Over de auteur
Wim Zwanikken is klinisch psycholoog NIP, gepensioneerd wetenschappelijk hoofdmedewerker van de Universiteit van Utrecht, psychotherapeut alleen nog in de avonduren en buiten de DBC-regelingen om, begenadigd met vijf kleinkinderen, reparateur en geschiedschrijver van historische woonhuizen in de Utrechtse binnenstad, zanger in de Byzantijnse Vladimirskaja kapel in Utrecht, speciaal geïnteresseerd in tijdsbeleving, seksualiteit op latere leeftijd, zingeving, bestemming en religieuze vragen, schrijft op verzoek binnen zijn professie levensverhalen van mensen ‘met een verleden.’
[email protected]
266
Bijlagen
Bijlage I Een raster van de persoonlijke tijdsbeleving tempo − Hoe snel is iemand op verschillende gebieden? (motoriek, begrip, reactiesnelheid, enzovoort) − Is iemand snel of traag over de hele linie of heeft iemand verschillende tempo’s? − Weet iemand zich adequaat aan te passen aan verschillende tempo’s van mensen, dieren, van gebeurtenissen die men volgt? Of juist niet? Is iemand vrijwel steeds haastig? − Vindt men het tempo waarin de tijd verstrijkt aangenaam of gaat de tijd te langzaam (verveling, er gebeurt te weinig), te vlug (de tijd voelt niet ‘stevig’ aan, alles is zo op)? de tijdsmodaliteiten in het ‘nu’ − Hoe ver reikt iemands psychologische toekomst, waarop is deze gericht, welke emotionele kleur heeft deze toekomst (hoop, angst, onheil, machteloosheid), is er sprake van continuïteit, van bestendige doelstellingen, of meer van versnippering, gebrek aan gerichtheid? − Hoe ver reikt iemands verleden, hoe makkelijk bereikbaar, helder, gevarieerd, betrouwbaaar zijn herinneringen, wat kan iemand ermee, zijn er perioden onbereikbaar of afgegrendeld, waar liggen die, verwerpt iemand zijn verleden (schuld, schaamte, falen), gebruikt iemand zijn verleden om anderen te domineren, te overtreffen?
267
− Hoe staat iemand in het ‘nu’? Kan iemand echt genieten, verwijlen bij de dingen van dat moment? Kan iemand spelen, tijd planloos doorbrengen? − Domineert min of meer constant verleden of toekomst in het ‘nu’: altijd terugblikken of altijd bij toekomstige activiteiten verwijlen waardoor een geërodeerd ‘nu’ ontstaat, rusteloosheid op de loer ligt? − Hoe sterk is de samenhang c.q. de wisselvalligheid binnen het persoonlijk tijdsperspectief? eindigheidsbeleving − Kent men deze beleving expliciet? Gaat dit met angst gepaard? In welke vorm giet een mens zijn gedachten over wat er na de dood kan zijn? Denkt iemand bijvoorbeeld aan eeuwig leven als menselijke eindbestemming? de ‘juiste’ tijd − Welke normen heeft iemand met betrekking tot tijd? Onderschrijft iemand de opvatting dat er goede en slechte tijdstippen zijn om bepaalde dingen te doen? (Denk aan de zogenoemde zaaikalender en varianten daarvan op andere levensgebieden. Denk aan de taken die iemand associeert met verschillende levensfasen.) − Voelt iemand zich misplaatst in deze tijd, had men liever in een andere periode geleefd? Is er sprake van regelmatige weemoed naar andere tijden? tijdsattitude − Hoe bezitterig is iemand met tijd, hoe gul? Is tijd kostbaar en wordt deze met kleine porties uitgegeven? Spreekt iemand van tijd ‘stelen’, gebruikt iemand vaak verkleinwoorden rond
268
tijdsaanduidingen (eventjes, uurtjes, vijf minuutjes) waardoor de kostbaarheid zowel geaccentueerd als gerelativeerd wordt? Wordt men gekweld door tijdsdruk, gebrek aan greep op de tijd, of is men juist op een soepele wijze de baas van eigen tijd? klokkentijdscultuur/-cultus/-vaardigheden − Hoe vaak kijkt iemand op de klok? − Hoe precies definieert iemand tijden van afspraken? − Wat legt men aan tijdszaken vast? − Welke kennis heeft men van de duur van allerlei activiteiten, is men bijvoorbeeld in staat om bij een betrekkelijk gecompliceerde activiteit min of meer accurate tijdschattingen te maken (zoals bij een maaltijd klaarmaken)? − Heeft iemand een doeltreffende tijdsindeling of juist een inefficiënte? − Hoe vaak is men bezig met iets dat men ook op dat tijdsstip had gepland? Stelt men veel uit?
269
Bijlage II Enkele notities over het levensverhaal Een uitgebreide handleiding over hoe levensbeschrijvingen gemaakt en bewerkt kunnen worden, is hier niet op zijn plaats. Met behulp van onderstaande notities kan de lezer een eerste ordening aanbrengen in autobiografisch materiaal. Het verhaal geeft oorzaak-gevolgverhoudingen aan. Er is in de levensloop steeds sprake van gevormd worden door gebeurtenissen en omstandigheden waarover men geen zeggenschap heeft, de mens wordt gemaakt door het leven. Er is eveneens en tegelijkertijd sprake van zelf invloed uitoefenen, de mens maakt vanuit wat hij reeds is geworden, zelf zijn leven. Hij kiest zelf situaties, selecteert contacten, vermijdt, roept op, bestrijdt, steunt, en geeft betekenis aan het onvermijdelijke, het onbestuurbare, het onvoorziene. Men neemt aan dat de eerste levensjaren de periode bij uitstek zijn waarin de mens gemaakt wordt; dat hij later in steeds sterkere mate ‘eigenaardig’, selectief, gespecialiseerd omgaat met de mogelijkheden in zijn levensloop. Toenemende onvergelijkbaarheid zal daarvan het gevolg zijn. In het levensverhaal geeft de verteller een gedachte over (oorzakelijke) samenhangen binnen zijn levensloop. Welke belangrijke werkzame krachten voert de verteller ten tonele en hoe beschrijft hij zijn eigen invloed op zijn levensloop? De verteller is hoofdpersoon in het verhaal, hoezeer hij zichzelf ook wegschrijft, hoezeer hij zich ook als slachtoffer van machten buiten hem om labelt. Zonder publiek geen echt verhaal. Wanneer een oudere vertelt over zijn leven, is zijn verhaal naar inhoud, vorm en strekking afgestemd op een bepaald publiek. Wanneer een ambachtsman vertelt aan een jongere collega, vertelt hij anders dan wan-
270
neer hij zijn kleindochter voor zich heeft. De verteller wil iets bereiken met zijn verhaal met dat publiek: vermaken, gegevens overdragen, zich rehabiliteren, zichzelf begrijpelijk maken voor de ander, uitwisselen en vergelijken met de luisteraar, meedelen in hoeverre de verteller zich wel en in hoeverre hij zich minder geslaagd vindt in zijn leven, laten zien dat hij iets betekent of heeft betekend. Er zijn als het ware evenveel levensverhalen als er fora zijn, voor elk publiek een ander verhaal. Daarbij mag men aannemen dat het basisstramien van feitelijkheden binnen het verhaal ongeveer gelijk blijft en ook min of meer accuraat is, jaartallen, woonplaatsen, namen van organisaties en bedrijven, de gezinsgegevens. De keuze van details, de inkleuring, de weglatingen, de toon, en de boodschap van de verteller zelf zullen verschillen. In het levensverhaal geldt veelal een eigen chronologie, de start is niet altijd de geboorte van de hoofdpersoon, maar kan bijvoorbeeld zijn de ongewenste zwangerschap van een grootmoeder, een verhuizing van de ouders, het overlijden van een broertje of zusje voor de geboorte van de verteller. Ook het sterven van de verteller hoeft niet het einde te zijn van zijn levensverhaal maar kan verder in de toekomst liggen. Binnen het verhaal zijn eigen markeringspunten, overgangen, cruciale data, perioden van rust en van turbulentie te onderscheiden. Doordat de verteller zich in zijn eigen tijd plaatst, draagt het verhaal ook de kenmerken van een generatie met de gebeurtenissen die hun tijd overschaduwden. Het verhaal is op een bepaald tijdstip telkens een geheel waarin de gebeurtenissen elkaar naadloos opvolgen, waarin sprake is van continuïteit zonder gaten. Waar gegevens uit het geheugen verloren gaan, wordt de aansluiting gerepareerd met voorhanden materiaal. De randen van de breuk worden weer
271
aaneengevoegd. Het verhaal moet een zekere herkenbaarheid behouden voor de mensen in het publiek, vooral wanneer zij (een deel van) de levensloop van de betrokkene zelf hebben meegemaakt. Wanneer in de ogen van de luisteraar te veel feiten worden weggelaten, tijdsvolgorden worden omgekeerd, nieuwe elementen worden verzonnen, verliest het verhaal een deel van zijn positieve sociale betekenis. Het levensverhaal is nooit af: zolang er ervaringen zijn, moeten deze ingedeeld, geordend, afgewezen, geïntegreerd, geëvalueerd, gerevalueerd, gedevalueerd, verscherpt of verdoezeld worden. Niet alleen komen nieuwe ervaringen in bestaande kaders terecht, maar leiden nieuwe ervaringen ertoe dat de hele ‘inventaris’ heringedeeld moet worden. Nieuwe betekenissen moeten geformuleerd en andere verbanden moeten gelegd worden. Dit is merkbaar wanneer van dezelfde persoon meerdere levensverhalen beschikbaar zijn uit verschillende perioden.
272