Bijbank Antwerpen
Ontstaan van een monument
VOORWOORD Ieder monument heeft zijn geschiedenis, zo ook het prachtige gebouw op de Frankrijklei dat, in opdracht van de Nationale Bank van België, door architect Hendrik Beyaert werd ontworpen. Van bij de eerste pennentrek op de bouwplannen in 1872 tot de laatste lik verf diende Beyaert een voortdurende strijd te leveren om de budgettaire voorschriften van de Bank te verzoenen met de bouwtechnische mogelijkheden en de stedenbouwkundige richtlijnen van het Stadsbestuur. Een strijd ook om binnen het keurslijf van instructies en moeizame onderhandelingen zijn hoge architectonische aspiraties waar te kunnen maken. Beyaert is daar evenwel meesterlijk in geslaagd en in 1879 kon de Bijbank Antwerpen officieel in het nieuwe gebouw intrekken. Eminente auteurs en deskundigen op het vlak van architectuur en cultuurgeschiedenis hebben er menig artikel aan gewijd, waarin ieder van hen bepaalde facetten van dit veelzijdige kunstwerk belichtte. Deze waardevolle informatie werd samengebundeld tot één brochure, waarin werd getracht de zuiver geschiedkundige achtergronden van het ontstaan van de Bijbank, het vorderen van de bouwwerken, het leven en werk van de architect, de sociaal-culturele context en de historische uitstraling van het gebouw met elkaar in verband te brengen. Wij hopen U met dit historisch overzicht wegwijs te maken in het fascinerende bouwavontuur van onze Bijbank ...
Bijbank Antwerpen Augustus 2012
1
2
INHOUDSTAFEL A. DE BIJBANK VÓÓR 1879
1. De eerste vestigingsplaats in Antwerpen 2. N oodzaak tot uitbreiding en aankoop van de bouwgrond 3. Geschiedenis van de wijk
5 7 9
B. ARCHITECT HENDRIK BEYAERT
1. Zijn leven en werk 2. Ontwerp van de Bijbank 3. Vordering van de werken 4. Weerklank in de vakliteratuur
13 17 18 23
C. ANALYSE VAN HET GEBOUW
1. Vestiging en relatie tot de omgeving 25 2. V ormgeving en plaats in de Antwerpse stadsontwikkeling30 3. Situering van de Bijbank in Beyaerts werk 33 4. Sociaal-culturele context 37
D. OVERZICHT VAN DE WERKEN VAN ARCHITECT BEYAERT39
3
De oprichting van de Nationale Bank van België in 1850, op initiatief van minister van Financiën Frère-Orban, beantwoordde aan een aantal behoeften. Vooreerst diende het geschokte vertrouwen in het bank- en geldwezen te worden hersteld na de crisis van 1848, waarbij nagenoeg alle grote banken betrokken waren. Bovendien was het de hoogste tijd om in België, naar het voorbeeld van de belangrijkste buurlanden, een centrale bank op te richten. Als leidende kredietinstelling – zoals de Bank of England en de Banque de France – zou ze het voorrecht van uitgifte genieten, het discontobedrijf uitoefenen en de dienst van rijkskassier vervullen. De nieuwe instelling kreeg als opdracht haar taken over het hele land te spreiden, d.w.z. in alle belangrijke steden bijbanken en discontokantoren op te richten om de tekortkomingen van het particuliere bankwezen te verhelpen, en in alle arrondissementszetels agentschappen te vestigen die de dienst van rijkskassier verzekeren.
4
A. DE BIJBANK VÓÓR 1879 1. De eerste vestigingsplaats in Antwerpen Op aandringen van Frère-Orban overwoog de bankdirectie reeds eind 1850 een mogelijke vestiging in de Antwerpse metropool. De havenstad deelde op dat ogenblik in de algemene welvaart van het land. Dankzij het tractaat van Den Haag van 1795 – dat de Schelde weer vrijmaakte voor de scheepvaart – en vooral door de openstelling van de nieuwe Rijnspoorweg in 1848, maakte zij een periode van volle economische bloei door. Die opflakkering van de bedrijvigheid ging gepaard met een sterke expansiedrang van de stad die nog in het keurslijf van haar Spaanse vesten opgesloten zat. Ter plaatse had de Bank als belangrijkste gesprekspartner de Bank van Antwerpen, in 1822 opgericht als een filiaal van de Société Générale, één van de belangrijkste financiële instellingen in de stad. Sinds haar oprichting nam zij de dienst van rijkskassier waar en beschikte ze over een discontokantoor. Aanvankelijk werd overwogen dat de Bijbank van de Nationale Bank de Bank van Antwerpen integraal zou overnemen. Deze laatste betrok in de Lange Nieuwstraat een prachtig 18de eeuws herenhuis, ‘Den Grooten Robijn’. De Société Générale wijzigde echter haar standpunt. De raadsleden van de Bank van Antwerpen wilden uiteraard hun zetel behouden en konden niet allen door de Bijbank worden overgenomen. Bovendien keek de Nationale Bank ook op tegen de moeilijkheden die met de overname
5
van een bestaande zaak gepaard gingen. Uiteindelijk besliste ze wel gebruik te maken van de geboden gastvrijheid in ‘Den Grooten Robijn’, maar eigen personeel in te zetten. Het ging hier slechts om een voorlopige regeling die noch de Bank noch de Société Générale wilde zien voortduren. De leden van de Discontoraad werden opgedragen om naar een andere vestigingsplaats uit te kijken. Vanaf februari 1850 kon Brussel kiezen tussen twee gebouwen : Het Hôtel du Laboureur op de Meir, dicht bij de Beurs, en het eigendom De Decker-Cassiers in de Huidevettersstraat. Het eerste dateerde uit de 17de eeuw en staat in 18de en 19de eeuwse reisverhalen vermeld als één van de beste en aangenaamste hotels van de stad. De verkoopprijs was weliswaar laag, maar de directie schrok terug voor de talrijke verbouwingen en de hooggeraamde onderhoudskosten. Het huis De Decker-Cassiers, beschreven als ‘recent, sierlijk en stevig’, stond in een schilderachtige en historische wijk van de oude stad, niet ver van het Jodenstraatje, dat in de 16de eeuw werd opengesteld op de terreinen van het asiel van de Baudeloo-abdij door de grote speculant, financier en industrieel, Gilbert van Schoonbeke. Het gebouw liep dwars door een huizenblok en had een uitgang in de Korte Gasthuisstraat, nabij de Vijfhoek, een pleintje waarop naast de Korte Gasthuisstraat ook de Schrijnwerkersstraat, de Wiegstraat, de Groendalstraat en de Lombardenvest uitkwamen. Ondanks de hogere prijs, gaf de Bank aan dit laatste de voorkeur. De Bijbank zou er 29 jaar lang gehuisvest blijven.
6
Gebouw, aanpassingswerken en meubilering kostten 206 000 frank, wat niet overdreven bleek in een stad die binnen haar muren verstikte en waar de prijzen hoog opliepen. In zijn eerste verslag uitte de Gouverneur zijn voldoening over die keuze : ‘Niet alleen kon de Bank er zeer gerieflijk de kas en de burelen van het agentschap en van de bijbank inrichten, ook was het mogelijk een behoorlijk onderdak te verlenen aan de twee beheerders van de bijbank die, zoals met hen was overeengekomen, op die huisvesting recht hadden’.
2. Noodzaak tot uitbreiding en aankoop van de bouwgrond De Bijbank, waarvan de beide kadastrale percelen 10 a 15 ca besloegen, werd weldra te klein. Men begon dus de jacht op de omliggende gebouwen met al wat dat meebrengt aan zorgen, risico’s, niet nagekomen beloften, en loven en bieden zonder einde. De Bank verwierf nochtans enkele huisjes middenin het huizenblok gelegen aan het einde van een doodlopend straatje, door de ambtenaren de ‘vierkantsformatie’ genoemd. Verschillende jaren later, in 1871, kon zij de hand leggen op de drie gebouwen van de nummers 9, 11 en 15 in de Korte Gasthuisstraat. Zij beschikte toen over een oppervlakte van 1 870 vierkante meter en wou een blok bouwen, afgezoomd door de Huidevettersstraat, de Korte Gasthuisstraat en de Groendalstraat. Dat liep niet van een leien dakje. De familie Ullens-Geelhand, die een aangrenzend huis betrok, wilde het niet afstaan. Andere eigenaars toonden zich te veeleisend. Verscheidene huizen die de Bank op het oog had, waren verhuurd en de huurders speelden het voordeel van hun huurceel tegen haar uit.
7
Lange tijd deed de directie al het mogelijke om ter plaatse te kunnen uitbreiden, maar het bleek weldra onmogelijk de percelen die ze wou samenbrengen om over ongeveer 2 750 vierkante meter te beschikken, snel te herverkavelen. Toch was ze helemaal niet geïnteresseerd in het haar in 1871 gedane aanbod betreffende een terrein, gelegen op de plaats van de vroegere Spaanse wallen en door de verkavelaars ‘de Driehoek’ genoemd. Het was 2 669 vierkante meter groot, 790 meer dan de Bank in de Huidevettersstraat bezat. Waarom dan toch blijven aarzelen en tijd verliezen met buren die tegen de Bank blok vormden ? Vooreerst omdat de directie zo dicht mogelijk bij de Beurs en bij het middelpunt van het zakenleven wou blijven, maar waarschijnlijk ook omdat zij zich ver wou houden van de discussie tussen de stad, de militaire overheid en de immobiliënmaatschappijen omtrent de toekomstige ontwikkeling van de voormalige Spaanse wallen. Pas na lang aarzelen stemde de Bank in met de aankoop van de Driehoek, ‘het perceel 65 van het uitbreidingsplan van de stad, met afgeschuinde hoeken, tellende 86,54 m gevellengte op de Mechelsesteenweg, een afschuining van 6 m op de hoek van genoemde steenweg en de Kunstlaan, 83,49 m gevellengte op die laan, een afschuining van 6 m op de hoek van genoemde laan en de Bourlastraat, 66,04 m gevellengte op die straat en een afschuining van 4 m op de hoek van deze laatste en de Mechelsesteenweg’. Die afgeschuinde hoeken zouden de architect Hendrik Beyaert trouwens nog heel wat hoofdbrekens kosten.
8
3. Geschiedenis van de wijk De plaats van de Bank, de vorm van het perceel en het monumentale karakter van het gebouw, hielden rechtstreeks verband met de 19de eeuwse uitbreiding van Antwerpen, die omstreeks 1860 met de afbraak van de Spaanse vesten gepaard ging. Zeven jaar vóór in 1872 met de bouw van de Bank werd gestart, bestonden daar nog steeds stadswallen, die vanaf 1545 in opdracht van keizer Karel V waren aangelegd en tot in de 19de eeuw voortdurend werden uitgebreid. Na het Calvinistische oproer en de beeldenstorm in 1566 had Filips II onder leiding van de hertog van Alva de beruchte Citadel of het Zuidkasteel doen bouwen. Tijdens het Oostenrijkse (1713-1794) en het Franse bewind (1794-1814) was Antwerpen een militaire campus. In oktober 1830 liet het Nederlandse leger de stad vanuit de Citadel beschieten. Omstreeks het midden van de 19de eeuw reikten de vooruitgeschoven bastions van de omwalling, ter hoogte van de huidige Bank, vanaf de Leopoldplaats tot de Van Breestraat. Gedurende meer dan drie eeuwen zag de Antwerpse bevolking zich geconfronteerd met dezelfde Spaanse grenzen : tussen de Sint-Aldegondis- en de Godefriduskaai (aan het Willem- en Bonapartedok in het noorden) en de Citadel (aan de Kronenburgstraat in het zuiden), tussen de rechter Scheldeoever (west) en de Spaanse vesten op de latere 19de-eeuwse leien (oost). Een brede waaier aan handelaars had de wereldhaven in stand gehouden, ondanks de sluiting van de
9
Schelde van 1585 tot 1814. Omstreeks 1550 telde de stad zowat 150 000 inwoners, in 1650 nog slechts 55 000, in 1850 waren er weer 90 000. De stad stond toen op barsten, maar de noodzakelijke uitbreiding verliep niet zonder discussie. Als nationaal bolwerk, wereldhaven en militaire pleisterplaats kon Antwerpen niet zonder vesten. Daarom werden er tussen 1859 en 1863 nieuwe gebouwd volgens de plannen van kapitein Brialmont, op de plaats van de huidige ring, waardoor de stad zes maal groter werd. In de volgende vijftig jaar werd het gebied tussen de leien op de oude wallen en de nieuwe vesten grotendeels bebouwd, zodat de bevolking in 1900 tot ca. 300 000 was gestegen. Na de afbraak van de oude vesten waren de vrijgekomen gronden en de stedelijke infrastructuur aan de beurt. Volgens de wet van 8 september 1859 kon de stad Antwerpen de vesten voor 10 miljoen verwerven mits ze op eigen kosten af te breken. De stad werd eigenares op 8 september 1864 en begon bij de Sint-Jorispoort meteen uit te breiden. Op zeven plaatsen tegelijk werd er gesloopt, zodat reeds in 1868 op de leien tussen de Kasteelpleinstraat en de Paardenmarkt bomen werden geplant. De Driehoek besloeg de plaats waar zich de gracht van de Spaanse wal bevond, juist ter hoogte van de brug die de Mechelsesteenweg met de Sint-Jorispoort verbond. Het Mechelseplein was het centrum van de Sint‑Jorisparochie. De kerk werd er door de Fransen afgebroken en in 1847 in neogotische stijl herbouwd. Op de hoek van de Maarschalk Gerardstraat en de Schermersstraat stond het Théâtre des Variétés
10
(1826), waar aan dans, toneel, muziek en politiek werd gedaan. Het verdween in 1897 maar kreeg een opvolger, met name de Hippodroomschouwburg (1902-afgebroken in 1973), tegenover het Museum voor Schone Kunsten (1884-1887) in de Zuidwijk. De Spaanse Sint-Jorisvest (evenals de Begijnenvest) vertrok aan de Sint-Jorispoort, liep over de Oudevaartplaats en eindigde waar de Kipdorpvest nog steeds begint, ter hoogte van de Van Cuyckstraat. Het gedeelte tussen de Oudevaartplaats en de Kipdorpvest werd later Tabakvest genoemd. Ter hoogte van de Oudevaartplaats heette de vest sinds 1870 Blauwtorenplein. In die naam leeft de
De inneming van Antwerpen
11
herinnering voort aan de Blauwe Toren, die in 1880 afgebroken werd. In de 15de eeuw spuide deze ‘Spoytoren’ het water van de Herentalsevaart naar de Wapper, de Meir, de Sint-Katelijnevest en de Wiegstraat (Wilde Zee) en voorzag hij de stad van drinkwater. In de 16de eeuw oefenden Antwerpse chirurgen er hun beroep uit, en in de Franse tijd deed hij dienst als buskruitmagazijn. De Sint-Jorispoort, ook Mechelsepoort of keizerlijke poort genoemd, was eertijds het vertrekpunt van de steenweg naar de hoofdstad. Er speelden zich merkwaardige gebeurtenissen af en zij ontving veel voorname personen, onder wie twee keizers : Karel V en Napoleon. Tal van gravures beelden vreedzame stoeten of rijen over de brug trekkende soldaten af. Op die plaats werd zeven jaar lang aan het nieuwe gebouw gewerkt. De herinneringen aan dat roemrijke verleden inspireerden Beyaert toen hij het plan van de Bijbank opvatte. Trouwens, de Bank zelf wenste een groots gebouw om bij te dragen tot de verfaaiing van de stad. Sinds de grachten waren gedempt en de vesten – die vuilnishopen dreigden te worden – waren geëffend, ademde de stad vrijer. Na de vrijkoping van de Schelde vatte zij belangrijke moderniseringswerken aan. In augustus 1874 werd de Vlaamse Schouwburg plechtig geopend. Datzelfde jaar begon men met het aanleggen van een net voor watervoorziening. Het jaar voordien had de bevolking de eerste paardentram toegejuicht. In 1875 kocht het stadsbestuur het Plantijn-Moretushuis aan, besloot het tot de bouw van het Museum voor Schone Kunsten en maakte het van de boomkwekerij van Herbouville, Warande genoemd, het park dat zich nabij de Bank uitstrekt.
12
B. ARCHITECT HENDRIK BEYAERT 1. Zijn leven en werk Toen architect Hendrik Jozef Frans Beyaert de opdracht kreeg voor het Antwerpse Bankgebouw, was hij in de Belgische architectuurwereld al lang geen onbekende meer. Hij werd op 29 juli 1823 geboren in Kortrijk, waar zijn vader als drukker was gevestigd. Uit diens beide huwelijken werden dertien kinderen geboren, waarvan Hendrik het tiende was. De moeilijke levensomstandigheden van het kroostrijke gezin noopten vader Beyaert zijn zoon op jeugdige leeftijd als bankbediende tewerk te stellen. Weldra ruilde Hendrik dat baantje voor dat van metselaar aan het station van Doornik. Ondanks de financiële inspanning die het van hem vergde, volgde de begaafde jongeman in 1842 aan de academie van zijn geboortestad een eerste jaar avondcursussen in de architectuur. Datzelfde jaar verhuisde hij naar Brussel en zette hij zijn studie aan de plaatselijke academie voort. Na enkele dagen legde hij met succes de proef van het tweede jaar af. Zijn financiële toestand was verre van rooskleurig : om zijn opleiding te bekostigen beheerde hij het antiquariaat Van Daele. Aan de academie te Brussel kreeg hij onderricht van Tilman Suys, de vader van de ontwerper van de Brusselse Beurs en voorvechter van de neoklassieke strekking. Suys drukte zijn stempel op een brede
13
Hendrik Beyaert
14
schare architecten die in de loop van de 19de eeuw faam verwierven, o.m. Beyaert, Cluysenaer, Poelaert, Saintenoy en Trappeniers. Pas op rijpere leeftijd kan Beyaert zich aan de invloed van zijn leermeester onttrekken. In 1843, nog vóór hij cum laude het architectendiploma behaalde, liep hij stage bij bouwmeester Felix Janlet en bleef er tot 1851 in dienst. Dat jaar huwde hij met Joséphine Fontaine. Het vroegtijdige overlijden, op 7 maart 1857, van zijn zoontje Léon-Eugène, amper vijf jaar oud, en zijn verdere kinderloze huwelijk wierpen een blijvende schaduw op zijn gezinsleven. In 1851 nam Beyaerts architectenwerk een definitieve aanvang met een huis aan de Kunstlaan te Brussel en het Kursaal van Oostende, dat nog tijdens zijn leven werd afgebroken. Uit die jaren dateerde zijn kennismaking met A. Jamar, een belangrijk mecenas en trouwe vriend. Voor hem en zijn broers ontwierp Beyaert tussen 1851 en 1860 een drietal woningen op de Charleroisesteenweg te Brussel, die hij zelf als geslaagde jeugdwerken bestempelde. De ware doorbraak gebeurde dankzij de opdracht in 1859 voor het Hotel van de Nationale Bank in Brussel, in samenwerking met Wijnand Janssens. Vrij vlug werkte hij zich op tot de leidende figuur van de ploeg. In een brief van 28 januari 1875 aan de gouverneur van de Nationale Bank gaf hij grif toe dat die taak hem de gelegenheid heeft geboden uit te groeien tot één van de vooraanstaande architecten.
15
Het gebouw voor de Nationale Bank in Antwerpen vormde een keerpunt in het œuvre van Beyaert. Door vormen aan te wenden die rechtstreeks verband houden met die van de 16de en 17de eeuwse Antwerpse architectuur, legde Beyaert een verband tussen deze vormenwereld en die van zijn eigen periode. Men kan hier evenwel niet spreken van ‘stijlimitatie’. J. Victoir analyseert Beyaerts werk als volgt : ‘Zoals zovelen vóór hem, had Beyaert aan elementen, die hij – schijnbaar volledig – aan het verleden ontleende, een onderlinge vormenrelatie en -combinatie opgelegd, die ze eigenlijk als zeer ondergeschikte onderdelen van totaal nieuwe vormstructuren deed voorkomen. Het is dus wel degelijk alsof hij met een woordenschat waarmee iedereen vertrouwd was, een nieuwe vormentaal creëerde’. Hierdoor sloot hij nauw aan bij zijn eigentijdse strekking, het eclecticisme, waarvan hij zich aldus tot één van de volwaardigste exponenten ontplooide. Zijn bedrijvigheid beperkte zich niet tot de architectuur. In 1865 verkoos de Koninklijke Commissie voor Monumenten hem tot lid. Vanaf 1876 had hij als liberaal afgevaardigde zitting in de gemeenteraad van de stad Brussel. Voor die raad stelde hij een project op om de beneden- met de bovenstad te verbinden. Beyaert was een veelbereisd man. Hij bezocht Frankrijk, Italië, Duitsland, Engeland, Bohemen en andere landen van het Habsburgse rijk. Zijn studies en schetsboekjes verwijzen naar architectonische voorbeelden in Londen, Parijs, Keulen, Mainz, München, Nürnberg, Praag, Turijn en zelfs Alexandrië en Caïro.
16
2. Ontwerp van de Bijbank Na de goedkeuring van zijn ontwerp van de Bijbank, tekende Beyaert de plannen van de diverse verdiepingen, maakte hij het bestek op van de funderingswerken en legde hij tenslotte de volledige plannen en bestekken van de gezamenlijke bouwwerken vast. Hij begon op 6 december 1872, doch legde er slechts aan het einde van het daaropvolgende jaar de laatste hand aan : voorrang werd verleend aan de uitbreidingswerken in de hoofdzetel in Brussel, terwijl de voorontwerpen voortdurend door hun auteur werden gewijzigd, want hij was een moeilijk te bevredigen en nauwgezet architect. De leiding van de Bank was wel opgetogen met de plannen van Beyaert, maar veel minder met de kosten voor de verwezenlijking ervan. De raming van 29 maart 1872 ten belope van 450 000 F was op 16 oktober 1873 gestegen tot 2 000 000 F ! Voor de grond betaalde men, kosten inbegrepen, 199 934 F en voor de funderingswerken 234 322 F. De kosten van het eigenlijke gebouw werden op 1 836 290 F geraamd, waar Beyaert nog 163 710 F aan toevoegde voor decoratief beeldhouwwerk, versieringen en beelden. Zo kwam hij, als bij toeval, aan de ronde som van 2 miljoen F ; weliswaar een hoog, maar zeker geen overdreven bedrag. Zonder zijn plannen te wijzigen, kon Beyaert de prijs niet doen zakken : het ontworpen gebouw had 232 meter gevel naar buiten en 167 meter gevel naar binnen. Voor de diensten waren grote ruimten op de benedenverdieping vereist, en daarvoor diende men zijn toevlucht te nemen tot een dure bouwtechniek.
17
Men vroeg hem nochtans een middel te vinden om de prijs te drukken, terwijl toch de inwendige verdeling behouden bleef. Nadat hij het ontwerp had ontdaan van al zijn versieringen en uitspringende gedeelten die in het gebouw beweging en leven moesten brengen, slaagde hij erin een half miljoen te besnoeien. De tegenstelling was echter te groot : het nieuwe ontwerp bleek afschuwelijk. De Bank ging uiteindelijk in op de wens van Beyaert op voorwaarde dat ‘het bestek van twee miljoen niet zou overschreden worden en hij voor die prijs een ernstig aannemer kon vinden die het op zich nam de werken à forfait uit te voeren’. Het gemeentebestuur keurde de plannen uiteindelijk goed op 25 mei 1874, onder voorbehoud dat men schikkingen zou treffen betreffende de uitsprongen van het gebouw dat, wegens zijn monumentale aard, een stuk van de openbare weg in beslag nam.
3. Vordering van de werken Van zodra de vergunningen waren verkregen, vatte men de werken met man en macht aan, met behulp van lieren, katrollen en andere machines. Het was niet gemakkelijk om voor de materialen op de Driehoek een plaats te vinden, vermits alles in de omgeving reeds bebouwd was. Van de beheerders van The Antwerp Tramway Company Ltd, de Antwerpse trammaatschappij, moest men de omleiding van de lijn van de boulevards verkrijgen. Een vergunning van de stad was vereist om het materiaal via een ‘Amerikaans spoor’ op het werk aan te voeren en om rond de werf een afsluiting te plaatsen.
18
Opbouw bijbank
De uitvoering van de werken bracht Beyaert opnieuw op een lijdensweg, met discussies zonder einde over diverse uitvoeringsproblemen, maar vooral over de versiering. Toen hij in 1875 het akkoord van de Bank vroeg voor de aanbiedingen die het jaar voordien waren ingediend, en in beginsel waren goedgekeurd, kreeg hij als antwoord dat men het probleem in overweging nam, er rekening mee houdend dat hij vroeger geschreven had dat de gevels ‘konden uitgevoerd worden met of zonder beeldhouwwerk’. Beyaert echter ontkende dit ooit geschreven te hebben, waarop de Bank niets anders kon dan toegeven. Het was echter vooral met de beheerders van de Bijbank, de heren L. Cateaux en J.B. Quevauxvillers, dat de architect last had. Die beheerders, die zich klaarmaakten om hun huis in de Huidevettersstraat
19
en de Korte Gasthuisstraat te verlaten, vreesden dat ze in hun nieuwe woning zouden moeten inboeten op gebied van luxe en uitstraling. Enkele directieleden hadden zelfs voorgesteld de binnenafwerking aan een andere architect toe te vertrouwen. Gelukkig behield Beyaert zijn opdracht, wat de eenheid van conceptie ontegensprekelijk ten goede komt.
Rotonde hoek Frankrijklei-Bourlastraat
Het gemeentebestuur deed natuurlijk ook een duit in het zakje. In 1877 eiste het de voltooiing van de gevels tegen augustus, maand waarin de vermaarde Rubensfeesten plaats zouden vinden, en ten minste dat de afsluiting zou worden weggenomen om ‘de openbare verlichting rond uw prachtig gebouw zo volledig mogelijk te plaatsen’. Die omheining zag er, na drie jaar werk en regen, inderdaad niet mooi uit. Bovendien werd de omgeving ontsierd door de kalkloods en de stoommachine, maar de aannemer kon de één noch de ander missen. Voor de gelegenheid de stoommachine verplaatsen, ging nog minder, vermits
20
Rotonde hoek Frankrijklei-Bourlastraat – glasraam
daarvoor een steunstuk in metselwerk van meer dan 150 kubieke meter nodig was. De burgemeester capituleerde voor die argumentatie. Beyaert sloeg zich echter door die wisselvalligheden en een hoop andere kleine moeilijkheden met leveranciers, buren en politie heen. Hijzelf tekende alle details van de versieringsmotieven, het smeedwerk,
Traphal
21
de verlichtingsapparaten en zelfs van het meubilair van het bureau bestemd voor de beheerders. Toch vertrouwde hij bepaalde elementen van de afwerking toe aan zijn naaste medewerkers, o.m. aan Paul Hankar die de smeedijzeren borstwering van de grote trapzaal uitvoerde. De uitvoering van het beeldhouwwerk berustte bij Jules Pêcher, Jacques de Braekeleer en de vennoten De Boeck en Van Wint, allen Antwerpenaren. Pêcher beeldhouwde ‘De Vrede’ die aan de woning van de beheerders ter hoogte van de eerste verdieping het penant van de middengevel versiert, de Braekeleer de beide liggende figuren die aan het grote centrale punt van dezelfde gevel de Handel en de Nijverheid verbeelden, en De Boeck en Van Wint de allegorieën van de Dag en de Nacht, die zij ter plaatse in het gebouw uitbeitelden. Tenslotte ondertekende Beyaert zijn werk zoals hij dat voor sommige van zijn grote gebouwen placht te doen : zijn beeltenis werd aangebracht in een venstertje van één van de torentjes die de binnengevel versieren.
Beeltenis Hendrik Beyaert
22
Op 1 december 1879 waren alle diensten in de nieuwe lokalen geïnstalleerd. Kort daarop zou de Gouverneur in zijn jaarverslag kunnen schrijven : ‘Wij schonken aan de stad Antwerpen een monument dat haar artistieke vermaardheid eer aandoet. Onze handelshoofdstad kreeg ruime en goed ingerichte gebouwen, waarop zij wegens de belangrijke evolutie van het bedrijfsleven aanspraak kon maken’.
4. Weerklank in de vakliteratuur Het werk van Beyaert oogstte niets dan lof. Op 24 oktober 1880 schreef de Illustration Nationale : ‘Niets overtreft in sierlijkheid dat gebouw hetwelk in de bevallige en oorspronkelijke Vlaamse Renaissancestijl is opgevat. Afbrekend met de regels van de moderne symmetrie, de oude sleur afleggend, wou de architect in gans zijn werk een grote verscheidenheid van architectonische factoren leggen, gepaard aan een weergaloos spel van lijnen, en hij is daarin volledig geslaagd. De hoogte van de verdiepingen van elk deel van het gebouw beantwoordt aan de behoeften van de dienst. De combinatie van daken is in de ruimste mate gevarieerd en biedt een hoogst merkwaardig effect. Bemerk die talrijke spitsen die zich gedurfd tegen de hemel aftekenen, geen enkele heeft dezelfde vorm, alle zijn verschillend van tekening doch getuigen van smaak en zijn volmaakt van lijn’. Dezelfde bijval kwam tot uiting in de Illustration Européenne (11 juli 1885) en in de Globe Illustré (8 mei 1887). Al die tijdschriften publiceerden een afdruk van de gevel, die vele malen getekend of gegraveerd werd en op ontelbare briefkaarten voorkomt.
23
Camille Lemonnier schreef bij de aanvang van de 20ste eeuw : ‘In de gebouwen – en zelfs in de best gecombineerde – van het hedendaagse Antwerpen, zult U het teken weervinden van hetgeen hier een erfelijke last kan heten : het Koninklijk Atheneum, het Museum, de Vlaamse Schouwburg, een geheel van evenwichtige en volle lijnen ; in het Justitiepaleis en de Nationale Bank vindt men een herleving weer ; haar scherpe torentjes, haar slanke omlijning, haar versierde hoektorentjes met vergulde windwijzers, doen aan een klein Chambord denken en passen goed bij dit voortvarend volk dat voor het heden bouwt’. Ook van officiële zijde werd Beyaert eer betuigd : hij ontving verschillende onderscheidingen in de nationale orden. In zijn laatste jaren ontstonden enkele van de rijkste werken van zijn productie, sommige maar gedeeltelijk, zoals het hotel Hanrez op de Charleroisesteenweg in 1890, de Algemene Spaaren Lijfrentekas van 1889 tot 1893, het Ministerie van de Spoorwegen in 1892 en het kasteel van graaf de Marnix in Bornem. Van één van zijn allerlaatste ontwerpen, met name de monumentale schoorsteen van het station van Doornik, zijn enkel de plannen bewaard gebleven. Op 23 januari 1894 overleed Beyaert op 70-jarige leeftijd in Brussel aan een longontsteking. Hij werd begraven op het Brusselse kerkhof te Evere, waar hij nog steeds rust. Na de dood van zijn vrouw in 1895 werd het woonhuis aan de Troonstraat nr. 18 verkocht en werden zijn rijke verzameling plannen en zijn bibliotheek verspreid.
24
Sommige originele werken konden worden teruggevonden aan de hand van de veilingcatalogus ; dat document geeft een beeld van enkele studiebronnen van een leidende figuur uit de architectuurgeschiedenis van de 19de eeuw in ons land.
C. ANALYSE VAN HET GEBOUW 1. Vestiging en relatie tot de omgeving De Bijbank is inderdaad een markant gebouw geworden, en we citeren hier opnieuw J. Victoir : ‘De duizelingwekkende opeenstapeling van kolommen en pilasters op de portiekvormen in de gevels van de drie hoekpartijen, de ambigue ruimte-ontwikkeling van de grote trapzaal op de Leopoldplaats, het fantastische spel van concave en convexe massa’s die rond het gebouw een soort plint vormen, het uittrekken uit de skeletgevel aan de straatzijde van de grote scheepsboegvormen, het spel van de baksteenen natuursteenverwerkingen in de binnenkoer, de bijna irreële ruimte-opvatting in de lokalen onder de torenspitsen. Dit is slechts een greep uit de ontelbare aspecten waar dit gebouw zo rijk aan is’. Een ander element waardoor het bankgebouw in Antwerpen een hoogtepunt in Beyaerts werk betekent, is de wijze waarop het in relatie werd gebracht met zijn omgeving. Behoudens het hotel Marnix in Brussel, dat vrijwel gelijktijdig ontstond, vertonen weinige voorgaande voorbeelden in Beyaerts productie
25
de neiging tot een volwaardige integratie van de natuursteenelementen met baksteen. In Antwerpen, en meer bepaald in de gevels van het binnenplein, heeft die vormgevingstechniek een niveau bereikt dat in Beyaerts verdere oeuvre niet overtroffen werd. Daardoor ook evenaart het menig gebouw dat hij later ontwierp, zoals het kasteel van Wespelaar, het hotel Hanrez of het Ministerie van Spoorwegen, beide in Brussel, en zelfs de gevels van het binnenplein van het kasteel te Bornem. Met het gebouw in Antwerpen bereikte Beyaert eveneens een optimale weergave van de sociaalculturele wereld van zijn tijd in het algemeen en van het Antwerps milieu in het bijzonder. De torens, hekken, spitsen, loggia’s, frontons, obelisken, e.a. passen perfect bij de omgevende stadsruimte. De schetsen en voorontwerpen tonen duidelijk aan dat hij bij het ontwerpproces achtereenvolgens zeer uiteenlopende mogelijkheden heeft onderzocht om de verschillende functies in het complex onder te brengen. Zo werd de hoofdingang voor het publiek aanvankelijk gepland op de hoek van de Mechelsesteenweg en de Frankrijklei, en uiteindelijk op de Leopoldplaats. In die rij van voorontwerpen komen ook oplossingen voor waarbij het geheel als een starre aaneensluiting van drie vleugels verschijnt, terwijl de huidige configuratie aan de zijde van de Frankrijklei een duidelijke interpenetratie tussen de ruimte van het binnenplein en die van de omliggende laan zelf mogelijk maakt. Bij andere voorontwerpen was er bijvoorbeeld geen sprake van een woonfunctie – althans niet op de benedenverdieping – zodat het uiteindelijk invoeren van zo’n functie aan de zijde van
26
Ingang Leopoldplaats
de Frankrijklei bij Beyaert een zeer duidelijke optie in verband met de bouw veronderstelde. Het is nu precies deze laatste optie waaraan hij vasthield, die zijn duidelijk inzicht in het probleem verraadt. Door het eigenlijke bankgedeelte met zijn ingang aan de zijde van de Leopoldplaats te situeren en de woningen op de Frankrijklei te bouwen, sloot hij aan bij de sociale gerichtheid die deze wijk uiteindelijk zal kenmerken : de ingang op de Leopoldplaats is georiënteerd naar het traditionele handelscentrum van de stad, terwijl de Frankrijklei duidelijk aangewezen is op de ontwikkeling van de
27
woonfunctie voor de nieuwe handelsburgerij, die langs de oude, pas verdwenen vestingen haar nieuwe woonpaleizen bouwde. Aldus nam het gebouw via de Frankrijklei deel aan het nieuwe expansieprogramma van het 19de eeuwse Antwerpen, terwijl het zijn andere zijden, die aan zuiver commerciële activiteiten gewijd zijn, blijft richten naar de historische kern van de stad, van waaruit zich de hele economische expansie heeft uitgebreid. Beyaert benadrukte deze twee totaal verschillende functies zo duidelijk dat hij op de Frankrijklei de woongevels als één groot continu vlak liet aansluiten – via de uitspringende puntgevels met hun symmetrieassen – bij de overige gevels op die laan, die alle aan dezelfde woonfunctie zijn gewijd. Het
verhoudingsanalyse
28
commerciële gedeelte liet hij als een speerpuntvorm van de driehoeksfiguur op de Leopoldplaats richten, er wel voor zorgend dat noch de gevel aan de Mechelsesteenweg, noch die in de Bourlastraat een centraal geaxeerd accent zouden krijgen. Daardoor liet hij ze eigenlijk als wanden voorkomen waar men alleen langs loopt, en benadrukte hij het zuivere verkeerskarakter van beide straten. Op de Frankrijklei zal hij trouwens de band met de gelijksoortige omgeving – zowel sociaal als zuiver ruimtelijk – nog beklemtonen door boven de benedenverdieping gedeelten uit de vleugel weg te laten, waardoor de ruimte van de laan interpenetreert met die van het binnenplein. Aldus ‘haakt’ de kern van het hele complex – zijn binnenplein – letterlijk in op de geaxeerde ruimte van de ‘woon’-wijk. Het is trouwens alleen vanaf de Frankrijklei, over de lagere gedeelten van de vleugel heen, dat men een vermoeden kan hebben van de omvang van het binnenplein. Het binnenplein is uitgegroeid tot een zelfstandige eenheid met de configuratie van een laatmiddeleeuws stadspleintje ; de buitenzijde daarentegen is volledig op de schaal van de omgeving afgestemd. Van op een afstand komt die schaalintegratie in het stedelijk landschap zeer duidelijk tot haar recht. Het gebouw correspondeert met de omliggende gebouwen, zowel door zijn gemiddelde hoogte en aantal verdiepingen als door zijn vormgevend karakter. Bepaalde verticale ritmemotieven, o.m. de puntgevel boven de ingangen van de woningen en de uitstekende dakvensters in de zijvleugels, werken die integratie sterk in de hand. Daarenboven zijn enkele elementen in die gevels, zoals de dakvensters van
29
de zijvleugels en de erkers aan de woningen, nauw verwant met de gevels van de rijke burgerhuizen in de onmiddellijke buurt en met het Antwerpse stadsbeeld in het algemeen.
2. Vormgeving en plaats in de Antwerpse stadsontwikkeling Door het hele complex te laten inspelen op de sociale en economische omgeving, heeft Beyaert het geheel ongetwijfeld als een schakel willen zien in de stedenbouwkundige ontwikkeling van de hele wijk en zelfs van de stad. De twee hoektorens op de Frankrijklei zijn het bewijs van die urbanistische zienswijze. Een laatste – en zeker niet het minst belangrijke – aspect van de historische rol in Beyaerts oeuvre, is het feit dat dit gebouw hem vrijwel voor de eerste maal de gelegenheid bood af te wijken van het strikt rechthoekige compositiepatroon, eigen aan de zuiver classicistische stijl, dat hij tot dan toe meestal huldigde. Door het samenlopen van assen en volumes, door het invoeren van toren- en paviljoenvormen die ongelijke en soms tegenstrijdige ruimte- en massaspanningen creëren, door het verbinden van grote ruimtepartijen over en door gebouwen heen, zowel binnen als buiten, alsook door het verlaten van het symmetrieprincipe, heeft dit gebouw voor Beyaert de doorbraak betekend van een nieuwe visie in zijn vormelijk denken. Daarbij is dit gebouw niet alleen in Beyaerts werk belangrijk, doch ook op een veel breder niveau, namelijk dat van de architectuurontwikkeling in het Antwerpse zelf.
30
Door alle buitengevels een luxueuze bekleding in witte Euvillesteen te geven heeft Beyaert de ondernemingsgeest van de op pracht beluste Sinjoor duidelijk weergegeven. In de binnenkoer daarentegen, waaraan hij de vorm van een pleintje gaf en waarvan de gevels de baksteenarchitectuur van de laatmiddeleeuwse binnenstad evoceren, duikt dan het historisch beeld op van de Hanzetijd, die aan het begin ligt van de enorme ontwikkeling van de Scheldestad. De invloed van Beyaerts Bankgebouw doet zich vooral voelen bij een aantal grootschalige werken die vlak daarna ontstaan. Als uitblinkers zien we hier met name de opmerkelijke hoekpartijen aan de ingang
Detail buitengevel
31
Binnenkoer
van de Leysstraat, het weeshuis van Dens in de Albert Grisarstraat en zelfs Delancenserie’s Centraal Station, alsook het algemeen karakter van de Cogels-Osylei. Beyaerts vormenwereld, evenals zijn ongeziene integratiezin in de omgeving, zijn er zonder twijfel in terug te vinden. Het Bankgebouw is verder ook een fundamentele schakel in de ontwikkeling van de architectuur in de tweede helft van de 19de eeuw, een schakel die de traditie van de laatmiddeleeuwse bouwkunst, via de 16de en 17de eeuwse stromingen, regelrecht verbindt met die van onze eigen tijd.
32
Vandaag is het gebouw niet alleen niet meer weg te denken uit het stadsbeeld, doch door zijn specifieke vormgeving beheerst het – misschien nog meer dan een eeuw geleden – het leven van een heel stadsdeel van Antwerpen. In de mond van de gemiddelde Antwerpenaar slaat een uitdrukking als ‘De Bank’ niet alleen op een bepaalde commerciële activiteit, maar is ze een referentiepunt geworden in de hedendaagse stad.
3. Situering van de Bijbank in Beyaerts werk Beyaerts oeuvre zou men in drie periodes kunnen indelen. De eerste, van 1850 tot 1870, is de vormingsperiode : ze bevat de jeugdwerken en eindigt met de eerste gebouwen van de hoofdzetel van de Nationale Bank. Uit de tweede periode, van 1870 tot 1890, dateren de verwezenlijkingen die getuigen van de grote maturiteit van de meester : het kasteel van Wespelaar is het laatste in die reeks. Tenslotte zijn er de laatste werken, van 1890 tot 1894, stuk voor stuk unieke creaties die het volledige oeuvre bekronen : het hotel Hanrez, het kasteel van Bornem en het Ministerie van de Spoorwegen. Chronologisch situeert de Bijbank zich midden in de tweede periode, samen met o.m. het station van Doornik, de lagere school van Zinnik, het hotel Kegeljan te Namen, het Concert Noble en het hotel de Marnix in Brussel. In het oeuvre van de bouwmeester betekent ze een ommekeer : ze verwijst nog naar vroegere werken en
33
herneemt sommige technieken die Beyaert voordien dierbaar waren, maar vertoont reeds het unieke karakter dat zo kenschetsend is voor de laatste realisaties. Op het gebied van de materiaal-technische conceptie liet de architect zijn vroegere voorkeur voor een gevelbekleding in natuursteen of voor bepleisterde gevels varen : op het binnenplein zijn de gevels overwegend met baksteen bekleed. Die techniek werd verder uitgewerkt in het kasteel van Wespelaar, het binnenplein en de bijgebouwen van het kasteel van Bornem en vooral in het Ministerie van de Spoorwegen : het gevolg van zijn ommekeer naar de laatmiddeleeuwse stijl. Resoluut wendde hij zich tot eigentijdse materialen, zoals gietijzer, waarvan hij het gebruik als dragende structuur consequent doortrok. Even meesterlijk beheerste hij het smeedijzer dat hij in Antwerpen verwerkte tot sterk gevarieerde vormen voor hekken, torenspitsen, dakafboordingen en lantaarns. Zij waren directe voorlopers van de rijke fantasie die hij in de omheining rond de Kleine Zavel te Brussel tentoonspreidde. In deze techniek kan men de lijn van Beyaerts evolutie naar de art nouveau architectuur volgen. De opvatting van de dragende metaalstructuur experimenteerde hij ook met de dragende elementen van metselwerk. Daaruit resulteerde een skeletbouw van bak- en natuursteen, die in zijn andere werken niet meer overtroffen werd.
34
Terloops stippen wij even zijn voornemen aan om op het binnenplein een beglaasde structuur te bouwen waarvan het ontwerp samenviel met dat van Balat voor de koninklijke serres van Laken. Ook in de onderlinge relatie van de vormelementen is de Bijbank een keerpunt in Beyaerts oeuvre. Zoals reeds eerder aangestipt, waren zijn vroegere gebouwen steeds zoveel mogelijk op een symmetrisch en regelmatig patroon gebaseerd.
Binnenkoer
35
Oorspronkelijk streefde de architect ook voor dit gebouw een symmetrische oplossing na, maar achteraf gebruikte hij de driehoek om die symmetrie te negeren door het gebouw op te trekken langs twee assen, waartussen spanningsvelden ontstonden. In de gebouwen die na de Bijbank tot stand kwamen, wordt de symmetrie steeds minder belangrijk, zoals in de kastelen van Marnix en Wespelaar voor de algemene opvatting, in het huis Godefroy te Brussel voor de gevelopvatting, en in het hotel Kegeljan te Namen voor de volumeverdeling ; tot slot is de Bijbank qua vormgeving de directe voorloper van het Ministerie van de Spoorwegen. Nog andere vormenrelaties breken hier definitief door. De vermenging tussen gebouw en ruimte in de Bijbank vinden we terug in latere werken als het kasteel van Bornem en zijn bijgebouwen, de Kleine Zavel of het Ministerie van de Spoorwegen in Brussel, waar het spel van de massa met de ruimte organisch op de omgeving ingrijpt. De climax van de in elkaar vloeiende binnenruimte, die het Concert Noble en het hotel van de Nationale Bank te Brussel kenmerkt, werd in Antwerpen voor het eerst op de uiterlijke vorm toegepast.
36
4. Sociaal-culturele context Minstens even belangrijk als de technische, sociale en economische aspecten, zijn de culturele implicaties van de Bijbank. Er is reeds gewezen op de toekomstgerichte buitenzijde en op de doorzetting van formele ideeën uit het Antwerps architectonisch verleden aan de binnenkant. De bouwmeester leert ons hoe zinvol en vernieuwend de recuperatie van het verleden in het heden kan gerealiseerd worden. Daardoor wordt het gebouw drager van een idee en vervult het als kunstwerk een essentiële taak : het brengen van een boodschap, in het bijzonder aan de gemeenschap waarin het gebouw zich bevindt, maar ook aan een veel breder publiek. Zelfs voor Beyaert was die realisatie een verruiming van zijn ideeënwereld. Ze verplichtte hem tot een diepgaande studie van de Antwerpse architectuur, opdat zijn gebouw als een waar herkenningsteken kan gedijen. Als hulde gaf de Nationale Bank driekwart eeuw later een honderdfrankbiljet uit waarop zijn portret prijkt, samen met een afbeelding van een gevel van het Antwerpse gebouw en met een schets van het grondplan.
Biljet 100 BEF.
37
Bij die gelegenheid richtte een tentoonstelling de schijnwerpers op zijn oeuvre en zette men een belangrijke stap naar de herwaardering van een boeiende en prominente figuur uit onze 19de eeuwse architectuur.
38
D. OVERZICHT VAN DE WERKEN VAN ARCHITECT BEYAERT ANTWERPEN Antwerpen : – Beurs (herstellingswerken – kolommen) – Hotel de la Ravine (voorontwerp) – Sint-Janskerk te Borgerhout (in samenwerking met F. Baeckelmans) – Fontein op de Frankrijklei – Frankrijklei : bijbank van de Nationale Bank van België (1872-1879) Bornem : – kasteel van graaf de Marnix (1894) met bijgebouwen (1883)
BRABANT Brussel : – Kunstlaan : herenhuis op nr. 22 (1851), hotel Roussille en Cercle du Parc – Wildewoudstraat : hotel en hoofdzetel van de Nationale Bank van België (1859-1878) – Vrije Universiteit van Brussel (oud Granvellepaleis, in samenwerking met Trappeniers) (1863) – Naamsepoort : de Brouckèrefontein (1866) – Hallepoort (1869) – Aarlenstraat : Concert Noble (1873) – Louizalaan : huis J. Godefroy (1873), paviljoenen en hotels in het begin van de laan en hotel Graux – Adolf Maxlaan : huis ‘In de Kater en de Kat’ (1874)
39
– Parkje van de Kleine Zavel (1880) – Jubelpark : toren van de Brusselse tentoonstelling (1880) – Parlement en Kamer van Volksvertegenwoordigers (1883) – Wolvengracht : hotel van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (1889-1893) – Leuvenseweg : Ministerie van de Spoorwegen (1892) – Guimardstraat : hotel van baron de Waelmont – Charleroisesteenweg : hotels Jamar en Hanrez – Montoyerstraat : huizen op nrs. 2, 4, 6 en 65 en hotels Sabatier en Mesdagh – Handelsstraat : huis op nr. 45 – Broekstraat : hotel van graaf de Villers – Wetstraat : hotels van graaf de Chastel, van graaf de Marnix, van Morel, van de Ridder, van Lacourt, van Foestraets, van Caroly (bijgebouwen), van Van Becelaer en hotel op de hoek van de Regentlaan – Hertogsstraat : hotel van graaf de Lalaing – Maria van Bourgondiëstraat : woning – Waversesteenweg : orgelfabriek Mecklin Schutz – Crespelstraat : hotel Michel – Nieuwstraat : huis van notaris Eliat – Vanderkinderestraat : Scheldemangebouw – Naamsestraat : hotel Barbanson – Fonsnylaan : huis Delfosse – Welgelegenstraat : huis de Pelseneer – Lakenweversstraat : huis Douterluigne en huis Fortamps – Eendrachtsstraat : huis Decq – Theresianenstraat : huis van dokter Vleminckx – Troonstraat : huis Hammelrath – Goedheidsstraat : hotel Rolin-Jacquemyns – Ruisbroekstraat : huis Billen – Blaesstraat : huis Heyvaert – Hoogstraat : huis Lecherf
40
– Stormstraat : huis Corman – Twaalfapostelenstraat : Banque Générale – Zinnerstraat : hotel Warnant – Kunststraat : hotel Tasson-Snel – Leopold II-laan : werkhuizen De Waele – Warmoesstraat : huis op nr. 11 – Warmoesberg : winkelpui – Sint-Jans-Molenbeek : buitenhuis van de Hemptinne – Etterbeek : kastelen van Sabatier en van Becquet – Oudergem : kerk (1867) – Jette : Vanderschrickstraat : huis – Koninklijk Museum voor Natuurlijke Historie-Dierentuin (ontwerp) – Etablissements du gaz (magazijnen) – Verlichting voor de Halfeeuwfeesten – Leopoldbaden Londerzeel : – kasteel van burggraaf de Spoelbergh en votiefkapel Everberg : – kerk (voorportaal) Wespelaar : – kasteel van burggraaf de Spoelbergh (1887) Sint-Pieters-Leeuw : – kasteel van Wittouck (bijgebouwen) Eyzer : – kasteel van graaf de Marnix Jezus-Eik : – kasteel van graaf de Marnix (bijgebouwen) Waterloo : – buitenverblijf van graaf Carton de Wiart
41
Geldenaken : – kasteel van graaf d’Oultremont (oranjerie) te Maillard Hoeilaart : – Waversesteenweg : woning
HENEGOUWEN Doornik : – station (1879) – stapelplaats en douanegebouw (1879) – hotel Heughebaert-Savart – huis van notaris Roger – burgelijk ziekenhuis (in samenwerking met E. Janlet) Zinnik : lagere school (1874) weeshuis middelbare school plein en kiosk Ecaussinnes : – buitenverblijf van Rivière (1859) Feluy : – huis Pennart-Masson Charleroi : – hotel Roland Trazegnies : – kasteel (zijvleugel
42
LUIK Chaudfontaine : – kasteel van de la Rochette (ingang) (1876)
LUXEMBURG Mirwart : – kasteel van Darrigade
NAMEN Namen : – station – rue de Fer : hotel Kegeljan (1880) Jambes : – kerk (1880) Faulx-les-Tombes : – kasteel van de Sauvage (1872) – kerk (1880) Chevetogne : – kasteel van gravin van den Steen
OOST-VLAANDEREN Gent : – Coupure : huis Baertsoen op nr. 1 (1882)
43
WEST-VLAANDEREN Oostende : – kursaal (1851) – Kattestraat : huis Fontaine – huis Jean Brugge : militair ziekenhuis Kortrijk : – huis Becq – huis Vandenbergh Middelkerke : – ziekenhuis voor rachitische kinderen (1881)
BUITENLANDSE VERWEZENLIJKINGEN Nederland : – kasteel van de graaf van Ansenburg, Amstenraad Frankrijk : – kasteel van graaf de Mérode, Han-sur-Meuse Italië : – hotel van hertog de Guardia Lombardia, Napels Egypte : – verscheidene woningen in prefab-structuren
44
Bijbank gezien van op de Frankrijklei, foto © Sara Peeters
Bronnen : – P. KAUCH, (van 01.01.60 tot 19.10.64 Adviseur van de Directie van de N.B.B.) ‘De Bijbank van de Nationale Bank van België te Antwerpen, van de Huidevettersstraat tot de Kunstlaan’. Uittreksel N.B.B.-Tijdschrift van het Personeel, 18e jaar, nr. 3, maart 1962 – J. VICTOIR, Inspecteur-generaal, Burgerlijk Ingenieur Architect bij de N.B.B., Docent aan het Hoger St. Lucas-Instituut te Brussel ‘Bij het Eeuwfeest van het Gebouw van de Nationale Bank’, Tijdschrift van de Stad Antwerpen, december 1979, nr. 4 – Dienst Verzamelingen en Letterkundige Bibliotheek – N.B.B. Brussel Catalogus bij de tentoonstelling (30.11.79 – 31.01.80), ‘N.B.B. Antwerpen : een Gebouw, een Eeuw’. Foto’s NBB tenzij anders vermeld.
45
Verantwoordelijke uitgever : Dhr. Marc De Gey ter, de Berlaimontlaan 14, BE-1000 Brussel / Opmaak : NBB AG – Prepress & Image – Gepubliceerd in juni 2013
Nationale Bank van België n.v. de Berlaimontlaan 14 1000 Brussel www.nbb.be
[email protected] Ondernemingsnummer : 0203.201.340 RPR Brussel