Bijlage 2: diepte analyse van het classifier gebruik voor auto, mens en vogel
1
Inhoud Bijlage 2: diepte analyse van het classifiergebruik voor auto, mens en vogel ........................................ 1 1. Case study “AUTO” ......................................................................................................................... 3 1.1
Gebruikte handvormen voor de referent AUTO ................................................................. 3
1.2.
Welke handvorm in welke context? ................................................................................... 6
2. Case study “MENS” ..................................................................................................................... 13 2.1. Gebruikte handvormen voor de referenten MENS/MENSEN/MAN/VROUW/MENEER ......... 13 2.2.
Welke handvorm in welke context? ................................................................................. 15
2.3. Gebruikte handvormen voor de referenten KIND/KINDEREN/ MEISJE .................................. 16 2.4.
Welke handvorm in welke context? ................................................................................. 18
2.5.
Gebruikte handvormen voor de referent SOLDAAT......................................................... 19
2.6.
Welke handvorm in welke context? ................................................................................ 21
3. Case study “VOGEL” .................................................................................................................... 24 3.1.
Gebruikte handvormen voor de referent VOGEL ............................................................. 24
3.2.
Welke handvorm in welke context? ................................................................................. 32
2
1. Case study “AUTO” 1.1
Gebruikte handvormen voor de referent AUTO
West-Vlaanderen A. handvormen voor één referent De meest gebruikte handvorm om naar de referent AUTO te verwijzen is de B-handvorm, waarbij we zeven varianten onderscheiden. Deze zeven varianten kunnen op hun beurt opnieuw ingedeeld worden in twee categorieën: A. B-handvormen met gestrekte handpalm:
B1
B2
B3 B. B-handvormen met gebogen handpalm:
B4
B5
B6
B9 Daarnaast komt ook deze C-handvorm voor:
C3 Van de J-handvormen komen er 2 variaties voor om te refereren aan AUTO:
3
J4
J5
Ook worden de handvormen A2 , H2 en L2 (deze laatste twee kunnen beschouwd worden als varianten van de J2 handvorm en van elkaar) gebruikt. B. handvormen voor meerdere referenten Er worden twee varianten van de F-handvorm en één variant van de E-handvorm gebruikt om te verwijzen naar meerdere auto’s:
F2
, F3
, E2
Oost-Vlaanderen A. handvormen voor één referent Ook bij de Oost-Vlaamse informanten is de B-handvorm de meest gebruikte handvorm. Er zijn vijf gebruikte varianten, die opnieuw in dezelfde categorieën kunnen opgedeeld worden. A. B-handvormen met gestrekte handpalm:
B1
B2 B. B-handvormen met gebogen handpalm:
B4
B5
B7
Daarnaast komen ook twee C-handvormen voor, namelijk:
4
C1
C8
Verder vinden we ook de handvorm A2
terug.
B. handvormen voor meerdere referenten Net zoals in de data voor de regio West-Vlaanderen worden twee varianten van de F-handvorm gebruikt om te verwijzen naar meerdere auto’s;
F2
F3
Limburg A. handvormen voor één referent De informant uit Limburg gebruikt twee verschillende handvormen om te verwijzen naar AUTO;
B1
C3 B. handvorm voor meerdere referenten Eveneens werd het gebruik van de F2-handvorm vastgesteld om te verwijzen naar de aanwezigheid van meerdere auto’s;
F2
BESLUIT Op basis van de geanalyseerde data kunnen we stellen dat er voor een enkelvoudige referent AUTO (één auto) handvormen gebruikt worden uit vier categorieën: de A-handvormen, B-handvormen, C-
5
handvormen en de H/J/L-handvormen. Hierbij is de meest gebruikte handvorm de B-handvorm met acht mogelijke varianten. Deze kunnen opgesplitst worden in een groep “gestrekte handpalm” (B1, B2, B3) en een categorie “gebogen handpalm” (B4, B5, B6, B7 en B9). Daarnaast komen er ook enkele C-handvormen voor: C1, C3 en C8, waarbij de C1 en C3 varianten zijn van elkaar. Ook uit de groep van J-handvormen worden drie varianten gebruikt: J2, J4 en J5. De gebruikte handvormen H2 en L2 kunnen beschouwd worden als varianten van de J2-handvorm en van elkaar. Verder werd ook het gebruik van de A2 handvorm genoteerd. Om te verwijzen naar meervoudige referenten (meer dan één auto) werden in totaal drie handvormen gebruikt uit twee categorieën; de F-handvormen (F2 en F3) en E-handvormen (E2).
1.2.
Welke handvorm in welke context?
A. handvormen voor één referent
B1 handvorm Als de handpalm naar beneden is gericht, verwijst deze handvorm naar de volledige vorm van een auto als breed en langwerpig. De oriëntatie is in één geval verticaal, met de handpalm naar het lichaam gericht, waardoor er meer nadruk ligt op de lengte en hoogte van de auto en minder op de breedte. De handvorm wordt in de volgende contexten gebruikt: 1. Weergave van het traject dat de auto aflegt: o vooruit rijden o achteruit rijden 2. Weergave van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o auto’s die naast elkaar staan o auto’s die tegenover elkaar staan o auto’s die achter elkaar staan o auto’s die verspreid staan in de ruimte 3. Weergave van het traject dat de auto aflegt en van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o twee auto’s die naast elkaar rijden o meerdere auto’s die door elkaar rijden
B2 handvorm Als de handpalm naar beneden is gericht, verwijst deze handvorm naar de volledige vorm van een auto als breed en langwerpig. De oriëntatie is in één geval verticaal, met de handpalm naar het
6
lichaam gericht, waardoor er meer nadruk ligt op de lengte en hoogte van de auto en minder op de breedte. De handvorm komt in volgende situaties voor: 1. Weergave van het traject dat de auto aflegt: o vooruit rijden o achteruit rijden 2. Weergave van het traject dat de auto aflegt en van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o achter elkaar aan rijden o naast elkaar rijden o door elkaar rijden o auto die andere auto ontwijkt 3. Lokalisatie van een stilstaande auto 4. Weergave van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o auto’s die naast elkaar staan o auto’s die verspreid staan in de ruimte o twee auto’s staan in T-vorm tegenover elkaar opgesteld
B3 handvorm Als de handpalm naar beneden is gericht, verwijst deze handvorm naar de volledige vorm van een auto als breed en langwerpig. De oriëntatie is in één geval verticaal, met de handpalm naar het lichaam gericht, waardoor er meer nadruk ligt op de lengte en hoogte van de auto en minder op de breedte. Ook hier de volgende contexten: 1. Weergave van het traject dat de auto aflegt: o vooruit rijden o achteruit rijden 2. Weergave van het traject dat de auto aflegt en van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o één auto staat stil, andere auto rijdt voorbij o één auto staat stil, andere auto rijdt achteruit 3. Lokalisatie van een stilstaande auto 4. Weergave van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o auto’s die naast elkaar staan o auto’s die naast elkaar en door elkaar staan 5. Weergave van het traject dat de auto aflegt en de beweging die de auto maakt: o aanrijdende / aankomende auto die een (snelle) draaibeweging maakt
B4 handvorm
7
Deze handvorm legt de nadruk op een specifiek deel van de auto, namelijk de neus. De handpalm is in de meeste gevallen naar beneden gericht, maar kan ook verticaal zijn en/of naar het lichaam gericht. Dat hangt af van de positie van de auto. De handvorm wordt gehanteerd in volgende gevallen: 1. Weergave van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o auto’s die met de neus recht tegenover elkaar staan o auto’s die verspreid staan in de ruimte
B5 handvorm In de onderzoeksdata kwam het gebruik van de B5 handvorm om te refereren aan een auto enkel voor tijdens de reproductie van de tekenfilm en niet in de data uitgelokt aan de hand van foto’s. Net zoals de andere B-handvormen met een gebogen handpalm, legt deze handvorm de nadruk op een deel van de auto, de neus. De oriëntatie varieert naargelang de positie van de auto. De handvorm werd geselecteerd in de volgende contexten: 1. Weergave van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o auto’s die met de neus recht tegenover elkaar staan 2. Weergave van het traject dat de auto aflegt en van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o door elkaar rijden 3. Weergave van het traject dat de auto aflegt en de beweging die de auto maakt: o aanrijdende auto die een (snelle) draaibeweging maakt o aanrijdende auto die een (snelle) ontwijkende beweging maakt
B6 handvorm Ook hier varieert de oriëntatie naargelang de positie van de auto. 1. Weergave van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o auto’s die met de neus recht tegenover elkaar staan o auto’s staan naast elkaar met neuzen in tegenovergestelde richting 2. Weergave van het traject dat de auto aflegt en de beweging die de auto maakt: o aanrijdende auto die een indraaiende beweging maakt
B7 handvorm Net zoals bij de handvormen B5 en B6 varieert ook hier de oriëntatie naargelang de positie van de auto. 1. Weergave van het traject dat de auto aflegt: o aanrijdende auto
8
2.
Weergave van het traject dat de auto aflegt en de beweging die de auto maakt: o aanrijdende auto die een (snelle) draaibeweging maakt
B9 handvorm Bij deze handvorm is er geen variatie vastgesteld in de oriëntatie, maar was de handpalm naar beneden gericht. 1. Weergave van het traject dat de auto aflegt: o aanrijdende auto
C1 handvorm De C1 handvorm is beter bekend onder de naam 1-handvorm en wordt vooral gebruikt voor objecten die smal en langwerpig zijn. Het is een generische classifier voor bijvoorbeeld MAN, BALPEN, POTLOOD,… In de data werd deze handvorm echter ook door één gebaarder consequent gebruikt om te verwijzen naar een auto. Dit gebeurde in de volgende voorbeelden: 1. Weergave van het traject dat de auto aflegt en van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o vooruit rijden, één auto aan elke kant o (snel) vooruit rijden waarbij één auto stilstaat o achteruit rijden waarbij één auto stilstaat
C3 handvorm Deze handvorm is een fonologische variatie van de C1-handvorm (cf. supra) . Twee gebaarders gebruiken deze handvorm om in de reproductie van de tekenfilm te verwijzen naar een auto: 1. Weergave van het traject dat de auto aflegt: o vooruit rijden (handpalm is naar beneden gericht) 2. Weergave van het traject dat de auto aflegt en van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden: o vooruit rijden, één auto aan elke kant o vooruit rijden in een boog, één auto aan elke kant
C8 handvorm
9
De handvorm verwijst hier naar de breedte van de auto en wordt door één Oost-Vlaamse gebaarder toegepast in de reproductie van de video: 1. Weergave van het traject dat de auto aflegt: o vooruit rijden in een boog
H2 handvorm Hier verwijst de handvorm naar de breedte van de auto. De oriëntatie van de handpalm is naar beneden gericht. Het wordt door één West-Vlaamse gebaarder in de reproductie van de video in twee situaties toegepast: 1. Weergave van het traject dat de auto aflegt: o auto rijdt vooruit in een boog 2. Lokalisatie van een stilstaande auto
J5 handvorm
J4 handvorm
De handvorm legt hier de nadruk op een specifiek deel van de auto, namelijk de neus. Het wordt door één West-Vlaamse gebaarder toegepast. In deze context verandert de handpalm van oriëntatie; de handpalmen zijn eerst naar elkaar gericht en draaien weg van het lichaam. Het gaat hier om: 1. Referentie naar de vorm van (een deel van) de auto: o vorm van de neus van de auto (tweehandige constructie)
L2 handvorm Hier verwijst de handvorm naar de breedte van de auto. De oriëntatie van de handpalm is naar beneden gericht en wordt door één West-Vlaamse gebaarder in één context toegepast bij de reproductie van het filmpje: 1. Weergave van het traject dat de auto aflegt: o auto rijdt rond in een cirkelvormige beweging
A2 handvorm De handvorm verwijst hier niet naar de vorm van de auto maar wel naar de verhouding tussen twee referenten. Ze wordt dan ook gebruikt in tweehandige constructies. Twee gebaarders (West-
10
Vlaanderen en Oost-Vlaanderen) gebruiken deze handvorm, met de handpalmen naar elkaar gericht, in de productie van de video in de volgende situaties: 1. Weergave van het traject dat de auto’s afleggen en van de manier waarop de objecten zich tegenover elkaar verhouden: o auto’s rijden vooruit in een cirkelvormige beweging aan elke kant, samen vertrekkend vanuit één punt 2. Weergave van de manier waarop de objecten zich tegenover elkaar verhouden: o auto’s rijden naast elkaar op een competitieve manier
B. handvormen voor meerdere referenten
F2 handvorm Deze handvorm is beter bekend als de 5-handvorm. In de referenties naar auto wordt ze gerealiseerd als een tweehandige constructie en verwijst ze naar meerdere auto’s. Ze wordt door meerdere gebaarders toegepast en de handpalm is steeds naar beneden georiënteerd. Het gaat dan steeds om de manier waarop meerdere auto’s een traject afleggen: 1. Weergave van het traject dat de auto’s afleggen: o vooruit rijden o door elkaar rijden o zijwaarts rijden
F3 handvorm De handvorm verwijst ook hier naar een groep van auto’s en wordt door twee gebaarders (WestVlaanderen en Oost-Vlaanderen) toegepast in de reproductie van de tekenfilm. In de meeste gevallen verandert de handpalm van oriëntatie wanneer wordt weergegeven dat de auto’s achter elkaar in een cirkelvormige beweging rijden. Deze collectieve classifier wordt in de volgende gevallen gebruikt: 1. Weergave van het traject dat de auto’s afleggen en van de manier waarop objecten zich tegenover elkaar verhouden o meerdere auto’s rijden achter elkaar vooruit in een cirkelvormige beweging 2. Weergave van het traject dat de auto’s afleggen o meerdere auto’s rijden achter elkaar aan elke kant vooruit in een cirkelvormige beweging
11
E2 handvorm De handvorm verwijst naar een groep auto’s (meer dan drie) en wordt door één West-Vlaamse gebaarder gebruikt in één context waarbij de handpalm van oriëntatie verandert: 1. Weergave van het traject dat de auto’s afleggen: o auto’s rijden vooruit in een cirkelvormige beweging
12
2. Case study “MENS”
2.1. Gebruikte handvormen voor de referenten MENS/MENSEN/MAN/VROUW/MENEER West-Vlaanderen A. handvormen voor één referent In de data komen er drie handvormen voor om naar de enkelvoudige referent (één) MENS/MAN/MENEER te verwijzen:
C3
D3
E3 B. handvorm voor meerdere referenten Om aan te geven dat er meerdere referenten aanwezig zijn (MENSEN) werd één handvorm gebruikt:
F2
Oost-Vlaanderen A. handvormen voor één referent In deze regio komen er twee handvormen voor om te verwijzen naar de aanwezigheid van één referent MAN/VROUW:
C3
E3
13
B. handvorm voor meerdere referenten Om te verwijzen naar de aanwezigheid van meerdere mensen wordt de volgende handvorm gebruikt:
F2
Limburg A. handvormen voor één referent De informant uit Limburg gebruikt één handvorm om te verwijzen naar de enkelvoudige referent MAN:
E3 B. handvormen voor meerdere referenten Om aan te geven dat er meerdere personen in het spel zijn worden volgende handvormen genoteerd:
F2
F3
BESLUIT Op basis van de geanalyseerde data kunnen we vaststellen dat om te verwijzen naar een enkelvoudige referent MENS/MAN/MENEER/VROUW er drie verschillende handvormen gebruikt kunnen worden uit drie verschillende groepen: de C-handvorm (C3) , D-handvorm (D3) en de E-
handvorm (E3). De meest gebruikte handvorm in de drie regio’s is de E3 handvorm
.
Om aan te geven dat er meerdere referenten zijn, worden twee handvormen gebruikt uit de categorie van de F-handvormen (F2 en F3), waarvan de F2 handvorm meest voorkomt.
in de drie regio’s het
14
2.2.
Welke handvorm in welke context?
A. handvormen voor één referent
C3 handvorm Deze handvorm kan zowel naar een specifiek lichaamsdeel van een mens verwijzen (been) als naar de volledige vorm van een mensenlichaam als smal en langwerpig. Drie gebaarders gebruiken deze handvorm (West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen) in de productie van de fotoreeks. De oriëntatie van de handpalm kan zowel weg van het lichaam, naar het lichaam of verticaal gericht zijn. De handvorm wordt in de volgende gevallen gebruikt: 1. Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden: o twee personen staan naast elkaar (tweehandig gebaar) 2. Weergave van de beweging: o een man wandelt (tweehandig gebaar met vingeroriëntatie naar beneden gericht) 3. Weergave van het traject: een man wandelt (zigzaggend) door het park (éénhandig gebaar met vingertoppen naar boven gericht)
D3 handvorm Deze handvorm verwijst specifiek naar een lichaamsdeel van de referent (de benen) en wordt door twee West-Vlaamse gebaarders toegepast in de productie van de fotoreeks. De oriëntatie van de handpalm is in beide gevallen naar beneden gericht: 1. Weergave van de beweging: o iemand is aan het wandelen 2. Lokalisatie van een persoon o gelijkenis met het werkwoordgebaar STAAN De bespreking van deze handvorm kan men nalezen in het onderzoeksrapport sectie 6.1. werkwoordgebaren versus classifiers (p.31 – 32).
E3 handvorm De handvorm verwijst ook hier specifiek naar de benen van een mens. Het wordt door vier gebaarders (West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Limburg) gebruikt. De handpalm kan naar beneden of naar het lichaam gericht zijn en wordt in volgend voorbeeld gebruikt:
15
1. Weergave van de beweging: o iemand is aan het wandelen B. handvormen voor meerdere referenten F2 handvorm De handvorm verwijst hier telkens naar meerdere personen of een groep mensen. De oriëntatie van de handpalm kan zowel naar beneden als naar het lichaam gericht zijn. De handvorm wordt in alle regio’s toegepast in de productie van de fotoreeks, in volgende context: 1. Lokalisatie van meerdere personen: o er lopen veel mensen op straat o er lopen veel mensen op straat, in beide richtingen
F3 handvorm Hier geeft de handvorm het exacte cijfer weer van het aantal mensen waarnaar de gebaarder verwijst. Het exact aantal referenten (vier) wordt in de handvorm geïncorporeerd. Eén gebaarder (Limburg) gebruikt deze handvorm met de handpalm naar het lichaam georiënteerd: 1. Lokalisatie van een exact aantal referenten: o er staan vier mensen naast elkaar (vingeroriëntatie: naar beneden gericht)
2.3. Gebruikte handvormen voor de referenten KIND/KINDEREN/ MEISJE West-Vlaanderen A. handvormen voor één referent Twee handvormen werden in de data gevonden om naar de referent KIND/MEISJE te verwijzen:
D3
E3 B. handvormen voor meerdere referenten Voor de referent KINDEREN werden de volgende handvormen gebruikt:
E3
16
F3
Oost-Vlaanderen A. handvormen voor één referent In die regio komen er eveneens twee handvormen voor voor de referent MEISJE:
C1
D3 B. handvorm voor meerdere referenten Ook hier werd één handvorm geselecteerd voor de referent KINDEREN:
F3 Limburg Door een technische fout zijn er geen data voor deze regio voorhanden.
BESLUIT Op basis van de geanalyseerde data kunnen we vaststellen dat om te verwijzen naar de enkelvoudige referent KIND/MEISJE er in totaal drie verschillende handvormen gebruikt kunnen worden. Deze komen uit de volgende categorieën: de C-handvorm (C1) , D-handvorm (D3), en E-handvorm (E3).
De meest gebruikte handvorm is de D3 handvorm
.
Voor wat betreft de handvormen die verwijzen naar meerdere referenten (KINDEREN), stellen we vast dat zowel de handvorm E3 als F3 geselecteerd wordt. Afhankelijk van de oriëntatie kan de E3 handvorm verwijzen naar een enkelvoudige referent (handpalm is naar het lichaam gericht en de vingertoppen naar beneden) of naar een meervoudige referenten (met name twee) waarbij de
handpalm van het lichaam weg is gericht en de vingertoppen opwaarts. De F3 meest gebruikte om te verwijzen naar meerdere referenten.
handvorm is de
17
2.4.
Welke handvorm in welke context?
A. handvormen voor één referent
C1 handvorm Deze handvorm wordt gebruikt om te verwijzen naar de vorm van het lichaam als lang en smal. De handpalm is weg van het lichaam georiënteerd en wordt door één Oost-Vlaamse gebaarder geproduceerd in de fotoreeks voor de: 1. Weergave van het traject dat de referenten afleggen en de manier waarop referenten zich tegenover elkaar verhouden: o twee kinderen lopen naast elkaar, de ene loopt wat voor op de andere
D3 handvorm Deze handvorm verwijst naar een specifiek lichaamsdeel, namelijk de benen en wordt door twee gebaarders (West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen) gebruikt in de productie van de fotoreeks. De oriëntatie van de handpalm is naar het lichaam gericht. De handvorm wordt in de volgende contexten gebruikt: 1. Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden: o een groep kinderen staat in twee rijen achter elkaar opgesteld waarbij de achterste rij boven de eerste uitkomt (ze staan op stoelen) 2. Weergave van de beweging: o meerdere kinderen zijn aan het wandelen
E3 handvorm Indien de handpalm naar het lichaam gericht is, verwijst deze handvorm naar een specifiek lichaamsdeel, namelijk de benen. Deze handvorm wordt door één West-Vlaamse gebaarder toegepast: 1. Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden: o een groep kinderen staat in twee rijen achter elkaar opgesteld waarbij de achterste rij boven de eerste uitkomt (ze staan op stoelen)
18
B. handvormen voor meerdere referenten
E3 handvorm Als de E3 handvorm een oriëntatie kent met de handpalm weg van het lichaam, geeft deze het exact aantal referenten weer (namelijk twee). Het wordt door één West-Vlaamse gebaarder toegepast: 1. Weergave van de beweging van een exact aantal referenten: o twee kinderen zijn aan het wandelen
F3 handvorm De handvorm verwijst in dit geval naar meerdere referenten (kinderen) en de oriëntatie van de handpalm is naar beneden gericht. Het wordt door twee gebaarders (West-Vlaanderen en OostVlaanderen) toegepast: 1. Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden: o een groep kinderen staat in rijen opgesteld Noot: De West-Vlaamse gebaarder kiest voor een opgaande beweging, terwijl de Oost-Vlaamse gebaarder dit neerwaarts gebaart (vingeroriëntatie: naar boven gericht).
2.5.
Gebruikte handvormen voor de referent SOLDAAT
West-Vlaanderen A. handvormen voor één referent Om te verwijzen naar één soldaat (enkelvoudige referent), werden volgende handvormen geselecteerd;
D3
E2
E7
19
I14 B. handvormen voor meerdere referenten De handvormen die het meest gebruikt worden om naar meerdere soldaten te verwijzen, zijn de Fhandvormen, waarvan er twee varianten werden onderscheiden:
F2
F3 Daarnaast komt ook de volgende handvorm voor:
B2
Oost-Vlaanderen A. handvormen voor één referent Om te verwijzen naar één soldaat (enkelvoudige referent), werden volgende handvormen geselecteerd;
C3
H1
B. handvormen voor meerdere referenten De handvormen die het meest gebruikt worden om naar meerdere soldaten te verwijzen, zijn eveneens de F-handvormen, waarvan er twee varianten werden onderscheiden:
F2
F3 Limburg Door een technische fout zijn er geen data voor deze regio voorhanden.
20
BESLUIT Op basis van de geanalyseerde data kunnen we vaststellen dat er om te verwijzen naar de enkelvoudige SOLDAAT in totaal zes verschillende handvormen gebruikt kunnen worden uit de volgende categorieën: de E-handvorm (E2 en E7), C-handvorm (C3), D-handvorm (D3), H-handvorm (H1) en I-handvorm (I14). Om aan te geven dat er meerdere soldaten aanwezig zijn werden handvormen geselecteerd uit twee categorieën: de B-handvormen (B2) en de F-handvormen (F2 en F3).
2.6.
Welke handvorm in welke context?
A. handvormen voor één referent
C3 handvorm Deze handvorm verwijst hier naar een referent in zijn geheel (soldaat) en wordt door één OostVlaamse gebaarder gebruikt. De oriëntatie van de handpalm kan naar elkaar gericht of weg van het lichaam gericht zijn en staat voor: 1. Weergave van de manier waarop referenten zich tegenover elkaar verhouden: o drie soldaten staan naast elkaar, telkens met een paar meter tussen (van handpalmen naar elkaar gericht naar handpalm weg van lichaam)
D3 handvorm De handvorm komt voor in een tweehandige constructie en verwijst naar een specifiek lichaamsdeel, namelijk de benen. De oriëntatie van de handpalm is naar beneden gericht. Eén gebaarder uit WestVlaanderen past dit toe voor: 1. Weergave van de beweging: o een soldaat stapt mee in een groep
E2 handvorm De handvorm verwijst naar de benen van de soldaten. De handpalm is naar beneden georiënteerd en wordt door één West-Vlaamse gebaarder toegepast in de volgende context: 1. Weergave van de beweging: o een soldaat stapt mee in een groep
21
E7 handvorm De handvorm verwijst ook hier specifiek naar de benen. De handpalm is weg van het lichaam georiënteerd en wordt door één West-Vlaamse gebaarder gebruikt voor de: 1. Weergave van het traject dat de referent aflegt: o een soldaat wandelt een heuvel op
H1 handvorm Ook hier verwijst de handvorm naar een referent in zijn geheel. Het wordt door één gebaarder uit Oost-Vlaanderen gebruikt met de handpalm weg van het lichaam georiënteerd en dit in de volgende context: 1. Lokalisatie van een soldaat: o portret van een soldaat
I14 handvorm De handvorm, met de handpalm naar beneden georiënteerd, verwijst specifiek naar de voeten. Het wordt door één West-Vlaamse gebaarder in een tweehandige constructie toegepast: 1. Weergave van de beweging: o een soldaat is in groep aan het stappen
B. handvormen voor meerdere referenten
B2 handvorm De handvorm verwijst hier naar meerdere referenten (een groep soldaten). De handvorm wordt gebruikt in een tweehandige constructie waarbij de handpalm naar beneden is gericht en wordt door één West-Vlaamse gebaarder toegepast in de volgende context: 1. Weergave van de beweging: o een groep soldaten is aan het stappen
22
F2 handvorm De F2-handvorm – die in een tweehandige constructie voorkomt - verwijst naar meerdere soldaten en wordt door drie gebaarders (West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen) toegepast. De handpalm is in beide gevallen naar beneden georiënteerd. Ze wordt geselecteerd voor de volgende contexten: 1. Weergave van de beweging: o een groep soldaten is aan het stappen 2. Lokalisatie van een groep soldaten: o soldaten staan in lange rijen achter elkaar
F3 handvorm Deze handvorm verwijst eveneens naar een groep referenten (soldaten). De oriëntatie van de handpalm kan zowel naar het lichaam, verticaal of naar beneden gericht zijn. Het wordt door meerdere gebaarders in West- en Oost-Vlaanderen gebruikt voor: 1. Lokalisatie van een groep soldaten: o soldaten staan in lange rijen achter elkaar (handpalm naar lichaam gericht – vingers naar boven gericht) o soldaten staan in lange rijen achter elkaar (handpalm verticaal) 2. Weergave van het traject dat de referenten afleggen: o soldaten zijn aan het stappen (handpalm naar beneden gericht)
23
3. Case study “VOGEL”
3.1.
Gebruikte handvormen voor de referent VOGEL
A. handvormen voor één referent West-Vlaanderen De handvormen die het meest gebruikt worden om naar de referent VOGEL te verwijzen, zijn de Chandvormen, met zes mogelijke varianten:
C1
C1’
C3
C9
C18
C20
Er komt ook één variant van de F-handvormen voor:
F9
Daarnaast komen ook drie varianten van de A-handvormen voor, namelijk:
24
A1
A3
A16
Er werden ook drie D-handvormen onderscheiden:
D3
D7
D9
Verder vinden we ook drie varianten van de E-handvormen terug:
E3
E9
E13 Daarnaast komen er ook twee G-handvormen voor:
G1
G4
25
Ook H-handvormen kunnen verwijzen naar VOGEL. Er werden in de data drie varianten gebruikt:
H2
H4
H6
Ook worden twee varianten van de I-handvorm gebruikt:
I4
I14
Tenslotte vinden we de handvorm K18
terug alsook een nieuwe1 variant op K18: K18’
Fig. 1 variant op K18: K18’ B. handvormen voor meerdere referenten Om te verwijzen naar meerdere vogels, worden vooral varianten uit de F-handvormen geselecteerd:
1
Wanneer de uitgelokte data handvormen bevat die niet terug te vinden zijn in de HamNoSys tabel, dan werden ze aangeduid als “nieuw”. Van deze handvormen zijn foto’s gemaakt en is er nagegaan of het gaat over specifieke handvormen voor VGT of varianten van bestaande handvormen.
26
F1
F2
F3
F13
F16 Verder wordt ook één variant van de B-handvorm gebruikt:
B2
Oost-Vlaanderen A. handvormen voor één referent Voor de Oost-Vlaamse informanten is de meest gebruikte handvorm om te verwijzen naar een vogel de E-handvorm met zes varianten:
E2
E3
E7
E8
E9
27
E12
Daarnaast komen er ook drie varianten van de C-handvormen voor:
C1
C4
C8
Verder vinden we ook één variant van de F-handvormen terug:
F9
Ook G-handvormen kunnen verwijzen naar VOGEL. Er werden in de data vier varianten gebruikt:
G1
G4
G14
Ook worden twee varianten van de D-handvormen gebruikt om te verwijzen naar de referent:
D3
D6
28
Verder vinden we ook de handvorm A3
, de H5-handvorm
handvormen die respectievelijk varianten zijn op K18
en E9
en twee nieuwe
: K18’ (zie fig. 1, p.26) en E9’:
Fig. 2 variant op E9: E9’ B. handvorm voor meerdere referenten Er werd in de data voor de regio Oost-Vlaanderen één handvorm gebruikt om te verwijzen naar meerdere vogels:
F3
Limburg A. handvormen voor één referent De meest gebruikte handvorm is de C-handvorm met vier varianten:
C1
C1’
C3
C9
29
Daarnaast komen er twee varianten van de B-handvormen voor:
B9
B10
Ook vinden we drie varianten van de G-handvormen terug:
G4
G5
G17
Drie varianten van de H-handvormen wordt gebruikt om te verwijzen naar de referent:
H2
H4
H6 Ten slotte worden ook de volgende handvormen gebruikt:
F11
E9
30
een nieuwe variant op H2
en/of G5
:
Fig. 3 variant op H2 en/of G5 B. handvormen voor meerdere referenten Om te verwijzen naar meerdere vogels werden de volgende vier handvormen gebruikt:
B2
F2
J2 BESLUIT Op basis van de geanalyseerde data stellen we vast dat voor de enkelvoudige referent VOGEL er in totaal éénenveertig handvormen uit elf verschillende categorieën gebruikt kunnen worden: de Ahandvormen, B-handvormen, C-handvormen, D-handvormen, E-handvormen, F-handvormen, Ghandvormen, H-handvormen en de I/J/K-handvormen. De meest gebruikte handvormen zijn de Chandvormen met acht varianten. Daarnaast komt ook de E-handvorm frequent voor met eveneens acht varianten. Verder komen er ook G-handvormen voor (vijf varianten), Bij de B-handvormen werden twee varianten geregistreerd. Onder de D-handvormen komen vier varianten voor. Dit is ook het geval voor de H-handvormen. Van de A-handvormen komen drie varianten voor en bij de Ihandvormen twee. Ten slotte worden uit de overige groepen nog de volgende handvormen gebruikt: J2, K18, en de in de uitgelokte data vastgestelde nieuwe varianten E9’, H2/G5’ en K18’ (zie fig. 2 p. 29, fig. 3 p. 31 en fig. 1 p. 26).
31
Om te verwijzen aan meerdere vogels worden in totaal zeven handvormen geselecteerd uit drie categorieën: de B-handvormen (B2) en de F-handvormen met vijf varianten (F1, F2, F3, F13 en F16) en de J-handvorm (J2).
3.2.
Welke handvorm in welke context?
A. handvormen voor één referent
A1 handvorm Deze handvorm verwijst naar de vogel als entiteit en wordt door één gebaarder (West-Vlaanderen) toegepast met de handpalmen naar elkaar gericht tijdens de reproductie van de tekenfilm. Dit gebeurde in de volgende context: 1. Weergave van de actie van een groep vogels (tweehandige constructie): o de vogels botsen al spelend tegen elkaar Voor de bespreking van deze handvorm zie p. 31 van het onderzoeksrapport, sectie 6.1 werkwoordgebaren versus classifiers.
A3 handvorm Deze handvorm verwijst naar een specifiek lichaamsdeel van de vogel (teen/poot). De handpalm is ofwel naar beneden gericht ofwel naar het lichaam gericht en wordt door één gebaarder (WestVlaanderen) toegepast tijdens de reproductie van de tekenfilm in de volgende contexten: 1. Lokalisatie van de vogel: o de vogel zit met tenen vastgeklemd rond de draad 2. Weergave van de actie van een vogel (transitie van de handvorm E12 naar A3): o De vogel klemt de tenen vast rond de draad
A16 handvorm De handvorm verwijst ook hier naar een specifiek lichaamsdeel, namelijk de tenen en wordt door één gebaarder (West-Vlaanderen) met de handpalm naar beneden gebruikt tijdens de reproductie van de tekenfilm om ernaar te verwijzen: 1. Lokalisatie van de vogel: o vogel zit met tenen vastgeklemd rond de draad
32
B9 handvorm De handvorm verwijst naar een specifiek lichaamsdeel van de vogel, de poot. Eén gebaarder (Limburg) paste dit toe in de reproductie van het tekenfilmpje. De handpalm kan weg van het lichaam of naar boven georiënteerd zijn: 1. Lokalisatie van de vogel: o vogel hangt met poten ondersteboven vast aan draad
B10 handvorm De handvorm verwijst ook hier specifiek naar de poot van de vogel. Eén gebaarder (Limburg) paste dit toe tijdens de reproductie van het tekenfilmpje met de handpalm weg van het lichaam georiënteerd: 1. Lokalisatie van de vogel: o vogel hangt met poten ondersteboven vast aan de draad
C1 handvorm Deze handvorm kan zowel naar een specifiek lichaamsdeel van de vogel verwijzen (teen, poot) als naar de volledige vorm van de vogel in de tekenfilm als een smal en lang object. De oriëntatie van de handpalm kan zowel naar beneden, weg van het lichaam als naar het lichaam gericht zijn. De handvorm wordt zowel in West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen als in Limburg gebruikt en komt enkel voor tijdens de reproductie van het tekenfilmpje ‘vogel’: 1. Weergave van de actie: o de enige teen die nog vast hing aan de elektriciteitsdraad waar de vogel aan bengelde, schiet los o de vogel tuimelt over de draad o vogels (komen van overal aangefladderd en) landen op de elektriciteitsdraad o vogels landen op de elektriciteitsdraad o vogels vormen een rij naast elkaar op de elektriciteitsdraad
33
C1’ handvorm Deze handvorm is een fonologische variant op de vorige (C1). Het verwijst hier naar de volledige vorm van de vogel en de handpalm is weg van het lichaam georiënteerd. Er is één gebaarder uit West-Vlaanderen die deze handvorm gebruikt tijdens de reproductie van de tekenfilm en dit in de volgende context: 1. Weergave van de actie: o vogels landen op de draad
C3 handvorm Deze handvorm kan zowel naar een specifiek lichaamsdeel van de vogel verwijzen (teen/poot) als naar de volledige vorm van de vogel als smal en lang. Twee gebaarders gebruiken deze handvorm (West-Vlaanderen en Limburg) zowel bij de reproductie van de tekenfilm als in de productie van de fotoreeks. De oriëntatie van de handpalm is meestal weg van het lichaam gericht en in één geval, bij een tweehandige productie, zijn de handpalmen naar elkaar gericht. De handvorm wordt in de volgende contexten gebruikt: 1. Weergave van de actie van de vogel: o de enige teen die nog vast hing aan de elektriciteitsdraad waar de vogel aan bengelde, schiet los o de vogels schudden hun veren en/of zijn speels aan het doen (in dit geval imiteert de gebaarder met zijn bovenlichaam en mimiek de acties van de vogel) 2. Lokalisatie van de vogel: o de vogel hangt met één teen ondersteboven vast aan de draad 3. Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden o twee of meerdere vogels zitten tegenover elkaar
C4 handvorm De handvorm wordt gebruikt in een tweehandige constructie en verwijst hier specifiek naar een lichaamsdeel van de vogel (poten). De handpalm is naar beneden georiënteerd en wordt door één gebaarder (Oost-Vlaanderen) gebruikt tijdens de productie van de fotoreeks, in de volgende context: 1. Weergave van de beweging: o een vogel is aan het wandelen
34
C8 handvorm Ook hier verwijst de handvorm naar een lichaamsdeel van de vogel (poten). De handpalm is naar beneden gericht en wordt door één gebaarder (Oost-Vlaanderen) gebruikt tijdens de reproductie van de tekenfilm. Dit gebeurde in de volgende context: 1. Weergave van de actie: o de vogels landen één voor één op de draad (tweehandige constructie)
C9 handvorm De handvorm (met variatie in oriëntatie) kan hier naar verschillende lichaamsdelen van de vogel (teen, poot, snavel, oog) verwijzen of naar de vogel als entiteit. Drie gebaarders gebruiken deze handvorm (twee uit West-Vlaanderen en één uit Limburg) in vier contexten (zowel uit de fotoreeks als de video): 1. Weergave van de actie: o de vogel landt op de draad (handpalm weg van lichaam naar handpalm naar beneden gericht) o de kleine vogel is op de poten van de grote vogel aan het pikken (handpalm verticaal) o de enige teen die nog vast hing aan de draad, schiet los (handpalm weg van lichaam) 2. Lokalisatie van een vogel: o de vogel hangt eerst ondersteboven met één teen vast aan de draad o drie vogels zitten op een prikkeldraad waarbij twee op dezelfde hoogte en één hoger 3. Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden: o twee vogels kijken elkaar aan (handpalm weg van lichaam)
C18 handvorm Deze handvorm verwijst naar de vogel in zijn geheel. Eén gebaarder (West-Vlaanderen) gebruikt deze handvorm bij de productie van de fotoreeks. De handpalm is naar het lichaam georiënteerd: 1. Lokalisatie van een vogel: o de vogel bevindt zich op de grond: gelijkenis met het werkwoordgebaar ZITTEN Voor de bespreking van deze handvorm zie p. 31 van het onderzoeksrapport, sectie 6.1 werkwoordgebaren versus classifiers.
35
C20 handvorm Deze handvorm – met de handpalm weg van het lichaam georiënteerd - verwijst naar de volledige vorm van de vogel. Eén gebaarder (West-Vlaanderen) gebruikt deze handvorm bij de productie van de fotoreeks in de volgende context: 1. Weergave van de actie: o vogels landen op de draad
D3 handvorm Deze handvorm verwijst specifiek naar de poot van een vogel en wordt door drie gebaarders (WestVlaanderen en Oost-Vlaanderen) toegepast tijdens de reproductie van het tekenfilmpje en één enkele keer in de productie van de fotoreeks. De oriëntatie van de handpalm varieert. De handvorm wordt in de volgende contexten gebruikt: 1. Weergave van de actie: o de vogel landt op draad o de vogel die op de draad zit, valt voorover naar beneden o de vogel landt op paal o de vogel die op de draad zit, valt naar beneden: gelijkenis met het werkwoordgebaar VALLEN Voor de bespreking van deze handvorm zie p. 31 van het onderzoeksrapport, sectie 6.1 werkwoordgebaren versus classifiers. 2. Lokalisatie van de vogel: o de vogel bengelt ondersteboven aan de draad: gelijkenis met het werkwoordgebaar VALLEN Voor de bespreking van deze handvorm zie p. 31 van het onderzoeksrapport, sectie 6.1 werkwoordgebaren versus classifiers. 3. Weergave van de beweging: o de vogel is aan het wandelen
D6 handvorm Deze handvorm kan zowel specifiek naar de snavel als naar de poot van de vogel verwijzen. Het wordt door één Oost-Vlaamse gebaarder gebruikt, met de handpalm naar beneden of verticaal georiënteerd, zowel in productie van de fotoreeks als tijdens de reproductie van de film: 1. Lokalisatie van de vogel:
36
o de vogel zit op de draad 2. Weergave van de actie: o een vogel wandelt voorbij
D7 handvorm De handvorm wordt door één gebaarder (West-Vlaanderen) gebruikt om te verwijzen naar de poot van de vogel in de volgende context, waarbij de oriëntatie van de handpalm eerst weg van het lichaam gericht is en vervolgens naar het lichaam: 1. Weergave van de actie: o vogel tuimelt naar beneden (vanaf de draad) (E3) en bengelt ondersteboven aan de draad (D7) (transitie van de handvorm E3 naar D7): gelijkenis met het werkwoordgebaar VALLEN Voor de bespreking van deze handvorm zie p. 31 van het onderzoeksrapport, sectie 6.1 werkwoordgebaren versus classifiers.
D9 handvorm Deze handvorm verwijst ook specifiek naar de poot van de vogel en wordt door één gebaarder (West-Vlaanderen) met de handpalm naar beneden toegepast tijdens de reproductie van de tekenfilm ‘vogel’ en dit in de volgende context: 1. Constructed action: o de vogels zitten bibberend op de draad
E2 handvorm Deze handvorm verwijst specifiek naar een lichaamsdeel van de vogel (poot) en wordt door één Oost-Vlaamse gebaarder tijdens de reproductie van de tekenfilm gebruikt. De oriëntatie van de handpalm is naar beneden gericht: 1. Weergave van de actie: o vogels landen één voor één op de draad (tweehandige constructie)
37
E3 handvorm Deze handvorm kan verwijzen naar specifieke lichaamsdelen van de vogel (poot, teen, oog) en wordt door twee gebaarders (West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen) gebruikt in de context van de tekenfilm ‘vogel’ en één enkele keer bij de productie van de fotoreeks. Dit gebeurde in vier contexten. De oriëntatie van de handpalm(en) varieert. 1.
Weergave van de actie: o vogels landen één voor één op de draad (tweehandige constructie): 2. Lokalisatie van een vogel: o vogel zit op de draad o vogel bengelt ondersteboven aan de draad (oriëntatie vingertoppen: naar beneden gericht) o vogel hangt ondersteboven aan de draad (oriëntatie vingertoppen: naar boven gericht) o vogel hangt met twee tenen (aan elke poot) ondersteboven aan de draad 3. Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden: o twee vogels die tegenover elkaar zitten - gelijkenis met het werkwoordgebaar KIJKEN Voor de bespreking van deze handvorm zie p. 31 van het onderzoeksrapport, sectie 6.1 werkwoordgebaren versus classifiers. 4. Weergave van de actie: o vogel tuimelt naar beneden (transitie van de handvorm E3 naar D7): gelijkenis met werkwoordgebaar VALLEN Voor de bespreking van deze handvorm zie p. 31 van het onderzoeksrapport, sectie 6.1 werkwoordgebaren versus classifiers.
E7 handvorm Deze handvorm en verwijst naar een specifiek lichaamsdeel van de vogel (poot) en wordt door één gebaarder (Oost-Vlaanderen) toegepast in de reproductie van de tekenfilm. De oriëntatie van de handpalmen is steeds naar beneden gericht. Dit gebeurde in de volgende contexten: 1. Weergave van de actie: o een vogel komt aangevlogen o vogels landen op de draad (tweehandige constructie)
E8 handvorm
38
Deze handvorm verwijst naar meerdere specifieke lichaamsdelen van de vogel (poot, oog) en wordt door één Oost-Vlaamse gebaarder gebruikt tijdens de reproductie van de tekenfilm en één enkele keer in de productie van de fotoreeks. Dit gebeurde in drie contexten. De oriëntatie van de handpalm(en) is variërend. 1. Lokalisatie van een vogel: o vogel zit op de draad (handpalm naar beneden) (transitie van handvorm van E12 naar E8) 2. Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden: o vogels zit op een rij naast elkaar op de draad (handpalm naar beneden, tweehandige constructie ) o referentie naar twee vogels die tegenover elkaar zitten (handpalm weg van lichaam, tweehandige constructie) 3. Weergave van de actie: o de vogels zitten op de draad en zakken weg onder het gewicht van een grotere vogel (tweehandige constructie)
E9 handvorm Deze handvorm kan verwijzen naar meerdere specifieke lichaamsdelen van de vogel (poot, teen, oog) en wordt door vijf gebaarders (West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Limburg) gebruikt tijdens de reproductie van de tekenfilm en in de productie van de fotoreeks. De oriëntatie van de handpalm(en) is variërend: 1. Weergave van de actie: o vogel landt op de draad o vogel vliegt o vogel tuimelt naar beneden 2. Weergave van de beweging: o een vogel is aan het wandelen 3. Weergave van het traject dat de referent aflegt: o de vogel die op de paal zit, springt in een boog en landt op de draad 4. Lokalisatie van de vogel(s): o de vogel hangt ondersteboven met twee tenen vast aan de draad o vogels bevinden zich op de draad (tweehandige constructie) 5. Constructed action: o de vogels op de draad sidderen als ze de grote vogel zien 6. Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden: o twee vogels op de draad kijken mekaar aan
39
E12 handvorm Deze handvorm verwijst naar verschillende specifieke lichaamsdelen van de vogel (poot, teen) en wordt door één Oost-Vlaamse gebaarder toegepast in de reproductie van het tekenfilmpje. De oriëntatie van de handpalm is ofwel naar beneden gericht ofwel naar het lichaam gericht. De handvorm wordt in de volgende contexten gebruikt: 1. Lokalisatie van een vogel: o vogel zit op de draad (transitie van de handvorm E12 naar E8) o de vogel hangt met twee tenen van elke poot aan de draad (tweehandige constructie) 2. Weergave van de actie van een vogel: o vogel vliegt o vogel landt op de draad o vogel zakt door de draad naar beneden o de tenen van de vogel klemmen zich vast aan de draad (transitie van de handvorm van E12 naar A3) 3. Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden: o meerdere vogels zitten naast elkaar op een rij op de draad
E13 handvorm Deze handvorm verwijst naar een specifiek lichaamsdeel van de vogel (poot) en wordt door één West-Vlaamse gebaarder toegepast met de handpalm naar beneden gericht in de productie van de fotoreeks: 1. Lokalisatie van een vogel: o de vogel zit op de draad Voor de bespreking van deze handvorm zie het onderzoeksrapport p. 34 sectie 6.4 “nietgeattesteerde” handvormen.
F9 handvorm Twee gebaarders uit West- en Oost-Vlaanderen gebruiken deze handvorm om specifiek te verwijzen naar een lichaamsdeel van de vogel (teen/poot). De oriëntatie van de handpalm kan zowel weg van het lichaam als naar beneden gericht zijn. Dit gebeurde enkel in de productie van de videofilm ‘vogel’: 1. Lokalisatie van een vogel: o de vogel zit op de draad
40
o o
de vogel zit op de draad de vogel hangt ondersteboven aan de draad
F11 handvorm Deze handvorm verwijst naar een specifiek lichaamsdeel van de vogel (teen) waarbij de handpalm weg van het lichaam is georiënteerd. Eén gebaarder uit Oost-Vlaanderen gebruikt dit tijdens de reproductie van de tekenfilm: 1. Lokalisatie van de vogel: o de vogel hangt ondersteboven vast aan de draad
G1 handvorm De handvorm verwijst hier specifiek naar de snavel van de vogel en wordt door één West-Vlaamse gebaarder in de productie van de fotoreeks toegepast in de volgende context met de handpalm naar beneden gericht: 1. Weergave van de actie: o de kleine vogels pikken naar de tenen van de grote vogel
G4 handvorm Deze handvorm verwijst ook hier specifiek naar de snavel van de vogel en wordt door meerdere gebaarders (West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Limburg) toegepast, zowel in de productie van de fotoreeks als tijdens de reproductie van het tekenfilmpje, in vijf contexten. De oriëntatie van de handpalm kan weg van het lichaam zijn, naar beneden gericht of, wanneer beide handen worden gebruikt: naar elkaar gericht zijn: 1
2 3
Weergave van de manier waarop de referenten zich tegenover elkaar verhouden en van de actie van die referenten: o de vogel landt naast een andere vogel op de draad Lokalisatie van de vogel: o de vogel zit op een draad Weergave van de actie: o de vogel pikt op het gras
41
4
o de vogel pikt op de tenen van de grote vogel o de vogels zijn aan het kwetteren (tweehandige constructie) Constructed action: o de vogel siddert
G5 handvorm Deze handvorm verwijst naar de lengte/grootte van de vogel en wordt door één gebaarder (Limburg) met de handpalm weg van het lichaam gebaard in de productie van de film: 1. Lokalisatie van de vogel: o vogel zit op de draad
G14 handvorm De handvorm verwijst hier specifiek naar de snavel van de vogel. Eén gebaarder uit Oost-Vlaanderen past dit toe met de handpalm weg van het lichaam in de volgende contexten die uitgelokt werden bij de reproductie van de tekenfilm: 1. Lokalisatie van de vogel: o de vogel zit op de draad 2. Weergave van de actie: o vogels op de draad schuiven op (tweehandige constructie)
G17 handvorm Ook hier verwijst de handvorm specifiek naar de snavel van de vogel en deze wordt door één gebaarder (Limburg) met de handpalm verticaal gebruikt in de volgende context: 1. Weergave van de actie: o kleine vogel pikt naar de poot van de grote vogel
H2 handvorm
42
Deze handvorm kan zowel naar een specifiek lichaamsdeel van de vogel verwijzen (poot), als naar de grootte/lengte van de vogel. De handvorm wordt zowel in West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen als in Limburg gebruikt in drie contexten en komt enkel bij de reproductie van de video voor. De handpalm kan zowel weg van het lichaam als naar beneden gericht zijn. 1. Weergave van de actie: o de kleine vogels vallen naar beneden (context: er is sprake van één grote vogel en meerdere kleine vogels) 2. Lokalisatie van de vogels (tweehandige constructie): o de vogels zitten op de draad
H4 handvorm Deze handvorm kan zowel naar een specifiek lichaamsdeel van de vogel verwijzen (poot) als naar de grootte van de vogel. De handvorm wordt in West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen gebruikt en komt enkel bij de reproductie van de video voor: 1. Weergave van de actie: o kleine vogel landt op de grond (handpalm weg van lichaam) 2. Constructed action: o vogels die op de draad zitten, wenden hun kop af (handpalm naar beneden)
H5 handvorm Deze handvorm verwijst specifiek naar de snavel van de vogel en wordt door één gebaarder (OostVlaanderen) met de handpalm weg van het lichaam toegepast tijdens de reproductie van de tekenfilm: 1. Weergave van de actie: o vogels zijn aan het kwetteren (transitie van de handvorm H5 naar G4) (tweehandige constructie)
H6 handvorm Deze handvorm verwijst naar een specifiek lichaamsdeel van de vogel (snavel). De handvorm wordt in West-Vlaanderen en Limburg gebruikt, zowel tijdens de reproductie van de tekenfilm als in de productie van de fotoreeks. De oriëntatie van de handpalm kan weg van het lichaam gericht zijn, in één geval is de handpalm naar beneden gericht: 1. Weergave van de actie: o vogel landt op de draad
43
o vogel duikt met zijn kop het water in 2. Constructed action: o vogel kijkt opgewekt en blij (handpalm weg van lichaam) 3. Lokalisatie van de vogel: o een rij vogels zit op de draad
I4 handvorm De handvorm verwijst hier specifiek naar de snavel van de vogel. Het wordt door één gebaarder (West-Vlaanderen) met de handpalm naar beneden gebruikt in de productie van de fotoreeks: 1. Weergave van de actie van een vogel: o een vogel zoekt op de grond naar eten
I14 handvorm Ook hier verwijst de handvorm specifiek naar de snavel van de vogel en deze wordt door één gebaarder (West-Vlaanderen) met de handpalm weg van het lichaam toegepast tijdens de reproductie van de tekenfilm: 1. Constructed action: o de vogel kijkt opgewekt en blij voor zich uit
K18 handvorm De handvorm verwijst specifiek naar de tenen van de vogel en wordt in één geval met de handpalm weg van het lichaam toegepast tijdens de reproductie van de tekenfilm. De handvorm wordt in de volgende context gebruikt: 1. Lokalisatie van de vogel: o vogel hangt met drie tenen ondersteboven aan de draad (handpalm weg van lichaam)
1) tot nu toe nog niet beschreven handvormen
44
De tot hiertoe de vermelde handvormen zijn steeds opgenomen in het HamNoSys tabel. Er zijn echter ook handvormen die voorkwamen in de data maar die niet opgenomen zijn in de tabel: deze zijn mogelijk een fonologisch variant van een wel opgenomen handvorm.
Variant op K18
(vingers gekromd): K18’
Fig. 4 variant op K18: K18’ Deze handvorm verwijst net als de K18 specifiek naar de tenen van de vogel en wordt door twee gebaarders (West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen) toegepast tijdens de reproductie van de tekenfilm. De handpalm is weg van het lichaam of naar het lichaam georiënteerd: 1. Lokalisatie van de vogel: o vogel hangt met drie tenen ondersteboven aan de draad
Variant op E9
: E9’
Fig. 5 variant op E9: E9’
Fig. 6 variant op E9: E9’
45
De handvorm vertoont grote gelijkenissen met zowel handvorm E7 bijgevolg aangeduid als E9’ (een variant van E9).
als E9
en wordt
De handvorm verwijst specifiek naar de poot van de vogel en wordt door één Oost-Vlaamse gebaarder met de handpalm naar beneden gebruikt in de volgende context: 1. Weergave van de actie: o vogels gaan landen op de draad
‘Nieuwe’ variant op H2
en/of G5
Fig. 7 variant op H2 en/of G5
De handvorm lijkt grote gelijkenissen met zowel H2 bijgevolg aangeduid als H2’ (een variant van H2).
als G5
te vertonen en wordt
Hier verwijst de handvorm specifiek naar de tenen van de vogel en wordt door één gebaarder (Limburg) met de handpalm weg van het lichaam gebruikt in de volgende context: 1. Lokalisatie van de vogel: o de vogel hangt met één teen ondersteboven vast aan de draad
46
B. handvormen voor meerdere referenten
B2 handvorm Deze handvorm verwijst naar een groep vogels en wordt door twee gebaarders (West-Vlaanderen en Limburg) toegepast. De handpalm kan naar beneden of weg van het lichaam georiënteerd zijn. De handvorm werd in de volgende contexten gebruikt: 1. Lokalisatie van een groep vogels: o de vogels zitten op een rij op de doorgebogen draad o een groep vogels die op een rij op de draad zit, zakt naar beneden op de doorgebogen draad door het gewicht van de grotere vogel (transitie van de handvorm B2 naar J2)
F1 handvorm Deze handvorm verwijst naar een groep vogels. De oriëntatie van de handpalm is weg van het lichaam gericht en wordt door één West-Vlaamse gebaarder gebruikt in de reproductie van de tekenfilm. Dit in de volgende context: 1. Weergave van de actie: o de vogels die op de draad zitten, schuiven op
F2 handvorm De handvorm verwijst meestal naar een groep vogels. De handpalmen zijn dan naar elkaar gericht of naar beneden georiënteerd. In één geval wordt er echter verwezen naar de ogen van meerdere vogels (lichaamsdeel). In dit geval is de handpalm weg van het lichaam georiënteerd. Drie gebaarders (twee uit West-Vlaanderen, één uit Limburg) gebruiken de F2 handvorm tijdens de productie van het filmpje ‘vogel’ en de fotoreeks. Dit gebeurde in de volgende contexten: 1. Weergave van de actie: o de vogels die op de draad zitten, draaien allemaal hun kop opzij in dezelfde richting o de vogels, die op de grond zitten, troepen samen o de vogels landen op de grond o de vogels landen op de draad
47
o
vogels vliegen door elkaar
F3 handvorm Deze handvorm verwijst meestal naar een groep vogels en in twee gevallen ook specifiek naar een lichaamsdeel van meerdere vogels (poot/oog). Meestal is de handpalm weg van het lichaam georiënteerd en wijzen de vingers omhoog. Twee gebaarders (West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen) passen de handvorm enkel toe in reproductie van de tekenfilm en dit in de volgende contexten: 1. Weergave van de actie: o de vogels schuiven heen en weer op de draad (tweehandige constructie) o de vogels die op de draad zitten, draaien allemaal hun kop opzij in dezelfde richting (handpalm weg van het lichaam naar handpalm verticaal – tweehandige constructie) o de vogels op de draad zakken schuin naar beneden zodat de draad een V vormt, de draad zakte door onder invloed van het gewicht van de grote vogel (tweehandige constructie) o de vogels op de draad schuiven op (eenhandig) o de vogels, die op de grond zitten, troepen samen (handpalm naar lichaam gericht naar handpalmen naar elkaar gericht – tweehandige constructie) o de kleine vogels gedragen zich onnozel/afkerig ten opzichte van de grote vogel (tweehandig gebaar) 2. Lokalisatie van de vogels: o de groep vogels bevindt zich op de draad (eenhandig) o de vogels op de grond zitten in een cirkelvormige rij (handpalm weg van lichaam naar handpalm verticaal – tweehandige constructie)
F13 handvorm Deze handvorm verwijst naar een groep vogels waarbij de handpalm weg van het lichaam is georiënteerd. Het wordt door één West-Vlaamse gebaarder toegepast in de context van de tekenfilm: 1. Weergave van de actie: o vogels landen op de draad
F16 handvorm
48
Ook deze handvorm verwijst naar een groep vogels terwijl de handpalm weg van het lichaam is georiënteerd en wordt door één West-Vlaamse gebaarder toegepast tijdens de reproductie van de tekenfilm: 1. Weergave van de actie: o vogels vliegen door elkaar alvorens op de draad te landen
J2 handvorm Deze handvorm verwijst naar een groep vogels. De handvorm wordt met de handpalm weg van het lichaam gebruikt door één gebaarder uit Limburg en komt enkel tijdens de reproductie van de video voor: 1. Lokalisatie van een groep vogels: o een groep vogels die op een rij op de draad zit, zakt naar beneden op de doorgebogen draad door het gewicht van de grote vogel (handpalm weg van lichaam) (transitie van de handvorm H2 naar J2)
49