Binnenkant voorkant wordt programma-opsomming
PROGRAMMA Praeludium pro Organo pleno
BWV 552/1
Gitaar Kyrie, Gott Vater in Ewigkeit Christe, aller Welt Trost Kyrie, Gott heiliger Geist Orgel
Kyrie, Gott Vater in Ewigkeit Christe, aller Welt Trost Kyrie, Gott heiliger Geist
BWV 669 BWV 670 BWV 671
Gitaar Allein Gott in der Höh sei Ehr Orgel
h sei Ehr
BWV 676
Gitaar Dies sind die heil’gen zehn Gebot Orgel
Dies sind die heil’gen zehn Gebot
BWV 678
Gitaar Wir glauben all’ an einen Gott Orgel
Wir glauben all’ an einen Gott
BWV 680
Gitaar Vater unser im Himmelreich Orgel
Vater unser im Himmelreich
BWV 682
Gitaar Christ unser Herr zum Jordan kam Orgel Christ unser Herr zum Jordan kam
BWV 684
Gitaar Aus tiefer Noth schrei ich zu dir Orgel
Aus tiefer Noth schrei ich zu dir
BWV 686
Gitaar Jesus Christus, unser Heiland, der von uns den Zorn Gottes wand Orgel
Jesus Christus, unser Heiland, der von uns den Zorn Gottes wand BWV 688
Fuga a 5 pro Organo pleno 2
BWV 552/2
TOELICHTINGEN Praeludium pro Organo pleno
BWV 552/1
Het koninklijke Praeludium is gebouwd op drie hoofdgegevens, die thematisch sterk met elkaar verbonden zijn en symbolisch de Triniteitsgedachte oproepen: 1. een kernachtige, onwankelbaar thema, dat door zijn sterk gepuncteerde ritmiek doet denken aan de Franse Ouverture (God de Vader, zetelend op zijn troon). 2. een kort, naïef en licht tweede gegeven (God de Zoon, het spelende kind). 3. een bewegelijk, stuwend en ‘vurig’ derde thema, waarin een dalende toonladder een grote rol speelt (God de Heilige Geest, die neerdaalt op de aarde). Deze drie gegevens worden uitgewerkt in een hechte constructie: A-B-A-C-A-B-C-A. Ook in de toonsoort Es-dur werkt de Triniteitsgedachte door: drie mollen als symbool voor de drie-eenheid. Kyrie, Gott Vater in Ewigkeit Kyrie, Gott Vater in Ewigkeit, gross ist dein Barmherzigkeit, aller Ding ein Schöpfer und Regierer, Eleison.
BWV 669
Christe, aller Welt Trost Christ, aller Welt Trost, uns Sünder allein Du hast erlöst Jesu Gottes Sohn, unser Mittler, bist in den höchsten Thron, zu dir schreien wir aus Herzensbegier, Eleison.
BWV 670
3
Kyrie, Gott heiliger Geist Kyrie, Gott heiliger Geist, tröst und stärk uns im Glauben allermeist, dass wir am letzten End fröhlich abscheiden aus diesem Elend, Eleison
BWV 671
Aan de basis van deze drie bewerkingen staan de Duitse aanpassingen van de volledige melodie van het Gregoriaanse ‘Kyrie fons b a s’ uit de tweede Latijnse Mis ‘In Festis Solemnibus’ (voor hoogtijdagen). De in het Praeludium ontwikkelde Triniteitsgedachte wordt hier verder voortgezet, niet alleen wat betreft de toonsoorten (wederom drie mollen) maar ook door de ligging van de melodie als cantus firmus: eerst verschijnt deze in de sopraan in lange noten (BWV 669) als symbool van ‘Gott Vater’, die hoog in de hemel op zijn troon gezeten is. Vervolgens ligt de cantus firmus in de middenstem (BWV 670) als uitbeelding van Christus, ‘der Mittler’ tussen de Vader en de mensheid. En tenslotte klinkt deze in de bas (BWV 671) als exponent van de Heilige Geest, wiens genade voortdurend op de aarde neerdaalt en de mens grond onder de voeten geeft. In alle drie stukken zijn de tegenstemmen op dezelfde streng contrapuntische wijze behandeld: de eerste twee frasen van de melodie worden voortdurend doorgeïmiteerd, zowel voor als tijdens de cantus firmus. Hierdoor ontstaat een uiterst gesloten structuur met een sober, objectief en vocaal karakter, die herinneringen oproept aan de polyfonie uit de Renaissance (Stilo Antico, de oude stijl). Allein Gott in der Höh sei Ehr Allein Gott in der Höh sei Ehr, und Dank für sein Gnade, darum dass nun und nimmermehr uns rühren kann kein Schade. Ein Wohlgefallen Gott an uns hat, nun ist gross Fried ihn Unterlass all Fehd hat nun ein Ende.
4
BWV 676
Bach heeft hier de eerste twee frasen van de melodie uitgebouwd tot een levendig, bewegelijk thema, dat de basis vormt van een vreugdevol koraaltrio (een driestemmig stuk waarbij alle stemmen even belangrijk zijn) waarbij het pedaal een soort van continuo-functie vervuld. Tijdens het fraaie guirlandespel treden de verschillende frasen van het gezang bijna onopvallend, maar wel zeer natuurlijk, als cantus firmus naar voren, achtereenvolgens in de alt, sopraan en bas. Dies sind die heil’gen zehn Gebot Dies sind die heil’gen zehn Gebot, die uns gab unser Herre Gott durch Mose, seinen Diener treu, hoch auf dem Berg Sinai, Kyrieleis.
BWV 678
In deze compositie verschijnt de koraalmelodie in strenge canon in de linkerhand (middenstemmen), waardoor de onverbiddelijkheid van het goddelijke gebod wordt gesymboliseerd (canon betekent letterlijk ‘wet’). Tegen deze objectieve cantus firmus-frasen laten twee manuaalstemmen rechts en de continuo in het pedaal een subjectieve, menselijke muziek horen, mild en smekend in fraaie suspiratio (zucht)figuren en chromatiek haast een smeekbede om hulp bij het onderhouden van Gods wetten. Ook hier treden imitatie-effecten op, maar ze kloppen niet p c s….. het is moeilijk voor de mens de Goddelijke wetten na te leven. Op ongeëvenaarde wijze worden in dit stuk twee uitersten met elkaar gecombineerd: de bovenpersoonlijke muziek van het Godsrijk, de Harmonie der Sferen, en de zeer persoonlijke menselijke klanken van de aarde. Zeer bijzonder is het slot. Hier komen de uitersten bij elkaar en reiken elkaar de hand. De eerste stem van de koraalmelodie verlaat de slotnoot en daalt af in een chromatische lijn, die daarvoor alleen maar in de twee tegenstemmen te horen was. De cantus firmus verlaat dus de objectieve, transcendente wereld om in de subjectieve sfeer van de mens op te gaan. Het lijkt of God de mens de hand reikt bij het onderhouden van de tien geboden, of hij zich letterlijk over de mens ontfermt …. Ky s….. 5
Wir glauben all’ an einen Gott Wir glauben all’ an einen Gott, Schöpfer Himmels und der Erden, der sich zum Vater gegeben hat, dass wir seine Kinder werden. er will uns allzeit ernähren, Leib und Seel auch wohl bewahren; allem Unfall will erwehren, kein Leid soll uns widerfahren. Er sorget für uns, hüt’ und wacht; es steht alles in seiner Macht.
BWV 680
In dit stoere plenumstuk dient de kop van de nogal lange koraalmelodie, in ritmisch sterk geprofileerde vorm, als uitgangspunt voor een streng fugatische compositie. Het betreft een motief van vier noten, met een sterke beklemtoning van de eerste twee, dat op karakteristieke wijze de begintekst van ‘Wir glauben all’ in klanken omzet. Dit motief loopt als een vastberaden uitroep door alle manuaalstemmen heen. Het pedaal heeft een zeer opvallende partij: zes maal verschijnt met tussenpozen een karakteristiek gegeven in de belangrijkste toonsoorten. De melodiek van dit thema (een reeks stijgende gebroken tertsen en dalende seconden) drukt op geniale wijze de kracht en onwankelbaarheid van het geloof uit. De zes pedaalblokken verwijzen wellicht naar de zes scheppingsdagen (Schöpfer Himmels und der Erden). De eerste vijf blokken bevatten steeds 25 noten. Aan het slot, waar in de middenstem heel opvallend de laatste frase van de koraalmelodie te horen is, bouwt de componist de 25 pedaalnoten met 18 uit tot 43. Vanuit de door Bach veelvuldig toegepaste getallensymboliek, waarbij woorden door getallen kunnen worden voorgesteld (met als uitgangspunt het Latijnse alfabet van 24 letters), staat op deze plek letterlijk het woord ‘Credo’ (ik geloof) = 43 letterverbeeldingen uitgedrukt (‘cre’ = 3 + 17 + 5 = 25 en ‘ ’ = 4 + 14 = 18)! Het is veelbetekenend dat dit woord verbonden is aan de zesde pedaalinzet, die symbolisch verbonden kan worden met de zesde dag, de schepping van de mens, die zijn geloof in God uitzingt. Vater unser im Himmelreich Dein Will gescheh, Herr Gott, zugleich auf Erden wie im Himmelreich, Gib uns Geduld in Leidenszeit, gehorsam sein in Leib und Leid; wehr und steur allem Fleisch und Blut, das wier deinen Willen tut. 6
BWV 682
Over de diepere betekenis van dit wellicht meest gecompliceerde orgelstuk van Bach (zowel voor de uitvoerder als voor de toehoorder) is al heel wat gefilosofeerd. Velen beschouwen het als een gebed en nemen het eerste couplet als uitgangspunt voor een bezonken vertolking. Mijns inziens echter kan de bijzondere compositietechniek van dit werk slechts begrepen worden aan de hand van het vierde couplet zoals hierboven is uitgeschreven. De compositie is vijfstemming en is geschreven voor twee klavieren en pedaal, waarbij iedere hand twee stemmen speelt en het pedaal de baspartij vertolkt. Het werkt begint als trio met een grillige, onharmonische thematiek, die gekenmerkt wordt door onrustig omhoog en omlaag zoekende intervallen en een heftig bewogen ritmiek, waarin een fel lombardisch ritme zich hevig opdringt. Het is het beeld van de mens die zich ongeduldig en vol innerlijk verzet een weg zoekt in de ‘Leidenszeit’ (zie derde regel) en probeert de wil van God na te leven. Het ‘Dein Will gescheh’ krijgt treffend gestalte wanneer de koraalmelodie zijn intrede doet in de vorm van een strenge canon in het octaaf (een stem rechts, de andere links). Wat ‘im Himmelreich’ wordt voorgedaan moet ‘auf Erden’ worden nageleefd. Achtereenvolgens vermengen de zes frasen van de melodie-canon zich op onverbiddelijke wijze als het Goddelijke gebod met het strijdende en zoekende spel van de mens. Dit alles geeft een uitermate complex en ongemeen boeiend klankenspel, waarin veelvuldig optredende chromatiek, gedurfde stemvoeringen en scherpe dissonanten de dramatiek verhogen; slechts de zich steeds inmengende triolenbeweging zorgen voor enige berusting, in hun poging het ongeduld van het lombardische ritme te stuiten. In weinig muziekstukken is de diepte, essentie van het menselijk bestaan, zo uitgetekend en werkt het slotakkoord zo bevrijdend als in dit ondoorgrondelijke meesterwerk. Christ unser Herr zum Jordan kam Christ unser Herr zum Jordan kam, nach seines Vaters Willen, von Sankt Johann die Taufe nam, sein Werk und Amt zu `rfüllen. Da wollt er stiften uns ein Bad, zu waschen uns von Sünden, ersäufen auch den bittern Tod, durch sein selbst Blut und Wunden; es galt ein neues Leben.
BWV 684
7
De koraalmelodie ligt in lange noten in de tenor en wordt gespeeld door het pedaal. In de linkerhand (baspartij) treedt een voortdurend doorlopende zestiendenbeweging op als symbool voor het stromende Jordaanwater. De bovenstemmen (rechts) zijn fraai en hecht imitatorisch door elkaar heen gevlochten door middel van karakteristieke gebarende motieven en verbeelden personen Johannes (alt) en Christus (sopraan), die samen in het water de doopceremonie uitvoeren. De manuaalstemmen bereiken een uiterste aan klavieromvang, in de rechterhand door de spanwijdte van motieven en in de linkerhand door de alsmaar omhoog en omlaag lopende zestienden op een wijze dat zowel de hoogst en laagst bereikbare van het klavier worden bereikt. Deze op- en neergaande bewegingen met hun intense bespeling van alle toetsen zijn een treffende uitbeelding van het tekstgedeelte ‘Da wollt er stiften uns ein Bad, zu waschen uns von Sünden’. Aus tiefer Noth schrei ich zu dir 1 Aus tiefer Noth schrei ich zu dir, Herr Gott, erhör mein Rufen, Dein gnädig Ohren kehr zu mir und meiner Bitt sie öffen; denn so du willst das sehen an, was Sünd und Unrecht is getan, wer kann, Herr, vor dir bleiben?
8
BWV 686 3 Darum auf Gott will hoffen ich, auf mein Verdienst nicht bauen; auf ihn mein Herz soll lassen sich und seiner Güte trauen, dir mir zusagt sein wertes Wort; das ist mein Trost und treuer Hort, des will ich allzeit harren.
Dit grootse zesstemmige orgelplenum, waarin het pedaal twee stemmen tegelijk speelt, roept geheel en al de stijl op van het 16e- en 17e-eeuwse koraalmotet (stylo antico) met een streng-vocale schrijfwijze. Elk van de regels van het koraal wordt afzonderlijk voorgeïmiteerd en heeft een eigen afgeronde expositie. De laatst intredende stem (de bovenste van het dubbelpedaal) geeft steeds de melodie als bekroning ‘per augmentationem’ (in de vergroting). De ongeëvenaarde contrapuntiek en de strenge, gesloten structuur geven aan dat stuk de wonderbaarlijke combinatie van ascetische soberheid en waardige monumentaliteit. Hoewel de hachelijke situatie van de veeleisende pedaalpartij (in de diepte) en de vocaal getinte schrijfwijze binnen alle stemmen vooral ingegeven lijken door de begintekst van het eerste couplet (Aus tiefer Noth schrei ich zu dir, Herr Gott, erhör mein Rufen) is binnen de gedetailleerde uitwerking per koraalregel veel meer een link te leggen met het derde couplet. Met name de zelfverzekerdheid waarmee de laatste twee secties zich presenteren, waarbij vooral de zich steeds sterker opdringende en bijna fanatiek wordende ‘figura corta’ een uitermate standvastige uitwerking heeft (als symbool van het ‘allzeit harren’), doet dit vermoeden dat Bach zich niet alleen heeft laten inspireren door het uitgangsidee ‘Schreien aus tiefer Noth’ maar ook door de meer positieve gedachten en gevoelens van hoop en vertrouwen. Jesus Christus, unser Heiland, der von uns den Zorn Gottes wand Jesus Christus unser Heiland, der von uns den Gotteszorn wand, durch das bitter Leiden sein half er uns aus der Höllen Pein.
BWV 688
De koraalmelodie van dit avondmaalslied ligt als cantus firmus in lange noten in het pedaal. De tegenstemmen worden gekenmerkt door grote sprongen, felle staccatoaccenten, striemende zestienden-motieven en opdringerige syncopische figuren. Het zes maten durende hoofdmotief van deze tegenstemmen is thematisch duidelijk afgeleid van de tweede koraalregel, met de tekst ‘der von uns den Gotteszorn wand’ en symboliseert met zijn bitse decime-, octaaf- en sextsprongen, van het ene in het andere octaaf, op treffende wijze de psychologische onderlaag van de ‘Gotteszorn’ (Gods toorn). Dit 9
is slechts een suggestieve benadering die wij achteraf aan het stuk toekennen. Anderzijds is het ook juist de gekscherendheid door de grote sprongen en markante ritmes die het stuk interessant maken! Fuga a 5 pro Organo pleno
BWV 552/2
Met dit werk wordt de cirkel van de ‘Dritter Theil der Clavier Übung’ letterlijk en figuurlijk gesloten. We keren weer terug naar de Goddelijke Triniteitsgedachte. Niet alleen staat het werk opnieuw in drie mollen maar bovendien is hier sprake van een fuga met drie h ma’s. Eerst komt de expositie van een voornaam, koninklijk gegeven (God de Vader), dat met zijn lange notenwaarde en strenge polyfone uitwerking in een vocaal-getinte stijl sterke herinneringen oproept aan de ‘stylo antico’ van bijvoorbeeld componisten als Da Palestrina. De tweede fuga heeft – net als het tweede gegeven van het Praeludium – een levendig, lichtvoetig en speels thema als uitgangspunt (God de Zoon), dat in de loop van het stuk wordt gecombineerd met het eerste thema. Het vurige, kernachtige thema (God de Heilige Geest) van de derde fuga wordt eveneens verderop met het eerste gegeven gecombineerd, waardoor dit meesterwerk naar een grandioze climax voert. Het is opvallend dat in de onderlinge lengteverhoudingen van dit ongeëvenaarde drieluik de ‘Sectio divina’, de ‘Goddelijke proportie’, beter bekend als de ‘Gulden Snede’ tot op de millimeter nauwkeurig verankerd ligt.
UITVOERENDEN Carl Visser (Oldemarkt, *1981) begon met orgelles toen hij elf jaar oud was bij Henk Braad. Ter voorbereiding op zijn conservatoriumstudie volgde hij privélessen bij Theo Jellema, zijn latere hoofdvakdocent aan het Prins Claus Conservatorium in Groningen. Hier sloot hij in 2006 de Bachelorfase af. Vervolgens studeerde hij aan de Messiaen Academie waar zijn hoofdvakdocent Michel Bouvard (Toulouse) hem naar zijn masterexamen begeleidde. Bij Theo Jellema volgde hij lessen kerkmuziek en bij Tineke Steenbrink lessen clavecimbel. Zijn masterstudie sloot hij in juni 2008 af met eindcijfer 9 in het muziekcentrum te Enschede, waar hij onder meer het orgel-concert voor strijkorkest, pauken en orgel van Poulenc speelde. Hij volgde verder masterclasses bij 10
Michel Bouvard (Toulouse), Francois Espinasse (Lyon), Ton Koopman (NaardenBussum), Louis Robilliard (Lyon), Wolfgang Zerer (Hamburg) en Kees van Houten (Boxtel). In september 2010 was hij een van de finalisten in het prestigieuze orgelconcours in Amsterdam, het ‘3 International Organ Competition Jan Pieterszoon Sw ck’. Zijn verdieping in het Dritter Theil der Clavier Übung van J.S. Bach wordt deze zomer bekroond met de uitvoering ervan in Kampen (Bovenkerk), Grou (Sint Piter) en Gouda (Sint Jan). Carl Visser is ook actief als privé-docent en continuospeler in wisselende ensembles waar de barokmuziek veelal de boventoon voert. Als cantor-organist is hij verbonden aan de Sint Piter te Grou, waar hij ook artistiek leider is van de concertserie. Tom Edskes (*1984) begon met gitaarlessen bij Alex Timmerman aan de Muzerie te Zwolle. Hier ontving hij ook lessen van de gitarist Robby Faverey. Hij studeerde aan de ArtEZ hogeschool voor de kunsten in Zwolle klassiek gitaar bij Jacob Vlijm. Masterclasses volgde hij o.a. bij Thomas Muller-Peering, Alvaro Pierri, Scott Tennant, Hopkinson Smith en Nigel North. Naast het solo-repertoire richt hij zich op kamermuziek. Zo voerde hij o.a. het Concerto pour deux guitares et douze instruments à cordes van de Nederlandse componist Ton de Leeuw uit en Hieroglyphen van Daniel Ruyneman voor 2 mandolines, 2 gitaren, 3 fluiten, piano, harp, celesta en cup-bells. Met het Vers Ensemble voerde hij de wereldpremiere uit van het gitaarconcert van Victor Kioulaphides. De interesses van Tom Edskes beperken zich niet tot het speelvlak. Zo werkt hij momenteel aan de voltooing van zijn boek The history of the Guitar in the Netherlands 1830-1960. Dit heeft o.a. geleid tot de herontdekking van de orkestpartituur van het Concert voor Gitaar en Orkest van Wolfgang Wijdeveld en het complete oeuvre van de Nederlandse gitarist August J. Gaiser. Vaste ensembles waarin hij speelt zijn het Baldur Guitar Ensemble met medegitaristen Sjors Holleboom en Grace van Dorsten en het mandoline-kamerorkest Het CONSORT onder leiding van Alex Timmerman. Met Het CONSORT maakte hij concertreizen naar Italië, Frankrijk en de Verenigde Staten. In de lente van 2013 maakte hij een concertreis naar Athene voor een concert met wereldpremieres van Victor Kioulaphides, Nickos Harizanos, Costas Mantzoros, Petros Fragistas en Nickos Athanasakis. Zie www.tomedskes.nl voor meer informatie.
11