Bijbelse Fundamenten
Ezra en
Haggai
Ezra en Haggai
Dit is een uitgave van Jozua Evangelische Gemeente Alblasserwaard, 2012 Tekst:
Taakgroep Onderwijs
Foto’s:
Dreamstime
Bijbelteksten:
Herziene Staten Vertaling
Contact:
[email protected]
Meer informatie: www.jozua-ega.nl/onderwijs
2
Ezra en Haggai
3
Achtergrond
0
-400
-605 -538
-900
-1.000
-1.400
-1.800
-2.000
-4.000
Adam
Christus
Het boek Ezra beschrijft de terugkeer van het Joodse volk uit de ballingschap in Babel. In de tijdbalk hieronder is te zien waar Ezra thuishoort in de geschiedenis.
De verwoesting van de tempel en van Jeruzalem en de wegvoering in ballingschap was het gevolg van honderden jaren waarin het volk de Here God verlaten had en openlijk afgoden diende. Nog voordat het volk Israël het beloofde land betrad, heeft de Here God hen al gewaarschuwd wat er zou gebeuren als ze Hem zouden verlaten. In Leviticus 26 lezen we hoe steeds erger wordende straffen het volk zullen treffen, om uiteindelijk te leiden tot de verwoesting van het land en de verstrooiing onder de volken. 27 Als u dan hierom nog niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft ingaan, 28 dan zal Ik met grimmigheid tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden ook zeven keer erger straffen. 29 U zult dan het vlees van uw eigen zonen eten, en het vlees van uw eigen dochters zult u eten. 30 Ik zal uw offerhoogten wegvagen en uw wierookaltaren uitroeien. Ik zal uw dode lichamen op de dode lichamen van uw stinkgoden werpen en Mijn ziel zal van u walgen. 31 Ik zal van uw steden een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten. Ik wil de aangename geur van uw offers niet ruiken. 32 Ik Zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden die daarin zijn gaan wonen, zich erover zullen ontzetten. 33 Ik zal u dan onder de heidenvolken verstrooien en Ik zal achter u een zwaard trekken. Uw land zal een woestenij worden en uw steden een puinhoop. 34 Dan zal het land behagen scheppen in zijn sabbatsjaren, alle dagen dat het verwoest ligt en u in het land van uw vijanden bent. Dan zal het land rusten en zal het behagen scheppen in zijn sabbatsjaren. 35 Alle dagen dat het verwoest ligt, zal het rusten, omdat het niet rustte gedurende uw sabbatten, toen u het bewoonde. (Leviticus 26)
Helaas is dit ook daadwerkelijk gebeurd. We zien in de geschiedenis van het volk Israël een rode draad van ongehoorzaamheid en afgoderij, met soms een opleving onder een koning die God wel vreesde. Maar uiteindelijk wordt de goddeloosheid van het volk zo groot dat heel het land wordt verwoest en het volk wordt weggevoerd. Dat gebeurde niet in één keer, maar in verschillende fasen. Het hele tienstammenrijk (dat ontstond in 930 vC) werd in 721 vC door de Assyriers weggevoerd. Hosea en Amos waren de laatste profeten die nog namens de Here God opriepen tot bekering. Het tweestammenrijk Juda is meer dan 100 jaar later in drie groepen weggevoerd.
Ezra en Haggai
4
o
Allereerst werd in 605 vC het hele koninklijk huis en de edelen uit het volk weggevoerd, samen met een deel van de schatten uit de tempel. De jonge Daniel was bij deze groep en we lezen hierover in Daniel 1.
o
Degenen die achterbleven kwamen in opstand tegen Babel, waarna in 598 vC een tweede groep van het volk werd weggevoerd door koning Nebukadnesar.
o
Maar nog bekeerde Israël zich niet. 2 Kronieken 36:14-16 zegt: “Verder pleegden alle leiders van de priesters en het volk op grote schaal trouwbreuk, overeenkomstig alle gruweldaden van de heidenvolken. Zij verontreinigden het huis van de HEERE, dat Hij geheiligd had in Jeruzalem. De HEERE, de God van hun vaderen, zond hun vroeg en laat waarschuwende woorden door de hand van Zijn boden, want Hij wilde Zijn volk en Zijn woning sparen. Maar zij spotten met de boden van God, verachtten Zijn woorden en maakten Zijn profeten belachelijk, tot de grimmigheid van de HEERE tegen Zijn volk zo hoog opsteeg dat er geen genezing meer mogelijk was.”. Toen kwam in 587 vC de laatste wegvoering, waarbij de tempel en de hele stad Jeruzalem volledig verwoest werden.
Gods belofte van bekering en herstel Maar ondanks dat het volk Israël hun God verlaten had, bleef de Here God trouw aan Zijn beloften. We lezen bijvoorbeeld in Leviticus 26 dat de Here God het verbond met Zijn volk niet zal verbreken. Zelfs als alles verwoest is, blijft er een weg van bekering en berouw open.
Ezra en Haggai
5
40 Wanneer zij hun ongerechtigheid zullen belijden, mét de ongerechtigheid van hun vaderen, hun trouwbreuk, die zij tegen Mij gepleegd hebben, en ook dat zij tegen Mij zijn ingegaan, 41 – zodat Ik ook Zelf tegen hen inging en hen in het land van hun vijanden bracht – of wanneer dan hun onbesneden hart vernederd wordt en zij behagen scheppen in de straf voor hun ongerechtigheid, 42 dan zal Ik denken aan Mijn verbond met Jakob. En ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik denken, en Ik zal denken aan het land. 43 Terwijl het land door hen verlaten is en behagen schept in zijn sabbatsjaren – het ligt er immers omwille van hen verlaten bij – hebben zijzelf behagen in de straf voor hun ongerechtigheid, omdat, ja, omdat zij Mijn bepalingen verwierpen en hun ziel van Mijn verordeningen walgde. 44 Maar bovendien: wanneer zij in het land van hun vijanden zijn, dan zal Ik hen niet verwerpen en niet van hen walgen door hen te vernietigen en Mijn verbond met hen te verbreken, want Ik ben de HEERE, hun God. (Leviticus 26)
Voorafgaand aan de ballingschap heeft de Here God door Zijn profeten al laten weten hoe lang die zou duren: 70 jaar. We lezen dat bijvoorbeeld in Jeremia 29. Die profetie is uitgesproken door Jeremia tientallen jaren voordat de ballingschap zelfs maar begonnen was. 10 Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, pas wanneer zeventig jaren in Babel voorbij zijn, zal Ik naar u omzien en over u Mijn goede woord gestand doen, door u terug te brengen naar deze plaats. 11 Ik immers, Ik ken de gedachten die Ik over u koester, spreekt de HEERE. Het zijn gedachten van vrede en niet van kwaad, namelijk om u toekomst en hoop te geven. 12 Dan zult u Mij aanroepen en heengaan, u zult tot Mij bidden en Ik zal naar u luisteren. 13 U zult Mij zoeken en vinden, wanneer u naar Mij zult vragen met heel uw hart. 14 Ik zal door u gevonden worden, spreekt de HEERE, Ik zal een omkeer brengen in uw gevangenschap en u bijeenbrengen uit alle volken en uit alle plaatsen waarheen Ik u verdreven heb, spreekt de HEERE, en Ik zal u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb gevoerd. (Jeremia 29)
De lengte van die periode had een betekenis. De Here God had namelijk voor Israël het sabbatsjaar ingesteld. Om de zeven jaar was er één jaar waarop het land mocht rusten en er niets op verbouwd mocht worden. Maar Israël had zich daar niet aan gehouden en in de 490 jaar tot aan de ballingschap had het land 70 keer een sabbatsjaar niet gekregen. Nu zorgt de Here God er voor dat het land die gemiste 70 sabbatsjaren alsnog krijgt. In 2 Kronieken 36:21 staat: “… om het woord van de HEERE, bij monde van Jeremia gesproken, te vervullen, totdat het land behagen zou scheppen in zijn sabbatsjaren. Het rustte al de dagen van de verwoesting, totdat de zeventig jaar vervuld waren.”
Betekenis van het boek Ezra Het boek Ezra gaat over geestelijk herstel. De vervulling van Gods beloften en de terugkeer uit de ballingschap naar Jeruzalem. Daar mocht de offerdienst als eerste hersteld worden en later ook de tempel. Weer later zien we Ezra het Woord van God opnieuw centraal stellen en het volk reinigen. Het boek Ezra vertelt ons van Gods trouw en bevat geestelijke lessen ook voor ons vandaag. In de Joodse TeNaCH zijn de boeken Ezra en Nehemia één boek. Pas veel later zijn daar twee boeken van gemaakt, maar in feite zijn Ezra en Nehemia één doorlopend verhaal. In Nehemia zien we een volgende fase van het herstel: van de stad en van de muur. Dat spreekt er van dat na het herstel van het geestelijke leven ook het alledaagse leven wordt hersteld. Het herstel van de muur om Jeruzalem is een symbool dat ons dagelijkse leven afgescheiden moet zijn van de slechte dingen uit de wereld om ons heen.
Ezra en Haggai
6
Andere Bijbelboeken die in dezelfde tijd spelen De boeken Ezra, Haggai, Zacharia en Nehemia staan in onze Bijbel op heel verschillende plaatsen, maar ze beschrijven dezelfde periode van het begin van de terugkeer uit de Babylonische ballingschap en de herbouw van de tempel en van Jeruzalem. Om deze boeken goed te kunnen begrijpen geven we hieronder de tijdsbalk weer die alle gebeurtenissen rond de ballingschap in hun context plaatst. 610
1e wegvoering onder koning Jojakim, met o.a. Daniel
600
598
2e wegvoering onder koning Jojakim
590
586
3e wegvoering onder koning Zedekia, verwoesting van de tempel en Jeruzalem
580
Daniel
Nebukadnessar koning van Babel
605
570 560
Kores de Pers en Darius de Meder
550 540
539 538 536
Fundament van de tempel gelegd gevolgd door grote tegenwerking (Ezra 3), hierna ligt het werk 13 jaar stil (Ezra 4:5)
520 515
Herstart bouw van de tempel o.l.v. Haggai en Zacharia
479
Esther trouwt met Ahasveros
458
Terugkeer onder Ezra met ong. 1.500 mannen (Ezra 7:8)
445
Nehemia vertrekt als stadhouder naar Jeruzalem (Neh. 2), herbouw van de muren en van Jeruzalem
433
Nehemia keert terug naar Artachsasta om daarna weer terug te keren in Jeruzalem (Nehemia 13:6)
530 520 Darius I koning van Perzie
Openbaring aan Daniel over de 70 jaarweken (Daniel 9) Terugkeer onder Zerubabel (Ezra 1-2) met 50.000 mensen
Ezra 1-6
Belsassar regeert in Babel
Haggai
Zacharia
Voltooiing en inwijding van de tempel (Ezra 6:15)
510
500 490 Xerxes I (Ahasveros)
480
Esther
470
Artaxerxes I (Artachsasta)
450 440 430
Ezra 7-10
Nehemia
460
Maleachi
420
De aanloop: Daniel gaat pleiten op Gods beloften De geschiedenis van de terugkeer uit de Ballingschap wordt beschreven in de boeken Ezra en Nehemia. Het boek Ezra begint op het punt waarop de Perzische koning Kores opdracht geeft tot terugkeer en herbouw van de tempel. Maar een paar jaar daarvoor ging daar iets heel belangrijks aan vooraf, en dat lezen we in het boek Daniel. Ongeveer 65 jaar na de eerste wegvoering van Juda leest de oude Daniel (hij moet toen ruim in de zeventig zijn geweest) de profetie van Jeremia over de 70 jaren ballingschap. De reactie van Daniel is bijzonder. Hij gaat niet achterover zitten wachten tot gebeurt wat God beloofd heeft. Integendeel, de profetie zet hem aan tot een gebedsworsteling met Zijn God. Hij
Ezra en Haggai
7
verootmoedigt zich voor God en bidt voor het volk Israël om ontferming. Dit gebed van Daniel laat zien dat er twee kanten zijn bij de vervulling van Gods beloften. De ene kant is het soevereine handelen van God, die Zijn beloften altijd vervult. De andere kant is dat God ook gebeden wil zijn en Zijn dienaren wil inschakelen bij de vervulling van Zijn beloften. Daniel heeft die twee kanten allebei begrepen. 15 Nu dan, Heere, onze God, U, Die Uw volk met sterke hand uit het land Egypte geleid hebt en U een Naam gemaakt hebt zoals hij heden ten dage is – wij hebben gezondigd, wij hebben goddeloos gehandeld. 16 Heere, laten toch Uw toorn en Uw grimmigheid zich afwenden van Uw stad Jeruzalem, Uw heilige berg, op grond van al Uw gerechtigheden, want om onze zonden en om de ongerechtigheden van onze vaderen zijn Jeruzalem en Uw volk tot smaad geworden voor allen die ons omringen. 17 Nu dan, onze God, luister naar het gebed van Uw dienaar en naar zijn smeekbeden. Doe, omwille van de Heere, Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is. 18 Neig Uw oor, mijn God, en hoor! Open Uw ogen om onze verwoestingen en de stad te zien waarover Uw Naam is uitgeroepen, want wij werpen onze smeekbeden niet voor U neer op grond van onze gerechtigheden, maar op grond van Uw grote barmhartigheid. 19 Heere, luister. Heere, vergeef. Heere, sla er acht op en doe het, wacht niet langer – omwille van Uzelf, mijn God. Over Uw stad en over Uw volk is immers Uw Naam uitgeroepen. (Daniel 9)
Daniel wist zeker dat God Zijn belofte waar zou maken, maar heeft ook heel diep beseft dat nu de terugkeer naderde er iets moest gebeuren met het volk. Ze kunnen niet zomaar terugkeren alsof er niets gebeurd is, er is schuldbelijdenis nodig. Daarom verootmoedigt de oude Daniel zich voor God namens het volk. Het kenmerkt deze man van God dat hij spreekt over “wij” als hij zegt “wij hebben gezondigd”. Daniel maakt zich echt één met het volk en doet vanuit die positie schuldbelijdenis. Hij gaat niet van een afstand staan wijzen en zeggen: jullie hebben gezondigd en moeten schuldbelijdenis doen. Dat is de houding die een Godsman kenmerkt.
Ezra 1 - God vervult Zijn belofte Het boek Ezra begint een aantal jaren na het gebed van Daniel wanneer de zeventig jaren ten einde lopen. 1 In het eerste jaar nu van Kores, de koning van Perzië, wekte de HEERE de geest van Kores op, de koning van Perzië, opdat het woord van de HEERE, dat Hij bij monde van Jeremia gesproken had, vervuld zou worden om door zijn hele koninkrijk een boodschap te laten gaan, ook in geschrifte: 2 Zo zegt Kores, de koning van Perzië: Alle koninkrijken van de aarde heeft de HEERE, de God van de hemel, aan mij gegeven, en Hij is het Die mij heeft opgedragen om een huis voor Hem te bouwen in Jeruzalem, dat in Juda ligt. 3 Wie er onder u ook maar tot al Zijn volk behoort – zijn God zij met hem – laat hij optrekken naar Jeruzalem, dat in Juda ligt, en laat hij het huis van de HEERE, de God van Israël, bouwen; Hij is de God Die in Jeruzalem woont. 4 En ieder die achtergebleven is, uit alle plaatsen waar hij als vreemdeling verblijft, la-
Ezra en Haggai
8
ten zijn plaatsgenoten hem helpen met zilver, met goud, met allerlei bezittingen en met vee, naast de vrijwillige gave voor het huis van God, Die in Jeruzalem woont.
De God van de hemel In de boeken Ezra en Nehemia wordt heel vaak over de Here God gesproken als “de God van de hemel” en dat heeft een bijzondere betekenis. We vinden deze uitdrukking bijna alleen in de boeken Daniel, Ezra en Nehemia. Dat wil dus zeggen: ná de verwoesting van de tempel. We weten uit het de boeken Koningen en Kronieken dat bij de inwijding van de tempel Gods heerlijkheid er op neerdaalde en dat God daar te midden van Zijn volk wilde wonen. Daarom stond de ark van het verbond ook in het Heilige der Heilige. Gods prak met Mozes vanaf het verzoendeksel dat bovenop de ark lag, zoals we lezen in Numeri 7 vers 89: “En wanneer Mozes de tent van ontmoeting binnenging om met Hem te spreken, hoorde hij een stem tot hem spreken van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis ligt, van tussen de twee cherubs. Zo sprak Hij tot hem.” Met de verwoesting van de tempel is ook de ark van het verbond met het verzoendeksel verdwenen. Het Oude Testament zegt verder niets over wat er met de ark van het verbond is gebeurd. Maar in Openbaring 11 vers 19 wordt weer gesproken over de ark: “En de tempel van God in de hemel werd geopend en de ark van Zijn verbond werd zichtbaar in Zijn tempel.” Hoewel de tempel weer is opgebouwd, is de ark van het verbond dus nooit teruggekeerd. Het Heilige der Heilige van de herbouwde tempel was leeg. Er was nog iets veranderd ten opzichte van vroeger. Bij de inwijding van de tempel onder koning Salomo was Gods heerlijkheid op de tempel neergedaald in de vorm van de wolkkolom. Maar Gods heerlijkheid had Zich al voor de verwoesting van de tempel teruggetrokken. We lezen daarover in Ezechiel 9-11, waar aan het einde staat: “Toen steeg de heerlijkheid van de HEERE op uit het midden van de stad en bleef op de berg staan die ten oosten van de stad lag.” In het boek Ezra lezen we niet dat bij de inwijding van de nieuwe tempel Gods heerlijkheid neerdaalt op de tempel. De profeet Haggaï profeteerde in de tijd van Ezra dat Gods heerlijkheid ooit nog de tempel zou vervullen. Deze profetie is in vervulling gegaan toe de Here Jezus in de tempel kwam, maar niemand heeft dat toen beseft. Er was dus echt iets veranderd. Daarom schrijven Daniel, Ezra en Nehemia over “de God van de hemel”. Alsof ze daarmee willen uitdrukken dat ze beseften dat God Zichzelf had teruggetrokken in de hemel. De oude situatie is nooit meer volledig hersteld. In Gods eeuwige plan moest er iets anders gebeuren. Zijn eigen Zoon, Jezus Christus, moest als mens naar de aarde komen. En dat is precies de profetische boodschap die Jesaja in die situatie aan het volk mocht bekendmaken: het volk denkt dat God hen heeft verlaten, maar God zal op een bijzondere manier omzien naar Zijn volk.
God gebruikt koning Kores Gods antwoord op het smeekgebed van Daniel komt op een heel bijzondere manier. Zeventig jaar na het begin van de ballingschap lijkt niets er op dat het beloofde herstel nog kan komen. Menselijkerwijs was er geen enkele kans dat de tempel en Jeruzalem weer opgebouwd zouden worden. Maar God houdt Zijn Woord, ook al zien wij zelf geen oplossing. Hij maakt van de heidense koning Kores een instrument om de terugkeer van Zijn volk in gang te zetten. En zelfs dat had de Here God al lang voordat de ballingschap begon aan Zijn volk laten weten door de profeet Jesaja. “Ík heb Kores doen opstaan in gerechtigheid, en al zijn wegen zal Ik recht maken. Híj zal Mijn stad bouwen en hij zal Mijn ballingen vrijlaten, zonder betaling en zonder geschenk, zegt de HEERE van de legermachten.” (Jesaja 45:13). Dwars door alles heen schakelt de Here God deze heidense koning in om Zijn beloften te vervullen. Spreuken 21:1 zegt ook “Het hart van een koning is in de hand van de HEERE als waterbeken, Hij neigt het tot alles wat Hem behaagt.” En Hij doet dat op een wonderlijke manier. Het volk Israël krijgt niet alleen toestemming om terug te keren, ze krijgen zelf de opdracht om de tempel te herbouwen. Bo-
Ezra en Haggai
9
vendien geeft Kores opdracht om degenen die terugkeren goud en zilver mee te geven, inclusief alle schatten die uit de vroegere tempel waren geroofd. Als God redt, dan doet Hij dat nooit half.
God wekt ook het volk op Het handelen van de Here God gaat verder: hij wekt ook mensen uit Juda en Benjamin op om naar Jeruzalem te trekken en daar Gods huis te herbouwen. Ezra 2 bevat een opsomming van de mensen die vertrokken naar Jeruzalem op een reis die ongeveer vier maanden duurde. Het waren in totaal 42.360 met nog eens 7.337 slaven en slavinnen. Een grote groep, maar veel minder dan de vele honderdduizenden die in ballingschap waren weggevoerd. 5 Toen stonden de familiehoofden van Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten op, allen bij wie God de geest had opgewekt om op te trekken om het huis van de HEERE te bouwen, Die in Jeruzalem woont.
Uit de geschiedenis weten we dat er in Babel in die tijd belangrijke en bloeiende Joodse centra waren waar veel aan studie van de Thora werd gedaan. Op die plaats en in die tijd is ook de Talmoed ontstaan, de hoofdbron van de Rabbijnse wijsheid en geleerdheid. Degenen die terugkeerden naar het verwoeste Jeruzalem deden dat dus niet omdat de omstandigheden daar beter waren. Verreweg de grootste groep keerde niet terug, hoewel ze wel mochten. Slechts een ´rest´ keert terug. Echter niet hun aantal is beslissend, maar hun verlangen om te bouwen aan het huis van God. Daarin zit voor ons een geestelijke les: bij welke groep horen wij? In ballingschap was het comfortabel, terwijl het in Jeruzalem een moeilijk leven was. Maar daar was wel de plaats waar God wilde wonen en waar Zijn dienst plaatsvond.
Drie ingrediënten voor herstel De boeken Ezra en Nehemia gaan over herstel en opwekking. En in de gedeelten die we tot nu toe gelezen hebben zien we al drie ingrediënten daarvan. 1. De beloften van de Here God die Hij in Zijn Woord heeft gegeven; 2. Het gebed en de verootmoediging van Zijn volk; 3. De Geest van God die werkt in de harten van Zijn volk maar ook in de omstandigheden.
Ezra 2 – Lijst van degenen die terugkeren 1 Dit zijn de bewoners van het gewest die optrokken uit de gevangenschap van de ballingen die Nebukadnezar, de koning van Babel, in ballingschap had gevoerd naar Babel, en die terugkeerden naar Jeruzalem en naar Juda, ieder naar zijn eigen stad, 2 die meekwamen met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Seraja, Reëlaja, Mordechai, Bilsan, Mispar, Bigvai, Rehum en Baëna. Dit is het aantal mannen van het volk Israël 64 De hele gemeente bijeen: tweeënveertigduizend driehonderdzestig, 65 afgezien van hun slaven en hun slavinnen: dat waren er zevenduizend driehonderdzevenendertig, en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen.
Ezra en Haggai
10
Hoofdstuk twee bevat een lange opsomming van degenen die terugkeerden naar Jeruzalem. Twee bladzijden lang. Op het eerste gezicht denk je dan: waarom staat dat in de Bijbel? Tot je beseft dat het voor de Here God blijkbaar wel belangrijk is. Hij houdt nauwkeurig bij wie terug gaat om Zijn huis te herbouwen. Van degenen die achter blijven lezen we niets in de Bijbel, behalve Esther en Mordechai (bijbelboek Esther) en Nehemia die tientallen jaren later zal terugkeren. Alleen van degenen die terug gaan is een nauwkeurige lijst bijgehouden. Onze God weet wie Hem toebehoren en Hem willen dienen! 59 En dit waren degenen die optrokken uit Tel Melah, Tel Harsa, Cherub, Addan en Immer, maar die niet konden vertellen wie hun familie en wat hun afkomst was, of zij van Israël waren: …. 62 Dezen zochten naar hun inschrijving onder hen die in het geslachtsregister waren ingeschreven, maar zij werden niet gevonden; daarom werden zij als onrein van het priesterschap geweerd.
Bij degenen die terugkeren is ook een groep die niet uit de boeken met geslachtsregisters kan aantonen dat ze tot het volk Israël behoren. Zerubabel maakt duidelijk dat deze groep geen priester kan zijn. De wil om te bouwen aan Gods huis is niet genoeg, men moet ook behoren tot Gods volk. Ook vandaag geldt dat nog.
Ezra 3:1-3 –Het brandoffer als eerste hersteld 2 Jesua, de zoon van Jozadak, stond op met zijn broeders, de priesters, en Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, met zijn broeders, en zij herbouwden het altaar van de God van Israël om daarop brandoffers te brengen volgens wat geschreven staat in de wet van Mozes, de man Gods. 3 En zij plaatsten het altaar op zijn fundament, hoewel er verschrikking over hen was vanwege de volken van de landen rondom. Zij brachten daarop brandoffers voor de HEERE, brandoffers voor de ochtend en voor de avond.
De teruggekeerde Israëlieten komen terecht in een vijandige omgeving (vers 3). Nadat ze zich gevestigd hebben in de dorpen en steden verzamelen ze zich als één man in Jeruzalem. Wat ze dan doen is bijzonder. Normaal gesproken zou je in een vijandige omgeving eerst de muren van de stad herbouwen, waarna je veilig was om ook de offerdienst ter herstellen. Maar de priester Jesua en landvoogd Zerubabel doen het precies andersom. Ondanks dat ze bang zijn voor de vijanden rondom, herstellen ze eerst het brandofferaltaar om daarop brandoffers te kunnen brengen. De betekenis van het brandoffer vinden we terug in Leviticus 1. Er waren vijf soorten offers, verplichte en vrijwillige. Het brandoffer is een vrijwillig offer dat geen ander doel heeft dan “een aangename geur voor de Here” te zijn. Het was het offer dat gebracht werd om de relatie met de Here God te verdiepen. Precies dat offer wordt nu als eerste hersteld. In een vijandige omgeving zoekt het volk hun veiligheid niet in een muur, maar in Gods aanwezigheid. De relatie met de Here God gaat vóór alles. Niet alleen is bijzonder dat ze de hoogste prioriteit leggen bij het brandofferaltaar, ze bouwen het ook precies “volgens wat geschreven staat in de wet van Mozes”. Ondanks de moeilijke omstandigheden doen ze het niet op een andere, makkelijker manier. Ze houden vast aan het Woord van God en slui-
Ezra en Haggai
11
ten geen compromis. De Geest van God die hen de herbouw in het hart gegeven heeft gaat nooit buiten het Woord om!
Ezra 3:4-13 - Loofhuttenfeest en lofprijzing 4 Zij vierden het Loofhuttenfeest volgens wat geschreven staat, namelijk een brandoffer van een dag op die dag in het juiste aantal, overeenkomstig de bepaling voor elke afzonderlijke dag.
Het brandofferaltaar was nu hersteld, maar de tempel was nog volledig verwoest. Maar voordat men met de bouw er van begint, viert het volk het Loofhuttenfeest. We vinden dat feest in Leviticus 23:4143. “Dat feest voor de HEERE moet u per jaar zeven dagen lang vieren. Het is een eeuwige verordening, al uw generaties door. In de zevende maand moet u het vieren. Zeven dagen moet u in de loofhutten wonen. Alle ingezetenen van Israël moeten in loofhutten wonen, zodat de generaties na u weten dat Ik de Israëlieten in loofhutten liet wonen, toen Ik hen uit het land Egypte geleid heb. Ik ben de HEERE, uw God.”. Bij het Loofhuttenfeest wordt herdacht dat de Israëlieten veertig jaar lang in de woestijn onder de bescherming van de Here God rondtrokken. Nu verkeren ze in dezelfde positie: vijanden rondom en geen bescherming van sterke steden. Juist in het vieren van het Loofhuttenfeest op dat moment wordt zichtbaar waar zij hun bescherming zoeken: bij hun God. Ten slotte is er nog iets bijzonders. Er zijn zeven feesten die beginnen met Pesach en eindigen met het Loofhuttenfeest. Het Loofhuttenfeest is het feest van de voleinding. Terwijl de tempel en Jeruzalem nog volledig verwoest waren, had het volk de moed om het feest van de voleinding te vieren.
Ezra 3:8-13 – Het fundament van de tempel 10 En de bouwers legden de fundering van de tempel van de HEERE, en men stelde de priesters op, gekleed in ambtsgewaad, met de trompetten, en de Levieten, de nakomelingen van Asaf, met de cimbalen, om de HEERE te prijzen, naar de richtlijnen van David, de koning van Israël. 11 Zij zongen in beurtzang bij het prijzen en bij het danken van de HEERE dat Hij goed is, dat Zijn goedertierenheid over Israël tot in eeuwigheid is. Heel het volk hief een groot gejuich aan bij het prijzen van de HEERE, omdat de fundering voor het huis van de HEERE gelegd was.
Na de nodige voorbereidingen wordt in het tweede jaar begonnen met de herbouw van de tempel. Eerst wordt het fundament gelegd en daarbij wordt direct de lofprijzing en aanbidding hersteld. De muzikanten en zangers gaan voor in de lofprijs en heel het volk juicht voor hun God. Het volk blijft niet aan de veilige kant door te bidden als het werk begint en te danken als het voltooid is. Ze loven en prijzen hun God omdat ze Hem vertrouwen dat Hij hen het werk zal laten voltooien. 12 Maar velen van de priesters en de Levieten en de familiehoofden, namelijk de ouderen die het eerste huis op zijn fundering gezien hadden, huilden met luide stem toen zij dit huis voor hun ogen zagen, terwijl vele anderen met gejuich en met blijdschap hun stem verhieven.
Er is niet alleen gejuich, maar sommigen huilen. Dat zijn de oude Israëlieten die de vorige tempel nog hebben meegemaakt. Maar in die situatie stuurt de Here God de profeet Haggai naar het volk toe. Hij mag het volk bemoedigen met een prachtige belofte van Gods trouw.
Ezra en Haggai
12
“Wie is er onder u overgebleven die dit huis in zijn eerste heerlijkheid gezien heeft? En hoe ziet u het nu? Is het niet als niets in uw ogen? Nu dan, wees sterk (…) Werk door, want Ik ben met u, spreekt de HEERE van de legermachten. (…) De heerlijkheid van dit toekomstige huis zal groter zijn dan die van het eerste, zegt de HEERE van de legermachten. In deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de HEERE van de legermachten.” (Haggai 2)
Ezra 4 –Het werk komt stil te liggen In hoofdstuk 3 zien we een geweldig enthousiasme, dat begint met het herstel van het brandoffer en eindigt met lofprijs en aanbidding. Hoe kan het dan dat het volgende hoofdstuk eindigt met de woorden “Toen hield het werk aan het huis van God in Jeruzalem op”? Wat is daar gebeurd? Het eerste vers van hoofdstuk 4 geeft daar al antwoord op: de tegenstanders van Juda en Benjamin komen in actie. Ze gebruiken verschillende manieren om de Israëlieten te laten stoppen met de herbouw van het huis van God. Dezelfde reactie zien we ook vandaag nog. Waar herstel is en waar gebouwd wordt aan Gods huis, komt tegenstand.
Eerste poging: infiltratie 1 Toen de tegenstanders van Juda en Benjamin hadden gehoord dat de ballingen een tempel bouwden voor de HEERE, de God van Israël, 2 kwamen zij naar Zerubbabel toe en naar de familiehoofden en zeiden tegen hen: Laten wij samen met u bouwen, want zoals u zoeken ook wij uw God. En aan Hem offeren wij sinds de dagen van Esar-Haddon, de koning van Assyrië, die ons hierheen heeft laten trekken. 3 Maar Zerubbabel en Jesua en de overige familiehoofden van Israël zeiden tegen hen: Het is niet aan u en aan ons om samen een huis voor onze God te bouwen, want wíj alleen zullen het bouwen voor de HEERE, de God van Israël, zoals koning Kores, de koning van Perzië, ons geboden heeft.
De eerste poging van de vijanden is om te infiltreren in het werk. De tegenstanders bieden aan om mee te bouwen aan het huis van de Heer. Ze zeggen zelfs dat ze dezelfde God dienen. Er dreigt vermenging te ontstaan tussen zij die werkelijk de Here dienen en zij die dat alleen in naam doen. Ook vandaag de dag is hetzelfde gevaar aanwezig. Als mensen graag actief willen meedoen, maar niet werkelijk wedergeboren zijn, is dat een groot gevaar voor de gemeente. Zerubabel en Jesua zien heel scherp dat dit niet kan. Er kan geen vermenging zijn tussen dat wat van God is en dat wat van de tegenstander is. Daarom zijn ze als leiders heel duidelijk: er kan geen sprake zijn van samenwerking. Hetzelfde principe geldt vandaag nog, en het vraagt veel geestelijk inzicht om dat toe te passen. Aan de ene kant mogen we de grens van Gods volk niet te krap stellen, dat is sektarisch denken. Maar aan de andere kant mogen we die grens ook niet te ruim stellen.
Tweede poging: intimidatie Toen deze eerste poging mislukte ging de vijand over op een andere tactiek. Nu proberen ze het volk angst aan te jagen en te ontmoedigen. Die aanpak heeft al veel werk voor de Heer doen stil komen te liggen. De tegenstanders dienen een aanklacht in bij de koning van Babel met het verzoek om de herbouw te verbieden. 4 Het volk van het land ontmoedigde het volk van Juda en zij joegen hun schrik aan bij het bouwen. 5 En zij huurden raadslieden tegen hen om hun plan te verijdelen, al de dagen van Kores, de koning van Perzië, tot aan het koningschap van Darius, de koning van Perzië.
Ezra en Haggai
13
24 Toen hield het werk aan het huis van God in Jeruzalem op, ja, het hield op tot het tweede regeringsjaar van Darius, de koning van Perzië.
De inhoud van hoofdstuk 4 springt heen en weer in de tijd. Vers 1-5 en vers 24 spelen in de tijd vlak nadat begonnen was met de bouw van de tempel. Het gedeelte daartussen, vers 6-23, gaat over een soortgelijke gebeurtenis maar dan tientallen jaren later. Dat wordt duidelijk door:
Vers 6-23 speelt onder koning Arthahsasta en die regeerde meer dan 70 jaar na de gebeurtenissen waar vers 1-5 en vers 24 over spreekt.
Vers 6-23 gaan over de herbouw van de stad en de muur (vers 12), terwijl de tegenstand in vers 1-5 en vers 24 gericht is tegen de herbouw van de tempel.
Die sprong in de tijd is niet vreemd. Tussen het einde van hoofdstuk 6 en het begin van hoofdstuk 7 zit ongeveer dezelfde periode. De schrijver van het boek Ezra heeft bij het beschrijven van de tegenstand bij de herbouw van de tempel willen aangeven dat dezelfde soort tegenstand ook in de tientallen jaren daarna heeft voortgeduurd. Als gevolg van de intimidatie waarover we in vers 1-5 lezen komt de herbouw van de tempel stil te liggen. Omdat we uit vers 24 weten dat die herbouw weer begon in het tweede regeringsjaar van koning Darius, kunnen we uitrekenen dat de bouw 13 jaar heeft stilgelegen. Pas na die dertien jaar stuurt de Here God twee profeten, Haggai en Zacharia, die het volk moeten oproepen om verder te gaan bouwen. Die periode van dertien jaar roept vragen op. Waarom laat de Here God dat toe? En hoe reageert het volk? In het boek Ezra lezen we daar helemaal niets over. Maar het boek Haggai vertelt ons precies wat er aan de hand was.
Haggai 1– God roept op om verder te bouwen Door de profetie van Haggai wordt duidelijk wat er gebeurd is. Toen het volk te maken kreeg met ontmoediging en intimidatie hebben ze zich er blijkbaar vrij makkelijk bij neergelegd. Ze zeggen tegen elkaar: blijkbaar is de tijd nog niet gekomen om Gods huis te bouwen. Ze gebruiken de tegenstand als excuus om te stoppen. Nergens lezen we dat het volk zich verootmoedigde voor hun God en Hem vroeg om uitkomst. 2 Zo spreekt de HEERE van de legermachten: Dit volk zegt: De tijd is nog niet gekomen, de tijd om het huis van de HEERE te herbouwen.
Maar de Here God kijkt door hun vrome excuses heen. De diepere oorzaak was eigenbelang dat de kop had opgestoken. Nu er tegenslag was bij het bouwen van Gods huis was iedereen druk gaan bouwen aan zijn eigen huis. En na dertien jaar wonen ze zelf in prachtige huizen, terwijl Gods huis nog in puin ligt. 3 Toen kwam het woord van de HEERE door de dienst van de profeet Haggaï: 4 Is het voor u wel de tijd om in uw fraai overdekte huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt?
Maar door hun eigenbelang na te jagen hebben ze zichzelf benadeeld! De Here God onthoudt het volk Zijn zegen. Het gevolg is dat iedereen hard werkt, maar weinig resultaten ziet. Het staat heel beeldend beschreven: “U zaait veel maar brengt weinig binnen” en “U eet maar niet tot verzadiging”. We zien hierin Gods principes. Als we de Here God verwaarlozen om ons eigen belang na te jagen, dan krijgen we te maken met geestelijke armoede. Hoe hard we ook zwoegen, het levert niets op. Zoals vers 6 zegt: we ontvangen ons loon in een doorboorde buidel; het valt er zo weer uit. Het is niet alleen dat
Ezra en Haggai
14
God ons Zijn zegen onthoudt, Hij werkt zelfs actief tegen! In vers 9 staan “wat u in het huis bracht, daar blies Ik in” en in vers 11 “want Ik riep droogte uit over het land”. 5 Nu dan, zo zegt de HEERE van de legermachten: Let aandachtig op uw wegen. 6 U zaait veel maar brengt weinig binnen. U eet maar niet tot verzadiging. U drinkt maar wordt niet dronken. U kleedt u, maar wordt niet warm. De dagloner ontvangt zijn loon in een doorboorde buidel. 9 U rekent op veel, maar zie, het wordt weinig. Wat u in huis bracht, daar blies Ik in. Waarom? spreekt de HEERE van de legermachten. Vanwege Mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl u zich uitslooft, ieder voor zijn eigen huis. 10 Daarom onthoudt de hemel u dauw, en het land onthoudt u zijn opbrengst, 11 want Ik riep droogte uit over het land, over de bergen en over het koren, over de nieuwe wijn en over de olie, en over wat het land oplevert, over de mensen en over de dieren en over al de inspanning van uw handen.
De profeet Haggai mag ook Gods oplossing voor deze situatie brengen: “herbouw dit huis”. Maar niet alleen om een keer te brengen in hun lot, er blijkt veel meer op het spel te staan dan het volk besefte. Het gaat om de heerlijkheid van God. De vijand heeft dat heel goed beseft en heeft er alles aan gedaan om de herbouw van de tempel te laten stoppen. 7 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Let aandachtig op uw wegen. 8 Ga het gebergte in, haal hout en herbouw dit huis. Dan zal Ik er behagen in scheppen, en verheerlijkt worden, zegt de HEERE.
Deze woorden raken de leiders en het volk blijkbaar diep. Tot nu toe hadden ze meer ontzag gehad voor de vijand dan voor hun God. Nu keert dat om: “het volk was bevreesd voor het aangezicht van God”. God geeft hen niet alleen een opdracht, maar ook een belofte: “Ik ben met u”. 12 Toen luisterde Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, met Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en heel het overblijfsel van het volk, naar de stem van de HEERE, hun God, en naar de woorden van de profeet Haggaï, die de HEERE, hun God, gezonden had; en het volk was bevreesd voor het aangezicht van de HEERE. 13 Daarop sprak Haggaï, de bode van de HEERE, krachtens de boodschap van de HEERE tot het volk: Ik ben met u, spreekt de HEERE. 14 En de HEERE wekte de geest op van Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, landvoogd van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en de geest van heel het overblijfsel van het volk. Toen kwamen zij en begonnen het werk aan het huis van de HEERE van de legermachten, hun God, te doen.
Ook in dit gedeelte zit weer een diepe geestelijke les en een waarschuwing. Ook wij moeten oppassen dat we door allerlei omstandigheden ons enthousiasme om te bouwen aan het huis van God kwijtraken. Net als het volk Israël kunnen we dat soms met vrome woorden goedpraten: “Gods tijd is blijkbaar nog niet gekomen”. Maar het echte probleem is onze eigen slapheid en gebrek aan geestelijke kracht. Haggaï 1 is een belangrijke waarschuwing voor ons, en ook in onze tijd is het profetisch woord nodig om ons wakker te schudden als we door slapheid zijn ingeslapen.
Ezra 5 – Opnieuw tegenstand Na dertien jaar wordt de herbouw van de tempel voortgezet. Aangevuurd door het profetisch Woord dat de Here God heeft laten spreken, hervat het volk de herbouw. Direct komt er weer tegenstand. De landvoogd met een aantal van zijn ambtenaren roept de leiders van Israël ter verantwoording.
Ezra en Haggai
15
Maar de Here God is met hen. Hij zorgt ervoor dat de herbouw kan doorgaan terwijl de zaak door koning Darius wordt uitgezocht. 3 In die tijd kwam Tattenai, landvoogd van het gebied aan deze zijde van de Eufraat, met Sthar-Boznai en hun ambtgenoten naar hem toe. Ze zeiden tegen hen als volgt: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te herbouwen en deze muur te voltooien? 4 Toen vroegen zij hun als volgt: Wat zijn de namen van de mannen die dit gebouw herbouwen? 5 Maar het oog van hun God rustte op de oudsten van de Joden, zodat men hen niet liet ophouden totdat de zaak voor Darius zou komen, en men dan daarover een brief zou terugbrengen.
Het grootste deel van Ezra 5 bevat de tekst van de brief die door de tegenstanders aan koning Darius wordt gestuurd.
Ezra 6 – De bouw gaat door Uiteindelijk wordt de zaak aan het hof van koning Darius uitgezocht en daar vindt men in de archieven een document waarin staat dat koning Kores opdracht heeft gegeven tot herbouw van de tempel. God zorgt ervoor dat de tegenstand nu wordt omgekeerd in hulp. Koning Darius geeft opdracht om door te gaan met de herbouw, en zegt toe dat alle kosten door hem betaald zullen worden. Als de Here God opdracht geeft om iets te doen, dan zorgt Hij er Zelf voor dat de omstandigheden meewerken. Ook als dat menselijkerwijs onmogelijk lijkt. 7 Laat hen aan het werk blijven aan dit huis van God. Laten de stadhouder van de Joden en de oudsten van de Joden dit huis van God herbouwen op zijn oorspronkelijke plaats. 8 Ook wordt door mij bevel gegeven wat u moet doen voor de oudsten van deze Joden, om dit huis van God te herbouwen. Uit het bezit van de koning, uit de belasting aan de overzijde van de Eufraat, moeten de onkosten aan deze mannen zorgvuldig en zonder ophouden vergoed worden. 9 En wat nodig is: jonge stieren, rammen en lammeren voor de brandoffers voor de God van de hemel, en tarwe, zout, wijn en olie volgens aanwijzing van de priesters in Jeruzalem; het moet hun dagelijks gegeven worden, zodat er nergens gebrek aan is. 10 Zo kunnen ze aangenaam reukwerk offeren aan de God van de hemel, en bidden voor het leven van de koning en zijn zonen.
Uiteindelijk ontstaat een geweldig geestelijk herstel onder Israël. Na vier jaar bouwen is de tempel gereed om ingewijd te worden. De offerdienst wordt dan direct hersteld. Ook worden de priesters en levieten weer aangesteld, die zich als één man reinigen voor hun dienst aan de Here. Zo wordt voor het eerst in lange tijd weer het Pascha gevierd waarbij het Paaslam centraal staat. Daarna wordt het Feest van de ongezuurde broden gevierd, dat symbool is voor reiniging en heiliging. Het volk beseft dat het de Here God is geweest die hen dit alles gegeven heeft door het hart van de koning van Assyrië te veranderen. 16 En de Israëlieten, de priesters, de Levieten en de overige ballingen verrichtten de inwijding van dit huis van God met vreugde. 17 Zij offerden ter inwijding van dit huis van God honderd runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en als zondoffer voor heel Israël twaalf geitenbokken, naar het aantal stammen van Israël. 18 En zij stelden priesters aan in hun groepen en Levieten in hun afdelingen, voor de dienst van God in Jeruzalem, overeenkomstig het voorschrift in het boek van Mozes. 19 De ballingen vierden het Pascha op de veertiende van de eerste maand, 20 want de priesters en de Levieten hadden zich als één man gereinigd – zij waren allen rein – en zij slachtten het paaslam voor alle ballingen, ook voor hun broeders, de priesters, en voor zichzelf. 21 De Israëlieten die uit de ballingschap waren teruggekeerd, aten het, en ook al wie zich naar hen toe had afgezonderd vanuit de verontreiniging
Ezra en Haggai
16
van de heidenvolken van het land om de HEERE, de God van Israël, te zoeken. 22 En zij vierden zeven dagen met blijdschap het Feest van de ongezuurde broden, want de HEERE had hen verblijd en Hij had het hart van de koning van Assyrië in hun voordeel gewend om hen te bemoedigen bij het werk aan het huis van God, de God van Israël.
Opvallend is dat er wordt geofferd “twaalf geitenbokken, naar het aantal stammen van Israël” (vers 17). Hoewel de teruggekeerde ballingen behoorden tot het tweestammenrijk Juda, wordt hier benadrukt dat de tempel is hersteld voor het hele volk Israël! Bijzonder is ook dat niet alleen de teruggekeerde ballingen dat feest vieren, maar “al wie zich naar hen toe had afgezonderd vanuit de verontreiniging van de heidenvolken van het land om de HEERE, de God van Israël, te zoeken”. Het is een prachtig beeld voor de gemeente: open naar buiten. Tegelijkertijd zien we dat wie zich bij de gemeente wil voegen moet voldoen aan twee voorwaarden: zich afzonderen van de onreinheid van de wereld en zich toekeren naar de Here God om Hem te zoeken.
Ezra 7 – God stuurt de priester Ezra Hoofdstuk 7 begint met de woorden “Na deze gebeurtenissen” en we maken nu een sprong in de tijd van meer dan veertig jaar. Opnieuw zien we hoe de Here God zorgt voor Zijn volk. Nu is wel de tempel herbouwd, maar het volk heeft onderwijs nodig om de Here God te kunnen dienen. God wekt de priester Ezra op die nog in Babel woont. Deze Ezra is een bijzonder gelovig en toegewijd man. Zijn leven wordt gekenmerkt door drie aspecten (vers 10): Gods Woord te onderzoeken; Gods Woord te doen; Gods Woord te onderwijzen. 6 deze Ezra trok op uit Babel. Hij was een vaardig schriftgeleerde, bedreven in de wet van Mozes, die de HEERE, de God van Israël, gegeven heeft. En de koning gaf hem alles wat hij had verzocht, omdat de hand van de HEERE, zijn God, over hem was. 10 Ezra had immers zijn hart erop gericht om de wet van de HEERE te onderzoeken, om die te doen en om in Israël de verordeningen en bepalingen te onderwijzen.
De combinatie van deze drie is precies wat Israël nodig had. Ook vandaag heeft Gods volk grote behoefte aan mannen die hun hart op deze drie dingen gezet hebben. Het is ook precies op deze punten dat de gemeente in gevaar is af te wijken. Diepgaand onderzoek van de Bijbel vinden sommigen niet nodig omdat zij er van uitgaan dat de Heilige Geest hen alles zonder inspanning duidelijk zal maken. Nauwkeurig leven naar Gods Woord wordt door sommigen ‘wettisch’ genoemd. En het onderwijs neemt een steeds kleinere plaats in binnen de gemeente. Tegenover deze ontwikkelingen roept de Here God in alle tijden mannen als Ezra op, die Zijn Woord onderzoeken, doen en onderwijzen. Daarom wekt de Here God Ezra op om uit Babel te vertrekken naar Jeruzalem. En opnieuw is Gods hand over Ezra zodat de omstandigheden meewerken. Koning Arthahsasta laat Ezra naar vertrekken en geeft hem bovendien nog zilver en goud mee.
Ezra en Haggai
17
De brief van koning Arthahsasta Het tweede deel van hoofdstuk 7 bevat de tekst van de brief die koning Arthahsasta meegaf aan Ezra. Allereerst mag ieder die dat wil met Ezra meegaan naar Jeruzalem. Daarnaast geeft de koning een grote hoeveelheid goud en zilver aan Ezra. Hiermee kan hij offerdieren kopen zodat de offerdienst kan voortgaan en kan hij de herbouwde tempel verfraaien. Aan het einde van hoofdstuk 7 looft Ezra de Here God om Zijn goedheid dat Hij de koning in het hart heeft gegeven “om het huis van de HEERE dat in Jeruzalem staat, aanzien te geven”. Dat is niet alleen door het goud en zilver waardoor de tempel verfraaid wordt, maar ook doordat het Woord van God weer centraal komt te staan in de tempel.
Ezra 8 – de reis naar Jeruzalem Hoofdstuk 8 vertelt over de reis van Ezra en zijn reisgenoten naar Jeruzalem. Nu was Ezra een man die wist van Gods leiding in zijn leven. In hoofdstuk 7 en 8 staat dan ook zes keer “omdat de goede hand van onze God over ons was”. Ezra was niet alleen een man die Gods Woord kende, Hij leefde ook echt met de Here God. Hij vertrouwde op God en zag in de omstandigheden ook de hand van zijn God. Ezra heeft dit vertrouwen op God ook tegenover de koning uitgesproken. En als gevolg daarvan durft hij nu niet om een militair escorte van de koning te vragen. Maar de reis was heel erg gevaarlijk, met 1.750 mannen en daarnaast vrouwen en kinderen, en met grote hoeveelheden goud en zilver bij zich. Ezra ziet de ernst van de situatie en roept een vastenperiode uit om zich te verootmoedigen voor zijn God. Ezra zoekt zijn bescherming ten diepste bij God. 21 Toen riep ik daar bij de rivier Ahava een vasten uit, om ons te verootmoedigen voor het aangezicht van onze God en om Hem om een voorspoedige reis te verzoeken voor ons, voor onze kleine kinderen en voor al onze bezittingen, 22 want ik schaamde mij ervoor om van de koning een leger en ruiters te vragen om ons te helpen tegen de vijand onderweg. We hadden immers tegen de koning gezegd: De hand van onze God is ten goede over al wie Hem zoeken, maar Zijn kracht en Zijn toorn is over al wie Hem verlaten. 23 Wij vastten en verzochten onze God hierom, en Hij liet Zich door ons verbidden. 31 Vervolgens braken wij op van de rivier de Ahava op de twaalfde van de eerste maand om naar Jeruzalem te gaan, en de hand van onze God was over ons en Hij redde ons uit de hand van de vijand en van de struikrover op de weg.
Bijzonder is dat in ver 23 staat “en Hij liet Zich door ons verbidden”. Dat woord verbidden komt acht keer in de Bijbel voor en wordt elke keer gebruikt als gelovigen in een moeilijke situatie tot God bidden om hulp. De betekenis van het woord verbidden is dat God wordt overgehaald om dingen te doen die Hij anders niet zou hebben gedaan. Het is een enorme troost voor ons om te weten dat God echt luistert naar ons gebed, en dat het gebed er voor Hem echt toe doet. We hoeven niet op een fatalistische manier in het leven te staan door te denken ‘alles ligt toch al vast’. Voor wie zo denkt wordt het gebed alleen een verplichting. Dit gedeelte is een voorbeeld dat God luistert naar degenen die Hem werkelijk liefhebben. Vers 24-28 gaan over hoe werd omgegaan met het goud en zilver dat voor de tempel bestemd was. Er wordt uiterste zorgvuldigheid betracht, en er wordt rekenschap afgelegd door degenen die voor het geld gezorgd hebben. Op dezelfde zorgvuldige manier moeten wij ook in de gemeente omgaan met financiële zaken.
Ezra en Haggai
18
Ezra 9 – Ezra doet belijdenis voor de zonden van het volk Eenmaal in Jeruzalem aangekomen blijkt dat het volk dat veertig jaar daarvoor zo goed opnieuw begonnen was, nu al weer van God is afgedwaald. Tegen Gods uitdrukkelijk bevel hebben ze zich vermengd met heidense volken door het aangaan van gemengde huwelijken. In Deuteronomium 7:3-4 had de Here God gezegd “U mag geen huwelijksbanden met hen aangaan: uw dochters mag u niet geven aan hun zonen, en hun dochters niet nemen voor uw zonen. Want zij zouden uw zonen van achter Mij laten afwijken, zodat zij andere goden gaan dienen en de toorn van de HEERE tegen u ontbrandt en Hij u al snel wegvaagt.” Het was precies om deze zonden dat eerst het tienstammenrijk en later ook het tweestammenrijk in ballingschap was weggevoerd. 1 Toen deze dingen voltooid waren, traden de vorsten op mij toe en zeiden: Het volk van Israël, de priesters en de Levieten hebben zich niet afgezonderd van de volken van de landen rondom wat hun gruwelen betreft (…) 2 Zij hebben immers uit hun dochters voor zichzelf en voor hun zonen vrouwen genomen en hebben het heilige zaad vermengd met de volken van de landen rondom, en de vorsten en de machthebbers hebben als eersten de hand gehad in deze trouwbreuk. 3 Toen ik deze zaak hoorde, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel en ik trok haar van mijn hoofd en uit mijn baard, en ging ontzet zitten.
Ezra is verbijsterd. Door Gods genade mochten de ballingen terugkeren naar Jeruzalem en daar ervaren dat God met hen was. En nu is het volk hun God opnieuw ontrouw geweest en dreigt totale afval. Het ergste is dat de leiders van het volk voorop zijn gegaan in deze zonde. En als de leiders zondigen, dan volgt het volk ook. Juist degenen die een voorbeeld hadden moeten zijn voor het volk, de priesters en de levieten, hebben hun verantwoordelijkheid verzaakt. Ezra scheurt zijn kleren en blijft ontzet zitten tot het avondoffer. Dat is een tijdstip wat we in de Bijbel vaker tegenkomen. Elia vroeg om vuur uit de hemel op de tijd van het avondoffer. Daniel kreeg bezoek van de engel Gabriel op de tijd van het avondoffer. De Here Jezus stierf op het moment van het avondoffer. Cornelius kreeg een visioen op het negende uur (dat is de tijd van het avondoffer). Ezra verootmoedigt hij zich voor de Here God. Hoewel hij zelf niet meegedaan heeft in de zonde, vereenzelvigt hij zich helemaal met het volk dat gezondigd heeft. Ezra gaat namens het volk naar God en doet belijdenis van zonde. 6 En ik zei: Mijn God, ik ben te zeer beschaamd en te schande geworden om mijn gezicht tot U op te heffen, mijn God, want onze ongerechtigheden zijn talrijk geworden, tot boven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden tot aan de hemel. (…) 10 En nu, wat zullen wij hierop zeggen, onze God? Wij hebben immers Uw geboden verlaten (…) 15 HEERE, God van Israël, U bent rechtvaardig, want er is ons gelegenheid tot ontkoming gelaten, zoals op deze dag. Zie ons voor Uw aangezicht in onze schuld, want er is niemand die hierom voor Uw aangezicht staande kan blijven.
Ezra 10 – Reiniging van het volk Ezra laat zich huilend voor de tempel neervallen en een zeer grote groep mannen, vrouwen en kinderen voegt zich huilend bij hem. Ze zien de ernst van de situatie in. Maar er moet iets gebeuren, alleen verslagenheid brengt het volk niet verder. Blijkbaar is Ezra niet de persoon die zijn verdriet kan omzetten in actie die tot herstel leidt. Daarom staat iemand uit het volk op, Sechanja waarover we verder niets horen, die oproept om alle vreemde vrouwen met al hun kinderen weg te zenden. Het is een tragische en buitengewoon pijnlijke beslissing, maar er is geen andere mogelijkheid. Sechanja wijst de weg naar herstel. Hoewel die weg heel moeilijk is bemoedigt Sechanja het volk met de profetische woorden “er is wat dit betreft hoop voor Israël”. Ook vandaag de dag heeft de gemeente zulke Sechanja’s nodig. Mensen die de weg naar herstel wijzen, en die het volk laten zien dat er hoop is.
Ezra en Haggai
19
1 Terwijl Ezra zo bad en deze belijdenis deed en zich huilend voor het huis van God liet neervallen, voegde een zeer grote gemeente van mannen, vrouwen en kinderen uit Israël zich bij hem; want ook het volk huilde luid. 2 Toen nam Sechanja, de zoon van Jehiël, van de nakomelingen van Elam, het woord en zei tegen Ezra: Wij zijn onze God ontrouw geweest, en wij hebben uitheemse vrouwen uit de volken van het land bij ons doen wonen. Evenwel, er is wat dit betreft hoop voor Israël. 3 Welnu, laten wij een verbond sluiten met onze God om alle vrouwen en het uit hen geborene weg te sturen, volgens de raad van de Heere en van hen die beven voor het gebod van onze God, en er zal overeenkomstig de wet gehandeld worden.
Uiteindelijk wordt een oplossing bedacht. Er komt een commissie die iedere individuele zaak grondig gaat uitzoeken. Het boek Ezra eindigt met een opsomming van alle mannen die een uitheemse vrouw hadden genomen.
Terugblik en vooruitblik De geschiedenis die in het boek Ezra beschreven wordt laat twee kanten zien. Allereerst de kant van de Here God, die trouw is aan Zijn beloften en die op een bijzondere manier de omstandigheden laat meewerken in het uitvoeren van Zijn plannen. Hij gebruikt zowel heidense koningen zoals Kores en Darius, maar ook gelovige mannen uit Zijn volk. Het is prachtig om te zien hoe iedereen daarbij zijn eigen bediening en roeping heeft. De oude Daniel die diep bewogen voorbede doet en zich verootmoedigt voor het hele volk. Zerubabel die uit het koninklijke geslacht van Israël is en die samenwerkt met de priester Jesua. En tientallen jaren later weer een man als Ezra wiens hele hart uitgaat naar Gods Woord. Maar ook een man als Sechanja die opstaat op het moment dat Ezra verslagen blijft liggen. In Gods Koninkrijk hebben we elkaar en elkaars bediening hard nodig. Daarnaast zien we de kant van het volk dat heen en weer geslingerd wordt tussen enthousiasme voor de dienst van God en afvalligheid. Dit patroon blijft maar doorgaan, we zien het ook weer terug in de boeken Nehemia en Maleachi. Na deze periode vanaf het jaar 400 voor Christus zal de Here God 400 jaar zwijgen, tot aan de geboorte van de Here Jezus. Als er één ding duidelijk wordt uit de hele geschiedenis van de koningen van Israël, de ballingschap en de terugkeer is het wel dit: alleen de beloofde Messias kan de definitieve oplossing brengen.