Biologische diversiteit in Zuid-Amerika -----------------J. VAN GOETHEM & Y. SAMYN
1. Inleiding 2. Wat is biodiversiteit? 3. Ecosystemen 4. Soorten 5. Variëteiten 6. Trends 7. Wat kunnen we doen? 8. Besluit
1. Inleiding Tot zo’n 148 miljoen jaar geleden, bij het begin van het Juratijdperk, was ZuidAmerika nog verbonden met Afrika. Onder invloed van tectonische krachten, ontstond er een zuidnoordelijke breuklijn, waarna beide continenten splitsten en uit elkaar begonnen te drijven.
Het mechanisme dat hiervoor verantwoordelijk is, is uitgegroeid tot de midAtlantische rift. Dit is een gigantische scheur in de aardkorst van IJsland tot ter hoogte van de Falklandeilanden, waarlangs magma uit de vloeibare buitenkern van de aarde opwelt, plaats inneemt, en aan weerszijden de zeebodem in oostwestrichting wegduwt.
Recente metingen wijzen uit dat de afstand tussen beide continenten nog steeds met enkele tientallen centimeters per jaar toeneemt. De westwaartse drift van Zuid-Amerika veroorzaakte een continue botsing met de zuidelijke schol van de Grote Oceaan, die als enige uitweg onder het continent glijdt. Door de immense wrijvingskrachten stuwde de gehele westkust van Zuid-Amerika omhoog, waardoor het Andesgebergte is ontstaan.
2 Tien miljoen jaar geleden vormde zich een landbrug tussen Noord en Zuid-Amerika. De istmus van Panama zou verstrekkende gevolgen hebben voor de oorspronkelijke fauna van het continent dat daarvoor 100 miljoen jaar geïsoleerd was gebleven. Deze landbrug opende immers de weg voor invasies. Zuid-Amerika heeft een oppervlakte van 17 859 000 km2 en maakt 12 % uit van de landoppervlakte van onze planeet. Er leven zo’n 309 miljoen inwoners, wat minder is dan 5 % van de wereldbevolking. De noordelijke helft van Zuid-Amerika ligt in de tropische gordel, gekenmerkt door regenwouden en op de hoger gelegen delen savannes. Onder de steenbokskeerkring versmalt het continent. Het klimaat is er droger. Prairies gaan in zuidelijke richting over in de steppen van Patagonië, terwijl Vuurland een subantarctisch klimaat vertoont.
2. Wat is biodiversiteit? Biodiversiteit is de samentrekking van twee woorden: ‘biologische’ en ‘diversiteit’. In de Engelse vorm biodiversity werd het voor het eerst gebruikt in 1985 ter voorbereiding van een congres in de VSA. In 1988 was het de titel van een succesvol boek van E.O. WILSON & F.M. PETER, zodat het woord in brede, wetenschappelijke kring bekend raakte. In de jaren ’90 is het in vele talen een modewoord geworden. Thans krijg je met een zoekmachine op het Internet op het woord biodiversity al gauw meer dan 33.700.000 resultaten, en op biodiversiteit niet minder dan 578.000.
Er bestaan in de vakliteratuur meer dan 50 definities van het begrip ‘biologische diversiteit’. De kortste is wellicht: ‘De som van alle leven op aarde’. Maar, hierin ontbreekt de component milieu. Een genuanceerder definitie is: ‘Het geheel van alle levensvormen op aarde, met inbegrip van de ecosystemen waarvan ze deel uitmaken’.
Het begrip kan ook kleiner worden gezien, zodat we kunnen spreken over de biologische diversiteit van een continent, een land, een streek, een groep organismen of zelfs van één enkele soort. Zo vormen alle hondenrassen samen de biologische diversiteit van de soort hond, die met de wetenschappelijke term Canis familiaris wordt aangeduid.
3
Bouwen we een tijdschaal in, dan kunnen organismen die vroeger leefden, en die we kennen door fossielen, hier ook onder worden verstaan. Uitgestorven soorten, het verdwijnen van ecologische associaties en het verlies van genetische varianten van nu levende soorten, kan worden betiteld als verlies van biodiversiteit. Nieuwe varianten door mutaties, natuurlijke of kunstmatige selectie, door soortvorming of door genetische manipulatie kunnen worden beschouwd als aanwinsten van biodiversiteit.
Essentieel in alle definities van biologische diversiteit zijn de drie hiërarchische niveaus: ecosystemen, soorten en genen. Ze komen voor in het deel van de aarde dat we biosfeer noemen. Ten opzichte van de diameter van onze planeet (12.742 km) is het een betrekkelijk dunne, en onregelmatige laag, die zich horizontaal uitstrekt over 29 % land- en 71 % zeeoppervlakte, en verticaal tot bijna 9 km hoog en 11 km diep, wat enorme drukverschillen impliceert.
Hoeveel soorten leven er in de biosfeer? Niemand kan dat met zekerheid zeggen. Er bestaat immers geen catalogus van het leven op aarde. Biologen schatten het aantal beschreven soorten tussen de 1,9 en 2 miljoen.
Hoeveel soorten zijn er in werkelijkheid? Dit is een nog veel moeilijker vraag.
Tot zo’n 30 jaar geleden werd algemeen aangenomen dat het totale aantal op aarde levende soorten drie tot vijf miljoen zou bedragen. Begin van de jaren ’80 kwamen zoölogen tot belangrijke nieuwe vaststellingen als gevolg van het onderzoek van organismen die in de boomkruinen van tropische wouden leven. De technieken die hiervoor worden gebruikt zijn: het rechtstreeks bemonsteren van de boomkruinen via een soort platform van luchtkussens dat met een zeppelin wordt neergelaten (Franse onderzoekers in Frans-Guyana), of vanuit een kooi aan de zwenkarm van een hoge kraan, die in het woud is opgesteld (Amerikanen van Smithsonian Institution in Panama).
Nog een andere techniek bestaat erin om de dieren in de boomkruinen te vergassen met pyrethrine, een plantaardig en biologisch snel afbreekbaar insecticide. Onderaan de bomen zijn vangschermen van standaardgrootte opgesteld, waarin de verdoofde dieren terechtkomen.
4
De eerste resultaten van deze nieuwe technieken werden gepubliceerd in 1982 door Terry L. ERWIN. Hij bestudeerde kevers in de boomkruinen van het Panamees regenwoud en kwam op basis van extrapolaties tot de conclusie dat het aantal nu levende, tropische soorten geleedpotigen wellicht 30 miljoen zou bedragen. Andere onderzoekers kwamen, in andere gebieden, voor diverse insectengroepen tot vergelijkbare en zelfs hogere cijfergegevens.
Ook werden in zee- en strandbodems ontelbare nieuwe soorten ontdekt, die leven in de ruimten tussen de sedimentkorrels (interstitiële fauna’s). Nieuwe inzichten bij de studie van bacteriën en schimmels leidden tot de conclusie dat ook in die groepen het werkelijke aantal levende soorten véél groter is dan oorspronkelijk geraamd.
Be Beschreven soorten
Geschat aantal
W(Werkgetal
Nauwkeurigheid
werkelijke soorten (co(conservatief)
bacteriën
10.000
50.000–
3.000.000
1.000.000
--
eencelligen
80.000
200.000–
1.200.000
600.000
--
270.000
300.000–
500.000
320.000
+
zwammen
72.000
200.000–
2.700.000
1.500.000
--
rondwormen
25.000
100.000–
1.000.000
400.000
80.000
300.000–
1.000.000
750.000
-
2.000.000– 100.000.000
9.000.000
--
en algen planten
--
geleedpotigen spinachtigen insecten
1.070.000
schaaldieren
55.000
75.000–
200.000
150.000
±
weekdieren
101.000
130.000–
200.000
200.000
±
gewervelden
55.300
60.000–
70.000
65.000
+
andere
81.700
285.000–
2.130.000
515.000
--
3.700.000– 112.000.000 14.500.000
--
Totalen
1.900.000
5 De Zweedse naturalist Carolus LINNAEUS beschreef voor het eerst de soorten op een gestandaardiseerde wijze: de binominale nomenclatuur. Hoewel ze 250 jaar oud is, wordt ze nog steeds universeel gevolgd. Hoewel er de laatste decennia elk jaar zowat 18.000 nieuwe soorten worden beschreven, moeten we vaststellen dat we waarschijnlijk amper 10 % kennen van het aantal soorten dat nu op aarde leeft.
Anderzijds, een nationale bibliotheek in een wereldstad telt al gauw meer dan 10 miljoen boeken, allemaal keurig geregistreerd. Overal ter wereld worden met regelmatige intervallen telefoonboeken uitgegeven, met globaal honderden miljoenen aan nummers, namen en adressen. Maar van de biodiversiteit op aarde bestaat niet eens een catalogus.
3. Ecosystemen Een ecosysteem is een dynamisch complex van levensgemeenschappen van planten, dieren, zwammen en micro-organismen, geassocieerd met een niet-levende omgeving en functionerend als een ecologische eenheid.
Bij ons zijn de Kalmthoutse heide, het Zoniënwoud en de Noordzee ecosystemen. In Zuid-Amerika zijn ze gigantisch van afmetingen en bijzonder verscheiden. Het is een subcontinent met vele uitersten. 25 miljoen jaar geleden stroomden alle rivieren in de noordelijke helft noordwaarts. 15 miljoen jaar geleden was de Andes slechts een ¼ zo hoog als nu. Onder invloed van intense vulkanische activiteit werd een deel van het continent opgetild, waardoor het huidige Amazonebekken werd gevormd. Het Amazonebekken is overdekt met tropisch regenwoud over zo’n 5,5 miljoen km2, gespreid over acht landen. Dit is de helft van wat er elders op onze planeet nog overblijft aan tropisch regenwoud, in West- en Centraal-Afrika, Zuid-Oost Azië en Nieuw-Guinea. In Venezuela, is het tropisch regenwoud gelieerd met het Orinocobekken. De Casiquiare verbindt de Orinoco met de Rio Negro een linker bijrivier van de Amazone.
6
In de hoger gelegen gebieden is er tropische savanne. In het hoogland van Brazilië, ten zuiden van de Amazone komen vooral boomsavannes voor. Daar leven o.m. de bekende Xingu-Indianen. Ten zuiden daarvan komt gemend tropisch woud voor. Het centrale deel van Zuid-Amerika, dat een deel van Bolivia, Paraguay en Argentinië omvat is de Gran Chaco, een droog struikachtig woud. Meer naar het zuiden gaat de vegetatie over in xerofiele struiken (Moute) of in grassteppen (Pampa). Het zuiden van Argentinië, Patagonië genaamd, is nog veel droger en is een woestijnsteppe. De oostelijke driehoek van Brazilië door licht tropisch woud.
De Andes is een langgerekt gebergte dat zich uitstrekt over een lengte van meer dan 7.000 km, parallel met de Pacifische kust. Op sommige plaatsen is het honderden km breed en de gemiddelde hoogte is 4.000 m. De hoogste bergen liggen op de centrale en noordelijke grens van Argentinië en Chili, w.o. de Aconcagua (6.959 m). Vele andere besneeuwde pieken overtreffen 6.700 m. Op de grens van Peru en Bolivia ligt het Titicacameer met 8.340 km2, zo groot als de provincies Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg samen; met 3.812 m boven de zeespiegel is het het hoogstgelegen commercieel bevaren meer.
Het Andesgebergte is in het noorden in grote mate omzoomd door tropisch regenwoud. In het noorden van Chili bevindt zich de bijna 1.000 km lange Atacamawoestijn. Het is de droogste plek op aarde. In sommige delen is nog nooit regen gevallen. Planten en dieren overleven er dankzij condenserende mist afkomstig van de Grote Oceaan. In het centrale deel van Chili is er vegetatie met mediterraan karakter en in het zuiden tot aan Vuurland komen naaldwouden voor.
Naast het Andesgebergte spreekt de Amazone wel het meest tot de verbeelding. De Amazone, tweede langste stroom op aarde, is veruit de meest volumineuze, aangezien ze samen met haar bijrivieren bijna 7 miljoen km2 draineert. In het regenseizoen voert ze per seconde 300.000 m3 zoet water in de Atlantische Oceaan. Zelf is ze meer dan 6.500 km lang. Haar talrijke bijrivieren zijn gemiddeld 2 tot 3.000 km lang.
7
4. Soorten In Brazilië alleen al komen 55.000 soorten van de ons bekende zaadplanten voor, dat is 22 % van het wereldtotaal. Er zijn 502 soorten zoogdieren geregistreerd (10,8 % van de wereld), 1.677 vogelsoorten (17,2 %), 600 soorten amfibieën (15 %) en 2.657 vissoorten (10,7 %). Gelet op het feit dat het grootste deel van het Amazonewoud nog niet is bestudeerd door biologen, zullen er ongetwijfeld nog zeer veel soorten worden ontdekt.
Inventarisatie van dagvlinders op bepaalde plaatsen in Venezuela, Guyana, Colombia, Ecuador en Peru levert telkens rond de 1.200 soorten op. In de provincie Rondônia in Brazilië heeft men 1.730 soorten waargenomen.
Mieren spelen een sleutelrol in het ecologische huishouden. In Amazonië alleen al komen meer dan 3.000 soorten voor. Op één enkele boom kunnen tot 80 verschillende soorten mieren voorkomen.
Van de 30.000 soorten bijen wereldwijd komen er 7.000 voor in Zuid-Amerika waarvan 3.000 in Amazonië. Vele plantensoorten in het regenwoud zijn voor hun bloembestuiving aangewezen op bijen.
Het aantal keversoorten in Zuid-Amerika wordt geschat op meer dan een half miljoen, maar minder dan een tiende is beschreven. Van de spectaculairste wil ik hier vermelden: De prachtkevers, een familie die in de hele tropische gordel voorkomt. In Midden- en Zuid-Amerika, en op de Antillen, leeft de reuzenprachtkever die tot 8 cm lang wordt. De dekschilden werden in de Inkatijd tot sieraden verwerkt; en ook thans maken indianen er sieraden van. Grotere kevers zijn de neushoornkevers en de olifantskevers die tot 10 tot 12 cm lang worden. De mannetjes gebruiken hun hoorns op kop en borstschild om hun concurrenten van een boomtak te duwen. Hun larven lijken op engerlingen en leven verscheidene jaren in loofhout of houtmolm. De langste en grootste kevers ter wereld vindt men bij de boktorren. De hertshoornboktor wordt 15 cm lang en heeft een opmerkelijke schutkleur. De larven leven in de balsemboom en worden door de indianen als een lekkernij beschouwd De grootste kever
8 ter wereld is de titankever. Hij werd voor het eerst in 1958 levend gevangen. Men kende hem 200 jaar daarvoor al, door het vinden van dode exemplaren in de Rio Negro. Hij wordt tot 18 cm lang, zonder de voelsprieten mee te rekenen.
Het uiteenvallen van Gondwana gebeurde toen de dinosauriërs met duizenden soorten overal aanwezig waren. De zoogdieren kenden hun prille begin.
Toen Zuid-Amerika volledig was afgesplitst van Afrika, 110 miljoen jaar geleden, was het een immens groot eiland waarop de toen aanwezige soorten ongewervelden en gewervelden evolueerden door stelselmatige aanpassingen aan veranderende omstandigheden.
Op het immense eiland bevonden zich twee groepen zoogdieren; de buideldieren, van wie de jongen in een embryonale fase ter wereld komen, een melkspoor volgen en zich aan een tepel in de buidel vastzuigen, en de placentaire zoogdieren, waarbij de jongen in de baarmoeder opgroeien, gevoed door de bloedsomloop van de moeder.
Terwijl in Australië vooral de buideldieren zouden domineren, en in Noord-Amerika zich enkel placentaire zoogdieren ontwikkelden, leefden en evolueerden op het ZuidAmerikaanse eiland beide groepen naast elkaar. Buideldieren groeiden uit tot knagers, insecteneters zoals de huidige opossums, en vleeseters. Onder deze laatste waren er die geleken op hyena’s, andere op wolven. De opmerkelijkste soort is wel de thylacosmilus, een buideldier ter grootte van de jaguar, met een merkwaardig gevormde onderkaak en twee hoektanden van 15 cm lang.
De placentaire zoogdieren evolueerden tot ‘herkenbare’ soorten zoals de toxodont die veel weg heeft van het Afrikaanse nijlpaard, of tot naar onze normen bizarre vormen. De macrauchenia lijkt op een dunbehaarde lama met de snuit van een tapir.
De glyptodon, een reuzengordeldier van 3 m lang en 1,5 m hoog, woog twee ton, terwijl de megatherium of reuzengrondluiaard, een kolossale bladeter was met enorme klauwen, groter dan een olifant, daar hij 6 m lang werd. Er leefden vleesetende vogels van 3 m hoog.
9 Veel van deze grote zoogdieren en vogels zijn uitgestorven nadat de landengte van Panama zich 10 miljoen jaar geleden had gevormd, en andere competitievere soorten het Zuid-Amerikaanse continent koloniseerden, zoals neusbeer en jaguar. Twee soorten luiaards overleefden wel. Ze hebben een merkwaardige aanpassing door hun zeer trage levenswijze in de hoge boomtakken. Andere weten te overleven omdat mieren hun prooi zijn. Daardoor zijn ze geen concurrent voor de nieuwkomers vanuit Midden-Amerika. Een voorbeeld is het zeer oude gordeldier en de grote miereneter, die met zijn krachtige klauwen steenharde grond kan openbreken. Deze laatste soort handhaaft zich reeds 15 miljoen jaar.
De grootste extinctie van de megafauna deed zich echter voor in een periode van een paar duizend jaar toen de mens zich over het subcontinent verspreidde, vb. de reuzengrondluiaard die 10.000 jaar geleden uitstierf.
Momenteel is de helft van alle Zuid-Amerikaanse zoogdieren van Noord-Amerikaanse origine. Dat is niet het geval met de andere diergroepen die hun oorspronkelijke karakter hebben bewaard. Overigens zijn vele Zuid-Amerikaanse soorten de istmus van Panama in noordelijke richting overgestoken en hebben Midden-Amerika gekoloniseerd en er zich gediversifieerd.
Een voorbeeld zijn de toekans, een familie van vogels met een 40-tal soorten. Ze zijn tussen 35 en 65 cm hoog. Het meest opvallende kenmerk is de grote, maar vederlichte, veelkleurige snavel. Ze voeden zich vooral met vruchten, soms met insecten. Ze nestelen in holtes van bomen.
Bijna 2.000 vogelsoorten komen enkel in Zuid-Amerika voor, zoals de unieke hoatzin. Hij is de enige nu levende vertegenwoordiger van een aparte orde. De jonge vogels hebben klauwtjes aan hun vleugels, waarmee ze beter in bomen kunnen klimmen. Het is de dichtst nog levende verwant van de fossiele archeopterix, die een schakel is tussen de reptielen en de vogels.
De harpij, met zijn 1 m lengte, is de grootste soort van kuifarenden. Hij is aangepast aan het leven tussen de boomkruinen van het laaglandregenwoud. Hij pakt zijn prooi, apen, luiaards, toekans, leguanen, enz., uit de boomkruin, waarbij hij zich dwars door de kroonlaag stort en zeer behendig manoeuvreert.
10
Een totaal andere biotoop heeft de Andescondor, een gier met de grootste vleugels van alle vogels. Dikwijls zweeft deze condor dagelijks 250 km op zoek naar grote karkassen van herten of vee.
Aan deze eieren te zien, weet u meteen wat de grootste en kleinste vogels zijn in ZuidAmerika. Het grootste is dat van de nandoe. Er bestaan nog twee soorten nandoes, loopvogels verwant met de Afrikaanse struisvogel. Hun voorouders evolueerden in Australië tot emoes, in Nieuw-Guinea tot kasuarissen en in Nieuw-Zeeland tot veertien soorten moa’s die alle door de Maori’s zijn uitgeroeid.
Het kleinste ei is van de kolibrie. Kolibries zijn eveneens typisch voor Zuid-Amerika, hoewel sommige van de 340 soorten zich tot in Midden-Amerika hebben gevestigd. Ze hebben een lange snavel en rollen hun nog langere tong uit om bij de nectar te komen. Door hun zeer snelle vleugelslag (15 tot 80 slagen per seconde) kunnen ze in de lucht stil blijven hangen. Het is de enige vogel die ook achteruit kan vliegen. De dwergkolibrie is de allerkleinste vogelsoort ter wereld. Volwassen weegt hij nauwelijks 3 g.
Ara’s zijn inheems in de regenwouden van Midden- en Zuid-Amerika. Ze behoren tot de familie van de papegaaien. Vijf soorten zijn reeds uitgestorven. Van de 17 nog levende zijn er 16 bedreigd. De snelle ontbossing en illegale handel zijn hiervan de oorzaak.
Piranha’s zijn zoetwatervissen, met scherpe tanden, die zich voeden met vis, en met fruit dat in het water valt. Wanneer voedsel schaars is worden ze zeer agressief en eten alles op wat ze tegenkomen.
Nog een record is de in Brazilië levende arapaima, de grootste zoetwatervis ter wereld. Hij wordt langer dan drie meter en weegt 200 kilo. Het is een roofvis die vissen en allerlei andere kleine dieren opeet, en zelfs vogels verschalkt.
De Amazonerivier stort zoveel zoetwater in de Atlantische Oceaan, dat tot honderden kilometer in zee het water nog drinkbaar is. Niet te verwonderen dat typische zeedieren zoals dolfijnen en roggen, via opeenvolgende mutaties, in de loop van honderdduizenden jaren, tot soorten ontwikkelden die volkomen aangepast waren aan het leven in zoetwater: de
11 zoetwaterdolfijn en diverse soorten zoetwaterroggen. Deze foto toont een roggensoort ontdekt in de Rio Xingu, een bijrivier van de Amazone, tijdens een expeditie geleid door Koning Leopold III in 1964.
De anaconda is samen met de netpython (die in Zuid-Oost Azië leeft) de langste slang, en meteen het langste landdier, ter wereld. Beide soorten flirten met de kaap van 10 m. Een volwassen anaconda kan 250 kg zwaar worden, eet knaagdieren, vogels, zwijnen, geiten, zelfs kleine kaaimannen.
Pijlgifkikkers vormen een familie van meer dan 200 soorten. Ze zijn 1 tot 6 cm groot en hebben felle kleuren, zoals geel, oranje, groen, rood en blauw. De mannetjes van veel soorten kwaken zeer luidruchtig, tot wel 90 dB! Hun huidslijm is giftig tot uiterst giftig.
Breedneusapen leven nog enkel in Zuid-Mexico en Trinidad, en het tropische deel van Zuid-Amerika. Op Cuba en Jamaïca zijn ze uitgestorven. Het zijn sociale, boombewonende soorten met grote, openstaande neusvleugels. Hun lange staart is een vijfde ledemaat. De grootste soorten zijn de brulapen.
Naast de slingerapen, klauwaapjes, kapucijnapen, doodshoofdaapjes en nachtaapjes behoort tot deze groep het kleinste aapje ter wereld: het dwergzijdeaapje, 15 cm lang met een staart van 20 cm, en een gewicht van 120 g (♀♀) tot 140 g (♂♂).
Tot Zuid-Amerika worden ook de Galápagoseilanden gerekend, die bestuurlijk tot Ecuador behoren. Het is een archipel van 13 grote en 6 kleine eilanden van vulkanische oorsprong. Ze liggen pal op de evenaar, maar hebben geen vochtig, tropisch warm klimaat, omdat een koude antarctische zeestroming, langsheen de West-Amerikaanse kust, tot de eilanden zijn invloed doet gelden. De eerste eilanden werden gevormd tussen 5 en 10 miljoen jaar geleden. De jongste, Isabela en Fernandina, zijn nog steeds vulkanisch actief.
Charles Darwin, als jong naturalist aan boord van de Beagle, bezocht vier van de eilanden tijdens een vijf weken lang verblijf in 1835. Zijn observaties en nadien de analyse van zijn collecties waren cruciaal in de ontwikkeling van zijn evolutietheorie, die hij in 1859, in zijn boek ‘The origin of species by means of natural selection’ zou publiceren.
12 Darwin zag op verschillende eilanden en naargelang het biotoop vinken die gespecialiseerd waren in het vergaren van voedsel, op de grond, op cactussen of in bomen. Spechtvinken gebruiken een werktuig, namelijk een cactusdoorn of een dun stokje, om insecten uit holten te peuteren. Eén soort eet uitsluitend planten, een andere, die slechts op het kleine (slechts 1,3 km2 groot) eiland Wolf voorkomt, pikt in de cloaca van rotspelikanen en voedt zich met het uitsijpelende bloed.
Darwin zag leguanen op het land, die van insekten leven en maakte kennis met de unieke zeeleguaan, die nergens anders ter wereld voorkomt. Zeeleguanen zijn de enige hagedissen die onder water eten. Ze grazen zeewieren af van de rotsen boven en onder water. Om van het binnengekregen zout af te raken, spugen ze dit via speciale openingen tussen ogen en neusgaten weer naar buiten. Aangezien deze leguanen koudbloedig zijn moeten ze veel zonnen om zich ‘op te laden’ vooraleer ze een duik in het koude water maken om te eten.
De Galápagoseilanden zijn het areaal van vele andere unieke dieren. Ook loopkevers en spinnen hebben zich gediversifieerd op de verschillende eilanden en in de gevarieerde habitats, zoals vorsers van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen de voorbije twintig jaar hebben ontdekt.
De beroemde reuzenschildpadden zijn van eiland tot eiland verschillend. Ze groeien traag en kunnen meer dan 200 jaar oud worden. Anders dan bij de vinken, die zich tot aparte soms zeer verschillende soorten ontwikkelden, is de reuzenschildpad van de Galápagos één soort gebleven, met veertien ondersoorten op de eilanden. Drie daarvan zijn onherroepelijk uitgestorven. Twee andere leven enkel voort in dierentuinen.
En tot slot van dit hoofdstuk, iets over de mens. De eerste kolonisatoren van het Amerikaanse continent kwamen, minstens 30.000 jaar geleden vanuit Azië over de Beringstraat, die tijdens de laatste ijstijd een landbrug vormde tussen Noord-Oost Azië en Alaska. De oversteek was mogelijk omdat tijdens een of meer perioden de westelijke rand van Alaska ijsvrij was. Mensengroepen verspreidden zich over geheel Noord-Amerika en bereikten via Midden-Amerika het Zuid-Amerikaanse subcontinent. Algemeen wordt aangenomen dat zeker 12.000 jaar geleden geheel Zuid-Amerika was bevolkt, evenwel met zeer grote verschillen inzake densiteit. Paleontologen hebben ontdekt dat rond deze tijd een groot deel van de oorspronkelijke megafauna in Zuid-Amerika was uitgeroeid.
13
5. Variëteiten Zoals overal elders waren de eerste kolonisatoren jagers en plukkers die een nomadische levenswijze hadden. Landbouw en veeteelt zijn onafhankelijk ontstaan in Afrika, Eurasië en de drie delen van Amerika. In Midden-Amerika zijn zaden gevonden van gedomesticeerde pompoenen die 10.000 jaar oud zijn, maïs van 6.300 jaar en bonen van 2.300 jaar oud. Zodra landbouw en veeteelt zich ontwikkelden ontstonden beschavingen. De bekendste in Zuid-Amerika zijn de Inka, een indianenvolk dat leefde in het Andesgebergte in het huidige Peru, Bolivia en Noord-Argentinië. De glorietijd van hun beschaving duurde van 1438 tot 1532 (slechts een eeuw). Verzwakt door de pokken die via het noorden binnendrongen, en verdeeld door onderlinge twisten van hun leiders, werd de hele beschaving door Spanjaarden, onder leiding van Francisco PIZZARO, vernietigd. Pas in 1911 werden de ruïnes van de Inka-stad Machu Picchu ontdekt. Ze ligt hoog in de bergen, goed verborgen en werd nooit door de Spanjaarden gevonden. Landbouw werd er bedreven in terrassen.
Reeds lang vóór de Inka hadden bergbewoners van de Andes een wilde bergsoort, de guanaco, naar hun hand gezet. Door selectief fokken bekwamen ze divergerende bloedlijnen die resulteerden in twee nieuwe soorten: de lama, die ze gebruikten als last- en pakdier, en de alpaca, die ze kweekten omwille van de wol. Het vlees van beide werd er dankbaar bijgenomen.
Uit het plantenrijk wil ik als voorbeeld de aardappel aanhalen. Dit gewas wordt thans gekweekt in 150 landen, vooral voor lokale consumptie. Aardappelen bestaan voor 80 % uit water en 18 % koolhydraten. Ze bevatten een hele reeks mineralen en zijn een goede bron van vitamine C. De grootste verscheidenheid aan wilde en gekweekte soorten vindt men in de hoge plateaus van Bolivië en Peru. De boeren in de Andes kennen zo’n 4.000 variëteiten van de aardappel. Probleem is dat vele van deze variëteiten verdwijnen en dat ook op soortniveau, van de 90 wilde aardappelsoorten er 35 in de vrije natuur niet meer voorkomen.
Dit brengt ons naar het volgende hoofdstuk ‘Trends’.
14
6. Trends Een eerste vaststelling is de toenemende handel van in het wild levende dier en plantensoorten. Het gaat om gigantische hoeveelheden zoetwatervissen (uit de Amazone en zijn bijrivieren) bestemd voor aquariumliefhebbers in Europa en Noord-Amerika. Ook naar insecten, kikkers, reptielen, vogels en apen is er steeds meer vraag.
De indianen in het Amazonewoud leven in harmonie met de natuur. Voedsel is rijkelijk voorhanden om hun populaties in stand te houden. Ongeveer 68 % van de 210 bekende indianenstammen hebben een populatie die kleiner is dan 1.000 individuen.
Anders is het gesteld met de socio-economische druk die uitgaat van steden en nederzettingen. Officiële cijfers betreffende ontbossing, die uitgaan van Brazilië’s Nationaal Instituut voor Ruimteonderzoek, tonen aan dat de degradatie van het Amazonewoud extreem hoog ligt en toeneemt. Eind van de jaren ’90 was zowat 570.000 km2 tropisch bos verloren. Dit is de oppervlakte van Frankrijk en België samen. In de periode 1993-1999 werd per jaar gemiddeld 17.600 km2 ontbost, een gebied ruim groter dan de helft van België. Aan dit tempo zal in 30 jaren meer woud worden gekapt dan in de voorbije 500 jaar.
Maar het echte verhaal is nog veel onrustwekkender. De officiële cijfers behelzen alleen oppervlakten die volledig zijn kaalgekapt. De degradatie als gevolg van selectief kappen op houtsoorten, of als gevolg van branden worden niet meegerekend. In 1998 werd in de staat Roraima 11.730 km2 woud door brand vernield.
Branden is drie keer zo erg: het verloren gegane hout en andere producten renderen niet, er gaan opslagmogelijkheden voor CO2 verloren, er komen gigantische hoeveelheden broeikasgassen in de atmosfeer. Het selectief kappen op houtsoorten is verspreid over gebieden die samen per jaar zo’n 15.000 km2 omvatten. Veel van dit kappen is totaal onwettig.
15 Een andere bedreiging is de populair geworden sojaproductie in de staat Rôndania, waarvoor savannes en lichtbeboste gebieden worden omgevormd. In de periode 1997-2000 schoot die sojaproductie er omhoog van 4.500 tot 45.000 ton.
Zeer onlangs, kwam het Amazonewoud ook in onze pers toen bekend raakte dat volgens officiële Braziliaanse bronnen in 2004 meer dan 26.000 km2 woud was ontbost.
Een ander gevaar is de fragmentatie van het Amazonewoud door de aanleg van autowegen en het veelvoud van nederzettingen.
Het Amazonewoud, dat de helft omvat van het tropisch regenwoud op Aarde speelt een grote rol in de klimaatregeling van onze planeet. Het fixeert meer dan 100 biljoen ton koolstof. De vegetatie laat per jaar, via evaporatie, ongeveer zeven biljoen ton water in de atmosfeer. Van alle rivierwater ter wereld dat naar de oceanen vloeit, staat een vijfde op rekening van het Amazonebekken.
10 tot 20 % van alle dier- en plantensoorten op Aarde leven in het Amazonewoud, hieronder niet minder dan 1.300 plantensoorten met bekende medicinale waarde. Via bioprospectie worden er aan de lopende band nieuwe ontdekt.
In Amazonië leven 170 inheemse indianenstammen, 357 gemeenschappen die afstammen van ontsnapte slaven, en duizenden groepen die afhangen van micro-economie zoals rubber aftappen, noten verzamelen, e.a.
7. Wat kunnen we doen? Het Europees Natuurbeschermingsjaar 1970 bracht een stroomversnelling teweeg inzake besef van de noodzaak om instrumentaria en structuur te creëren voor een wereldwijde aanpak van natuurbehoud. Dit leidde tot de ‘United Nations Conference on the Human Environment’, de eerste leefmilieuconferentie van de Verenigde Naties, die in 1972 in Stockholm werd gehouden. Het voornaamste praktische resultaat was de oprichting van het
16 Leefmilieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), waarvan het hoofdkwartier in Nairobi is gevestigd.
De jaren ’70 zorgden verder voor een historische doorbraak op het vlak van natuurbehoud met vier internationale verdragen van wereldomvattend belang.
Het Verdrag inzake waterrijke gebieden van internationaal belang in het bijzonder als habitat voor watervogels.
Dit verdrag werd in 1971 ondertekend in Ramsar, een stad in Iran, en staat daarom bekend
als
de
Ramsar
Conventie.
Het
Verdrag
legt
alle
Partijen
op
om
beschermingsmaatregelen te nemen ten gunste van waterrijke gebieden en minstens één gebied van internationaal belang op haar grondgebied aan te duiden, zodat het kan worden opgenomen op een wereldlijst.
Het Verdrag betreffende de bescherming van het cultureel en natuurlijk werelderfgoed (Parijs, 1972).
Dit Verdrag legt elke Partij op om stappen te ondernemen om het cultureel en natuurlijk erfgoed op haar grondgebied te identificeren, te beschermen, te bewaren en het door te geven aan de toekomstige generaties.
Het Verdrag inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Washington, 1973).
Dit Verdrag, meer bekend onder zijn acroniem CITES, regelt de internationale handel in alle soorten die in de bijlagen worden opgesomd.
Bijlage I is een lijst van soorten die met uitsterven zijn bedreigd en waarvan de situatie door de handel nog slechter zou worden. De handel van deze soorten is strikt verboden. V.b. gorilla, chimpansee, bonobo, orang-oetan, vele andere apensoorten, reuzenpanda, tijger, luipaard, olifanten, vele papegaaiensoorten, schildpadden, krokodillen, Amerikaanse parelmossels, endemische landslakken op Hawaiï, vele cactussoorten, euphorbia’s, orchideeën en vetplanten van het genus Aloë.
17 Bijlage II somt soorten op die weliswaar nog niet met uitsterven zijn bedreigd, maar die het zouden worden indien er geen strikte internationale controle is. V.b. bepaalde soorten wolven, de ijsbeer, poema, ottersoorten, flamingo’s, kraanvogels, neushoornvogels, kameleons, bepaalde schorpioensoorten en vogelspinnen, doopvont-schelpen, alle harde koralen, vogelvlinders en zwaluwstaartvlinders (enkele soorten zelfs in bijl. I), alle cactus- en orchideeënsoorten die niet in bijl. I voorkomen, cycassoorten en nog vele andere.
Globaal genomen gaat het bij CITES momenteel over zowat 5.000 diersoorten en meer dan 25.000 plantensoorten. Maar de mazen in het net zijn talrijk en groot.
Het Verdrag inzake het behoud van trekkende in het wild levende diersoorten (Bonn, 1979).
De Verdragsluitende Partijen moeten maatregelen nemen om migrerende soorten te beschermen alsook hun habitat.
Verder zijn er verdragen over walvisvangst, zalmen, tonijnen, robben, dolfijnen, boringen, afvalstoffen, ballastwater, in totaal meer dan 150 die een specifiek doel beogen en een oplossing trachten te vinden voor een specifiek probleem.
In de jaren ’80 groeide een meer globaal besef, namelijk de nood aan een globale conventie inzake het geheel van de biologische diversiteit, met daarin verwerkt het begrip wise use. Het is dit begrip 'wise use' dat in een moderner benaming, nl. ‘duurzaam gebruik’, de kern vormde van de aanloop tot de wereldtop in Rio de Janeiro, die in juni 1992 plaatshad.
Naast Agenda 21 en het klimaatverdrag werd het Verdrag inzake biologische diversiteit voorgesteld, dat momenteel (oktober 2006) door 189 partijen is geratificeerd (188 landen en de Europese Gemeenschap).
De doelstellingen van dit Verdrag zijn drievoudig: behoud van de biologische diversiteit, duurzaam gebruik van de bestanddelen ervan, eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik van genetische rijkdommen.
18 De Conferentie van de Partijen is inmiddels al acht keer samengekomen, de laatste keer in Curitiba in maar van dit jaar. Er zijn reeds meer dan honderd beslissingen genomen, maar de uitvoering ervan vergt een immense investering van middelen uit alle socioeconomische sectoren, terwijl de politieke aandacht nog nauwelijks is gewekt.
Het is evenwel meer dan tijd want sinds een aantal jaren is de draagkracht van onze planeet overschreden. Dit betekent dat de biologische rijkdommen worden geplunderd in een tempo dat hoger ligt dan mogelijk via natuurlijk herstel; bron VN).
De prognose van het Wereldnatuurfonds is dat tegen 2050 de biologische diversiteit op aarde zal worden gehalveerd.
8. Besluit Biologische diversiteit verschaft ons o.m. zuurstof, vruchtbare bodems, bouwstoffen, kleding, medicijnen, luxe en ontspanning; necrofagen ruimen kadavers op en bacteriën een groot deel van ons afval.
Wanneer beleidmakers tijdens internationale conferenties in het buitenland een dagtrip maken naar natuurgebieden, zijn ze verrukt en gebruiken voortdurend woorden als ‘paradijs’ en ‘paradijselijk’. En ze menen het, op dat moment toch. Laat dus biodiversiteit hoog op hun agenda komen.
Het allerbelangrijkste is: een politiek ontwikkelen van duurzaam gebruik van de natuurlijke rijkdommen, en voldoende omvangrijke en gevarieerde natuurgebieden vrijwaren en in stand houden. In die omstandigheden redt de natuur zichzelf.
Tijdens de wereldtop in Johannesburg, 2002, werd afgesproken om tegen 2010 de snelheid van het verlies aan biodiversiteit wereldwijd op significante wijze af te remmen.
19 De lidstaten van de Europese Unie hadden daarvóór al met zijn 15 afgesproken om het verlies aan biodiversiteit tegen 2010 binnen hun grenzen te stoppen. Nadien werd dit met zijn 25 herhaald en bevestigd.
Er blijven nog vier jaren. Er moeten ingrijpende maatregelen worden genomen, omdat deze beslissing aanzienlijke investeringen vergt. De aan gang zijnde klimaatveranderingen zullen de problemen alleen maar acuter doen worden.
Biologische diversiteit is vooral de levensverzekering van onze kinderen en hun nageslacht.
__________________________