1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
handleiding groep 4
blok 7 en 8
blok 8 Het konijnenhok
1
11
6
8
3 Inleiding Het thema van dit blok is ‘Het konijnenhok’. Opa timmert met zijn kleindochter een konijnenhok. In de handvaardigheidles kunt u de kinderen ook iets laten timmeren, bijvoorbeeld een vogelhuisje. Houd een klassengesprek over huisdieren. Bespreek daarin hoe je dieren moet verzorgen en wat ze nodig hebben. Eventueel kunnen kinderen hun huisdier op school laten zien. In dit blok leren de kinderen de tafel van 4. Maak een tafeltafel en betrek die waar mogelijk bij de lessen. Leg er spullen op die bij de tafel van 4 horen, bijvoorbeeld knopen met vier gaatjes, een kwartetspel, speelgoedauto’s met vier wielen, legoblokjes met vier nopjes en knuffels met vier poten. In les 6 maken de kinderen kennis met de digitale klok. Zorg voor een digitale tijd in het lokaal om de kinderen hiermee vertrouwd te maken. Denk aan een digitale klok of wekker of een digitaal horloge. De kinderen oefenen verder met het aflezen van kalenders. Zorg daarom dat de maanden op het bord of de poster nog in beeld blijven. Ook worden allerlei soorten optel- en aftreksommen tot en met 100 geoefend. Wanneer er kinderen zijn die de sommen nog met de getallenlijn uitrekenen, help ze dan met de overstap naar pijlentaal. Voor rekensterke kinderen sluiten de volgende verrijkings38
opdrachten uit de methode ‘Kien’ aan bij het blok ‘Het konijnenhok’: – Spiegelbeeld (Meten en meetkunde) – Zoek de fout (Getallen) Preteaching Bespreek aan de hand van de praatplaat van les 1 met de taalen/of rekenzwakke kinderen het thema en de nieuwe doelen van het blok. Bespreek de volgende woorden en begrippen: – schroef – digitaal horloge – kubus – zijvlakken (van een kubus) De nieuwe doelen van dit blok zijn verwerkt in de praatplaat (zie hierna). Wijs de onderdelen uit de praatplaat aan en bespreek de nieuwe doelen: Les 1 Tafel van 4 – Vertel dat Michiel en opa een konijnenhok hebben gemaakt. Vraag wie er thuis een hok met een dier heeft. Wijs op het bord ‘Het konijnenhok’ en vraag hoeveel schroeven je daarop ziet. (vier). Zien de kinderen meer dingen waar er ook vier van zijn? (poten hok, vlekken en poten konijn, ringen trui Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
blok 8
opa). Wijs op de knopen op opa’s bloes. Hoeveel groepjes van vier zijn dat? (twee). Welke keersom hoort daarbij? (2 × 4 = 8). Vertel de kinderen dat ze in les 1 de tafel van 4 leren. Les 3 Getallen van een keersom verwisselen – Wijs op de doos met vakjes. Zijn er vier rijen van twee vakjes of twee van vier? (beide). Met welke keersommen kun je het aantal vakjes uitrekenen? (2 × 4 en 4 × 2). Vertel de kinderen dat ze in les 3 leren de getallen in een keersom te verwisselen. Les 6 Hele en halve uren op digitale klok – Vraag wat op opa’s horloge staat. (9:30). Wat betekent dat: leeftijd, temperatuur of tijd? Hoe laat is het dan? (half tien). Zeg dat opa een digitaal horloge heeft. Laat een digitaal horloge zien. Vertel dat er geen wijzers op zitten, maar dat de tijd met cijfers wordt weergegeven. Vertel de kinderen dat ze in les 6 leren hoe dat werkt. Les 8 Concrete geldsituaties – Vraag wat Michiel kan kopen als het hok klaar is. Denk aan: konijn, voer, hooi, etensbakje, drinkflesje. Laat lezen wat dit kost. Let op de uitspraak. € 10 spreek je uit als ‘10 euro’. Michiel mag 50 euro besteden. Vraag wie hierbij een verhaalsom kan bedenken. Bijvoorbeeld: Michiel koopt het konijn van € 10 en het voer. Hoeveel is dat samen? Vertel de kinderen dat ze in les 8 verhaaltjessommen gaan maken. Les 11 Ruimtelijke figuren construeren – Wijs op het doosje op het hok. Vertel de kinderen dat ze in les 11 ook een doosje gaan maken, maar dan met de vorm van een kubus. Laat een kubus zien en vraag hoeveel zijvlakken een kubus heeft. (zes). Welke vorm hebben de zijvlakken? (vierkant).
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
Overzicht extra materialen Les
Materiaal 1
– Digitaal horloge – Per kind een blaadje – Voor verlengde instructie: schrijfblok
2
Kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen)
3
– Kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen) – Vier kleuren bordkrijt
4
– Kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen) – Per kind rood en geel kleurpotlood
6
– Grote analoge klok – Digitale klok of wekker – Per kind een blaadje
7
Digitale klok of wekker
8
– Stuk hout, doosje spijkers, doosje schroeven, nijptang, hamer, zaag en schroevendraaier – Per kind een blaadje – Per tweetal kladblaadjes
9
Kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen)
10
– Kaart met geheime luikjes, bijvoorbeeld de kaart gebruikt in blok 7, les 9 – Zelfklevende notitieblaadjes (post-it) – Kalender van het lopende jaar – Een kassabon met een digitale tijd erop
11
– Per groepje van drie kinderen: kopieerblad Ruitjes (kopieerbladen Algemeen) – Per kind kopieerblad Uitslagen kubus (kopieerbladen Bij de lessen) (op stevig papier) – Per kind een schaar, liniaal, rood potlood en lijm
13
Kalender van de maand mei van het lopende jaar
Punt- en plus bladen
– Puntblad 1, opgave 3: per tweetal een dobbelsteen en twee pionnen – Plusblad 1, opgave 3: per kind een dobbelsteen – Puntblad 2, opgave 2: per tweetal een dobbelsteen en twee pionnen – Plusblad 3, opgave 3: per kind een blaadje
Remediëring
– Remediëringsbladen 1 en 2: verliefde harten (kopieerbladen Algemeen), splitsbloemen (kopieerbladen Algemeen), per kind kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen), schrijfblok – Remediëringsblad 3: schrijfblok, zes bakjes, dertig strookjes die worteltjes voorstellen, twaalf strookjes die knabbels voorstellen – Remediëringsblad 4: per kind een leeskaartje of liniaal
39
blok 8 les 1 Materiaal Werkboek bladzijde 34 en 35 Extra materiaal − Digitaal horloge − Per kind een blaadje − Voor verlengde instructie: schrijfblok
blok 8 x les xx
8
1
Het konijnenhok
Hoeveel schroeven liggen hier? Vul in. 7
...................
x 4 schroeven is ................... 28 schroeven.
Doelen − Nieuw doel (opgave 1 en 2) Kinderen kennen de tafel van 4. − Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5) Kinderen kunnen alle typen optellingen maken tot en met 100.
> Start Oriëntatie thema De kinderen bekijken de praatplaat en maken opgave 1. Ze bepalen hoeveel schroeven opa nodig had en gaan in de plaat op zoek naar groepjes van vier. 2
Interactie Nieuw doel (opgave 1 en 2) ■ Bekijk samen de praatplaat en bespreek het thema ‘Het konijnenhok’. Herhaal de opdrachten en vragen uit ‘Preteaching’. ■ Vraag waar opa schroeven voor nodig had. (om het bord vast te maken aan de muur en om het hok in elkaar te zetten). Hoeveel schroeven zitten aan elke kant van het hok? (vier). Laat de vier schroeven aan de voorkant van het hok aanwijzen. Begrijpen de kinderen dat er rechtsonder ook een schroef zit, ook al zie je die niet? Hoeveel zijkanten heeft het hok? (zes). Hoeveel schroeven zijn er dan voor het hele hok nodig? (6 × 4 = 24). En in totaal? (24 + 4 = 28). Welke keersom hoort daarbij? (7 × 4 = 28). Vertel dat de kinderen in opgave 1 en 2 de tafel van 4 gaan leren. ■ Noteer de som 7 × 4 = 28 bovenaan op het bord. Teken erachter een lege getallenlijn met zeven grote huppen van 4. Vraag de landingsgetallen te noemen, noteer deze erbij en controleer zo 7 × 4 = 28. Vraag wie weet hoeveel 10 × 4 is. (40). Ga vanaf 28 verder met het tekenen van grote huppen van 4 en noteer weer de landingsgetallen eronder. Ga zo door tot 40. Tel na dat dit tien grote huppen van 4 zijn. ■ Noteer de som 10 × 4 = 40 op het bord. Zeg de kinderen dat ze deze keersom nu weten. Vraag naar manieren om keersommen te vinden die je nog niet weet. Schrijf die keersommen om de som op het bord heen, zodat er een tafelspin ontstaat.
40
Reken uit.
2 groepjes van 4 is ................... 8
8 4 + 4 = ...................
12 3 x 4 = ...................
4 groepjes van 4 is ................... 16
16 4 + 4 + 4 + 4 = ...................
6 x 4 = ................... 24
32 8 groepjes van 4 is ...................
24 4 + 4 + 4 + 4 + 4 + 4 = ...................
28 7 x 4 = ...................
34
4 x 10 = 40 9 x 4 = 36
11 x 4 = 44 10 x 4 = 40
5 x 4 = 20
20 x 4 = 80
■ Aan de hand van de tafelspin bespreekt u vermenigvuldigstrategieën als eentje meer, eentje minder, verdubbelen, halveren en verwisselen. ■ Geef ieder kind een blaadje en laat in tweetallen op eenzelfde manier een tafelspin rondom 7 × 4 = 28 maken. Bespreek dit kort na en schrijf de tafelspin op het bord. Vraag welke sommen uit de tafel van 4 nog missen op het bord. (1 × 4, 2 × 4, 3 × 4, 4 × 4). Schrijf die sommen onder elkaar met de antwoorden op het bord. ■ Laat in tweetallen aan de tafel van 4 werken. Om de beurt noemt een kind een antwoord uit de tafel van 4. De ander Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
les 1 blok 8
les 1 blok 8
3
Hoeveel samen? Reken uit.
Alle timmerspullen kosten 35 euro.
35 + 27
+ 20
+5
35
55
+ 20
35
4
5
55
+5
60
+2
En het hout kost 27 euro.
+2
60
62
62
43 + 6 = ................... 49
29 + 16 = ................... 45
27 + 21 = ................... 48
48 + 46 = ................... 94
8 + 43 = ................... 51
55 + 37 = ................... 92
Reken uit. 34 + 5 = ................... 39
52 + 36 = ................... 88
46 + 46 = ................... 92
39 + 52 = ................... 91
36 + 33 = ................... 69
75 + 15 = ................... 90
68 + 24 = ................... 92
23 + 68 = ................... 91
9 + 41 = ................... 50
57 + 37 = ................... 94
71 + 18 = ................... 89
66 + 26 = ................... 92
Bedenk zelf. Reken uit. Neem steeds uit elke groep een getal.
26
51 39
19
28
38 47
35
Differentiatie: ■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 en 4 verlengde instructie aan. ■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 3 af en daarna opgave 4 en 5.
Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
45
55
...................
+ ................... = ...................
...................
+ ................... = ...................
...................
+ ................... = ...................
...................
+ ................... = ...................
...................
+ ................... = ...................
35
zegt de bijbehorende keersom. Ze kunnen hierbij eventueel op het bord kijken. ■ Bespreek opgave 2. Maak de eerste twee sommen samen met de kinderen. Hoeveel is twee groepjes van vier? (acht). Je rekent dan uit 4 + 4 = 8, oftewel 2 × 4 = 8. Hoeveel is dan 3 × 4? (12, één keer 4 meer). > De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.
Interactie Toetsdoel (opgave 3 en 4) ■ Noteer in pijlentaal op het bord de getallen:
48
68
88
90
zijn even lange, rechte pijlen. Vraag waarom 7 wordt gesplitst in 5 en 2. (rekenen via het tiental 60). ■ Laat twee rijtjes sommen voorlezen. Noteer 27 + 21 en 29 + 16 op het bord en laat eerst deze twee sommen op het blaadje uitrekenen met getallenlijn of pijlentaal. Daarna maken de kinderen opgave 3 af. Loop rond en bekijk hun oplossingen. Kinderen die bij de som 29 + 16 niet de juiste splitsing via het tiental maken, komen voor verlengde instructie in aanmerking. Vraag bekende zwakke rekenaars hoe ze de sommen 43 + 6 en 8 + 43 uitrekenen. Wie dit nog niet uit het hoofd kan, komt ook in aanmerking voor verlengde instructie. ■ Vraag of ze bij opgave 5 een som kunnen maken met een antwoord boven de 100. (55 + 51).
94
Zeg dat dit een deel van pijlentaal is. Vraag bij iedere pijl wat erboven moet staan. (+ 20, + 20, + 2, + 4). Wie weet welke som bij deze pijlentaal hoort? (48 + 46 = 94). Vertel de kinderen dat ze bij opgave 3 en 4 verder gaan oefenen met optelsommen tot en met 100 en dat ze die met pijlentaal gaan uitrekenen. ■ Bespreek opgave 3. Lees de tekstwolken en bespreek beide oplossingen. Maak duidelijk dat er bij optelsommen bijna geen verschil is, alleen de getallenlijn is weg en de boogjes Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
Verlengde instructie Toetsdoel (opgave 4) ■ Oefen familiesommen door sommen te vragen als 2 + 6 = … (8). Hoeveel is dan 22 + 6? (28). Noteer de sommen steeds in combinaties op het bord of op uw schrijfblok, zodat de kinderen de relatie ook zien. Vraag welke familiesom hoort bij 43 + 6. (3 + 6 = 9). Hoeveel is dan 43 + 6? (49). Oefen zo de sommen 53 + 4, 72 + 6 en 43 + 6. ■ Vraag 43 + 7. (50). Dit maakt een tiental, 3 en 7 zijn verliefde harten. Vraag nu 43 + 8. (51). Vertel dat 43 + 8 meer is dan het eerstvolgende tiental 50. Hoeveel moet er bij 43 om bij 50 te komen? (7). Hoeveel blijft er dan nog over van de 8? (1). Oefen dit splitsen via een tiental met sommen als 35 + 7, 48 + 5 en 24 + 8. ■ Maak samen de sommen 48 + 46 en 55 + 37. Gebruik bij het oplossen pijlentaal. Eerst de tientallen erbij tellen en daarna de eenheden. Stimuleer om grote stappen te maken, dus + 20 in plaats van twee keer + 10. Help de kinderen de eenheden juist te splitsen om via een tiental te kunnen rekenen. ■ Vervolgens kiest ieder kind een makkelijke en moeilijke som uit opgave 4. De kinderen maken de gekozen sommen zelfstandig. Ze mogen zelf bepalen hoe ze het uitrekenen. Geef hulp waar nodig en laat kinderen die gekozen hebben voor de getallenlijn er de bijbehorende oplossing in pijlentaal onder zetten.
> Zelfstandig werken Toetsdoel (opgave 4 en 5) De kinderen maken opgave 4 en 5 af.
41
blok 8 les 2 Materiaal Werkboek bladzijde 36 en 37
blok 8 les 2
1
42 36 + 6 = ...................
Extra materiaal Kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen) Voorbereiding − Schrijf de springregels op het bord: spring via een tiental sprong van 10 is erbij is eraf − Noteer op het bord de som 29 + 36 en teken daaronder een lege getallenlijn. Laat enige ruimte vrij en noteer daaronder de som 71 – 32 en teken ook daaronder een lege getallenlijn. − Noteer op een andere plaats op het bord: 37 + 52 92 – 26 Doelen − Toetsdoel (opgave 1, 2, 3 en 7) Kinderen kunnen alle typen optellingen maken tot en met 100. − Nieuw doel (opgave 4, 5 en 6) Kinderen kennen de tafel van 4.
Reken uit.
2
41 28 + 13 = ...................
42
23 + 18 = ................... 41
52 49 + 3 = ...................
37 + 15 = ................... 52
39 + 32 = ................... 71
34 + 28 = ................... 62
61 57 + 4 = ...................
62 46 + 16 = ...................
47 + 24 = ................... 71
44 + 39 = ................... 83
92 87 + 5 = ...................
68 + 14 = ................... 82
45 + 27 = ................... 72
62 + 29 = ................... 91
55 + 7 = ................... 62
35 + 19 = ................... 54
36 + 28 = ................... 64
55 + 39 = ................... 94
Samen hebben wij 35 cm.
Wat staat onder de vlek? Vul in.
Deze lat is 25 cm.
3
25 + ................... 10 = 35
61 + ................... 30 = 91
27 + ................... 13 = 40
...................
14
+ 26 = 40
10 = 39 29 + ...................
6 = 20 14 + ...................
51 = 70 19 + ...................
...................
13
+ 17 = 30
54 + ................... 30 = 84
15 + ................... 35 = 50
...................
+ 15 = 20
...................
29
+ 21 = 50
5
Hoeveel samen? Vul in.
26
60 34
40 14
31
58 27
48
Samen oefenen Pijlentaal onder oplossingswijze op de lege getallenlijn ■ Op het bord staat 36 + 29. Laat een kind voor de oplossingswijze van deze som handig en verkort op het stappenpad springen. Vraag de anderen hoe er is gesprongen. Benoem de oplossingswijze waarvoor is gekozen. Stel, het kind heeft gesprongen vanaf 36 met een grote sprong van 20 heen, een sprong van 10 heen en een hup van 1 terug. Dan heeft het kind gekozen voor de oplossingswijze: ‘sprong van 10’. Een samengestelde sprong van 10 is immers ook een sprong van 10. Vervolgens tekent iedereen deze oplossingswijze op een lege getallenlijn met de tussen- en einduitkomst daarbij. Wijs een kind dat het goed heeft getekend en snel klaar is aan om de oplossingswijze op een lege getallenlijn op het bord te noteren. De anderen controleren of ze het goed hebben gedaan. Ze verbeteren zichzelf, indien nodig. ■ Laat iedereen onder de oplossingswijze op de lege getallenlijn de oplossingswijze in pijlentaal schrijven. Die moet overeenkomen met de oplossingswijze op de lege getallenlijn. Wijs een kind dat het goed heeft getekend en snel klaar is aan om de oplossingswijze in pijlentaal op het bord te noteren. De anderen controleren of ze het goed hebben gedaan. Ze verbeteren zichzelf, indien nodig. Op het bord staat nu:
58 + 24 = ................... 82
70
26
64
39
38
66
71 45
83
36
+20
+10
36 36
56 +20
56
+10
66
65 –166 –1
65
Terwijl kinderen de oplossingswijze noteren, loopt u rond en biedt hulp waar nodig. Stimuleer dat kinderen ook elkaar helpen. ■ Herhaal deze activiteit met de som 71 – 32. Benadruk dat pijlentaal altijd van links naar rechts moet worden opgeschreven, dus ook bij erafsommen. Bij het oplossen van sommen op een lege getallenlijn zijn de kinderen vrij(er) in de keuze van de richting. ■ De sommen 37 + 52 en 92 – 26 zijn bedoeld voor de kinderen die tussentijds snel klaar zijn (zie voorbereiding). Ook hier is het de bedoeling om de sommen eerst op een lege getallenlijn op te lossen. De oplossingswijze in pijlentaal leiden de kinderen hiervan af. Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
les 2 blok 8
4
Vul in en reken uit. 24 4 + 4 + 4 + 4 + 4 + 4 = ................... 6
24 schroeven. groepjes van 4 schroeven is ...................
6
4 24 x ................... = ...................
...................
...................
4
...................
5
6
4 = ................... 16 x ...................
5
...................
4 = ................... 20 x ...................
4 44 x ................... = ...................
Zien de kinderen bij rij 4 met welke aftreksom ze de som kunnen oplossen? (40 – 26, 30 – 17 en 50 – 21). ■ Kom terug op het ‘Samen oefenen’. Bespreek kort de oplossingswijze (op de lege getallenlijn en) in pijlentaal voor 37 + 52 en 92 – 26. Het is geen probleem dat niet alle kinderen deze hebben gemaakt. Door deze sommen te bespreken, stimuleert u de kinderen om een volgende keer (weer) extra sommen te maken.
Vul in. Reken handig. 8 2 x 4 = ...................
20 5 x 4 = ...................
32 8 x 4 = ...................
1 x 4 = ................... 4
4 1 x 4 = ...................
16 4 x 4 = ...................
28 7 x 4 = ...................
0 x 4 = ................... 0
12 3 x 4 = ...................
24 6 x 4 = ...................
9 x 4 = ................... 36
10 x 4 = ................... 40
Kleur de antwoorden uit de tafel van 4 Kleur de antwoorden uit de tafel van 3
. .
Welke antwoorden zitten in de tafel van 3 én 4? 12
...................
7
11
...................
les 2 blok 8
24 - ................... 36 - ................... 48 - ...................
1
2
3
4
6
5
7
8
9
10
11 12 13 14 15 16 6 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 8 49 50 41 42 43 44 45 46 47 48
Vul in. Kies uit: 21 – 28 – 36 – 56 – 33 – 37 – 42 – 24 − 38
58
79
37 21
42 63
57
52
24 33
28 61
92
74
36 56
38 94
37
Zelfstandig werken De kinderen maken opgave 1 tot en met 6. Vraag bij opgave 3 kort naar de eerste twee getallen van beide tafels. Differentiatie: ■ De rekenzwakke kinderen kunnen de derde en vierde rij van opgave 1, de derde rij van opgave 2, en de opgaven 3 en 6 overslaan. ■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 7. Laat ze eerst op een kladblaadje mogelijkheden uitproberen.
Reflectie ■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen bespreekt, bijvoorbeeld opgave 2. ■ Visualiseer de vleksommen uit rij 1 en 2 van opgave 2. Teken op het bord een getallenlijn met startpunt 25 en eindpunt 35. Teken een boog tussen de getallen met een vraagteken erboven. Vraag hoe groot de sprong is. (10). Bij rij 4 kan het ook op dezelfde manier gedaan worden hoewel de vlek hier aan het begin van de som staat. Nu staat het vraagteken boven het startgetal.
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
43
blok 8 les 3 Materiaal − Werkboek bladzijde 69 (oefenen) − Werkboek bladzijde 38 en 39
blok 8 x les xx 3
1
Ik zie 5 x 3 vakjes.
Hoeveel? Reken uit.
En ik 3 x 5!
Extra materiaal − Kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen) − Vier kleuren bordkrijt
5
..................
Doelen − Nieuw doel (opgave 1 en 2) Kinderen kunnen de verwisseleigenschap en de strategie van één meer of één minder bij vermenigvuldigen gebruiken. − Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5) Kinderen kunnen alle typen aftrekkingen maken tot en met 100.
schroeven. 4 x ................... 4 schroeven = .......................... 16
...................
3
...................
2
Interactie Nieuw doel (opgave 1 en 2) ■ Laat een kind op het stappenpad van 0 naar 15 springen. (sprong van 10 en grote hup van 5). Laat vervolgens met drie even grote sprongen springen. (drie grote huppen van 5). Teken dit op een getallenlijn op het bord. Vraag wie in vier even grote sprongen naar 15 kan springen. (kan niet). En in vijf sprongen? (vijf grote huppen van 3). Teken dit op een getallenlijn op het bord. Vraag naar de landingsgetallen en controleer of je bij 15 uitkomt. Vraag welke keersommen bij de getallenlijnen horen. (3 × 5 = 15 en 5 × 3 = 15). Vertel de kinderen dat ze in deze les leren om getallen in een keersom te verwisselen. ■ Deel het kopieerblad uit. Laat in tweetallen uitzoeken hoe je met even grote sprongen naar 24 kunt springen. Inventariseer de oplossingen en vraag naar de bijbehorende keersommen. Noteer deze door elkaar op het bord: 1 × 24 = 24, 2 × 12 = 24, 3 × 8 = 24, 4 × 6 = 24, 6 × 4 = 24, 8 × 3 = 24, 12 × 2 = 24, 24 × 1 = 24. Laat eventueel ter controle op het stappenpad met (grote) huppen naar 24 springen. De groep noemt na iedere sprong het landingsgetal. Vraag om de beurt een kind op het bord twee keersommen met dezelfde getallen te onderstrepen. Gebruik daarbij steeds een andere kleur. Wijs aan dat je getallen in een keersom kunt verwisselen en dat het antwoord dan hetzelfde blijft. ■ Vraag welke keersom op het bord met getallen onder de 10 de kinderen niet kennen. Bijvoorbeeld 4 × 6 = 24. Laat 4 × 6 op het bord staan en veeg de andere uit. Laat in tweetallen op de achterkant van het kopieerblad rondom 4 × 6 = 24 een tafelspin maken. Herinner aan één meer of één minder (de buren), verdubbelen, halveren en verwisselen. Bespreek de gevonden keersommen. 44
x ................... 4 schroeven = ........................... 12 schroeven.
...................
x ................... 3 schroeven = ................... 6 schroeven.
of ................... 3 x ................... 2 schroeven = ................... 6 schroeven. Reken uit. 15 3 x 5 = ...................
5 x 2 = ................... 10
> Start Zelf oefenen De kinderen werken zelfstandig aan de opdracht op bladzijde 69 (automatiseren en flexibiliseren). Ze tellen verder of terug met sprongen van 2, 5 en 10 en vullen een optel- en aftrektabel in.
x ................... vakjes = ............................................ vakjes. 3 15
of ................... 3 x ................... 5 15 vakjes = ........................................... vakjes.
2
3 x 7 = 21
dus
2 x 7 = ................... 14
8 4 x 2 = ...................
20 5 x 4 = ...................
9 x 8 = 72
dus
8 x 8 = ................... 64
6 x 2 = ................... 12
5 x 5 = ................... 25
7 x 6 = 42
dus
8 x 6 = ................... 48
14 7 x 2 = ...................
50 10 x 5 = ...................
3 x 9 = 27
dus
2 x 9 = ................... 18
14 2 x 7 = ...................
9 x 5 = ................... 45
10 x 4 = 40
dus
9 x 4 = ................... 36
Kleur net zo. Steeds 2 keersommen en het antwoord. 3x9
4x5
42
4x6
5x7
27
35 6x7
20
9x3 6x4
7x5 5x4
24
38
■ Maak het eerste deel van opgave 1 samen. Vraag bij het derde onderdeel (drie bordjes met vier schroeven) of bij dit plaatje ook 4 × 3 kan horen. (nee). Wat voor plaatje hoort dan bij 4 × 3? (vier bordjes met in elk drie schroeven). Wijs er bij het tweede deel van opgave 2 in het derde rijtje op, dat dit gaat over eentje meer, eentje minder. Laat opgave 1 zelfstandig maken. De kinderen controleren in groepjes hun antwoorden. Vraag tot slot over welke sommen ze het niet eens zijn. Bespreek die sommen na. ■ Bespreek kort opgave 2. Vraag wat de kinderen hetzelfde kleuren als 3 × 9. (9 × 3 en 27). > De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.
Interactie Toetsdoel (opgave 3 en 4) ■ Speel kort het spel ‘Antwoorden splitsen’. Bij antwoorden boven de 10 flitsen de kinderen het getal in twee keer. Vraag de volgende sommen: 10 – 5 16 – 8 17 – 10 19 – 5 19 – 6 19 – 3 14 – 3 13 – 8 15 – 4 17 – 9 18 – 6 18 – 9 15 – 7 17 – 5 10 – 4 12 – 3 14 – 6 12 – 5 Kinderen die dit nog niet goed kunnen, komen zeker in aanmerking voor verlengde instructie. ■ Vertel dat ze in opgave 3 en 4 verder gaan oefenen met aftreksommen. Bespreek opgave 3. Laat de tekstwolken Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
7x6
les 3 blok 8
les 3 blok 8
3
Hoeveel? Reken uit.
43 – 16
Ik heb 16 schroeven gebruikt.
27 30 33 –3
Ik had er 43.
4
5
43
– 10
33
–3
–3
30
43
– 10 –3
27
11 29 − 18 = ...................
76 − 29 = ................... 47
53 − 36 = ................... 17
50 − ................... 33 = 17
35 − ................... 4 = 31
61 − 59 = ................... 2
Reken uit. 56 − 19 = ................... 37
82 − 42 = ................... 40
32 − 29 = ................... 3
91 − 89 = ................... 2
75 − 38 = ................... 37
52 − ................... 43 = 9
60 − ................... 35 = 25
65 − 48 = ................... 17
43 − 26 = ................... 17
70 − 52 = ................... 18
Bedenk zelf en reken uit. Neem steeds uit elke rij een getal. 65
35
47
28
19
53
83
45
...................
17
...................
92
...................
65
− ................... 45 = 20
...................
83
− ................... 53 = 30
47
− ................... 35 = 12
19
− ................... 17 = 2
92
− ................... 28 = 64
...................
39
voorlezen. Vraag hoeveel zijkanten opa kan vastschroeven. (vier). Wat kun je nu uitrekenen? (hoeveel schroeven er over zijn). Bespreek beide oplossingswijzen. Vraag wat het grootste verschil is tussen de getallenlijn en pijlentaal. (de richting). Benadruk dat je pijlentaal altijd van links naar rechts schrijft. ■ Maak het eerste rijtje sommen van opgave 3 op het bord. Laat bij 29 – 18 zowel de getallenlijn als pijlentaal aan bod komen. (29 – 10 – 8). Laat de som 53 – 36 op het stappenpad springen. Noteer alleen de oplossing in pijlentaal op het bord. Laat zien dat het sneller is om één keer – 30 te doen, dan 3 keer – 10. Vraag welk ‘schroevenverhaaltje’ bij de som 35 – … = 31 hoort. (Ik had er 35, nu heb ik er nog 31. Hoeveel gebruikt?) Kinderen die sommen niet juist omzetten in pijlentaal, komen ook in aanmerking voor verlengde instructie. ■ Vraag om bij opgave 4 een streep te zetten onder de sommen waarvan de kinderen denken dat ze die uit het hoofd kunnen maken. Voor het uitrekenen van de overige sommen gebruiken ze kladpapier. Stimuleer de kinderen hierbij pijlentaal te gebruiken. Leg kort de werkwijze van opgave 5 uit.
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
Differentiatie: ■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 en 4 verlengde instructie aan. ■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 3 af en opgave 4 en 5.
Verlengde instructie Toetsdoel (opgave 4) ■ Noteer de volgende rijtjes sommen op het bord: 65 – 3 65 – 7 65 – 9 65 – 13 65 – 17 65 – 19 65 – 33 65 – 47 65 – 29 Bespreek de sommen. Denk bij 65 – 3 aan de familiesom 5 – 3. Je gaat niet over een tiental. Bij 65 – 13 en 65 – 33 gaan eerst de tientallen eraf en daarna de 3. Bij het tweede rijtje is het lastig dat je bij 65 – 7 het tiental overschrijdt. Zeg het getal 7 te splitsen in 5 en 2 omdat dit via het tiental gaat. Bij de sommen 65 – 17 en 65 – 47 worden weer eerst de tientallen eraf gehaald en daarna de 7, gesplitst in 5 en 2. Kunnen de kinderen bij 65 – 47 in plaats van vier sprongen van 10 ook al twee grote sprongen van 20 nemen? De som 65 – 9 overschrijdt ook het tiental. Zien ze dat de getallen die eraf gaan bijna een tiental zijn? Laat zien dat je 65 – 9 kunt oplossen via 65 – 10 + 1 en 65 – 19 via 65 – 20 + 1 en 65 – 29 via 65 – 30 + 1. Bekijk nogmaals de rijtjes sommen. Welke rij is het makkelijkst? Waarschijnlijk de eerste. Noteer daaronder ‘uit het hoofd?’ Wat moest je doen bij de tweede rij? Noteer eronder ‘splitsen via tiental’. Hoe kun je de derde rij oplossen? Noteer daaronder ‘sprong van 10’. Laat de kinderen bij ieder rijtje een bijpassende som bedenken. ■ Maak samen het tweede rijtje van opgave 3. Vraag in welke van bovengenoemde rijtjes de som 76 – 29 hoort. (derde rijtje). Los de som eerst op met de getallenlijn en noteer de oplossing in pijlentaal eronder. Vertel bij de som 50 – ... = 17 een verhaaltje. Bijvoorbeeld: Ik had vijftig schroeven. Nu heb ik er nog zeventien. Hoeveel zijn er gebruikt? Wijs er bij 61 – 59 op dat dit een bijna-verdwijnsom is. Handig is nu om vanaf 59 verder te tellen tot 61. ■ Vervolgens kiest ieder kind een moeilijke som uit opgave 4 en vertelt daarbij of de som bij een van bovengenoemde rijtjes hoort. De kinderen maken de gekozen sommen zelfstandig. Ze mogen zelf bepalen hoe ze het uitrekenen. Geef hulp waar nodig en laat kinderen die gekozen hebben voor de getallenlijn er de bijbehorende oplossing in pijlentaal onder zetten.
> Zelfstandig werken Toetsdoel (opgave 4 en 5) De kinderen maken opgave 4 en 5 af.
45
blok 8 les 4
blok 8 les 4
1
Materiaal Werkboek bladzijde 40 en 41
Reken uit.
Extra materiaal − Kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen) − Per kind rood en geel kleurpotlood Voorbereiding − Schrijf de springregels op het bord: spring via een tiental sprong van 10 is erbij is eraf − Noteer op het bord de som 45 + 63 en teken daaronder een lege getallenlijn. Laat enige ruimte vrij en noteer daaronder de som 54 – 25 en teken daaronder een lege getallenlijn. − Noteer op een andere plaats op het bord: 101 – 48 39 + 39
2
36 − 7 = ................... 29
54 − 15 = ................... 39
32 − 23 = ................... 9
43 − 27 = ................... 16
57 − 9 = ................... 48
72 − 14 = ................... 58
45 − 26 = ................... 19
52 − 49 = ................... 3
22 − 4 = ................... 18
93 − 15 = ................... 78
96 − 28 = ................... 68
94 − 36 = ................... 58
81 − 5 = ................... 76
75 − 17 = ................... 58
83 − 25 = ................... 58
61 − 59 = ................... 2
45 − 8 = ................... 37
86 − 18 = ................... 68
62 − 27 = ................... 35
75 − 38 = ................... 47
Hoe groot is de sprong terug? Teken de sprongen en vul in.
– 30 4
– 31
14
24
– 10
– 10
9
34
– 10
40
–1
– 10
– 30 29
– 10
– 10
– 17
39
35
59
49
52
–7 – 18
– 29
66
3
22
84
–8
Doelen − Toetsdoel (opgave 1, 2, 3 en 7) Kinderen kunnen alle typen aftrekkingen maken tot en met 100. − Nieuw doel (opgave 4, 5 en 6) Kinderen kunnen de verwisseleigenschap en de strategie van één meer of één minder bij vermenigvuldigen gebruiken.
– 10
– 10
51
–9
– 10
– 10
52
24 = 28 − ...................
52
15 = 37 − ...................
75
46 = 29 − ...................
75
36 = 39 − ...................
Bedenk zelf. Kies steeds uit elk hok een ander getal.
33
75 60
24
52
94
46
58
15 36
...................
33
15 = 18 − ...................
...................
...................
60
46 = 14 − ...................
...................
...................
75
58 = 17 − ...................
...................
94
36 = 58 − ...................
...................
...................
40
Samen oefenen Pijlentaal onder oplossingswijze op de lege getallenlijn ■ Op het bord staat 45 + 63. Laat een kind de oplossingswijze van deze som handig en verkort op het stappenpad springen. Vraag de anderen hoe er is gesprongen. Benoem de oplossingswijze waarvoor is gekozen. Bijvoorbeeld een sprong via een tiental, een sprong van 10 of een combinatie van beide. Laat iedereen deze oplossingswijze tekenen op een lege getallenlijn met de tussenuitkomst (de landingspunten) en einduitkomst daarbij. Wijs een kind dat het goed heeft getekend en snel klaar is aan om de oplossingswijze op een lege getallenlijn op het bord te noteren. De anderen controleren of ze het goed hebben gedaan. Ze verbeteren zichzelf, indien nodig. ■ Laat iedereen onder de oplossingswijze op de lege getallenlijn de oplossingswijze in pijlentaal schrijven. De oplossingswijze in pijlentaal moet overeenkomen met de oplossingswijze op de lege getallenlijn. Wijs een kind dat het goed heeft getekend en snel klaar is aan om de oplossingswijze in pijlentaal op het bord te noteren. De anderen controleren of ze het goed hebben gedaan. Ze verbeteren zichzelf, indien nodig. Op het bord staat nu bijvoorbeeld:
46
45 + 63 +20
45
+20 65
45
+20
65
+20
+20
105 108
85
85
+20
105
+3
+3
108
Het kan zijn dat kinderen het grootste getal voorop zetten en 63 + 45 uitrekenen. Dat is uiteraard ook goed. Ze lossen dit dan bijvoorbeeld op via 63 + 20 + 20 + 5 = 108. Terwijl kinderen de oplossingswijze noteren, loopt u rond en biedt hulp waar nodig. Stimuleer dat kinderen ook elkaar helpen. ■ Laat vervolgens op eenzelfde manier de som 54 – 25 oplossen. Benadruk dat pijlentaal altijd van links naar rechts moet worden opgeschreven. Loop rond en bekijk welke aanpak de kinderen kiezen. Afhankelijk van het presteren van ieder kind afzonderlijk kunt u besluiten dat een aantal kinderen zonder tussenkomst van de lege getallenlijn de oplossingswijze direct mag noteren in pijlentaal. Een voorwaarde hiervoor is dat die kinderen reeds sterk verkort rekenen. Ze lossen de sommen op de meest verkorte manier op. Ze rekenen met grote sprongen en grote huppen en Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
les 4 blok 8
les 4 blok 8
4
3
...................
15 3 + 3 + 3 + 3 + 3 = ...................
x ................... 4 = ................... 12
5
...................
en ook
4
...................
6
15 5 + 5 + 5 = ...................
x ................... = ................... 3 12
3
...................
Kleur net zo. Reken uit.
x ................... 5 = ................... 15
8 2 x 4 = ...................
32 4 x 8 = ...................
12 3 x 4 = ...................
20 5 x 4 = ...................
40 10 x 4 = ...................
36 4 x 9 = ...................
8 x 4 = ................... 32
4 x 10 = ................... 40
4 x 1 = ................... 4
12 4 x 3 = ...................
1 x 4 = ................... 4
9 x 4 = ................... 36
4 x 5 = ................... 20
4 x 2 = ................... 8
Zelfstandig werken
Vul in en reken uit.
0
+7
+7
+7
0
30 24
+7
+7
+6 +6 +6 +6 +6 +6
7
x ................... 3 = ................... 15
en ook
12 3 + 3 + 3 + 3 = ...................
5
■ Maak afhankelijk van de getoonde oplossingswijzen op de lege getallenlijn met ieder kind afspraken of ze hun oplossingsstrategieën direct in pijlentaal mogen noteren. Kinderen die het ook graag willen proberen, mogen dit uiteraard ook. Houd echter wel in de gaten of het niet een stap te snel is. Op den duur is het de bedoeling dat alle kinderen hun oplossingswijze direct in pijlentaal noteren. ■ Laat kinderen die tussentijds snel klaar zijn de sommen 101 – 48 en 39 + 39 maken. Deze staan op het bord (zie voorbereiding), maar worden niet klassikaal besproken.
Reken uit.
12 4 + 4 + 4 = ...................
De kinderen maken opgave 1 tot en met 6.
+7 35
28
36
30 5 x 6 = ...................
35 5 x 7 = ...................
24 4 x 6 = ...................
4 x 7 = ................... 28
36 6 x 6 = ...................
6 x 7 = ................... 42
Differentiatie: ■ De rekenzwakke kinderen kunnen de derde en vierde rij van opgave 1 overslaan, en ook opgave 3 en 6. ■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 7. Leg kort uit wat de bedoeling is. Vanaf 87 tellen ze 15 terug. Je komt dan op 72. Kleur 72 rood en ga zo verder. Vervolgens doen ze hetzelfde vanaf 77. Deze antwoorden kleuren ze geel.
42
Steeds 15 minder. Kleur
en
77
.
62
57 2
12 42
72
17
27
87
32
Reflectie
47
41
maken gebruik van eigenschappen van bewerkingen en eigenschappen van getallen. Dit betekent voor de som 54 – 25 dat hun oplossingswijze overeenkomst vertoont met één van de onderstaande:
54 – 25 29 –1
29
–4
–20
–20
–5
54
54
■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen bespreekt, bijvoorbeeld opgave 2. Laat de kinderen vertellen hoe ze de grootte van de sprong terug bepalen. Bijvoorbeeld door meerdere sprongen te nemen en de grootte van de afzonderlijke sprongen bij elkaar op te tellen. Zijn ze handig van 40 naar 9 gesprongen? (– 10, – 10, – 10, – 1). Zijn er kinderen die in de laatste rij de voorkeur hebben gegeven aan verder springen in plaats van terug? Dit is voor veel kinderen eenvoudiger. ■ Kom terug op het ‘Samen oefenen’. Bespreek kort de oplossingswijze (op de lege getallenlijn en) in pijlentaal voor 101 – 48 en 39 + 39. Het vormt geen probleem dat niet alle kinderen deze hebben gemaakt. Door deze sommen te bespreken, stimuleert u de kinderen om een volgende keer (weer) extra sommen te maken. Voorbeelden van mogelijke oplossingen in pijlentaal zijn:
–1
101
– 40
100
–7
60
53
en 29 –1 –20
54 –4
39
+ 20
+ 20
59
79
–1
78
Laat een kind dat gekozen heeft voor een van bovenstaande manieren zijn oplossing op het bord noteren. Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
47
blok 8 les 5
blok 8 les 5
1
Materiaal Werkboek bladzijde 42 en 43
Maak steeds 4 sommen. Gebruik de 3 getallen.
20
4
Voorbereiding − Teken op het bord een rechthoek van 10 bij 4 sterretjes, een van 8 bij 4 sterretjes en een van 6 bij 4 sterretjes:
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x
x x x x x x x x
x x x x x x x x
x x x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
− Teken op het bord een lege getallenlijn met zeven grote huppen van + 4.
2
46
+ ................... 2 = ................... 58
16
46
...................
23
69
+ ................... 23 = ................... 69
+ ................... = 20 4
...................
2
+ ................... 56 = ................... 58
...................
23
+ ................... 46 = ................... 69
20 − ................... 16 = ................... 4
...................
58
− ................... 56 = ................... 2
...................
69
− ................... 46 = ................... 23
20 − ................... 4 = ................... 16
...................
58
− ................... 2 = ................... 56
...................
69
− ................... 23 = ................... 46
35
62
Vul in.
72
26 46
58
49
35 23
23 69
3
86 51
19 + 17 = 36 19 + 8 = .......27 .........
19 + 18 = ................... 37
42
63 – 17 =
90
...................
–
64
=
...
2...6.
...
...
...
37
37 = 40 3 + ...................
...................
1 + ................... 36 = 37
26 50 – ................... = 24
46 – ................... 26 = 20
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x x x
x x x x x x x x
x x x x x x x x
x x x x x x x x
x x x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
x x x x x x
= 49
26 = 40 14 + ...................
46 100 – 54 = .............. 12 + 14 = 26
...................
36 = 60 24 + ...................
42
x x x x x x x x x x
37.......
.........
... 12 +
5 =3
46
27 53 – ................... = 26
...
50 – 13 =
...
26
36
...............
37 41 – 4 = ...................
...
23 + ................... 36 = 59
71 – 35 =
100 – 74 = ...................
7.... 2 ...... ......
36.......
.........
....
26 81 – 55 = ...................
..
72 – 26 =
... 37 = 73 – = 5 1 –
3..6..
+ 13
53
7 + ................... 36 = 43
46
...................
9 =5
27
46 37
...................
.
26
74
Reken uit en vul in . 26 Kleur het antwoord. 36 27
.. ...... ....6 ....4
61
....
48
56
56
....
Samen oefenen Vermenigvuldigen: nadruk op de reconstructiefase ■ Stel achtereenvolgens de volgende vragen: – Welke keersom uit de tafel van 4 vind je makkelijk? De kinderen mogen er één noemen. Geef meerdere beurten. Noteer 10 × 4 onderaan op het bord. – Noem de buren van 10 × 4. (11 × 4 en 9 × 4). Noteer deze op het bord onder en boven 10 × 4, zodat er van klein naar groot een rijtje ontstaat. – Hoeveel is 2 × 4? (8). Wat is de dubbele die hierbij hoort? (4 × 4). Wat is de helft die hierbij hoort? (1 × 4). Wat zijn de buren van 2 × 4? (1 × 4 en 3 × 4, dus niet 2 × 5!). Noteer deze tafelsommen in het rijtje op het bord. – Wat is de helft van 10 × 4? (5 × 4). En de dubbele van 3 × 4? (6 × 4). En de dubbele van 4 × 4? (8 × 4). Noteer deze tafelsommen in het rijtje op het bord. Op het bord staan nu onder elkaar de volgende keersommen: 1 × 4, 2 × 4, 3 × 4, 4 × 4, 5 × 4, 6 × 4, (lege ruimte voor 7 × 4), 8 × 4, 9 × 4, 10 × 4 en 11 × 4. Laat indien nodig met behulp van de rechthoeken met sterretjes zien wat de helft en de dubbelen zijn.
58 ...................
– 71
Doelen − Toetsdoel (opgave 1, 2, 3 en 7) Kinderen kunnen alle typen optellingen maken tot en met 100. Kinderen kunnen alle typen aftrekkingen maken tot en met 100. − Nieuw doel (opgave 4, 5 en 6) Kinderen kennen de tafel van 4. Kinderen kunnen de verwisseleigenschap en de strategie van één meer of één minder bij vermenigvuldigen gebruiken.
4
+ ................... 16 = 20
...................
2
16
...................
5x4 10 x 4 5x4
4x4 8x4 4x4
3x4 6x4 3x4
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
les 5 blok 8
les 5 blok 8
4
Reken handig uit.
6 x 4 = ................... 24 dus 4 x 6 = .................. 24 dus 5 x 6 = ................... 30
3 x 8 = ................... 32 24 dus 4 x 8 = ...................
36 9 x 4 = ................... dus 4 x 9 = ................... 36 dus 3 x 9 = ................... 27
5 x 9 = ................... 45 dus 4 x 9 = ................... 36
10 x 4 = ................... dus 4 x 10 = ................... 40 40 dus 3 x 10 = ................... 30
2 x 9 = ................... 18 dus 3 x 9 = ................... 27
5
6
Reken handig uit.
makkelijk kunnen oplossen. Let wel, dit hoeft geen keersom uit de tafel van 4 te zijn. Bijvoorbeeld met 7 × 4 = 28 kunnen ze 4 × 7 = 28 (verwisselen) en 7 × 2 = 14 (halveren) oplossen. Kies uit de volgende keersommen: 3 × 4, 9 × 4, 11 × 4, 8 × 4, 7 × 4, 6 × 4 en 5 × 4.
Zelfstandig werken
2 x 4 = ................... 8
2 x 5 = ................... 10
2 x 3 = ................... 6
2 x 2 = ................... 4
4 x 4 = ................... 16
4 x 5 = ................... 20
4 x 3 = ................... 12
4 x 2 = ................... 8
8 x 4 = ................... 32
8 x 5 = ................... 40
8 x 3 = ................... 24
8 x 2 = ................... 16
4 x 8 = ................... 32
5 x 8 = ................... 40
3 x 8 = ................... 24
2 x 8 = ................... 16
6 x 4 = ................... 24
10 x 5 = ................... 50
6 x 3 = ................... 18
10 x 2 = ................... 20
3 x 4 = ................... 12
5 x 5 = ................... 25
3 x 3 = ................... 9
5 x 2 = ................... 10
4 x 3 = ................... 12
20 x 5 = ................... 100
7 x 3 = ................... 21
20 x 2 = ................... 40
8 x 2 = ................... 16
11 x 5 = ................... 55
3 x 7 = ................... 21
11 x 2 = ................... 22
De kinderen maken opgave 1 tot en met 6. Laat opgave 3 als laatste maken. Differentiatie: ■ De rekenzwakke kinderen kunnen een deel van de opgaven maken: – Opgave 1: rij 1 en 2. – Opgave 2: overslaan. – Opgave 3: overslaan. – Opgave 4: rij 1. – Opgave 5: vier rijtjes naar keuze. ■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 7.
Reken uit. Vul in.
82
13.......
............
+ 18
+ 10
Reflectie
– 24
– 10
– 13
– 50
43
■ Welke keersom uit de tafel van 4 mist er nog? (7 × 4). Zijn de kinderen het ermee eens dat dit de lastigste keersom is? Laat met behulp van onderstaande tekening zien dat 7 × 4 hetzelfde is als 5 × 4 erbij 2 × 4. Hoe kun je 7 × 4 makkelijk achterhalen? Wijs op de sprongen op de lege getallenlijn: Hier staat: 5 × 4 + 2 × 4. Kan het nog anders? (één keer minder dan 8 × 4).
5x4 +4
+4
+4
■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen bespreekt, bijvoorbeeld opgave 2 en 5. ■ Vraag bij opgave 2 hoe ze de ontbrekende getallen gevonden hebben. (bijvoorbeeld 72 – 26 = 46). Zien ze met welke sommen ze hun antwoord kunnen controleren? (Klopt het dat 46 + 26 = 72?) ■ Vraag bij opgave 5 uit welke tafels ze sommen hebben gemaakt. (tafels van 2, 3, 4, 5, 7 en 8). Laat ze zelf aan de hand van de gemaakte sommen nog op een handige manier andere keersommen bedenken. Lukt het ook al om sommen uit de tafel van 9 te vinden of keersommen met getallen boven de 10?
2x4 +4
+4
+4
+4
Hoeveel is 2 × 4? (8). Hoeveel is dan 3 × 4? (12). Hoe doe je dat? (eentje meer). Hoeveel is 10 × 4? (40). Hoeveel is dan 11 × 4? (44). En 9 × 4? (36). Hoe doe je dat? (eentje meer, eentje minder). En als je aan 10 × 4 denkt, hoeveel is dan 5 × 4? (20). Hoe doe je dat? (halveren). Vraag hoeveel 2 × 4, 4 × 4 en 8 × 4 is. Hoe doe je dat? (verdubbelen). Hoeveel is 3 × 4? En 6 × 4? Hoe doe je dat? (verdubbelen). ■ Noem tot slot een keersom uit de tafel van 4 en vraag de kinderen welke andere keersommen ze met deze keersom Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
49
blok 8 les 6 Materiaal − Werkboek bladzijde 70 (oefenen) − Werkboek bladzijde 44 en 45 Extra materiaal − Grote analoge klok − Digitale klok of wekker − Per kind een blaadje Voorbereiding Voor verlengde instructie: teken de eerste twee tabellen van opgave 4 op de achterkant van het bord. Teken onder de tabellen twee lege getallenlijnen. Sla het bord dicht. Doelen − Nieuw doel (opgave 1 en 2) Kinderen kunnen op een digitale klok hele en halve uren aflezen (twaalfuurssysteem). − Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5) Kinderen kunnen een verhoudingstabel invullen.
blok 8 x les xx 6
1
Hoeveel minuten later of vroeger dan 10 uur? Vul in.
Hoe laat is het opa? Het is…
0
minuten..........................
40
minuten.......................... vroeger
35
minuten......................... vroeger
..........................
20
minuten.......................... vroeger
..........................
..........................
..........................
30
..........................
minuten.......................... later
Welke klokken hebben dezelfde tijd? Vul het goede getal in.
2
> Start Zelf oefenen De kinderen werken zelfstandig aan de opdracht op bladzijde 70 (automatiseren en flexibiliseren). Ze maken optel- en aftreksommen tot en met 20.
a
b
c
d
e
2:00
7:30
9:00
11:30
6:30
1
2
3
4
5
Welke klokken hebben dezelfde tijd? Vul het goede getal in.
a
b
c
d
e
12:30
2:30
9:30
1:30
6:00
1
2
3
4
5
44
Interactie Nieuw doel (opgave 1 en 2) ■ Bekijk de afbeelding bij opgave 1. Wat antwoordt opa op de vraag ‘Hoe laat is het?’ (9:30 uur). Noteer deze tijdsaanduiding op het bord. Vertel dat opa een digitaal horloge heeft, alleen met cijfers. Vertel de kinderen dat ze in deze les leren hoe je een digitale klok moet lezen. Wijs op de tijd op het bord en vraag waar ze zulke tijden gezien hebben. Bijvoorbeeld: wekker, horloge, televisiegids. ■ Laat weer naar de afbeelding kijken en vraag of de winkel open is. (nee). Vraag hoe je tien uur op een digitale klok aangeeft. (10:00). Hoe lang duurt een heel uur? (zestig minuten). Vertel dat de laatste twee cijfers, dus na de dubbele punt, op een digitale klok aangeven hoeveel minuten voorbij zijn. Laat op een analoge klok zien dat een half uur dertig minuten is. Doe dit door de kinderen zes keer vijf minuten verder te laten tellen. Bespreek welke tijd 9:30 uur is: negen uur en dertig minuten later. Laat op de analoge klok aflezen dat dit half tien is. Teken naast de digitale tijd een klokje met de wijzers op half tien en noteer ‘half tien’ eronder. Hoe lang duurt het nog voor de winkel open gaat? (een half uur). ■ Deel de blaadjes uit en oefen de digitale tijden met hele en halve uren. Zet de analoge klok achtereenvolgens op tien uur, half elf, elf uur, half twaalf en twaalf uur. Laat de bijbehorende digitale tijden opschrijven. (10:00, 10:30, 11:00, 11:30, 12:00). Benadruk dat vóór de dubbele punt het aantal uur staat dat het is of is geweest, en achter de dubbele punt het aantal minuten dat het later is. Sta erbij stil dat het op een 50
dag twee keer twaalf uur kan zijn. Vertel dat een digitale klok om twaalf uur ’s nachts begint op 0:00. Noteer deze tijd op het bord. Hoe schrijf je dan half één ’s nachts? (0:30). En één uur ’s nachts? (1:00). ■ Oefen de halve uren ook andersom. Noteer de tijden 10:30, 1:30, 6:30, 8:30 en 0:30. De kinderen noteren de bijbehorende tijd als volgt: ‘half …’. ■ Bespreek opgave 1. Zet de analoge klok op half tien en vraag op welke klokken het vroeger is. Laat die tijden noemen (vijf voor half tien, tien voor half tien) en vertellen hoeveel minuten het vroeger is. Vraag op welke klokken het later is dan half tien en laat die tijden noemen. (tien uur, tien over half tien en half 11). Vraag bij elk van die tijden hoeveel minuten het na half tien is. Laat onder de klokken invullen hoeveel minuten het vroeger of later is dan half tien. ■ Bespreek het tweede deel van opgave 1. Teken de tabel op het bord. Laat de kloktijd aflezen. Wie ziet de bijbehorende digitale tijd? Geef duidelijk aan dat 2:00 uur, tijdstip 1 bij klok c hoort, dus naast c in de tabel schrijf je een 1. Maak opgave 1 samen en vul de tabel in. Vertel dat opgave 2 hetzelfde gaat als opgave 1. Vraag wie ziet welk getal er naast ‘a’ ingevuld moet worden en waarom. (4, want op klok a is het 1:30, tijdstip 4). > De kinderen maken opgave 2 zelfstandig af.
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
a
5
b
4
c
1
d
2
e
3
a
4
b
5
c
1
d
2
e
3
les 6 blok 8
les 6 blok 8
3
4
voer
1
2
euro
€5
4
5
10
9
10 € ............... 20 € ............... 25 € ............... 50 € ............... 45 € ...............
hokken
1
...................
2
...................
3
5
...................
10
...................
konijnen
2
4
6
...................
20
12
6
moeder
1
3
6
9
10
...................
jongen
10
30
...................
60
90
...................
100
50
Vul de open plaatsen in.
voerbakje
1
2
4
8
voerbakje
1
...................
2
...................
3
...................
konijnen
2
...................
4
...................
8
...................
16
konijnen
2
...................
4
6
8
euro
€5
waterbakje konijnen euro
5
de kinderen om bij opgave 5 gebruik te maken van optelrelaties en verdubbelen.
Vul de open plaatsen in.
10 € ............... 20 € ............... 40 € ...............
1
4
...................
5
...................
2
...................
8
10
16
8
50 € ............... 40 € ............... 80 € 10 € ...............
euro
waterbakje konijnen
euro
1 €5
...................
15 € ............... 20 € 10 € ...............
10
1
5
7
...................
2
...................
10
...................
14
...................
20
70 € 100 50 € ............... € 10 € ...............
euro
Bedenk zelf. Vul de open plaatsen in. dozen
€5
4
Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. ...................
...................
€ ............... € ............... € ...............
pakken stro euro
1 €3
...................
...................
...................
€ ............... € ............... € ...............
45
Interactie Toetsdoel (opgave 3 en 4) ■ Vertel dat u op een plek in de buurt regelmatig konijnen ziet. Zeg bijvoorbeeld: Ik zie, ik zie … twee konijnenogen. Vraag de kinderen te flitsen hoeveel konijnen u ziet. Noem vervolgens vier, acht en zestien ogen, twintig en tien oren, acht en twaalf poten. Kinderen die dit niet kunnen, komen zeker in aanmerking voor verlengde instructie. Herinner aan verdubbelen en halveren. ■ Vertel dat de konijnen vaak in groepjes van vijf bij elkaar zitten. Noem een aantal konijnen (tien, twintig, veertig, vijftig en vijfentwintig) en laat de kinderen het aantal groepjes flitsen dat u ziet. ■ Zeg de kinderen dat ze verder gaan oefenen met rekenen in een tabel. Bespreek opgave 3. Vertel een verhaaltje dat bij de tabellen hoort. Vraag bij de eerste tabel of ze gebruik kunnen maken van verdubbelen (bijvoorbeeld van 1 naar 2, 2 naar 4 en 5 naar 10) of aftrekken (bijvoorbeeld 9 = 10 – 1). Laat de eerste en tweede tabel invullen. Laat bij de nabespreking de relaties tussen getallen in de rijen en kolommen aangeven. Bijvoorbeeld bij de tweede tabel: 12 = 6 + 6, of bovenste rij is steeds de helft van onderste rij. Vraag welke tafel bij de derde tabel hoort. (tafel van 10). Terwijl u rondloopt en aanwijzingen geeft, maken de kinderen opgave 3 af. ■ Bespreek kort de werkwijze bij opgave 4 en 5. Stimuleer Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
Differentiatie: ■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 en 4 verlengde instructie aan. ■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 4 en 5.
Verlengde instructie Toetsdoel (opgave 4) ■ Draai het bord open (zie voorbereiding). Waar gaan de tabellen over? (Een zak voer kost 5 euro en in een hok passen twee konijnen). ■ Vraag hoeveel twee zakken voer kosten. (10 euro, 5 + 5 of 2 × 5). Teken op het bord de getallenlijn die bij de tafel van 5 hoort. Laat de landingsgetallen noemen. Vul met behulp van de getallenlijn de prijzen van de zakken voer in. ■ Vraag hoeveel konijnen in twee hokken passen. (vier, 2 + 2 of 2 × 2). En in drie? (zes). Leg de relatie met de tafel van 2. Teken op het bord de getallenlijn die bij de tafel van 2 hoort. Laat de landingsgetallen noemen. Vul met deze getallenlijn de aantallen konijnen in de tabel in. Bij acht hokken moet je dus acht grote huppen van 2 nemen en kom je uit bij zestien konijnen. Vraag ook hoeveel hokken je nodig hebt voor tien en veertien konijnen. (vijf en zeven, want 5 × 2 = 10 en 7 × 2 = 14). ■ Bespreek de ingevulde tabellen op het bord en wijs in elke rij op de relaties tussen de kolommen: verdubbelen: van 2 naar 4 en optellen: 9 = 8 + 1. Vraag of de kinderen meer handigheidjes zien. Vertel dat ze hier bij het invullen van verhoudingstabellen handig gebruik van kunnen maken.
> Zelfstandig werken Toetsdoel (opgave 4 en 5) De kinderen maken opgave 4 en 5 af.
51
blok 8 les 7 Materiaal Werkboek bladzijde 46 en 47
blok 8 les 7
1
Extra materiaal Digitale klok of wekker
konijnen euro
Doelen − Toetsdoel (opgave 1, 2 en 6) Kinderen kunnen een verhoudingstabel invullen. − Nieuw doel (opgave 3, 4 en 5) Kinderen kunnen op een digitale klok hele en halve uren aflezen (twaalfuurssysteem).
Samen oefenen Aantikspel met herhaalde sprongen van 5 vanaf een willekeurig getal ■ Vertel de kinderen dat ze het tellen met grote huppen van 5 gaan oefenen. Start met het ‘Aantikspel’ door te lopen en te tellen: 21-26-31-36-41. Neem bij elk genoemd getal een stap. Tik daarna een kind aan dat verder gaat met lopen en tellen. Degene die telt mag altijd iemand aantikken die verder gaat met tellen als hij het niet meer weet. Spreek een teken af dat u gebruikt om te kennen te geven dat de beurt moet worden doorgegeven. Bijvoorbeeld hand omhoog of tweemaal in de handen klappen. Alleen degene die de beurt heeft, telt hardop. De rest telt in het hoofd mee. Laat lopen en tellen totdat het fout gaat. Noteer tijdens het tellen delen van de telrij op het bord. Wijs daarop bij een fout. Ontdekken de kinderen het patroon? Stel vragen als: – Hoe groot zijn steeds de sprongen? (5). Controleer het antwoord door hardop één voor één vanaf het ene getal naar het eerstvolgende getal te tellen, bijvoorbeeld van 46 naar 51. Houd op de vingers bij hoeveel huppen van 1 dit zijn. (vijf). – Kom je precies op 100 als je zo doorgaat? – Noem een groot getal waarop je uitkomt. Schrijf deze getallen op het bord en controleer door te lopen en te tellen of je deze langs hoort komen. ■ Speel vervolgens het ‘Aantikspel’ met een terugtelrij: 93-88-83-78-... Laat lopen en tellen totdat het fout gaat. Noteer tijdens het tellen delen van de telrij op het bord. Wijs daarop bij een fout. Let erop dat de kinderen 13 uitspreken als ‘dertien’ en niet als ‘drietien’. Ontdekken ze ook hier weer het patroon? ■ Herhaal deze activiteit met de volgende rijtjes: – 22-27-32-37-… – 89-84-79-74-… (na 19 wordt het lastig, want 14 spreek je uit als ‘veertien’ en niet als ‘viertien’) – 3-8-13-18-… (is ook lastig, want er zit op het gehoor nog weinig regelmaat in op het moment dat u de beurt doorgeeft)
52
Vul de open plaatsen in.
hokken euro
2
1 €2
1
2
3
5
4 € ............... 6 € ............... 10 € ...............
2
...................
5
...................
10
...................
konijnen euro
hokken euro
1 €5
1 €5
2
3
5
10 € ............... 15 € ............... 25 € ...............
4
...................
8
40 € 20 € ...............
10
...................
€ 10
€ 20
€ 50
€ 100
€ 50
hokken
1
2
...................
3
...................
4
hokken
1
...................
2
5
...................
koijnen
2
...................
4
6
8
konijnen
5
10
...................
25
40
8
Vul de open plaatsen in. hokken
1
2
3
4
hokken
1
2
3
4
konijnen
2
...................
4
...................
6
...................
8
konijnen
5
...................
10
...................
15
...................
euro
hokken konijnen euro
€5
1 2 €5
10 € ............... 15 € ............... 20 € ...............
10
5
6
...................
10
...................
12
20
...................
25 € ............... 30 € ............... 50 € ...............
euro
hokken konijnen euro
20
20 € ............... 30 € ............... 40 € 10 € ...............
10
1
5
6
...................
5
...................
25
...................
30
...................
50
50 € ............... 60 € 100 € 10 € ...............
46
Zelfstandig werken De kinderen maken opgave 1 tot en met 5. Differentiatie: ■ De rekenzwakke kinderen kunnen een deel van de opgaven maken: – Opgave 1: alleen de tabellen die links staan. – Opgave 2: bovenste twee tabellen. – Opgave 3 en 4: helemaal. – Opgave 5: overslaan. ■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 6.
Reflectie ■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen bespreekt, bijvoorbeeld opgave 1 en 4. ■ Bespreek bij opgave 1 na welke getallen ze hebben ingevuld. Zien de kinderen optelrelaties in de tabel? (Bijvoorbeeld van 5 = 2 + 3, dus vijf konijnen kosten 4 + 6 = 10 euro.) Hebben ze gebruik gemaakt van verdubbelen? (Bijvoorbeeld van 50 naar 100 euro.) Laat ook zien hoe je aftelsommen (zoals geoefend bij ‘Samen oefenen’) kunt gebruiken bij het invullen van de tabellen. Tel bijvoorbeeld bij de laatste tabel f vanaf 40 Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
les 7 blok 8
3
4
5
6
Welke klokken hebben dezelfde tijd? Vul het goede getal in.
a
4
b
3
c
5 2
a
b
c
d
e
d
12:00
5:00
8:00
11:00
2:00
e
1
1
2
3
4
5
Welke klokken geven dezelfde tijd aan? Vul het goede getal in.
a
1
b
5
c
4 3 2
a
b
c
d
e
d
8:30
3:30
2:30
9:30
4:30
e
1
2
3
4
5
les 7 blok 8
Welke tijd hoort erbij? Kleur. 7:30
12:10
3:30
8:30
10:00
2:30
6:30
11:00
6:15
Vul de open plaatsen in. 10
8
hokken
2
4
3
...................
...................
25
40
latten
6
...................
12
...................
9
...................
50
...................
80
schroeven
8
...................
16
...................
12
40
hokken
2
3
5
latten
10
...................
15
schroeven
20
...................
30
...................
...................
30
47
jonge konijnen met grote huppen van 5 terug tot 0. Houd op de vingers bij hoeveel huppen dat zijn. (acht). ■ Bespreek bij opgave 4 dat het op één dag twee keer bijvoorbeeld zeven uur kan zijn: zeven uur ’s morgens en zeven uur ’s avonds. Laat aan de orde komen wat je op die momenten van de dag doet. En wat je doet om twee uur ’s middags en om twee uur ’s nachts? Bespreek dat de wijzer al begint te lopen bij 0:00 (twaalf uur ’s nachts). Als de grote wijzer een heel uur heeft gelopen zijn er zestig minuten voorbij, dan eindigt de tijd weer op :00. Vraag wat de helft van zestig is. (dertig). Als de klok bijvoorbeeld 9:30 aangeeft is er een half uur voorbij. Het is een half uur later dan negen uur, dan is het dus half tien. ■ Neem een digitale klok of wekker mee. Laat hierop de tijd van 0:00 via 0:30 (half een) en 0:59 (wat zou hierna komen?) naar 1:00 lopen. Er zijn vast kinderen die al weten dat na twaalf uur ’s middags digitale klokken verder tellen, tot 24 uur. Ook dat kunt u op de wekker laten zien. De kinderen hoeven dit echter nu nog niet te weten.
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
53
blok 8 les 8 Materiaal − Werkboek bladzijde 70 (oefenen) − Werkboek bladzijde 48 en 49
x les xx blok 8 8
1
Hoeveel krijg je terug? Je koopt:
Je betaalt:
€ 12 9 € ...................
Extra materiaal − Stuk hout, doosje spijkers, doosje schroeven, nijptang, hamer, zaag en schroevendraaier − Per kind een blaadje − Per tweetal kladblaadjes
> Start Zelf oefenen De kinderen werken zelfstandig aan de opdracht op bladzijde 70 (automatiseren en flexibiliseren). Ze maken rijtjes aftreksommen tot en met 50 en kunnen daarbij handig gebruikmaken van het vorige antwoord als ze letten op de structuur van de getallen.
Interactie Nieuw doel (opgave 1 en 2) ■ Vraag wat je nodig hebt voor het maken van een konijnenhok. Laat de materialen zien en demonstreer eventueel hoe je bepaalde gereedschappen gebruikt. Vraag in welke winkel je dit kunt kopen. Laat de zaag en de spijkers zien en vraag wat ze kosten. (€ 19 en € 7). Vertel dat de kinderen sommen leren maken met geldbedragen tot en met 100 euro. Vraag hoeveel je moet betalen als je deze zaag en spijkers koopt. (26 euro). Welke som reken je dan uit? (€ 19 + € 7). ■ Stel vragen als: Hoeveel euro krijg je dan terug als je met twee briefjes van 20 euro betaalt? En wat als je met een briefje van 50 euro betaalt? Vraag naar de sommen die daarbij horen. (€ 40 – € 26 = € 14, € 50 – € 26 = € 24). Laat de kinderen op een blaadje schrijven of tekenen hoe ze de som € 50 – € 26 uitrekenen. Vraag naar hun oplossingswijze en noteer de genoemde oplossingen (op getallenlijnen of in pijlentaal) op het bord. Laat ze reageren op elkaars oplossingen. Welke oplossing kan met minder sprongen of pijlen? Zet gegeven oplossingen op de getallenlijn eronder om in pijlentaal. ■ Bespreek van opgave 1 de tabel. Vertel dat je hier zelf voor 54
€7 €9
€ ................... 10
11 € ...................
€5
€4
Bedenk de som bij het verhaal. Reken uit.
Voorbereiding − Voorzie de zaag en het doosje spijkers van een duidelijk prijskaartje (zaag € 19, spijkers € 7). − Teken op de achterkant van het bord de kalender van de lopende maand, op eenzelfde manier als de kalenders bij opgave 3. Omcirkel de huidige datum. Doelen − Nieuw doel (opgave 1 en 2) Kinderen kunnen een concrete geldsituatie verbinden aan een optel- of aftrekopgave tot en met 100 en deze uitrekenen. − Toetsdoel (opgave 3, 4 en 5) Kinderen kunnen een datum bepalen aan de hand van een kalender (binnen een maand).
€ 19
Je krijgt terug:
2
Opa koopt spullen voor € 35. Hij betaalt € 50.
Laura koopt hout voor € 57. Ze heeft 2 briefjes van 50 euro.
terug. 15 Hij krijgt € ...................
43 over. Ze houdt € ...................
Som: ..................................................... 50 – 35 = 15
.................................................. Som: 100 – 57 = 43
Bedenk de som bij het verhaal. Reken uit.
Opa en Laura kopen voer en konijnen voor € 31. Opa heeft € 65.
Laura koopt verf voor € 16. Ze heeft € 45.
34 over. Hij houdt € ...................
Ze houdt € ................... 29 over.
Som: ................................................ 65 – 31 = 34
Som: .................................................. 45 – 16 = 29
Opa koopt een boor voor € 79. Hij geeft 2 briefjes van 50 euro.
Laura koopt een speeltent voor € 39. Ze heeft € 42.
Hij krijgt € ................... 21 terug.
Ze houdt € ................... 3 over.
Som: .................................................. 100 – 79 = 21
Som: ................................................. 42 – 39 = 3
48
kassa moet spelen. Toon het doosje spijkers en het doosje schroeven. De kassa rekent uit hoeveel dat samen is. Met welke som? (€ 7 + € 4 = € 11). Je betaalt met 20 euro. De kassa rekent dan uit hoeveel je terugkrijgt. Met welke som? (€ 20 – € 11 = € 9). Noteer de sommen onder elkaar op het bord. Maak de tabel samen af. Laat kinderen op het bord de sommen schrijven die de kassa uitrekent. Vertel dat dit eigenlijk de kassabon is. ■ Vervolgens spelen ze in tweetallen denkbeeldig winkeltje. Om de beurt zijn ze de kassa en noteren ze de sommen op een kladblaadje (kassabon). Ze kiezen steeds twee of drie dingen uit die ze kopen en bepalen zelf met hoeveel euro ze betalen (alleen met biljetten en maximaal met 2 × 50 euro). Natuurlijk controleert de klant of hij niet teveel betaalt en of hij het juiste bedrag terugkrijgt. ■ Maak de rest van opgave 1 klassikaal. Vraag bij de laatste som, waar Laura voor € 57 hout koopt, of wat ze overhoudt hetzelfde is als wat ze terugkrijgt. (ja, want ze betaalt met twee briefjes van 50 euro). Stel dat Laura vijf briefjes van 20 euro had. Hoe zou ze dan betalen? (3 × € 20 euro). Is dan wat ze terugkrijgt hetzelfde als wat ze overhoudt (nee, 3 euro, 43 euro over). > De kinderen maken opgave 2 zelfstandig.
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
les 8 blok 8
les 8 blok 8
3
2 minuten stil.
Vul in.
april ma di wo do vr
1
zo
12
6
13
7
14
8
15
9
2
za
5
3
4
19
26
20 27 28 21 22 29
16
23
Laura jarig.
Oma oppas.
30
24 10 17 25 11 18
Voer kopen.
ma
3
mei
10 1 di 7 24 4 11 31 wo 18 2 Tandarts. 5 Oma 5 12 do 19 2 oppas. 6 6 13 vr 20 2 7 7 14 za 21 2 1 8 8 15 zo 22 2 Laura 2 9 9 16 ‘s middags vrij. 23 3 0
Opa jarig.
april. 3, 10, 17, 24 Elke zaterdag in april maakt Laura het hok schoon. Dat is op ..................................................... april Laura is soms op vrijdagmiddag vrij. Dat is op ............................................................................................. 2, 9, 16, 23 ................................................... mei. en op 7, 14, 21, 28
. Op welke dag haalt Laura voer? Op ..................................................................................................................................... zaterdag 17 april . Op welke dagen past oma op? Op ....................................................................................................................................... 28 april en 5 mei
4
Vul in. Kijk bij opgave 3. Op welke dag is iedereen 2 minuten stil? Op .................................................... dinsdag 4 mei . Wanneer moet Laura naar de tandarts? Op ......................................................... woensdag 19 mei . . Op welke dag valt 13 april? Op ........................................................................ dinsdag . Op welke dag valt 13 mei? Op .......................................................................... donderdag . Opa is op 8 mei jarig. Welke datum was het een week eerder? Het was ............................................... 1 mei . Op welke dag valt 1 juni? Op een ........................................................................... dinsdag
5
April of mei? Kijk bij opgave 3. Vul in. De tweede woensdag is op 14 ........................... april april
heeft drie hele weken.
april
heeft 5 vrijdagen.
mei
heeft 31 dagen.
...........................
...........................
...........................
Differentiatie: ■ Bied de kinderen die moeite hebben met opgave 3 en 4 verlengde instructie aan. ■ De overige kinderen maken zelfstandig opgave 4 en 5.
49
Interactie Toetsdoel (opgave 3 en 4) ■ Bepaal wie in de groep de eerstvolgende jarige is, of vraag naar de datum van een andere bijzondere gelegenheid die binnenkort plaatsvindt. Hoe lang duurt dat nog ongeveer? Vraag welke datum en dag het vandaag is. Vraag hetzelfde voor gisteren, eergisteren, morgen en overmorgen. Vertel de kinderen dat ze verder gaan oefenen met de kalender. ■ Speel het spel ‘Zitten of staan’. Als wat u zegt fout is, gaan de kinderen staan. Als het goed is, gaan ze zitten. Draai het bord om zodat de kalender van de huidige maand in beeld is. Stel dat het nu februari is. Zeg bijvoorbeeld: na februari komt april (fout), twee maanden geleden was het december (goed), februari heeft altijd 28 dagen (fout), voor 1 februari komt 30 januari (fout), precies een week geleden was het …, in deze maand zitten … woensdagen, de derde vrijdag van deze maand valt op … enzovoort. Kinderen die dit niet kunnen, komen in aanmerking voor verlengde instructie. ■ Bespreek opgave 3. Vraag waarom sommige cijfers op de kalender zijn omcirkeld. (dan is er iets speciaals). Laat de kinderen bedenken wat er allemaal op die omcirkelde data aan de hand kan zijn. Maak opgave 3 klassikaal. Vertel dat je bij opgave 4 en 5 ook weer de kalenders van april en mei moet gebruiken. Bij opgave 5 moeten de kinderen kiezen of wat er staat bij de kalender van april of bij de kalender van mei hoort. Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
Verlengde instructie Toetsdoel (opgave 4) ■ Speel kort het ‘Aantikspel’. Begin zelf met lopen en zeg de maanden op: januari, februari, … Tik vervolgens een kind aan dat hiermee verder gaat. Op uw teken of wanneer het kind het niet meer weet, tikt het een ander kind aan dat verder gaat. Laat na december weer verder gaan met januari. Als dit goed lukt, laat dan zien hoe de kinderen op hun knokkels kunnen bepalen of het een lange of korte maand is. ■ Bespreek de kalender van de huidige maand (achterop het bord). Begin bij de eerste dag van de maand. Vraag wat de datum ervoor was. Loop de kalender verder dag voor dag door. Wijs op de dagen en de weken. Vraag welke dag en datum komen na de laatste dag van de maand. Stel vragen als: Welke datum hoort bij gisteren, eergisteren, morgen, overmorgen, vorige week en volgende week? En: Hoeveel donderdagen zitten er in deze maand? Welke datum is het op de tweede zondag van deze maand? Wijs daarbij op het bord aan hoe ze de antwoorden op deze vragen kunnen aflezen. ■ Herhaal de vragen bij opgave 3 en maak samen de eerste vraag van opgave 4. Laat de kinderen aanwijzen op de kalender in hun werkboek hoe ze het antwoord kunnen vinden.
> Zelfstandig werken Toetsdoel (opgave 4 en 5) De kinderen maken opgave 4 en 5 af.
55
blok 8 les 9
blok 8 les 9
1
Materiaal Werkboek bladzijde 50 en 51
Voorbereiding − Schrijf de springregels op het bord: spring via een tiental sprong van 10 is erbij is eraf − Teken een aantal lege getallenlijnen op het bord. − Noteer op het bord de volgende verhaalsommen: 1. Ferdi wil een knutseldoos kopen. Deze kost 95 euro. Hij heeft al 59 euro gespaard. Hoeveel euro moet hij nog sparen? 2. Amina leest een boek. Ze heeft 51 bladzijden gelezen. Het boek heeft 79 bladzijden. Hoeveel bladzijden moet ze nog lezen? 3. We gaan met de auto naar Tilburg. De reis is 82 kilometer. We hebben nu 45 kilometer gereden. Hoeveel kilometer moeten we nog?
Samen oefenen Hoeveel nog? ■ Deel de kopieerbladen met lege getallenlijnen uit. Vraag de kinderen om de eerste verhaalsom van het bord op een lege getallenlijn op te lossen. De bijbehorende oplossing in pijlentaal mogen ze erbij schrijven. Het antwoord moet in het vakje naast de lege getallenlijn worden gezet (zie kopieerblad Getallenlijnen). Wie klaar is, maakt verhaaltjessom twee en drie. Loop rond om te kijken wie de eerste som oplost door het bepalen van het verschil. Het verschil kan worden bepaald via aanvullend optellen. Bijvoorbeeld: +30
+5
+1 90
59 60
56
60
+30
90
+5
95
95
ma
1
8
15
4
11
18
25
di
19
9
12
26
2
wo
16
5
23
10
6
13
do
17
24
wo
20
27
3
28
vr
18
25
do
14
21
11
7
19
26
8
15
22
12
1
29
5
vr
za
9
16
zo
20
10
17
21
28
3
24
14
zo
31
7
27
2
23
13
za
30
6
1
di
22
di
4
maart
ma
ma
2
wo do
zo
3 5
12 13
7
14
19 20 21
29
23
17 18
april 22
16
10 11
6
15
9
4
vr za
8
24 25
ma
5
12
19
26
di
6
13
20
27
7
14
21
28
30 31
wo
26 27 28
do
1
8
15
22
29
vr
2
9
16
23
30
za
3
10
17
24
zo
4
18
25
11
31 dagen. Hoeveel dagen heeft januari? ................... februari Welke maand heeft het minst aantal dagen? ...................................................................................................................................... . 4 donderdagen. Hoeveel donderdagen heeft januari? ................... Hoeveel donderdagen heeft april? ................... 5 donderdagen. Het is zaterdag 30 januari. Overmorgen is het ................................... maan dag .................................................................................. 1 februari . Het is dinsdag 2 februari. Eergisteren was het ................................... . zon dag ................................................................................... 31 januari Het is vrijdag 29 januari. Over precies een week is het ...................... . vrij dag ......................................................................... 5 februari Op welke dag viel oudjaar?
donder dag.
...................................
Het is 30 januari. Over 2 weken is Ila jarig. Dat is op ............................. . zater dag ...................................................................... 13 februari
2
Maak de kalenders af. juni
mei
10
3
ma
Doelen − Toetsdoel (opgave 1, 2 en 5) Kinderen kunnen een datum bepalen aan de hand van een kalender (binnen een maand). − Nieuw doel (opgave 3 en 4) Kinderen kunnen een concrete geldsituatie verbinden aan een optel- of aftrekopgave tot en met 100 en deze uitrekenen.
+1
februari
januari
Extra materiaal Kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen)
59
Vul in.
17
24
31
ma di
di
4
11
18
25
wo
5
12
19
26
do
6
13
20
27
vr
7
14
21
28
za
1
8
15
22
29
zo
2
9
16
23
30
1
7
14
21
28
8
15
22
29 30
wo
2
9
16
23
do
3
10
17
24
vr
4
11
18
25
za
5
12
19
26
zo
6
13
20
27
50
Maar het verschil kan ook worden bepaald door terug te tellen. Bijvoorbeeld: 95
90
59 60 –1
–5
–30
95
–5
90
–30
60
–5
59
■ Kies een kind uit dat de eerste som heeft opgelost via aanvullend optellen. Vraag dit kind om de oplossingswijze op het stappenpad te springen. Uiteraard mag dit kind kijken op het blad. Schrijf mee op de lege getallenlijn op het bord. Vraag speciaal om het antwoord. (36 euro). Dit is de optelling van de sprongen en huppen. Noteer het antwoord naast de lege getallenlijn. Vraag hoe de pijlentaal hierbij eruitziet. Noteer dit eronder. Noteer eventueel bij de oplossingswijze via aanvullend optellen de formele somnotatie: 59 + … = 95. Kinderen hoeven dit (nog lang) niet te weten. De betere rekenaars pakken dit waarschijnlijk wel op. Het is hier slechts de bedoeling dat ze dit dan een keer gezien hebben. Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
les 9 blok 8
les 9 blok 8
3
Differentiatie: ■ De rekenzwakke kinderen kunnen een deel van de opgaven maken: – Opgave 1: tweetallen. – Opgave 2: overslaan. – Opgave 3: de rechterhelft. – Opgave 4: helemaal. ■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 5.
Zoek bij ieder verhaal de goede som. Trek een lijn.
Ik koop hout voor € 21. Ik betaal met € 30. Hoeveel krijg ik terug? Ik heb € 42. Ik koop een boor voor € 40. Hoeveel houd ik over?
Ik koop een zaag voor € 30. Ik koop een hamer voor € 21. Hoeveel betaal ik?
51 – 20 20 – 15
Ik koop een hok voor € 15. Ik betaal met € 20. Hoeveel krijg ik terug?
30 – 21 30 + 21 20 + 15
Ik heb € 51. Ik koop 2 hokken voor € 20. Hoeveel houd ik over?
Ik koop witte konijnen voor € 15. Ik koop zwarte konijnen voor € 20. Hoeveel betaal ik?
42 – 40
Reflectie 4
5
Bedenk de som bij het verhaal. Reken uit. Lars koopt hout voor € 14. Hij betaalt met € 20. Hoeveel krijgt hij terug?
Rixt heeft € 45. Timur heeft € 92. Zij koopt een konijn voor € 18. Hij koopt een boor voor € 79. Hoeveel geld houdt ze over? Hoeveel geld houdt hij over?
6 € ...................
€ ................... 27
€ ................... 13
Som: ................................................................... 20 – 14 = 6
Som: .................................................................. 45 – 18 = 27
Som: ................................................................... 92 – 79 = 13
Wanneer zijn ze jarig? Kijk bij opgave 1. Maria is jarig in een maand met 30 dagen. Ze is jarig op de dag vóór de dag met de meeste letters. Het getal zit niet in de tafel van 3. De datum is een getal uit de tafel van 4.
Kick is jarig in de 3e maand van het jaar. Hij is jarig in een weekend.
. 28 april Maria is jarig op ...........................................................................
. 20 maart Kick is jarig op ...............................................................................
De datum is een getal uit de tafel van 4. Het getal zit ook in de tafel van 5.
51
■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen bespreekt, bijvoorbeeld opgave 1 en 4. ■ Vraag bij opgave 1 of het dat jaar een schrikkeljaar kan zijn. (nee, want maandag 1 maart sluit aan op zondag 28 februari). Hoeveel dagen heeft maart? (31). Ga met de huidige dag na of de taalzwakke kinderen weten welke dag het eergisteren was en welke het overmorgen is. Laat de kinderen met behulp van deze of een echte kalender elkaar raadseltjes opgeven zoals in opgave 1. ■ Bespreek opgave 4 na. Ga na of de kinderen begrepen hebben wanneer het bij betalen gaat om geld overhouden en wanneer het gaat om geld terugkrijgen. Kunnen ze aan de hand van de verhaaltjes de som eruit halen? Bij het eerste verhaal is de som: 20 – 14 = … Maar ook kan 14 + … = 20, dan is het een vleksom. Ga na op welke manier ze de sommen hebben uitgerekend: springen op de getallenlijn (hoe groot zijn de sprongen?) of pijlentaal (hoe groot zijn de sprongen?) of …
Vinden ze deze oplossingswijze handig? Laat alle kinderen deze oplossingswijze op de lege getallenlijn en in pijlentaal overnemen op hun blad. ■ Vraag wie het anders gedaan heeft. Laat, als het voorkomt, ook een oplossingswijze zien waarbij is teruggeteld. Let wel, alleen de betere rekenaars zien in dit verhaal de aftrekking 95 – 59. ■ Laat nu de tweede som oplossen. Stimuleer de zwakkere rekenaars om het via aanvullend optellen te doen. (van 51 verder tellen naar 79). Ze mogen kijken op het bord hoe dat bij de eerste som is gedaan. Bespreek deze som op dezelfde manier als de vorige. ■ De derde som op het bord is voor de snelle rekenaars. Geef hiervan alleen het antwoord. (37 km).
Zelfstandig werken De kinderen maken opgave 1 tot en met 4. Opgave 1 kunt u in tweetallen laten maken.
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
57
blok 8 les 10 Materiaal Werkboek bladzijde 52 en 53 Extra materiaal − Kaart met geheime luikjes, bijvoorbeeld de kaart gebruikt in blok 7, les 9 − Zelfklevende notitieblaadjes (post-it) − Kalender van het lopende jaar − Een kassabon met digitale tijd erop Voorbereiding − Zorg dat op een poster of op het bord het overzicht van de maanden met daarachter het aantal dagen zichtbaar is. − Noteer het aantal dagen tot een belangrijke gebeurtenis in de nabije toekomst op zelfklevende notitieblaadjes. Kies bij voorkeur voor herkenbare gebeurtenissen die over meer dan een maand plaatsvinden. Zorg dat de kinderen niet zien wat u opschrijft. Plak een post-it-velletje met het aantal dagen tot deze gebeurtenis achter de luikjes. Bijvoorbeeld: u kiest voor het aantal dagen tot het schoolreisje en dat is 38. Als u het rechter luikje opent, is alleen het rechtercijfer van het aantal dagen tot het schoolreisje te zien. Zie ook blok 9, les 7. Doelen − Toetsdoel (opgave 1, 2, 4) Kinderen kunnen een verhoudingstabel invullen. Kinderen kunnen een datum bepalen aan de hand van een kalender (binnen een maand). − Nieuw doel (opgave 3) Kinderen kunnen op een digitale klok hele en halve uren aflezen (twaalfuurssysteem). Kinderen kunnen een concrete geldsituatie verbinden aan een optel- of aftrekopgave tot en met 100 en deze uitrekenen.
Samen oefenen Hoeveel dagen tot …? ■ Open het rechterluikje van de kaart met de geheime luikjes. Dit is bijvoorbeeld de 8 van het aantal dagen tot het schoolreisje: 38. Vraag hoeveel dagen het tot het schoolreisje zou kunnen zijn. Noteer alles wat de kinderen raden en wat onder de luikjes past door elkaar op het bord. Mogelijk zullen ze ook 81 noemen. Laat zien dat dit niet kan. Schrijf 81 op het bord en houd de kaart met geheime luikjes eronder. Nu zien ze dat de 8 in 81 op de verkeerde plaats staat. Wijs de kinderen op het bord of de poster waar achter iedere maand het aantal dagen staat. Vertel ze dat het binnen nu en twee maanden schoolreisje is. Welke getallen op het bord kunnen dan weggestreept worden? (68, 78, 88, 98). Vraag welke datum het vandaag is en deel mee op welke datum het schoolreisje valt. Nu moeten ze kunnen weten dat het niet 8, 18 of 28 dagen is. Streep ook die door. Met wat rekenwerk of door een kind de kalender van het lopende jaar te laten raadplegen, kunnen ze erachter komen of het over 38, 48 of 58 dagen schoolreisje is. Open tot slot het linkerluikje. ■ Besteed aandacht aan referenties van het aantal dagen dat een maand heeft. Vraag of je jarig kunt zijn op 41 april. Welke maand is het nu? Hoe heet de maand hierna? En daarna? 58
blok 8 les 10
1
Vul de open plaatsen in.
weken
1
3
2
4
hokken schoon
5
.................
15
.................
10
.................
20
30 € ............... 20 € ............... 40 € 10 € ...............
verdiend
weken
1
2
.................
4
.................
hokken schoon
2
.................
4
.................
8
18
verdiend
Per week maak ik 5 hokken schoon. Ik verdien iedere week 10 euro.
10 € 20 € ...............
€5
45 € ...............
Per week maak ik 2 hokken schoon. Ik verdien iedere week 5 euro.
ian Dam
Lieke
Hoeveel hokken maakt Damian in februari schoon? 20
...................
Hoeveel hokken maakt Lieke in februari schoon? 8
hokken.
...................
hokken.
Hoeveel verdient hij in februari?
Hoeveel verdient ze in februari?
40 € ...................
20 € ...................
2
9
Vul de open plaatsen in.
Per maand krijg ik 4 euro zakgeld. Ik spaar iedere maand 2 euro. Een konijn kost € 16. Hoeveel weken moet ik sparen?
Per dag gebruik ik 2 latten en 5 schroeven. In een pot zitten 40 schroeven. Hoeveel latten kan ik vastschroeven? Noa
n Rube
maand
1
2
3
4
8
dagen
1
2
4
5
8
zakgeld €
...............
4
8 € ............... 12 € ............... 16 € ............... 32 € ...............
latten
.................
2
.................
4
.................
8
.................
10
.................
sparen €
...............
2
4 € ............... 6 € ............... 8 € ............... 16 € ...............
schroeven
.................
5
.................
10
.................
20
.................
25
.................
8 weken sparen. Ruben moet ...................
16 Noa kan ................... latten schroeven.
52
Laat de kinderen eventueel bij het zoeken naar antwoorden het overzicht van de maanden met het aantal dagen erachter op het bord of de poster raadplegen. ■ Oefen tijdens deze activiteit de maanden van het jaar door ze op te noemen, bijvoorbeeld als een versje. Laat de kinderen het aantal maanden in een jaar bepalen door de maanden van het jaar op te noemen en tegelijkertijd op de vingers bij te houden hoeveel het er zijn. ■ Herhaal deze activiteit een aantal keer met andere getallen achter het luikje (zie voorbereiding).
Zelfstandig werken De kinderen maken opgave 1 tot en met 3. Differentiatie: ■ De rekenzwakke kinderen kunnen een deel van de opgaven maken: – Opgave 1: alleen de linker helft. – Opgave 2: alleen de eerste tabel invullen. Vertel welke getal ze onder de ‘1’ moeten noteren. – Opgave 3: ze schrijven de tijd onder de klokken en trekken een lijn naar de bijbehorende digitale tijd op een bon. ■ De rekensterke kinderen maken ook plusopgave 4. Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
16
40
les 10 blok 8
3
de kolom van 4 dagen? (onder elkaar: 4, 2, 6, 2). Vraag hoe de kinderen uitrekenen hoeveel dat in 6 dagen is. Handig is eerst 2 dagen (halveren) en dan via optellen 4 + 2 = 6 dagen. Teken achter de tabel op het bord meerdere lege kolommen en vraag of ze ook handige manieren zien om het voor 10 en 12 dagen uit te rekenen. (10 via 4 + 6, 12 via 6 verdubbelen of 10 + 2).
Zoek bij ieder verhaal 2 bonnen. Kleur net zo.
te betalen
Bon
Ik koop een zaag voor € 25. En hout voor € 17. Hoeveel is het samen?
Ik heb € 60. Ik koop schroeven voor € 8. Hoeveel krijg ik terug?
Ik koop een trap voor € 68. Ik betaal met 100 euro. Hoeveel krijg ik terug?
Ik koop een boor voor € 28. En een zaag voor € 34. Hoeveel is het samen?
4
€ 62
2:30
BON
terug
3:30
les 10 blok 8
€ 32
Bon
Te betalen
3:00
€ 42
Bon
terug
1:30
€ 52
Hoeveel spaart Thomas in 6 dagen? Gebruik de tabel. Thomas spaart in 6 dagen ..................... 3 euro.
In 4 dagen maak ik 2 hokken schoon. Ik verdien dan 6 euro. Ik spaar daarvan 2 euro. Hoeveel spaar ik in 6 dagen?
dagen hokken
4
.................
2
6
2
.................
1
.................
.................
3
verdiend
6 € ............... 3 € ............... 9 € ...............
sparen
2 € ............... 1 € ............... 3 € ...............
as
Thom
53
Reflectie ■ Kies één of twee opgaven uit die u met de kinderen bespreekt, bijvoorbeeld opgave 3 en 4. ■ Vraag bij het eerste verhaal van opgave 3 aan een kind dat nog moeite heeft met klokkijken welke tijd de wijzers aangeven. (half twee). Vraag welk heel uur het daarvoor was. (één uur). Hoeveel minuten is het later? (dertig). Welke digitale tijd hoort daarbij? (1:30 uur). Herhaal dit bij de andere klokken. Misschien zijn er kinderen die aangeven dat de tijden op de bonnen niet kunnen kloppen, omdat het dan nacht is. Vertel dan dat er ook digitale klokken zijn die na 12 uur niet verder tellen. Met a.m. en p.m. wordt dan aangegeven of het voor of na twaalf uur ’s middags is. Laat een kassabonnetje zien (met de digitale tijd erop) en vraag een of meerdere kinderen of ze de tijd op de bon kunnen ontdekken. Hoe spreek je die tijd uit? Hoe laat is het dan ongeveer op een klok met wijzers? Vraag tot slot welk ander deel van de bon bij het verhaal hoort. Kunnen de kinderen sommen noemen waarmee je kunt uitrekenen hoeveel het samen is of hoeveel je terugkrijgt? Bijvoorbeeld 25 + 17, 60 – 8, 28 + 34, 100 – 68 of 68 + … = 100. ■ Teken de tabel van opgave 4 op het bord. Vraag hoeveel rijen de verhoudingstabel heeft. (vier). Welke getallen staan in Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
59
blok 8 les 11 Materiaal − Werkboek bladzijde 71 (oefenen) − Werkboek bladzijde 54 en 55
x les xx blok 8 11
1
a
Extra materiaal − Per groepje van drie kinderen: kopieerblad Uitslagen kubus, op stevig papier (kopieerbladen Bij de lessen) − Per kind kopieerblad Ruitjes, op stevig papier (kopieerbladen Algemeen) − Per kind een schaar, liniaal, rood potlood en lijm.
b
c
Voorbereiding Teken de uitslag van een kubus uit de illustratie bij opgave 3 na op het bord. Doel Kinderen construeren ruimtelijke figuren.
Van welke uitslag kun je het dichte doosje maken? Van uitslag ................... . c
d
e
2
Aandachtspunten Er is bij dit doel een aantal aandachtspunten dat u eenvoudig kunt observeren. De aandachtspunten geven aan dat u tijdens deze les extra aandacht kunt geven aan kinderen die daar moeite mee hebben. − Kunnen de kinderen voorspellen welke bouwplaten wel of niet het gewenste doosje opleveren? − Kunnen ze hun antwoord onderbouwen met relevante argumenten (zoals aantal en grootte van de vlakken, plaats van de vlakken)?
f
Wordt het een kubus? Gebruik het kopieerblad. Knip alle uitslagen uit. Uitslag
Heeft het 6 vlakken?
Heeft het even lange zijden?
Is het een dicht doosje?
Is het een kubus?
a
ja
ja
nee
nee
b
nee
ja
nee
nee
c
ja
ja
ja
ja
d
ja
ja
nee
nee
e
ja
ja
nee
nee
f
ja
nee
ja
nee
Was je antwoord bij opgave 1 goed? .......................................................
54
> Start Zelf oefenen Om zich te oriënteren op de les, maken de kinderen zelfstandig de opdracht op bladzijde 71. Ze kleuren op de bouwplaten de vouwlijnen, de plakstrookjes en de lijnen waarop geknipt moet worden.
Interactie ■ Geef ieder kind een vouwblaadje. Laat ze er een vel met zestien vierkantjes van vouwen. Vervolgens knippen ze er aan de boven- en zijkant een strook vierkanten af, zodat er een vierkant met negen kleine vierkantjes overblijft. Vertel de kinderen dat ze nu de bouwplaat van opgave b (oefenen) hebben gemaakt. Laat ze de lijnen die ze rood gekleurd hebben knippen. Vervolgens proberen ze met vouwen en plakken hun open doosje in elkaar te zetten. Lukt het bij iedereen? Vraag wat de vorm is van het doosje. (kubus). Hoeveel vlakken heeft het doosje? (vijf). Wijs hierbij een vlak aan. Welke vorm hebben de vlakken? (vierkant). Zeg de kinderen dat ze deze les leren hoe ze een bouwplaat voor een kubus (vierkant doosje) kunnen maken. Bespreek vervolgens de andere bouwplaten van de oefenopdracht. Zien ze dat a bestaat uit een deksel en een doosje? Vraag bij het deksel naar het aantal vlakken (vier) en naar de vorm van de vlakken (één driehoek en drie rechthoeken). Ga na of 60
de kinderen het verschil weten tussen een rechthoek en een vierkant. Wijs erop dat in een rechthoek niet alle zijden even lang zijn. Welke bouwplaat bij c hoort bij het omhulsel en welke bij het doosje? Vraag of de kinderen weten hoe je een bouwplaat zonder plakranden noemt. (een uitslag). ■ Bespreek opgave 1. Laat ieder voor zich voorspellen welke bouwplaat bij het dichte doosje hoort (c) door bij die uitslag een krul te zetten. Deel vervolgens per groepje één kopieerblad Uitslagen kubus uit. Ieder kind knipt één à twee uitslagen uit en vouwt op de lijnen. ■ Bespreek opgave 2. Leg vervolgens met behulp van uitslag a uit hoe de tabel ingevuld moet worden. Daarna vullen de kinderen de tabel in. Hierbij rouleren de uitslagen in hun groepje. Wijs erop dat op iedere uitslag een letter staat. De bijbehorende antwoorden moeten achter dezelfde letter in de tabel komen. ■ Deel vervolgens kopieerblad Ruitjes uit en bespreek opgave 3. Vraag wat je hier moet doen. (bouwplaat van kubus maken). Vertel dat ze de bouwplaat gaan maken bij de juiste uitslag op hun kopieerblad Uitslagen kubus. Dit is uitslag C. De Kinderen tekenen uitslag c na op het kopieerblad Ruitjes en maken er een bouwplaat van. Vraag hoeveel vierkanten er in de bouwplaat zitten. (zes). Hoe groot zijn die vierkanten? Laat het nameten op het kopieerblad. (3 cm lang en 3 cm breed). Wijs de uitslag op het bord aan. Tel hardop de Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
les 11 blok 8
les 11 blok 8
3
Gebruik het kopieerblad. Teken de bouwplaat van de kubus. Teken de plakstroken 1 cm breed.
4
Maak de kubus. Knip de bouwplaat van opgave 3 uit. Vouw precies. Plak hem in elkaar. Had je goed gemeten en getekend?
het zal lukken om alle plakrandjes met lijm vast te zetten? Het laatste plakrandje kun je in de kubus niet aanduwen, handiger is om het een klepje te laten zijn.
.......................................................
55
vlakken en noteer bij enkele zijden ‘3 cm’. Laat de kinderen op het ruitjesblad eerst zo’n uitslag tekenen met potlood en liniaal. Daarna controleren ze of ze alle vlakken getekend hebben en of de zijden overal 3 cm zijn. Bespreek hoe en waar je plakranden (van 1 cm breed) kunt tekenen. Teken op het bord aan de bovenkant van het bovenste vierkant een plakrand erbij. Vervolgens bepalen de kinderen zelf waar de andere plakrandjes kunnen komen en tekenen die erbij. Wijs ze erop heel secuur te tekenen, zodat het een mooie kubus kan worden. > De kinderen maken opgave 3.
■ Kinderen passen indien nodig hun bouwplaat aan of maken hem nog af.
> Zelfstandig werken De kinderen maken opgave 4. Ze maken de kubus door de bouwplaat uit te knippen, te vouwen en in elkaar te plakken. Mogelijk komen hierbij meet- en tekenfouten aan het licht. Welke fouten worden gemaakt? (Bijvoorbeeld: vlakje vergeten of vlakje te veel, de zijden niet allemaal even lang, het plakrandje eraf geknipt.) Stimuleer de kinderen hier zelf een oplossing voor te bedenken. Bedenk dat het proces belangrijker is dan een perfecte kubus als resultaat.
Reflectie ■ Laat de kinderen in groepjes controleren of ze bij opgave 2 overal dezelfde antwoorden hebben. Bespreek de antwoorden waarover onenigheid is. Hierbij zal de (gevouwen) uitslag gebruikt moeten worden om het juiste antwoord te vinden. Vraag wie bij opgave 1 goed had voorspeld dat uitslag c bij het dichte doosje hoort. ■ Bespreek bij opgave 3 wat mogelijke plaatsen voor de plakrandjes zijn. Teken die op het bord erbij en vraag of het met minder plakrandjes kan. Waar moet je de plakrandjes zetten als je zo min mogelijk plakrandjes wilt? Denken ze dat Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
61
blok 8 les 12 Materiaal − Toetsboek bladzijde 16 en 17 (bloktoets) − Kopieerblad Registratie blok 8 − Kopieerblad Taakbriefjes De toetsen zijn ook digitaal beschikbaar. In het digitale toetsprogramma kunt u de toetsen afnemen, maar ook als printblad afdrukken. Ook bevat het digitale toetsprogramma schaduwtoetsen. Dit zijn dezelfde toetsen, maar met andere getallen. Doelen − Kinderen kunnen alle typen optellingen maken tot en met 100. (opgave 1) − Kinderen kunnen alle typen aftrekkingen maken tot en met 100. (opgave 2) − Kinderen kunnen een verhoudingstabel invullen. (opgave 3) − Kinderen kunnen een datum bepalen aan de hand van een kalender (binnen een maand). (opgave 4)
blok 8 toets
1
61 23 + 38 = ................. 37 + 37 = ................. 74 6 + 88 = ................. 94 15 + 74 = ................. 89 54 + 27 = ................. 81
2
Reken uit. 90 − 23 = ................. 67 45 − 19 = ................. 26 84 − 37 = ................. 47 94 − 91 = ................. 3 71 − 69 = ................. 2
3
Vul de open plaatsen in.
Plakband 10 rollen
Introductie
Stickervel
Voor elk doel is er een aparte toetsopgave. Neem met de kinderen de toets door om duidelijk te maken wat de bedoeling is van elke opgave.
Bloktoets
Reken uit.
dozen
1
2
10
.................
5
.................
6
9
rollen
10
.................
20
.................
100
50
60
.................
stickervellen
1
2
5
10
.................
4
.................
ballen
2
.................
4
.................
10
.................
20
.................
8
18
sterren
5
.................
10
.................
25
.................
50
20
.................
16
De kinderen maken de toets zelfstandig. Geef vooraf duidelijk aan hoeveel tijd hiervoor staat. Geef voor elke opgave ongeveer 10 minuten de tijd. Beoordeling en vervolg ■ U vult per kind de resultaten van de toets in op het registratieblad of in het digitale toetsprogramma. ■ Naar aanleiding van de toets, maar ook op basis van observatie, biedt u de kinderen differentiatiestof aan: – Kinderen die bij een of meer opgaven ≥ 80% hebben gescoord, werken zelfstandig aan de bijbehorende plusbladen (verdieping). – Kinderen die bij een of meer opgaven 60-80% hebben gescoord, werken zelfstandig aan de bijbehorende puntbladen (herhaling). – Kinderen die bij een of meer opgaven uit de toets < 60% hebben gescoord, herhalen de betreffende opgave(n) in les 13. Voeren deze kinderen de opgave(n) alsnog goed uit, dan gaan zij in les 14 en 15 aan de slag met de puntbladen. Kinderen die ook in les 13 nog moeite hebben met de opgave(n), biedt u remediëring aan bij de betreffende doelen. ■ In les 13 maakt u met alle kinderen werkafspraken over hun vervolgtaken. Hiervoor kunt u de taakbriefjes gebruiken.
62
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
90
9
45
toets blok 8
4
les 12 blok 8
Vul in.
maart ma
1
8
15
22
29
di
2
9
16
23
30
wo
3
10
17
24
31
do
4
11
18
25
vr
5
12
19
26
za
6
13
20
27
zo
7
14
21
28
april ma
5
12
19
26
di
6
13
20
27
wo
7
14
21
28
do
1
8
15
22
29
vr
2
9
16
23
30
za
3
10
17
24
zo
4
11
18
25
31 dagen. Hoeveel dagen heeft maart? ................. donderdag . Op welke dag is het 1 april? .............................................................. 5 . Hoeveel vrijdagen heeft april? ................. Het is maandag 15 maart. Morgen is het ............................................... dag ................. dins 16 maart. zater 10 april. dag ................. Het is zondag 11 april. Gisteren was het ............................................... dag ................. woens 10 maart. Het is woensdag 3 maart. Over precies een week is het ............................................... Rik is jarig op de eerste dinsdag in april. Dat is op ................. 6 april. 17
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
63
blok 8 les 13 Materiaal − Werkboek bladzijde 56 en 57 − Kopieerblad Registratie blok 8 − Kopieerblad Taakbriefjes
blok 8 x les xx 13
1
6 + 59 = ................... 65
26 + 26 = ................... 52
[verkleinde weergave werkboek37 les+ 13]. 9 + 44 = 53 37 = ...................
Extra materiaal Kalender van mei van het lopende jaar Voorbereiding − Vul het registratieblad in. − Bepaal op basis van toetsresultaten en observatie welke van de vier opgaven u in les 13 klassikaal wilt aanbieden. − Opgave 3: Teken de twee tabellen van opgave 3 achterop het bord.
Reken uit. Kleur de som die je moeilijk vindt.
2
Doelen − Kinderen kunnen alle typen optellingen maken tot en met 100. (opgave 1) − Kinderen kunnen alle typen aftrekkingen maken tot en met 100. (opgave 2) − Kinderen kunnen een verhoudingstabel invullen. (opgave 3) − Kinderen kunnen een datum bepalen aan de hand van een kalender (binnen een maand). (opgave 4)
74
...................
31 + 37 = ................... 68
26 + 45 = ................... 71
24 + 63 = ................... 87
33 + 28 = ................... 61
8 + 78 = ................... 86
49 + 49 = ................... 98
16 + 72 = ................... 88
49 + 36 = ................... 85
5 + 29 = ................... 34
18 + 18 = ................... 36
56 + 41 = ................... 97
24 + 59 = ................... 83
Reken uit. Kleur de som die je moeilijk vindt.
80 − 26 = ................... 54
68 − 34 = ................... 34
54 − 39 = ................... 15
90 − 49 = ................... 41
76 − 38 = ................... 38
66 − 27 = ................... 39
70 − 63 = ................... 7
26 − 13 = ................... 13
34 − 19 = ................... 15
79 − 72 = ................... 7
68 − 59 = ................... 9
46 − 44 = ................... 2
72 − 68 = ................... 4
63 − 61 = ................... 2
43 − 39 = ................... 4
> Start Alle kinderen werken eerst zelfstandig aan een of meer van de vier opgaven in het werkboek. Aan de hand van de toetsresultaten bepaalt u welke opgaven daarvoor geschikt zijn. Dat kunnen opgaven zijn waarin veel fouten zijn gemaakt, of opgaven waarvan u de verschillende oplossingsstrategieën nog eens wilt bespreken.
Nabespreking Bespreek de bij ‘Start’ gekozen opgaven gezamenlijk na. Hierbij stelt u niet de uitkomst, maar de oplossingswijze centraal. Laat de kinderen verwoorden op welke manieren ze de sommen hebben opgelost. (Zie ‘Interactief herhalen’.)
Werkinstructie ■ Aan de hand van het registratieblad en de taakbriefjes bespreekt u met de kinderen wat zij de komende lessen gaan doen: – Kinderen die bij een of meer toetsopgaven ≥ 80% hebben gescoord, beginnen direct aan het zelfstandig werken. Ze maken de bijbehorende plusbladen (verdieping). – Kinderen die bij een of meer toetsopgaven 60-80% hebben gescoord, beginnen direct aan het zelfstandig werken. Ze maken de bijbehorende puntbladen (herhaling). ■ Met kinderen die bij een of meer toetsopgaven < 60% hebben gescoord, gaat u interactief herhalen. 64
56
Interactief herhalen ■ Met de kinderen die op een of meer toetsopgaven < 60% hebben gescoord, maakt u de bijbehorende opgave(n) van les 13. Observeer de kinderen. Het gaat hierbij vooral om het oplossingsproces. Aandachtspunten zijn: – Opgave 1: Vraag welke sommen de kinderen uit het hoofd kunnen maken. Welke sommen hebben ze gekleurd? Vraag na hoe ze die moeilijke som hebben opgelost. Teken of schrijf de manier die het kind vertelt op het bord. Vraag wie er een getallenlijn heeft gebruikt. Help hen hun oplossing om te zetten in pijlentaal. Loop rond en kijk of ze bij hun oplossingen de gewenste sprongen maken. Eerst de tientallen en dan de lossen? Gebruiken de kinderen de goede grootte van de huppen? En maken ze de goede huppen en sprongen via het tiental? Zijn er nog kinderen die ‘Zo doe ik dat’ van blok 6, remediëring 3 gebruiken? Zo ja, rekenen ze de som op de goede manier uit? De kinderen die dit goed doen, hoeven niet met de remediëring mee te doen. Met de kinderen die meer dan vier fouten hebben of met kinderen die de sommen op een omslachtige manier uitrekenen, gaat u verder met de remediëring. – Opgave 2: Vraag welke sommen de kinderen uit hun hoofd kunnen maken. Welke sommen hebben ze gekleurd? Vraag na hoe ze die moeilijke som hebben opgelost. Teken of Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
les 13 blok 8
les 13 blok 8
3
4
gebruikmaken van de kalender van het lopende jaar. Stel de volgende vragen: Welke maand is afgebeeld op de kalender? (mei). Hoeveel dagen heeft deze maand? (31). Is er iemand in de klas jarig in de maand mei? Wie? Op welke datum? Op welke dag valt deze verjaardag? Laat de kinderen de verjaardag van de kinderen die jarig zijn invullen op de kalender. Kunnen ze nog meer vragen bedenken bij de kalender? Laat ze de vragen noemen en laat een ander kind er antwoord op geven. Vervolgens bespreekt u de vragen die onder de kalender staan. ■ Kinderen die de betreffende opgave(n) probleemloos uitvoeren, gaan verder met de puntbladen. De kinderen die nog moeite hebben met de opgave(n) biedt u in les 14 en 15 remediëring aan. U kunt hiermee in de resterende tijd van deze les al starten.
Vul de open plaatsen in.
schilderijen
1
3
7
9
10
5
11
schroeven
2
6
14
18
20
10
22
bladzijden
1
2
4
8
7
6
5
regels
2
4
8
16
14
12
10
foto’s
5
10
20
40
35
30
25
stickers
10
20
40
80
70
60
50
Streep de foute antwoorden door.
mei
De laatste dag van mei is donderdag / vrijdag.
ma
De eerste vakantiedag is een maandag / dinsdag.
di
1
8
15
22
29
Oma is op dinsdag / woensdag jarig. 6 mei valt op een zondag / zaterdag.
wo
2
9
16
23
30
Loek is op dinsdag 8 / woensdag 8 mei jarig.
do
3
10
17
24
31
De dag vóór spelletjesdag is op 22 / 20 mei.
vr
4
11
18
25
za
5
12
19
26
zo
6
13
20
27
Mei heeft 30 / 31 dagen. De laatste vakantiedag is zaterdag 6 mei / zondag 6 mei.
7
14
21
28
> Zelfstandig werken De kinderen werken zelfstandig aan de opgaven zoals u dat met hen heeft afgesproken.
Kijk hierboven. Trek een lijn naar de goede dag. 7 mei
30 mei
1 mei
27 mei
19 mei
10 mei
11 mei
zondag
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
57
schrijf de manier die het kind vertelt op het bord. Vraag wie er een getallenlijn heeft gebruikt. Help hen hun oplossing om te zetten in pijlentaal. Loop rond en kijk of ze bij hun oplossingen de gewenste sprongen maken. Eerst de tientallen en dan de lossen? Gebruiken de kinderen de goede grootte van de huppen? En maken ze de goede huppen en sprongen via het tiental? Zijn er nog kinderen die ‘Zo doe ik dat’ van blok 6, remediëring 4 gebruiken? Zo ja, rekenen ze de som op de goede manier uit? De kinderen die dit goed doen, hoeven niet met de remediëring mee te doen. Met de kinderen die meer dan vier fouten hebben of met kinderen die de sommen op een omslachtige manier uitrekenen, gaat u verder met de remediëring. – Opgave 3: Draai het bord om, zodat de tabellen zichtbaar zijn (zie voorbereiding). Bespreek de eerste tabel. Vraag wat er op het plaatje naast de tabel te zien is. Wijs in de tabel aan dat voor één schilderij twee schroeven nodig zijn. Wijs op de volgende kolom. Vraag hoeveel schilderijen er nu zijn? (drie). Hoeveel schroeven heb je voor deze drie schilderijen nodig? (zes). Voor kinderen die het moeilijk vinden, tekent u de drie schilderijen op het bord, met de twee schroeven in ieder schilderij. Wijs erop dat het aantal schroeven steeds het dubbele is van het aantal schilderijen. Op deze manier bespreekt u beide tabellen. – Opgave 4: Bij de bespreking van deze opgave kunt u ook Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
65
puntblad les x, x en1 x
1
65 39 + 26 = ................... 73 38 + 35 = ...................
38 16 + 22 = ...................
93 78 + 15 = ...................
80 45 + 35 = ...................
94 56 + 38 = ...................
57
3
48
19
62
13
56
30
18
2
18
+ 19
16
32 + 18 66 + 15 65 + 34 54 + 27 68 + 15 81 + 19 52 + 29
46 + 28 56 + 38
66 +
43 + 28 = ................... 71
37 + 24 = ................... 61
49 + 48 = ................... 97
78 + 12 = ................... 90
12 + 68 = ................... 80
55 + 0 = ................... 55
73 + 26 = ................... 99
59 + 34 = ................... 93
26 + 66 = ................... 92
33 + 33 = ................... 66
Zoek de woorden. Van links naar rechts.
Dit weet je:
62 = b 72 = p
41 = e
56 = k
51 = l
65 = n
89 = r
74 = s
45 = t
97 = u
95 = o 85 = w
59 + 13
23 + 22
17 + 24
26 + 25
32 + 19
28 + 13
37 + 28
36 + 36
29 + 22
51 + 46
28 + 46
51 + 21
49 + 48
39 + 26
19 + 26
63 + 22
33 + 8
56 + 33
27 + 29
28 + 34
77 + 18
27 + 14
17 + 39
Antwoord: ....................................................................................................................................................................................................................................... optellen pluspunt werkboek.
3
Maak 5 sommen. Gooi met de steen. Gooi je bijvoorbeeld 3? Maak een groepje van 3 getallen die samen 50 zijn. Gooi je 6? Doe het dan met 6 getallen. Op de steen doet 1 niet mee.
de in
+
3
26 + 65 = ................... 91
43 + 27 = ................... 70
39 + 56
7 e +4 33 9 43 +
29
63 + 8 32 +
Kies een startplaats: a of b. Zet je pion op start. Gooi om de beurt de steen. Speler a loopt alleen bij 1 of 4 stippen. Speler b alleen bij 2 of 3 stippen. Bijvoorbeeld: gooit speler a 1 stip, dan gaat hij 1 vakje vooruit. Gooit speler a 2, 3, 5 of 6 stippen? Dan wisselt de beurt. Kom je op een som, reken deze dan uit. Vinden jullie dit antwoord samen goed? Ga dan 1 vakje vooruit en gooi opnieuw. Is het antwoord fout? Blijf dan staan. De ander is aan de beurt. Wie is het eerst bij het einde?
ein 48 de
17
34 + 13 7 57 +
68 + 19 = ................... 87
27 + 31 = ................... 58
35
41 + 29 73 + 18 65 + 27 44 + 3548 + 25 71 + 19 62 + 29
Speler a Start Speler b
86 61 + 25 = ................... 14 + 42 = ................... 56
Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. 33
Optelspel.
49 + 5 77 +6 23 + 14
Reken uit.
Ik ben 7.
Maak zelf optelsommen en reken uit. Gebruik elk getal maar 1 keer.
+ 19
Ben je klaar? Maak dan 5 sommen met getallen die samen 100 zijn.
Speel het spel nog eens. Wissel van startplaats.
4
40
5
3
10
23
35
25
5
20
100
15
30
45
17
52
43
27
12
28
50
45
28
18
2
12
7
32
34
8
26
58
59
plusblad 2
puntblad les x, x en2 x
bij les 3 en 4 blok 8
blok 8 bij les 3 en 4
1
2
Reken uit. – 48
in
– 37
uit
39 64 − 25 = .................
41 93 − 52 = .................
70 95 − 25 = .................
53 − 18 = ................. 35
58 87 − 29 = .................
27 63 − 36 = .................
95
40
73
25
84
47
53 70 − 17 = .................
62 81 − 19 = .................
29 58 − 29 = .................
21 49 – 28 = .................
76
21
56
8
75
38
68
13
68
20
53
16
89
34
92
44
48
–2
19
76 – 7 24 –
49 – 5 29 – 3
52
1
Reken eerst uit. Vul dan in. 5
2 5
9 13
6 10
6 4
3
4 5
14 17
7
18 21
2
3
8
3
12 16 19
22
7 2
5
5 6
4 7
11 15
8 1
4
1
5
8 3
20 23
7 6
– 23 6 77 –
68 – 15 54 – 27 65 – 34 66 – 15 32 – 13 66 – 18 19 – 16
Speel het spel nog eens. Wissel van startplaats.
2
de ein 14
9
Kies een startplaats: a of b. Zet je pion op start. Gooi om de beurt de steen. Speler a loopt alleen bij 1 of 4 stippen. Speler b alleen bij 2 of 3 stippen. Bijvoorbeeld: gooit speler a 1 stip, dan gaat hij 1 vakje vooruit. Gooit speler a 2, 3, 5 of 6 stippen? Dan wisselt de beurt. Kom je op een som, reken deze dan uit. Vinden jullie dit antwoord samen goed? Ga dan 1 vakje vooruit en gooi opnieuw. Is het antwoord fout? Blijf dan staan. De ander is aan de beurt. Wie is eerst bij het einde?
13 ein de
29
47 – 33 9 43 – 8 –3 56
48 – 2544 – 35 65 – 27 73 – 18 41 – 29 35 – 17 19 – 14
19
8
Speler a Start Speler b
3
54 72 – 18 = .................
3
47 65 – 18 = .................
5
51 80 – 29 = .................
6
17 43 – 26 = .................
7
23 52 – 29 = .................
8
35 71 – 36 = .................
10
75 99 – 24 = .................
9
13
48 86 – 38 = .................
11
52 86 – 34 = .................
15
28 79 – 51 = .................
14
81 100 – 19 = .................
17
15 58 – 43 = .................
16
83 91 – 8 = .................
19
37 71 – 34 = .................
18
56 76 – 20 = .................
21
63 90 – 27 = .................
20
76 93 – 17 = .................
+ 19
– 25
– 29
Bedenk zelf.
57
11
45 82 – 37 = .................
1
2
72 91 – 19 = .................
4
64 75 – 11 = .................
Reken uit. Vul in. 62
60
uit
96 − 21 = ................. 75
–2
63 –8 48 – 32
in
39 − 26 = ................. 13
Aftrekspel.
– 55
uit
in
– 62
46
1
Reken uit.
71 –
Doelen − Kinderen kunnen alle typen optellingen maken tot en met 100. (punt- en plusblad 1) − Kinderen kunnen alle typen aftrekkingen maken tot en met 100. (punt- en plusblad 2) − Kinderen kunnen een verhoudingstabel invullen. (punt- en plusblad 3) − Kinderen kunnen een datum bepalen aan de hand van een kalender (binnen een maand). (punt- en plusblad 4)
2
59 52 + 7 = ................... 49 38 + 11 = ...................
14
Extra materiaal − Puntblad 1, opgave 3: per tweetal een dobbelsteen en twee pionnen − Plusblad 1, opgave 3: per kind een dobbelsteen − Puntblad 2, opgave 2: per tweetal een dobbelsteen en twee pionnen − Plusblad 3, opgave 3: per kind een blaadje
bij les 1 en 2 blok 8
1
Ik ben 52.
Hoeveel samen? Reken uit.
35 +
Materiaal − Puntbladen: werkboek bladzijde 58, 60, 62 en 64 − Plusbladen: werkboek bladzijde 59, 61, 63 en 65
plusblad 1
blok 8 bij les 1 en 2
81 –
blok 8 les 14 en 15
+ .................
+ 33
+ 39
99
.................
Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
– .............
– 28
+ .................
+ .................
100
61
Werkinstructie De kinderen beginnen aan hun afgesproken taak. U begeleidt de kinderen die startproblemen hebben.
Remediëring In les 13 heeft u afgesproken met welke kinderen u bepaalde toetsdoelen gaat remediëren. Met deze kinderen werkt u aan de instructietafel aan het betreffende remediëringsblad.
mogelijkheden? Laat kinderen narekenen of de genoemde oplossingen juist zijn. – Puntblad 3, opgave 3: Teken de lege tabel op het bord. Laat kinderen als juf of meester aan elkaar vertellen hoe ze de vragen met de tabel hebben uitgerekend. – Plusblad 3, opgave 2: Teken de lege tabellen op het bord. Laat kinderen als juf of meester aan elkaar vertellen hoe ze de vragen met de tabel hebben uitgerekend. – Puntblad 4, opgave 2: Laat de kinderen uitspraken bij de kalender bedenken waarvan de anderen moeten zeggen of het waar of niet waar is.
Zelfstandig werken ■ Terwijl u een groepje kinderen remediëring geeft, werken de andere kinderen zelfstandig aan de punt- en plusbladen. ■ Aandachtspunten: – Puntblad 1 en 2, opgave 3: Leg kort uit hoe het optel- en aftrekspel gaat. – Plusblad 1, opgave 3: Leg het spel uit. ■ De volgende opgaven zijn geschikt voor samenwerken: puntblad 1, opgave 3 en puntblad 2, opgave 3. Het geluk en de rekenvaardigheid bepalen wie er wint.
Presentatie U bespreekt het zelfstandig werken. De volgende opgaven zijn geschikt voor presentatie: – Plusblad 2, opgave 3: Welk getal komt uit de eerste rij? Welke getallen hebben de kinderen in de tweede rij ingevuld? Laat vertellen hoe ze te werk zijn gegaan. Zijn er meerdere 66
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
bij les 6 en 7 blok 8
blok 8 bij les 6 en 7
1
1
Vul de open plaatsen in.
zakken voer
1
euro
2
3
voerbakjes
5
6 € ............... 9 € ............... 15 € ...............
€3
1
...................
2
...................
4
5
€4
€8
€ 16
20 € ...............
pakken stro euro
euro
...................
€4
2
4
waterflessen euro
2
1 €2
5
10
schaaltjes
10 € ............... 20 € ...............
1
5
1
1
pakken
1
euro
3
5
2
...................
3
...................
...................
€ 11
zagen
2
5
22 € ............... 33 € ............... 55 € ...............
1
pakken
3
...................
4
...................
schroevendraaiers
3
...................
9
12
...................
5
...................
2
10
4
5
...................
4
...................
8
12
...................
16
...................
20
40
...................
1
...................
2
...................
3
...................
4
...................
5
...................
...................
...................
10
4
...................
10
...................
1
...................
3
...................
kaas
...................
4
...................
12
...................
40
20
...................
36
44
ui
...................
2
6
10
20
...................
10
5
...................
18
...................
11
9
...................
...................
22
3
6
2
€ 60
Reken uit. Vul zelf de tabel in. Op elke tafel staan 4 schaaltjes met nootjes. En ook 3 schaaltjes chips en 4 schaaltjes popcorn. En ook nog 12 pakjes fris. Hoeveel heeft hij van alles nodig?
Laura viert haar verjaardag. Opa zet 5 tafels klaar. Op elke tafel komen 5 borden en 8 glazen.
6
18
36 € ............... 48 € ...............
€ 12
2
40 € ............... 100 € ...............
€ 20
1
euro
...................
2
euro
knijptangen
3
ijsbolletjes wafels
4 € ............... 1 € ............... 5 € ...............
€2
Vul de open plaatsen in.
hamers
Mmm!
Kijk naar de plaatjes. Vul de open plaatsen in.
stokjes
2
20 schaaltjes nootjes
In totaal zet opa ............... 25 borden en ............... 40 glazen neer.
€ 72
15 schaaltjes chips
...............
..............
20 schaaltjes popcorn
60
...............
3
Reken uit. Vul zelf de tabel in. Opa drinkt per dag 3 koppen koffie en 2 koppen thee.
In 1 week drinkt opa in totaal 35
...................
dagen
1
...................
7
...................
15
...................
koffie
...................
3
...................
21
...................
45
...................
thee
...................
2
...................
14
...................
30
...................
In 15 dagen drinkt hij
...................
1
...................
2
...................
3
...................
4
...................
borden
...................
5
...................
10
...................
15
...................
20
...................
glazen
...................
8
...................
16
...................
24
...................
32
...................
150 koppen. drinkt hij ...................
...................
pakjes fris
...................
2
...................
3
...................
4
...................
...................
8
...................
12
...................
16
...................
6
...................
9
...................
12
...................
...................
8
...................
12
...................
16
...................
24
...................
36
...................
48
...................
tafels
...................
schaaltjes nootjes
...................
4
schaaltjes chips
...................
3
...................
schaaltjes popcorn
...................
4
pakjes fris
...................
12
...................
60
3
1
25
40
90
In een maand van 30 dagen
75 koppen.
koppen.
30
.....................
5
tafels
20
60
plusblad 4 bij les 8 en 9 blok 8
blok 8 bij les 8 en 9
1
Kijk op de kalender bij opgave 2. Vul in.
Welke maand is het? Zoek het uit met de zinnen hieronder. Vul in.
Er zijn ................... 5 zaterdagen in januari. weken. Februari duurt precies ................... 4
januari ma
5
12
19
26
6
13
20
27
7
14
21
28
8
15
22
29
9
16
23
30
10
17
24
31
18
25
di
1 februari is op een ......................... zon zater dag, 28 februari is op een .............................. dag.
wo do
1
vr
2
za
3
zo
4
11
11 maart is op een ................................. dag. woens
februari ma
2
di
10
4
do
11
5
vr
12
6
za zo
9
3
wo
1
13
4
di
5
wo
6
11
18
12
19
13
20
25 26 27
7 november is op een ................................ zater dag.
do za
2
zo
9
16
5 augustus. De eerste woensdag in augustus is op ...................
3
23
10
30
17
24
31
vr
ma di wo
Van 20 januari tot 10 februari is 4 weken.
januari 12
19
26
23
30
6
13
20
27
di
3
10
17
24
di
3
10
17
24
31
7
14
21
28
wo
4
11
18
25
wo
4
11
18
25
wo
do
5
12
19
26
do
5
12
26
do
6
13
vr
3
10
17
24
7
14
21
28
za
4
11
18
25
8
15
22
29
zo
5
12
19
26
ma
15
22
29
vr
2
9
16
23
30
za
1 3
10
17
24
31
4
11
8
18
25
vr za zo
1
4
di
5
wo do
6
13
20
27
7
14
21
28
15
22
ma
2
vr za zo
1
juni
19 20
27
ma di 1 2
juli 29
ma
27
21
28
15
22
29
23
30
9
16
ma
1
26
di
2
20
27
wo
24
wo
1
28
do
4
11
18
25
do
2
9
16
6
13
20
27
vr
5
12
19
26
vr
3
10
17
7
14
21
28
za
4
11
18
25
za
1
8
15
22
29
5
12
19
26
zo
2
9
16
23
30
di
6
13
20
27
7
14
21
28
di
15
22
29
wo
23
30
do
24
31
3
10
17
24
11
18
25
5
12
19
26
29
23
30
za
6
13
20
27
24
31
zo
7
14
21
28
zo
28
ma
ma
2
9
16
23
6
13
20
27
di
3
10
17
24
di
7
14
21
28
wo
4
11
18
25
wo
2
9
16
23
30
1
8
15
22
29
do
5
12
19
26
do
3
10
17
24
31
6
13
7
14
21
28
za
5
12
19
26
8
15
22
29
zo
6
13
20
27
september 7 8
14
21
oktober
di
1
15
22
29
di
wo
2
9
16
23
30
wo
do
3
10
17
24
do
5
12
vr
november 19
26
vr
4
11
18
25
vr
2
9
16
23
30
za
5
12
19
26
za
3
10
17
24
31
zo
6
13
20
27
zo
4
11
18
25
Juni heeft 5 zaterdagen.
8
4
21 22
16
8
ma di wo do
8 9
za zo
16
23
30
10
17
24
31
4
11
18
25
wo
5
12
19
26
do
6
13
20
27
7
14
21
28
za
4
11
18
25
8
15
22
29
zo
5
12
1
19
26
vr
1
8
2
14 15 16
21
15
9
3
16
10
4
11
5
12
29 30
13
7 1 2 3
14
8
15
9 10
16 17
za
4
zo
11
18
5
25
12
19
26
ma
22
29
di
23
30
wo
5
12
19
26
6
13
20
27
7
14
21
28
8
15
22
29
9
16
23
30
10
17
24
31
18
25
24
do
1
25
vr
2
26
za
3
27
zo
4
11
2
di
3
di
9
16
23
do vr
30
10
4
wo
17
11
5
12
6
13
7
24
18
26 27
21
28
1
8
15
22
29
2
9
16
23
30
december 7 14 21
ma
28
24
di
1
8
15
22
29
25
wo
2
9
16
23
30
26
do
3
10
17
24
31
27
vr
4
11
18
25
21
28
za
5
12
19
26
22
29
zo
6
13
20
27
10 11 12 13
17 18 19 20
31
25
19 20
14
za zo
14
6 1
29 30
15
5
vr za zo
28
22 23 24
7
4
do
27
21
15 16 17
8
3
wo
20
14
8 9 10
november ma
13
7 1 2 3
ma
27 28 29 30 31
27 28
19
6
di
augustus
20 21 22 23 24
20 21
oktober 28
6
di
vr
ma
vr
juli
ma wo do
13 14
20
17
22 23 24 25 26
6 7
12
18
17 18 19
za zo
13
10
vr
vr za zo
1
26 september is een zondag.
12 april valt op zaterdag.
. In deze maand valt de vierde op een donderdag. ............................ juni
. In deze maand is het zondag 17 ............................ mei In de tiende maand valt de laatste donderdag op 29 ........................................ oktober . juli In deze maand is het vrijdag 31 ............................ .
25
19
13 15
10
28 29
5
11
do
augustus
18
12
16
30
20
14
17
9
3
17
23
13
7
11
9
22
6 8
14
2
10
15
16
7 1
3
8
9
6
vr za zo
ma
23
8
mei ma
Mei heeft precies 5 hele weken.
21 22
6
3
di wo
april
9
3
2
ma
. In deze eerste maand valt de zaterdag op 17 ...................................... januari
16
april
5
di wo
zo
9
maart
ma
do
2
1 april is de eerste woensdag in april.
Een week na 28 februari is het 5 maart.
februari ma
14 15
7 1 2
24 25 26 27 28
za
4
23
21 22
zo
do vr
Februari duurt precies 4 hele weken.
8
september
5 , ................... 12 , ................... 19 , ................... 26 juli. De zondagen in juli zijn op ................... 9 De tweede week in november begint op maandag................... november.
Wat is waar? Kleur groen.
7 1
17 18 19 20
14 15
juni
mei
ma
donder De laatste dag van het jaar is ..................................... dag 31 december.
maart 16
7 8
5 juni. De eerste vrijdag in juni is ...................
64
15
63
puntblad les x, x en4 x
2
5
20
Bedenk zelf zo’n verhaaltje. Teken er een lege tabel bij. Laat een ander kind die tabel invullen.
62
1
les 14 en 15 blok 8
plusblad 3
puntblad les x, x en3 x
20
december
27
30
ma
vr
7 1
4
8
11
14 15
18
21
28
22
29
4, 11, 18 en 25 zijn vrijdagen in deze maand met 31 dagen. .............................................. . december
31
21 mei valt op een zondag.
Van elke dag van de week zijn er 4 in deze maand. ......................................... februari . maart . Er zijn 5 zondagen in deze maand van 31 dagen; de eerste zondag valt op 1 .................................... november . In deze maand van 30 dagen zitten 5 zondagen en 5 maandagen. ...............................................
25
Van 20 november tot 25 december is 5 weken.
april De laatste dag van deze maand is donderdag 30 .............................. . augustus De eerste dag van deze maand is een zaterdag, de laatste dag is een maandag. ............................................. . september De eerste dag van deze maand is een dinsdag, de laatste dag is een woensdag. ............................................. .
65
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
67
blok 8 remediëring 1 blad 1 blok 8
1
Zo doe ik dat. 1 Waar sta je? ? 2 Hoeveel sprongen 3 Welke huppen? 4 Waar kom je uit?
Reken uit. Gebruik de getallenlijn.
+ 10
+ 10
+ 10
+ 10
+ 10
+ 10
+ 10
+ 10
+ 10
+ 10
+ 10
+ 10
+3 +5
7 + 68 = ............... 75 7 +2 +6
huppen op de getallenlijnen (kopieerblad) te tekenen. Teken de goede getallenlijnen op uw schrijfblok en laat de kinderen de eventuele foutjes op hun eigen blad verbeteren. Mogelijk hebben ze eerst de sprongen van 10 gedaan, of juist eerst de (grote) huppen. Dit is beide goed. Als ze alleen huppen van 1 hebben gebruikt, is dat niet wenselijk. Laat dit verbeteren in grote huppen. Hieronder een voorbeeld.
28 + 28 = ............... 56 28 + 10
+3
Zo doe ik dat
14 + 33 = ............... 47 14 +3 +3
57 + 26 = ............... 83 57
2
Reken uit.
9 + 27 = ............... 36
21 + 38 = 59 ...............
34 + 34 = ............... 68
29 + 36 = ............... 65
6 + 19 = ............... 25
16 + 13 = 29 ...............
27 + 27 = ............... 54
38 + 47 = ............... 85
8 + 56 = ............... 64
62 + 33 = 95 ...............
39 + 39 = ............... 78
25 + 66 = ............... 91
Pluspunt • groep 4 • kopieerbladen Remediëring
© Malmberg ’s-Hertogenbosch
29
Materiaal Kopieerblad Remediëring blok 8, blad 1 Extra materiaal − Verliefde harten (kopieerbladen Algemeen) − Splitsbloemen (kopieerbladen Algemeen) − Per kind kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen) − Schrijfblok Doel Kinderen kunnen alle typen optellingen maken tot en met 100. (toetsopgave 1)
■ Bepaal voor elk kind een geschikte oplossingsstrategie. Een voorbeeld hiervoor is al ingevuld bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt dit voorbeeld natuurlijk per kind aanpassen. ■ Neem hardop de stappen door die het kind moet nemen en pas die direct toe bij opgave 1. – Waar sta je? (68, eerst getallen verwisselen, dus 68 + 7). – Hoeveel sprongen? (0). – Welke huppen? (7, eerst 2, daarna nog 5). – Waar kom je uit? (via 70, bij 75). ■ De kinderen maken opgave 1, met uw hulp, verder af.
Vervolg ■ De kinderen gaan zelfstandig verder met opgave 2. Hierbij gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’. ■ De kinderen werken verder aan puntblad 1. Het remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als steun. Voor rekenzwakke kinderen sluiten de volgende opdrachten uit de methode ‘Maatwerk’ aan bij dit doel: – Maatwerk oranje, onderdeel 3: werkblad 64, opgave 2; werkblad 66, opgave 2; werkblad 67, opgave 2; werkblad 68, opgave 2; werkblad 71, opgave 2 en 3. – Computer: Maatwerk oranje, maraboe.
Start ■ Neemt de verliefde harten en zeg dat verliefde-harten-paren altijd samen 10 zijn. Toon het dichtgeklapte hart en vraag: Wie is er verliefd op 5? (5). Herhaal zo alle verliefde harten. Laat ter controle het getal op het andere hart zien. ■ Neem met de kinderen alle dubbelen tot en met 10 door (1 en 1, 2 en 2, …) en oefen de splitsingen van 8 en 9 met de splitsbloem. De bloem slaapt. U klapt een blaadje open en de kinderen noemen het vriendje dat erbij hoort. ■ Schrijf onder elkaar op uw schrijfblok de sommen: 56 + 30, 56 + 24, 56 + 18 en 8 + 56. Welke van deze sommen vinden de kinderen het makkelijkst? Waarom? Welke twee sommen lijken het meest op elkaar? (56 + 18 en 8 + 56). Laat de sommen uitrekenen door de sprongen en (grote) 68
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
remediëring 2 blok 8 blok 8 blad 2
1
Zo doe ik dat. 1 Waar sta je? terug? 2 Hoeveel sprongen terug? 3 Welke huppen 4 Waar kom je uit?
Reken uit. Gebruik de getallenlijn.
80 – 26 = ............... 54 –6
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
80
goede getallenlijnen op uw schrijfblok en laat de kinderen de eventuele foutjes op hun eigen blad verbeteren. Mogelijk hebben ze eerst de sprongen van 10 gedaan, of juist eerst de (grote) huppen. Dit is beide goed. Als ze alleen huppen van 1 hebben gebruikt, is dat niet wenselijk. Laat dit verbeteren in grote huppen. Hieronder een voorbeeld.
72 – 36 = ............... 36 –4 –2
– 10
72
86 – 27 = ............... 59 –1
–6
86
84 – 81 = ............... 3 –1
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
– 10
84
82 – 79 = ............... 3 –7
2
–2
– 10
Reken uit.
70 – 13 = ............... 57
56 – 28 = ............... 28
83 – 27 = ............... 56
69 – 61 = ............... 8
60 – 26 = ............... 34
32 – 16 = ............... 16
56 – 17 = ............... 39
85 – 78 = ............... 7
50 – 33 = ............... 17
64 – 32 = ............... 32
34 – 19 = ............... 15
56 – 55 = ............... 1
30
82
© Malmberg ’s-Hertogenbosch
Zo doe ik dat ■ Bepaal voor elk kind een geschikte oplossingsstrategie. Een voorbeeld hiervoor is al ingevuld bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt dit voorbeeld natuurlijk per kind aanpassen. ■ Neem hardop de stappen door die het kind moet nemen en pas die direct toe bij opgave 1. – Waar sta je? (80). – Hoeveel sprongen terug? (twee). – Welke huppen terug? (6). – Waar kom je uit? (via 70 en 60 bij 54). ■ De kinderen maken opgave 1, met uw hulp, verder af.
Vervolg
Pluspunt • groep 4 • kopieerbladen Remediëring
Materiaal Kopieerblad Remediëring blok 8, blad 2 Extra materiaal − Verliefde harten (kopieerbladen Algemeen) − Splitsbloemen (kopieerbladen Algemeen) − Per kind kopieerblad Getallenlijnen (kopieerbladen Algemeen) − Schrijfblok
■ De kinderen gaan zelfstandig verder met opgave 2. Hierbij gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’. ■ De kinderen werken verder aan puntblad 2. Het remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als steun. Voor rekenzwakke kinderen sluiten de volgende opdrachten uit de methode ‘Maatwerk’ aan bij dit doel: – Maatwerk oranje, Handleiding 3: werkblad 75, opgave 2; werkblad 76, opgave 2; werkblad 77, opgave 2; werkblad 81, opgave 2; werkblad 82, opgave 2 en 3. – Computer: Maatwerk oranje, leeuw.
Doel Kinderen kunnen alle typen aftrekkingen maken tot en met 100. (toetsopgave 2)
Start ■ Neemt de verliefde harten en zeg dat verliefde-harten-paren altijd samen 10 zijn. Toon het dichtgeklapte hart en vraag: Wie is er verliefd op 5? (5). Herhaal zo alle verliefde harten. Laat ter controle het getal op het andere hart zien. ■ Neem met de kinderen alle dubbelen tot en met 10 door (1 en 1, 2 en 2, …) en oefen de splitsingen van 8 en 9 met de splitsbloem. De bloem slaapt. U klapt een blaadje open en de kinderen noemen het vriendje dat erbij hoort. ■ Schrijf onder elkaar op uw schrijfblok de sommen: 63 – 20, 63 – 7 en 63 – 47. Welke van deze sommen vinden de kinderen het makkelijkst? Waarom? Laat de kinderen de sommen uitrekenen door de sprongen en (grote) huppen op de getallenlijnen (kopieerblad) te tekenen. Teken de Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
69
blok 8 remediëring 3 blad 3 blok 8
Zo doe ik dat. 1 Hoeveel dingen? erbij? 2 Hoeveel horen 3 Hoeveel keer? van 2, 5 of 10. 4 Tel met sprongen
Vul de open plaatsen in. Teken.
kleurdozen
1
2
3
...................
5
6
10
...................
20
...................
30
50
...................
potloden
1
2
60
Vul de open plaatsen in.
1
2
...................
9
8
10
...................
20
90
...................
1
5
...................
4
18
konijnen
2
...................
10
...................
8
...................
euro
5
...................
25
20
...................
stickervellen
2
stickers
waterbakken
Pluspunt • groep 4 • kopieerbladen Remediëring
© Malmberg ’s-Hertogenbosch
80
Start ■ Kinderen die veel fouten hebben gemaakt bij het invullen van de tabellen, begrijpen de verhoudingstabel niet en weten dus niet wat ze moeten doen, of ze hebben moeite met het uitrekenen, of met de tafels, of met de relaties tussen de getallen. Probeer te achterhalen waarmee elk kind moeite heeft. ■ Leg het vel papier met de tabel neer. Laat vertellen wat er gevraagd wordt. In de voerbak gaan wortels en knabbels. Hoeveel wortels en knabbels heb je nodig om een bepaald aantal voerbakken te vullen? Concretiseer de tabel door de bakjes en strookjes in de gewenste hoeveelheden neer te leggen. Bespreek de tabel, evenals de manier waarop de kinderen de tabel moeten invullen. De kinderen gebruiken hun kennis van de tafels of tellen herhaald op tot het gegeven aantal. Bijvoorbeeld: Je hebt tien knabbels, hoeveel voerbakken vul je? Tel met sprongen van 2 tot 10. Het zijn vijf voerbakken. Het zijn dan ook 5 × 5 wortels die je nodig hebt. Vul samen de tabel verder in. Laat de aantallen in de tabel tekenen. Laat met behulp van onderstaand schema op uw schrijfblok zien wat er gebeurt.
36
90
31
x2
Materiaal Kopieerblad Remediëring blok 8, blad 3
Aantal voorwerpen
12
Aantal onderdelen
5
Extra materiaal − Schrijfblok − Zes bakjes − Dertig strookjes die worteltjes voorstellen − Twaalf strookjes die knabbels voorstellen Voorbereiding Teken onderstand schema op A3-papier:
Aantal voerbakken Aantal wortels in de bak Aantal knabbels in de bak
x3
x5
35
x2
x3
x5
x10
10
x10
Zo doe ik dat ■ Bepaal voor elk kind een geschikte oplossingsstrategie. Een voorbeeld hiervoor is al ingevuld bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt dit voorbeeld natuurlijk per kind aanpassen. ■ Neem hardop de stappen door die het kind moet nemen en pas die direct toe bij opgave 1. ■ De kinderen maken opgave 1, met uw hulp, verder af.
Vervolg ■ De kinderen gaan zelfstandig verder met opgave 2. Hierbij gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’. ■ De kinderen werken verder aan puntblad 3. Het remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als steun.
Doel Kinderen kunnen een verhoudingstabel invullen. (toetsopgave 3)
70
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
remediëring 4 blok 8 Zo doe ik dat
blok 8 blad 4
1
Zo doe ik dat. 1 Lees de vraag. begin je? 2 Op welke dag of terug? 3 Moet je verder n? 4 Hoeveel dage
april
Vul in. ma
Koninginnedag Op welke dag is het 1 april?
7
14
21
28
di
1
8
15
22
29
wo
2
9
16
23
30
do
3
10
17
24 25
vr
4
11
18
za
5
12
19
26
zo
6
13
20
27
■ Bepaal voor elk kind een geschikte oplossingsstrategie. Een voorbeeld hiervoor is al ingevuld bij ‘Zo doe ik dat’. U kunt dit voorbeeld natuurlijk per kind aanpassen. ■ Neem hardop de stappen door die het kind moet nemen en pas die direct toe bij opgave 1.
dinsdag
.........................................................
Hoeveel maandagen heeft april?
...................
Op welke dag valt Koninginnedag?
.........................................................
4
Vervolg
woensdag
Het is zaterdag 19 april. Gisteren was het ...................................... vrij dag ................... 18 april. Pien is op 24 april jarig. Welke dag is dat?
2
donderdag
.........................................................
Vul in.
maart ma
2
9
16
23
30
di
3
10
17
24
31
wo
4
11
18
25
do
5
12
19
26
vr
6
13
20
27
za zo
Hoeveel dagen heeft maart?
1
7
14
21
28
8
15
22
29
31
...................
Hoeveel donderdagen heeft maart?
4
...................
Het is woensdag 4 maart. Morgen is het ...................................... donder dag ................... 5 maart. Het is zaterdag 14 maart. Overmorgen is het ...................................... maan dag ................... 16 maart. Op welke dag valt 31 maart?
dinsdag
.........................................................
Victor is op 19 maart jarig. Welke dag is dat?
32
© Malmberg ’s-Hertogenbosch
donderdag
.........................................................
■ De kinderen gaan zelfstandig verder met opgave 2. Hierbij gebruiken ze ‘Zo doe ik dat’. ■ De kinderen werken verder aan puntblad 4. Het remediëringsblad met ‘Zo doe ik dat’ gebruiken ze hierbij als steun. Voor rekenzwakke kinderen sluiten de volgende opdrachten uit de methode ‘Maatwerk’ aan bij dit doel: – Maatwerk geel, onderdeel 2: werkblad 26, opgave 3; werkblad 27, opgave 2 (de tabel niet); werkblad 28, opgave 2 (de tabel niet). – Computer: Maatwerk geel, emoe.
Pluspunt • groep 4 • kopieerbladen Remediëring
Materiaal Kopieerblad Remediëring blok 8, blad 4 Extra materiaal Per kind een leeskaartje of liniaal Doel Kinderen kunnen een datum bepalen aan de hand van een kalender (binnen een maand). (toetsopgave 4)
Start ■ Laat de kinderen de kalender van opgave 1 voor zich nemen. Geef een leeskaartje of een liniaal om te gebruiken bij het aflezen van de antwoorden. Stel vragen als: Met welk dag begint de week? Welke dag komt erna? En dan? Welke dag komt er na donderdag? Op welke dagen is het weekend? Als het vandaag maandag is welke dag is het dan morgen? Als het vandaag woensdag is, welke dag was het dan gisteren? En eergisteren? Hoeveel dagen zitten er in een week? Laat de kinderen het allemaal opnoemen. Hoeveel weken zitten er ongeveer in een maand? Zijn alle maanden even lang? Welke maand is het kortst? Laat de kinderen vooral zelf aanwijzen en vertellen hoe zij de data aflezen: volgorde van dagen van de week, volgorde van data, welke maand. ■ Maak samen de vragen bij opgave 1. Lees eerst de vraag. Bepaal waar je begint op de kalender, of je verder of terug moet, en lees dan het antwoord af.
Pluspunt, Handleiding groep 4, blok 8 © Malmberg ‘s-Hertogenbosch
71