieel
66
8.2
Warmte en vocht
66
8.3
Grondwater en fundering
66
8.4
Riolering en wijziging plattegronden
67
8.5
Eindconclusie
67
4
©Copyright SBR, Rotterdam
69
Literatuur
Bijlage 1
Eisen die gesteld worden aan de begane grondvloer volgens de Modelbouwverordening. .
70
Prestatie-eisen die gesteld worden aan de begane grondvloer volgens het Bouwbesluit
70
Bijlage 3a
Meterkastindeling
71
Bijlage 3b
Bovengrondse invoer gasleiding
72
Bijlage 4
Koudebrug berekeningen
73
Bijlage 5
Calculatie vloersystemen
79
Bijlage , 6a
~ouwrijp
83
Bijlage 6b
Begrippenlijst grondwaterbeheer en riolering
84
Bijlage 7
Eenheidsprijzen constructies
85
Bijlage 8
Grondwatermodel HYSTED
89
Bijlage 9
Vochtgehalte en dampspanning bij verschillende temperaturen
91
Bijlage 2
maken
Stichting Bouwresearch
5
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
WOORD VOORAF
Wel of geen kruipruimte? is een vraag die bouwend Nederland zich zelden expliciet stelt. Komt het probleem al ter tafel, dan wordt de huidige praktijk vaak als uitgangspunt gekozen: De bekende lijn wordt doorgezet. In veel gevallen zal dit betekenen da t er mét een kruipruimte wordt gebouwd.
woord van dank wil ik richten tot onze rapporteurs. Ondanks de communicatieproblemen tussen de verschillende vakdisciplines die bij de studie betrokken waren zijn zij er in geslaagd om de kennis 'op één noemer' te brengen en daarmee voor bouwend Nederland te ontsluiten.
Reden voor deze houding is het grote aantal aspecten dat bij de beslissing een rol speelt, al zou men dat op het eerste gezicht wellicht niet zeggen. Bij een juiste afweging spelen naast bouwtechnische zaken als vloertypen en leidingen ook de vochthuishouding van de woning, de te verwachten grondwaterstanden en daarmee de manier van bouwrijp maken en de energiehuishouding van kruipruimte en woning een rol. Een goede afweging is dus moeilijk te maken omdat de zaak nauwelijks kan worden overzien.
dr. ir. F.H.M. van de Ven, voorzitter
Ik ben de Stichting Bouwresearch dan ook erkentelijk dat men een project heeft willen starten om de problema tiek te bestuderen. Daarvoor was een breed team van specialisten nodig, elk met hun eigen vakkennis. Om van geval tot geval te kunnen bekijken of een kruipruimte al dan niet gewenst is, werd besloten om niet alleen een rapport uit te brengen, maar ook een computerprogramma. Het juiste antwoord hangt immers af van zoveel factoren dat eenrapport alleen onvoldoende antwoord zou bieden voor uw probleem.
De samenstelling van de studiecommissie was als volgt: ing. P.L.C.M. Bakker Bouw- en Woningdienst Amsterdam ir. A Boogert (co-rapporteur) TAUW Infra Consult B.V. ing. H. van der Burg (rapporteur) Raadgevend Ingenieursbureau Poels ir. G.D. Geldof (rapporteur) TAUW Infra Consult B.V. c.J. Hoppenbrouwers Scheldeveste v.o.f. ir. J. Oldengarm TNO Bouw
Naar het idee van de commissie zijn de bevindingen van de studie zodanig, dat er meer kruipruimteloos gebouwd gaat worden. We hebben echter moeten constateren dat in de bouw-regelgeving de woning mét kruipruimte nog vaak als uitgangspunt dient. Ik hoop dan ook dat de bouwvoorschriften meer rekening gaan houden met een kruipruimteloze woning en dat de resultaten van deze studie dus niet alleen toepassing vinden bij de bouwrijp makers en de bouwers.
dr. ir. F.H.M. van de Ven (voorzitter) TU-Delft, vakgroep Gezondheidstechniek en Waterbeheersing
De studiecommissie kan mijns inziens tevreden terugkijken op haar werk, zeker als zij er in slaagt, samen met de SBR en anderen, de resultaten van deze studie in de praktijk van alledag te laten doordringen. Een speciaal
ir. AJ. Woestenenk (coördinator) Stichting Bouwresearch
ir. W.M.AJ. Willart DGVH ing. L. Wittenberg DOW Benelux N.V.
6
©Copyright SBR, Rotterdam
.-------
-
-----------
SAMENVATTING
SUMMARY
In Nederland komen problemen met vocht in woningen op grote schaal voor. Voor een deel hangen deze problemen samen met de aanwezigheid van kruipruimten onder de woningen. Als in een gebied hoge grondwaterstanden optreden, resulteert dat in veel gevallen in een relatieve luchtvochtigheid van 90% tot 100% in de kruipruimte. Aangezien begane grondvloeren nooit geheel luchtdicht zijn, kan vochtige lucht van de kruipruimte naar de woonruimte stromen. Dit kan schade tot gevolg hebben, zowel voor de volksgezondheid als voor het huisraad. In het rapport "Bouwen met of zonder kruipruimte?" wordt nagegaan in hoeverre het wenselijk en mogelijk is om bij nieuwe woningbouwprojecten kruipruimten achterwege te laten. Daarbij wordt niet uitsluitend ingegaan op bouwtechnische aspecten, maar ook op de bouwfysische en op de relatie met bouwrijp maken. Uit de vele berekeningsresultaten blijkt dat bouwen zonder kruipruimte zowel financieel als bouwfysisch in het algemeen aantrekkelijk is. De in beschouwing genomen kruipruimteloze varianten zijn goedkoper dan de referentievarianten met een kruipruimte en zowel met betrekking tot vocht als warmte wordt een gunstiger beeld verkregen. Aangezien bij kruipruimteloos bouwen minder strenge eisen worden gesteld aan het grond waterregiem onder de woning, kunnen ook bij het bouwrijp maken in veel gevallen besparingen worden gerealiseerd (minder drainage of minder ophogen), met name in gebieden met een ondergrond van klei. Als nadeel van kruipruimteloos bouwen geldt, dat goede mogelijkheden ontbreken om de plattegrond van een woning achteraf te wijzigen. Ook de slechtere bereikbaarheid van leidingen kan in sommige gevallen als nadeel van kruipruimteloos bouwen worden gezien. Het financiële en bouwfysische voordeel van kruipruimteloos bouwen is sterk afhankelijk van de uitgangspunten die worden gehanteerd, zowel ten aanzien van de constructie van vloer en fundering als ten aanzien van het bouwrijp maken. Aangezien het aantal combinaties van uitgangspunten enorm groot is, wordt bij het rapport een computerprogramma geleverd: KJN (Kruipruimte Ja of Nee?). Met dit programma kan de gebruiker een vergelijking maken tussen bouwen met en bouwen zonder kruipruimte voor die situatie die het meest overeenkomt met z'n eigen situatie.
Damp is a big problem in houses in the Netherlands. This problem is partly due to the presence of a creep space under the house. If the groundwater level is high in the locality the relative humidity in the creep space may, in many cases, be 90 to 100%. Since basement floors can never bij completely airtight damp air can flow from the creep space into the living areas. This can damage furniture and fittings and also be injurious to health. The report "Building with or without a creep space?" examines to what extent it is desirabie and possible to exdude the creep space from new houses. The report considers building technology and physics and also the relationship between creep spa ce design and site preparation. It appears from many calculations that building without
a creep space can be generally attractive both financially and from the point of view of building physics. All the variants considered without a creep space were both cheaper than the reference variant which had a creep spa ce and gave a better picture in terms of damp and warmth. Since less strict requirements need to be set for the groundwater regime under the house, when the creep space is omitted, in many cases site' preparation would be Ie ss expensive (less drainage and landfill). This would be the case particularly in areas with a day subsoil. There are however certain disadvantages in omitting the creep spa ce: accessibility to pipes and services is poor and it is not possible to change the floor plan of the house once it has been built. The benefits to building physics and the financial advantages of building without a creep spa ce depend largelyon the criteria applied. Since the number of criteria combinations is very large a computer program is provides in the report. This program is referred to as the KJN (Kruipruimte Ja of Nee? /Creep space Yes or No?) program and can be used to compare building with or without creep space for particular situations.
Stichting Bouwresearch
7
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
1.
INLEIDING
In Nederland worden de meeste woningen nog steeds uitgerust met een kruipruimte. Dat dit de meest ideale oplossing is voor de onderbouw van een woning staat ter discussie, omdat de kruipruimte in de grondwateren vochtproblematiek een belangrijke rol vervult. Zit er veel vocht in de bodem en/ of treden er hoge grondwaterstanden op, dan kan bij de traditionele bouw met kruipruimten veel vocht op redelijk eenvoudige manier de woonruimte bereiken. Dit kan schadelijke gevolgen hebben voor bewoners en huisraad. In dit rapport wordt uiteengezet op welke manier kruipruimteloos kan worden gebouwd. Daarbij worden de voor- en nadelen van kruipruimteloos bouwen afgewogen ten opzichte van bouwen met kruipruimte. Er wordt niet uitsluitend gekeken naar de bouwtechnische aspecten van bouwen met en zonder kruipruimte. Ook wordt uitgebreid ingegaan op bouwfysische aspecten en op de invloed van het al dan niet aanwezig zijn van kruipruimten op het bouwrijp maken. Bouwen zonder kruipruimte is namelijk meer dan het opvullen van een kruipruimte met grond en zand. Als bij een bouwproject van tevoren bekend is dat de woningen worden gebouwd zonder kruipruimte, kunnen de normen ten aanzien van de ontwatering worden aangepast. Dit kan consequenties hebben voor meerdere aspecten van het bouwrijp maken. Om de aanleiding van de studie in beeld te brengen, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de vocht- en grondwaterproblematiek. Op basis daarvan worden in hoofdstuk 3 de hoofdlijnen uitgezet van de discussie over wel of geen kruipruimte onder de woningen. In hoofdstuk 4 wordt een aantal vloersystemen doorgelicht. Daarbij worden systemen zonder kruipruimte vergeleken met de ribbenvloer bij woningen met een kruipruimte. Ingegaan wordt op de bouwtechnische eigenschappen, de bouwfysische eigenschappen en de kosten.
Hoofdstuk 5 gaat in op het proces van bouwrijp maken. Daarbij wordt een ontwerpmodel opgezet waarmee systematisch de meest essentiële aspecten uit het proces van bouwrijp kunnen worden doorgerekend. Hierdoor is het goed mogelijk een vergelijking te maken tussen bouwen met en bouwen zonder kruipruimte. In hoofdstuk 6 worden enige resultaten gepresenteerd en samengevat. Aan de hand van een discussie van de resultaten wordt aangegeven wanneer wel en wanneer niet de voorkeur uitgaat naar bouwen zonder kruipruimte. In hoofdstuk 7 tenslotte wordt het computerprogramma KJN gepresenteerd (Kruipruimte Ja of Nee?). In hoofdstuk 6 wordt slechts een beperkte selectie van de berekeningsresultaten gemaakt. Met behulp van het computerprogramma KJN kunnen ook voor andere situaties dan gepresenteerd in hoofdstuk 6 vergelijkingen worden gemaakt tussen bouwen met en bouwen zonder kruipruimte. Opgemerkt dient te worden dat niet op alle aspecten van bouwen met of zonder kruipruimte in dit rapport even diep wordt ingegaan. Het doel van de studie is namelijk om na te gaan welke verschillen aanwezig zijn tussen bouwen met en bouwen zonder kruipruimte (er wordt geen blauwdruk gegeven voor bouwen zonder kruipruimte) en wat de orde van grootte is van deze verschillen. Uitgangspunt daarbij is, dat in een zo vroeg mogelijk stadium van een plan voor nieuwbouwwoningen de beslissing moet worden genomen of er al dan niet kruipruimten onder de woningen worden gemaakt. Veel resultaten en bevindingen hebben daardoor meer waarde in relatieve zin dan in absolute zin. Een aspect dat in het geheel achterwege is gelaten is het effect van Radon. Hierover zijn de meningen nog te sterk verdeeld om gefundeerd aan te kunnen geven hoe de effecten van Radon zich wijzigen als kruipruimteloos wordt gebouwd.
8
©Copyright SBR, Rotterdam
2.
VOCHT· EN GRONDWATERPROBLEMATIEK
2.1
Algemeen
2.3
Overlast in de vorm van vochtproblemen in woningen of gebouwen blijkt veel voor te komen. Uit recent onderzoek van het Bouwcentrum [1] (enquêtes bij woningbouwverenigingen e.d.) blijkt dat in ca. 18% van de bij de organisaties in beheer zijnde woningen sprake was van vochtproblemen in enigerlei vorm. Dijckmeester [12] schat dat in ten minste 3% van alle woningen vochtoverlast optreedt ten gevolge van hoge grondwaterstanden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aard en de omvang van de vochtproblemen in woningen. Daarbij wordt met name ingegaan op de rol van kruipruimten in de vochtproblematiek. De vochtproblematiek is namelijk een belangrijk startpunt bij de gedachtenbepaling over het al dan niet aanbrengen van kruipruimten onder een woning. Ook wordt ingegaan op de problematiek van hoog grondwater.
2.2
Schade door vocht
Vochtproblemen [4] verdienen de aandacht vanwege o.a.: a. de mogelijke schade aan gebouwen in de vorm van aantasting van constructie of afwerking; b. de mogelijke schade aan de gezondheid van bewoners, door het gunstige milieu dat ontstaat voor bepaalde micro-organismen (schimmels, huisstofmijt); c. het uit esthetisch oogpunt onaanvaardbaar zijn van vocht- en schimmelplekken binnen woningen. De schade onder b vergt enige toelichting. Als het binnenklimaa t te vochtig wordt, krijgen huismijt en schimmels vrij spel. De huismijt, een miniscuul bees~e, gedijt goed in een warme vochtige omgeving. De uitwerpselen van het dier~e veroorzaken bij sommige mensen allergische reacties aan de luchtwegen. Ook schimmels voelen zich thuis in een vochtige woonomgeving. Gelukkig is niet iedereen allergisch voor schimmels, maar schimmelvorming tast in ieder geval de bouwmaterialen en inboedel aan.
Oorzaken
Bouwconstructies kunnen nat zijn of worden ten gevolge van een aantal oorzaken. In het hiernavolgende overzicht worden enkele oorzaken op een rij gezet. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen verschijnselen, die zich beperken tot het oppervlak en die waarbij de constructie ook inwendig nat is. Oorzaken naar herkomst: • condensatie (luchtvochtigheid. woon vocht); • optrekkend vocht (grondvocht); • doorslaand vocht (regenwater); • bouwvocht; • lekkages; • hygroscopiciteit van bouwmaterialen.
Bij een deel van bovengenoemde oorzaken (bronnen) is sprake van constructieve fouten. Van doorslaand vocht of lekkages is geen sprake als de woning conform de regels in de modelbouwverordening is gebouwd. Dit soort oorzaken zal in deze rapportage dan ook buiten beschouwing worden gelaten. Er zijn ook oorzaken (bronnen) die volledig losstaan van constructiefouten. Een duidelijk voorbeeld daarvan is het woonvocht. Het woonvocht is afhankelijk van menselijke activiteiten en kan door de ontwerper van een woning nauwelijks worden beïnvloed. Ter illustratie wordt hieronder de waterdampproduktie van een gemiddeld gezin gegeven: koken afwassen baden/ douchen planten personen (4)
2 kg per keer 1/2 kg per keer 1/2 kg per keer 1 á 2 kg per 24 uur 5 kg per 24 uur.
In totaal betekent dit ca. 10 kg waterdamp per etmaal. Wil men bij een dergelijke vochtproduktie problemen voorkomen, dan stelt dit eisen aan de ventilatie in de woning. Opgemerkt wordt dat indien men de was binnen te drogen hangt hier nog enkele kilo's per etmaal aan toegevoegd wordt.
Stichting Bouwresearch
9
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? Ook voor grondvocht als bron van vochtoverlast geldt, dat er geen sprake is van constructiefouten. Strikte toepassing van de modelbouwverordening laat namelijk water in kruipruimten toe. In grote delen van Nederland staan de kruipruimten dan ook blank, zeker in perioden met veel neerslag [13].
2.4
De kruipruimte als vochtbron
De vochtbalans van de kruipruimte wordt bepaald door een aantal vochtstromen, welke kunnen worden onderverdeeld in waterstromen en waterdampstromen. Waterstromen: •
• •
•
aanvoer van grondwater, doordat de grondwaterstand stijgt tot in de kruipruimte of door capillaire opzuiging; vanuit de grond door middel van capillairiteit in de constructie opgezogen vocht (optrekkend vocht); regenwater uit de gevel, dat als gevolg van een onjuiste constructie voor een deel in de kruipruimte terecht komt; in de grond zakkend regenwater, dat vooral bij een gelaagde bodemstructuur via de funderingsconstructie of daar onderdoor de kruipruimte binnen kan dringen.
Waterdampstromen: •
•
• • • •
aanvoer van waterdamp ten gevolge van diffusie vanuit of verdamping vanaf de bodem naar de lucht in de kruipruimte; aanvoer van waterdamp ten gevolge van verdamping en/of diffusie vanuit de gevel (of de bouwmuur) naar de lucht in de kruipruimte; afvoer van waterdamp ten gevolge van condensatie van waterdamp op de funderingen en gevel; afvoer ~lls gevolg van diffusie van waterdamp door de begane grondvloer; afvoer van waterdamp door ventilatie van de kruipruimte; afvoer van waterdamp via luchtlekken in de begane grondvloer (kruipluik, doorvoeren van leidingen).
Vocht vanuit kruipruimten naar de woning We spreken van vochtige kruipruimten in alle volgende, toch zeer verschillende gevallen: • • •
kruipruimten waarvan de bodem (voortdurend) blank staat; kruipruimten met een vochtige bodem, waar af en toe plassen water op staan; kruipruimten met een min of meer vochtig aanvoelende bodem.
Uit metingen in de praktijk blijkt dat in al deze gevallen de relatieve vochtigheid (RV) in de kruipruimte voortdurend tussen 90 en 95% ligt, ongeacht of er nu sprake is van een waterbassin of alleen maar een vochtig aanvoelende bodem. Ook het leegpompen van blankstaande kruipruimten, al dan niet gevolgd door het aanvullen met nieuwe zandlaag, blijkt nauwelijks tot een verandering in de RV te leiden. Er wordt door verdamping uit de bodem nog een aanzienlijke hoeveelheid waterdamp naar de kruipruimte getransporteerd. Om wat meer inzicht te krijgen in de situatie rond de vochtigheid van kruipruimten beschouwen we de dampdruk. Uit de constatering dat alle 'natte' kruipruimten een RV hebben van 90 á 95%, volgt eigenlijk al dat voor de hoogte van dampdruk de temperatuur van doorslaggevend belang is: zo betekent maar
9T/90% RV een dampdruk van 1030 Pa. 14°C/90%RV een dampdruk van 1440 Pa.
Het luchtdrukverschil kruipruimte/woning bepaalt samen met de aanwezige doorstroomopeningen hoeveel lucht de woning binnen stroomt. . Maatgevend is de situatie in de winter: Uit de SBR publikatie 118 [3] blijkt dat voor de temperatuur van de bodem van de kruipruimte 12,5°C mag worden aangehouden. Met behulp van de tabel welke als bijlage 9 is toegevoegd kan bepaald worden dat bij een temperatuur van 12,5°C en een relatieve vochtigheid van 90% de aanwezige waterdampconcentratie 10g/m3 bedraagt. Wanneer, in het geval van een woning met een v loer die voldoet aan de luchtdichtheid-eisen genoemd in het concept bouwbesluit, in de wintermaanden continu circa 10 m 3 /h kruipruimtelucht toetreedt naar de woning, stroomt er dus 100 g/h waterdamp uit de kruipruimte naar de woning. Om de extra vochtproduktie ten gevolge van de kruipruimte te kunnen bepalen moet de hoeveelheid waterdamp die de buitenlucht bevat nog in mindering gebracht worden. Uitgaande van een relatieve vochtheid van' 80% zal de waterdampconcentratie van de buitenlucht ca 5g/m3 bedragen. Bij een luchtstroom van 10 m3/h komt dit overeen met 50g/h. De netto extra vochtproduktie ten gevolge van de kruipruimte bedraagt dan 100-50 = 50 g/h. Per etmaal wordt er 1,2 kg vocht toegevoegd aan de vochtproduktie van de bewoners. In een meerpersoons huishouden wordt ca. 10 kg waterdamp per etmaal geproduceerd. De extra vochtbelasting bedraagt dus 12% ten opzichte van deze 10 kg.
10
©Copyright SBR, Rotterdam
De luchtdoorlatendheid vaneen huidige willekeurige begane grondvloer bedraagt echter vaak het vijfvoudige van de eis (SBR-203 Naar dichtere begane grondvloeren) [5]. Bij vochtige kruipruimten kan de waterdamptoetreding vanuit de kruipruimte dan ook nog groter zijn dan de 12% uit het rekenvoorbeeld hierboven. Dit vergroot de kans op vochtproblemen, ook bij woningen met een goed ventilatiesysteem. Het stromen van vochtige lucht van de kruipruimte naar de woonruimte is niet uitsluitend een kwantitatief probleem. Als een kruipruimte nat of vochtig is, is de kans groot dat in de kruipruimte schimmel- of zwamvorming optreedt, met als gevolg dat allergenen kunnen doordringen naar de woonruimte. Bovendien veroorzaakt de aanwezigheid van een natte kruipruimte in de woonruimte vaak een muffe lucht.
2.5
Hoge grondwaterstanden
Zoals gesteld speelt het grondwater een essentiële rol in die situaties waar het gaat om vochtige kruipruimten. Als de ontwatering van een woongebied onvoldoende is, zal water in de kruipruimten komen te staan in perioden met veel neerslag. Figuur 2.1 geeft een beeld van de hydrologische situatie rond een woning. De bodem kan worden opgedeeld in een verzadigde zone en een onverzadigde zone. Bij de verzadigde zone zijn alle poriën in de grond verzadigd met water. Dit is niet het geval in de onverzadigde zone. De grens tussen de verzadigde en de onverzadigde zone wordt als grondwaterspiegel gedefinieerd of als freatisch vlak. Voor beide zones in de bodem kan een waterbalans worden opgesteld.
N
<}:=
E
= (N - E - Qopp - P + C) t = (P - C - Qont - I + K) t
Waarbij: Bonv
= de verandering in de geborgen hoeveelheid
Bverz
= de verandering in de geborgen hoeveelheid
N
= de neerslag (m 3 /s);
E
= de evapotranspiratie, oftewel: de
water in de onverzadigde zone (m\ water in de verzadigde zone (m\
Qopp P C Qont I K
verdamping (m 3 /s); =oppervlakte-afvoer (m3 /s); 3 = de percolatie (m /s); = de capillaire opstijging (m3 /s); =de ontwateringsafvoer (m3 /s); = de inzijgin~ (m3 Is); = de kwel (m Is); = de tijd waarover wordt waargenomen (s).
In stedelijke gebieden infiltreert een deel van de neerslag (N) in de bodem. Een ander deel (Qopp) komt terecht op verhard oppervlak en wordt via de riolering afgevoerd naar het open water of naar een rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Het deel dat in de bodem infiltreert verdampt voor een deel (E). Als zich relatief veel water in de onverzadigde zone bevindt (de onverzadigde zone is dan op veldcapaciteit) zakt de geïnfiltreerde neerslag door naar de verzadigde zone (P). Bevindt zich relatief weinig water in de onverzadigde zone, dan blijft de geïnfiltreerde neerslag hangen in de onverzadigde zone. Door middel van capillaire opstijging (C) worden de tekorten in de onverzadigde zone aangevuld vanuit de verzadigde zone. Is de stijghoogte van het diepere grondwater groter dan de stijghoogte van het freatisch grondwater, dan treedt kwel (K) op. Is de stijghoogte van het diepere grondwater lager, dan treedt inzijging (I) op. In polders is vaak sprake van een kwelsituatie, op de hoge zandgronden treft men veelal een inzijgingssituatie aan. Het teveel aan water in de verzadigde zone wordt afgevoerd via drains en open water. Dit wordt ontwatering (Qont) genoemd.
Q opp.
~~~~-----,~~~~
--~"
Bonv Bverz
"_,,,, __.... n ....... ".n
verzadigde zone"
.. A......
Figuur 2.1: Hydrologische situatie rond een woning.
Gemiddeld geldt in Nederland dat er 750 mm aan neerslag valt op jaarbasis. Hiervan verdampt circa 400 mmo Dit houdt in, dat bij afwezigheid van kwel of inzijging 350 mm neerslag via ontwateringsmiddelen of via de riolering afgevoerd moet worden. Zijn in een woongebied te weinig ontwateringsmiddelen aanwezig, dan moet het teveel aan water in de bodem zelf worden geborgen. Dit leidt tot verhogingen van de grondwaterstanden. In veel situaties heeft dat tot gevolg dat kruipruimten blank komen te staan in perio-
Stichting Bouwresearch
11
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? den met veel neerslag en dat de RV van de kruipruimte uitstijgt boven de 90%. Voor het verkrijgen van een droge kruipruimte moet de grondwaterstand lager zijn dan 0,20 m beneden de bodem van de kruipruimte. Daarbij is er van uitgegaan, dat de bodem van de kruipruimte is afgewerkt met een laag schoon en goed doorlatend zand, met een dikte van minimaal 0,20 m. Dat de grondwaterstand lager moet blijven dan 0,20 m beneden de bodem van de kruipruimte is een hard gegeven. Bevindt de grondwaterstand zich namelijk slechts één dag op het niveau van de bodem van de kruipruimte, dan blijft na het zakken van de grondwaterstand zoveel water in de onverzadigde zone achter, dat het twee maanden tot een half jaar duurt voordat de bovengrond weer droog is. Daarom wordt in paragraaf 5.4. uitgegaan van een relatief zware ontwateringsnorm. Ook door stagnatiewater kan vochtoverlast in kruipruimten (en woonruimten) ontstaan. Normaal geldt dat als zich relatief veel water in de onverzadigde zone bevindt, geïnfiltreerde neerslag zal doorzakken naar de verzadigde zone. Bevinden zich echter in de bodem kleiof leemlenzen, dan kan dat doorzakken (percoleren) worden bemoeilijkt. Het water zal zich een weg zoeken over deze lenzen en zal uiteindelijk terecht komen in de kruipruimte. Dit probleem, waarbij geïnfiltreerde neerslag zich verzamelt in de kruipruimte, wordt wel eens het badkuipeffect genoemd.
2.6
Is er sprake van stagnatiewater in de bodem, dan kan door grondverbetering of het aanbrengen vanzandcunetten het doorzakken van regenwater naar het grondwater worden bevorderd. Bij bouwtechnische maatregelen kan worden gedacht aan: • • •
• •
De laatste twee maatregelen verminderen de vochtproduktie in de woriing niet, maar zorgen er voor dat de kans op schade ten gevolge van het vocht wordt verkleind. De overige maatregelen zijn bedoeld om de vochttoetreding vanuit de kruipruimte tegen te gaan.
2.7
Vochtproblemen in woningen, die voor een deel verband houden met water in de kruipruimten, kunnen op verschillende manieren worden bestreden. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen grondwatertechnische en bouwtechnische maatregelen. Bij grondwatertechnische maatregelen wordt de vochtoverlast ten gevolge van hoog grondwater aan de bron bestreden. Met behulp van bijvoorbeeld drainage wordt het grondwater beteugeld.
Bouwen zonder kruipruimte
De aanwezigheid van een kruipruimte kan vochttechnisch gezien nogal wat problemen opleveren. Vraag is dan ook of niet beter zonder kruipruimte kan worden gebouwd. De volgende vragen kunnen worden gesteld: •
Maatregelen vochtoverlast
het afdichten van de begane grondvloer; het toepassen van een trasraam; het aanbrengen van een bodemafsluiter in de kruipruimte, eventueel gecombineerd met een verbeterde ventilatie; het bestrijden van koudebruggen; het verbeteren van de ventilatie in de woonruimte.
•
Hoe kunnen woningen kruipruimteloos worden gebouwd? Wat zijn de verschillen tussen het bouwen met en het bouwen zonder kruipruimten, zowel met betrekking tot het bouwrijp maken als met betrekking tot de bouwtechnische en bouwfysische aspecten?
In de volgende hoofdstukken zullen bovengenoemde vragen uitgebreid worden behandeld.
12 ©Copyright SBR, Rotterdam
3.
KRUIPRUIMTE WEL OF NIET?
3.1
Algemeen
De vocht- en grondwaterproblematiek is een belangrijk aspect bij de afweging wel of geen kruipruimte. Er zijn echter nog veel meer aspecten die in die afweging een belangrijke rol kunnen spelen. In dit hoofdstuk wordt daarvan een opsomming gegeven. Begonnen wordt met een bouwkundige uiteenzetting over de kruipruimte. Aangegeven wordt welke elementen in en rond de kruipruimte aanwezig zijn en welke eisen en normen daarop van toepassing zijn. Op basis daarvan worden de bouwkundige uitgangspunten geformuleerd voor bouwen zonder kruipruimte. Het hoofdstuk wordt besloten met een korte opsomming van de aspecten die een rol kunnen spelen bij het bouwrijp maken.
3.2
Bouwkundige aspekten van woningen met kruipruimten
Houten vloeren In de oudere woningen die in Nederland aanwezig zijn, treft men meestal houten begane grond vloeren aan. Bij deze houten vloeren is te allen tijde een kruipruimte (of een kelder) aanwezig. Om te voorkomen da t het hout vergaat door verrotting moet onder de vloer een 'vrije ruimte' aanwezig zijn, die goed is geventileerd. Aangezien houten begane grondvloeren nog zelden worden toegepast, zullen ze in de rest van het rapport buiten beschouwing worden gelaten. Steenachtige vloeren De laatste tientallen jaren worden begane-grondvloeren vrijwel steeds uitgevoerd in steenachtig materiaal. Vloeren boven een kruipruimte worden als regel samengesteld uit geprefabriceerde elementen (platen, combinatie-elementen), afgewerkt met een druklaag van gestort beton en/ of een met cement gebonden dekvloer.
Bij de bouwkundige aspecten wordt onderscheid gemaakt tussen:
Naar vorm en constructie kan men onderscheid maken tussen:
• de horizontale begrenzingen van de kruipruimte;
• combinatie vloeren (balk-broodjesvloeren);
• de vertikale begrenzingen van de kruipruimte.
• element- of plaatvloeren.
Ingegaan wordt op de eisen die hieraan gesteld worden. Ook wordt ingegaan op eisen die worden gesteld aan ventilatie en leidingen.
Balken-broodjesvloeren worden samengesteld uit voorgespannen balken, en uit polystyreen vervaardigde broodjes waarover in het werk een druklaag van beton wordt gestort. De vloer wordt afgewerkt met een cement gebonden dekvloer. Omdat de vloeren aan de onderzijde niet vlak zijn, zijn ze alleen geschikt als begane-grond vloer. Aangezien combinatievloeren op zeer grote schaal wor- . den toegepast, zullen deze in hoofdstuk 4 worden toegepast in de referentievariant.
o
3.2.1 De horizontale begrenzing De bovenbegrenzing van een kruipruimte vormt de onderbegrenzing van een gebouwen dient in verband hiermee te voldoen aan de volgende eisen:
•
• • •
De vloer dient de vereiste warmteweerstand te bezitten. Thans geldt dat vloeren van tot bewoning bestemde gebouwen, die deel uitmaken van de onderbegrenzing van een gebouw een warmteweerstand moeten hebben van tenminste 1,3 m 2 K/W. In de Memorie van Toelichting bij de begroting van 1991 zal aangekondigd worden dat deR-waarde van vloeren in het Bouwbesluit opgevoerd zal worden naar R = 2,5 m 2 K/W. Vochtgebreken zoals optrekkend vocht, condensatie, e.d. zijn ontoelaatbaar. Er maggeen stankhinder optreden. In de toekomst wanneer het bouwbesluit van kracht wordt zal aan de luchtdichtheid van de vloer een eis gesteld worden. Dit ter voorkoming van toetreding van vochtige lucht.
Element- of plaatvloeren bestaan uit brede voorgespannen elementen waartussen voegen, die met beton of cementspecie worden gevuld. Ze worden al dan· niet voorzien van een druklaag en/ of een cementgebonden dekvloer. Plaatvloeren worden geïsoleerd door hetzij opname van een isolatielaag in het element aan de onderzijde, hetzij door een isolatielaag op de draagvloer aan te brengen. In het laatste geval wordt over de isolatielaag meestal een cement-gebonden dekvloer aangebracht. (In Amsterdam wordt de laatste tijd ook wel anhydriet toegepast in plaats van cement in verband met de ARBOwet.)
Stichting Bouwresearch
13
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? De bodemafsluiting De tweede horizontale begrenzing van de kruipruimte is de bodem die de overgang vormt naar de ondergrond. De ondergrond wordt gekenmerkt door de grondsoort (zand, klei,leem of combinaties daarvan), het vochtgehalte (dat sterk afhankelijk is van de grondwaterstand ten opzichte van de hoogte van de bodem van de kruipruimte) en de temperatuur, die op enkele meters diepte vrijwel constant is (circa 1Qoe). Daarnaast wordt de toestand ter plaatse van de bodem van de kruipruimte beïnvloed door factoren in de kruipruimte zelf (temperatuur, vochtgehalte, luchtsnelheden, etc.) en door externe factoren (bijvoorbeeld vochttransport vanaf het maaiveld of vanuit de gevels naar de kruipruimte). De klassieke eisen die men aan de bodem van de kruipruimte kan stellen zijn: • dat hij droog is; • dat hij bestaat uit materiaal dat niet aan bederfonderhevig is.
De Modelbouwverordening gaat er vanuit dat eisen ten aanzien van de bodem van de kruipruimte alleen nodig zijn wanneer de begane-grond vloer niet over de volle dikte en over het volledige oppervlak is samengesteld uit steenachtig materiaal. Indien dit laatste het geval is wordt een bodemafsluiting geëist, tenzij de bodem zelf aan bepaalde eisen voldoet. De Modelbouwverordening is met betrekking tot de water- en vochthuishouding rond en in de kruipruimte, verre van kompleet. Een strikte toepassing leidt zelfs tot het toelaten van (grond)water in de kruipruimte. Voor steenachtige vloeren gelden in principe geen eisen met betrekking tot het klimaat van de kruipruimte.
D 3.2.2 De vertikale begrenzingen Uitgezonderd onderslagmuren, betreft dit opgaande muren (bouwmuren, gevels) waarvan alleen het onderste gedeelte de kruipruimte begrenst. Men kan aan het gevelgedeelte vanaf de fundering tot boven de begane grond vloer in algemene zin de volgende eisen stellen: a. de gevel mag geen vocht opzuigen uit de ondergrond; b. de gevel moet in staat zijn om doordringen van vocht van buitenaf (maaiveld) te voorkomen; c. koudebruggen moeten zoveel mogelijk voorkomen worden, waardoor geen condensatie zal optreden op de begane-grondvloer of tegen de opgaande gevel; d. doordringen van vochtige lucht vanuit de kruipruimte in de gevelspouw moet worden voorkomen.
Met uitzondering van voorzieningen ter voorkoming van condensatieproblemen worden ten behoeve van bovengenoemde bepalingen in de Modelbouwverordening diverse voorzieningen geëist.
D 3.2.3 Overige voorzieningen Ventilatie voorzieningen Voor alle vloerconstructies geldt dat besloten ruimten onder de laagste vloer van een gebouw voldoende op de buitenlucht moet zijn geventileerd en muisdicht zijn afgesloten. In de Modelbouwverordening wordt ten aanzien van spouwmuren gesteld, dat de spouw niet in verbinding mag staan met andere ruimten (dus ook niet met de kruipruimte). Dit houdt in dat de ventilatievoorzieningen voor de kruipruimte en die voor spouwmuren strikt gescheiden dienen te zijn. Duidelijk omschreven eisen ten aanzien van kruipruimte-ventilatie vindt men in NEN 3253. Zij zijn speciaal bedoeld voor kruipruimten onder houten beganegrondvloeren. In de GAVO worden eveneens eisen vermeld met betrekking tot de ventilatie van kruipruimten indien zich hierin gasleidingen bevinden. Aanwezigheid van leidingen In de Modelbouwverordening wordt gesteld dat als nadere eis kan worden gesteld dat de kruipruimte een hoogte moet hebben van tenminste 0,50 m, indien zich onder die vloer leidingen of kanalen bevinden waarvan de bereikbaarheid ten behoeve van onderhoud en vervanging moet zijn verzekerd. Ook in de GAVO wordt een hoogte van 0,50 m geëist. Indien leidingen in de kruipruimte aanwezig zijn, is het verplicht in de begane grondvloeren een zogenaamd kruipluik aan te brengen. Van belang voor vochtoverlast is het geval waarin leidingen een hoge temperatuur hebben, bijvoorbeeld ongeïsoleerde cv-leidingen. Hierdoor zal de luchttemperatuur in de kruipruimte worden verhoogd, waardoor het vochtgehalte van de kruipruimtelucht toeneemt; oppervlakte condensatie kan dan optreden tegen koudere bouwdelen, zoals vloeren en wanden. Aangezien een dergelijke situatie zich gedurende langere tijd (de stookperiode) kan voordoen, kunnen hieruit ernstige problemen ontstaan. Lekkages aan leidingen, kunnen eveneens het klimaat in de kruipruimte ingrijpend beïnvloeden, bijvoorbeeld dat zich aanzienlijke hoeveelheden vocht verzamelen. Bij lekkages van gasleidingen kunnen ontplofbare gas/luchtmengsels ontstaan.
14
©Copyright SBR, Rotterdam
Bovendien kunnen leidingen door het hoge vochtgehalte in ernstige mate corroderen indien ze niet zijn beschermd.
3.3
Bouwkundige aspecten van woningen zond~r kruipruimten
Wordt gekeken naar de Modelbouwverordening en de GA VO dan blijkt dat er nog niet echt rekening wordt gehouden met het achterwege laten van kruipruimten onder woningen. Formeel is het zelfs onmogelijk om zonder kruipruimte te bouwen, omdat een hoogte van een kruipruimte van ten minste 0,50 m wordt geëist, zowel in de Modelbouwverordening als in de GA VOo Als bij de bouw van woningen in de nabije toekomst daadwerkelijk de keuze tussen bouwen met en bouwen zonder kruipruimte vrij wordt gelaten, zullen de voorschriften hierop moeten worden aangepast. Aangegeven moet worden: • welke voorschriften bij bouwen zonder kruipruimte kunnen komen te vervallen; • welke extra voorschriften gehanteerd moeten worden als de kruipruimte achterwege wordt gelaten; • welke voorschriften voor bouwen met kruipruimte anders zijn dan voor bouwen zonder kruipruimte.
In dit rapport wordt, waar mogelijk, uitgegaan van de voorschriften zoals die nu gelden. Voorschriften die specifiek betrekking hebben op de kruipruimte worden achterwege gelaten.
D 3.3.1 Horizontale en vertikale begrenzingen Bij kruipruimteloos bouwen concentreren de eisen zich op de begane grondvloer. Alle voorschriften ten aanzien van warmte en vocht, zoals die zijn geformuleerd voor woningen met kruipruimten, kunnen vrijwel ongewijzigd worden doorgevoerd. Door het ontbreken van een kruipruimte is de kans op vochtovedast ten gevolge van het transport van vochtige kruipruimtelucht door de begane-grond vloer sterk gereduceerd. Dit heeft de volgende oorzaken: 1. de mogelijkheden voor grondwater om capillair op
te stijgen en te verdampen zijn sterk gereduceerd, omdat het grensvlak tussen bodem en lucht met circa 0,50 m is verhoogd; 2. bij elke begane-grondvloer zal in de kruipruimteloze situatie aanzienlijk minder lucht van de kruipruimte naar de woonruimte stromen, omdat (na zetting) de ruimte onder de vloer kleiner is en ongeventileerd;
3. bij kruipruimteloos bouwen zijn betere mogelijkheden aanwezig om de begane-grondvloer luchtdicht te krijgen. De volgende aspecten zijn daarbij van invloed: • de begane-grondvloer kan in het werk gestort worden. In tegenstelling tot systeemvloeren bestaat hierbij niet de kans dat de elementen van de systeemvloer niet goed op elkaar aansluiten waardoor luchtlekken kunnen ontstaan. Ook is bij een in het werk gestorte begane-grond vloer een beter luchtdichte aansluiting van de opleggingen van de vloer te realiseren. Hierdoor kunnen geen open verbindingen bestaan tussen de kruipruimte en de toekomstige gevelspouw; • er is geen kruipluik noodzakelijk. Er zijn geen maatregelen nodig die een semipermanente luchtdichte afsluiting van de toegang tot de kruipruimte waarborgen.
D 3.3.2 De riolering Bij woningen met kruipruimten wordt de riolering via de kruipruimte de woning uitgeleid. Bij woningen zonder kruipruimte is dit niet meer mogelijk, dus moeten speciale voorzieningen worden getroffen om problemen te voorkomen. Blijvend afschot Omdat de leiding moet worden voorzien van blijvend afschot en omdat er bij het aanbrengen van de leiding op de ondergrond, door zettingen, geen zekerheid bestaat dat de aanlegcondities gehandhaafd blijven zal de riolering, voor zover deze zich onder de woning bevindt, in z'n geheel moeten worden ingestort. Zowel bevestiging (aan vloer of balk) als afschot zijn dan gegarandeerd. Het toepassen van verzinkte beugels teneinde hetzelfde resultaat te bereiken wordt afgeraden. De beugels, welke in direct contact komen met de ondergrond zijn onvoldoende corrosiebestendig. Indien men toch beugels wenst toe te passen dienen deze te zijn vervaardigd van roestvrij staal. Het aanbrengen en bevestigen ervan aan de later aan te brengen vloer is goed uitvoerbaar. Tevens dient hoogwaardig rioleringsmateriaal te worden toegepast (PE of gietijzer). Aanbevolen wordt een gietijzeren afvoer toe te passen, omdat bij toepassing van pvc het risico van perforatie bij ontstoppen bestaat. Opgemerkt wordt dat aan de aanleg van de rioleringen, en met name het afschot ervan, extra aandacht besteed moet worden. Correctie van het afschot nadien is niet meer mogelijk.
Stichting Bouwresearch
15
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? Duurzaam gesloten leidingsysteem De riolering moet te allen tijde in staat zijn het afvalwater uit de woning af te voeren zonder dat dit schade voor de gezondheid oplevert of tot overlast leidt. De gemiddelde levensduur van een pvc-binnenriolering in de huidige bouw bedraagt 35 jaar. Het tussentijds onderhoud bestaat uit het (hogedruk) reinigen en het vervangen van de bevestigingsmiddelen. Aangenomen wordt dat de levensduur van een pvc-leiding die in het beton gestort is veel hoger is. Na verhar~ing van het beton wordt de leiding volledig gelijkmatIg ondersteund waardoor dynamische belastingen (door het water dat door de leidingen stroomt) probleemloos kunnen worden opgevangen. Ook functioneert het betonnen omhulsel als een mantelbuis, welke voorkomt dat lekkages in de pvc-leiding tot overlast zouden kunnen leiden. . Opgemerkt wordt nog dat de aanrecht- en vaatmachineleidingen in de begane grondvloer opgenomen kunnen worden.
o
3.3.3 Invoeren van leidingen
Leidingen ten behoeve van aardgas, elektriciteit, water, telecommunicatie en het centrale antennesysteem komen via de meterkast de woning is. Een werkgroep van het NNI is bezig met de voorbereiding van een norm, waarin afspraken ten aanzien van de indeling van de meterkast worden vastgelegd. Zie ook bijlage 3A. . Voor het kruipruimteloos bouwen zijn de volgende aspecten uit deze norm van belang.
•
•
•
De plaats van de meterkast. Voor het bouwen zonder kruipruimte is het van belang dat de meterkast zich zo dicht mogelijk bij de gevel bevindt. De lengte van de leidingen onder de begane grond vloer is dan minimaal. De watermeter wordt geplaatst in de meterkast. De norm voorziet in de noodzaak van het plaatsen van de watermeter in de meterkast (wanneer geen kruipruimte meer wordt aangelegd vervalt ook de mogelijkheid de watermeter hierin aan te leggen). Alle leidingen worden via mantelbuizen ingevoerd. Door toepassing van mantelbuizen behoeft het gedeelte van de in te voeren leidingen dat zich onder de woning bevindt niet toegankelijk te zijn voor onderhoud.
y'?lgens de .NEN 1078 mogen binnengasleidingen niet ZIJn gelegd 111 een ruimte onder de begane grond vloer, tenzij deze ruimte: • blijvend droog is (om corrosie tegen te gaan); • toegankelijk is voor onderhoud en inspectie; • goed geventileerd wordt (om te voorkomen dat er ontplofbare gasmengsels onder de woning ontstaan).
Kan aan deze eisen niet worden voldaan dan zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk. Een goede manier om bij vochtige, slecht toegankelijke of slecht geventileerde kruipruimte toch aan genoemde voorschriften te kunnen voldoen is het toepassen van een mantelbuis waardoor de in te voere.n dienstleiding vanaf de scheidingskonstruktie (gevel)."tot de vloer van de meterkast naar binnen geleid wordt" Veelal wordt gebruik gemaakt van een prefab dienstleiding welke bestaat uit een uitgegloeide koperen buis voorzien van een polyetheen mantel. Eventueel kan, wanneer de afstand tot de meterkast groot is, gebruik gemaakt worden van een leidinginvoerput. Voor ma~telbuizen die rechtstreeks van de scheidingsconstructIe naar de meterkast worden ingevoerd kan eventueel gebruik worden gemaakt van een invoerhulpstuk (zie bijlage 3a). Dit is een vloerplaat welke op de bodem van de meterkast wordt aangebracht. Omdat de mantelbuizen van alle in te voeren leidingen hierop kunnen worden aangesloten, komen de leidingen in alle woningen op dezelfde plaats binnen. Om te voorkomen dat bij een gaslek vlak buiten de gevel gas via de mantelbuis onder / in de woning terecht komt, is het van groot belang dat de mantelbuis gasbelemmerend wordt afgedicht. Dit geldt zowel voor de aansluiting van de mantelbuis op de scheidingsconstructie als voor de aansluiting van de mantelbuis op de gasleiding. Bij grondsoorten die veel zetting vertonen kan overwogen worden de gasleiding bovengronds in te voeren. Het is dan uitgesloten dat zich bij lekkage/breuk van de leiding ontplofbare gas meng seIs onder de woningen vormen. Het principe van een dergelijke invoer is weergegeven in bijlage 3b.
Voor de in te voeren leidingen vergt de gasleiding de meeste aandacht. Vandaar dat we hier nader op in gaan.
16 ©Copyright SBR, Rotterdam
3.4
Aspecten bouwrijp maken bij woningen met een kruipruimte
Bij deze studie worden zo goed als mogelijk in gelijkwaardige oplossingen met elkaar vergeleken. Dit houdt in dat woningen zonder kruipruimte worden vergeleken met woningen met droge kruipruimten. Voor woningen met kruipruimten wordt er daarbij van uitgegaan dat: De grondwaterstand moet beneden het niveau van de bodem van de kruipruimte blijven. Dit houdt in dat: • voldoende ontwateringsmiddelen (zie verklarende woordenlijst bijlage 6b) aanwezig moet zijn; • voldoende is opgehoogd om de vereiste drooglegging te krijgen.
Met betrekking tot de ontwatering is als uitgangspunt gehanteerd dat de grondwaterstand niet vaker dan enkele dagen per jaar mag uitstijgen boven het niveau van bodem kruipruimte -0,20 m (zie paragraaf 5.4.). Dit wordt gerealiseerd door in een plan open water en drainage aan te leggen. Hierdoor neemt de ontwateringsterm in de waterbalans van de verzadigde zone (paragraaf 2.5.) in waarde toe en wordt voorkomen dat sterke fluctuaties optreden in het verloop van de grondwaterstanden. Bij veel plannen wordt een minimum drooglegging gehanteerd van 1,00 m. Dit houdt in dat bij een diepte van de kruipruimte van 0,60 m de grondwaterstanden niet verder mag opbollen dan 0,20 m boven het peil van het open water, willen we 0,20 m beneden de bodem van de kruipruimte blijven. Als het niet mogelijk is om dat te realiseren met behulp van drainage, dan moet een grotere drooglegging worden toegepast. Er moet dan meer worden opgehoogd. Als meer wordt opgehoogd heeft da t consequenties voor onder andere de grondbalans en de vormgeving van de riolering. In hoofdstuk 5 worden deze relaties verder uitgediept.
Dat een grotere drooglegging toegepast moet worden is bij veel gemeenten in Nederland ook een gevolg van het feit dat grenzen worden gesteld aan de aanleg van drainage. Er zijn gemeenten waar uitsluitend wordt voorzien in de aanleg van drainage in het openbare gebied (onder wegen en eventueel onder achterpaden) en er zijn ook gemeenten die in het geheel geen drainage willen toepassen en de ontwatering uitsluitend willen laten plaatsvinden met behulp van open water. Vooral in gebieden met een ondergrond met veel klei of veen is het dan noodzakelijk een drooglegging te hanteren die aanzienlijk groter is dan 1,00 m. Naast een indirecte invloed op de grondbalans(via de ophoging) heeft de aanwezigheid van een kruipruimte ook een directe invloed op de grondbalans. Per woning komt 25 á 30 m 3 grond vrij die positief kan worden verwerkt in de grondbalans. Dit wordt vertaald naar een voordeel als er een tekort aan grond is.
3.5
Aspecten bouwrijp maken bij woningen zonder kruipruimte
Bij woningen zonder kruipruimten komt de eis van het drooghouden van de kruipruimte te vervallen. Dit houdt niet in dat het grondwaterbeheer in stedelijke gebieden vogelvrij kan worden verklaard. Er worden nog steeds eisen gesteld aan de grondwaterstanden: • ter plaatse van wegen; • ter plaatse van voortuinen; • ter plaatse van achtertuinen.
Ook bij kruipruimteloze varianten, waarbij de funderingsvoet geïsoleerd is uitgevoerd, worden eisen gesteld aan het grondwaterregiem. De isolatie dient bij voorkeur niet in het water te staan.
Stichting Bouwresearch
17
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
4.
DE KRUIPRUIMTELOZE WONING
In dit hoofdstuk worden twee vloersystemen van woningen met kruipruimten (één op staal en één op palen gefundeerd) beschreven en acht vloersystemen van woningen zonder kruipruimten (vier op staal en vier op palen gefundeerd). Bij alle vloersystemen is gekeken n~ar de kosten en naar de bouwfysische eigenschappen en waar nod ig zijn constructie-onderdelen speciaal toegelicht.
4.
5.
4.1
Uitgangspunten kruipruimteloze woning
Om de kruipruimteloze vloersystemen zowel onderling als met de v loersystemen met kruipruimten te kunnen vergelijken, zijn een aantal uitgangspunten geformuleerd waaraan de vloeren moeten voldoen.
D
4.1.1 Bouwkundige uitgangspunten
1. Referentievloer Om de kruipruimteloze varianten te kunnen vergelijken met traditionele vloertypen zijn, voor zowel de fundering op staal als op palen, referentievloeren samengesteld. Gekozen is voor een ribbenvloer (met kruipruimte), zowel bij fundering op staal als op palen. 2. Woningtypen Het betreft laagbouwwoningen (2 bouwlagen en kap). Om een calculatie van de kosten mogelijk te maken wordt uitgegaan van een blokje van 3 woningen (zowel kop- als tussenwoningen). De kosten zullen worden berekend tot en met bovenkant begane grondvloer. 3. Grondwerk Met betrekking tot het grondwerk is ervan uitgegaan dat als het bouwrijp maken is voltooid, zowel in de situatie met als zonder kruipruimte, het bouwterrein vlak wordt opgeleverd. De bouwaannemer moet vervolgens de kruipruimte uitgraven of een sleuf maken voor de fundering (en eventueel de riolering). In het geval dat gebouwd wordt met een kruipruimte, wordt in die gevallen, waarbij bouwrijp gemaakt wordt met de cunettenmethode rekening gehouden met het feit dat de kruipruimte eerst wordt uitgediept tot 0,80 m en vervolgens wordt voorzien van een laag schoon grof zand op de bodem met een dikte van 0,20 m.
6.
7.
De kosten voor het grondwerk zijn ondergebracht in dit hoofdstuk. Alle gevolgen voor de grondbalans zijn verwerkt in hoofdstuk 5. Fundering Onderscheid is gemaakt tussen een fundering op staal en een fundering op palen. Voor beide funderingstypen zijn kruipruimteloze varianten uitgewerkt. Constructie Door het niet meer toepassen van een kruipruimte, ontstaat de mogelijkheid van een in het werk gestorte begane grondvloer. Op de ondergrond (opgevulde kruipruimte) kan een werkvloer of een laag isolatiemateriaal worden aangebracht, waarover de vloer gestort kan worden. Omdat bij stapelbouw het in het werk storten van de begane-grondvloer tot organisatorische (logistieke) problemen kan leiden is ook een variant opgenomen waarbij een systeemvloer is toegepast. Leidingen De in te voeren leidingen worden via mantelbuizen vanaf de scheidingsconstructie (voorgevel) naar de bodem van de meterkast geleid. De mantelbuis van de gasleiding dient ter plaatse van de scheidingsconstructie gasbelemmerend te worden afgedicht. De riolering wordt, bij het storten van de vloerconstructie, mee ingestort in het beton. In verband met het niet meer bereikbaar zijn van de riolering is het van belang dat de lengte ervan onder de vloer zo gering mogelijk is en dat de leiding zo min mogelijk bochten bevat. Een en ander is afhankelijk van de indeling van de woning. Bij de fundering op staal loopt de riolering onder de funderingsstrook door. De funderingsstrook is plaatselijk verdikt om de leiding op te kunnen nemen in beton. Meterkasten Ter beperking van de lengte van de onder de begane grondvloer aan te brengen mantelbuizen dient de meterkast direct aan de (voor)gevel te grenzen. Het is dan bovendien mogelijk om in geval van zettingsgevoelige ondergronden de gasleiding bovengronds in te voeren.
18
©Copyright SBR, Rotterdam
Tien vloersystemen
D 4.1.2 Bouwfysische uitgangspunten
4.2
1. Luchtdichtheid
Per vloertype is een omschrijving en een tekening samengesteld. Het betreft de volgende typen.
Op basis van de eisen die gesteld gaan worden ~ het Bouwbesluit wordt uitgegaan van een luchtdIchtheid van de vloer van 0,00002 m 3 /m 2s. 2. Isolatie Per 1 april 1990 is voor buitenwanden, platte dake~ en hellende daken de Rc-waarde verhoogd tot 2,5 m K/W. De nieuwe eis geldt uitsluitend voor tot bewoning bestemde gebouwen. De warmteweerstand van begane grondvloeren wordt vooralsnog niet verhoogd en blijft daarmee op Rc = 1,3 m 2 K/W (wordt wellicht per 1-1-1992 gesteld op 2,5 m 2 K/W). Bij toepasing van isolatiemateriaal met een lambda van 0,035 W /mK en een vloerdikte van 0,16 m is minimaal 4,3 cm isolatiemateriaal nodig. Uit praktische overwegingen wordt dit afgerond naar 5 cm. De hierbij behorende warmteweerstand bedraagt 1,5 m 2 K/W. Bij varianten waarbij een ander isolatiemateriaal is toegepast (met een andere lambda-waarde), is de dikte van het materiaal afgestemd op een warmteweerstand (van de gehele vloerconstructie) van 1,5 m 2 K/W. Dit om een goede vergelijking mogelijk te maken. Op basis van het Ontwerp-Bouwbesluit (februari 1988) wordt gesteld dat de temperatuurfactor (fwaarde) ten minste 0,7 moet bedragen, om te voorkomen dat condensvorming optreedt op constructieonderdelen. Inmiddels bedraagt deze norm 0,65.
t I
5400 _.- . _.
t
. 5400
5400
t
._ . I
Fundering op staal ribbenvloer met kruipruimte (referentievloer), type 1 - betonvloer met isolatie onder de vloer; type 2 - betonvloer met isolatie onder de vloer; type 3 - betonvloer met binnenisolatie; type 4 - betonvloer op schuimbeton. Fundering op palen ribbenvloer met kruipruimte (referentievloer), type 5 - betonvloer met isolerende bekisting; type 6 - betonvloer met binnenisolatie; type 7 - betonvloer met isolatie onder de vloer; type 8 - ribbenvloer zonder kruipruimte. In de bijlagen 4 en 5 zijn respectievelijk de resulta ten van· de warmteberekeningen en de kostencalculaties weergegeven.
t
t
5400
_.-
t -----''r.--
5400
5400
t
---------
----\'
I
I
t r I
I
o
g
2
o o
o
Cl
I I
Cl
....
'1.-
Figuur 4.1: Fundering op staal.
1--
_
...
---
--
2
--- .......:----
--
Figuur 4.2: Fundering op palen.
Stichting Bouwresearch
19
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Figuur 4.3: Ribbenvloer (met kruipruimte).
o
peil 0
150·
~
'" "'
0
"'
'"
(\J
0 r-
"'
N 0 0
'"
//
0
"''"
kruipruimte
0
750·
~
o
0
"'
"' doorsnede 1
doorsnede 2
145 105110 105 145 610
peil
o
.~
150-
~ o
"' (\J
750-
doorsnede 3
20
©Copyright SBR, Rotterdam
Ribbenvloer gefundeerd op staal, met kruipruimte Als referentievloer is gekozen voor de ribbenvloer. De fundering bestaat uit in het werk gestorte stroken. Bouwtechnische eigenschappen De hoogte van de kruipruimte bedraagt circa 50 cm en wordt geventileerd met muisdichte, niet met de spouw in verbinding staande ventilatieroosters. Ribbenvloeren kunnen worden opgelegd op de ribben, op halfhoge ribben of op de vloerplaat. Op de tekening is een oplegging op halfhoge ribben weergegeven.
Van de vloer is het warmteverlies berekend bij een binnentemperatuur van 18 'C en een buitentemperatuur van S'e. 2 Q=3,6W/m. De minimaal optredende temperatuur ter plaatse van de bouwmuren bedraagt 13,2 'C, berekend bij een binnentemperatuur van 18'C en een buitentemperatuur van O'e. De hierbij behorende f-waarde bedraagt 0,73. Geluid
Bouwfysische eigenschappen Warmte
De geprefabriceerde vloerelementen zijn voorzien van een laag polystyreen hardschuim buitenisolatie Rc = I,SOm 2 K/W. . De koudebruggen ter plaatse van de opleggingen bij de bouwmuren (van met name de kopgevels) zijn onvermijdelijk omdat de vloerelementen naast de bouwmuren worden opgelegd. Ter plaatse van de voor- en achtergrond worden de vloeren met nokken opgelegd. De koudebrug wordt hierdoor gedeeltelijk onderbroken.
Ter beperking van contactgeluid (flankerende overdracht) zijn de vloerelementen naast de bouwmuren opgelegd. Dit is noodzakelijk in verband met het geringe gewicht van de elementen. Kosten Voor een blokje van 3 woningen bedragen de kosten van de aanleg van de vloerconstructie f 29.244,00.
Stichting Bouwresearch
21
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Figuur 4.4: Betonvloer type 1 (zonder kruipruimte met isolatie onder de vloer),
600 167' 1 265
T
1 167' T
a
peil
150-
C')
a lt')
a
C\J
~
a
a a
lt')
'"
a
g a
lt')
750-
tmIIIIm!IIIrmrm:rn
ö''''''-
a
lt')
lt')
doorsnede 1
doorsnede 2
r
r
r
1
600
-r--
I mantelbuis later vol te purren
aC')
0 C\J
I
peil
.... a lt')
150-
--0 ....
~
lt')
a
..-
lt')
-
l-
a aC') ~-- -
=-l;"-I.
900~
a
lt')
bovenaanzicht riolering
doorsnede 3
(eventueel langs funderingsbalk storten)
22
©Copyright SBR, Rotterdam
l-
Betonvloer type 1 gefundeerd op staal, zonder kruipruimte Het vloertype is beter bekend als. 'Brabantse vloer'. De vloer wordt in het werk, direct op de ondergrond, tussen de bouwmuren ingestort. Bouwtechnische eigenschappen De nuttige belasting en het eigen gewicht van de vloer worden direkt aan de ondergrond afgedragen. Daarom kan met een geringe wapening van het beton worden volstaan. Ook de dikte van de vloer kan in verband hiermee beperkt blijven. Omdat de zetting van de vloer niet gelijk zal zijn aan die van de wanden dient deze door middel van stroken isolatiemateriaal hiervan vrij gehouden te worden.
Van de vloerconstructie is het warmteverlies berekend bij een binnentemperatuur van 18°C en een buitentemperatuur van 5 oe. 2 Q=2,6Wjm. De bouwmuren en gevels vormen koudebruggen. De minimaal optredende temperatuur ter plaatse van de bouwmuur bedraagt 14,6°C bij een binnentemperatuur van 18°C en een buitentemperatuur van O°e. De hierbij behorende f-waarde bedraagt 0,69. Geluid Omdat de vloeren vrijgehouden worden van de woningscheidende wanden zal de overdracht van contactgeluid minimaal zijn.
Bouwfysische eigenschappen
Warmte Voordat de vloer gestort wordt, wordt isolatiemateriaal op de ondergrond gelegd. De dikte van het isolatiemateriaal bedraagt 5 cm. Rc = 1,50 m 2 KjW.
Kosten Voor een blokje van 3 woningen bedragen de kosten van de aanleg van de vloeren f 22.881,00.
Stichting Bouwresearch
23
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Figuur 4.5: Betonvloer type 2 (zonder kruipruimte met isolatie onder de vloer), .
peil
0
'"
o
~
150-
~ o
0
o
0 0
Ol)
<0
<0
o o
<0
0
~
oOl)
0
Ol)
doorsnede 1
doorsnede 2
, I
~~-----i
I
,
H
,I
I I
..
I',
'I
I '
,
I
"
I
I
0
~
I
>--
/
0
~
150-
"1
_~ t~--
,tt;
peil
0
'"
I I
0
Ol)
~r--
0
..,. Ol)
I
/ /
I
/
/
1/' LL _ _ _ _ _ _ _ -I
--'-.l
0 0
'"
I -~
0
Ol)
bovenaanzicht riolering
doorsnede 3
(eventueel langs funderingsbalk storten)
24,
©Copyright SBR, Rotterdam
900-
Betonvloer type 2 gefundeerd op staal, zonder kruipruimte Het vloertype is vergelijkbaar met type 1. Het enige verschil is dat de vloer is opgelegd op de wanden (in plaats van ertussen gestort). Dit heeft met name gevolgen voor de constructie ervan.
Van de vloerconstructie is het warmteverlies berekend bij een binnentemperatuur van 18 'C en een buitentemperatuur van 5'C. 2 Q=2,8W/m.
Bouwtechnische eigenschappen De nuttige belasting en het eigen gewicht van de vloer worden via de bouwmuren en gevels afgedragen naar de strokenfundering. De vloer zal daarom dikker zijn dan die van het vloertype 1 en zal voldoende gewapend moeten worden. De strokenfundering zal dusdanig gedimensioneerd moeten worden dat de extra belasting (in vergelijking met vloertype 1) afkomstig uit de vloer, opgenomen kan. worden.
De koudebruggen ter plaatse van de voor- en achtergevels (doorsnede 3) kunnen onderbroken worden zonder dat dit constructieve gevolgen heeft. De vloer overspant namelijk van bouwmuur tot bouwmuur.
Omdat er geen zettingsverschillen kunnen optreden tussen vloer en funderingsstrook kan het instorten in het beton van de riolering geen problemen geven.
De vloer en wand hebben voldoende massa om te kunnen voldoen aan de NPR 5070.
De minimaal optredende temperatuur op de kop gevel bij een binnentemperatuur van 18'C en een buitentemperatuur van 0 'C bedraagt 14,6 'Co De hierbij behorende f-waarde bedraagt 0,73. Geluid
Kosten Voor een blokje van 3 woningen bedragen de kosten van de aanleg van de vloeren f 24.110,00.
Bouwfysische eigenschappen
Warmte Voor het storten van de vloer worden platen isolatiemateriaal op de onde~rond gelegd. Toegepast is 5 cm isolatie. Rc = 1,52 m K/W. .
Stichting Bouwresearch
25
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Figuur 4.6: Betonvloer type 3 (met binnen isolatie zonder kruipruimte).
peil
0
'"
0
150-
~
0
~
0 0 CD
0
0 0 CD
'"
'i
0
'" 0 0 CD
0-
0
0
~
750-
~
0>-
0
'"
'" doorsnede 1
doorsnede 2
140 105 110105 140 600
T~-
r,-,-----,,~
•
"
.
1
,'irf ~~~ ~ ~ /
/
.
/
peil
0
'"
I
0
0
~
0
'"
I
0
...'"
/
v~/~~ ____ -~
0 0
.1
'"
1-
0
'" bovenaanzicht riolering
doorsnede 3
(eventueel langs funderingsbalk storten)
26
©Copyright SBR, Rotterdam
150-
Betonvloer type 3 gefundeerd op staal, zonder kruipruimte Een in het werk gestorte betonvloer, opgelegd op de bouwmuren en gevels, met de isolatie aan de binnenzijde. Bouwtechnische eigenschappen Omdat de isolatie van de vloer aan de bovenzijde wordt aangebracht zal ten behoeve van het aanbrengen van de vloerwapening een werkvloer gestort moeten worden. Op de tekening is de vloer voorzien van een cement dekvloer. Constructief gezien is het vloertype volledig identiek aan type 2. De nuttige belasting en het eigen gewicht van de vloer worden ook hier via de bouwmuren en gevels afgedragen op de funderingsstroken. Eventueel kunnen leidingen, voor zover de dikte van de isolatie dit toelaat, in het isolatiepakket worden opgenomen. Bouwfysische eigenschappen Warmte Toegepast is 5 cm isolatie. Rc = 1,55 m 2 K/W. Van de vloerconstructie is het warmteverlies berekend bij een binnentemperatuur van 18°C en een buitentemperatuur van 5 oe. 2 Q=2,7W/m.
Door dat de isolatie aan de binnenzijde is aangebracht zal de woning (woonkamer) een kortere opwarmtijd kennen dan die van de overige kruipruimteloze varianten. Dit is met name gunstig voor bijvoorbeeld huishoudens waarbij men alleen's avonds (en in het weekend) thuis is. Omdat de gemiddelde temperatuur van de betonvloer laag is, worden de koudebruggen welke bestaan ter plaatse van de bouwmuren en gevels negatief beïnvloed. De koudebruggen ter plaatse van de voor- en achtergevels (doorsnede 3) kunnen onderbroken worden zonder dat dit constructieve gevolgen heeft. De vloer overspant namelijk van bouwmuur tot bouwmuur. De minimaal optredende temperatuur bij de koudebruggen bij een binnentemperatuur van 18°C en een buitentemperatuur van O°C bedraagt 12,3 oe. De hierbij behorende f-waarde bedraagt 0,67. Het is niet nodig het beton waarin de riolering is gestort van isolatie te voorzien.
Geluid De vloer en wand hebben voldoende massa om te kunnen voldoen aan de NPR 5070. Kosten Voor een blokje van 3 woningen bedragen de kosten van de aanleg van de vloeren f 25.998,00.
Stichting Bouwresearch
27
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Figuur 4.7: Betonvloer type 4 (met betonschuim opgevulde kruipruimte)
140 105110 150
145
600 167'
265
r
167'
r
o
peil
'"
0
150-
o
1--.,,--- - - - I I , ' -ff- - - - - - - - . , - I l . - - : ; . ; - - - - - - - ,
~
beton schuim
0>
o
150 mm
0 0
0 0
o
;;:
--;; ...750-
~
don ...-"
o
on
doorsnede 2
doorsnede 1
r " '"' " ) t,~t t t 600
peil
~
o
0>
o
;;:
.
-=---;::;-
__ =-=
.
o o
=~=-~~ --t-+_
---~ .................
.:...:..l
'"
---.-
900-
o
on
doorsnede 3
28
©Copyright SBR, Rotterdam
Betonvloer type 4 gefundeerd op staal, zonder kruipruimte Een in het werk gestorte betonvloer welke over een isolerende laag schuimbeton gestort wordt. Bouwtechnische eigenschappen Het verharde schuimbeton functioneert als werkvloer voor de aanleg van de wapening van de begane grondvloer. De sleuven ten behoeve van de funderingsstroken worden ook aangevuld met schuimbeton. Dit heeft de volgende voordelen. • het pakket schuimbeton rust volledig op ongeroerde grond; • het versnelt het bouwproces omdat er niet meer aangevuld en verdicht behoeft te worden; • het schuimbeton heeft een gunstige invloed op de koudebruggen ter plaatse van de bouwmuren en gevels; • de riolering kan mee ingestort worden in het schuimbeton.
Overwogen kan worden de nuttige belasting en het eigen gewicht van de vloer af te dragen aan de schuimbeton. Er kan dan volstaan worden met een dunnere betonvloer met minder wapening (eventueel een gewapende dekvloer). Het vloertype dat dan ontstaat is vergelijkbaar met type 1, en dus goedkoper.
Bouwfysische eigenschappen Warmte
Uitgegaan is van 15 cm schuimbeton onder de vloer. Ter plaats~ van de sleuven loopt dit gelijkmatig op tot 60 cm. Rc = 1,60 m 2 K/W. Opgemerkt wordt dat de warmteweerstand van de constructie enigszins kan afnemen door het vochtig worden van het schuimbeton (als gevolg van de capillariteit ervan). Van de vloerconstructie is het warmteverlies berekend bij een binnentemperatuur van 18°e en een buitentemperatuur van 5°C. Q=2,7W/m2. Doordat de sleuven worden aangevuld met schuimbeton is de invloed van de koudebruggen geringer. Bij de berekening van de minimaal optredende temperatuur is hier geen rekening gehouden. De werkelijk optredende temperatuur binnen is dus hoger. De minimaal optredende temperatuur bij de koudebruggen bij een binnentemperatuur van 18 oe en een buitentemperatuur van ooe bedraagt 14,5°C. De hierbij behorende f-waarde bedraagt 0,75. Kosten Voor een blokje van 3 woningen bedragen de kosten van de aanleg van de vloeren f 27.633,00.
Stichting Bouwresearch
29 ©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? Figuur 4.8:
Ribbenvloer (met kruipruimte).
500
0
peil 0
150·
~
'" '" <Xl
0
'" N
'"C\i
~ 0 0 CD
0
~
0
'"
0 0
0 0
'"
'"
750·
-~
0
0
'"
'"
doorsnede
doorsnede 2
~
350
fO
peil 0 0 N
L -____
0
'" N
150·
0
'" 0 0
'" 750-----0 >--
'"
doorsnede 3
30
©Copyright SBR, Rotterdam
Ribbenvloer gefundeerd op palen, met kruipruimte Om de vergelijking mogelijk te maken is ook hier weer gekozen voor de ribbenvloer als referentie. De systeemvloer wordt opgelegd op in het werk gestorte funderingsbalken.
De minimaal optredende temperatuur ter plaatse van de kopgevel bedraagt 11,3 °C, berekend bij een binnentemperatuur van 18°C en een buitentemperatuur van O°c. De hierbij behorende f-waarde bedraagt 0,63.
Bouwtechnische eigenschappen Om te voorkomen dat bij zettingen van de ondergrond verplaatsing van grond richting kruipruimte optreedt is langs de gevels een ophoging toegepast.
Kosten Voor een blokje van 3 woningen bedragen de kosten van de aanleg van de vloerconstructie f 44.084,00. Zie verder referentievloer gefundeerd op staal.
Bouwfysische eigenschappen Van de vloer is het warmteverlies berekend bij een binnentemperatuur van 18°C en een buitentemperatuur van S°c. Q = 4,2 W/m 2
Stichting Bouwresearch
31
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Figuur 4.9: Betonvloer type 5 (met isolerende bekisting zonder kruipruirrtte).
265
r
rr
peil
0
(')
0
150·
0
~
0
'"
~
(')
- -1-: 0
'"
0 0
'"
0
0 0
;;;
~
750-
4J
0
'"
doorsnede
0
'"
doorsnede 2
0
~;-
I
1 I I 1
i
- -- -
'
--~---
0
~
.
" ,
',-
_.
I __ .
//
/
- -
0
r-N
0
J ._g~J ~::~~~
~~':_-/
I
(')
'"
__ _
___ _
0
'" 0 0
~
--~
0
'"
doorsnede 3
bovenaanzicht riolering (eventueel langs funderingsbalk storten)
32
©Copyright SBR, Rotterdam
Betonvloer type 5 gefundeerd op palen, zonder kruipruimte Vloer en funderingsbalken worden in één keer gestort in een isolerende bekisting en vormen dus een monoliet geheel. Bouwtechnische eigenschappen De isolerende bekisting van de funderingsbalken bestaat uit geprefabriceerde elementen, reeds voorzien van wapening. De vloerisolatie bestaat uit platen die los op de ondergrond gelegd worden. De platen worden met kunststof ankers gekoppeld aan de betonvloer. Door het monoliet storten van vloer en randbalken: • bestaat er geen kans op luchtlekken van kruipruimte naar gevelspouw; • is de constructieve hoogte van de randbalk (ht) groter (omdat de vloerhoogte constructief meedoet) *.
Bij het instorten van de riolering dient het beton gewapend te worden. Dit in tegenstelling tot de riolering bij kruipruimteloze varianten die op staal zijn gefundeerd. Bouwfysische eigenschappen
Warmte
Rc = 1,50 m 2 K/W (dit is een theoretische waarde die is aangenomen om de vergelijking met de andere typen betonvloeren mogelijk te maken. De werkelijke warm-
*
teweerstand van het systeem bedraagt circa 2,0 m 2 K/W). Het warmteverlies over de vloerconstructie is berekend bij een binnentemperatuur van 18 oe en een buitentemperatuur van 5 oe. 2 Q=2,9W/m. Als gevolg van zettingen van de ondergrond kan een luchtspouw onder de begane grondvloer ontstaan. Deze spouw zal het warmteverlies beperken. De gehele betonconstructie wordt van buitenaf ingepakt. Er zijn dan ook geen koudebruggen aanwezig (met uitzondering van de funderingspalen en de nokken waarop de buiten-spouwbladen staan). De minimale temperatuur ter plaatse van de gevels, bedraagt 14,3 oe (bij een binnentemperatuur van 18 oe en een buitentemperatuur van O°C). De hierbij behorende f-waarde bedraagt 0,71.
Geluid De vloerconstructie voldoet aan de NPR 5070. Kosten Voor een blokje van 3 woningen bedragen de kosten van de aanleg f 40.610,00.
Voor zover de regelgeving dit toelaat zou de balkhoogte dus kleiner kunnen worden.
Stichting Bouwresearch
33
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Figuur 4.10: Betonvloer type 6 (met binnen isolatie zonder kruipruimte),
~
~
0
peil
on 0
150-
~
0
on
0
'"
0
C\J
~
-----
~
0
on 0 0
'"
0
on
I'-
0 0>
...
750-
0
~
0
on
on
doorsnede 1
doorsnede 2
15
~
on o
'"
o on
bovenaanzicht riolering
doorsnede 3
(eventueel langs funderingsbalk storten)
34
©Copyright SBR, Rotterdam
peil
Betonvloer type 6 gefundeerd op palen, zonder kruipruimte Een in het werk gestorte betonvloer die aan de binnenzijde is voorzien van isolatie. Bouwtechnische eigenschappen Omdat de isolatie op de vloer wordt aangebracht zal ten behoeve van het aanbrengen van de wapening van de vloer een werkvloer moeten worden gestort. De funderingsbalken en de vloer kunnen uit praktische overwegingen niet in één keer gestort worden. Nadat de funderingsbalken gestort zijn dienen deze eerst ontkist te worden, alvorens met de werkvloer en het wapenen van de vloerconstructie begonnen kan worden. Op de scheiding van vloer en funderingsbalk bevinden zich dan ook stortnaden (dit in tegenstelling tot type 5, waarbij vloer en funderingsbalk in één keer gestort worden). In verband met zettingen van de ondergrond moet het beton waarin de riolering gestort wordt van voldoende wapening voorzien worden. Het is ook mogelijk om deze variant uit te voeren met behulp van een systeemvloer.
Bouwfysische eigenschappen Warmte Doordat de isolatie aan de binnenzijde is aangebracht zal de woonkamer een kortere opwarmtijd kennen. Toegepast is 5 cm isolatie. Rc = 1,55 m 2 K/W. Door de isolatie aan de binnenzijde van de vloer aan te brengen zal de invloed van de koudebruggen ter plaatse van de gevels en bouwmuren groter zijn. De minimaal optredende temperatuur bij de koudebruggen bij een binnentemperatuur van 18 oe en een buitentemperatuur van 0 oe bedraagt 11,9 oe. De hierbij behorende f-waarde bedraagt 0,62. Van de vloerconstructie is het warmteverlies berekend bij een binnentemperatuur van 18 oe en een buitentemperatuur van 5 oe. 2 Q=2,9W/m. Kosten Voor een blokje van 3 woningen bedragen de kosten van de aanleg van de vloeren f 42.028,00.
Stichting Bouwresearch
35
©Copyright SBR, Rotterdam
------~---------
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Figuur 4.11: Betonvloer type 7 (zonder kruipruimte met isolatie onder de vloer).
W
42'
265
42'
,
7-
/.'
,-
a
peil
M
a
a
~
150-
-----
l-
~
a
a
'"
'" I"-
a
'" l"-
a
CD
'" 750ëi l -
c
'"
'"
doorsnede 1
/
~ ,I
"
- - - ,,
'r - -,' ~.:..
-/ f
g
/
"-
l
- I - - - - -.-_.-7. '.
peil
-
-
!.
-
-
-
-
-
~ }-l-I l-~- /--~- --= -----//
doorsnede 2
~~--IF
a
LL-LLZ.-'...
CD
'"
..:f
750a
'"
bovenaanzicht riolering
doorsnede 3
(eventueel langs funderingsbalk storten)
36
©Copyright SBR, Rotterdam
Betonvloer type 7 gefundeerd op palen, zonder kruipruimte Een in het werk gestorte beganegrondvloer met isolatie aan de onderzijde van de vloer. Bouwtechnische eigenschappen De funderingsbalken en de vloer worden niet in één keer gestort. Nadat de funderingsbalken gestort zijn dienen deze eerst ontkist te worden. Vervolgens moet de grond tussen de funderingsbalken aangevuld en verdicht worden. Daarna kunnen de isolatieplaten op de ondergrond gelegd worden en kan de vloer gestort worden. Doordat vloer en funderingsbiüken niet in één keer gestort worden is de benodigde constructieve hoogte van de funderingsbalken groter dan in gevallen waarbij vloer en balken een monolitisch geheel vormen. Het is ook mogelijk om als vloerconstructie een systeemvloer toe te passen. Wanneer bovendien gebruik gemaakt wordt van een isolerende bekisting voor de funderingsbalk, dan ontstaat een met type 5 vergelijkbare vloerconstructie. Een probleem vormt hierbij de riolering omdat deze niet aan de vloer gestort kan worden. Wel is het mogelijk deze in de balk op te nemen. Bouwfysische eigenschappen Warmte Rc = 1,52 m 2 K/W. Het warmteverlies over de vloerconstructie is berekend bij een binnentemperatuur van 18°e en een buitentemperatuur van 5°C. 2 Q=3,3W/m.
Als gevolg van zettingen van de ondergrond kan een luchtspouw onder de begane grondvloer ontstaan. Deze spouw zal het warmteverlies beperken. Ter plaatse van de bouwmuren van de kopgevels ontstaan koudebruggen. De minimale temperatuur ter plaatse van de gevels, bedraagt e (bij een binnentemperatuur van 18 oe en een buitentemperatuur van OOe). De hierbij behorende fwaarde bedraagt 0,64.
Geluid De vloerconstructie voldoet aan NPR 5070. Kosten Voor een blokje van 3 woningen bedragen de kosten van de aanleg f 40.472,00. NB Indien de funderingsbalk bekist wordt met U-vormige elementen van polystyreen hardschuim (welke in het werk van wapening voorzien worden) kunnen de kosten geringer zijn. Dit komt omdat minder tijd nodig is voor het stellen van de bekistingen en omdat niet ontkist hoeft te worden. De bouwput dient wel droog te zijn in verband met opdrijven van de bekisting.
Stichting Bouwresearch
37
©Copyright SBR, Rotterdam
------------_.-------
----------------------------------------------------------------------------------
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Figuur 4.12: Ribbenvloer type 8 (zonder kruipruimte).
500 20
lI77'
265
I' ~
77'1 20 20
I
0 ....
40+ 0
150-
~
on
co
0
Cl C\I
on
<0
~
C\i
~ 0 0
0
0
on
0 0
0 0
on
on
750-
-~
0
0
on
on
doorsnede 1
doorsnede 2
40+ 0
"
C\I
0
on
C\I
150-
---< 0
on
0 0
on
750-
-----0 ~ on
doorsnede 3
38
©Copyright SBR, Rotterdam
Ribbenvloer type 8 gefundeerd op palen, zonder kruipruimte Als achtste kruipruimteloze variant is gekozen voor een systeemvloer zonder kruipruimte. Bouwtechnische eigenschappen Deze variant is nagenoeg gelijk aan de referentie vloer. De verschillen bestaan uit: • het achterwege blijven van de kruipruimte (waardoor minder grondverzet noodzakelijk is); • het niet toegankelijk behoeven te maken van de kruipruimte door middel van een kruipluik; • een zandcement dekvloer van 7 cm (in plaats van 3 cm) waarin leidingen opgenomen kunnen worden; • het instorten van de riolering in de funderingsbalk. Opgemerkt wordt dat voor wat betreft het laatst genoemde punt de tekening enige toelichting vereist. In de doorsnede zoals getekend is de funderingsbalk verbreed om ruimte te creëren voor de riolering. Deze verbreding is echter plaatselijk. De lengte ervan is afhankelijk van de indeling van de woning. Ook is het mogelijk om plaatselijk verdiepte vloerelementen toe te passen, waardoor meer ruimte ontstaat voor de riolering. Er hoeft dan niet een extra dikke dekvloer toegepast te worden.
Om te kunnen voldoen aan de luchtdichtheidseisen van het bouwbesluit moeten de naden tussen de platen onderling en de naden ter plaatse van aansluitende opgaande wanden goed dichtgezet worden.
Bouwfysische eigenschappen Warmte De geprefabriceerde vloerelementen zijn voorzien van een laag p07styreen hard schuim buitenisolatie. Rc = 1,50 m K/W. De koudebruggen ter plaatse van de opleggingen worden gedeeltelijk onderbroken door toepassing van een zogenaamde nokkenoplegging. Van de vloer is het warmteverlies berekend bij een binnentemperatuur van 18°C en een buitentemperatuur van 5 oe. Q=3,6W/m2. De bouwmuren van de kopgevels vormen koudebruggen. Dit is onvermijdelijk. De minimaal optredende temperatuur ter plaatse van de bouwmuren bedraagt 11,5°C, berekend bij een binnentemperatuur van 18°C en een buitentemperatuur van ooe. De hierbij behorende f-waarde bedraagt 0,64.
Geluid Ter beperking van kontaktgeluid zijn d~ vloerelementen naast de bouwmuren opgelegd. Dit is noodzakelijk in verband met het geringe gewicht van de elementen. Kosten Voor een blokje van drie woningen bedragen de kosten van de aanleg van de vloerconstructie f 44.960,00.
Stichting Bouwresearch
39 ©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
5.
BOUWRIJP MAKEN
5.1
Inleiding
Bij uitbreidingen van het stedelijk gebied dienen de uitbreidingsgebieden eerst geschikt te worden gemaakt voor bebouwing alvorens woningen en woonvoorzieningen kunnen worden gebouwd. Dit proces duidt men aan met de term 'bouwrijp maken'. Er zijn verschillende methoden ontwikkeld om een terrein bouwrijp te maken. In bijlage 6a worden twee belangrijke methoden behandeld (in bijlage 6b wordt een verklarende woordenlijst gegeven). De keuze tussen integrale ophoging en de cunettenmethode wordt in een concrete situatie bepaald door de bodemgesteldheid en de gestelde eisen aan het uiteindelijke woongebied. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de invloed van de keuze wel of geen kruipruimte is op het bouwrijp maken. Met een model wordt inzichtelijk gemaakt welke activiteiten van het bouwrijp maken wel en welke activiteiten van het bouwrijp maken niet worden beïnvloed door de keuze wel of geen kruipruimte. Daarbij worden tegelijk schattingen gemaakt van de kostenconsequenties.
gewenste drooglegging en de singelafstand). Uiteindelijk zal één combinatie van waarden voor de onafhankelijke variabelen leiden tot de meest optimale inrichting. Als de waarden van de onafhankelijke variabelen zijn vastgesteld, kan de woonwijk worden ontworpen (stap 2). Voor deze studie houdt dat in dat vastgesteld moet worden hoeveel grond moet worden verwerkt, hoeveel drainage moet worden aangelegd en hoe het rioleringssysteem wordt vormgegeven. De maatregelen ten behoeve van bouwrijp maken kuD.nen op kosten worden gezet en deze kosten worden opgeteld bij de bouwkundige kosten (stap 3). Door variaties aan te brengen, zowel in de uitgangssituatie als in de onafhankelijke variabelen, wordt inzicht verkregen in de opbouw van de totale kosten en de gevoeligheid van de kosten voor wijzigingen in het ontwerpproces. Met behulp van lineaire programmering kan vervolgens worden nagegaan bij welke combinatie van waarden voor de ontwerpparameters de optimale inrichting wordt verkregen. Deze optimale inrichting wordt gedefinieerd als: die inrichting, waarbij aan de ontwerpnormen worden voldaan tegen minimale kosten.
Bij de beschrijving van het model wordt speciale aandacht geschonken aan de ontwatering. De ontwatering wordt namelijk direct beïnvloed door de keuze wel of geen kruipruimte en de uitkomst van de studie kan in sterke mate worden gestuurd door de uitgangspunten die worden gehanteerd ten aanzien van ontwatering. In dit hoofdstuk worden enkele paragrafen speciaal gewijd aan de ontwatering.
Uitgangssituatie STAP 1
5.2
Het model in grote lijnen
In het model worden die variabelen meegenomen, waarvan verwacht mag- worden dat ze zich zullen wijzigen als de eisen ten aanzien van de ontwatering worden aangepast. Figuur 5.1 geeft de grote lijnen van het model weer. Per uitgangssituatie wordt een model opgebouwd. De uitgangssituatie kenmerkt zich als een combinatie van bodemgesteldheid en drooglegging. Op basis van de uitgangssituatie wordt invulling gegeven aan de onafhankelijke variabelen in het ontwerpproces (stap 1). Onder onafhankelijke variabelen wordt in dit kader verstaan die variabelen, die door de ontwerper van een nieuwe woonwijk worden vastgesteld (bijvoorbeeld de
STAP 2
STAP 3
Totale kosten
Figuur 5.1: Het model in grote lijnen.
40
©Copyright SBR, Rotterdam
Minimaliseren
maaiveld hoogte
bodemgesteldheid
peil open water
~~/ ~ huidige drooglegging
G) .~ methode bouwrijp maken/ grondwerk
"" kosten grondwerk
G)= ®=
restzetting
®=
"'./ kosten onderhoud
kosten drainage
Uitgangssituatie Afhankelijke variabel en en kosten Onafhankelijke varia beien
kosten riolering
-----~~-- -~ ---~-kavellengte
singelafstand
normen ontwatering
wel/geen kruipruimte
woningdichtheid
gewenste drooglegging
®
Figuur 5.2: Berekeningsschema. In figuur 5.2 zijn alle elementen van het proces bouwrijp maken weergegeven, die bij het model in beschouwing zijn genomen. De elementen zijn onderverdeeld: uitgangssituatie, onafhankelijke variabelen en afhankelijke variabelen. Het wel of niet aanbrengen van kruipruimten onder de woningen is in het model opgenomen als een onafhankelijke variabele. Deze onafhankelijke variabele beïnvloedt de normen die gehanteerd kunnen worden bij het ontwerp van de ontwateringsmiddelen. Is een kruipruimte aanwezig dan moet de grondwaterstand in principe beneden de bodem van de kruipruimte blijven. Wordt de kruipruimte achterwege gelaten, dan komt de
eis (norm) om de grondwaterstand beneden de bodem van de kruipruimte te houden te vervallen en wordt het gewenste grondwaterregiem ter plaatse van wegen, leidingen en groenvoorzieningen maatgevend. Aangezien er veel relaties liggen tussen de elementen van bouwrijp maken, kan dit invloed hebben op veel plaatsen in het proces. Het al dan niet aanwezig zijn van een kruipruimte heeft ook invloed op de grondbalans. Bij gelijke maaiveldhoogte is in de situatie van bouwen zonder kruipruimten meer grond nodig of moet minder grond worden afgevoerd dan bij de situatie van bouwen met kruipruimten.
Stichting Bouwresearch
41
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
5.3
Uitgangspunten bouwrijp maken, exclusief ontwatering
Activiteiten van bouwrijp maken. Het proces bouwrijp maken bevat de volgende activiteiten: 1. Verwerving.
De verwerving van grond heeft géén invloed op de vergelijking. Toch worden er verwervingskosten in rekening gebracht, opdat de kosten van bouwrijp maken een reële waarde krijgen. 2. Grondwerk. Afhankelijk van de methode bestaat het grondwerk uit ophoogwerkzaamheden, het graven van cunetten en het graven van waterlopen. Het grondwerk dat verricht moet worden voor het graven van de kruipruimten en de funderingssleuven is ondergebracht bij de bouwkundige kosten (hoofdstuk 4). De implicaties voor de grondbalans zijn in dit hoofdstuk ondergebracht. 3. Riolering. Zowel een gescheiden stelsel als een gemengd stelsel wordt in de vergelijking betrokken. In een gescheiden stelsel wordt het huishoudelijk afvalwater in een DWA-Ieiding naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI) getransporteerd. Het regenwater dat op het verharde gebied afstroomt wordt afgevoerd naar het open water in een RWAleiding.
zand + klei
klei
In een gemengd stelsel wordt het huishoudelijk afvalwater en het regenwater in dezelfde leiding afgevoerd naar de RWZI.
4. Water. De afwerking van watergangen en vijvers behoort ook tot de aktiviteiten van het bouwrijp maken. 5. Groenvoorzieningen. De aanleg van groenvoorzieningen wordt niet beïnvloed door de keuze wel of geen kruipruimten, maar draagt ertoe bij dat de uiteindelijke kosten een realistische waarde hebben. 6. Kunstwerken. De kunstwerken waarover het hier handelt, bestaan uit bruggen en duikers. Ontwatering behoort wel bij het bouwrijp maken, maar wordt hier niet meegenomen omdat paragraaf 5.4 geheel aan dit onderwerp wordt gewijd. De bodemgesteldheid. Er worden drie verschillende situaties in bodemgesteldheid onderscheiden. (Deze drie uitgangssituaties voor de bodemgesteldheid zijn weergegeven in figuur 5.3). Naast de drie verschillende bodemtypes komt in dit rapport ook nog bodemtype van zand met plaatselijk enige kleilenzen aan de orde. Op basis van dit bodemtype worden geen berekeningen uitgevoerd maar wordt (met name in hoofdstuk 6) kwalitatief ingegaan op de problematiek van stagnatiewater. Per bodemtype wordt de aanwezige drooglegging in de uitgangssituatie gevarieerd. De onderscheiden ondergronden zijn weergegeven in tabel 5.1.
NAP. -1.00 m
Tabel 5.1: Bodemsoorten en karakteristieken.
-2.00 m -3,00 m
-4.00 m
-5.00 m -6.00 m -7.00 m -6.00 m
klei
-9.00 m -10.00 m
veen legenda:
D 11 f::,::::::?:::::::::::J
zand/klei kl.;
zand
zand
Figuur 5.3: . Drie verschillende situaties in bodemgesteldheid.
42
©Copyright SBR, Rotterdam
10 10 10 7 7 7 7 7 40 40
0,40 0,60 1,00 0,30 0,50 0,40 0,60 1,00 1,50 2,50
hoge grondwaterstand lage grondwaterstand en kleilenzen
Ophoging en zetting. De zettingen zijn berekend met de formule van Terzag-
hL De belastingen ten gevolge van de zand ophoging zijn daarbij gecorrigeerd naar' onder water zakken'. Omdat ophoogmateriaal voor een deel onder het grondwaterniveau zakt, ontstaat een opwaartse druk die de belasting doet afnemen. In de zettingsberekening is aangenomen dat het volumieke §ewicht van het zand droog 17 KN/m3 en nat 21 KN / m bedraagt. Het grondgebruik en de woningdichtheid. De woningdichtheid zal invloed hebben op de kostenvergelijking. Daarom wordt er variatie aangebracht in de woningdichtheid. Het bijbehorend grondgebruik van de verschillende stedebou wkundige elementen zijn gemiddelde waarden van in de praktijk voorkomende situaties. De stedebouwkundige elementen zijn verharding, groen, water en uitgeefbaar terrein. De berekeningen zijn opgezet voor laagbouwwoningen. In tabel 5.2 staan de drie verschillende uitgangssituaties betreffende het grondgebruik van de elementen.
Tabel 5.2: Grondgebruikgegevens voor drie woningdichtheden in m2jwoning. Element Uitgeefbaar terrein • bebouwd • tuin Verharding Groen Open water
182 58 125 68 68 14
150 53 97 57 33 10
130 48 82 50 12 8
Totaal
332
250
200
Eenheidsprijzen. De kosten zijn berekend met behulp van eenheidsprijzen, standaard constructies en grondgebruikgegevens (zie tabel 5.2) .. De stedebouwkundige elementen zijn opgebouwd uit standaardconstructies. Zo zijn 'watergang smal', 'watergang breed' en 'vijver' standaardconstructies van het stedebouwkundige element 'open water'. De eenheidsprijzen van de standaardconstructies staan in bijlage 7.
Singelafstanden. De invloed van de singelafstand op de kosten van watergangen, riolering en kunstwerken wordt bepaald. De singelafstanden worden gevarieerd tussen 150,300, 450 en 750m. De maximale breedte van een singel bedraagt 15 m. Het resterende open water bevindt zich in vijvers, waarbij een minimum van 1 % water in vijvers is aangehouden. In procenten van het totale grondoppervlak is de hoeveelheid open water voor alle woningdichtheden ca. 4%. Deze 4% is een ruwe aanname. Het percentage aan open water varieert namelijk sterk in Nederland. Er zijn gebieden waar nauwelijks open water aanwezig is en er zijn gebieden met meer dan 8% aan open water. In principe moet in gebieden met meer verhard oppervlak (hoge woningdichtheid) ook meer open water worden gerealiseerd. In de praktijk echter komt het veel voor dat in gebieden met een lage woningdichtheid meer open water wordt aangelegd ('sierwater'). Aangezien het percentage open water slechts indirect samenhangt met het onderwerp van de studie (wel of geen kruipruimte) is voor de eenvoud één percentage voor het open water gekozen (4%). Deze waarde is representatief voor de lage gebieden in Nederland. De uitgangspunten voor de verschillende woningdichtheden en singelafstanden staan in tabel 5.3. Voor de kunstwerken, bruggen en duikers, wordt een norm aangehouden per mI watergang. De gehanteerde norm is 1 brug per 1000 m watergang en 1 duiker per 400 m watergang.
Tabel 5.3: Verdeling van constructies van het stedebouwkundig element water bij verschillende theoretische singelafstanden in %. Singel- Konstruktie i_afstand l (mL____ ~ _______ _ 150 singel (6 m breed) singel (7,5 m breed) singel (15 m breed) vijver 300 singel (7,5 m breed) singel (15 m breed) vijver 450 . singel (7,5 m breed) singel (15 m breed) vijver 750 singel (7,5 m breed) singel (15 m breed) vijver
Stichting Bouwresearch
Woningdichtheid (woning/ha) 0 64 16 20 0 67 33 0 44 56 0 26,7 73,3
38,5 42,5 0,0 19,2 . 25,8 55,0 19,2 63,5 63,5 36,5 0,0 38,5 61,5
48 32 0 20 32 48 20 0 66 34 0 40 60
43
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? De invloed van de singelafstand op de kosten van de riolering manifesteert zich alleen bij een gescheiden stelsel of een verbeterd gescheiden stelsel. Aangenomen wordt dat het RWA-stelsel bij de uiteinden in diameter toeneemt, als de singelafstand toeneemt. Dit theoretische verband is gebaseerd op de norm voor de maximale waterhoogte in het stelsel bij een (ontwerp)regenbui. Bij een gemengd stelsel geldt hetzelfde principe, echter hier wordt aangenomen dat dit weinig invloed heeft vanwege de aanwezige grote diameters van de leidingen. Kruipruimten. Bij de keuze van de aanwezigheid van kruipruimten dienen de kosten van het grond verzet ter plaatse van de woning ook in rekening te worden gebracht. Bij de integrale ophoging betekent dit dat na het ophogen extra grond verzet nodig is indien er een kruipruimte moet komen. Er wordt echter wel van uitgegaan dat het vrijgekomen zand verkoopbaar is of in het uitbreidingsgebied gebruikt kan worden (besparing van kosten). Bij de cunettenmethode is in alle gevallen grond nodig om het terrein op te hogen. Een kruipruimte bespaart de aankoop van een hoeveelheid grond. Wel moet er een laag zand van goede kwaliteit worden aangebracht. Om te voorkomen dat het grondwerk voor het graven van kruipruimten in de berekeningen (hoofdstuk 6) twee keer wordt meegerekend, worden de kosten voor het grondwerk ondergebracht bij het bouwtechnische onderdeel van deze studie. De besparing van kosten die wordt bereikt doordat bij het graven van een kruipruimte grond of zand vrijkomt wordt ondergebracht bij het bouwrijp maken (de grondbalans).
Uitgangspunten ontwatering
5.4
Ontwatering vervult bij deze studie een centrale rol. Het verschil tussen wel of geen kruipruimte onder de woning bepaalt immers in sterke mate de eisen die gesteld moeten worden aan het grondwaterregiem. Is een kruipruimte aanwezig, dan moet de grondwaterspiegel beneden de bodem van de kruipruimte blijven. Wordt de kruipruimte achterwege gelaten, dan komt deze eis te vervallen. Dit houdt dan echter niet in dat de grondwaterspiegel dan tot het maaiveld mag stijgen. Ook zonder de aanwezigheid van kruipruimten moeten er eisen worden gesteld aan het grondwaterregiem. Bij deze studie wordt onderscheid gemaakt naar eisen ten aanzien van het grondwaterregiem ter plaatse van kruipruimten, voortuinen en wegen en achtertuinen. De volgende ontwerpnormen zijn gehanteerd (normenset 1): • de grondwaterstand onder woningen met kruipruimten mag niet langer dan 2 dagen uitkomen boven de grens van bodem kruipruimte -0,20 m; • bij voortuinen en wegen mag de grondwaterstand 10 dagen uitkomen boven de grens van maaiveld -0,80 m; • bij achtertuinen mag de grondwaterstand 10 dagen uitkomen boven de grens van maaiveld -0,50 m.
Daarbij wordt uitgegaan van het neerslagpatroon in de winterperiode van 1977/1978. Deze normen zijn vrij streng, aangezien in november 1977 circa 200 mm aan neerslag is gevallen, hetgeen een zeer lange herhalingstijd heeft (zie ook paragraaf 2.5). In figuur 5.4 is in extreme vorm aangegeven wat met betrekking tot de ontwatering het verschil kan zijn tussen bouwen met en bouwen zonderkruipruimte.
Grondwaterstand situatie met kruipruimte Grondwaterstand situatie zonder kruipruimte
/
!liD
B
-----11:::.....:==--+--" c
A
Figuur 5.4: Ontwateringssituatie bij een woning.
JU
111 11 I 1Il7l
-
D
''?,';Ii" I 1111 111 '~' 1111111111
44
©Copyright SBR, Rotterdam
In de figuur zijn vier verschillende normen aangegeven: A: ter plaatse van een secundaire weg (straat);
B: ter plaatse van de voortuin (onder de voortuin liggen meestal vele leidingen); C: ter plaatse van de woning met kruipruimte (in de situatie zonder kruipruimte worden ook eisen gesteld aan het grondwaterregiem voor die situaties waarbij het isolatiemateriaal rond de funderingsbalk wordt bedreigd). 0: in de achtertuin (groenvoorziening). In deze specifieke situatie zijn bij de woning met kruipruimte de normen A en C maatgevend. Hierop wordt dan ook het ontwateringsstelsel gedimensioneerd. Wordt de kruipruimte achterwege gelaten, dan komt norm C te vervallen en komen de normen B en 0 in beeld. Wellicht is het nu mogelijk om voor de ontwatering te volstaan met cunetdrainage onder wegen en straten. Een kanttekening is hier nog wel op z'n plaats. Als bij de kruipruimteloze woning wordt gekozen voor een type waarbij de fundering geheel is ingepakt in isolatiemateriaal, is het onterecht dat geen eisen worden gesteld aan het grondwaterregiem onder een woning. Voor veel isolatiemateriaal geldt dat het goeddeels haar functie verliest als deze zich beneden het grondwatervlak bevindt. In hoofdstuk 6 wordt hier verder op ingegaan.
Het moge duidelijk zijn dat de keuze van de ontwerpnormen in sterke mate bepalend is voor de uitkomst van de studie. Daarom is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Naast genoemde ontwateringsnormen voor kruipruimten, voortuinen en wegen en achtertuinen zijn twee extra sets met normen in beschouwing genomen: normenset 2: genoemde grondwaterstanden voor voortuinen en wegen en achtertuinen mogen 20 dagen per jaar worden overschreden in plaats van 10; normenset 3: uitgegaan is van het neerslagpatroon in de winterperiode 1987/1988 in plaats van het neerslagpatroon in de winterperiode 1977/1978. De winterperiode van 1987/1988 kan als nat worden gekarakteriseerd, terwijl de winterperiode van 1977/1978 als extreem nat kan worden gekarakteriseerd. Bij de berekeningen is uitgegaan van een modelwijk zoals getekend in figuur 5.5. Met behulp van deze modelwijk wordt de invoer bepaald voor het simulatiemodel HYSTED, een computermodel voor het simuleren van het grondwaterregiem in stedelijke gebieden (bijlage 8). Aangegeven is waar open water aanwezig is of drainage. Het verhardingspercentage in de modelwijk wordt gevarieerd van 0% tot 60%. I
150 135 , 120 I
105 I 90
75
6
7
9
10
11
= open water = drainage
Figuur 5.5:
De modelwijk.
Stichting Bouwresearch
45
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? Voor het bepalen van de kosten voor drainage zijn drie scenario's in beschouwing genomen: 1. een optimistisch scenario; 2. een 'normaal' scenario; 3. een pessimistisch scenario.
Herstel van drainage (30%) • PVC ribbeldrain - 80 mm met polypropyleen omhulling klasse A, handmatig gelegd • PVC doorspuitputten herstellen of vervangen
De verschillen tussen de drie scenario's zijn weergegeven in tabel 5.4.
Percentage drains Onderhoudsverstoord bij frequentie I ople~erin_g,,---_ _ __ scenario 1 20% 5 jaar 30% scenario 2 3 jaar 40% scenario 3 1 jaar
f 7.250,00
I
LeVenS] duur
Onderhoud Eenmaal doorspuiten Kleine reparaties
< - I_ _ _ _ _ _ _
40 jaar 30 jaar 20 jaar
Er wordt vanuit gegaan dat de gewenste drainage vooraf aan de bouwactiviteiten machinaal wordt gelegd. Bij de oplevering van de woningen worden de drains gecontroleerd en worden de verstoorde drains hersteld of vervangen. Het percentage dat verstoord is verschilt per scenario. De onderhoudsfrequentie en de levensduur kunnen per locatie sterk verschillen. Zijn bijvoorbeeld veel ijzerhydroxiden in de bodem aanwezig, dan is de kans groot dat de drains elk jaar doorgespoten moeten worden. De levensduur hangt ook samen met de mate waarin drains dichtslibben, echter is ook sterk afhankelijk van de nauwkeurigheid waarmee ze gelegd zijn. Om de onzekerheid ten aanzien van onderhoudsfrequentie en levensduur zichtbaar te maken, zijn ook met betrekking tot deze twee aspecten variaties aangebracht in de scenario's, zoals aangegeven in tabel 5.4.
f 1.250,00 f 500,00 f1.750,00
Voor afschrijving worden de volgende afgeronde waarden gehanteerd: scenario 1: scenario 2: scenario 3:
f 650,00 f 1.750,00 f 7.000,00
Bij scenario 2 en scenario 3 is ervan uitgegaan dat vervanging van een drainage tweemaal respectievelijk vijfmaal zo duur is als bij eerste aanleg. Als alle kosten over 40 jaar contant worden gemaakt 'naar het jaar van aanleg, uitgaande van een discontovoet van 8%, resulteert dat in de volgende kosten voor drainage: scenario 1: scenario 2: scenario 3:
Bij het bepalen van de kosten zijn de volgende (globale) uitgangspunten gehanteerd (per 1000 m drainage):
Aanlegkosten • PVC ribbeldrain - 80 mm met polypropyleen omhulling klasse A, gelegd met machine • Verzameldrain PVC ribbelbuis -125 mm met polypropyleen omhulling klasse A • PVC doorspuitputten • Aanleggen verza meld ra ins en doorspuitputten, incl. grondwerk, bemaling, ... enz. • Putdeksels + stelringen (leveren en aanbrengen)
f 750,00
De aanlegkosten, afgerond, inclusief 10% onvoorzien komt hiermee op ongeveer f28,50 per meter.
Tabel 5.4: De drie scenario's met betrekking tot kosten drainage. 1
f 6.500,00
f7.000,OO f 1.400,00 f2.800,OO
f 2.800,00 f4.600,OO f 18.600,00
46
©Copyright SBR, Rotterdam
f 30,00 per meter; f 55,00 per meter; f 130,00 per meter.
5.5
Berekeningen bouwrijp maken, exclusief drainage
De berekeningen zijn te splitsen in een dimensioneringsberekening en een kostenberekening. De berekende dimensies worden daarbij gebruikt in de kostenberekening. Het proces van bouwrijp maken en het inrichtingsplan kan op talrijke verschillende manieren worden uitgevoerd om aan de gebruikerseisen te voldoen. Op voorhand is niet duidelijk welk alternatief de minimale kosten met zich meebrengt. Om de kosten per uitgangssituatie te minimaliseren worden er extra variaties aangebracht. Met een optimaliseringsprogramma (hoofdstuk 7) kan dan het alternatief worden gevonden met de minimale kosten. Voor de zettingsberekening betekent dit dat er per type bodemgesteldheid variaties worden aangebracht in de toekomstige drooglegging. Voor de kostenberekening betekent dit dat er per type bodemgesteldheid, woningdichtheid en methode van bouwrijp maken variaties worden aangebracht in:
• de toekomstige drooglegging; • de singelafstand.
D 5.5.1 De zettingsberekening De resultaten van de zettingsberekening staan in tabel 5.5 en 5.6. De ophogingen en zettingen bij de integrale ophoging staan in tabel 5.5. De ophogingen, zettingen en ontgravingen bij de cunettenmethode staan in tabel 5.6. De ontgraving heeft alleen betrekking op het cunet onder de wegen.
Tabel 5.5: Drooglegging, ophoging en zetting bij twee typen van bodemgesteldheid voor de integrale ophoging. !Bodemsoort
veenweide veenweide veenweide veenweide veel).weide veenweide veenweide veenweide veenweide klei klei klei klei klei klei klei klei klei
Drooglegging aanwezig
nieuw
0,30 0,30 0,30 0,50 0,50 0,50 0,70 0,70 0,70 0,40 0,40 0,40 0,60 0,60 0,60 0,90 0,90 0,90
0,80 1,20 1,50 0,90 1,20 1,40 1,15 1,20 1,40 0,90 1,20 1,50 1,00 1,20 1,50 1,20 1,50 1,80
Ophoging Zetting I (m) (m) J
1,40 2,10 2,50 0,90 1,50 1,80 1,00 1,10 1,45 0,80 1,20 1,55 0,65 0,90 1,30 0,50 0,90 1,25
0,90 1,20 1,30 0,50 0,80 0,90 0,55 0,60 0,75 0,30 0,40 0,45 0,25 0,30 0,40 0,00 0,30 0,35
47
Stichting Bouwresearch
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Tabel 5.6: Drooglegging, ophoging, zetting en ontgraving in drie typen van bodemgesteldheid bij de cunettenmethode. Drooglegging
IBodémsoorl
veenweide, veenweide veenweide veenweide veenweide veenweide veenweide veenweide veenweide klei klei klei klei klei klei jklei kl .' el zand/klei zand/klei zand/klei zand/klei zand/klei zandiklei zand/klei zand/klei zand/klei
~
Ophoging
Zetting
Ontgraving
(m)
(m)
(m)
0,90 1,20 1,30 0,50 0,80
0,00 0,00 0,00
0,90 1,20
1,40 2,10 2,50 1,00 ' 1,5,0 1,80 1,00 1,10
0,90 1,20
1,00 1,20
aanwezig
nieuw
0,30 0,30 0,30 0,50 0,50 0,50 0,70 0,70
0,80 1,20 1,50 0,90 1,20
0,40 0,40
,_~,1Q
___ '
_~,90
0,40 0,60 0,30 0,40
0,60 1,00 0,65 0,25 0,60 1,20 0,90 0,30 0,60 1,50 1,30 0,40 1,10 1,00 0,90 0,10 0,90 1,00 1,30 0,20 0'90 _____~ ___~~1 ,~Q_________ J,Q.Q__, ___ ,________ , _____Q,_~!L __ , 0,40 0,90 1,00 0,10 0,40 1,20 1,00 0,10 0,40 1,50 1,30 0,20 1,00, 0,60 1,00, 0,05 0,60 1,20 1,00 0,10 1,50 _ 0,60 1,05 0,15 0,90 1,10 1,00 0,05 0,90 1,00 1,30 0,05 0,90 1,50 1,00 0,50
48
©Copyright SBR, Rotterdam
I
0'0 0,00 0,00 0.40 0,00 0,00 0,20 0,00 0,00 0,00 0,00
~:~ ] 0,40 0,10 0,00
lJ 0,30 0,00 0,75 0,55 0,35 _
o
5.5.2 Kostenberekening
Bouwrijp maken Met behulp van de eenheidsprijzen, standaardconstructies en grondgebruikgegevens zijn de kosten van bouwrijp maken berekend voor de cunettenmethode en de integrale ophoging. De kosten van het bouwrijp maken worden uitgedrukt in de kosten per woning (of kavel).
Voor de cunettenmethode zijn er 36 berekeningen. gemaakt, voor de integrale ophoging 54 berekeningen. De resultaten van de berekeningen, waarbij met de integrale ophoging bouwrijp is gemaakt, staan in tabel 5.7. Van de cunettenmethode staan de resultaten in tabel 5.8.
Tabel 5.7: Kavelkosten [ft/woning] bij de integrale ophoging. I
lBodemsoort ~------
----------
Woning dichtheid (woning/ha)
Drooglegging (m) ~----~-_._----
veenweide veenweide veenweide veenweide veenweide veenweide veenweide veenweide veenweide klei klei klei klei klei klei klei klei klei
-----
-
aanwezig
nieuw
0,30 0,30 0,30 0,50 0,50 0,50 0,70 0,70 0,70 0,40 0,40 0,40 0,60 0,60 0,60 0,90 0,90 0,90
0,80 1,20 1,50 0,90 1,20 1,40 1,15 1,20 1,40 0,90 1,20 1,50 1,00 1,20 1,50 1,20 1,50 1,80
---.----"----------- ----
30 16.695,00 19,080,00 20.445,00 .14.990,00 17.035,00 18.060,00 15.330,00 15.670,00 16.865,00 14.650,00 16.015,00 17.205,00 14.140,00 14.990,00 16.335,00 13.625,00 14.990,00 16.185,00
Stichting Bouwresearch
---- --- -----
40 12.725,00 14.580,00 15.645,00 11.395,00 12.990,00 13.785,00 11.660,00 11.930,00 12.855,00 11.130,00 12.190,00 13.120,00 10.730,00 11.395,00 12.460,00 10.335,00 11.395,00 12.325,00
----- ----. ---" -
50 10.250,00 11.750,00 12.615,00 9.175,00 10.465,00 11.110,00 9.390,00 9.600,00 10.355,00 8.960,00 9.820,00 10.570,00 8.635,00 9.175,00 10.035,00 8.315,00 9.175,00 9.925,00
49
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Tabel 5.8: Kavelkosten {ft/woning] bij de cunettenmethode. .Bodemsoort Drooglegging (m) WoningdiChtheid (woning/ha) _. __.- --.-- .__ .-_._._--_._._-----------------------' oud nieuw 30 40 50 veenweide veenweide
0,30 0,80 14.305,00 10.925,00 8.850,00 0,30 1,20 15.975,00 12.240,00 9.935,00 17.100,00 13.125,00 10.655,00 vee.!!~~!9~ _______.. ___ 0-'30._____ 1,50_ 13.685,00 :veenweide 0,50 0,90 10.425,00 8.430iOO 14.855,00 veenweide 0,50 1,20 11.370;00 9.200;00 veenweicie_. _____ __O,.QQ _________ l,!Q _ _ __ 15.670,00 11.985,00 9.1'70,00 veenweide 0,70 0.90 13.050,00 9.950,00 8.070,00 veenweide 0,70 1,20 14.000,00 10.670,00 8.625,00 14.835,00 11.325,00 ve~nweide ___________Q,70 1AO'--_ _ _...:o..::.:= 9.165,00 klei 0,40 0,90 13.710,00 10.445,00 9.120;00 klei 0,40 1,20 14.820,00 11.290,00 15.890,00 12.130,00 9.g00~QO klei_____ . ___ .9,1Q___.____l,..:::.50"'---_ _ _---""'=-'" klei 0,60 1,00 13.275,00 10.120,00 8.200,00 klei 0,60 1,20 14.045,00 10.695,00 8.640,00 15.160,00 klei . _ _ _ _ _ _ .. ___... __ . _O,§Q______],.QQ_ _ _ _--=.c:...-..c 11.560,00 9.335,00 klei 0,90 1,10 13.130,00 10.020,00 klei 0,90 ·.},30 13;050,00 9.950,00· .. 8:!ll7~~QO 10.605,00 . klei _______0,2.12____ ._ _ _l,2Q_____ 13.93:'2,00 ,8;570;QO zand/klei . 0,40 0,90 13.420,00 10.235,00 8.290,00 zand/klei 0,40 1,20 14.415,00 10.975,00 8.860,00 15.425,00_ _ ___=_==_=,,~ 11.760,00 _ _ ___=..:..=.::..==, 9.495,00 za!ldi"k!eL ________ Q,1Q ______ --.!~ ___.::.::.:..==_:::.. zand/klei 0,60 1,00 13.090,00 9.990,00 8.1~0,ÓO zand/klei 0,60 1,20 13.995,00 8i62b~"00 . 10.660,00; , . ,,\' , '~aI}
8.4;;Q!
80t36;
~,'
50
©Copyright SBR, Rotterdam
'
1
1
,1
,,',"
,,,,, 411,1,
,,'
Singelafstand De singelafstand heeft invloed op de kosten van: • drainage; • watergangen; • kunstwerken; • riolering.
De kosten van drainage blijven hier buiten beschouwing. Zij worden in hoofdstuk 4 bepaald. De kosten van watergangen, kunstwerken en riolering worden wel in rekening gebracht. De berekende kosten zijn de extra kosten ten gevolge van de vergroting of verkleining van de singelafstand ten opzichte van de singelafstand van 300 m.
Tabel 5.9: Kostenfluctuaties per kavel [flfwoningJ bij de aanleg van watergangen en kunstwerken bij verschillende singelafstanden ,
: Woning: dichtheid
30 40 50
Singelafstand
150
300
450
750
260,00 210,00 160,00
0,00 0,00 0,00
-60,00 -100,00 -95,00
-110,00 -150,00 -140,00
Tabel 5.10: Kostenfluctuaties per woning [flfwoningJ bij de aanleg van een gescheiden rioleringsstelel bij verschillende singelafstanden Singelafstand
Woning: dichtheid
30 40 50
150
300
450
750
-60,00 -50,00 -45,00
0,00 0,00 0,00
60,00 34,00 30,00
60,00 50,00 45,00
Kruipruimten De keuze om wel of geen kruipruimten toe te passen heeft kostenconsequenties voor het grondwerk onder de woning. Deze grondkosten zijn van een aantal gegevens afhankelijk, die locatie- en situatie-afhankelijk zijn en in de praktijk sterk kunnen variëren. In deze paragraaf worden de kosten verschillen bepaald voor de situaties waarin wel of geen kruipruimten worden toegepast. De locatie- en situatie-afhankelijke factoren worden zodanig gecombineerd, dat de kosten verschillen maximaal of minimaal zijn. Op deze wijze wordt tevens zichtbaar gemaakt hoe groot de invloed is van deze factoren op de kosten verschillen in de vergelijking 'wel of geen kruipruimten'. Het grondwerk onder de woning wordt beïnvloed door de volgende, in beschouwing genomen factoren: 1. de methode van bouwrijp maken; 2. de aanwezige drooglegging en de verwachte zetting; 3. de hoogte van de kruipruimte; 4. eenheidsprijzen van grond en zand; 5. het grondgebruik.
ad 1. de methode van bouwrijp maken. De beschouwde methoden van bouwrijp maken zijn de cunettenmethode en de integrale ophoging met zand. Voor beide methoden van bouwrijp maken zijn afzonderlijk de kosten verschillen bepaald. ad 2. de aanwezige drooglegging. De aanwezige drooglegging is alleen van belang indien met de cunettenmethode bouwrijp wordt gemaakt. De aanwezige drooglegging en de verwachte zetting is immers van invloed op de diepte van de uit te graven cunetten. De benodigde grond voor de ophoging van het uitgeefbaar terrein en de groenvoorzieningen is afhankelijk van de aanwezige drooglegging en de grondgebruikgegevens. Daarnaast is de oxydatie en krimp van veen dat uit de cu netten wordt gegraven en op het land wordt aangebracht van invloed op de benodigde hoeveelheid grond. In de vergelijking tussen aanleg met of zonder kruipruimten kunnen de volgende extreme situaties ontstaan bij de cunettenmethode: a. Er komt voldoende grond vrij uit de cunetten, ook als de woningen zonder kruipruimten worden gebouwd. Er is sprake van een gesloten grond-zandbalans. De grond aannemer zal meer grond verzetten indien de woningen kruipruimteloos worden gebouwd. Kostenverschillen komen voort uit dit extra grondverzet.
Stichting Bouwresearch
51
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? b. Er komt onvoldoende grond vrij uit de wegcunetten, zowel met als zonder kruipruimten. In beide gevallen moet er grond worden aangekocht. Het kostenverschil bestaat uit de koop, levering en aanbrengen van de aangekochte grond bij kruipruimteloos bouwen. De hoeveelheid komt overeen met het volume van de kruipruimte. In het geval dat het terrein met de integrale ophoging bouwrijp wordt gemaakt, bestaat het kostenverschil uit de verkoop van zand bij toepassing van kruipruimten onder de woning. De hoeveelheid zand komt overeen met het volume van de kruipruimte.
waarbij een kostenvoordeel voor bouwen met kruipruimten als een positief getal wordt weergegeven.
Tabel 5.11: Minimum en maximum kostenvoordeel tijdens het bouwrijp maken bij aanleg van kruipruimten in guldens per woning bij twee methoden van bouwrijp maken en drie woningdichtheden. I 1'
M...~th...qd.evan.
bo~~rijp I1 maken
.. ad 3. de hoogte van de kruipruimte. In deze studie wordt als vrije hoogte van de kruipruimte 0,60 m aangehouden. Hierin worden geen variaties aan- Integraal gebracht. Bij toepassing van een kruipruimte wordt . ophogen bovendien de bovenste 20 cm van de bodem onder de kruipruimte vervangen door grofkorrelig zand. HierCunettemethode mee wordt capilaire opzuiging van het grondwater tot aan de bodem van de kruipruimte voorkomen. ad 4. eenheidsprijzen van grond en zand. Het is bij de cunettenmethode in bepaalde situaties nodig om grond aan te kopen. De eenheidsprijzen van aankoop- en verwerking beïnvloeden de kostenvergelijking. Omdat in de praktijk de koopprijs van grond niet konstant is, wordt deze gevarieerd in de vergelijking.
grondprijs (maximum, bij koop): grondprijs (minimum, bij koop): zandprijs (grof korrelig ten behoeve van bodem kruipruimte):
fIS , __ /m 33 f 10,--/m f20,--/m 3
De verkoopprijs van het vrijgekomen zand is sterk afhankelijk van de afzetmogelijkheid waardoor de verkoopprijs sterk kan variëren. In de studie zijn de prijzen gevarieerd tussen f 7,--/m3 en f 1l,--/m3. ad 5. het grondgebruik. Voor het bepalen van de volumes van de kruipruimten is naast de hoogte ook het grondgebruik (opp) van de kruipruimte van belang. Het grondgebruik is in deze studie gekoppeld aan de woningdichtheid. De woningdichtheid is gevarieerd tussen 30 en 50 woningen per hectare. Voor drie verschillende woningdichtheden is de financiële vergelijking tussen bouwen met of zonder kruipruimte gemaakt.
De factoren worden dusdanig gekombineerd dat per methode van bouwrijp maken en per woning dichtheid de uiterste waarden in de vergelijking ontstaan. In tabel 5.11 zijn de kosten verschillen weergegeven,
5.6
minimum maximum
30 40 50 30 40 50
250,00 220,00 200,00 20,00 15,00 10,00
400,00 370,00 340,00 470,00 430,00 390,00
Berekeningen ontwatering
Met het grondwatermodel HYSTED zijn diverse berekeningen uitgevoerd. . Daarbij zijn variaties aangebracht in: • bodemgesteldheid; • woningdichtheid; • methode van bouwrijp maken; • huidige drooglegging; • gewenste drooglegging; • normenset.
Per situatie is bepaald welke drainafstand of singelafstand gewenst is (met en zonder kruipruimten). Figuur 5.6 geeft een beeld van een berekeningsresultaat. Voor drie verschillende drainafstanden is in figuur 5.6 aangegeven hoe het verloop van de hoogste grondwaterstand in het gebied is bij het neerslagpatroon van de winterperiode 1977/1978. Daarin is te zien dat november 1977 in sterke mate maatgevend is (in deze maand is ca. 200 mm neerslag gevallen, terwijl een neerslag van 75 á 85 mm in november normaal is). Op basis van het gesimuleerde verloop is nagegaan hoe vaak bepaalde grondwaterstanden worden overschreden. Een resultaat daarvan is weergegeven in figuur 5.7.
52
©Copyright SBR, Rotterdam
In het figuur valt af te lezen, dat bij de grootste drainafstand (de bovenste lijn) een grondwaterstand van NAP +0,50 m ca. 10 dagen wordt overschreden. Een grondwaterstand van NAP +0,62 m 'Y0rdt 2 dagen overschr.eden.
D 5.6.1 Veenweidegebieden Bij de veenweidegebieden is ervan uitgegaan dat de toplaag van klei wordt afgegraven en dat integraal wordt opgehoogd met matig tot goed doorlatend zand (k = 5 mietm). Het veen wordt redelijk doorlatend verondersteld. In tabel 5.12 is voor normenset 1 weergegeven welke
oktober 1977 Urn 1978 1.00 0.80 0.60 0..
« z
0.40 0.20
+ E 0.00
·0.20 ·0.40 ·0.60
10
30
50
70
110
90
130
150
170
190
25
l:l~~L0~j-W~~~~~D~~~~~l~J~~~__~~~~~~n=~~~~ dagen
Figuur 5.6: Gesimuleerd verloop grondwaterstanden.
·40
·20
o
20
40
60
80
100
hoogte grondwater in cm t.o.v. maaiveld
Figuur 5.7: Overschrijdingskrommen grondwaterstanden 1977/1978.
53
Stichting Bouwresearch
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
drainafstanden moeten worden gehanteerd, uitgaande van respectievelijk kruipruimten, voortuinen en achtertuinen.
In tabel 5.12 valt af te lezen, dat in de situatie met kruipruimten, waarbij de huidige drooglegging 0,30 m is en de gewenste drooglegging 0,90 m een theoretische drainafstand gehanteerd moet worden van 18 meter. Worden de kruipruimten achterwege gelaten, dan worden de normen voor voortuinen en achtertuinen maatgevend en moeten de drains op een afstand van elkaar worden gelegd die ligt tussen de 24 en 71 meter.
Soortgelijke resultaten zijn ook bepaald voor de singelafstanden en de andere twee normensets.
D 5.6.2 Kleigebieden Bij de ondergrond van klei is net als bij de veenweidebodem ervan uitgegaan dat het verwerkte zand bij bouwrijp maken (integraal of cu netten) matig doorlatend is. Voor de klei is een doorlatendheid van k = O,S m/etm aangehouden. Voor normenset 1 zijn in tabel 5.13 de benodigde drainafstanden weergegeven.
Tabel 5.12: Modelresultaten veenweide-bodem. Huidige drooglegging
Gewenste drooglegging
(m)
(m)
0,30 0,30 0,30 0,50 0,50 0,50
0,90 1,20 1,50 0,90 1,20 1,50
Gewenste drooglegging (m)
Drainafstand kruipruimte
Drainafstand_-~
(m)
(m) _-
(rit)
integraal integraal integraal integraal integraal integraal
18 65 105 17 62 102
24 79 126 22 76 122
71 116 159 69 112 154
Methode bouwrijp maken
Drainafstand kruipruimte (m)
Drainafstand voortuin (m)
Drainafstand achtertuin (m)
14 31 47 27 41 9 22 34 20 31
34 50 65 42 57 25 46 47 34 44
Methode bouwrijp maken ______
~
voortuin
Drainafstand achtertuin
________________________ - _ _ _ _ _ _ _ _ _ _1
Tabel 5.13: Modelresulta ten klei-bodem. Huidige drooglegging (m)
-
0,50 0,50 0,50 1,00 1,00 0,50 0,50 0,50 1,00 1,00
--
--
1,00 1,25 1,50 1,25 1,50 1,00 1,25 1,50 1,25 1,50
integraal integraal integraal integraal integraal cunetten cunetten cunetten cu netten cu netten
--
---"--
-~------------
11 25 39 23 34 7 18 28 16 25
54
©Copyright SBR, Rotterdam
- - - - - - --- -- ----------------------
--------------------------------------------
o
5.6.3 Ondergrond met zand en klei
In tabel 5.14 zijn de modelresultaten weergegeven voor de situatie met een zandbodem, waarbij zich op ca. 2 meter diepte een slecht doorlatende kleilaag bevindt.
Tabel 5.14: Modelresultaten zand met klei. Huidige drooglègging
Gewenste dFooglegging
(m)
(m)
1,00 1,25 1,50
1,00 1,25 1,50
Methode bouwrijp maken
L -_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ __
cunetten cunetten cunetten
Drainafstand kruipruimte
Drainafstand voortuin
Drainafstand achtertuin
(m)
(m)
(m)
37 60 78
43 69
73 95
91
115
Stichting Bouwresearch
55
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
6.
VERGELIJKING BOUWEN MET EN ZONDER KRUIPRUIMTE
In dit hoofdstuk worden de resultaten weergegeven van de vergelijking op kosten en een vergelijking op bouwfysische eigenschappen. Op basis van de vergelijking wordt in hoofdstuk 8 een afweging gemaakt.
6.1
Bouwkundige aspekten
In de tabellen 6.1 en 6.2 is, zowel voor fundering op staal als fundering op palen, een kostenoverzicht weergegeven van de vloersystemen die bij deze studie in beschouwing zijn genomen. Fundering op staal Bij de fundering op staal zijn alle kruipruimteloze varianten goedkoper dan de referentievloer. Gefundeerd op staal is betonvloer type 1 het goedkoopst. Dit komt omdat de begane grond vloer volledig op de ondergrond draagt en dus nauwelijks gewapend behoeft te worden. Vloertype 2 is opgelegd op het metselwerk en is dus een zichzelf dragende vloer, welke constructief duurder is. Daarmee is het verschil in kosten tussen type 1 en type 2 verklaard. Hoewel vloertype 2 en 3 constructief gelijkwaardig zijn, is laatstgenoemde duurder. Dit is voornamélijk te wijten aan de extra handelingen die nodig zijn voor de aanleg van de vloer wanneer de isolatie er pas in een later stadium wordt opgebracht (werkvloer). Vloertype 4, waarbij de isolatie bestaat uit een laag schuimbeton is verreweg de duurste kruipruimteloze oplossing. Dit komt met name door de kosten van schuimbeton zelf. Door het constructief benutten van de schuimbeton kan een variant gemaakt worden die vergelijkbaar is aan vloertype 1, en dus goedkoper is. Men moet dan wel zettingen van de begane grondvloer tolereren. Fundering op palen Met uitzondering van vloertype 8 zijn ook hier alle kruipruimteloze varianten goedkoper dan de referentievloer. De onderlinge verschillen bij de kruipruimteloze varianten 5 en 6 worden net als bij vloertypen 2 en 3 veroorzaakt door de extra handelingen die nodig zijn wanneer de isolatie op de vloer aangebracht wordt.
Type 7 is het goedkoopst. Toepassing van een isolerende verloren bekisting kan nog een extra besparing opleveren. Vloertype 8 is duurder dan de, eveneens als ribbenvloer uitgevoerde, referentievloer. Ondanks dat er aanzienlijk minder kosten voor het grondwerk behoeven te worden gemaakt, is deze variant door de extra kosten voor het instorten van de riolering duurder. De extra voorzieningen voor de riolering bestaan uit het gedeeltelijk verbreden van de funderingsbalk en het toepassen van een dikkere zandcement dekvloer (zodat leidingen erin opgenomen kunnen worden).
6.2
Bouwfysische aspecten
In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de resultaten van de koudebrug- en warmteverliesberekeningen. De koudebrugberekeningen zijn zoveel mogelijk uitgevoerd volgens de rekenvoorschriften in de ontwerp NEN 2778 en de ontwerp NPR 2878, waarnaar door het toekomstige Bouwbesluit verwezen zal worden. Op een aantal punten is daar echter van afgeweken. De rekenvoorschriften in deze ontwerp normen maken namelijk geen onderscheid tussen bouwen met of zonder kruipruimten. De gepresenteerde f-waarden hebben daarom geen absolute betekenis in de zin dat deze met de toetsingswaarde uit het Bouwbesluit vergeleken mogen worden. De resultaten gepresenteerd in dit rapport mogen daarom alleen gebruikt worden voor een onderlinge vergelijking. Voor de warmteverliesberekening geldt eveneens dat de berekende Q-waarden bedoeld zijn om gebruikt te worden voor een onderlinge vergelijking. Bovendien is bij het bepalen van de warmteweerstand van de begane-grondvloer de oude norm gehanteerd, Rc = 1,3 m 2 K/W. Deze wordt wellicht per 1 januari 1992 verhoogd tot 2,5 m 2 K/W. Zie voor de randvoorwaarden van de berekeningen en voor de isothermen bijlage 4.
56
©Copyright SBR, Rotterdam
Tabel 6.1: Fundering op staal
l~
Ribbenvloer met kruipruimte
_
Betonvloer zonder kruipruimte -
peilen en uitzetten grondwerk buitenriolering betonwerk metselwerk systeemvloeren dekvloeren Totaal
870 1.651 1.740 3.663 6.749 12.472 2.099 29.244
--
--
".
typel 870 1.063 1.740 11.494 5.650
type 2
2.064 22.881
----.
---- ----- ------------ -- ---
--.-J
-
type 4
870 1.063 1.740 13.561 4.812
type 3 870 1.104 1.740 14.975 4.429·
2.880 25.998
2.880 25.998
2.064 27.633
870 933 1.740 17.214 4.812
Tabel 6.2: Fundering op palen Betonvloer zonder kruipruimte
Ribbenvloer met kruipruimte peilen en uitzetten grondwerk buitenriolering heiwerk betonwerk metselwerk systeemvloeren dekvloeren Totaal
870 1.651 1.740 11.460 11.545 2.247 12.472 2.099 44.084
--
~-
-
-----
---
--"-
-
-------
type 5 870 1.104 1.740 11.460 22.109 1.228
type 6 870 3.920 1.740 11.460 22.624 1.350
type 7 870 1.104 1.740 11.460 22.252 1.350
2.099 40.610
2.880 42.028
1.696 40.472
type 8 870 402 1.740 11.460 12.561 2.247 12.472 3.208 44.960
Tabel 6.3: Resultaten koudebrug- en warmteverliesberekeningen. I
Re
I Type
m 2 K/W
I
Topp min. oe
f
Q 2 W/m --
-------~--
1 2 3 4
Fundering op staal Referentievloer (ribbenvloer) (betonvloer met isolatie onder de vloer) (betonvloer met isolatie onder de vloer) (betonvloer met binnenisolatie) (betonvloer op schuimbeton)
1,50 1,50 1,52 1,55 1,60
13,2 12,4 13,1 12,1 13,5
0,73 0,69 0,73 0,67 0,75
3,6 2,6 2,8 2,7 2,7
5 6 7 8
Fundering op palen Referentievloer (ribbenvloer) (betonvloer met isolerende bekisting) (betonvloer met binnenisolatie) (betonvloer met isolatie onder de vloer) (ribbenvloer zonder kruipruimte)
1,50 1,52 1,55 1,52 1,50
11,3 12,8 11,2 11,5 11,5
0,63 0,71 0,62 0,64 0,64
4,2 2,9 2,9 3,3 3,6
Stichting Bouwresearch
---
57
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? Fundering op staal De berekende f-waarden vertonen weinig verschillen. Dit geldt zowel voor de kruipruimteloze varianten ten opzichte van de referentievloer als voor de kruipruimteloze varianten onderling. Wat opvalt is dat de met schuimbeton geïsoleerde vloer de beste waarde oplevert. De binnen-oppervlaktetemperatuur is bij deze variant het hoogst. Dit is het gevolg van het dikker zijn van het isolatiepakket.
Aangenomen is een spouw van 5 cm. Het warmteverlies verminderde hierdoor van 2.9 W /m 2 (zonder spouw) naar 2.8 W /m2 . Dit is een extra vermindering van 3,5%. Aangenomen mag worden dat deze besparingen ook gelden voor de overige (zelfdragende) varianten.
De Q-waarden uit de warmteverliesberekenening vertonen een duidelijke voorkeur voor het kruipruimteloze bouwen. De besparingen op het energieverlies over de vloer variëren van 22 tot 28%. De warmteverliezen van de kruipruimteloze varianten onderling vertonen weinig verschillen.
Om in beeld te brengen wat het effekt is van bouwen zonder kruipruimte op de kosten voor het bouwrijpmaken, worden in deze paragraaf enige varianten onderling vergeleken, afhankelijk van het type ondergrond. Daarbij wordt uitgegaan van een basissituatie die gekenmerkt wordt door de volgende plangegevens en uitgangsgegevens:
Fundering op palen Evenals bij de fundering op staal valt bij de berekende f-waarden geen positieve invloed van het weglaten van de kruipruimte te constateren. Wel is het effect van de isolerende bekisting, zoals toegepast is bij vloertype 5, duidelijk merkbaar. De binnen-oppervlaktetemperatuur is hier ongeveer 1,5°C hoger dan bij de rest.
• • • •
• Ook hier vertonen de warmteverliesberekeningen een duidelijke voorkeur voor het kruipruimteloze bouwen. De besparingen op het energieverlies variëren van 14 tot 31%. Spouw onder de vloer Bij de kruipruimteloze varianten waarbij de beganegrondvloer als een zelfdragende constructie is uitgevoerd zal na verloop van tijd, als gevolg van zettingen van de ondergrond, een spouw onder de vloer ontstaan. Deze niet geventileerde ruimte heeft een gunstige invloed op het energieverlies over de begane-grondvloer. Deze zal hierdoor verminderen. Om na te gaan hoe groot de invloed van deze spouw op het energieverlies over de vloer is, is een berekening uitgevoerd. De berekening heeft betrekking op vloertype 5, de betonvloer met isolerende bekisting.
Bouwrijp maken
6.3
• • • • • • •
de huidige drooglegging is 0,50 m; de woningdichtheid is 40 woningen per hektare; de kavellengte is 25 m; methode bouwrijp maken: • integraal ophogen bij veen weide en klei; • cunettenmethode bij zand met klei. ten aanzien van de ontwatering wordt normenset 1 toegepast (zie paragraaf 5.4); de'kosten van drainage zijn "normaal" (scenario I, zie paragraaf 5.4); en er zijn geen beperkingen ten aanzien van de aanleg van drainage; de minimale singelafstand is 150 m; de maximale singelafstand is 1.000 m; de minimale drooglegging is 1,00 m; een gesloten grondbalans; de verkoopprijs van zand is f 10,00 per m 3; de koopprijs van grond is f 15,00 per m 3.
Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van het computerprogramma KJN, dat bij dit rapport is gevoegd en in hoofdstuk 7 wordt besproken. Het blijkt dat er slechts een geringe besparing wordt verkregen bij een ondergrond van klei en zand met klei door het weglaten van de kruipruimte. Doordat in de situatie zonder kruipruimte de ontwateringsnormen voor de voor- en achtertuinen maatgevend worden (in
Tabel 6.4: Berekeningsr~sultaat
basissituatie.
I I~odemsoort ________________________~V_o_o_r_d~.~_e_l_kr_u_.i~p~r_u_iI~nre_l_oz_e~w_o_n_in~g_,_h_·n_.g_u_~~~_e_n_s)__~__~~~~
Veenweide Klei Zand met klei
Kavelprijs
Drainage
Kruipruimte
Totaal
o o o
93 262
-159 -159 53
103 103
50
58
©Copyright SBR, Rotterdam
-66
Tabel 6.5: Basissituatie zonder drainage .Bodemsoort
Voordeel kruipruimteloze woning (in guldens) -- - --- - - "----- '--
Kavelprijs
Drainage
772 1.004 739
Veenweide Klei Zand met klei
0 0 0
plaats van de ontwateringsnorm voor onder de woning) kan volstaan worden met een geringere hoeveelheid drainage (drainafstand 15 meter in plaats van 12 meter bij klei). Dit levert een besparing op. De berekeningsresultaten wijzigen drastisch, als het beleid ten aanzien van drainage gewijzigd wordt. In het geval dat in het geheel geen drainage wordt toegepast, wordt het voordeel van kruipruimteloos bouwen groter. Als drainage ongewenst is, wordt ontwaterd via de singels (minimale singelafstand 150 m). Door toepassing van grotere droogleggingen dan minimaal (1,00 m) kan toch aan de ontwateringsnormen worden voldaan, mits bodem en ophoogmateriaal voldoende doorlatend zijn. De volgende droogleggingen zijn berekend. Het verschil in drooglegging kan worden vertaald in een voordeel voor bouwen zonder kruipruimte.
Tabel 6.6: Droogleggingen situatie zonder drainage. Met Zonder Verschil· kruipruimte kruipruimte Veenweide Klei Zand met klei
1,44m 2,47m 2,09m
1,57m 2,72m 2,33m
0,13m 0,25m 0,24m
--~-----
Kruipruimte
Totaal
-159 -159 53
613 845 792
Opmerking: Om bij veenweide de drooglegging te vergroten van 0,50 m tot 1,57 m moet opgehoogd worden met een laag van een dikte van 2,34 m. Wordt een beleid gevoerd waarbij uitsluitend onder de wegen drainage wordt gelegd (cunetdrainage) dan valt het voordeel van bouwen zonder kruipruimte weg (voor de basissituatie). Voor alle drie de bodemsoorten is de ontwateringsnorm voor de achtertuinen maatgevend. Aangezien bij een situatie met kruipruimte grond vrijkomt, is het voordeel voor bouwen zonder kruipruimte negatief. Bij drainage onder wegen en achterpaden is uitsluitend bij een ondergrond van klei in de basissituatie een voordeel te verwachten voor bouwen zonder kruipruimte. In deze specifieke situatie is bij veenweide en zand met klei de ontwateringsnorm voor de achtertuinen maatgevend. De kavelprijs is dan ongevoelig voor het weglaten van de kruipruimte. Als de aanlegkosten en de levensduur van drainage ongunstig uitvallen (pessimistisch scenario) wordt het voordeel van kruipruimteloos bouwen groter. Het aangepaste voordeel is weergegeven in tabel 6.9. De tabellen 6.10 en 6.11 geven aan wat de gevoeligheid van de uitkomst is voor wijziging van de ontwateringsnormen. Het blijkt dat hoe strenger de gehanteerde normen zijn, hoe sterker het voordeel van kruipruimteloos bouwen is.
Tabel 6.7: Basissituatie met drainage uitsluitend onder de wegen. iL_ Bodemsoort _ .____ .______
~
woning Voordeel _ _ _ _ _____ "_________.____. _ _ _ _ _ kruipruimteloze _ _ _ _ ______ _________ ~
Kavelprijs Veenweide Klei Zand met klei
0 0 0
Drainage 0 0 0
Stichting Bouwresearch
(in guldens) ______________.______________-'I
Kruipruimte
Totaal
-159 -159 53
-159 -159 53
59
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Tabel 6.8: Basissituatie met drainage onder wegen en achterpaden.
Isodemsoort
L ._ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _~~~_ _~
Voorde~lkrl1.ipruimt~lQzewoning (ingl1.ldens)
~~~~.~..
Kavelprijs
•
•
Drainage·
o o o
o
Veenweide Klei Zand met klei
_
1.003
o
•••
_.~~~.~~~.~.~.~~
_ _ _ _ _ _ _ _ _ _~
Kruipruimte
Totaal
-159 -159 53
-159
844 53
Tabel 6.9: Basissituatie, met pessimistisch scenario ten aanzien van kosten drainage.
IBódemsoort
Voqr8è~lk~ip~iInteloze~oning (in gl1.lden.~s~)____~_ _....J Kavelprijs
Drainage
o
Veenweide Klei Zand met klei
o o o
1.003
o
Kruipruimte
Totaal
-159 -159 53
-159
844 53
Tabel 6.10: Basissituatie met toepassing normenset 2.
~~~V~·.•.•~q_Q~d~elkrl1.ipruimtelozewoning··(in.gl1.lde_n_s_)_ _--,-._ _ _ Kavelprijs
o o o
Veenweide Klei Zand met klei
Drainage
Kruipruimte
Totaal
220 580 133
-159 -159 53
548
188 101
Tabel 6.11: Basissituatie met toepassing normenset 3. IB9demsoort
Vbord~el kruipruimteloze woning (in .gl1.ldens) .--~~~.--~. -_._~.
Kavelprijs Veenweide Klei Zand met klei
0 0 0
Drainage
Kruipruimte
32 200 18
-159 -159 53
60
©Copyright SBR, Rotterdam
Totaal
o 168 -14
J
7.
HET COMPUTERPROGRAMMA KJN
Aangezien in hoofdstuk 6 slechts een klein aantal mogelijkheden is weergegeven van de kombinaties van plangegevens en uitgangsgegevens wordt bij deze publikatie een programma meegeleverd: KJN.EXE. Met dit programma is het mogelijk ook voor andere situaties de voor- en nadelen van kruipruimteloos bouwen tegen elkaar af te wegen.
Menu-sturing
7.2
Het programma is volledig menugestuurd. Vanaf het moment waarop het programma is gestart kan de gebruiker overal in het programma komen door de volgende toetsen te gebruiken: • de pijltjestoetsen; • de Enter-toets; • de Esc-toetst.
De diskette
7.1
Op de diskette staan vier bestanden:
Een keuze wordt bekrachtigd met de Enter-toets en een scherm wordt verlaten met de Esc-toets.
• KJNEXE; • KJNHLP; • KJNREG; • KJN.lNF.
Het eerste bestand is de 'executable'. Door achter de prompt 'KJN' in te typen wordt het programma gestart. Het bestand KJN.HLP bevat teksten voor Help-schermen en het bestand KJN.REG bevat in binaire vorm de coëfficiënten voor regressievergelijkingen. In KJN.lNF bevindt zich informatie over het programma. Deze informatie kan worden aangeroepen binnen het programma. De vier bestanden moeten zich bevinden in de werkdirectory of in een directory die in het DOS-'PATH' is opgenomen.
1'1 ltll"
I
Bestanden
IIIIIIIIIII UItvo8r IllligWiW,;
Illhl"
11 ,I.' ,d
'~'I'I'
IIt""
Het is ook mogelijk om binnen een menu een keuze te maken door die letter in te toetsen, die als hoofdletter van het gewenste item is aangegeven. Na het opstarten van het programma kan bijvoorbeeld een bestand worden ingelezen door eerst een 'B' in te toetsen ('Bestanden') en vervolgens een 'I' ('Inlezen bestand').
De cursor
7.3
Bij de invoervelden van het programma kunnen teksten en getallen worden ingevuld. Daarbij geldt dat als de cursor smal is, alle aanwezige tekst wordt overschreven als nieuwe tekst wordt ingevoerd. Wordt echter op de Insert-toets gedrukt, dan verschijnt de melding 'Tekst wordt ingevoegd' en is het mogelijk lettertekens in de bestaande tekst in te voegen. De cursor wordt dan dikker weergegeven. Wordt wederom op de Insert-toets gedrukt, dan verschijnt de melding 'Tekst wordt overschreven'. De cursor is dan weer smal.
It' /. UU
I
Extra
UltllllngsgellllYena EIllen y loersyste.
~., 11
hl
111'1
1111\11""'1' I: 11"
I.
t'I'Jl
It
1111.1'
Stichting Bouwresearch
Figuur 7.1: Een indruk van het 'pulldown'-menu.
61
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
7.4
Help-faciliteit
7.6
Overal binnen het programma kan de gebruiker assistentie krijgen door het indrukken van de FI-toets, de zogenaamde Help-toets. In de meeste gevallen verschijnt dan op het scherm een venster met uitleg. Er zijn echter ook invoervelden waar een beperkt aantal waarden kan worden ingevuld. Deze zijn in het programma gemerkt met ''. Wordt op deze velden de FI-toets ingedrukt, dan verschijnt een submenu met de invulmogelijkheden (zie figuur 7.3).
7.5
Bestanden
Wordt in het programma gekozen voor het bestandenmenu, dan zijn de volgende keuzemogelijkheden aanwezig:
Plangegevens
Plangegevens kunnen worden ingevoerd door eerst 'Invoer' te kiezen en vervolgens 'Plangegevens'. Het scherm weergegeven in figuur 7.2 verschijnt dan. Bij invoervelden waar getallen ingevoerd moeten worden, kunnen geen waarden worden ingevoerd die buiten een bepaalde range liggen. Bijvoorbeeld bij het invoeren van een woningdichtheid van 2 woningen per hektare volgt een foutmelding. Bij de invoervelden waarachter' ' vermeld is, wordt na intoetsen van de FI-toets een hulpvenster getoond, waarin de mogelijkheden staan vermeld. Met behulp van de pijl*stoetsen en de Enter-toets kan dan een keuze worden gemaakt. . De volgende gegevens moeten worden ingevoerd:
• het inlezen van een bestand;
• de bodemsoort (klei, veen ofzand met klei);
• het opslaan van een bestand;
• de methode van bouwrijp maken (integrale ophoging ofde cunettenmethode);
• tijdelijk /laar DOS.
Als een gebruiker een specifieke situatie heeft doorgerekend kan hij de invoergegevens opslaan door 'Opslaan bestand' te kiezen. Er wordt dan een bestand aangemaakt met de extensie 'KJN'. De naam van het bestand moet door de gebruiker zelf worden opgegeven. Door het kiezen van 'Inlezen bestand' kunnen de ingevoerde gegevens weer in het geheugen worden geladen. Door de keuze van 'Tijdelijk naar DOS' kan de gebruiker het programma verlaten zonder dat het uit het geheugen verdwijnt. Door intoetsing van 'EXIT' achter de DOS-prompt komt de gebruiker vervolgens weer terug inKJN.
• de huidige drooglegging in het gebied (vooraf aan het bouwrijp maken) in meters; • de gewenste woningdichtheid in woningen per hectare; • de kavellengte in meters; • de methode van kruipruimteloos bouwen (keuze uit negen vloersystemen. Toelichting op de vloersystemen wordt verkregen door onder het item' Extra' van het hoofdmenu het item 'Info KiN' te kiezen.
plalllJllflMln8
pl'O,jelctna.. onderdeel
: BOUmI tm' or ZOIIDER IIRlJI PR. : llaslasltuatle
~t
: kiel
_thocle bouwrijp .wn : huidige drooglegging wonllllJdlchtheld kawllelllJte
.'.""8"WWI
: :
:
8.58 (11) 48 (woningen/ha>
25
(11)
kl'uiprulllteloze wonllllJ : 1'ljpII 5, funderllllJ op palen
J1I\IOIIJ' plangegwens: F1 = help ol as.lstentle: Eindigen /lilt Esc, !bie ol End:
Figuur 7.2: Invoerscherm plangegevens.
62 ©Copyright SBR, Rotterdam
Uitgangsgegevens
7.7
De uitgangsgegevens kunnen worden gewijzigd door eerst 'Invoer' en vervolgens 'Uitgangsgegevens' te kiezen. Een scherm overeenkomstig figuur 7.3 verschijnt dan.
• het beleid t.a. v. drainage. De gebruiker moet opgeven of het leggen van drainage gewenst is en zo ja waar deze gelegd mag worden (zie hoofdstuk 5); • de minimale en maximale singelafstand in meters;
In figuur 7.3 is ook een voorbeeld weergegeven van een • de minimale drooglegging, bij veel gemeenten 1,00 m; assistentie zoals die door het programma wordt gege'. of de grondbalans gesloten of open is (dit heeft invloed op ven als de FI-toets wordt ingedrukt. de waarde van de grond die vrijkomt als een kruipruimte wordt gegraven);
De volgende gegevens moeten worden ingevoerd: • de norinengroep (1, 2 of 3). Hierbij geldt dat nonnengroep 1 het zwaarst is en nonnengroep 3 het lichtst (zie hoofdstuk 5);
• de verkoopprijs van zand en de koopprijs van grond.
• het scenario t.a. v. de drainage. De kosten van drainage kunnen optimistisch ofpessimistisch worden ingeschat (zie hoofdstuk 5);
r----------
ultgans811111_ - - - - - - - - - _...
I" I. ,.1 ~ ---11 llOJ'Mensl'Oep 1 ~ 1111" In 11, lilt 1111,1. r to,ll"1' 11 Jcoaten dra! nage "nor.aal" ,,",1, I loJ' 'I' H , iI dl hl, 11",,1, 11 geen beperkingen drainage 11
'1 ' -1
11
I" I"
I
I 111'1' 11 ,I.
,1
(r1>
llhHI'
158 1l1li8 1. 88
.... iIOIlle elnselalstand IIlnilOllle dl'OlllJlegglng gl'Ondbalans verkooppriJs VAn zand kooppriJs van grond
(11) (11) (11)
(r1>
: gesloten grondbalans : 18.88 (f/1l3) 15.88 (f/ll3)
1 _ uitgangsgegevens: Fl = help of aaslatenUe: Eindigen liet Esc, HOlle of End:
Figuur 7.3: Invoerscherm uitgangsgegevens.
elgenvl~
zonder krulpruillte
lISt
krulpruillte pellen en uitzetten : f grondwerk : f buitenriolering :f heiwerk :f beto"rl.lerk :f . .teelwerk : f d.m..loeren
:f :f
NI'ML
:f
~loeren
IIliE lh.88 174B.88 11468.88 11545.88 2247.88 12472.88 2899.88
f f f f f f f f
448es.88
f
=============
878.88 1184.88 1748.88 11468.88 Z3468.88 13S8.88 1.88 2899.88
=============
42884.88
1 _ eigen vIOllrsyetee.: Ft = help of aasletenUe: Eindigen _t Bee, Ibse of Bnd:
Figuur 7.4: Het invoeren van een eigen vloersysteem.
Stichting Bouwresearch
63
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
7.8
Eigen vloersysteem
'
Naast elkaar verschijnen de resultaten metkruipruimte en de resultaten zonder kruipruimte. Door op de F3toets te drukken wordt een overzicht met de verschillen in kosten verkregen (figuur 7.6).
In dit rapport worden in hoofdstuk 4 acht vloersystemen uitgewerkt. De gegevens van deze vloersystemen zijn verwerkt in het programma KJN. Als de gebruiker echter in de afweging een vloersysteem wil meenemen die anders is dan de acht vermelde, dan is het mogelijk Achter de F2-toets bevindt zich een overzicht met de vloersysteem 9 te kiezen bij deplangegevens. De gebrui- meest essentiële invoergegevens. ker kan dan zelf de calculatie-waarden van z'n eigen. Wordt de F4-toets ingedrukt, dan verschijnt een invoersysteem invoeren. venster met de plangegevens. Als deze gegevens binnen dit venster worden gewijzigd en de gebruiker verlaat het venster met de Esc-toets, dan vindt een nieuwe berekening plaats. De aangepaste resultaten worden 7.9 Resultaten Resultaten worden verkregen door eerst 'Uitvoer' te vrijwel direkt getoond in de resultaten vensters. kiezen en vervolgens 'naar Scherm' of 'naar File'. . Bij keuze van 'naar Scherm' wordt een scherm overeen- Wordt na 'Uitvoer' gekozen voor 'naar File', dan ~ordt een ASCII-bestand aangemaakt met de extensie 'RES'. komstig figuur 7.5 verkregen. De gebruiker wordt gevraagd of hij het aangemaakte bestand wil bekijken en of hij het afgedrukt wil hebben op de printer.
-
3 ....nlnsen liet kJ'UlpJ'Ut.te nieuwe drooglegging: 1.88 lil : 8.24. zetting : 8.75 lil ophOlllng : 8.88. ontgraIl I ng :
singelafstand dral nafatand kayelkosten drainage kJ'U Ipru !IIten yloer8\1ste...
Figuur 7.5: Scherm met resultaten.
:
f f f f
1888.88 11.68
lil lil
32384.95 3728.31 -477.88 44884.88
~
3 woningen zonder kJ'UlpJ'Ul.te -
nlelaole droOlJlelJlJlng: 1.88 11 : 8.24. zetting ophQIJlng : 8.75 lil : 8.88 111 ontgrav Ing
: :
alnplafatand cIN lnafstand kaye Ikoaten drainage kJ'U IpJ'U illten yloBrS\l8tellll
f f f f
1888.88 lil 14.66 • 32384.95 2941.18 8.BB 48618. BB
war.taweerstand Re : 1.58 IIIZ 1VW mln. oppervI. t_p.: 11.38 'e tIIIIp. , &ktor , : 8.63 : 4.28 W/IoZ _teverlles Q
warmt_ratand Re : 1.52 .z JVW .In. oppervI. t_p.: 12.88 'e : 8.71 tIIIIp.,aktor f : Z.98 W/IIZ _tevarlles Q
Fl = help FZ = IMIn lebt ITIY08I'IJegevena
F3 F4
I
= IMIrz leht yerseh Illen = plangegevena wijzigen
3 ....nlngen zonder kJ'UlpJ'Ulllte
m 111 111 111
1112
'e
KIW
W.lm2
Figuur 7.6: Overzicht verschillen.
Fl = help F2 = overzicht Invoergegevens
64
©Copyright SBR, Rotterdam
F3 = overz leht versch illen F4 = plange9'BYens wlJzlpn
Extra
7.10
7.11
Wordt in het hoofdmenu voor 'Extra' gekozen, dan zijn er twee mogelijkheden: •
' Informatie KiN'; er verschijnt een tekst met enige uitleg over het programma;
•
'Printerpapier'; er verschijnt een invoervenster waarin gevraagd wordt om het formaat van het printerpapier (J J inch of /2 inch).
Tot Slot
Het programma is ontwikkeld om een vergelijking te kunnen maken tussen bouwen met en bouwen zonder kruipruimte. Hiervoor kan het dan ook uitsluitend worden gebruikt. Het is niet nauwkeurig genoeg om als calculatie-programma te gebruiken en het model voor het bouwrijp maken is te onvolledig om het ontwerp van een woonwijk op te baseren. Het programma werkt op alle Personal Computers die werken onder PC-DOS of MS-DOS.
r-nl ze op on al dl' ka dl' Ier
3 won ngen at· Ierulpl'ullllte
Or
3 woningen zonc\el' kNlpl'UlMte -
plangelJlMln8 bad_l't : Ilip .ethacle houwl'lJp llaken : Integrale ophoging hllldige dl'OOlJlelJlJlng woningdichtheid kaYeI len1Jte
: : :
8.58 48 2S
(111)
(won I ngen/ha) (111)
kl'lIlprullllteloze wonln1J : Type S. lunc\8I'lng op palen
vi wa...tewe8l'8tand Re : 1.58 112 JIAj IIln. oppervl. t.p.: 11.38 ·C : B.63 tellp.laktor I : 4. ZB WIIII2 wa ...tevel'lIea Q
F1 F2
= help = lIIIe"" lebt
hMle!'ge1J8Vens
wamtewee...tand Re 111 n. Opp8I'V 1. tellp. t8lllp. faktal' I wal'OltlMll'lIea Q
F3 F4
1.52 1112 KIW
12. Be ·C B.71 2.98 WIIo2
= OYeI'zlcht Yezoachillen = plangevevenll wlJzllJen
Stichting Bouwresearch
Figuur 7.7:
Het snel wijzigen van plangegevens.
65
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
8.
EINDAFWEGING EN CONCLUSIES
8.1
Financieel
8.3
Op grond van de uitgevoerde kostenberekeningen en op basis van de gehanteerde uitgangspunten in dit rapport kan worden gesteld: bouwen zonder kruipruimte is meestal goedkoper dan bouwen met kruipruimte. De kosten voor de fundering en de vloerconstructie liggen in alle beschouwde kruipruimteloze varianten lager dan de referentie-variant en in veel gevallen wordt ook bij de kosten van het bouwrijp maken een besparing verkregen door de kruipruimte achterwege te laten. Met het bij dit rapport behorende computerprogramma KJN kan voor diverse studies worden bepaald hoe groot deze besparing is.
8.2
Warmte en vocht
Bouwfysisch bestaat een voorkeur voor bouwen zonder kruipruimte. Via de vloer ontsnapt minder warmte, maar wat wellicht nog belangrijker is: de kans op het optreden van vochtoverlast in de woonruimte neemt beduidend af. Op basis van de berekeningen in dit rapport kan niet zonder meer worden gesteld dat vochtproblemen, die optreden bij woningen met een kruipruimte, achterwege blijven als kruipruimteloos wordt gebouwd. Er is namelijk bij de berekeningen vanuit gegaan dat zowel bij bouwen met als zonder kruipruimte goed bouwrijp wordt gemaakt en voldaan wordt aan alle bouwtechnische eisen die worden gesteld. De varianten die met elkaar worden vergeleken zijn in principe gelijkwaardig. Wat echter wel kan worden gesteld is, dat bij de aanwezigheid van een kruipruimte, ondanks de maatregelen die zijn genomen, de kans op het falen van die mqatregelen groter is, en daarmee de kwetsbaarheid van de woning met kruipruimte voor vochtoverlast groter is. Als wordt gerealiseerd dat het in Nederland steeds moeilijker wordt om geschikte bouwlocaties te vinden, steeds vaker moet worden uitgeweken naar de natste terreinen en het daardoor ook moeilijker wordt de ontwikkelingskosten van een plan onder een bepaald gewenst niveau te houden, mag worden verwacht da t de uitgangspunten voor het drooghouden van de kruipruimte steeds verder onder druk komen te staan (minimale ophoging, redelijke kwaliteit ophoogzand in plaats van goede kwaliteit). Dit resulteert in de conclusie: De enige garantie om geen overlast te hebben van water uit de kruipruimte is door kruipruimteloos te bouwen,.
Grondwater en fundering
Een gevaar bij het achterwege laten van de kruipruimte is dat door het wegvallen van de warmte- en vochttechnische problemen van een kruipruimte, de grondwaterbeheersing vogelvrij wordt verklaard. Dit mag echter niet gebeuren. Een goede grondwaterbeheersing blijft noodzakelijk. Wegen, leidingen en groenvoorzieningen kunnen schade ondervinden van te hoge grondwaterstanden (hiermee is bij alle berekeningen in dit rapport rekening gehouden) en ook kunnen er problemen ontstaan als de fundering langdurig in het water komt te staan. In dit rapport zijn diverse varianten doorgerekend, waarbij de fundering geheel of gedeeltelijk is geïsoleerd. Als kruipruimteloos wordt gebouwd en hogere grondwaterstanden worden geaccepteerd kan dat problemen opleveren bij het isolatiemateriaal. Dit mag in principe niet nat worden. Bij fundering op staal geldt de eis, dat de aanlegdiepte van de funderingsbalk zich op 0,60 m beneden het maaiveld moet bevinden. De onderkant moet vorstvrij zijn aangelegd en tevens functioneert de uitwendige scheidingsconstructie als scherm tegen het binnendringen van hinderlijk of schadelijk gedierte. Ook bij bouwen zonder kruipruimte blijft de eis van vorstvrije aanleg van de fundering gehandhaafd, dus zal altijd voldaan moeten worden aan de aanlegdiepte van 0,60 m. Dit heeft tot gevolg dat niet bezuinigd kan worden op de gestelde ontwateringsnormen in paragraaf 5.4. Als in de voortuinen de grondwaterstand niet vaker dan 10 á 20 dagen per jaar uitkomt boven een hoogte van maaiveld -0,80 m, staat de fundering slechts bij uitzondering en dan nog slechts korte tijd in het grondwater. Voor de al dan niet geïsoleerde funderingsbalk is deze ontwateringsnorm voldoende. Bij een fundering op palen is de invloed van de grondwaterstand geringer dan bij een fundering op staal. Ook bij fundering op palen geldt dat de aanlegdiepte 0,60 m beneden maaiveld moet bedragen, echter dit houdt enkel verband met de volgens de Model Bouw Verordening noodzakelijke wering van schadelijk of hinderlijk gedierte. De eis van vorstvrije aanleg is hier niet van toepassing. Doordat bij de kruipruimteloze varianten op palen de vloer aan de funderingsbalken gestort wordt, kan de dikte van de vloer worden opgeteld bij de constructieve hoogte van de funderingsbalk.
66
©Copyright SBR, Rotterdam
Hierdoor is het constructief gezien mogelijk een geringere aanlegdiepte van de funderingsbalken toe te passen. Dit heeft een aantal gevolgen, te weten: • • • •
8.5
Eindconclusie
De vraag of met of zonder kruipruimte zal worden gebouwd moet al bij de planning van het bouwrijp maken worden beantwoord. Met betrekking tot de kosde kosten van de benodigde ontgraving nemen af; ten van het bouwrijp maken, de vloer en de fundering en met betrekking tot de bouwfysische eigenschappen de kosten van het betonwerk nemen af; (warmte en vocht) heeft het vaak de voorkeur zonder de isolatie van de funderingsbalken raakt, indien aanwe- . kruipruimte te bouwen. Voor een afweging van geval zig, buiten de invloed van de hoge grondwaterstanden; tot geval is het programma KJN ontwikkeld en bijgevoegd, opdat de verschillen en de gevoeligheid van de er wordt niet meer voldaan aan de aanlegdiepte van 0,60 getrokken konklusie voor ieder geval afzonderlijk kunm beneden maaiveld in verband met de wering van schanen worden nagegaan.
delijk of hinderlijk gedierte. (Deze eis is ook in het ontwerp-bouwbesluit opgenomen).
Laatstgenoemd punt vormt een discutabele en dure belemmering voor het optrekken van de balkhoogte voor kruipruimteloze varianten, gefundeerd op palen. Immers, wat is het nut van een scherm tegen schadelijk gedierte als de begane grond vloer zelf uit water en luchtdicht gewapend beton zonder openingen bestaat.
Aanbevolen wordt deze eis in het ontwerp-bouwbesluit te heroverwegen.
8.4
Riolering en wijziging plattegronden
Bij woningen met kruipruimte wordt de riolering aangelegd in de kruipruimte. Dit heeft de volgende voordelen: • de leidingen zijn altijd bereikbaar voor bijvoorbeeld reparatie;
Bij de constructie van de kruipruimteloze woningen kan vooralsnog worden uitgegaan van de eisen die gesteld worden in de Model Bouw Verordening en het ontwerp-bouwbesluit. Veel eisen daarin zijn echter gebaseerd op de aanwezigheid van een kruipruimte. Als op grote schaal kruipruimteloos gebouwd gaat worden, is het gewenst enige van die eisen bij te stellen of te laten vervallen. Als voorbeeld wordt genoemd de eis van een aanlegdiepte van 0,60 m beneden maaiveld voor de funderingsbalk bij een fundering op palen. Als de eisen zijn bijgesteld en beter zijn afgestemd op de situatie van kruipruimteloos bouwen, zullen de verschillen tussen het bouwen met en zonder kruipruimte worden vergroot ten gunste van de kruipruimteloze woning. In tabel 8.1 zijn samenvattend enkele essentiële voor- en
nadelen van zowel bouwen met als bouwen zonder kruipruimte nog eens op een rijtje gezet.
• wijzingen in de plattegrond van de woning kunnen zonder problemen met de riolering worden doorgevoerd; • de riolering is weinig gevoelig voor zettingen die optreden. In het rapport is naar voren gekomen dat door het instorten van de leiding voor de riolering de technische problemen zijn opgelost. Wat echter bij een kruipruimteloze woning verdwijnt is het gemak waarmee wijzigingen in de plattegrond van de woning kunnen worden doorgevoerd.
Stichting Bouwresearch
67
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
TabelS.l: Overzicht voor- en nadelen. Met::kniipruimte .
Zonderk!~~r~~mte
J
____________ ____________ Zowel de Model Bouw Verordening als het Regelgeving Bouwbesluit voorzien niet in kruipruimteloze bouw. De eis ten aanzien van de aanleg diepte van de funderingsbalk (0,6 m) zou kunnen komen te vervallen indien gefundeerd wordt op palen. Bouwrijp maken Ophoging en drainage moeten Besparingen mogelijk op totale kosten zodanig zijn, dat de kruipruimte bouwrijp maken (zie KJN). te allen tijde droog blijft. Bouwtechnische aspekten De onder de begane grond vloer De onder de begane grond vloer aanwezige aanwezige leidingen zijn toeganke- leidingen zijn niet meer toegankelijk voor Leidingen lijk voor onderhoud en reparatie. onderhoud en reparatie. Leidingen invoeren via een mantelbuis. (Ev:entueel aanwezig water in de kruipruimte kan weggepompt De meterkast zo dicht mogelijk aan de gevel worden). plaatsen. De riolering instorten in het beton. Fouten in het afschot van de rio le- Fouten in het afschot van de riolering kunnen . ring kunnen worden gerioleerd. niet meer worden gekorrigeerd. De aanleg dient dus met extra zorg te geschieden. Ventilatievoorzieningen De kruipruimte dient geventileerd De ruimte die als gevolg van zettingen van de te worden. ondergrond onder de vloer zal ontstaan De ventilatievoorzieningen ten be- wordt niet geventileerd. hoeve van de kruipruimte vormen vaak luchtlekken van de kruipruimte naar de gevelspouw. De begane grondvloer wordt Keuze vloertype Naast de toepassing van systeemvloeren is het ook mogelijk de begane grondvloer in het uitgevoerd als systeemvloer. werk te storten. Voordelen: goedkoper hogere graad van luchtdichtheid. Nadelen: logistiek minder goed inpasbaar. Er zijn wijzigen in de woningDe woningindeling kan niet meer gewijzigd W oningind eling indeling mogelijk worden. Bouwfysische aspekten Kans op vochtoverlast ten gevolge van grondwater in de kruipruimte. Vocht Er bestaat ten aanzien van de binnen opperf-waarden vlaktetemperaturen geen duidelijke voorkeur voor kruipruimteloze bouw. De warmteverliezen over de begane grondWarmteverliezen vloer verminderen afhankelijk van het geko~envloertype tot 31 %. . Er zijn extra voorzieningen nodig Goede luchtdichtheid van de begane grondLuchtdichtheid vloer te realiseren door: om met name het kruipluik af te sluiten. • achterwege blijven kruipluik • niet ventileren van de ruimte onder de vloer • het in het werk storten van de vloer. Kruipruimteloos bouwen is in bijna alle Financieel beschouwde gevallen goedkoper.
68
©Copyright SBR, Rotterdam
LITERATUUR
1. Bouwwereld-themanummer'vocht'. Bouwwereld 82 nr. 3, februari 1986.
8. Uitgangspunten en principes voor het bouwen van woningen zonder kruipruimten in gebieden met hoge grondwaterstanden. Volkshuisvesting Amsterdam, 1988.
2. SBR-B2-20 Kruipruimten Stichting Bouwresearch, Rotterdam, 1983.
3. SBR-118 Een kruipruimte thermisch doorgemeten Stichting Bouwresearch, Rotterdam, 1985.
4. SBR-15l Vochtproblemen in bestaande woningen Stichting Bouwresearch, Rotterdam, 1986.
5. SBR-203 Naar dichtere begane-grondvloeren Stichting Bouwresearch, Rotterdam, 1989.
6. Kruipruimte wel of niet? Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Zoetermeer, 1983.
7. Eengezinshuizen zonder kruipruimte Leo de Jonge, Architecten B.V., Rotterdam 1986.
9. Bouwrijp maken van terreinen, prof. ir. W.A. Segeren en ir. H. Hengeveld, SBR-99,1984.
10. Grondwaterproblematiek in stedelijke gebieden, E.N. Boere en G.O. Geldof, RIJP-rapport 1986-18 abw.
11. Weg en Water - themanummer Grondwater in Stedelijke Gebieden, Weg en Water nr. 3, april 1987.
12. Omvang van de grondwateroverlast in het stedelijk gebied van Nederland, Drs. P.N.M. Dijckmeester, december 1988.
13. SBR-145 Grondwateroverlast in de bebouwde omgeving, Stichting Bouwresearch, Rotterdam.
Stichting Bouwresearch
69
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
BIJLAGE 1
BIJLAGE 2
Eisen die gesteld worden aan de begane Prestatie-eisen die gesteld worden aan de begrondvloer volgens de modelbouwverorde- gane grondvloer volgens het Ontwerp-Bouwbesluit (februari 1988) ning Mechanische eisen Algemene constructieve eisen.
art. 152 + 153
Bouwfysische eisen Warmteweerstand van tenminste art. 178 lid 4 l,3m2 K/W art. 117 lid 145 Isolatie index voor contactgeluid odB (m.b.t. aangrenzende woning). -20 dB (m.b.t. ruimten binnen de woning). Bodemafsluiting indien noodzakelijk bij niet steenachtige vloeren art. 162 lid 1 t/m 4 Vloeren moeten waterdicht zijn indien zij in aanraking komen art. 180 lid 1 met de grond of met water Ontwerp technische eisen Het maaiveld is de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdentree, in dit geval de woningentree. Vloeren en woningen, uitgezonderd bergplaatsen en kelders, liggen tenminste 0,15 m boven maaiveld. Het erf (= maaiveld) moet tenminste 0,30 m boven de normaal hoogste grondwaterstand zijn gelegen. De onderkant van buitenwanden (= onderkant fundering) ligt tenminste 0,60 m beneden maaiveld.
art. 1 lid 1
art. 68 lid 1 art. 294 lid 1
Mechanische prestatie-eisen • geen grotere zakking dan 0,025 m • geen grotere hoekverdraaiing dan 0,002 RAD • geen grotere relatieve doorbuiging dan 0,004 Bouwfysische prestatie-eisen • warmteweerstand van tenminste l,3m2K/W • temperatuurfactor van tenminste 0,7 (bij een binnentemperatuur van 22 oe en een buitentemperatuur van -10 oe mag de oppervlaktetemperatuur niet lager zijn dan 12,4 Oe) • luchtdichtheid van minimaal 0,00002 m 3 /m 2s (om toestroming van vochtige lucht tegen te gaan). • isolatie-index voor contactgeluid van 0 dB (m.b.t. aangrenzende woning) en -20 dB (m.b.t. ruimten binnen de woning). • een uitwendige scheidingsconstructie moet waterdicht zijn.
art. 59 art. 59 art. 60
art. 62
art. 23
art. 22
art. 20 art. 22
Ontwerp-technische prestatie-eisen Buitenwanden dienen te worden doorgezet tot 0,6 m beneden het maaiveld, zonder openeningen groter dan 0,01 m
art. 30
Materiaalkeuze Geen hinderlijke of vergiftige stoffen toepassen of stoffen waaruit ioniserende straling kan ontstaan.
art. 29
art. 160 lid 2
Indien leidingen in de kruipruimte aanwezig zijn kan vereist worden dat de hoogte minimaal 0,5 m bedraagt (de ruimte voldoende ventileren en muisdicht afsluiten). art. 183 lid 1 en 2 Indien de bovengenoemde nadere eis . is gesteld dient de ruimte toegankelijk te zijn via een opening van 0,4 m x 0,7 m. art. 65 lid 2 Vloeren van woningen, uitgezonderd bergplaatsen en kelders, liggen tenminste 0,45 m boven de normaal hoogste grondwaterstand ter plaatse. art. 68 lid 2
Invoer-/afvoerleidingen Binnen een straal van 3 m vanaf de voordeur dient een afsluitbare meterkast aanwezig te zijn waarin binnenkomen: • elektriciteit • water • gas • telecommunicatiesignalen • eventueel stadsverwarming Aansluiting op het openbaar riool volgens 3215
70 '
©Copyright SBR, Rotterdam
art. 8 art. 31 art. 9 art. 58
art. 24
BIJLAGE 3A
375
750
ruimte voor elektrische installatie
ruimte voor elektriciteit c.a.i .. p.t.t. apparatuur
o o
N spatplank
g
'"
ruimte voor gasapparatuur
I
I
I
g 0>
meetpunt
-1- ------- -- --- ----- j--
hll_-lI-1'_!-"'aarding
I
ruimte voor I waterapparatuur
I
:
I
lIt>-ll-j--Pf--"-6 mm
"
2
maaiveld
grondplaat
elektr.
•
doorgaande gas- en waterleiding isoleren
gas cai + ptt
water t.b.v. W.M.Z.
bovenaanzicht
Meterkastindeling.
Stichting Bouwresearch
71
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
BIJLAGE 3B
0.30 m
maaiveld
/ " ±40- cm r--' - -
(, teo-
cm
~~~~~====~/~~==~ flexibel element
Bovengrondse invoer gasleiding.
72
©Copyright SBR, Rotterdam
BIJLAGE 4
Koudebrug berekeningen 1. ALGEMEEN Er zijn een aantal kruipruimteloze varianten doorgerekend waarbij de minimaal optredende oppervlaktetemperatuur aan vertrekzijde en het warmteverlies door de vloerconstructie zijn berekend. De uitkomsten worden vergeleken met een referentiegeval waarbij wel een kruipruimte aanwezig is verondersteld. De verschillende varianten zijn:
a. een koudebrugberekening ter bepaling van de minimaal optredende oppervlaktetemperatuur aan de binnenzijde bij de aansluiting vloer-gevelfundering. Hieruit is de binnentemperatuurfactor (f-waarde) overeenkomstig het toekomstige Bouwbesluit afgeleid; b. een warmteverliesberekening ter bepaling van het specifieke warmteverlies door de begane-grondvloer voor gemiddelde wintercondities. Deze berekeningen verschillen alleen door de keuze van de randcondities (zie 3.2.).
Varianten met fundering op staal: • ribben vloer type s, met kruipruimte (referentie); • betonvloer type I, zonder kruipruimte, met isolatie onder de vloer; • betonvloer type 2, zonder kruipruimte, met isolatie onder de vloer; • betonvloer type 3, zonder kruipruimte, met binnen isolatie; • betonvloer type 4, met betonschuim opgevulde kruipruimte.
Varianten met fundering op palen: • ribben vloer type p, met kruipruimte (referentie); • betonvloer type 5, zonder kruipruimte, met isolerende bekisting; • betonvloer type 5a, type 5 met 5 cm luchtspouw onder de vloer;
3. UITGANGSPUNTEN 3.1 Algemeen
De koudebrugberekeningen zijn zoveel mogelijk uitgevoerd volgens de rekenvoorschriften in de ontwerp NEN 2778 en de ontwerp NPR 2878, waarnaar door het toekomstige Bouwbesluit naar verwezen zal worden. Op een aantal punten is daar echter van afgeweken. De reken voorschriften in deze ontwerp normen maken namelijk geen onderscheid tussen bouwen met of zonder kruipruimten. Het doel van de studie is de verschillen tussen bouwen met of zonder kruipruimten goed in beeld te brengen. De gepresenteerde f-waarden hebben daarom geen absolute betekenis in de zin dat deze met de toetsingswaarde uit het Bouwbesluit vergeleken mogen worden. De resultaten gepresenteerd in dit rapport mogen daarom alleen gebruikt worden voor een onderlinge vergelijking. Wel geven de f-waarden een indicatie omdat ze waarschijnlijk niet ver de 'bouwbesluit' -waarden zullen afwijken.
• betonvloer type 6, zonder kruipruimte, met binnen isolatie ; 3.2 Geometrie
• betonvloer type 7, zonder kruipruimte, met isolatie onder de vloer.
In het rekendetail is de omliggende grond in vertikale en horizontale richting tot een afstand van 10 meter in de berekeningen meegenomen.
2. BEREKENINGEN
3.3 Temperaturen Voor de koudebrug-berekeningen zijn overeenkomstig de ontwerp NEN 2778 de volgende temperaturen aangehouden:
Er is gebruik gemaakt van het rekenprogramma TH3DR van TNO-Bouw. Dit programma heeft als kenmerk dat het bouwfysische gedrag van een kruipruimte (ventilatie, verdamping en condensatie van bodemvocht, stralingsuitwissling tussen de begrenzingen) in het rekenmodel is ondergebracht. Twee type berekeningen zijn uitgevoerd:
Binnentemperatuur: 18°C Buitentemperatuur: ooe Bij de warmteverliesberekening is een buitentemperatuur van 5 oe aangehouden overeenkomend met de gemiddelde buitentemperatuur in het stookseizoen. Een
Stichting Bouwresearch
73
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? derde vaste rand temperatuur is de grondtemperatuur op 10 meter diepte die op 10°C is gehouden. 3.4 Warmte-overgangsweerstanden Overeenkomstig de ontwerp NEN 2778 zijn de volgende warmte-overgangsweerstanden gehanteerd voor de koudebrugberekeningen:
Binnenzijde: Ri = 0,5 m 2 K/W Buitenzijde: Re = 0,04 m 2 K/W De hierbij berekende waarde voor de binnenoppervlakte-temperatuurfactor wordt in de ontwerp NEN 2778 aangeduid als de fO,s-waarde. Voor de warmteverliesberekening is een waarde van Ri = 0,25 m 2 K/W aangehouden.
3.5 Warmtegeleidings-coëfficiënten De volgende warmtegeleidings-coëfficiënten (W /m.K) zijn gehanteerd: Kalk-zandsteen Isolatie Beton Afwerklaag Grond Schuimbeton Onderbreking in de vloeroplegging
1,3 0,04 2,0 0,9
1,65 0,1
0,3 (equivalente aarde)
4. RESULTATEN
De uitkomsten zijn gepresenteerd in Tabel 6.3. Op de volgende bladzijden zijn de plots van de berekende isothermen weergegeven. Daarbij dient opgemerkt te worden dat deze betrekking hebben op een warmteverliesberekening bij een buitentemperatuur van oe.
°
74 ©Copyright SBR, Rotterdam
1I
fI.O
~
~
~ 10.S 10.0
g.S
g.O
RIBBENVLOER
Id.s
10.0'
tI.O'
I/S'
.
Op staal, met kruipruimte
',io' %-asfll/
1I 1I
10.0
17
- - - ? V __==11--_~--IIIIIIIIII!!IIII---.11
g.S 12
g.O
10
,.
BETONVLOER Type 1
g.S
,.
,
10.0
10.S
,
.
I
.
,
fI.S
fI.O
lt?0
%-as fll/ 1I
1I
~ ~
~ 10.S
'"
17
1
17
10.
g.S 12
g.O
BETONVLOER Type 2
10
9.'S'
ld. 0'
Id.s
1/0'
1J.s
" ,io' %-as fll/
75
Stichting Bouwresearch
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? _
1&
.a
10.0
9.5
g.o
"
'0
ld. 0
't/o _
d.s' ' , 'Ûo
"'-as- [11'/
BETONVLOER
Type 3
.a
11.0
.a
10.0
9.5
g.o
'0
't/o
9.'5' _
1&
Il.s
Ûo
"'-as- [11'/
BETONVLOER
Type 4
.a
11.0
~
'"~
10.5
10.0
9.5
g.o 9.'5
fd.o
ld. 5
RIBBENVLOER
Op palen, met kruipruimte
76
©Copyright SBR, Rotterdam
_'1
!t.0
fO.O
9.5 '2
"
'0
I
BETONVLOER TypeS
I
9.5
I
fO.O
fO.S
,
I
!t.0
I
!t.S
,
I
f.?O
X-as fll./ '6
!t.0
~ "-
~
'6
fO.S 17
'7
I'
fO.O
'2
9.5
"
'0
BETONVLOER Type S met spouw
I
,
9.5
I
fO.O
I
fO.S
I
!t.0
,
I
,
!t.S
I
f.?O
X-as fll./
!t.0
~ "~
fO.S
'"
I. fO.O '2
9.5
"
9.0
BETONVLOER Type 6
I
9.5
,
I
fO.O
I
fO.S
I
!t.0
I
!t.S
I
,
f.?O
X-as fll./
Stichting Bouwresearch
77
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? .-
1f.0
16 16
"~~~~~~================~~I7 10.0
12
9.5
9.0
10
is
ld. °
d.s
" BETONVLOER
ti 0'
Type 7
x-aS fllj ti ti
If.
'"--~
10.5
~~-T--T---------------------Ul7~17 10.0
"
9.5
9.0
10
9.'5'
ld. °
,IJ. s'
RIBBENVLOER
Op palen, niet geventileerd
78
©Copyright SBR, Rotterdam
BIJLAGE 5
Calcu latie vloersystemen o
kostenberekeningen 1. ALGEMEEN Van zowel de referentie-woningen als van de kruipruimteloze varianten zijn de bouwkosten berekend. Het betreft steeds een blokje van 3 woningen. De kosten hebben betrekking op de aanleg van de begane grondvloer, tot en met bovenkant vloer. 2. RANDVOORWAARDEN 2.1 Hemelwaterafvoeren De hemelwaterafvoeren zijn buiten beschouwing gelaten omdat de kosten voor alle typen beganegrondvloeren gelijk zijn en dus geen invloed hebben op de vergelijking.
2.2 Grondwaterstand Aangenomen is dat de grondwaterstand bij aanleg van de fundering geen belemmering vormt. Er worden geen kosten voor het bemalen van de bouwput in rekening gebracht. 2.3 Grondverzet Uitgegaan is van een (al dan niet integraal) opgehoogd terrein. Het grondwerk ten behoeve van de aanleg van de fundering wordt door de aannemer verricht, met dien verstande dat de overtollige grond niet hoeft te worden afgevoerd. De grond afkomstig uit de kruipruimte (referentiewoning) wordt opgenomen in de grondbalans.
RIBBENVLOER (Op staal met kruipruimte) ! LI::IS_~mschr~\,i~§~_____
Uurloon
Uren
-~-~~_------..:._---------------
Loon
Onderaannemer
Materiaal
- - - - - - - - - - - - - - - - - -----
----~_._-_.
- - -~
-" -"--.
Totaal -
.
-
-~
-- - -
-
~
RECAPITULATIE 11 Peilen en uitzetten 12 Grondwerk 14 Buitenriolering 21 Betonwerk 22 Metselwerk 23 Systeem vloeren 42 Dekvloeren
42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50
Totaal
14,61 0,00 16,30 33,24 17,46 63,48 11,08
621 0 694 1.414 742 2.699 470
249 0 104 1.979 2.914 8.693 312
0 1.651 0 270 3.093 1.080 1.317
870 1.651 1.740 3.663 6.749 12.472 2.099
156,17
6.640
15.193
7.411
29.244
Uren
Loon
Materiaal
Onderaannemer
Totaal
BETONVLOER (Type 1) I
i!!f~?_m~c~_ril\,ing
Uurloon
--~~---~
--------
~----
_.-
RECAPITULATIE 11 Peilen en uitzetten 12 Grondwerk 14 Buitenriolering 21 Betonwerk 22 Metselwerk 42 Dekvloeren
Totaal
42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50
14,61 0,00 16,30 84,01 16,50 10,90
621 0 694 3.573 701 464
249 0 1.046 6.841 2.307 306
0 1.063 0 1.080 2.642 1.294
870 1.063 1.740 11.494 5.650 2.064
142,32
6.053
10.749
6.079
22.881
Stichting Bouwresearch
79
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? BETONVLOER (Type 2)
l~~_~1l1schrij~ing _____
Uurloon
Uren
Loon
42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50
14,61 0,00 16,30 98,56 16,50 10,90
621 0 694 4.192 701 464
156,87
6.672
Uurloon
Uren
42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50
Materiaal
Onderaannemer
TotaalJ
0 1.063 0 1.350 2.157 1.294
870 1.063 1.740 13.561 4.812 2.064
11.574
5.864
24.110
Loon
Materiaal
Onderaannemer
Totaal
14,61 0,00 16,30 111,99 14,99 19,75
621 0 694 4.763 637 839
249 0 1.046 8.862 1.750 747
0 1.104 0 1.350 2.042 1.294
870 1.104 1.740 14.975 4.429 2.880
177,64
7.554
12.654
5.790
25.998
Uurloon
Uren
Loon
Materiaal
Onderaannemer
Totaall
42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50
14,61 0,00 16,30 79,64 16,50 10,90
621 0 694 3.388 701 464
249 0 1.046 7.094 1.954 306
137,95
5.868
10.649
RECAPITULATIE 11 Peilen en uitzetten 12 Grondwerk 14 Buitenriolering 21 Betonwerk 22 Metselwerk 42 Dekvloeren Totaal
249 0 1.046 8.019 1.954 306 .
BETONVLOER (Type 3)
!HS Omschrijving --,------- ----
RECAPITULATIE 11 Peilen en uitzetten 12 Grondwerk 14 Buitenriolering 21 Betonwerk 22 Metselwerk 42 Dekvloeren Totaal
BETONVLOER (Type 4)
.HS Omschrijving -~-----
. RECAPITULATIE 11 Peilen en uitzetten 12 Grondwerk .14 Buitenriolering 21 Betonwerk 22 Metselwerk 42 Dekvloeren Totaal
80
©Copyright SBR, Rotterdam
0 933 . 0 6.732 2.157 1.294 11.116
870 933 1.740 17.214 4.812 2.064 27.633
RIBBENVLOER (Op palen met kruipruimte)
Omschrijving
Uurloon
Uren
Loon
Materiaal
Totaal,
Onderaannemer
----------~--
----_ .. _"-----
RECAPITULATIE 11 Peilen en uitzetten 12 Grondwerk _14 Buitenriolering 20 Heiwerk 21 Betonwerk 22 Metselwerk 23 Systeem vloeren 420ekvloeren
42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50
Totaal
14,61 0,00 16,30 18,40 98,29 8,14 36,48 11,08
621 0 694 782 4.177 347 2.699 470
249 0 1.046 6.208 3.498 880 8.693 312
0 1.651 0 4.470 3.870 1.080 1.317
870 1.651 1.740 11.460 11.545 2.347 12.472 2.099
230,30
9.790
20.886
13.408
44.084
Loon
Materiaal
Onderaannemer
__ - Totaal_
1~020
BETONVLOER (Type 5) I
~S Omschrijving -
_._-----_. -_._-"----------
Uurloon
Uren
-_._--~-_
. _._------ - - - - - - - - - - - - - - -
_.
.
_.-
.. ...
-~_
RECAPITULATIE 11 Peilen en uitzetten 12 Grondwerk 14 Buitenriolering 20 Heiwerk 21 Betonwerk 22 Metselwerk 42 Dekvloeren
42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50
Totaal
14,61 0,00 16,30 18,40 121,36 2,9011,08
621 0 694 782 5.161 126 470
249 0 1.046 6.208 15.329 412 312
0 1.04 0 4.470 4.635 690 1.317
870· 1.104 1.740 11.460 22.109 1.228 2.099
184,71
7.854
23.556
11.716
40.610
Uren
Loon
Materiaal
Onderaannemer
BETONVLOER (Type 6) i
lHS Omschrijving --
.- - - . - - -
-----------------
Uurloon
--_._--------~----------~----~-----------_.
-------_.
Totaal
-
- ._._-
RECAPITULATIE 11 Peilen en uitzetten 12 Grondwerk 14 Buitenriolering 20 Heiwerk 21 Betonwerk 22 Metselwerk 420ekvloeren Totaal
42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50
14,61 0,00 16,30 18,40 176,88 3,92 19,75
621 0 694 782 7.519 167 839
249 0 1.046 6.208 10.402 493 747
0 1.104 0 4.470 4.703 690 1.294
870 1.104 1.740 11.460 22.624 1.350 2.880
249,88
10.622
19.145
12.261
42.028
Stichting Bouwresearch
81
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? BETONVLOER (Type 7)
~~?~~chrijving
Uurloon
Uren
Loon
42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50
14,61 0,00 16,30 18,40 182,30 3,92 5,45
621 0 694 782 7.749 167 232
240,98
10.245
Uurloon
Uren
11 Peilen en uitzetten 12 Grondwerk 14 Buitenriolering 20 Heiwerk 21 Betonwerk 22 Metselwerk 23Systeemvloeren 42 Dekvloeren
42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50 42,50
Totaal
42,51
Materiaal
I
Onderaannemer
Totaalj
0 1.04 0 4.703 4.736 690 ' 1.294
87870 1.104 1.740 11.460 22.252 1.350 1.696
17.933
12.294
40.472
Loon
Materiaal
Onderaanpemer
14,61 0,00 16,30 18,40 98,52 8,14 63,48 11,08
621 0 694 782 4.186 347 2.699 470
249 0 1.046 6.208 3.658 880 8.693 312
0 402 0 4.470 4.717 1.020 1.080 2.426
870 402 1.740 11.460 12.561 2.247 12.472 3.208
230,53
9.799
21.046
14.115
44.960
RECAPITULA TIE 11 Peilen en uitzetten 12 Grondwerk· 14 Buitenriolering 20 Heiwerk 21 Betonwerk 22 Metselwerk 42 Dekvloeren Totaal
249 0 1.046 ' 9.554 9.767 493 170
BETONVLOER (Type 8)
[HS Omschrijving --~-~---------
-_.
I
Totaal I
RECAPITULATIE
82
©Copyright SBR, Rotterdam
BIJLAGE 6A
Bouwrijp maken In grote delen van Nederland is de bodem zo slap en staat het grondwater zo dicht onder het maaiveld, dat altijd omvangrijke werken moeten worden uitgevoerd om het gebied geschikt te maken voor bebouwing. Deze werken, het bouwrijp maken, behelzen onder andere steeds één of andere vorm van ophogen van het terrein. De ophogingen omvatten in ieder geval altijd het aanbrengen van zand onder het te verharden openbaar gebied. De gangbare me.thoden van bouwrijp maken kennen een aantal problemen, zoals de noodzaak van het winnen van zand en het optreden van zetting, die door het ophogen wordt veroorzaakt. Twee methoden Een goed bouwrijp gemaakt terrein is een terrein waarop het goed mogelijk is te bouwen en dat voldoet als woongebied. Heqs een terrein dat goed begaanbaar is, vrijwel zettingsvrij en droog. Er zijn met betrekking tot het bouwrijp maken geen uniforme normen voor de kwaliteit. Hier is als uitgangspunt gehanteerd dat goed bouwrijp wordt gemaakt. Met name dit uitgangspunt heeft ertoe geleid dat van de gangbare methoden van bouwrijp maken alleen de integrale ophoging met zand is beschouwd. Integraal ophogen met zand Bij de integrale ophoging met zand wordt het hele toekomstige woongebied opgehoogd met zand. De beno-
digde laagdikte van het ophoogzand wordt bepaald door de gewenste uiteindelijke hoogte van het maaiveld en de vereiste drooglegging. Dit hangt samen met de oorspronkelijke hoogte van het maaiveld, de verwachte zettingen en de eventueel mogelijke verlagingen van het waterpeil. De ontwateringsdiepte moet ten minste 1,00 mzijn. Een laagdikte van circa 0,80 m is een praktisch minimum vanuit het oogpunt van haalbaarheid en ontwatering. Grotere laagdikten worden toegepast als de te verwachten zettingen van de ondergrond daar aan. leiding toe geeft. De cunettenmethode Bij de cunettenmethode wordt alleen zand aangebracht onder de verharding en in de kruipruimten. Ook bij de cunettenmethode moet soms na het aanbrengen van het zand geruime tijd worden gewacht met de start van de bouw opdat het grootste deel van de optredende zetting heeft plaatsgevonden. In gebieden met een slechte bodemgesteldheid is een terrein dat met de cunettenmethode bouwrijp is gemaakt vooral een kwalitatief minder goed bouwterrein. In gebieden met een redelijke tot goede bodemgesteldheid zal het bouwterrein kwalitatief wel voldoen. Daarnaast moet het inrichtingsplan in uitgewerkte vorm gereed en definitief zijn bij de start van het bouwrijp maken, omdat het zand anders niet op de juiste plaats kan worden aangebracht.
Stichting Bouwresearch
83
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
BIJLAGE 6B
Begrippenlijst grondwaterbeheer en riolering
o
Grondwaterbeheer
opbolling en de specifieke afvoer bij stationaire stroming.
Drooglegging het hoogteverschil tussen waterspiegel en maaiveldoppervlak [mlo
Freatisch vlak grondwaterspiegel; het vlak door de punten waar het grondwater een drukhoogte gelijk nul heeft (atmosferische druk).
Ontwateringsdiepte de afstand tussen het maaiveldoppervlak en de hoogste grondwaterstand tussen de ontwateringsmiddelen.
o
Opbolling het maximale hoogteverschil tussen de waterstand in de ontwateringsmiddelen en de grondwaterstand tussen de ontwateringsmiddelen in een afvoersituatie. Ontwatering de afvoer van water uit percelen over en door de grond naar een stelsel van grotere waterlopen (eventueel via drainbuizen en greppels). Afwatering de afvoer van water via een stelsel van open waterlopen naar een lozingspunt van het afwateringsgebied. Grondwaterisohypse meetkundige plaats van punten met gelijke stijghoogte; hoogtelijn voor de grondwaterstand. Verzadigde zone deel van de grond waarin de poriën geheel met water zijn gevuld.
Riolering
Gemengd (of gekombineerd) rioolstelsel een rioolstelsel dat zowel huishoudelijk en industrieel afvalwater als de neerslag gezamenlijk afvoert. Gescheiden rioolstelsel een rioolstelsel dat huishoudelijk en industrieel afvalwater door een speciaal daarvoor bestemd leidingnet en de neerslag gescheiden daarvan door een ander leidingnet afvoert. DWA-riool: rioolleiding voor huishoudelijk en industrieel afvalwater (Droog Weer Afvoer); RWA-riool: rioolleiding voor het afvoeren naar neerslag (Regen Water Afvoer). Verbeterd gemengd rioolstelsel een gemengd rioolstelsel met een zeer geringe overstortfrequentie als gevolg van een grotere berging en zonodig aangepaste pomp-overcapaciteit. Verbeterd gescheiden rioolstelsel een gescheiden rioolstelsel waarbij de neerslag slechts met een beperkte frequentie door de regenwaterriolen naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd.
Onverzadigde zone deel van de grond boven de grondwaterspiegel, waarin de poriën zowel water als lucht bevatten. Evapotranspiratie . flux van water dat vanaf en vanuit de bodem verdampt (evaporatie) plus de transpiratie van planten.
drooglegging
Bergingscoëfficiënt het quotiênt van de verandering in specifieke berging en de bijbehorende verandering van de grondwaterstand. Ontwateringsweerstand de weerstand tegen de grondwaterstroming naar open of gesloten leidingen, te berekenen als quotiênt van de
84
©Copyright SBR, Rotterdam
ontwateringsdiepte
BIJLAGE 7
Verharding
Eenheidsprijzen konstrukties
-------------~--------~-~--..,
Omschrijving
aantal
eenheid
----
prijs/ eenheid ---~--------~--
prijs/ : onderdeel: - -------
-
------ --,
1. Wijkontsluitingsweg rijbaan voetpad 1 voetpad 2 fietspad 1 fietspad 2 zijberm 1 zijberm 2 middenberm riolering lichtmasten bomen PRIJS per mI PRIJS per m 2 verharding'
m 2 /m m 2 /m m 2 /m 2 m /m m 2 /m m 2 /m m 2 /m m 2 /m mI
7,00 2,50 2,50 0,00 0,00 3,50 3,50 0,00 1,00 4,00 8,00
st/lOOm st/lOOm
12,00
m2
8,00 3,00 3,00 2,00 2,00 5,00 5,00 0,00 1,00 4,00 8,00
m2 m2 m2 m2 m2 m2 m2 m2 mI st/lOOm st/lOOm
18,00
m2
55,00 35,00 35,00 0,00 0,00 20,00 20,00 0,00 200,00 750 250
385,00 87,50 87,50 0,00 0,00 70,00 70,00 0,00 200,00 30,00 20,00 950,00 79,17
2. Buurtweg rijbaan voetpad 1 voetpad 2 fietspad 1 fietspad 2 zijberm 1 zijberm 2 middenberm riolering lichtmasten type 1 bomen PRIJS per mI PRIJS per m 2 verharding
Stichting Bouwresearch
55,00 30,00 30,00 40,00 40,00 25,00 25,00 0,00 200,00 750,00 250,00
440,00 90,00 90,00 80,00 80,00 125,00 125,00 0,00 200,00 30,00 20,00 1.280,00 71,11
85
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Eenheidsprijzen konstrukties
OmschrijVin~-~
'I
Verharding aantal
eenheid
prijs/ eenheid
prijs/ . onderdeel
rijbaan voetpad 1 voetpad 2 fietspad 1 fietspad 2 parkeerstrook 2 parkeerstrook 1 middenberm riolering lichtmasten bomen
6,00 3,00 3,00 3,00 3,00 1,80 1,80 0,00 1,00 5,00 10,00
m2 m2 m2 m2 m2 m2 m2 m2 mi st/lOOm st/lOOm
40,00 35,00 35,00 40,00 40,00 25,00 25,00 50,00 200 750 250
240,00 105,00 105,00 120,00 120,00 45,00 45,00 0,00 200,00 37,50 25,00
PRIJS per mI PRIJS per m 2 verharding
18,00
m2
rijbaan zijberm 1 zijberm2 ontgraven ophogen
3,00 1,00 1,00
45,00 20,00 20,00
PRIJS per mI PRIJS per m 2 verharding
1,00 3,00
m2 m2 m2 m2 m2 mI m2
verharding zijberm 1 zijberm2
3,00 1,00 1,00
m2 m2 m2
45,00 20,00 20,00
PRIJS per m ~ . PRIJS per m verharding
1,00 3,00
m1 m2
1,00 10,00
m2 m/100m 2
1,00
m2
i 1
3. Woonstraat
1.042,50 57,92
4. Fietspad 135,00 20,00 20,00 0,00 0,00 175,00 58,33
5. Voetpad 135,00 20,00 20,00 175,00 58,33
6. Parkeerplaatsen verharding riolering PRIJS per m 2 verharding
86
©Copyright SBR, Rotterdam
50,00 250,00
50,00 25,00 75,00
Eenheidsprijzen konslrukties
iOmsc~~~jvi~;-
-~-
---
Groen
---~-----~----
._~-
-
_.~--~---~-----------
aantal _.
__
..
~----------,----_."._._--_
eenheid ..
_----
1,00 1,00
1. Gazon ophogen
m2
----
----------------- -- -------1
prijs/ eenheid 7,50 4,00
PRIJS per m 2 2. Sierheesters opgaand sober luxueus ophogen PRIJS per m
1,00 1,00 1,00
m2 m2 m2
7,20 14,00 5,00
1,00 1,00 1,00
m2 m2 m2
16,80 18,60 5,00
16,80 18,60 5,00 40,40
1,00 1,00 1,00
m2 m2 m2
12,15 13,80 5,00
PRIJS per m 2 5. Buurt- en wijkgroen ophogen
7,20 14,00 5,00 26,20
PRIJS per m 2 4. Sierheesters bodembedekkend sober luxueus ophogen
7,50 4,00 11,50
2
3. Sierheesters halfhoog sober luxueus ophogen
prijs/ i onderdeel I
12,15 13,80 5,00 30,95
1,00 1,00
PRIJS per m 2
m2 m2
22,50 5,00
22,50 5,00 27,50
Stichting Bouwresearch
87
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
Eenheidsprijzen konstrukties
I
Water aantal
eenheid
prijs/ eenheid
prijs/ onderdeel
6,00 2,00 0,25 0,10
m 2 /m l mI st/lOOm st/lOOm
5,00 ·70,00 6.500,00 150.000,00
30,00 150,00 16,25 150,00
6,00
m2
7,50 2,00 0,25 0,10
m2 mI st/lOOm st/lOOm
PRIJS per mI 2 PRIJS per m
7,50
m2
3. Watergang breed ontgraven beschoeiing duikers bruggen
15,00 2,00 0,25 0,10
m2 mI st/lOOm st/lOOm
PRIJS per mI 2 PRIJS perm
15,00
m2
5.000,00 400,00
m2 mI
5.000,00
m2
IOmschrijving
L___
1. Watergang smal ontgraven beschoeiing duikers bruggen
PRIJS per mI 2 PRIJS per m 2. Watergang middel ontgraven + bodembed. beschoeiing duikers bruggen
4. Vijver ontgraven + bodembed. beschoeiing PRIJS per mI 2 PRIJS per m
88
©Copyright SBR, Rotterdam
346,25 57,70
5,00 70,00 6.500,00 150.000,00
37,50 150,00 16,25 150,00 353,75 47,20
5,00 70,00 6.500,00 150.000,00
75,00 150,00 . 16,25 150,00 391,25 26,00
5,00 75,00
25.000,00 30.000,00 55.000,00 11,00
BIJLAGE 8
Grondwatermodel HYSTED
• de diktes van de b.ovenste twee lagen grond;
Het grondwatermodel HYSTED (HYdrologie STEDelijke gebieden) is ontwikkeld als hulpmiddel bij de beoordeling van de effecten van maatregelen ter verbetering van de grondwaterhuishouding in stedelijke gebieden met (te) hoog grondwater. Met het model worden grondwaterstanden gesimuleerd, als functie van de ruimte en als functie van de tijd [la].
• de stijghoogte van het diepe grondwater; • de hydraulische weerstand tussen het diepe grondwater en het ondiepe (freatisch) gróndwater; • indien drainage aanwezig:
• de intreeweerstand; • de draindiepte.
Bij toepassing van het model wordt de stedelijke omgeving onderverdeeld in vierkante rastervakken met een lengte van 10 á 25 m. Per rastervak wordt opgegeven:
Met behulp van deze parameters kan een stedelijk gebied (hydrologisch gezien) worden gekarakteriseerd en geschematiseerd.
• de hoogte van het maaiveld;
Bij de berekeningen met het model wordt een bestand met neerslag en verdamping als invoer gebruikt. Als uitvoer worden grondwaterstanden verkregen, per dag en per rastervak. Een modelresultaat is weergegeven in figuur 1.
• het percentage verhard oppervlak; • de eigenschappen van de onverzadigde zóne (de bodem tussen het maaiveld en de grondwaterspiegel); • de doorlatendheid van de bovenste twee lagen grond;
·0.05 -0.15 -0.25 0..
~ ·0.35
berekend
:>
•
o
gemeten
..: ·0.45 E ·0.55 -0.65 -0.75 10
20
30
1 nov 1982
40
50
60 dagen
70
80
90
100
110
31 jan 1983
Figuur 1:
Een berekeningsresultaat met HYSTED.
Stichting Bouwresearch
89
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE? De werkwijze met het model is als volgt:
De werkwijze is als volgt:
1. Er word teen schematisatie gemaakt van de bestaan- 1. Er worden verschillende bodemtypes onderscheide situatie. Daarbij kan zowel sprake zijn van een den (kleigronden, veenweide gebieden, zandgronbestaande woonwijk als van een landelijk terrein of den met leemlagen ... enz.). Deze verschillende bobraakliggend terrein, dat nog ingericht moet wordemtypes worden gekarakteriseerd door laagdiktes, den. bergingscoëfficiënten en doorlatendheden. Nage2. Er worden peilbuismetingen verricht. Gedurende gaan wordt of het berekende verloop van de grondeen winterperiode worden grondwaterstanden gewaterstanden reëel is (pragmatisch). meten (eens per week). 2. Er wordt een methode van bouwrijp maken gedefinieerd, bijvoorbeeld: 3. De gegevens over neerslag en verdamping van het . KNMI worden verzameld en het model wordt zoda• de cunettenmethode (0,70 m zand.in cunet); nig geijkt, dat de berekende grondwaterstanden zo • integraal ophogen met 0,85 m; goed mogelijk overeenkomen met de gemeten • integraal ophogen met 1,50 m. grondwaterstanden (figuur 1). De wijzigingen worden ingevoerd in het model. 4. In het model worden wijzigingen aangebracht, over- 3. Er wordt aangegeven waar open water ligt (singeleenkomstig de te nemen maatregelen. Gedacht kan afstand) en waar drainage ligt. worden aan: Met het model wordt nagegaan of hèt verloop van de grondwaterstanden voldoet aan de gestelde nor• de aanleg van drainage; men. Zoniet, dan wordt de drainage aangepast. • grondwerk ten behoeve van bouwrijp maken; 4. Bepaald wordt welke combinaties van singelafstand • het dempen van sloten ... enz. 5. Het gewijzigde verloop van de grondwaterstanden en drainafstand (draindiepte) leiden tot een gewenwordt beoordeeld. ste ontwateringssituatie. Bij de studie 'bouwen zonder kruipruimte' is de werkwijze anders, omdat niet uitgegaan wordt van bestaande situaties. Bij de studie worden theoretische verkavelingen in beschouwing genomen.
Als resultaat wordt per bodem type een relatie gepresenteerd tussen: ophoging (drooglegging), singelafstand en drainafstand. Deze relatie wordt (gelineariseerd) toegevoegd aan de vergelijkingen van het lineaire programmeringsvraagstuk. , Ter illustratie is in figuur 2 een resultaat van model HYSTED weergegeven. Met behulp van dergelijke afbeeldingen en isohypsenpatronen wordt nagegaan of overal in het vlak voldaan wordt aan de ontwateringsnormen.
a')a a':1e ~a
'la
~a'Se ~
Figuur 2: Een verloop van grondwaterstanden in de ruimte.
90
©Copyright SBR, Rotterdam
BIJLAGE 9 Vochtgehalte ell dampspall/lillg bij verschil/ellde temperaturen
~~~~li;;- :~l R~liàlte,·
Tem
39,56 37,54 35,62 33,77 32,02
+35 34 33 32 31
5627 5323 5033 4757 4496
5657 5323 5061 4785 4521
5688 5381 5090 4812 4546
5720 5412 5118 4838 4573
5752 5443 5146 4866 4598
5784 5472 5176 4893 4625
5816 5503 5205 4921 4650
5848 5533 5234 4949 4677
5880 5564 5264 4977 4704
5912 5595 5293 5005 4730
30,34 28,73 27,21 25,75 24,36
30 29 28 27 26
4245 4007 3782 3567 3363
4270 4031 3803 3588 3383
4294 4054 3826 3610 3403
4319 4078 3848 3630 3423
4344 4102 3871 3651 3443
4369 4125 3893 3674 3463
4393 4149 3915 3695 3484
4418 4173 3939 3716 3504
4443 4197 3962 3738 3530
4469 4221 3984 3760 3546
23,05 21,78 20,55 19,43 18,35
25 24 23 22 21
3169 2985 2811 2645 2488
3188 3003 2828 2661 2504
3207 3022 2844 2677 2518
3226 3040 2861 2693 2535
3246 3058 2879 2710 2549
3264 3076 2896 2727 2565
3284 3095 2915 2744 2581
3303 3114 2932 2760 2597
3323 3132 2949 2778 2613
3343 3151 2967 2793 2629
17,28 16,30 15,37 14,47 13,65
20 19 18 17 16
2340 2198 2065 1938 1818
2353 2212 2077 1950 1830
2368 2225 2090 1962 1842
2382 2240 2104 1978 1854
2397 2253 2117 1988 '1866
2412 2268 2130 2001 1878
2428 2281 2144 2014 1890
2442 2296 2157 2026 1902
2457 2310 2170 2034 1914
2473 2325 2184 2052 1926
12,85 12,07 11,35 10,65 10,01
15 14 13 12 11
1706 1599 1498 1403 1313
1717 1609 1507 1413 1321
1728 1619 1518 1422 1331
1739 1630 1527 1431 1339
1750 1641 1538 1441 1349
1761 1651 1547 1450 1358
1773 1662 1558 1459 1366
1784 1673 1569 1469 1375
1796 1684 1578 1478 1385
1808 1696 1589 1489 1394
9,40 8,82 8,27 7,76 7,28
10 9 8 7 6
1229 1148 1072 1002 935
1237 1156 1080 1008 942
1245 1164 1087 1016 948
1253 1172 1095 1023 955
1262 1179 1103 1030 962
1270 1187 1110 1036 968
1278 1195 1118 1044 975
1287 1203 1126 1051 982
1295 1212 1132 1059 988
1305 1220 1140 1066 995
6,83 6,40 5,99 5,59 5,21
5 4 3 2 1
872 814 758 706 657
879 819 763 711 661
834 826 768 716 667
891 831 775 722 671
898 836 760 727 676
903 843 786 732 681
910 848 791 736 885
916 855 796 742 691
923 860 802 747 696
928 876 808 752 701
4,84 4,84
+0 -0
611 611
615 605
620 600
624 596
628 591
633 587
637 581
643 576
647 572
652 567
4,48 4,14 3,82 3,53 3,26
-1 -2 -3 -4 -5
563 517 476 437 401
557 513 472 433 397
553 508 468 429 395
548 504 464 425 391
54 500 460 423 388
539 496 456 419 384
535 492 452 415 381
531 483 448 412 377
525 484 444 408 375
521 480 440 404 371
3,01 2,77 2,55 2,34 2,15
-6 -7 -8 -9 -10
368 337 309 283 280
365 335 307 281 257
381 332 304 279 255
359 329 301 276 252
356 327 299 273 251
352 323 296 271 248
349 320 293 269 245
347 317 291 267 244
344 315 288 264 241
340 312 285 261 240
~~1p~L_f9""
91
Stichting Bouwresearch
©Copyright SBR, Rotterdam
BOUWEN MET OF ZONDER KRUIPRUIMTE?
':.
..
:
\,
Vormgeving: GRID /Design, Hoofddorp
92
©Copyright SBR, Rotterdam
Informatie over de Stichting Bouwresearch
*
De nieuwste uitgaven van SBR worden altijd besproken in het zesmaal per jaar verschijnende SPEURBERICHT. Neem een (gratis) abonnement als u het nog niet krijgt; u ontvangt dan tevens een overzicht van alle SBR-produkten.
*
Beter nog: neem een jaarabonnement op maat! U krijgt dan de SBR-publikaties die voor u het meest van belang zijn automatisch toegezonden. U kunt kiezen uit de volgende onderzoekvelden: • milieu en energie
• arbeidsomstandigheden
• informatica
• regelgeving, normering
• levensduur, duurzaamheid
• beheer en onderhoud
• kwaliteit(szorg)
• ontwerp- en bouwtechniek
• logistiek
• bouw- en bedrijfsproces
• EG '92/internationaal
Meer informatie over SBR-publikaties, toezending Speurbericht enlof abonnementensysteem bij: Stichting Bouwresearch Postbus 1819 3000 BV ROTTERDAM Telefoon (010) 411 7276/4123528 Telefax (010) 413 01 75
©Copyright SBR, Rotterdam
ISBN 90-5367-023-8
©Copyright SBR, Rotterdam