Bijlage 5. Wonen met zorg, Ouderenhuisvesting 4.1
Analyse
Meer mensen met vraag naar zorg en ondersteuning De komende jaren zal de groep mensen met beperkingen als gevolg van ouderdom toenemen. Dit heeft gevolgen voor de vraag naar geschikte woningen al dan niet in combinatie met de vraag naar zorg en ondersteuning. Het aantal ouderen met een vraag naar zorg en ondersteuning op de zelfstandige woningmarkt neemt vooral door de demografische veranderingen sterk toe. De hervormingen in de langdurige zorg dragen daar extra aan bij. De hervormingen in de langdurige zorg betekenen overigens ook dat het aantal mensen onder de 65 jaar met een beperking en/of psychische problemen op de zelfstandige woningmarkt groeit. Demografische veranderingen: aantal 75+ huishoudens verdubbelt tot 2040 De vergrijzing schrijdt voort. Het aantal ouderen (65+) stijgt van 2,8 miljoen in 2013 naar 4,7 miljoen rond 2040. Niet alleen het aantal ouderen stijgt, maar ook de gemiddelde leeftijd van ouderen zal stijgen. Binnen de groep 65-plussers neemt het aandeel 80-plussers flink toe, tot 44% van de 65-plussers halverwege deze eeuw. Gemiddeld genomen beginnen de beperkingen vanaf 75 jaar. Het aantal 75-plussers verdubbelt van 1,2 miljoen nu tot 2,6 miljoen in 2040. Het aantal huishoudens van 75 jaar en ouder stijgt van ruim 800.000 nu naar 1,8 miljoen in 2040. Doelgroep corporaties Het aantal ouderen met een laag inkomen zal in de nabije toekomst naar verwachting verder toenemen. Ondanks de sterke groei van de inkomens (en vermogens) van ouderen, voorziet de Monitor Investeren voor de Toekomst 2012 1 dat het aantal oudere huishoudens in zowel het eerste als tweede quintiel 2 van de inkomensverdeling blijft stijgen van 971.000 in 2012 naar 1,7 miljoen in 2040 (zie figuur 5.1). Deze onderste 40% van de inkomensverdeling valt grosso modo samen met de doelgroep van de woningcorporaties en het is dan ook een potentiële groeiende doelgroep voor corporaties. Deze ontwikkeling is robuust want ook wanneer rekening wordt gehouden met een meer positieve economische ontwikkeling, zal deze groep toenemen tot 1,5 miljoen huishoudens. De verwachting is dan ook dat de vraag van deze ouderen naar corporatiewoningen substantieel zal blijven, ook al zal een deel van een koopwoning naar een aangepaste koopwoning verhuizen. Ook het aantal oudere huishoudens met een relatief laag inkomen dat op enig moment zorg vraagt vanuit een zelfstandige woonsituatie zal aanzienlijk toenemen. De ontwikkeling van de 75+ huishoudens is hiervoor een belangrijke indicator. Deze groep omvat nu ruim een half miljoen huishoudens en zal toenemen met 80 – 100% tussen 2012 en 2040. De vraag naar wonen met zorg zal daarmee bij corporaties een belangrijk punt van aandacht zijn en blijven. Vergrijzing overal in Nederland Op dit moment zijn de regio’s aan de randen van Nederland, en daarbinnen vooral de krimp- en anticipeerregio’s, relatief het meest vergrijsd. De verwachting is dat ook in de toekomst deze regio’s het meest vergrijsd blijven. Maar ook de rest van Nederland krijgt te maken met vergrijzing (zie figuur 5.2). Hoewel de perifere en landelijke gebieden ook in de toekomst tot de meest vergrijsde gebieden zullen behoren, zal het aantal ouderen – dus in absolute zin - het sterkst toenemen in de stedelijke gebieden in de Randstad, omdat daar de meeste mensen wonen. In de 1
De Monitor Investeren voor de Toekomst (MIT) schetst, op basis van de wensen van mensen, de mismatch tussen vraag naar en aanbod van geschikte woningen. Zij verschijnt driejaarlijks. De meest recente monitor is op 6 juni 2013 als bijlage bij de brief “Vergrijzing, extramuralisering en toezegging actieplan ouderenhuisvesting” naar de Tweede Kamer gestuurd. De herziene versie is op 4 juni 2014 als bijlage bij de brief “Transitieagenda Langer zelfstandig wonen” naar de Tweede Kamer gestuurd. Naar verwachting is de nieuwe monitor begin 2016 beschikbaar. 2 Inkomensquintielen: Vijf, qua aantal eenheden/waarnemingen even grote, inkomensklassen die gebaseerd zijn op het netto besteedbaar inkomen, behalve waar anders vermeld. Eén quintiel bestaat dus uit 20% van het totale aantal eenheden/waarnemingen (en bedraagt niet 20% van de totaalscore), bijvoorbeeld de 20% huishouden met de laagste inkomens. De vijf inkomensquintielen lopen zo op tot 100% van alle huishoudens.
voormalig groeikernen en suburbane gemeenten ligt het aandeel (oudere) ouderen nu nog relatief laag, maar deze gemeenten krijgen te maken met een relatief hoog vergrijzingtempo vanwege de vanuit de leeftijdsopbouw gezien eenzijdige bevolkingssamenstelling.
Figuur 5.1: ontwikkeling 65+huishouden naar inkomensquintielen 2012-2040 (*1000)
3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 2012 2014 2016 2018 2020 2022 2024 2026 2028 2030 2032 2034 2036 2038 2040 1e quintiel
2e quintiel
3e quintiel
Bron: ABF, MIT 2012
Figuur 5.2 Aantal 65 plussers per gemeente
4e quintiel
5e quintiel
Ontwikkelingen intramuraal vastgoed . Tussen 1980 en 2010 is het aantal verzorgingshuisplaatsen afgenomen van ongeveer 150.000 plaatsen tot ongeveer 84.000 plaatsen. Sinds 1 januari 2013 komen nieuwe cliënten in de verzorging en verpleging (V&V) met een lichte zorgvraag (ZZP1 en ZZP2) alleen nog in aanmerking voor een indicatie voor extramurale zorg, niet meer voor intramurale zorg met verblijf. Sinds begin 2014 geldt dit ook voor cliënten met ZZP3. De vraag naar zelfstandig wonen met meer of minder intensieve zorg zal hierdoor toenemen. Daarnaast zal door de groei van het aantal oudere ouderen (75+ers) de vraag naar WLZ-gefinancierde zorg en huisvesting toenemen. Mensen met beperkingen en/of psychische problemen (<65 jaar) ook vaker zelfstandig gehuisvest Al enige jaren is binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) het beleid ingezet om mensen met psychische problemen zoveel mogelijk buiten de muren van een zorginstelling te begeleiden en behandelen. Deze zogenoemde ‘ambulantisering’ gaat gepaard met een beddenreductie intramuraal van zorg met verblijf en beschermd wonen. Daarnaast is ook in de gehandicaptenzorg (GZ) en de GGZ sprake van extramuralisering: mensen met verstandelijke beperkingen en/of psychische problemen met een lichte zorgvraag (VG1, VG2, GGZ1 en GGZ2) komen sinds januari 2013 niet meer in aanmerking voor zorg met verblijf. Dit geldt voor nieuwe cliënten vanaf 23 jaar. Tevens is van belang dat de verantwoordelijkheid voor de zorg van mensen met een psychische aandoening en op participatiegerichte ondersteuning (voorheen GGZ-indicatie categorie C) met ingang van 2015 is overgegaan naar gemeenten. Het gaat om circa 37.500 mensen die nog voor een groot deel ‘beschermd wonen’ wonen. De gemeenten dragen zorg voor voldoende onderdak en begeleiding voor deze groep. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk geworden voor de groep mensen die voorheen een extramurale GGZ-indicatie hadden. Dat wil zeggen dat zij in een reguliere woning wonen en gebruik maken van ambulante begeleiding en/of dagbestedingactiviteiten. Naar mate de leeftijd stijgt, woont men vaker in een geschikte woning Volgens de Monitor Investeren in de Toekomst (MIT) is van de totale woningvoorraad van 7,3 miljoen circa 2 miljoen geschikt voor mensen met fysieke beperkingen (nultreden woningen). Hiervan zijn volgens het MIT in 2012 ruim 300.000 woningen specifieke woonvormen voor ouderen met zorg of diensten. Het gaat vaak om geclusterde woonvormen. De Monitor onderscheidt 174.000 woningen met diensten (zonder zorg) en 134.000 woningen in de categorie ‘Verzorgd wonen’, dat wil zeggen waar zorg en diensten vanuit een nabijgelegen steunpunt worden geleverd. Verzorgd wonen, kan verschillende verschijningsvormen hebben: een woning in een woonzorgcomplex, een woning in een kleinschalige woonvorm of een losse woning bij een zorgsteunpunt. Het overgrote deel bevindt zich in de sociale huursector. Het grootste deel van de ouderen woont in een zogenoemde ‘niet-geschikte woning’. Naarmate de leeftijd stijgt, woont een groter deel juist wel ‘geschikt’. Van de 65-69-jarigen woont circa een derde in een ‘voor ouderen geschikte woning’ (zie figuur 5.3). Van de 80-plussers woont tweederde geschikt.
Figuur 5.3
Geschikt wonen naar type woning
Bron: WoON2012
Figuur 5.4
Aanbod en vraag naar geschikte woningen, 2012 (*1000) Tekort absoluut
Als % van de voorraad
Verzorgd wonen
- 40.000
- 30%
Wonen met diensten
- 46.000
- 26%
Ouderenwoningen
- 63.000
- 31%
Nultreden woningen
+ 64.000
+5%
Totaal tekort geschikt
- 84.000
-4%
Bron: WoON 2012
Huidig tekort: specifieke woningen voor ouderen en mensen met beperkingen Uit de Monitor Investeren voor de Toekomst 2012 blijkt dat de woningvoorraad die geschikt is voor ouderen en mensen met fysieke beperkingen in de periode 2009-2012 met meer dan 120.000 is toegenomen tot circa 2 miljoen woningen (huur en koop). Deze toename betreft vooral nultreden woningen, waarvan er inmiddels landelijk gezien voldoende zijn. Regionaal en lokaal kan dit anders liggen. Circa 640.000 nultreden woningen worden bewoond door jongere leeftijdgroepen zonder beperkingen. In woningmarkten waar geen tekort aan nultreden woningen bestaat, ligt een kans in het gerichter toewijzen van nultreden woningen. In de praktijk is echter de beweging gaande dat corporaties het ’55-plus-label’ van dit type woningen afhalen. De grootste tekorten landelijk gezien, liggen bij specifieke woningen voor ouderen en mensen met beperkingen, met diensten en/of zorg. Ten opzichte van de bestaande voorraad van deze woning gaat het om een groot tekort van 25% - 30%. Dit tekort aan specifieke woningen is hoofdzakelijk te vinden in de huursector. De opgave op korte termijn Er ligt voor de komende jaren dus nog een forse opgave, die qua omvang vergelijkbaar is met voorgaande ramingen. Per jaar zal uitgaande van het eerste Zorgakkoord (extramuralisering ZZP1 t/m 3 en 50% van ZZP4 3) de voor ouderen geschikte woningvoorraad jaarlijks moeten worden 3
In het tweede Zorgakkoord is afgesproken dat ook ouderen met ZZP4 een beroep kunnen doen op zorg met verblijf in het kader van de Wlz. De verwachting is dat in ieder geval 25% van deze groep er voor kiest om thuis te blijven wonen.
uitgebreid met circa 45.000 per jaar in de periode 2013-2021. Hierbinnen is vooral de opgave van specifieke ouderenwoningen, waar zorg en diensten op afroep beschikbaar zijn urgent. Het gaat om bijvoorbeeld kleinschalige woonzorgvoorzieningen, aanleunwoningen of wooneenheden in getransformeerde verzorgingshuizen voor ouderen en mensen < 65 jaar met beperkingen en/of psychische problemen. Het geconstateerde tekort aan specifieke woonvormen voor ouderen met zorg of diensten betreft voornamelijk huurwoningen. Het gaat dan per jaar om het realiseren van tussen de 8.700 en 10.700 woningen in de categorie ‘verzorgd wonen’. Voor de gehele categorie specifieke woonvormen voor ouderen met zorg of diensten is dit aantal nog hoger. Gelet op het feit dat deze woningvoorraad de afgelopen jaren niet is toegenomen, vraagt dit extra inzet. Een groep ouderen heeft als woonwens het verblijf in een geclusterde woonvorm. Daarmee kan in de behoefte aan sociale contacten en veiligheid worden voorzien. Een steeds grotere groep heeft daarbij behoefte aan kleinschalige vormen. Ook van de mensen met een beperking en/of psychische problemen heeft een deel behoefte aan een woning in een geclusterde, meer beschermende woonvorm. Er is nog een tekort aan geclusterde woonvormen waarbij zorg, ondersteuning of diensten in de nabijheid aanwezig zijn. De woningvraag van mensen zonder fysieke beperkingen maar met meer sociale- en regieproblemen (verstandelijk beperkten, mensen met psychische problemen) wordt niet in de Monitor Investeren voor de Toekomst geraamd. Deze groepen hebben niet zozeer behoefte aan een toegankelijke woning en woonomgeving, maar vooral behoefte aan begeleiding, dagbesteding, alarmopvolging of zorg en diensten op afroep. Hier geldt dat begeleiding, ondersteuning en ambulante zorg aan huis kan worden aangeboden. Beleid van de Rijksoverheid De brief Transitieagenda Langer zelfstandig wonen van de Minister voor Wonen en Rijksdienst en staatssecretaris van VWS van 4 juni 2014 gaat over langer zelfstandig wonen voor mensen met behoefte aan zorg en ondersteuning en de rol van de Rijksoverheid daarbij. De focus van de transitieagenda ligt op de verbetering van de lokale en regionale samenwerking.
4.2
Ambitie voor corporaties
1. Inzicht in en afstemming over de lokale vraag Langer zelfstandig wonen is de norm en deze wordt vormgegeven op het regionale en lokale niveau. Dit vraagt om (regionale) samenwerking en afstemming tussen partijen. De gemeente heeft daarbij de rol van regisseur en is verantwoordelijk voor het formuleren van het beleid ten aanzien van het huisvesten van ouderen en zorgbehoevenden. Dit ontslaat de corporatie er niet van zelf initiatief te nemen om samen met zorgpartijen en gemeenten concrete plannen te ontwikkelen om in deze behoefte van langer zelfstandig wonen te voorzien. Vooral voor de doelgroep van de corporatie, haar eigen zittende huurders en toekomstige huurders, heeft de corporatie de verantwoordelijkheid het initiatief te nemen om langer zelfstandig wonen op een voldoende kwalitatief niveau vorm te geven. Van wezenlijk belang is daarbij dat er goed inzicht is in de lokale (toekomstige) vraag. Daarvoor is het nodig dat de betrokken partijen een gemeenschappelijk kompas ontwikkelen. Dat begint met voldoende inzicht in de beschikbare voorraad, in de huidige en toekomstige vraag naar betaalbare, passende woningen voor de sterk groeiende groep ouderen en mensen met beperkingen en/of psychische problemen met een laag inkomen. Lokale partijen zouden op deze gezamenlijke analyse van de opgave hun beleid af kunnen stemmen. In dit verband zou er ook meer contact en afstemming kunnen zijn tussen corporaties en zorgaanbieders alsmede tussen gemeenten en zorgkantoren.
2.
Voldoende betaalbare en passende woningen: langer zelfstandig wonen
De Nederlandse bevolking vergrijst en dat geldt ook voor de doelgroep van woningcorporaties. Ook al komen er steeds meer ouderen met een aanvullend pensioen, het aantal ouderen met een laag inkomen neemt in volume sterk toe en verdubbelt bijna volgens de MIT tot 2040. Hoewel een deel van de ouderen een koopwoning heeft, daar wil blijven of zal doorstromen naar een meer passende koopwoning, zullen de ouderen voor de corporaties een steeds belangrijkere doelgroep worden. Dit gaat zowel op voor de jongere ouderen als de oudere ouderen. Hiermee neemt ook de behoefte aan aangepaste woningen en woningen waarin zorg verleend kan worden toe. De corporaties zijn er mede verantwoordelijk voor dat de omstandigheden waarin deze ouderen wonen, passend zijn voor de mate van beperking die veel ouderen in de laatste jaren van hun leven ervaren. In samenspraak met de bewoner kunnen zij bij uitstek ervoor zorgen dat de woonsituatie passend wordt gemaakt. Dat kan door te verhuizen naar een passende woning, het kan ook door bij ingrijpende woningaanpassing een beroep te doen op de WMO en aldus de woning meer passend te maken. Voor de jongere groepen (<65 jaar) met beperkingen en/of psychische problemen is vooral de betaalbaarheid van de huurwoning van belang omdat zij vaak een laag inkomen hebben. De analyse laat zien dat veel ouderen liever niet verhuizen. De ouderen die uit wens of noodzaak wel verhuizen willen het liefst binnen de eigen vertrouwde buurt blijven wonen. Vaak is hier ook het hulpnetwerk aanwezig in de vorm van familie, vrienden en buren. Wanneer ouderen met beperkingen moeten verhuizen omdat hun woning niet of slechts tegen hoge kosten aanpasbaar is, komt het vaak voor dat zij naar een andere wijk of zelfs naar een andere gemeente of woonkern moeten verhuizen. Er kan dan maar beperkt een beroep worden gedaan op zelfredzaamheid omdat het sociale netwerk op afstand woont. Corporaties kunnen er voor zorgen dat er een passend aanbod in de eigen wijk aanwezig is voor oudere huurders die gedwongen zijn te verhuizen vanwege hun beperkingen. Dit zorgt er tevens voor dat de mantelzorg waarop ouderen zijn aangewezen kan blijven functioneren. De gemeente kan in haar huisvestingsverordening voorrang verlenen aan mantelzorgers, de corporatie kan dergelijke huisvesting bieden. Langer zelfstandig wonen zou uitgangspunt kunnen zijn voor het beleid van corporaties en ondersteund kunnen worden door gemeenten vanuit de Wmo. Zo kunnen afspraken gemaakt worden tussen gemeenten en corporaties, in samenspraak met de huurders, over aanpassingen in het bestaande bezit. Maar mocht het niet mogelijk zijn om de bestaande woningen aan te passen, dan kan het verstandig of zelfs noodzakelijk zijn te verhuizen naar een meer geschikte woning. Zo zijn nultreden woningen bij uitstek geschikt voor ouderen. Corporaties hebben de afgelopen jaren veel nultreden woningen bijgebouwd en zouden het aantal nog kunnen vergroten op buurt- en wijkniveau. Het is echter vooral zaak bij de toewijzing van dit type woning expliciet rekening te houden met deze doelgroep. Ouderen die willen verhuizen naar een nultreden woning om langer zelfstandig te wonen, kunnen ondersteund worden door corporaties opdat verhuizen en doorstromen gemakkelijker en aantrekkelijker wordt, bijvoorbeeld door een ‘seniorenmakelaar’ of een ‘verhuiscoach’. Langer zelfstandig wonen, kan ook ondersteund worden door voorzieningen in de wijk aan te bieden gericht op ontmoeting, ondersteuning en zorg. Corporaties kunnen hun maatschappelijk vastgoed juist voor die doeleinden ter beschikking stellen. Hier ligt ook nadrukkelijk een belangrijke taak voor de gemeenten. In samenspraak met corporaties en huurders zouden zij in het ruimtelijke beleid meer rekening kunnen houden met het combineren van voorzieningen die voor ouderen van belang zijn in samenhang met het wonen. Ook voor de GGZ-cliënten kunnen afspraken worden gemaakt tussen gemeenten en corporaties over het benodigde aantal woningen voor deze doelgroep, in combinatie met afspraken over benodigde zorg en begeleiding met de zorgaanbieders.
3.
Geclusterde woonvormen
Absoluut en relatief is er een groot tekort aan specifieke, vaak geclusterde woningen waaraan hogere eisen worden gesteld dan aan de nultredenwoning (zie figuur 5.4). Het gaat dan om woningen waar zorg, ondersteuning en/of diensten beschikbaar zijn. Het gaat vooral om aanpassing en herbestemming van bestaande woningen en in mindere mate om nieuwbouw. Hergebruik en transformatie van zorgvastgoed behoort ook tot de mogelijkheden. Corporaties staan aan de lat om het tekort weg te werken in de komende jaren en tegelijkertijd in de toenemende behoefte te voorzien. Hoewel de traditionele verzorgingstehuizen leeg komen te staan, is er wel behoefte aan vaak kleinschalige geclusterde woonvormen. Corporaties kunnen op verschillende manieren de voorraad geclusterde woonvormen doen toenemen en verbinding leggen naar de aanbieders van de benodigde (zorg)diensten in de wijk of in hun bezit.
4.
Transformatie van verzorgingstehuizen en wijkvoorzieningen
Een groot aantal van de huidige verzorgingshuizen is in bezit van woningcorporaties. Door de extramuralisering worden de kosten van personen met een zorgzwaartepakket 1 tot en met 3 niet langer vanuit de AWBZ gefinancierd. De gebouwen kunnen echter nog steeds in een behoefte voorzien en vervullen vaak ook een rol in het voorzieningsniveau in de wijk (bijv. door de ontmoetingsruimte, het gezondheidscentrum, restaurant et cetera). Voorzieningen op korte afstand, zoals een plek om elkaar te ontmoeten, een laagdrempelig restaurant etc., nemen bij het ouder worden een steeds belangrijker plaats in. In voorgaande jaren bevonden veel van deze voorzieningen zich in een verzorgingshuis of een woon-zorgcomplex. Om zowel inhoudelijke als financiële redenen is het van belang dat deze voorzieningen meer op wijkniveau gaan functioneren. Dat houdt in dat als deze voorzieningen in het woon-zorgcomplex staan, zij ook open dienen te staan voor buurtbewoners. Maar het houdt ook in dat voorzieningen niet altijd in het complex aanwezig hoeven te zijn, maar zich ook op korte afstand in de wijk kunnen bevinden, bijvoorbeeld in een buurthuis. Corporaties hebben een groot aantal verzorgingstehuizen in bezit, die mogelijk leeg komen te staan. Deels blijven deze in exploitatie als verpleeghuis voor bewoners met een zzp-indicatie van 4 of hoger of een daarmee corresponderend zorgprofiel conform de Wet langdurige zorg, die per 1 januari van kracht is. Er ligt dan ook een opgave voor corporaties om het leegstaande bezit in overleg met de gemeente tijdig te transformeren, af te stoten of eventueel te slopen.
5.
Best practices
Het is van belang best practices op het terrein van wonen met zorg te ontwikkelen en met elkaar te delen. Dit kan bijvoorbeeld via Aedes/Actiz Kenniscentrum Wonen en zorg. Goede voorbeelden zijn bijv. het vormen van één loket voor wonen en zorg, het ondersteunen bij verhuizingen (de verhuiscoach) e.d.