KO RT L O P E N D O N D E RW I J S O N D E R Z O E K
Professionele organisatie
Big Picture Learning en de competenties van docenten
Mechtild Derriks Gerrit Vrieze
95
Big Picture Learning en de competenties van docenten
Mechtild Derriks Gerrit Vrieze
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Derriks, M., Vrieze, G. Big Picture Learning en de competenties van docenten. Mechtild Derriks. Amsterdam, Kohnstamm Instituut. Gerrit Vrieze. Nijmegen, ITS Radboud Universiteit (Rapport 871, projectnummer 40514) ISBN 978-90-6813-933-4
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.
Uitgave: Kohnstamm Instituut Plantage Muidergracht 24, Postbus 94208, 1018 TV Amsterdam Telefoon: 020-5251226 http://www.kohnstamminstituut.uva.nl/htm/instituut.htm Copyright ©Kohnstamm Instituut, 2012. ITS Radboud Universiteit, 2012.
Dit onderzoek is gefinancierd uit het budget dat het ministerie van OCW jaarlijks beschikbaar stelt aan de LPC ten behoeve van Kortlopend Onderwijsonderzoek dat uitgevoerd wordt op verzoek van het onderwijsveld.
Inhoud
Vooraf Samenvatting 1 Inleiding en onderzoeksvragen 1.1 Vraagstelling en dataverzameling 2 BPL in de praktijk in Nederland 2.1 De scholen 2.2 Prakticon, Doetinchem 2.3 CSG Prins Maurits, Middelharnis 2.4 De Baander, Amersfoort 2.5 MET Praktijkonderwijs, Waalwijk 2.6 De Gooise Praktijkschool 3 BPL- experts aan het woord 4 Conclusies Geraadpleegde literatuur
1 3 7 15 17 17 19 27 31 37 44 51 55 65
Vooraf
De aanvrager van dit onderzoek, de Verenging Big Picture Nederland, vertegenwoordigt 20 VO scholen in Nederland die zich voor het ontwerp en de praktijk van hun onderwijs laten inspireren de Big Picture Learning filosofie. Leden van de vereniging ontmoeten elkaar met enige regelmaat. Tijdens een van deze bijeenkomsten in 2010 werd de drieledige rol van de leraar in Big Picture Learning besproken. De rol van ‘advisor’ die de taken van leraar, leerlingbegeleider en loopbaanbegeleider integreert en de contacten en relatie met de leerling, de ouders en de buitenschoolse begeleider verzorgt. Toen ontwikkelde zich ook de vraag of er wezenlijk (ander) onderwijs- en begeleidinggedrag gevraagd wordt van leraren aan Big Picture geïnspireerde scholen. Moet een leraar extra of andere kennis, vaardigheden en gedrag hebben, om te kunnen werken met typische Big Picture kenmerken zoals persoonlijke leerplanning, leren in authentieke, levensechte leeromgevingen en intensieve afstemming met de ouders en de buitenschoolse mentor.? Gelukkig bestaat in Nederland het Kortlopend Onderwijsonderzoek. Daar diende het bestuur de onderzoeksvraag in die vroeg in 2011 werd gehonoreerd. Toen hoorden we ook dat een combinatie van twee gerenommeerde onderzoeksinstituten zich in 2011 in onze vraagstelling zou verdiepen. Op het congres tijdens de Derde Big Picture week in november 2011 werden de eerste resultaten al gepresenteerd door de betrokken onderzoekers van het Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam en het ITS, Radboud Universiteit Nijmegen. Met dank aan de onze leden en de experts die bereid waren tijd en energie te steken in de interviews en dataverzameling. De onderzoekresultaten zullen in de toekomst worden meegenomen in activiteiten, zowel in de vereniging als daarbuiten.
Namens het bestuur van de Vereniging Big Picture Nederland. Hanneke te Braake-Schakenraad
1
2
Samenvatting
Een twintigtal Nederlandse scholen voor voortgezet onderwijs laat zich in hun onderwijsvisie en werkwijze inspireren door de Big Picture Learning filosofie. Big Picture Learning (BPL) is van oorsprong een Amerikaans vernieuwend onderwijsconcept. Kern van BPL is het persoonlijk maken van het onderwijs en daarmee de kwaliteit van de leeropbrengsten voor de leerling. De leerling staat centraal, niet de leerstof of het examen; vanuit zijn interesse bepaalt de leerling (in grote mate) wat er wanneer geleerd wordt, in welke tempo en hoe. Big Picture Learning is meer dan individueel onderwijs: het is persoonlijk onderwijs. Onderwijs persoonlijk maken wil zeggen dat leerlingen sturing kunnen geven aan hun eigen leerproces en keuzemogelijkheden hebben. Het betekent ook dat de school de leerlingen nadrukkelijk de tijd, kans en verantwoordelijkheid geeft om dat te leren. Dat hun begeleiders in gesprek gaan, hen aanspreken op hun sterke kanten en respectvol omgaan met hun beperkingen. De filosofie van BPL is ook: leerlingen uit zich zelf laten halen wat erin zit en helpen boven hun eigen verwachtingen uit te groeien. De drie peilers van Big Picture Learning filosofie zijn Relevantie, Relatie en Rigor. Deze drie peilers zijn leidend voor de organisatie van de scholen en de pedagogische en didactische uitwerking van Big Picture Learning. Om die peilers hanteerbaar te maken in een schoolcontext worden in de praktijk tien onderling samenhangende en onderscheidende principes gebruikt. De vraag naar het onderzoek is afkomstig van de Vereniging Big Picture Nederland. De Vereniging wil meer zicht op wat docenten op scholen die geïnspireerd zijn door de BPL-filosofie zien als wezenlijke kenmerken van hun onderwijs, welke competenties dat van hen vereist en wat zij daarvoor moeten aan- dan wel afleren. Het onderzoek bestaat uit een literatuurstudie en gesprekken met schoolleiders en docenten van vijf Big Picture geïnspireerde scholen in Nederland en enkele experts op het terrein van de filosofie en praktijk van Big Picture Learning in de verenigde Staten. Voor het in kaart brengen van de competenties van docenten van BPL-georiënteerde scholen, is gebruik gemaakt van de competenties die wettelijk zijn vastgelegd voor leraren in het basis- en voortgezet onderwijs: de zogenoemde SBLbekwaamheidseisen (Stuurgroep Bekwaamheid Leraren). Deze bekwaamheidseisen
3
zijn ingedeeld in zeven categorieën. Op basis van de informatie uit de gesprekken konden de competenties waarover docenten voor goed BPL-onderwijs dienen te beschikken als volgt worden ingedeeld. 1. Interpersoonlijke competentie Een gelijkwaardige relatie met de leerlingen willen en kunnen aangaan Belangstelling hebben voor leerlingen Positief communiceren Grenzen kunnen stellen aan gedrag 2. Pedagogische competentie Leerlingen helpen meer zicht te krijgen op eigen mogelijkheden én beperkingen Positief staan tegenover leerlingen; zien dat de studenten iets kunnen Studenten kunnen (willen) uitdagen, enthousiasmeren 3. Vakinhoudelijke en didactische competentie Passies en interesses kunnen vertalen in een leerplan, opdrachten, stages e.d. Het leerplan op maat kunnen invullen De leerling op het eigen werk laten reflecteren Vorderingen zien in het kader van het leerproces van de leerling 4. Organisatorisch en competentie Klassenmanagement beheersen Structuur aanbrengen in de begeleiding 5. Competentie in het samenwerken met collega’s Teamspeler zijn 6. Competentie in het samenwerken met de omgeving Een leernetwerk rond de student kunnen opzetten en aansturen De rol van de ouders in het leernetwerk vormgeven De rol van bedrijven en instellingen in het leernetwerk vormgeven 7. Competentie in reflectie en ontwikkeling. Als docent willen doorgroeien Vastgesteld kan worden dat de competenties die vereist zijn voor onderwijs volgens de Big-Picture-Learning-principes goed zijn onder te brengen zijn in de SBLsystematiek en een meer of minder specifieke invulling van de categorieën vormen. Dit komt overeen met wat in de gesprekken vaak naar voren kwam, namelijk dat de eisen die aan een BPL-docent worden gesteld zich niet zozeer onderscheiden van de eisen aan een ‘gewone’ docent, maar wél vragen om een specifieke invulling en
4
specifieke accenten. Dit komt vooral naar voren bij de concretisering van de vakinhoudelijke en didactische component. Voorts geven sommige respondenten te kennen dat het in hun ogen niet alleen om competenties gaat; sommige spreken van een mindset, een andere manier van denken. Volgens hen staat een BPL-docent op een andere manier in het onderwijs, kijkt hij op een andere manier tegen leren en de leerling aan. Die manier houdt in dat de docent er is voor de leerling en niet omgekeerd. Er zijn respondenten die vinden dat het ook gaat om eigenschappen die niet of maar in beperkte mate te ontwikkelen zijn. Men denkt dan vooral aan aspecten van de interpersoonlijke en pedagogische competenties, om eigenschappen als echte interesse hebben in de leerling, de potentie van de leerling zien, geduld hebben, rustig blijven. Respondenten benadrukken dat goed BPL-onderwijs van docenten vereist dat zij afleren dat zij als docent bepalen wat een leerling leert, hoe en wanneer. Zij moeten afleren dat de leerstof en de docent centraal staan en dat zij als docent de regie tijdens een les stevig in handen moeten houden. Docenten in BPL-scholen moeten die zekerheid loslaten en leren vertrouwen in de leerbereidheid en nieuwsgierigheid van de leerlingen. Als het gaat om wat docenten vooral moeten aanleren dan is het: open zijn, nieuwsgierig zijn, de goede vragen stellen, goed luisteren, met de leerling meedenken en mee zoeken. Dit is niet altijd even gemakkelijk, zo valt te beluisteren. Het is soms lastig om een goede balans te vinden tussen je open naar een leerling opstellen, niet teveel te sturen, en toch de leerling verder te helpen in zijn ontwikkeling en diepgang in de leerstof te vinden. Open en niet sturend zijn, een kind nieuwsgierig benaderen vraagt een omslag in de manier van leerlingen bejegenen en naar ze kijken. Kijken we naar de SBL-bekwaamheidseisen, dan liggen de competenties waarover docenten voor BPL-onderwijs moeten beschikken of die zij daarvoor moeten aanleren vooral op het interpersoonlijke en pedagogische vlak, én op vakinhoudelijk en didactisch terrein.
5
6
1
Inleiding en onderzoeksvragen
Big Picture Learning (BPL) is van oorsprong een Amerikaans vernieuwend onderwijsconcept. In 1995 is de beweging met één school begonnen, ondertussen zijn er in de Verenigde Staten zo’n 60 scholen die werken volgens de principes van BPL, en buiten de Verenigde Staten nog eens zo’n 40 scholen (Nederland, Canada, Australië). De Nederlandse belangstelling voor het Amerikaanse onderwijsconcept ‘One Student at a time’ volgens de Big Picture Learning filosofie, is in gang gezet door de KPC Groep. Vanaf het begin van deze eeuw heeft het KPC diverse activiteiten ondernomen om Big Picture Learning en One Kid at a time in Nederland bekendheid te geven. In dit kader zijn onder meer studiereizen voor Nederlandse belangstellenden georganiseerd naar The Met Center, de school in Providence, Rode Island (Verenigde Staten) die als voorbeeld dient voor de manier waarop het concept dagelijks in praktijk wordt gebracht. Ook worden elke drie jaar vertegenwoordigers van Amerikaanse BPL-scholen naar Nederland gehaald om hun werkwijze en uitgangspunten hier nader toe te lichten. In 2005 is de eerste Nederlandse BPL-week gehouden onder de titel: ‘Onderwijs persoonlijk maken’, in 2011 was de titel ‘Met persoonlijk leren optimaal presteren’. Voorts zijn er door KPC Groep diverse brochures uitgebracht over de wijze waarop scholen in Nederland zich hebben laten inspireren door het BPL-concept. In 2007 werd de Vereniging Big Picture Nederland opgericht. Belangrijk doel van de vereniging is om een netwerk te vormen voor het uitwisselen van ervaringen van scholen in Nederland die zich in hun werkwijze laten inspireren op het BPL-concept en een bijdrage te leveren aan de professionalisering van de docenten op deze scholen. Anno 2011 zijn er 20 scholen voor Voortgezet Onderwijs bij deze vereniging aangesloten. Om als vereniging een bijdrage te kunnen leveren aan de professionalisering van BPL-docenten is het van belang te weten wat docenten als belangrijke competenties zien voor het werken volgens de BPL-filosofie en op welke punten zij behoefte hebben aan verdere professionalisering en ondersteuning. Vanuit de vereniging is er daarom een vraag ingediend bij het Kortlopend Onderwijsonderzoek naar wat docenten die werkzaam zijn op BPL-geïnspireerde scholen zien als wezenlijke kenmerken van hun onderwijs en wat zij daarvoor moeten aan- dan wel afleren. Maar wat is Big Picture Learning eigenlijk?
7
Big Picture Learning Grondleggers van ‘Big Picture Learning’ zijn de Amerikanen Dennis Littky en Elliot Washor, beide zeer ervaren en gepassioneerd leraar, schoolleider, onderwijsconsultant en –onderzoeker. Hun missie om het bestaande onderwijssysteem in de Verenigde Staten te veranderen begon begin jaren negentig. Zij wilden meer gemotiveerde leerlingen, minder drop outs en spijbelaars en een betere doorstroming naar het vervolgonderwijs. Littky en Washor wilden vernieuwende scholen creëren waarin het leren voor de leerlingen relevant en betekenisvol is omdat het in nauwe samenhang staat met de buitenschoolse wereld (de samenleving) rondom de school en waar een significant deel van het leren ook in die echte wereld plaats vindt (the ‘Big Picture’). De school en het echte leven moeten in hun ogen geen gescheiden werelden zijn, maar authentiek en direct met elkaar samenwerken. ‘Education is everyone’s business’, is hun uitgangspunt. Een even fundamenteel uitgangspunt was voor hen het ‘One kid at a time’-principe: docenten moeten elk kind met persoonlijke aandacht begeleiden/onderwijzen. Het ‘One kid at a time’-principe betekent dat leraren hun leerlingen persoonlijk kennen en bewust investeren in het bouwen van een echte relatie met elke leerling. De scholen maken het bieden van deze persoonlijke aandacht organisatorisch mogelijk zodat leraren ook daadwerkelijk oog kunnen hebben voor de individuele leerling en het persoonlijke leerproces. Elke student wordt gestimuleerd een stem te hebben in wat hij leert en de keuzes die hij maakt. De keuzes worden vastgelegd in het kwartaalleerplan en gemaakt op basis van de interesse en de passie van de leerling én op basis van een duidelijk overzicht van de verwachtingen per leerjaar en vijf leerplangebieden. Met het oog op voldoende duurzaam en ‘robuust’ resultaat (rigor) praten de docenten veel met de studenten en luisteren ze goed naar wie ze zijn als persoon, wat ze willen, wat hun zorgen zijn. Relevantie, relatie en rigor1 zijn de drie peilers van de Big-Picture-Learning-filosofie en het ‘One kid at a time’-principe. Om die peilers hanteerbaar te maken in een schoolcontext worden in de praktijk tien onderling samenhangende en onderscheidende principes gebruikt (zie volgende bladzijde). Om de principes van persoonlijk onderwijs en levensecht leren in de praktijk te kunnen realiseren werden scholen (afdelingen) kleinschaliger, kregen leerlingen meer verantwoordelijkheid voor hun leren en werden ouders meer betrokken bij het leren van hun kinderen. 1
8
Rigor is moeilijk te vertalen in het Nederlands. Het betekent: duurzaam, robuust en herhaalbaar resultaat.
Littky en Washor zijn met het realiseren van hun ideeën klein begonnen, op één school: de Metropolitan Regional Career and Technical Center, algemeen bekend als de ‘Met Center’. Ondertussen is het aantal BPL-scholen in én buiten de VS aanzienlijk toegenomen en is de Met Center in Providence uitgegroeid tot het vlaggenschip van de BPL-beweging. In de loop der jaren hebben de grondleggers hun concept verder ontwikkeld en in de praktijk vorm gegeven. Hoewel de concrete invulling van het concept in diverse scholen kan verschillen, worden volgens de grondleggers op alle BPL-scholen tien gemeenschappelijke kenmerken waardoor BPL-scholen zich van andere scholen onderscheiden. Tien onderscheidende kenmerken BPL onderscheidt zich op verschillende manieren van ‘gewoon’ onderwijs, maar volgens de grondleggers zijn er tien onderscheidende kenmerken of uitgangspunten die samen onderwijs tot Big Picture Learning maken en het ‘One kid at a time’concept praktisch mogelijk maken. Niet één van deze kenmerken is de belangrijkste, zo wordt benadrukt, het geheel van deze kenmerken maakt dat Persoonlijk Onderwijs wordt gecreëerd (KPC, 2007; 2008). 1. Leren in de echte wereld In de Amerikaanse scholen wordt veel ruimte gemaakt voor ‘Learning through internship2’ (LTI), een buitenschoolse leer- en werkperiode. In Amerika hebben de leerlingen vanaf het eerste jaar een LTI. Deze, wel op een stage lijkende, leeromgeving is een belangrijk kenmerk van BPL omdat de leerling de kunst van het volwassen zijn, kan afkijken bij de volwassene(n) met wie wordt samengewerkt. Daarnaast verwerft de leerling op ‘authentieke’ wijze inzicht in de benodigde competenties en de gewenste expertise in praktijksituaties. De LTI’s in de Amerikaanse BPL-scholen zijn breder dan beroepsgeoriënteerde of beroepsvoorbereidende stages in Nederland. In Amerika dienen de LTI’s ook ter verwerving van meer algemene competenties in de vijf leergebieden: communicatie, rekenen/wiskunde (quantative reasoning), competenties op het terrein van social gedrag (social reasoning ) en een onderzoekende houding (empirical reasoning) en persoonlijke kwaliteiten die een leerling zelf ‘meebreng’ en waarop in een buitenschools leersituatie op ‘natuurlijke’ wijze een beroep wordt gedaan. 2
De afkorting LTI wordt ook gebruikt voor Learning Through Interest (interesse) of learning Through Immersion (onderdompeling|). Het kenmerkende is dat het gebeurt in een realistische voor de leerling, relevante leeromgeving in samenwerking met relevante rolmodellen en de praktijkmentor, de LTI-begeleider.
9
2. Het persoonlijk leerplan (persoonlijk onderwijs) Op basis van de individuele talenten, interesses en behoeften van de leerling wordt een persoonlijk leerplan (PLP) gemaakt. Er is geen vast curriculum en er is geen eenrichtingsverkeer in de vorm van kennisoverdracht. Er is wel een zeer uitgewerkt systeem van verwachtingen per leerjaar (4 jaar High school)) die in één-op-één gesprekken met de leerling en verdeeld over de kwartalen in de lessen en persoonlijke leerplannen worden verwerkt. Deze doelen worden direct gekoppeld aan de vijf leergebieden en het niveau van diplomering waarop de leerling zich richt. Leren vindt plaats op basis van de persoonlijke passie / interesse van de leerling. Indien nodig wordt intensief gewerkt aan het (terug) vinden van de persoonlijke interesses. Het PLP wordt ieder kwartaal samengesteld en gevolgd in persoonlijke overleggen met de leerlingen. Het PLP wordt ingevuld met de bovengenoemde verwachtingen en leerdoelen die passen bij die passie van de leerling en daarop gebaseerde LTI- projecten. 3. Authentiek beoordelen (vaststellen van de individuele ontwikkeling) Beoordeling vindt niét plaats op basis van standaard toetsen, proefwerken of cijfers, maar op basis van wat leerlingen in hun kwartaalpresentatie (exhibition) laten zien van wat in het persoonlijk leerplan met hen is afgesproken. De voortgangscriteria zijn dus vooraf vastgesteld in het persoonlijk leerplan van de individuele leerling, zodat er aan het einde van het kwartaal door de leerling verantwoording kan worden afgelegd over de vorderingen. Hierbij kan ook worden afgesproken dat de leerling zich in dat (en eventueel volgende) kwartaal voorbereidt op het afleggen van een gestandaardiseerde toets of een (extern) praktijkexamen bijvoorbeeld op de LTI(stage-)plaats. De voortgang wordt op verschillende manieren bewaakt en vanuit meerdere perspectieven in de gaten gehouden: in de wekelijkse één-op-één gesprekken, gesprekken met de ouders en met de buitenschoolse LTI-begeleider en het online en papieren (werk)portfolio. Daarbij worden ook de kwaliteitseisen die de school stelt en de verwachtingen die zij voor het leerjaar in kwestie hebben, meegenomen. 4. Kleine scholen Om persoonlijke aandacht mogelijk te maken wordt gewerkt in kleinschalige scholen van rond de 150 leerlingen. Ook een zelfstandig functionerende afdeling binnen een groter geheel wordt een school genoemd en heeft een eigen teamleider, budget, locatie en een klein team van vaste medewerkers (advisors). Deze kleinschaligheid maakt de school voor leerlingen veilig en overzichtelijk en voor de medewerkers maakt dat het persoonlijk onderwijs uitvoerbaar. De school wil
10
midden in de samenleving staan en onderhoudt daartoe sterke banden met de directe omgeving (winkels, bedrijven). De kleinschaligheid maakt directe contacten mogelijk ook met het oog op LTI-plekken die men graag in de buurt van de school gerealiseerd wil zien. 5. Kleine meerjarige leergroepen Om persoonlijk onderwijs mogelijk te maken, is een klas niet groter dan 15-18 leerlingen. Om een hechte band met de leerlingen te kunnen opbouwen is het een vaste groep leerlingen met een vaste leraar/begeleider (advisor) voor in principe vier jaar. Deze vaste groep wordt een advisory genoemd. De advisory heeft een vaste locatie in het gebouw en werkt daar op vaste tijden in het rooster. Het is de bedoeling dat de leergroep (advisory) door de leerling als ‘thuis’ of ‘tweede familie’ wordt ervaren. De term advisor voor de leraar/begeleider is ingevoerd om duidelijk te maken dat deze behalve voor het onderwijs in de leergroep ook de contacten met de ouders/familie van de leerling onderhoudt (leerlingbegeleiding) evenals de contacten met de buitenschoolse LTI-begeleider (loopbaanbegeleiding). 6. Veilige schoolcultuur Er wordt gewerkt aan een open en gelijkwaardige cultuur, waarin de mening van de leerling telt. Er wordt naar hun mening gevraagd én er wordt vervolgens rekening mee gehouden. Docenten en leerlingen gaan respectvol met elkaar om, er is een veilig schoolklimaat. De vaste leergroep (advisory) als thuisbasis en de ‘Pick me ups’ (gezamenlijk startmoment aan het begin van elke schooldag) zijn twee belangrijke instrumenten voor het bouwen aan de schoolcultuur én voor het bouwen aan de persoonlijke relaties die de basis vormen voor het ‘One kid at a time’onderwijsconcept. 7. Leiderschap Het vormgeven van een concept als BPL vraagt om krachtig leiderschap. De eisen zijn hoog: het gaat niet alleen om visie en flexibiliteit, maar de schoolleider moet ook goed kunnen communiceren met heel verschillende groepen: met leraren, leerlingen en hun ouders/verzorgers, met ondersteunend personeel, met bedrijven in de buurt. Netwerken, ondernemerschap, initiatief en verantwoordelijkheid nemen en krijgen worden ook expliciet gestimuleerd bij de leergroepbegeleiders en bij de leerlingen (en hun ouders). In de verwachtingen per leerjaar staan uitgesproken doelen over de mate waarin en de mogelijkheden waarop de leerlingen initiatieven kunnen nemen. Bijvoorbeeld het organiseren van een gezamenlijk startmoment voor de vaste leergroep, een excursie, een uitstapje met de leergroep (advisory), een
11
feestelijk moment om de LTI-begeleiders te bedanken etc. Ook op schoolniveau zijn er veel mogelijkheden om leerlingen de kans te geven hun leiderschapskwaliteiten te oefenen, zo ook het plannen en organiseren van een LTI (stage) of studiereis in het buitenland. 8. Directe betrokkenheid van ouders De ouders van de leerling worden gezien als partners en nadrukkelijk betrokken bij het leerproces van hun kind. Voorafgaand aan en vanaf het moment dat hun kind op de school verblijft, komen zij regelmatig op de school. Zij hebben een stem in het persoonlijk leerplan van hun kind en worden uitgenodigd voor de ‘kwartaalpresentaties’ waar de leerling verantwoording aflegt van het geleerde en laat zien wat hij de afgelopen tijd heeft gepresteerd. Ouders worden uitgenodigd bij schoolpresentaties en wie daar tijd voor heeft speelt een rol in de communicatie over en het netwerken rond de school en de LTI. 9. Concrete loopbaanondersteuning De BPL-scholen gaan ervan uit dat elke leerling persoonlijke talenten en kansen heeft en dat de leerling ook de kans moet krijgen om op eigen kwaliteiten en niveau door te stromen naar vervolgonderwijs en/of andere loopbaanmogelijkheden. Daarom zijn er veel contacten tussen de school en de vele mogelijkheden van vervolgonderwijs en loopbaanontwikkeling. De leerlingen worden aangemoedigd om naast hun High school of binnen het persoonlijk leerplan deel te nemen aan zogenoemde Collegeclasses op een vervolgopleiding naar keuze of een praktijkdiploma in het LTI-bedrijf of vakantiebaan te halen. 10. Professionele ontwikkeling Van alle medewerkers wordt een afgeronde Master opleiding verwacht. Na de intensieve en specifieke wervings- en selectieperiode volgt, voorafgaand aan het schooljaar, een scholingsweek waarin de BPL-filosofie en de organisatorische, pedagogische en didactische aanpak worden geïntroduceerd en ingeoefend. De advisors (leergroepbegeleiders) en principals (teamleiders) scholen elkaar. Ze worden voortdurend uitgenodigd te praten over hun werk en de problemen waar ze tegenaan lopen in geplande wekelijkse intervisie, supervisie en vrijdagse teambijeenkomsten. Elk jaar in augustus wordt door Big Picture Learning de Big Bang georganiseerd: een vierdaagse Internationale Scholingsbijeenkomst voor leergroepbegeleiders, teamleiders en schoolleiders. De professionele ontwikkeling gebeurt zowel binnen de scholen als in het netwerk van Big Picture scholen op authentieke en persoonlijke wijze.
12
Leercyclus en de leerdoelen Het onderwijs in een BPL-school is niet vrijblijvend. Naast de tien onderscheidende kenmerken zijn ook de fasen van het leerproces (de fasen van de leercyclus) nauwkeurig omschreven, evenals de doelen die in elke fase van het leerproces in de gaten gehouden moeten worden. Een leercyclus bestaat uit een aantal stappen die de grondslag vormen voor de didactiek van het concept. Leren op een BPL-school is een cyclisch proces (leercirkel) dat (steeds) de volgende stappen omvat: Start met je eigen interesse, passie en 1. Maak je eigen plan! Kies de leerdoelen en projecten die bij je passen en praat erover; 2. Volg jouw passie! Lees erover, zoek dingen op, praat er over, doe een schaduwdag; 3. Maak het echt! Bereid je voor, wat heb je nodig, wie kunnen je helpen, overleg; 4. Regel het ….en doe het! Organiseer en plan je werk en je afspraken, overleg; 5. Laat het zien! Presenteer wat je bereikt en geleerd hebt; 6. En wat vinden anderen ervan! Reflectie, beoordeling en rapportage voor het portfolio. Na de beoordeling en bespreking volgt de start van een nieuwe leercirkel. Tijdens het doorlopen van de leercyclus worden de vijf BPL-leerdoelen nauwlettend in de gaten gehouden. De vijf leerdoelen van Big Picture Learning vormen een samenhangend raamwerk waarmee leerlingen met een empirische, kwantitatieve, sociale, communicatieve en persoonlijke bril naar de wereld leren kijken en deze leren interpreteren Het is de basis voor het persoonlijke leerplan en wordt direct gekoppeld aan de interesses van leerlingen en het (buitenschools) project dat ze gaan exploreren. De leerdoelen vormen de leidraad waarmee de leerlingen zich als persoon ontwikkelen. De doelen liggen op de volgende terreinen: Empirisch redeneren: Hoe bewijs ik dit? Kwantitatief redeneren: Hoe kan ik dit meten, vergelijken of weergeven? Communiceren: Hoe kan ik informatie vergaren, uitdrukken, presenteren? Sociaal redeneren: Wat zijn de perspectieven van anderen hierop? Persoonlijke kwaliteiten: Wat breng ik mee in dit proces? Tot slot: Nogmaals de drie R-en De hiervoor al genoemde drie R-en: relatie, relevantie en rigor (robuust, duurzaam, herhaalbaar resultaat) zijn de drie peilers die leidend zijn voor de organisatie van de
13
scholen en de pedagogische en didactische uitwerking van Big Picture Learning (KPC, 2008). Relatie De eerste stap is de leerlingen echt leren kennen. Relatie staat voor de relatie tussen leerling en leraar waaraan vanaf de eerste dag wordt gewerkt maar ook voor de relatie met de ouders/familie en de buitenschoolse LTI-begeleiders. In BPL is deze relatie gebaseerd op wederzijds vertrouwen en respect. Alleen op die basis staan de leraar en de leerling open voor de mogelijkheden die hij/zij zelf heeft en die de school en de ‘echte’ wereld buiten school te bieden heeft. Voor het creëren van vertrouwde en respectvolle relaties zijn kleine scholen van belang en het actief genereren van een veilige schoolcultuur en langdurende relaties tussen leerlingen en leraren in de vaste leergroepen . Relevantie Relevantie van de leerstof is in de BPL-school de motiverende en stimulerende kracht in het leerproces en staat voor leren op basis van de interesse van de leerling, zijn passie, dat wat hij van belang en relevant vindt op dat moment in zijn leven, de droom die hij wil realiseren en de keuzes die hij daarvoor wil maken. De interesses kunnen veranderen, passies kunnen voorbij gaan en er kunnen nieuwe ontstaan, zeker tussen 14 en 18 jaar. Leren is een dynamisch proces en de leerling volop in ontwikkeling. Het gaat erom dat wat de leerling op een voor hem relevante wijze leert betekenis heeft zodat de kennis beklijft en duurzaam beschikbaar is. Rigor Rigor is een lastig te omschrijven begrip. Er wordt mee bedoeld dat leerlingen zich verbonden voelen met datgene wat zij uit zichzelf willen leren, dat zij concreet iets kunnen doen met wat zij leren, zich ergens gemotiveerd in verdiepen, daarom steeds meer vragen hebben en er ook met volwassenen over willen praten omdat zij feedback willen hebben. De BPL-filosofie vertrekt vanuit het leertheoretische uitgangspunt dat de leerling in open, realistische, complexe en functionele leeromgevingen - die aansluiten bij de persoonlijke interesse - zelf rijke en gevarieerde geheugennetwerken aanmaakt waardoor het geleerde wordt verankerd in het lange termijn geheugen en duurzaam bruikbaar is.
14
Kern Kern van het BPL is het persoonlijk maken van het onderwijs en daarmee de kwaliteit van de leeropbrengsten voor de leerling. De leerling staat centraal, niet de leerstof of het examen; vanuit zijn interesse bepaalt de leerling (in grote mate) wat er wanneer geleerd wordt in welke tempo en hoe. Big Picture Learning is meer dan individueel onderwijs: het is persoonlijk onderwijs. Onderwijs persoonlijk maken wil zeggen dat leerlingen sturing kunnen geven aan hun eigen leerproces en keuzemogelijkheden hebben. Het betekent ook dat de school de leerlingen nadrukkelijk de tijd, kans en verantwoordelijkheid geeft om dat te leren. Dat hun begeleiders in gesprek gaan, hen aanspreken op hun sterke kanten en respectvol omgaan met hun beperkingen. De filosofie van BPL is ook: leerlingen uit zich zelf laten halen wat erin zit en helpen boven hun eigen verwachtingen uit te groeien.
1.1
Vraagstelling en dataverzameling
Om meer zicht te krijgen op de specifieke deskundigheden (kwaliteiten en gedrag) die leraren in staat stellen om op Big Picture Learning gebaseerd onderwijs te realiseren, wenste de Vereniging Big Picture Nederland onderzoek naar de vraag wat leraren in een Big Picture school zien als wezenlijke (eventueel andere) kenmerken van hun onderwijs- en begeleidingsgedrag en wat zij daarvoor willen en moeten (aan- of af-) leren. Het onderzoek zou zich moeten richten op welke competenties een docent nodig heeft om zijn onderwijs persoonlijk te maken en de leerling op zijn eigen niveau te laten excelleren. Met name drie taakgebieden zijn van belang: het werken met persoonlijke leerplannen; het authentiek leren en beoordelen; het betrekken van ouders en de begeleiders op de buitenschoolse werkplek (LTI-begeleiders). Onderzoeksvragen De vraagstelling is in de volgende onderzoeksvragen uitgewerkt: Welke activiteiten ontplooien docenten en wat moeten zij kunnen om Het opstellen van persoonlijke leerplannen te faciliteren, te begeleiden en de voortgang te monitoren Authentiek leren en authentiek beoordelen te organiseren Actief de betrokkenheid van ouders en LTI begeleiders te organiseren Wat moeten zij daarvoor afleren en/of aanleren? Welke knelpunten komen zij daarbij tegen en hoe hebben zij die opgelost (of niet)?
15
Wat zouden zij nog bij willen leren? Wat hebben zij nodig om zich nog verder te kunnen ontwikkelen? Dataverzameling De gegevens voor het onderzoek zijn verzameld op basis van gesprekken met deskundigen: schoolleiders en leraren van Big Picture geïnspireerde scholen in Nederland en enkele experts op het terrein van de filosofie en praktijk van Big Picture Learning in de Verenigde Staten. De gesprekken zijn gevoerd aan de hand van een gestructureerde interviewleidraad. In lijn met de onderzoeksvragen zijn de gesprekken toegespitst op drie kenmerken van BPL-onderwijs die vooral te maken hebben met de onderwijskundige competenties van docenten: Persoonlijke leerplannen maken en begeleiden; Authentiek leren bevorderen en authentiek beoordelen; Netwerk van betrokkenen organiseren (met name ouders, LTI-begeleiders). Bij elke activiteit is steeds gevraagd hoe dit wordt vormgegeven; wat een docent daarvoor nodig heeft aan kennis, vaardigheden, en houdingen; welke knelpunten ervaren worden; wat men heeft moeten aanleren of juist afleren; welke verdere scholing nodig geacht wordt. Daarnaast zijn documenten van scholen bestudeerd en is een beperkte literatuurstudie uitgevoerd naar Big Picture Learning, de filosofie en de visie op leren en onderwijs. Kader Voor het in kaart brengen van de competenties waarover docenten dienen te beschikken in scholen waar werkwijzen toegepast worden die ontleend zijn aan de Big-Picture-Learning-filosofie, is gebruik gemaakt van de competenties die wettelijk zijn vastgelegd voor leraren in het basis- en voortgezet onderwijs. De bekwaamheidseisen omvatten de volgende zeven categorieën van competenties: 1. Interpersoonlijke competentie 2. Pedagogische competentie 3. Vakinhoudelijke en didactische competentie 4. Organisatorisch en competentie 5. Competentie in het samenwerken met collega’s 6. Competentie in het samenwerken met de omgeving 7 Competentie in reflectie en ontwikkeling
16
2
BPL in de praktijk in Nederland
2.1
De scholen
Inmiddels zijn er 20 Nederlandse scholen voor voortgezet onderwijs lid van de Vereniging Big Picture Nederland. Voor het merendeel zijn dit scholen voor praktijkonderwijs: de BPL-filosofie blijkt in Nederland vooral aansluiting te vinden bij scholen voor Praktijkonderwijs en in mindere mate bij andere onderwijstypen. Verondersteld wordt dat dit te maken heeft met het feit dat het Praktijkonderwijs geen wettelijke eindtermen kent waardoor deze scholen makkelijker hun onderwijs kunnen inrichten volgens nieuwe principes. In principe kan BPL-onderwijs echter ook voor andere doelgroepen en in andere onderwijstypen worden toegepast. De BPL-scholen in de VS bijvoorbeeld zijn High schools die leerlingen voorbereiden op het studeren aan een vervolgopleiding op college en universitair niveau. Het streven om de studenten te laten doorstromen naar vervolgopleidingen wordt overigens door de BPL-High schools voor bijna al hun leerlingen gerealiseerd (96%). In 2008 is er een eerste publicatie verschenen waarin een beeld wordt geschetst van tien Nederlandse scholen (acht scholen voor Praktijkonderwijs en twee vmboscholen) die zich in hun werkwijze hebben laten inspireren door het BPLonderwijsconcept (KPC, 2008). Hieruit blijkt dat de scholen uit de tien onderscheidende kenmerken datgene kiezen wat het dichtst ligt bij de eigen situatie en de eigen schoolcultuur en verschillen in de mate waarin zij de tien onderscheidende kenmerken van Big Picture Learning toepassen. ‘Elke school maakt een eigen vertaling van het gedachtegoed van BPL en geeft er een eigen invulling aan’. Zo zijn er scholen die zich beperken tot enkele uren BPL per week (4u per week ‘persoonlijk domein’ op het rooster) en scholen die proberen alle tien kenmerken toe te passen. Scholen zijn dus heel verschillend in de mate waarin zij de tien onderscheidende kenmerken toepassen. De cases Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn casestudies uitgevoerd bij zes scholen die zich in hun visie op leren, hun onderwijsconcept en hun werkwijze hebben laten inspireren door de Big Picture Learning Filosofie. De selectie van de scholen heeft plaats gevonden in overleg met de Vereniging Big Picture Nederland. In overeenstemming met de wens van de aanvrager is het onderzoek uitgevoerd in
17
verschillende onderwijstypen: vier scholen voor praktijkonderwijs, een vmbo-school en een brede scholengemeenschap. Deze laatste school is uiteindelijk niet in de onderzoeksresultaten betrokken omdat de school ten tijde van de interviews het onderwijs in de beroepsbegeleidende leerwegen wel volgens een aantal BPLprincipes had ingericht, maar er nog geen ervaringen in de praktijk mee had opgedaan. Op de scholen zijn op basis van een gestructureerde interviewleidraad gesprekken gevoerd met de schoolleider en drie tot vier docenten. Met de schoolleider omdat deze verantwoordelijk is voor het onderwijskundig beleid en voor de professionalisering van de docenten; met docenten omdat zij ervaring hebben met het in praktijk brengen van de BPL-werkwijzen. Ook zijn relevante schooldocumenten bestudeerd. In het navolgende schetsen we een beeld van de vijf aan het onderzoek deelnemende scholen. Aan de orde komen de wijze waarop de scholen hun onderwijs hebben ingericht en in hoeverre zij zich daarbij door BPL-principes hebben laten inspireren; wat docenten moeten kunnen om het onderwijs volgens BPL-principes aan te pakken; hoe docenten zich hebben geschoold en op welke gebieden zij behoefte hebben aan verdere scholing.
18
2.2
Prakticon, Doetinchem
‘De student is iemand die iets kán’ Prakticon Prakticon is een school voor praktijkonderwijs met ongeveer 300 studenten en ruim 50 personeelsleden. De studenten zijn verdeeld over vier kernteams met ieder 70-80 studenten. De docenten kennen alle studenten binnen hun eigen kernteam. De mentoren hebben ieder een vaste mentorgroep van 15 studenten. Deze groep is de vaste thuisbasis. Prakticon is gevestigd in een modern gebouw (twee jaar oud) met op de eerste verdieping ruimtes voor de vier kernteams en op de begane grond de praktijklokalen (sport, koken, zorg, techniek e.d.) met de werkbegeleiders. Acht jaar geleden is Prakticon als school voor praktijkonderwijs begonnen met visieontwikkeling en stelde zich hierbij vragen als: ‘Wat is onze kern? Wat willen we als praktijkonderwijs met onze leerlingen bereiken?’ De uitkomst van dit proces was de volgende visie: Prakticon stimuleert de leerlingen zich te ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, vrije tijd en burgerschap met als doel een eigen plek in de maatschappij te verwerven. De leerling leert optimaal gebruik te maken van de begeleidende kwaliteiten van de onderwijsomgeving, van de eigen groeikracht en van de betekenisvolle maatschappelijke omgeving. Een uitgebreid zorgsysteem maakt integraal onderdeel uit van dit leerproces. Maatwerktrajecten staan centraal in de werkwijze, evenals het leren van en met elkaar. Het schoolklimaat kenmerkt zich door respect en acceptatie in een veilige werk- en leeromgeving. Prakticon is een lerende organisatie. In dezelfde tijd dat Prakticon bezig was met het ontwikkelen van een visie, kwam de school via het KPC Groep in aanraking met het concept van Big Picture Learning. Het concept sloot aan bij de manier waarop de school wilde werken, namelijk zorgen voor gemotiveerde leerlingen, het leveren van maatwerk en het maximale uit de leerlingen halen. Big Picture op Prakticon De drie R’e: relatie, relevantie en rigor staan centraal in het onderwijs dat is gebaseerd op BPL-principes. Deze begrippen worden door Prakticon gebruikt om de missie van de school aan te toetsen. Relatie: Leren kan pas vorm krijgen indien er een relatie bestaat tussen mentor en leerling
19
Relevantie: Rigor:
Het geleerde beklijft pas goed wanneer de leerling het als relevant ervaart De leerling leert in een vaste structuur waarbij hij steeds wordt uitgedaagd om diepgang te ontwikkelen in hetgeen hij leert
De tien karakteristieken van BPL zijn door Prakticon in de volgende tien uitgangspunten uitgewerkt: 1. Leren in de echte wereld (Maak het echt!) Leren begint bij de interesses van de leerling en leren in de echte wereld is het uitgangspunt van het leerproces. 2. Eén leerling tegelijk (Maak het persoonlijk!) Er wordt een persoonlijk leerplan gemaakt uitgaande van de interesse van elke leerling. 3. Authentieke beoordeling (Laat het zien!) Elke leerling presenteert zijn vorderingen aan ouders en mentor, drie maal per jaar. De mentor maakt beschrijvingen van de ontwikkeling van de student. 4. Kleine scholen (Houd het kleinschalig) Om persoonlijk onderwijs mogelijk te maken is de school opgedeeld in kernteams en mentorgroepen. 5. Mentorgroep (De kracht van één (op één)) De basis van de school is de mentorgroep waarbij de student meerdere jaren bij de zelfde mentor blijft die hem begeleidt. 6. Schoolcultuur (Laat een cultuur ontstaan) Er wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een respectvolle, veilige en rijke onderwijsomgeving om tot leren te komen. 7. Leiderschap (Ontwikkel eigenheid en groei) Ontwikkel en ondersteun leiderschapskwaliteiten op alle niveaus. 8. Familiebetrokkenheid (Ouders) Ouders en familie zijn belangrijke leden van het leerteam, vanaf binnenkomst in de school tot dat de student de school verlaat. 9. Samenwerking met andere scholen.(Netwerken) Alle studenten worden gestimuleerd om diploma’s te halen en samen te werken met andere leerlingen ook van andere scholen. 10. Professionele ontwikkeling (Ken jezelf en Groei) Gaan voor professionele ontwikkelingsmogelijkheden om te groeien als docent.
20
Concreet heeft Prakticon deze uitgangspunten uitgewerkt in de opbouw van het onderwijs in de volgende drie fases: Fase 1: 12/13 jaar, vraaggestuurd werken In het eerste leerjaar leren de studenten vraaggestuurd te werken, vraaggestuurd in de zin van dat ‘de leerstof de leerling volgt’. Er wordt gewerkt met een Individueel OntwikkelingsPlan (IOP) dat wordt opgezet door de student, de ouders en de mentor. Zij zijn het leernetwerk rond de student. Via projecten wordt geprobeerd de passie en de interesses van de student te verhelderen en te duidelijk te krijgen in welke richting de student zich kan ontwikkelen. De student leert in dit eerste jaar te reflecteren en te werken met het Individueel OntwikkelingsPlan. Fase 2: 13/16 jaar, de passie vormgeven In de tweede fase gaat de student bewust op zoek naar zijn passie aan de hand van een interview, een dag meedraaien op een werkplek (schaduwdag) en/of het lopen van een stage (passiestage). Dit is een cyclisch proces van voorbereiding, uitvoering en reflectie. Het schooljaar is opgebouwd uit drie periodes van drie maanden. Aan het begin van elk trimester (= eind van het vorige trimester) wordt een ‘Plan’ gemaakt. Dit bestaat uit de sociale/persoonlijke competenties (SPC) en uit het persoonlijk leerplan (PLP). Het ‘Plan’ resulteert in een lesrooster voor drie maanden. Op een lesrooster (negen dagdelen per week) staan vaste mentor-uren, project-uren, een leesuur en ‘start-de-dag’-uren. Kenmerkend voor Big Picture Learning is dat de studenten werken vanuit hun passie. Dat is de leidraad van hun projecten en daar wordt hun leerplan vorm gegeven. Een trimester wordt afgesloten met een presentatie waarbij de student ouders, mentor, werkplekbegeleider en anderen uitnodigt. Hierbij legt de student aan de genodigden verantwoording af over zijn werk. In het tweede deel van de bijeenkomst wordt het Plan voor de nieuwe periode besproken en vormgegeven. Van elke presentatie wordt door de mentor een uitgebreid reflectieverslag gemaakt. De studenten hebben een portfolio waarin ze hun programma en resultaten bijhouden. Eigenlijk is het opstellen van het ‘Plan’ het maken van afspraken over de taken waaraan de aankomende drie maanden wordt gewerkt. Daaruit volgen weektaken en een weekrooster. Studenten moeten zich verantwoorden voor dat rooster. Dat wordt elke week gecontroleerd. De mentoren houden van alle vijftien studenten in hun groep precies bij waar ze mee bezig zijn.
21
Fase 3: 16-18 jaar, (externe) stage De passie van de student is in deze fase helder. In deze laatste fase kan de student gebruik maken van externe stages, interne leerroutes, cursussen (lassen, heftruckopleiding) of de AKA-opleiding (arbeidsmarktgekwalificeerd assistent) in het mbo. Nadat de studenten zijn uitgestroomd, worden zij nog minimaal twee jaar gevolgd. Kenmerkend voor het BPL-concept bij Prakticon is dat de studenten leren door te werken aan hun eigen passie. Het onderwijs is vraaggestuurd en niet aanbodgestuurd. De student wordt gevraagd: wat wil je leren, wat heb je nodig om verder te komen? Daar wordt de leerstof op afgestemd. De student kan in het lesrooster zelf keuzes maken. Prakticon vervult een voorbeeldfunctie voor andere op BPL-geïnspireerde scholen. Docenten van andere scholen komen kijken bij Prakticon hoe daar het vraaggestuurd leren is vormgegeven. Vooral in het praktijkonderwijs zoekt men naar werkwijzen om beter aan te sluiten bij de belangstelling van studenten in plaats van als school te bepalen wat de leerling moet leren ('opgelegd leren'). Wat moeten mentoren/docenten kunnen? Deze onderwijsaanpak van Prakticon, geïnspireerd op Big Picture Learning, vraagt van docenten dat zij leren te denken vanuit de passie/interesse van de student. Wat moeten docenten daarvoor kunnen? Het IOP wordt gemaakt door de student zelf. Op basis van de passie, de uitkomsten en ervaringen uit het vorige trimester, gesprekken met ouders/mentor/docenten/werkbegeleiders, stelt de student een plan op aan welke competenties hij/zij het volgende trimester wil werken. De student is verantwoordelijk. De mentor is hierbij coach, begeleider en controleur (in BPL termen advisor) en stelt de vragen. Om deze rol goed te kunnen vervullen moeten mentoren/docenten het volgende kunnen: Leren zien dat de student iets kan en wat dat is Vormgeven aan de relatie met studenten Vakoverstijgend denken om aan te sluiten bij de belangstelling van de studenten Verdieping aanbrengen Authentieke contexten organiseren voor het onderwijs Ieders inbreng uit het leernetwerk van de student tot één geheel vormen
22
We lichten deze punten hieronder toe. Leren zien dat de student iets kán In de eerste plaats moeten de mentoren/docenten op Prakticon leren zien dat de studenten iets kunnen. Al weet men in het begin misschien nog niet wat. Ze moeten positief zijn en waarderen wat de student wél kan. Op de lerarenopleiding hebben veel docenten geleerd deze leerlingen te bezien vanuit hun gedrags- of leerproblemen, vanuit wat ze niet kunnen. Binnen BPL moet dit denken in tekorten, wat er ontbreekt, worden afgeleerd. Vormgeven aan de relatie met studenten Docenten vinden het vaak moeilijk om een gelijkwaardige relatie met de studenten aan te gaan. Dit is een spanningsveld in het BPL-concept. Aan de ene kant is het van belang om de student te coachen en vooral niet te sturen, aan de andere kant wordt leiderschap belangrijk gevonden. Vakoverstijgend denken om aan te sluiten bij de belangstelling van de student De mentor/docent moet proberen vanuit de belangstelling van studenten tot een programma te komen. Ze moeten iets raken bij de student waardoor deze zin krijgt om er iets mee te doen. Dat kan ook betekenen dat ze hun 'vak' los moeten durven laten, vakoverstijgend kunnen denken, om beter aan te sluiten bij de belangstelling van de student. Verder moeten zij kunnen omgaan met verschillende situaties, verwachtingen bijstellen, improviseren (er gebeurt van alles). Verdieping aanbrengen Een belangrijke eis aan het onderwijs is het aanbrengen van verdieping (Rigor). Een student gaat steeds verder in zijn programma en elke nieuwe periode van drie maanden moet er sprake zijn van verdere verdieping, verdere groei. Authentieke contexten organiseren voor het onderwijs Om het onderwijs relevant te maken voor de leerlingen is het belangrijk dat het zoveel mogelijk plaatsvindt in de echte wereld. Van de docenten wordt verwacht dat zij dat leren in de echte wereld, liefst buiten de school, mogelijk maken. Een belangrijke vaardigheid die hiertoe behoort, is het samen met de student vinden en behouden van een echte stageplek bij een extern bedrijf. De voorbereiding van de student op het bedrijf is belangrijk en ook het acquireren en behouden van de stageplek.
23
Ieders inbreng uit het leernetwerk van de student tot één geheel vormen Ten slotte moeten de docenten leiding geven aan het leernetwerk rond de student. Zij moeten kunnen luisteren, de goede vragen stellen, leren doorvragen, leiderschap tonen en zonodig out-of-the-box denken om ieders inbreng uit het leernetwerk rond de student tot één geheel te vormen. Dit leidt tot een uitdagend, verdiepend programma voor de student. Hoe hebben mentoren/docenten zich geschoold in BPL? Alle docenten hebben inmiddels een bezoek gebracht aan Big Picture scholen in de Verenigde Staten. Daarnaast heeft professionalisering op de eigen school plaatsgevonden. Om het reflecteren op het eigen functioneren te bevorderen hebben docenten de Keiwijzer ingevuld, een 360-graden zelfwaarderingsmethodiek. De Keiwijzer geeft feedback op het gedrag van de docent binnen en buiten de klas. De Keiwijzer vraagt naar specifieke gedragingen van de docent en maakt het zo mogelijk om heldere ontwikkeldoelen te formuleren. Alle docenten volgen verder een opleiding voor herstelrechtspecialist om studenten te begeleiden bij het oplossen van onderlinge conflicten. Studenten hebben bij Prakticon de primaire verantwoordelijkheid voor het oplossen van onderlinge conflicten. Ten slotte hebben alle docenten van Prakticon een coachingscursus van 60 uur gevolgd. Bij Prakticon is voor het volgen van cursussen of opleidingen zo'n 750 euro per jaar per docent beschikbaar. Wat moeten docenten afleren? De goede Big Picture docent moet afleren wat hij op de lerarenopleiding heeft geleerd: dat je het als docent weet en bepaalt hoe en wat de student leert. In het BPL-onderwijs is de student daar primair verantwoordelijk voor. Docenten moeten afleren dat hun vak belangrijker is dan de student, ze moeten het eigen vak loslaten. Daarnaast moeten docenten afleren te denken in tekorten: afleren een student te zien als gedrags- of leerprobleem. Waar is behoefte aan? Professionalisering Mentoren/docenten geven aan geen behoefte te hebben aan externe scholing of cursussen. Er is behoefte aan tijd, ruimte en middelen voor interne professionalisering, door reflectie, intervisie, en uitwisseling met andere scholen. Daarnaast wil men verdere scholing in gesprekstechnieken. De voorkeur voor interne scholing middels reflectie en intervisie sluit goed aan bij het BLP-concept waarin reflecteren ook op het eigen functioneren ook door leraren belangrijk wordt
24
gevonden. Intervisie, het bij elkaar in de klas kijken, en het samen bespreken van knelpunten en mogelijke oplossingen, wordt als belangrijk middel voor de ontwikkeling van de professionaliteit van leraren gezien. Op Prakticon is er bereidheid om zich hiervoor open te stellen: intervisie, bij elkaar in de klas kijken. Leren niet alleen kritiek te hebben, maar ook op een positieve manier de lessen te beoordelen. Maar het systematisch leren van elkaar kan nog sterk verbeteren: qua middelen (vervanging, planning) en ook qua vorm. Naast de Keiwijzer is er op Prakticon behoefte aan instrumenten om het bij elkaar kijken mogelijk te maken. In Amerika heeft men hiervoor een leuk observatieformulier dat men wel zou willen gebruiken. I observed…..
I was impressed of …..
I Wonder …..
Suggestions beased on this ….
Additional thoughts ….
Belangrijke professionaliseringswensen betreffen: De pedagogische relatie met de studenten Hoe ga je gelijkwaardige relatie met student aan? Hoe motiveer je studenten door te beoordelen wat ze wél kunnen? Hoe leer je om jezelf te geven? Hoe leer je objectief te observeren zonder oordeel uit te spreken? Hoe maak je problemen rond de studenten bespreekbaar? Hoe kun je open vragen stellen? Hoe kun je veiligheid creëren? Welke vragen moet je stellen om bij studenten bewustwording op gang te brengen? De didactische aanpak (van passie naar leerplan) Hoe vertaal je wensen, passies en interesses in een leerplan, in vakken? Hoe zorg je dat het uitdagend blijft voor student? Hoe breng je verdieping aan?
25
Hoe zorg je voor overzicht op de voortgang van de student? (precies weten waar de student is, afspraken in leerplan in je hoofd hebben zodat je student daarmee kunt begeleidingen en vragen/uitdagen? Hoe zorg je voor structuur, voor controle? De didactische aanpak (authentiek onderwijs) Hoe kan het praktijkgehalte van de opleiding omhoog? Praktijkleren op school is (nog) onvoldoende authentiek. Hoe haal je de echte wereld nog meer binnen? Hoe krijg je meer externe stages? Hoe kun je meer netwerken met bedrijven? Hoe leg je contacten met bedrijven? (hoe kom je binnen; hoe maak je afspraken over verwachtingen student; hoe zorg je voor begeleiding op de werkplek? Hoe regel je samenwerking/afstemming met stagecoördinator) Hoe maak je creatief gebruik van de mogelijkheden die zich in de praktijk aandienen? Uitwisseling met andere BPL-scholen Naast interne uitwisseling binnen Prakticon is behoefte aan het uitwisselen van ervaringen met andere BPL-scholen. Prakticon is een voorbeeldschool en regelmatig komen er groepen docenten kijken. De docenten van Prakticon zelf zouden ook wel eens bij andere scholen willen kijken of bijvoorbeeld een paar dagen op een andere school willen werken. Er is behoefte aan netwerken en met eigen ogen zien hoe andere scholen het doen. Daarnaast is er behoefte aan uitwisseling van lesmateriaal. Men denkt veel baat te hebben bij een database waarin BPL-materiaal van verschillende scholen te vinden is.
26
2.3
CSG Prins Maurits, Middelharnis
‘Big Picture is een inspiratiebron, het stelt hoge eisen aan docenten’ CSG Prins Maurits CSG Prins Maurits in Middelharnis is een brede scholengemeenschap van praktijkonderwijs tot vwo. De school werkt samen met twee andere scholen voor voortgezet onderwijs. Vooral in de school voor praktijkonderwijs en het vmbo is het motiveren van de leerlingen een groot probleem. Al sinds de jaren negentig is CSG Prins Maurits op zoek naar een andere manier van lesgeven. In 2005 is de directeur samen met de zorgcoördinator op studiereis naar Amerika geweest om daar BPLonderwijs te bekijken. Men kwam geïnspireerd terug: ‘dit kan iets voor ons zijn’. Hoewel de school nauwelijks te maken heeft met voortijdig of ongediplomeerd schoolverlaten, is er wel sprake van motivatieproblemen bij leerlingen. Er is een groep leerlingen waar de school van zegt: we weten het even niet meer. Voor deze groep, zo veronderstelde men, zou het BPL-concept aantrekkelijk kunnen zijn. In 2009 is men in bepaalde settings binnen de school begonnen met BPL in te voeren. Big Picture op CSG Prins Maurits Op drie plekken in de school wordt invulling gegeven aan Big Picture Learning. In de: 1. School voor Praktijkonderwijs 2. Basis- en Kaderberoepsgerichte leerwegen in het vmbo 3. Speciale Big Picture klas. In de speciale Big Picture klas zitten ten tijde van het onderzoek negen leerlingen uit alle schooltypen die op één of andere manier zijn vastgelopen. Het zijn leerlingen met 'high potential' die door gedragsproblematiek het even niet redden in het reguliere onderwijs. Met de ‘Big Picture’-klas moet worden voorkomen dat zij voortijdig uitvallen. Hier krijgen deze leerlingen de ruimte om een nieuw perspectief te zoeken. CSG Prins Maurits heeft niet de ambitie om een BPL-school te worden. De school wordt geïnspireerd door de tien onderscheidende kenmerken van Big Picture Learning, maar er zijn ook andere inspiratiebronnen zoals de visie van Luc Stevens over basiscompetenties. Het BPL-concept is binnen de CSG Prins Maurits dus vooral een inspiratiebron en een referentiekader. Men spiegelt zich eraan. Het werkt bevrijdend en motiverend en het geeft stimulansen om volgens deze principes te werken.
27
BPL-kenmerken op de school zijn: Contacten met ouders leggen en ouders betrekken bij het onderwijs Leren op een stageplaats Presentaties van studenten Individueel leerplan Projectonderwijs Zelfstandig leren. Vooral in de speciale Big Picture klas komt het onderwijs sterk overeen met hoe Big Picture Learning in de VS is vorm gegeven. Het gaat om één klas met negen leerlingen die in het reguliere vmbo, havo en vwo zijn 'vastgelopen'. De klas heeft één mentor die zich na terugkeer uit de VS door het zelf vertalen van het materiaal van de Amerikaanse voorbeeldschool, de BPL-manier van werken heeft eigen gemaakt. Via een persoonlijke aanpak wordt gezocht naar de passie van de leerlingen. ‘Wat doe je graag? Wie zijn je ouders, je familie? Wie zijn je vrienden? Wat wil je leren? Wat zou je later willen worden?’ Door bedrijven te bezoeken en via zoekopdrachten op internet naar belangstellingsgebieden probeert de mentor het verschil ('making the difference') bij de leerling te maken. Leerlingen in de BPL-klas werken grotendeels zelfstandig, ze volgen lessen bij docenten, ze werken in projecten en/of lopen stage (ten tijde van het interview lopen zeven leerlingen twee dagen per week stage.) De leerlingen moeten uiteindelijk wel het examen halen (vmbo, havo of vwo). Men ervaart nadrukkelijk een spanningsveld tussen de principes van Big Picture en de wettelijke exameneisen. Deze laatsten beperken de mogelijkheden van leerlingen om hun eigen leerplan te formuleren. In de VS speelt dat probleem veel minder. Daar doen de studenten toelatingsexamens voor het vervolgonderwijs en niet, zoals in Nederland, eindexamens voor het af te sluiten onderwijs. Wat moeten mentoren/docenten kunnen? Het werken in het BPL-concept vereist volgens de geïnterviewden in de eerste plaats een totaal andere mind-set van mentoren/docenten: zij moeten de controle over het leren uit handen geven en aan de student overlaten. Dat is niet zozeer een kwestie van competentie, maar vooral van houding en visie: ‘Of je gelooft in de BPLprincipes, of je gelooft er niet in’.
28
Naast op een andere manier tegen het leerproces aankijken, moeten docenten het volgende kunnen: Over grenzen heen kijken Diepgang en discipline aanbrengen Regierol kunnen voeren in het leernetwerk rondom de leerling Over grenzen heen kijken Wat de docenten binnen Big Picture in de eerste plaats moeten kunnen, is over grenzen heen kijken. Ze moeten zelf een onderzoekende houding hebben en dat ook willen stimuleren bij de leerling. De docenten moeten dynamisch zijn, ook gericht op eigen ontwikkeling en kunnen erkennen dat zij niet alles weten. Diepgang en discipline aanbrengen In de tweede plaats brengt de docent diepgang en discipline aan bij studenten. Het eigenaarschap van het leerproces ligt bij de student. Van de docenten wordt verwacht dat zij een relatie met de studenten aangaan, samen met elke student een relevant leerplan ontwikkelen en zorg dragen voor de verdere verdieping in het traject dat de student doorloopt (de drie R's: Relatie, Relevantie en Rigor). Daarvoor is het van belang dat zij kennis hebben van breed terrein en kennis uit allerlei bronnen kunnen benutten. Regierol kunnen voeren in het leernetwerk rondom de leerling In de derde plaats moeten de docenten de regierol vervullen in het leernetwerk rond de leerling. Ze moeten het prettig vinden om nieuwe relaties aan te gaan met ouders, docenten, werkbegeleiders en stagebegeleiders, en deze te onderhouden. De docenten moeten organisatietalent hebben en kunnen luisteren naar en anticiperen op wat er gebeurt. Wat moeten docenten afleren? Wat de docenten vooral moeten afleren, is te willen werken volgens een standaardmethode vanuit hun vakgebied. Ze zijn niet in de eerste plaats de vakdocent die volgens ‘het boekje’ werkt, maar degene die de leerprocessen begeleidt en leerlingen van input voorziet. Waar is behoefte aan? Verdere scholing en uitwisseling met andere BPL-scholen in Nederland De huidige scholing van docenten om volgens het BPL-concept te werken, bestaat vooral uit het bezoeken van BPL-scholen in Amerika. De uitwisseling met andere
29
scholen in Nederland is incidenteel. Er is behoefte bij docenten aan meer begeleiding en steun vanuit Nederland. De Vereniging Big Picture Nederland zou hierin een steviger rol kunnen vervullen. Er is op de scholen behoefte aan ondersteuning bij het vorm en inhoud geven aan BPL-onderwijs en uitwisseling met andere scholen. Daarnaast zouden er vertalingen van de Amerikaanse instrumenten en lesmaterialen beschikbaar moeten zijn. De docent in de speciale BPL-klas vertaalt nu zelf het materiaal uit Amerika voor zijn lessen. De Vereniging zou er meer aan kunnen doen om materiaal toepasbaar te maken voor het Nederlandse onderwijs. De gesprekspartners vinden een specifieke BPL-docentenopleiding niet nodig; de competenties die nodig zijn om BPL-onderwijs te geven, wijken niet principieel af van de SBL-bekwaamheidseisen die richtinggevend zijn voor de lerarenopleidingen. Wel is er belangstelling voor eventuele minors die gericht zijn op het verder ontwikkelen van competenties voor het werken conform de BPL-methodiek. Meer lesmateriaal In het Praktijkonderwijs is behoefte aan meer lesmateriaal voor verdieping.
30
2.4
De Baander, Amersfoort
‘Leerlingen leveren prestaties en vaak wordt vergeten dit te vieren’. De Baander is een zelfstandige, katholieke school voor praktijkonderwijs. De school heeft 200 leerlingen en 40 personeelsleden. De Baander heeft een lange traditie van zo'n 25 jaar om leerlingen met leerproblemen zo praktisch mogelijk onderwijs aan te bieden. De omslag van Speciaal Onderwijs naar Praktijkonderwijs is al lang geleden gemaakt. Het onderwijs van de Baander omvat praktijkvakken, theorievakken, arbeidstraining en stage. In samenwerking met het ROC wordt een AKA-opleiding aangeboden. Leerlingen kunnen IVIO-examens doen om aansluiting met het vmbo te verkrijgen. Er is een gedifferentieerd aanbod. Het gebouw waarin de school is gevestigd heeft veel praktijkruimten. Op de school is bijvoorbeeld een fietsenmakerij waar buurtbewoners hun fiets kunnen laten repareren, een restaurant beheerd door leerlingen, er zijn tuinen, een autogarage, en een bakkerij. De school organiseert jaarlijkse buurtactiviteiten zoals de Kerstmarkt waar leerlingen zelf gemaakte kerstspullen verkopen. Het doen van praktische opdrachten staat centraal. Veel leerlingen dragen de werkkleding die bij hun beroep hoort. Verder kent de school een maatjesproject waarbij leerlingen uit klas 3 gekoppeld worden aan iemand uit het bedrijfsleven die hen steunt en begeleidt. Big Picture op de Baander De directeur van de Baander is in 2005 naar Amerika geweest om rond te kijken op een Big Picture school. Hij kwam enthousiast terug en in 2010 zijn veertien docenten naar Amerika gegaan en in 2011 nog eens vijf. Uit de gesprekken blijkt dat veel docenten, nu zij in Amerika kennis hebben gemaakt met BPL, het gevoel hebben dat er op de Baander al een heleboel volgens de filosofie van Big Picture Learning gebeurt. Aan alle tien kenmerken van Big Picture Learning wordt reeds invulling gegeven. Het leren in de echte wereld wordt al gedaan. Het onderwijs is individueel op maat. De leerling staat centraal. Sterke punten van de school vindt men het maatjesproject en dat leerlingen presentaties maken. De reis naar Amerika heeft men als bevestiging ervaren van hoe men op de Baander al werkte, nog voor Big Picture Learning ooit was begonnen. Anderzijds moet Big Picture Learning ook niet geïdealiseerd worden, zo wordt gesteld, het is een inspiratiebron.
31
Sinds vorig jaar wordt op de Baander met het Individueel OntwikkelingsPlan (IOP) gewerkt hetgeen een grote sprong voorwaarts wordt genoemd. Leerlingen formuleren zelf wat ze willen leren op het terrein van theorie en praktijk. Ook benoemen ze de competenties waarin ze zich sociaal-emotioneel willen ontwikkelen. De ouders worden intensief betrokken bij het opstellen van het plan, terwijl ze vroeger alleen werden aangesproken als er incidenten waren. Op basis van het IOP wordt een leerplan en lesrooster gemaakt. In het leerplan kunnen leerlingen keuzes maken op basis van hun passie/belangstelling/interesse. De school gaat ervan uit dat leerlingen pas kunnen en willen leren als ze gemotiveerd zijn. Dat is de kern van hun visie. Door zelf keuzes te kunnen maken, worden leerlingen gemotiveerd. Verder is het belangrijk dat de leerlingen het naar hun zin hebben op school. Ook dat is een voorwaarde voor leren in de visie van de school. Andere uitgangspunten die men op de Baander zeer belangrijk vindt, zijn: gemotiveerd personeel; de beoordeling van leerlingen is primair gericht op wat ze wél kunnen in plaats van wat ze niet kunnen; leerlingen succeservaringen laten opdoen. Maar als leerlingen iets niet goed doen, dan mag daar ook op gewezen worden. Wat men van Amerika heeft geleerd, is: leren kan overal en op meer manieren. Leerlingen hebben het vermogen om zich aan te passen bijvoorbeeld aan het werken met een individueel leerplan. Amerika kent een enorme dynamiek zowel bij mentoren/docenten als leerlingen: ‘we can do it!’. De Big Picture-scholen in de VS kennen een sterk gevoel van gemeenschap, onderling als team en met de leerlingen, maar ook met de buurt. Het onderwijs op Big Picture scholen in Amerika wordt dagelijks gestart met gezamenlijke bijeenkomsten ('Pick me up') waar alle leerlingen (ongeveer 150) aan meedoen of luisteren naar een verhaal van een mentor/docent, ouder, of een deskundige beroepsbeoefenaar. Daar gaat een enorme energie van uit. Mentoren zijn in principe 24 uur per dag 7 dagen per week beschikbaar. Het is duidelijk dat de Amerikaanse cultuur hierin sterkt verschilt van de Nederlandse. Aan de ene kant wil men die dynamiek ook wel, maar aan de andere kant, kan dat hier niet. In de VS werken vooral fulltimers, terwijl in Nederland ook veel deeltijders werken; ook is hier geen sprake van een expliciete verantwoordelijkheid van docenten buiten de schooltijden.
32
Wat moeten mentoren/docenten kunnen? Het werken op De Baander en volgens het BPl-concept stelt een aantal eisen aan de docent. Die zijn: Vertrouwensband met leerlingen kunnen opbouwen Verwachtingen realistisch bijstellen Leernetwerk rond leerling organiseren, en dat actief betrekken bij de behaalde successen. Vertrouwensband met leerlingen kunnen opbouwen De docent is primair een coach die een vertrouwensband met de leerling heeft. De Big Picture- docenten moeten een vertrouwensband kunnen opbouwen. Dat doen ze door respect te tonen voor de leerlingen en hun interesses en van daaruit het leerproces vorm te geven. Als leerlingen geen commitment hebben, dan wordt er niet geleerd. Verwachtingen realistisch bijstellen Docenten moeten aansluiten bij de passie van de leerling, maar ze moeten daarbij realistisch zijn: 'Je wilt leerlingen zijn dromen niet afpakken, maar ze moeten zich ook gaan realiseren dat ze geen dokter kunnen worden. Maar door ze in zo'n situatie te laten werken/oriënteren, leren ze dat ook en stellen ze hun verwachtingen bij'. De docent moet het onderwijs persoonlijk kunnen maken. Leernetwerk rond leerling organiseren, en dat actief betrekken bij de behaalde successen De docent is bovenal een organisator van het leernetwerk rond de leerling. Vooral in de relatie naar ouders moeten docenten zich in kunnen leven in de situatie thuis en daar ook creatief gebruik van maken. Belangrijk is ook dat de prestaties van de leerlingen zichtbaar worden gemaakt binnen dat netwerk. Van een presentatie van de leerling moet een ceremonie worden gemaakt. De successen van de leerlingen moeten 'gevierd' worden. Naast de ouders dienen ook de stagebegeleiders daar bij betrokken te worden. Wat moeten docenten afleren? Docenten moeten vooral afleren dat zij denken alwetend te zijn, denken dat de docent alles weet. Ook moeten zij afleren om te werken vanuit de veiligheid, zekerheid en structuur van de methode, het vak, het boek. Daarbij hoort ook dat zij moeten afleren frontaal les te geven, ‘alhoewel een docent best even de groep bij elkaar mag halen’.
33
Waar is behoefte aan? Uit de gesprekken komt een aantal wensen naar voren; die betreffen verdere professionalisering, meer onderlinge uitwisseling en verbetering van de randvoorwaarden. We zetten ze hieronder op een rij. Professionalisering De competenties die nodig zijn om Big Picture Learning vorm te geven passen binnen de competenties die SBL heeft geformuleerd. Maar de SBL-competenties zijn vrij abstract geformuleerd en moeten verder worden ingevuld en gespecificeerd voor BPL. Uit de gesprekken blijkt dat er behoefte is aan kennis van technieken in het voeren van coachingsgesprekken. Men zou een studie(mid)dag willen met aandacht voor: tools, tips en trucs voor het leren stellen van goede vragen, van open vragen en dergelijke. Verder geven de betrokkenen aan dat mentoren/docenten steeds meer te maken krijgen met juridisering, bijvoorbeeld in doorverwijzing. De relatie met jeugdzorg vereist ook documentatie. Waar liggen de gevoeligheden? Aan welke eisen moet verslaglegging voldoen? Het zou zinvol zijn een aantal docenten te scholen op het gebied van wettelijke eisen en regelingen betreffende jeugdzorg. Het onderhouden van contacten met bedrijven is een taak van de stagebegeleider, maar ook mentoren/docenten willen vaker zien hoe de leerlingen op de stageplek functioneert. Om leerlingen op de stage plek goed te kunnen begeleiden is specifieke scholing wenselijk. Uitwisselen intern en met andere BPL-scholen Mentoren/docenten zijn nieuwsgierig hoe docenten op andere scholen het doen. Hoe brengen ze theorie en praktijk bijeen? Hoe krijgen ze nog meer aansluiting naar de praktijk en nog persoonlijker onderwijs? De mogelijkheden om van elkaar te leren worden nu nog onvoldoende benut. Er is behoefte aan een inventarisatie van het lesmateriaal dat op de eigen school en op andere BPL-scholen al beschikbaar is. Er zijn al veel praktijkopdrachten, maar er is behoefte aan meer, en vooral ook aan een goed overzicht van wat er al is; men weet onvoldoende van elkaar wat er is. Onderling wordt er nog te weinig uitgewisseld.
34
Verbetering van randvoorwaarden De driehoek van leerling, ouder, en docent wordt steeds belangrijker. Sommige ouders vinden BPL prachtig, maar er zijn ook ouders die moeite hebben met het IOP dat de leerling heeft gemaakt. Ze zeggen: 'Eigenlijk wil ik niet dat mijn kind dit wil' of : 'Waarom leren ze hier geen breuken?'. Docenten dienen middelen te hebben dit proces te begeleiden. Ouders dienen betrokken te zijn bij het onderwijs van hun kinderen, maar soms zitten onvoldoende beheersing van de Nederlands taal en geldgebrek bij de ouders in de weg. Door weinig geld in het gezin hebben ouders weinig tijd en middelen om het kind te ondersteunen. Naast de leerproblematiek is ook de sociale problematiek groot. Dit belemmert docenten soms om een effectieve driehoek te organiseren. Er zijn op school aparte stagebegeleiders. Niet elke mentor bezoekt de stageplek regelmatig. Bij de mentoren leeft de wens dat dit meer mogelijk wordt. Mentoren willen meer weten wat er op de stageplek gebeurt, zodat het onderwijs daarop nog beter kan worden afgestemd. Uit het IOP volgt een individueel leerplan en een individueel lesrooster. Als docent is het lastig alle leerlingen uit de mentorgroep te blijven volgen en overzicht te houden waar ze precies zitten. Een goed leerlingvolgsysteem kan inzicht geven waar leerlingen precies zitten in hun voortgang en de docenten hierbij ondersteunen. Professionalisering en het ontwikkelen van thema's, projecten, verdiepende opdrachten e.d. kost veel tijd. Er is onvoldoende tijd beschikbaar voor docenten om projecten en opdrachten te ontwikkelen. De leraren geven aan jaloers te zijn op de Amerikaanse faciliteiten voor scholing, coaching, feedback, overleg, studiedagen, verslaglegging. Er wordt niet geklaagd over de faciliteiten op De Baander, maar in Amerika is er veel meer mogelijk. Er wordt daar heel veel tijd en energie besteed aan professionalisering. Dat is ontzettend Amerikaans, vindt men: ‘Ze gooien er hun hele passie in’. In Nederland zijn docenten nuchterder: ‘je passie betaalt je niet’. Om de passie waar te kunnen maken, is er ook tijd en ruimte nodig. Op school dienen goede voorwaarden aanwezig te zijn om docenten de mogelijk te bieden zich verder te ontwikkelen. Ten slotte signaleren de geïnterviewden dat in Nederland geen sprake is van een krachtige gemeenschapscultuur zoals in Amerika. Daar zijn ouders, bedrijven, deskundigen zijn veel meer dan in Europa bereid mee te werken. In Nederland is het
35
veel lastiger om betrokkenheid van de omgeving en het bedrijfsleven, een van de uitgangspunten van BPL, van de grond te krijgen.
36
2.5
MET Praktijkonderwijs, Waalwijk
‘Wie geen fout maakt, neemt te weinig risico’ MET Waalwijk MET Praktijkonderwijs in Waalwijk heeft ongeveer 200 leerlingen en 35 docenten. De school is in afstemming met werkgevers, ouders en gemeenten tot stand gekomen. Daardoor is het draagvlak groot en is de toegankelijkheid van de school toegenomen. De school is gevestigd in een modern gebouw met praktijklokalen voor techniek: metaalbewerking, installatietechniek, schilderen, metselen, houtbewerking. Tevens beschikt de school over een tuinbouwkas en diverse leeromgevingen voor zorg en welzijn, schoonmaak en groothuishouding, detailhandel en consumptieve technieken. In 2005, bij een wisseling van directie, is een passend concept gezocht bij een bestaand inzicht om vanuit de leerling het onderwijs vorm te geven. De nieuwe directie pakte de uitdaging aan om aan de hand van de hulpvraag van de leerling het onderwijs nieuw in te richten. Men kwam daarbij uit op Big Picture Learning. De directie is in Amerika geweest en de daar aangetroffen organisatievorm en bijbehorende cultuur, vooral tot uitdrukking komend in de houding en het gedrag van docenten, gaf het antwoord. Het was een Eureka-gevoel: ‘Dat is het antwoord op onze visie: dat willen wij hier ook.’ Vooral het concept van de docent als coach sprak aan. De functieomschrijving van de coach is het uitgangspunt geworden van de BPL-docent. Big Picture op MET Praktijkonderwijs Het idee van Big Picture is in grote lijnen uitgewerkt en vervolgens voorgelegd aan de docenten. Zij konden zich in het voorgestelde plan herkennen. Sinds 2006 gaan er elk jaar twee docenten van MET Waalwijk op bezoek in Amerika. Het Amerikaanse BPL-concept wordt omarmd. De tien uitgangspunten van BPL zijn bijna helemaal overgenomen. Kernpunt van BPL voor deze school is dat de leerling centraal staat, niet de leerstof. Onderbouw MET Waalwijk kent een onderbouw waarin de leerlingen in een aantal fasen op zoek gaan naar het werkveld waarmee zij de meeste affiniteit hebben en dat hen het meeste perspectief biedt. De onderbouw (twee tot drie jaar) kent een algemene oriëntatie (wie ben ik, wat kan ik, wat wil ik?). Vervolgens wordt kennis gemaakt
37
met diverse werkvelden binnen techniek en dienstverlening. Aan de hand van (reflectie op) activiteiten, presentaties en oriënterende stages wordt voor de leerlingen zichtbaar waar hun belangstelling ligt. In het gebouw zijn diverse leeromgevingen: Detailhandel, Zorg & Welzijn, Techniek. Voorts zijn er opdrachten en projecten als Kids-in-Bizz, Grip op de knip, Restaurant. Aan het onderwijs ligt geen vaste methodiek aan ten grondslag, alhoewel de methode PrOmotie een belangrijk hulpmiddel is. Veel lesmateriaal wordt door docenten zelf ontwikkeld. Geen leerling is hetzelfde, dus voor iedere leerling wordt maatwerk geleverd. Er is geen kant-en-klaar lesmateriaal. De didactiek in de onderbouw is gericht op oriënterende vaardigheden aan de hand van coachingsgesprekken en een persoonlijk leerplan (aan de hand van coachingskaarten). Leerlingen houden in een portfolio bij van waar ze trots op zijn. Voortdurend wordt door mentor en leerling gereflecteerd op de volgende vragen: ‘Wat denken de leerlingen te kunnen en te willen en wat zouden ze daarvoor moeten leren?’ Er is een flexibel lesaanbod dat aansluit op de passie van de leerling. Aan het eind van de onderbouw wordt niet alleen duidelijk in welk werkveld de leerling zijn uiteindelijke bestemming wil vinden, maar ook in welke route hij denkt te kunnen uitstromen. Er wordt een uitstroomperspectief vastgesteld op grond van mogelijkheden, affiniteit, passie en talenten. Bovenbouw In de bovenbouw (twee tot drie jaar) wordt de uiteindelijke leerroute gekozen. Het onderwijs wordt middels keuzeprojecten vormgegeven, is vraaggestuurd met de mogelijkheid om individuele keuzes toe te voegen aan het persoonlijk leerplan. Zo worden ook projecten uit het bedrijfsleven ingevoegd. De echte wereld staat centraal. De leerroute kan variëren: dagbesteding en begeleid werk, praktijk en branche-certificering, traject gericht op terugkeer naar het vmbo (leerwerktraject) of doorstroom naar het middelbaar beroepsonderwijs. De meeste leerlingen volgen een stage in één van de werkvelden. In de bovenbouw staat de leeromgeving centraal. De leerling draagt de functionele kleding van het toekomstige beroep. De leerling is geen leerling meer, maar collega. Er zijn assessments om het niveau van functioneren te bepalen, waarbij voortdurend gelet wordt op het mogelijk maken van 'toegevoegde waarde'. (Als de leerling dit kan, zou hij dat dan ook kunnen?). Er wordt in samenwerking met het Brabantse bedrijfsleven een stageplaats aangeboden, en als dat niet mogelijk is dan probeert men bedrijven de school in te krijgen. Het vinden van geschikte stageplaatsen is geen probleem. De beoordeling van de leerlingen op de stageplek is authentiek. Leerlingen zijn trots als ze complimenten krijgen van de werkgever voor wat ze gedaan en gepresteerd hebben.
38
Er worden prognoses gemaakt van wat een leerling na de opleiding zou kunnen bereiken en de leerlingen worden tot twee jaar daarna gevolgd om na te gaan in hoeverre de prognoses uitkomen. Kenmerkend voor Big Picture in MET Praktijkonderwijs Waalwijk is dat voor elke leerling, afhankelijk van niveau en belangstelling, maatwerk wordt geleverd binnen het persoonlijk leerplan. Docenten zoeken aansluiting bij de mogelijkheden en de context van de leerlingen. Er zijn naast overeenkomsten ook verschillen met BPL in Amerika. In Amerika is het BPL-onderwijs duidelijk op een hoger niveau leerlingen gericht. Ook wordt daar van de docent verlangd dat deze 24 uur per dag, zeven dagen in de week beschikbaar is. Die persoonlijke inzet van docenten is in de Nederlandse situatie niet aan de orde. De schoolorganisatie zoekt voortdurend naar verdieping van het concept, toegesneden op de populatie van praktijkonderwijs. De Vereniging Big Picture Nederland zal in de toekomst wellicht ondersteuning kunnen bieden bij de verdere implementatie van dit concept in de school. Wat moeten mentoren/docenten kunnen? Om volgens het Big Picture concept te werken moet de mentor/docent aldus de geïnterviewden vooral over de volgende competenties beschikken: Relatie aangaan met de leerling In staat zijn het onderwijsaanbod af te stemmen op de leerlingen Afstemmen van leernetwerk rond leerling Ondernemend/initiatiefrijk zijn. Relatie met de leerling aangaan Een relatie met de leerling opbouwen is het anker van het werken met Big Picture. Docenten moeten allereerst in staat zijn het vertrouwen van de leerling te winnen, zodat de leerling de docent als adviseur/begeleider/ondersteuner accepteert. Veel leerlingen hebben op de basisschool ervaren dat zij minder makkelijk leren dan de overige leerlingen en hebben een laag zelfconcept ontwikkeld. Zij moeten vertrouwen krijgen in de docenten en leren om zichzelf te durven laten zien. De docenten moeten een zodanige band met de leerlingen opbouwen dat deze hun wijze van begeleiding als coach/docent/adviseur/ondersteuner accepteren. In staat zijn het onderwijsaanbod af te stemmen op de leerlingen Het niveauverschil tussen leerlingen in de klas is vaak zeer groot en de interesses zijn heel uiteenlopend. Elke leerling is uniek. Dit betekent dat de docent maatwerk
39
voor elke leerling moet kunnen realiseren, afgestemd op niveau en interesse. Hij moet de passie van de student kunnen vertalen naar mogelijkheden in de praktijk (lesmateriaal, stages, opdrachten). Coördineren en afstemmen van leernetwerk rond leerling De docent moet het leernetwerk rond de leerling coördineren en het een belangrijke plaats geven. De werkgever die een examen afneemt, moet zijn rol kennen en ook hij moet de leerling stimuleren en motiveren. Ouders die de presentatie van de leerling bijwonen, moeten daarin een plek krijgen. De docent moet de bijeenkomst zo inrichten en aankleden dat er een stimulerende werking van uitgaat. De docent moet er een 'echte' ceremonie van maken. Ondernemend en initiatiefrijk zijn Ten slotte moeten de docenten binnen BPL ondernemend zijn. Zij moeten initiatief nemen bij het stimuleren van de leerlingen, het maken van persoonlijke leerplannen, contact opnemen met de partners in het leernetwerk van de leerlingen, een geschikte praktijkleerplek opsporen en regelen etc. Wat moeten docenten afleren? De docenten moet hun rol als overdrager van kennis afleren en de illusie laten varen dat zij vakkennis in de hoofden van de leerlingen kunnen pompen. In het BPLonderwijs geven leerlingen zelf aan wat en hoeveel ze kunnen leren. Leerlingen leren voornamelijk door ervaren. Het etaleren van kennis, uitsluitend klassikaal werken, en aanbodgericht werken zijn daarom uit den boze. Docenten zijn niet langer koning in hun eigen koninkrijk. In het verleden was het gebruikelijk dat docenten met de deur dicht lesgaven. Nu staan de deuren van de klas (en ook die van de directie) open. Docenten wisselen ervaringen uit. Docenten worden 'uitgenodigd' om met elkaar te praten over hoe de leerling het best geholpen kan worden. Er is nu een open cultuur. Veel docenten menen dat goed lesgeven om goed kunnen acteren vraagt. Veel docenten beginnen met acteren. In de praktijkschool is juist het tegenovergestelde belangrijk: het is belangrijk dicht bij jezelf te blijven. De docent moet 'echt' zijn. Leerlingen prikken een docent genadeloos door wanneer deze meent groter of beter te zijn dan hij werkelijk is.
40
Bij het beoordelen van de leerlingen volstaat het niet om even een lijst van competenties af te vinken. Het netwerk om de leerling heen (werkgever, ouders, leerling zelf) moet het gevoel hebben dat de leerling een belangrijke prestatie heeft geleverd. Wanneer de leerling een presentatie op school houdt en zijn ouders en grootouders heeft uitgenodigd, dan moet de docent daarin iedereen een rol geven, er een kleine ceremonie van maken. Ouders en leerlingen moeten leren waarderen wat de realistische mogelijkheden zijn. Waar is behoefte aan? Professionalisering Vanaf het begin is er gewerkt met video-interactie-training (School-VideoInteractie-Begeleiding; SVIB). Het leren samen verantwoordelijk te zijn voor de leerling staat daarbij centraal. Docenten kijken bij elkaar in de klas en observeren bijvoorbeeld hoe hun collega de motivatie van leerlingen stimuleert, leerlingen bij de les betrekt en aandacht geeft aan groepsprocessen. Ook worden er met behulp van begeleiders en eigen professionals interne opleidingen verzorgd. Mentoren/docenten verdiepen zich hiermee in de leer- en gedragsproblemen van leerlingen. Men is zich er van bewust dat veel kennis aanwezig bij de docenten in Waalwijk. Er loopt veel kwaliteit rond op MET Praktijkonderwijs Waalwijk. De docenten willen de mogelijkheid om van elkaar te leren verder uitbreiden. Momenteel leren docenten reflecteren op hun eigen functioneren. Elk kwartaal zijn er reflectiemomenten: functioneringsgesprekken, persoonlijk activiteitenplan (PAP), supervisie, en sinds kort ook intervisie. Dit laatste heeft echter nog meer structuur en kaders nodig. In de beginfase is aanvankelijk van bovenaf gestuurd door middel van het aangeven van kaders. Nu het concept is geïmplementeerd, kiest de schoolorganisatie voor een meer bottom-up benadering. De teams werken als zelfsturende teams. In de organisatie heeft onlangs een belangrijke verschuiving plaatsgevonden waardoor dat eenvoudiger vorm kan krijgen. Alle verworvenheden worden geborgd in werkprocessen. Met behulp van managementondersteuning wordt de organisatie van zelfsturende teams, teamleiding, directie en ondersteunende teams beter gestroomlijnd. Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden vastgesteld en supervisie zorgt voor de bewaking van de werkprocessen. Voorts is er behoefte aan ondersteuning bij het positief coachen van leerlingen. De leerling is altijd de maatstaf, maar als de leerling echt niks wil, hoe kan de leerling dan toch bereikt worden? Niet alle leerlingen beschikken over voldoende verbale vaardigheden om aan de BPL-uitgangspunten te kunnen voldoen. Ook passiviteit van een leerling, wellicht veroorzaakt door een grote afhankelijkheid van
41
volwassenen, kan problemen opleveren bij het werken volgens de BPLuitgangspunten. Hoe kunnen deze leerlingen toch worden gemotiveerd? Verder hebben docenten behoefte aan ondersteuning bij het begeleiden groepsprocessen. De meeste leerlingen die binnenkomen, hebben moeilijkheden ervaren in hun schoolloopbaan. Ze zijn soms gepest. De groep kent een eigen groepsproces waarop de docent meer greep zou willen hebben. Het gaat dan om vaardigheden als: Communicatie met leerlingen. Hoe maak je iets bespreekbaar? Hoe vermijd je gezichtsverlies bij leerlingen en kun je toch effectief invloed hebben op gedrag? Hoe organiseer je het klassenmanagement en ga je om met groepsdynamica? Op dit punt kan in het onderwijs zinvol gebruik worden gemaakt van specialisaties als: herstelrecht, provocatief coachen, omgangskunde. In de Masters SEN (Special Educational Needs) wordt hieraan veel aandacht besteed. Er wordt gestreefd naar één aanpak, één verhaal naar ouders en anderen, zodat school op hoger niveau komt. Ten slotte willen de docenten graag leren hoe ze de ouders beter bij het leernetwerk kunnen betrekken. Wat men wil leren, is de communicatie met ouders onderhouden en verbeteren, respectvol communiceren, conflictgesprekken kunnen voeren en slechtnieuws gesprekken. Ook de etnische leerling en oudergroep zijn hierbij expliciet in beeld. Tijd De empathische kwaliteiten die docenten inzetten om volgens het Big Picture Learning concept te werken, staan nogal eens op gespannen voet met planmatig werken. Docenten binnen BPL beschikken over een hoge mate van empathie waardoor zij echt contact maken met de leerling. Het kost soms echter veel tijd om aansluiting te vinden bij de mogelijkheden van de leerling en het persoonlijk leerplan te ontwikkelen. Dit laat zich niet altijd (binnen de gewenste tijd) plannen. Uitwisseling met andere scholen Op MET Praktijkonderwijs Waalwijk is er een beperkte behoefte om bij andere Big Picture-scholen te kijken. Op de school zelf is voldoende kwaliteit en variatie in expertise aanwezig. Er is veel creativiteit om de aanpak verder te ontwikkelen. De school evolueert zichtbaar. Wel heeft de school aangegeven graag ondersteuning te
42
krijgen van de Vereniging BPL Nederland bij de verdere implementatie van het concept in de school.
43
2.6
De Gooise Praktijkschool
‘De leerling is de maat als leren niet vanzelf gaat’ De Gooise praktijkschool De Gooise Praktijkschool (school voor praktijkonderwijs) is een kleine school met rond de 200 leerlingen. De school is gehuisvest in een ruim en gloednieuw gebouw. De leerlingen zitten in groepen van gemiddeld tien leerlingen en hebben de eerste drie jaar een vaste mentor. De school werkt niet met leerjaren maar met fasen, om zo beter bij de ontwikkeling van leerlingen aan te kunnen sluiten. De duur van een fase is afhankelijk van het tempo waarin een leerling zich ontwikkelt. Er worden vijf fasen onderscheiden. 1. Persoonlijke oriëntatiefase (het ontdekken van de eigen mogelijkheden en interesses; kennismaking met veel verschillende vakken). 2. Stagevoorbereidende fase (door middel van schoolinterne stages, gesimuleerde werksituaties op school). 3. Beroepsoriënterende fase (twee dagen stage buiten school). 4. Uitstroomfase (leerlingen die een definitieve keuze hebben gemaakt voor een beroep bereiden zich voor op werk (vier dagen stage) of volgen een interne opleiding (drie dagen stage). 5. Nazorgfase (de school volgt de leerling nog twee jaar nadat deze van school is gegaan). De leerlingen werken en leren competentiegericht. Aan alle fasen zijn leerlingcompetenties verbonden. Big Picture op de Gooise praktijkschool De school is in 2006 ontstaan uit de fusie van twee Hilversumse scholen voor praktijkonderwijs. Bij het bepalen van de visie en werkwijze heeft de nieuwe school zich laten inspireren door ‘Big Picture Learning’ en het onderwijsconcept ‘One kid at a time’. Door een tweedaagse introductiecursus van KPC Groep waren enkele medewerkers van één van de fusiescholen heel enthousiast geraakt over dit concept. De school had de ervaring dat veel leerlingen praktijkonderwijs maar niks vonden: ‘we leren er niks, we halen geen diploma, we kunnen niks, we zijn niks’. Dat wilde de nieuwe school veranderen. De school wilde dat leerlingen op waarde geschat zouden gaan worden en zouden gaan inzien wat ze wél kunnen.
44
De uitgangspunten van het ‘One kid at a time’ concept sloten goed aan bij de manier waarop men in de nieuwe school wilde werken. De school heeft een schifting gemaakt wat werkbaar is in de Nederlandse situatie en wat niet. Van de tien onderscheidende kenmerken van het Big Picture concept waren er enkele die de school vooral aanspraken. De belangrijkste uitgangspunten voor de Gooise Praktijkschool zijn: De leerling is de maat (‘one kid at a time’) Leren in de echte wereld (Learning through Interest) Het onderwijs persoonlijk maken De professionele ontwikkeling van docenten Het betrekken van ouders en andere belangrijke personen bij het onderwijs. Vanuit de op ‘one kid at a time’ geïnspireerde werkwijze maken alle leerlingen samen met hun mentor een persoonlijk leerplan (PLP) op basis van hun eigen passies, interesses, capaciteiten en behoeften. De ontwikkeling die leerlingen doormaken en de competenties die zij leren, laten zij aan anderen zien door het geven van presentaties. Hun activiteiten en vorderingen worden vastgelegd in een digitaal portfolio. Het leren in de echte wereld vindt plaats in buitenschoolse opdrachten en stages. Persoonlijk leerplan Voor het persoonlijk leerplan (PLP) heeft de school een format ontwikkeld. De leerlingen vullen het PLP in samen met hun mentor. In het PLP wordt genoteerd aan welke leervragen en competenties de leerling in een bepaalde periode gaat werken en hoe. Er is een overzicht van alle competenties uitgewerkt naar verschillende niveaus. Leerlingen kunnen kiezen aan welke competentie ze werken, maar het komt ook voor dat de docent bepaalt dat de leerling aan een bepaalde competentie moet werken omdat die voor de leerling belangrijk is. Competenties zijn bijvoorbeeld: om hulp vragen, het eigen werk voorbereiden, de eigen werkplek opruimen, op tijd komen. De competenties zijn zo geformuleerd dat de leerlingen begrijpen welk gedrag ze bij een bepaalde competentie moeten laten zien. De competenties oefenen ze en daar worden ze op beoordeeld. In de competenties zijn verschillende niveaus onderscheiden die in de loop der jaren steeds meer gericht worden op werk. Passieproject Onderdeel van het PLP is het passieproject. Daarvoor staat in het eerste jaar wekelijks twee uur op het rooster; in de jaren daarna wordt dit geïntegreerd
45
aangeboden in AVO-lessen. Aan het eind van een periode laten de leerlingen aan anderen zien wat ze geleerd hebben. Dat wordt een prestatie genoemd: iets wat de leerling bereikt heeft en waar de leerling trots op is. De leerling laat zien: dit was mijn leervraag, dat heb ik zo onderzocht, dit heb ik geleerd. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld met een PowerPoint presentatie, een werkstuk e.d. De prestatie wordt beoordeeld door verschillende mensen bijvoorbeeld de ouders die er zijn, de begeleider van de scouting of de sportclub, opa of oma, de buurman. Het leren in de echte wereld speelt vooral in de hogere klassen, vanaf de beroepsoriënterende fase, wanneer de leerlingen externe stages gaan lopen in bedrijven of instellingen. Binnen de school hebben leerlingen de mogelijkheid in gesimuleerde werkomgevingen te leren, bijvoorbeeld in de autogarage op school. Voor alle stages zijn er beoordelingsboekjes, waarin exact omschreven staat wat de niveaus zijn en welke aantoonbare competentie daarbij hoort. Alle beoordelingen en ‘bewijzen’ van wat de leerling gedaan en geleerd heeft, gaan in het portfolio. Contact met de ouders Om ouders bij het leerproces van hun kind te betrekken zijn er jaarlijks meerdere gesprekken met leerlingen én hun ouders. Al bij het eerste kennismakingsgesprek komen zaken aan de orde die van belang zijn voor het opstellen van het persoonlijk leerplan van hun kind. Bij elk voortgangsgesprek wordt het PLP met de ouders besproken. Ook worden zij betrokken bij het opstellen van het voorlopige en het definitieve uitstroomprofiel van hun kind. De Gooise Praktijkschool heeft een actieve ouderraad die meedenkt over activiteiten en schoolzaken. De mate waarin ouders de intensieve rol die hen is toebedeeld bij leerplanning en beoordeling in praktijk uitvoeren, varieert zeer. Voor veel ouders is het voldoende om te horen wat er gedaan is en of het goed gaat of niet. Er zijn wel steeds meer ouders die aangeven dat ze ‘iets voor thuis’ ook fijn zouden vinden. Daarom heeft de school ook thuiscompetenties in het PLP opgenomen. Ook dit is een manier om ouders meer bij het leerproces van hun kind te betrekken. Wat moeten docenten /mentoren kunnen? De gesprekspartners van de Gooise Praktijkschool vinden dat de eisen die aan een BPL-docent gesteld worden zich niet onderscheiden van de eisen die aan een ‘gewone’ docent worden gesteld. ‘Een goede BPL-docent bezit dezelfde competenties als een andere goede leraar’. Toch vinden zij dat BPL-onderwijs anders is dan gewoon onderwijs. Het onderscheidende van BPL zijn niet zozeer de
46
competenties, het gaat erom dat een docent op een andere manier in het onderwijs staat, op een andere manier naar het onderwijs kijkt. Het is vooral een andere manier van denken: niet meer het onderwijs centraal stellen, maar de leerling. ‘Wij zijn hier voor de leerlingen en niet omgekeerd’. Een voorbeeld: een paar jaar geleden moest een leerling aan het eind van het 1e jaar geleerd hebben om klok te kijken. Nu kijkt de school daar anders tegenaan. Nu kan een leerling er op zijn vijftiende achter komen dat hij moet leren klok kijken omdat hij anders steeds te laat komt op zijn stage. Op het moment dat de leerling ervaart dat hij klokkijken nodig heeft, leert hij het veel sneller, zo is de ervaring. Werken volgens de BPL-principes vraagt dus een andere manier van denken, een andere manier van bezig zijn met de leerling. Hiervoor moet een docent loslaten wat hij gewend is, en dat is tegen de leerling zeggen: je moet dat leren. Voor sommige docenten is dit gemakkelijk, voor andere docenten is dit een enorme omslag. In BPL-onderwijs proberen docenten de leerlingen verantwoordelijk te maken voor hun eigen leerproces. Dat betekent dat de docent de regie voor een deel uit handen geeft, maar dat invult door met de leerling coachend bezig te zijn. Dat houdt in: niet denken voor de leerling, maar de leerling vragen stellen: ‘wat wil je, wat heb je dan nodig, wat is dan handig, wie zou je dan kunnen bellen, etc’. De docent probeert de leerling zo verantwoordelijkheid te geven en zelfvertrouwen. Daarvoor is het weer heel belangrijk dat de docent een vertrouwensband met de leerling opbouwt. In concreto worden de volgende competenties genoemd: Vertrouwensband met leerlingen opbouwen Goed coachen Leerlingen verantwoordelijk en enthousiast maken voor het eigen leerproces Het leernetwerk rondom de leerling aansturen Individueel begeleiden en het klassenmanagement beheersen Mentor moet een duizendpoot zijn. We gaan op elk van de punten hieronder nader in. Vertrouwensband met leerlingen opbouwen Dat houdt in dat de docenten de leerling serieus moeten nemen, de leerlingen waarderen en laten merken dat zij goed zijn zoals ze zijn, en belangstelling tonen en stimuleren dat de leerling zich durft te laten zien aan anderen.
47
Goed coachen Docenten moeten heel open naar een leerling kijken, goed kunnen luisteren, de goede vragen stellen, doorvragen, met leerlingen meedenken en de leerlingen prikkelen om na te denken over wat hun passie is. Leerlingen verantwoordelijk en enthousiast maken voor het eigen leerproces De docent moet creatief zijn met wat de leerling aandraagt, verbindingen leggen naar andere onderwerpen, de passie groter maken en de interesse van een leerling koppelen aan een (praktijk/theorie)vak. Daarbij is het belangrijk dat docenten kunnen inschatten wat mogelijk is, waar mogelijkheden liggen, en niet in wat niet kan. Kortom mogelijk maken dat de leerling zoveel mogelijk kan leren wat deze heeft aangegeven te willen leren. Het leernetwerk rondom de leerling activeren Het betrekken van anderen bij het leerproces van de leerling, bijvoorbeeld bij de presentaties, komt nog moeilijk op gang. Het blijkt voor de leerlingen heel moeilijk om mensen van buitenaf hierbij te betrekken. Dat geldt ook voor de ouders. De docenten moeten dus niet alleen de leerling enthousiasmeren om actief te participeren in het leernetwerk, maar ook de ouders, klasgenoten, bedrijven waar de leerlingen stage lopen, e.d. Individueel begeleiden en het klassenmanagement beheersen De docent moet het klassendenken loslaten en leerlingen individueel begeleiden, alle leerlingen op hun eigen niveau laten werken, de klas goed kunnen inrichten, weten waar hij de leerlingen zet, in welke groepjes of combinaties. Verder moet de docent een goed overzicht hebben van waar elke leerling in de klas mee bezig is en gestructureerd begeleiden. Een duizendpoot zijn De docent moet niet alleen zicht hebben op de mogelijkheden, vaardigheden en interesses van de leerling en wat deze moet leren, maar ook hoe dat kan worden ingepast in het leerplan, welk leermateriaal beschikbaar is en in hoeverre dat aansluit bij het niveau en de interesses van de leerling. Hoe hebben mentoren/docenten zich geschoold in BPL? Voor scholing in ‘one kid at a time’ is in Nederland geen specifieke leergang. Na de fusie zijn er regelmatig medewerkers van de Gooise Praktijkschool naar Amerika gegaan om rond te kijken op de voorbeeldschool (de MET) en zich zo te
48
professionaliseren. Ondertussen is bijna de helft van het team in Amerika geweest. Verder is er op de school een onderwijsontwikkelgroep opgezet van mensen die voortrekker willen zijn van een bepaald onderdeel van het BPL-concept. Deze groep werkt dingen uit en zet die uit in het team op werkmiddagen, teammiddagen en dergelijk. De ‘BPL-experts’ hebben een taak in de training van collega’s. Bijvoorbeeld als blijkt dat een docent een leerling iets opdraagt in plaats van dat hij de leerling laat zoeken en verwoorden wat hij wil, dan is het hun taak hem of haar daar op te wijzen. Wat moeten docenten afleren? Docenten moeten vooral afleren dat zij wel weten wat goed is voor de leerling. Voor veel docenten is het een tweede natuur geworden om voor de leerlingen te bedenken wat goed voor ze zou zijn. Als het gaat om wat zij vooral moeten aanleren dan is het: open zijn, nieuwsgierig zijn, meedenken, mee zoeken. Docenten vinden het lastig om zich open naar een leerling op te stellen, niet teveel te sturen, en toch de leerling verder te helpen en diepgang te vinden. Op dit punt moeten docenten blijven leren. Het mag geen routine worden. Open en niet sturend zijn, een kind nieuwsgierig benaderen vraagt een omslag in de manier van leerlingen bejegenen en naar ze kijken. Waar is behoefte aan? Professionalisering Scholing van docenten blijft belangrijk. Het is nodig docenten te scholen in het mentorschap binnen BPL en in het coachen van leerlingen. Ook is er behoefte aan intervisie. De school gaat komend schooljaar inzetten op het competentiegericht kunnen coachen van docenten / mentoren met betrekking tot het voeren van gesprekken met leerlingen met ouders. Ook verdere professionalisering van het klassenmanagement is een punt van aandacht. Inzicht in welk lesmateriaal past bij welke competenties Voor docenten is het soms lastig om te weten welke vaardigheden, welke competenties een leerling moet beheersen en hoe het onderwijs daar op aan te passen. Wil een leerling bijvoorbeeld automonteur worden, dan kan een beroep worden gedaan op de expertise van collega’s, maar als het kind iets persoonlijks wil, is het soms moeilijk het juiste leermateriaal te vinden. Om het persoonlijk leerplan diepgang te geven is een breed scala aan lesmateriaal nodig. Docenten moeten een
49
goed overzicht hebben van het lesmateriaal dat beschikbaar is en waar het voor gebruikt kan worden. Kwaliteitszorg Een van de docenten geeft aan dat op school onvoldoende aandacht is voor evaluatie van de werkwijzen die worden ingezet. Er wordt veel aangepakt ‘maar er wordt te weinig nagegaan wat werkt en wat niet. Als het werkt, gaan we er dan mee door? En als het niet werkt, hoe komt dat dan en wat doen we dan?’ Volgens deze docent zou het de kwaliteit van het onderwijs ten goede komen als de school beter en systematischer tegen het licht zou houden waar ze mee bezig is. Goede en voldoende buitenschoolse werkplekken / stages Bedrijven uit de buurt, met name winkels, zouden meer stageplaatsen beschikbaar moeten stellen. Op dit punt ziet men een groot verschil met Amerika. In Amerika staat men daar meer voor open en zegt men: ‘Kom maar in mijn bedrijf en loop maar mee’. Dat is in Nederland veel moeilijker. Maar ook ouders zouden meer kunnen doen. ‘Ouders komen wel altijd netjes op gesprekken, maar geven niet veel input als het gaat om wat er geleerd moet worden of waar dat gedaan kan worden. Ouders zeggen zelden: ik ken een buurman die werkt daar en daar en dan ga ik wel even regelen dat …’ Succeservaringen opdoen Net als voor de leerlingen zelf ervaren de docenten hoe belangrijk het voor henzelf is om succeservaringen op te doen. Bijvoorbeeld zien dat een leerling op zijn plek komt als volwaardig mens (zie mail van een leerling, nog uitwerken). Of een leerling die een presentatie houdt voor 110 leerlingen. Daar is de school trots op. Dat was vroeger ondenkbaar binnen het praktijkonderwijs. De leerlingen krijgen nu veel kansen en mogelijkheden en worden persoonlijk gestimuleerd op hun kanten waar ze goed in zijn. De docenten laten de leerlingen eerst oefenen in de klas, dan in wat groter verband. Het is geweldig om een verlegen leerling te zien buikdansen, of een jongen te horen presenteren over ‘kanker verziekt je taal’, of over zijn Red Bull verslaving. Daar ‘kicken’ de leraren op, en dat hun praktijkonderwijsleerlingen al in een vroeg stadium weten waar hun mogelijkheden en passie liggen en doelgericht werken om die te realiseren.
50
3
BPL- experts aan het woord
Naast praktijkdeskundigen hebben we twee experts geïnterviewd die theoretisch goed op de hoogte zijn van de Big Picture Learning filosofie, het ‘One kid at a time’-onderwijsontwerp en een van hen ook van de praktijk van One kid at a time op zes BPL-scholen in de Verenigde Staten. Zij kregen dezelfde vragen voorgelegd als de praktijkdeskundigen. De experts geven het volgende beeld van de competenties, kwaliteiten en eigenschappen waarover een BPL-docent moet beschikken. Wat moeten mentoren/docenten kunnen? Leerlingen willen kennen; passies helpen ontdekken Een docent moet oprecht geïnteresseerd zijn zodat de leerling merkt: ik voel dat de docent mij wil helpen wat te worden. ‘Een goede docent zorgt ervoor dat een leerling (extra) gaat lopen, niet voor de docent, maar voor zichzelf.’ Een goede BPLdocent zoekt uit wie een leerling is, hoe zijn thuissituatie eruit ziet, toont interesse in wat een leerling doet, vraagt naar zijn passie. Passies leveren kapstokken waaraan dingen gehangen kunnen worden waarmee de leerling gaat leren. ‘Zodra een leerling inziet dat hij bepaalde dingen moet leren voor wat hij belangrijk (relevant) vindt, schiet de leercurve omhoog’. Een docent moet doorvragen om aanknopingspunten te vinden waarvoor leerlingen zich inspannen. Docenten moeten leerlingen dingen aan zichzelf laten ontdekken. Goede BPL-docenten weten leerlingen te raken, maken leerlingen enthousiast, sluiten aan bij de passie van een leerling. Uit de leerling halen wat erin zit BPL-onderwijs draait niet alleen om de passie van de leerling, een docent/mentor moet zelf ook passie hebben. Een docent moet uit de leerling het meeste willen halen wat er in zit, zodat de leerling kan functioneren als totaal mens die zijn mogelijkheden én beperkingen kent. De docent moet samen met de leerling op avontuur gaan om de leerling zélf eruit te laten halen wat erin zit. Een docent moet een leerling in al zijn aspecten willen leren kennen, niet voor de docent, maar voor het kind, om dat verder te laten komen. De mentaliteit van de docent moet zijn om de lat voor de leerling steeds hoger te leggen, niet om de leerling perfect te laten zijn.
51
Kunnen coachen BPL-leraren zijn coaches, zij vragen door, willen het antwoord achter het antwoord vinden, ondersteunen de leerling door vragen te stellen. Samen met de leerling gaan zij op zoek, maken de leerling bewust van wat hij leuk vindt. Een BPL-docent moet kunnen omgaan met onbekende en onverwachte dingen, moet vertrouwen hebben in het proces. Het vraagt ook geduld. Vertaalslag kunnen maken Docenten moeten de vertaalslag kunnen maken van wat een leerling wil en wat relevant is naar opdrachten en taken. BPL-docenten moeten op een betekenisvolle manier vorm kunnen geven aan de interesse van een leerling, zodat deze snapt waarom hij iets gaat doen. Aan wat de leerling zegt moet de docent maatwerk kunnen plakken. Daarvoor moeten de docent weten hoe de leerling in elkaar zit en tot leren komt. Ook moet de docent overzicht hebben van wat er allemaal geleerd moet worden en weten waar hij kennis en leerstof kan halen. Kunnen reflecteren De docent moet zelfbewustzijn hebben en zich afvragen: ben ik teveel aan het sturen, te weinig? Kunnen praten over leervragen en -behoeften van leerlingen en daarvoor hulp vragen bij collega’s. Eigen onderwijsgedrag bespreekbaar maken met collega’s en reflecteren vanuit het oogpunt van het kunnen faciliteren van leerprocessen van leerlingen. Een leerling in zijn totale ontwikkeling beoordelen De docent moet de leerling laten reflecteren op zijn eigen werk door vragen te stellen: hoe vind je dat je het gedaan hebt, wat heb je geleerd, ik heb je zien groeien op deze punten, en minder op deze punten. Hij moet feedback geven op de presentatie van de leerling, op wat de leerling goed doet en op welke punten verbetering mogelijk is. Hij moet zien dat elke leerling een eigen potentie heeft. Goed kunnen organiseren, tijd goed indelen Het begeleiden van de leerlingen vraagt organisatietalent. Een docent heeft ongeveer 15 leerlingen in zijn groep. Daar heeft hij individuele contactmomenten mee en er zijn gezamenlijke momenten. In een periode van 3 maanden (tot de presentatie) moet de docent al die projecten van elke leerling begeleiden én de voortgang bijhouden. Hij moet dus goed met zijn tijd kunnen omgaan. Hij moet ook tijd houden voor contact met ouders, voor onverwachte zaken etc. Een docent moet ook goed kunnen delegeren naar de leerlingen: ze zelf dingen laten ontdekken.
52
Kunnen variëren in rol Een docent heeft in het hele proces verschillende rollen: soms mentor/coach, soms instructeur, soms sociaal werker, soms ouder, soms meedenker, soms uitdager, soms plager. Soms moet een docent een leerling helemaal laten zwemmen, omdat de leerling dat op dat moment nodig heeft. De docent moet inventief en creatief zijn in het benutten van leermomenten die zich in de omgang met de leerlingen voordoen. Op een andere manier kijken naar leren en de leerling In een traditionele situatie leert een docent een leerling een vak. In BPL-onderwijs staat niet vooraf vast wat leerlingen moeten leren, maar moet de docent samen met de leerling erachter komen hoe een leerling tot leren komt en met name welke leervraag hem motiveert om te leren. De docent stimuleert een leerling in zijn leren. Dat is per leerling anders. Een BPL docent schrijft de leerling niets voor maar denkt wel met de leerling mee en weet ‘just in time’ gebruik te maken van voorvallen en situaties die het leren triggeren. Professionalisering In de VS worden docenten vooral geschoold door coaching. Het coachingsysteem is in de scholen ingebouwd. Meer ervaren docenten worden ingezet om de onervaren docenten te adviseren en te ondersteunen. Er zijn wekelijks vergaderingen waar docenten met elkaar bespreken wat hun ervaringen zijn, tegen welke knelpunten ze aanlopen (ook in hun eigen functioneren), maar ook wat voor leuke dingen ze hebben meegemaakt of ontwikkeld. In de staat Rhode Island, waar de school staat waar het allemaal is begonnen, is er elke maand een gezamenlijke professionaliseringsbijeenkomst voor de zes scholen in die staat. Ook is er in de VS voor nieuwe docenten een trainingsweek in de zomervakantie. In Amerika is er daarnaast veel materiaal ter ondersteuning van mentoren/docenten. Er zijn diverse in de praktijk ontwikkelde instrumenten over bijvoorbeeld: hoe maken leerlingen keuzes, hoe krijg je ouders betrokken, hoe stel je een leerplan op. Daarnaast hoort er op Amerikaanse BPL-scholen een wekelijks overleg te zijn tussen principal en advisor (in Nederland de teamleider met de docent/ mentor). Zo wordt deze eveneens gekend met zijn persoonlijke zorgen,vragen, interesses en passie. De teamleider moet met de docent omgaan zoals de docent met zijn leerling, met dezelfde betrokkenheid. Uitgangspunt is dat de docent ondersteund en gekend moet worden, hoe is minder belangrijk. Hetzelfde geldt ook voor de relatie van de directeur met de teamleiders.
53
Nederlandse scholen kunnen zich professionaliseren door middel van studiereizen naar Amerikaanse BPL-scholen, het volgen van stages op Amerikaanse BPLscholen of Trainingen van de BPL Academie van KPC Groep in eigen land. Deze trainingen worden gegeven in verband van de vereniging BP NL maar worden ook aangeboden als leergang ter introductie van de BPL-filosofie en One kid at a time. Wat moeten docenten afleren? In het reguliere onderwijs is de leraar gewend te bepalen wat een leerling op een dag in een bepaald lesuur moet leren. In het BPL-onderwijs kan dat niet omdat niet onderwijzen maar leren centraal staat. Vanuit de gedachte dat wat de leraar onderwijst niet per se gelijk is aan wat de leerling leert, is de leerling de bepalende factor in wat hij op welk moment leert. Soms bepalen ze dat samen. De leraar kan het niet altijd helemaal aan de leerling overlaten, moeten dienen als anker en gids en moet de leerling stimuleren in zijn leren. Het gaat niet om loslaten, maar om samen uit te vinden wat het beste leerproces is voor de leerling en om een ander perspectief: wat wil de leerling en hoe leert hij het beste. En dat is per leerling weer anders en kan - in deze leeftijdsfase- ook voor elke leerling individueel nog veranderen. De docent moet vooral afleren om te denken voor de leerling en voor deze te beslissen.
54
4
Conclusies
De vereniging Big Picture Learning Nederland wilde meer zicht krijgen op de specifieke competenties (kwaliteiten en gedrag) die leraren nodig hebben om onderwijs te geven conform deze aanpak. Concreet gaat het om de volgende onderzoeksvragen. Welke activiteiten ontplooien docenten en wat moeten zij kunnen om - Het opstellen van persoonlijke leerplannen te faciliteren, begeleiden en de voortgang te monitoren; - Authentiek leren en authentiek beoordelen te organiseren; - Actief de betrokkenheid van leerlingen, ouders en werkplek(LTI) begeleiders te organiseren? Wat moeten zij daarvoor afleren en/of aanleren? Welke knelpunten komen zij daarbij tegen en hoe hebben zij die opgelost (of niet)? Wat zouden zij nog bij willen leren? Wat hebben zij nodig om zich nog verder te kunnen ontwikkelen? In dit conclusiehoofdstuk bespreken we de onderzoeksresultaten aan de hand van deze vragen. Competenties voor BPL-onderwijs In de twee voorafgaande hoofdstukken staan de competenties die BPL-docenten nodig hebben per school beschreven en daarna volgens de deskundigen die theoretisch goed op de hoogte zijn van de BPL-filosofie en het onderwijsontwerp. Voor dit afsluitende hoofdstuk hebben we alle nadere uitwerkingen en concretiseringen van de diverse competenties die door de gesprekspartners zijn gegeven, bij elkaar genomen en vervolgens geordend op basis van de zogenoemde SBL-bekwaamheidseisen. In 2006 zijn de competenties waarover docenten in het basis- en voortgezet onderwijs moeten beschikken wettelijk vastgelegd (Wet beroepen in het onderwijs (Wet BIO), 2006). In deze wet staan zeven competentieclusters omschreven. Alle leraren dienen te beschikken over:
55
Interpersoonlijke competentie Pedagogische competentie Vakinhoudelijke en didactische competentie Organisatorische competentie Competentie in het samenwerken met collega’s Competentie in het samenwerken met de omgeving Competentie in reflectie en ontwikkeling Deze zeven competenties vormden de basis voor het in kaart brengen van de (specifieke) deskundigheden die worden gevraagd van docenten in scholen waar werkwijzen toegepast worden die ontleend zijn aan de BPL-filosofie. Met de in het onderzoek verzamelde informatie konden onderstaande competentiecategorieën worden ingevuld en uitgewerkt. In de navolgende schema’s vindt u het resultaat van onze ordening en indeling. Schema Uitwerking van de zeven SBL-competentiecategorieën voor een BPL-docent.
Contexten Beroepsrollen 1. Interpersoonlijk competent in de omgang met studenten
Indicatoren en kwalificaties Een gelijkwaardige relatie met de leerlingen willen en kunnen aangaan; in staat zijn echt contact te maken vertrouwensband met de leerlingen kunnen opbouwen respectvol met leerlingen omgaan je kunnen verplaatsen in hun situatie Belangstelling hebben voor leerlingen nieuwsgierig zijn naar de leerling én naar zijn thuissituatie leerlingen serieus nemen Positief communiceren in gesprek gaan met de leerlingen, open staan, luisteren, op antwoord kunnen wachten en dat respecteren, doorvragen, open vragen stellen niet denken voor de leerling, wel meedenken (de student niets opdringen)
56
problemen rond de studenten bespreekbaar maken onbevooroordeeld kijken, niet meteen een oordeel vellen veiligheid creëren Grenzen kunnen stellen aan gedrag kunnen omgaan met grenzeloos gedrag / probleemgedrag, rustig blijven, geduld hebben
Indicatoren en kwalificaties 2. Pedagogisch competent wat betreft de sociaalemotionele en morele ontwikkeling van studenten
Leerlingen helpen meer zicht te krijgen op eigen mogelijkheden én beperkingen leerling helpen inzicht te krijgen in het eigen handelen leerlingen zelf dingen laten doen en ontdekken bewustwording (wensen interesses) op gang brengen verwachtingen kunnen bijstellen aanknopingspunten vinden waarvoor leerlingen zich willen inspannen Positief staan tegenover leerlingen; zien dat de studenten iets kunnen positief zijn en waarderen wat de student wél kan geloven in de mogelijkheden van de leerling leerlingen laten merken dat zij goed zijn zoals zij zijn vertrouwen hebben in de leerling (in het proces) Studenten kunnen (willen) uitdagen, enthousiasmeren prikkelen, motiveren leerlingen uitdagen mee te denken over eigen leerproces niet voor de docent, maar voor zichzelf uit de leerling halen wat erin zit
57
3. Vakinhoudelijk en didactisch competent om de juiste kennis en vaardigheden over te kunnen brengen, een krachtige leeromgeving te creëren
Indicatoren en kwalificaties Van passie naar leerplan passies en interesses van de leerling boven tafel krijgen passies en interesses kunnen vertalen in een leerplan, lesmateriaal, opdrachten, stages e.d. denken in wat mogelijk is, waar mogelijkheden liggen, niet in wat niet kan mogelijk maken dat wát een leerling wil leren hij ook kán leren verbindingen leggen naar andere onderwerpen, de passie groter maken weten welke competenties de leerling moet beheersen en hoe het onderwijs daarop kan worden afgestemd leerlingen verantwoordelijk en enthousiast maken voor het eigen leerproces Het leerplan op maat invullen de interesse van een leerling koppelen aan een (praktijk/theorie)vak (les-)materiaal en passende opdrachten zoeken bij elke leerling goed in de stof zitten; goed weten welk lesmateriaal beschikbaar is; breed perspectief hebben, vakoverstijgend denken om aan te sluiten bij de belangstelling van de student kennis /leermateriaal uit allerlei bronnen benutten (niet alleen uit schoolboeken) authentieke leercontexten organiseren voor leerlingen, liefst buiten de school Reflectie en beoordeling de leerling op het eigen werk laten reflecteren feedback geven op de presentatie van de leerling: op wat de leerling goed doet en wat beter kan een kind leren met tegenslagen om te gaan een kind leren omgaan met zijn beperkingen vorderingen zien in het kader van het leerproces van de leerling verbindingen leggen naar volgende stap in het leerproces
58
Indicatoren en kwalificaties 4. Organisatorisch competent zijn mbt een ordelijke en taakgerichte omgeving
Klassenmanagement beheersen goed kunnen plannen, goed met je tijd kunnen omgaan elke leerling op eigen niveau/aan eigen taak laten werken overzicht hebben van waar elke leerling mee bezig is en hoe dat past in hun leerplan klas goed inrichten, weten waar je de leerling zet, in welke groepjes of combinaties, Structuur aanbrengen in de begeleiding tijd goed indelen zodat de leerlingen individueel en op maat begeleid kunnen worden zorgen voor (over)zicht op de voortgang van de student zorgen voor controle, bewaken afspraken
Indicatoren en kwalificaties 5. Competent in samenwerken met collega’s
Teamspeler zijn je als docent deel van het team voelen met andere teamleden ervaringen uitwisselen deskundigheid van collega’s kunnen en willen benutten Indicatoren en kwalificaties
6. Competent in communiceren met ouders en andere betrokkenen (leer)bedrijven, instellingen)
Een leernetwerk rond de student kunnen opzetten en aansturen kunnen communiceren met de omgeving open zijn naar omgeving prettig vinden om nieuwe relaties aan te gaan het leernetwerk betrekken bij successen van de leerlingen; van presentaties van de leerlingen een ceremonie maken, feestje
59
De rol van de ouders in het leernetwerk vormgeven contact met de ouders leggen en onderhouden ouders een rol geven, betrekken bij de ontwikkeling van hun kind gebruik maken van de mogelijkheden van ouders (en net als bij de leerling: ouders serieus nemen, ouders nemen zoals ze zijn, niet voor ouders denken) ouders betrokken houden De rol van bedrijven en instellingen in het leernetwerk vormgeven contact kunnen leggen met bedrijven/instellingen creatief gebruik maken van de mogelijkheden die zich in de praktijk aandienen kunnen samenwerken/afstemmen met werkplekbegeleiders samen met de werkplekbegeleiders een passende leeromgeving creëren
Indicatoren en kwalificaties 7 Met zichzelf (7) (competent in reflectie en eigen ontwikkeling)
Als docent willen doorgroeien lerende/onderzoekende houding hebben kunnen reflecteren op eigen functioneren, kritisch zijn naar jezelf nieuwe dingen willen oppakken, lef hebben kunnen improviseren, flexibel en stressbestendig zijn buiten het stramien denken
Het schema overziend kunnen we vaststellen dat de competenties die BP Learning van docenten vraagt, goed zijn onder te brengen zijn in de SBL-systematiek en een meer of minder specifieke invulling van de categorieën vormen. Dit komt overeen met wat wij tijdens de gesprekken vaak hebben gehoord, namelijk dat de eisen die aan een BPL-docent worden gesteld zich niet onderscheiden van de eisen die aan
60
een ‘gewone’ docent worden gesteld, maar wel vragen om een specifieke invulling en specifieke accenten. Wel hebben sommige respondenten te kennen gegeven dat het in hun ogen niet alleen om competenties gaat; sommige spreken van een mindset, een andere manier van denken: ‘Het onderscheidende zit hem niet zozeer in de competenties. Het gaat erom dat een BPL-docent op een andere manier in het onderwijs staat, anders tegen leren en de leerling aankijkt: ‘wij zijn hier voor de leerling en niet omgekeerd’. Er zijn respondenten die vinden dat het ook gaat om eigenschappen die niet of maar in beperkte mate te ontwikkelen zijn. Het gaat dan vooral om zaken die genoemd worden in de twee eerste categorieën, de interpersoonlijke en pedagogische competenties, om eigenschappen als interesse hebben in de leerling, de potentie van de leerling zien, geduld hebben, rustig blijven. Wat moeten docenten aan- of afleren? Het belangrijkste wat docenten moeten afleren, is volgens veel respondenten dat zij als docent bepalen wat een leerling leert en hoe en wanneer. Zij moeten afleren dat niet de leerstof en de docent centraal staan, maar de leerling. Eigenlijk moeten docenten voor BPL-onderwijs weer afleren wat zij op de lerarenopleiding hebben geleerd namelijk: de lessen goed voorbereiden en bepalen wat een leerling tijdens de les moet leren. BPL-docenten moeten de zekerheid en structuur die de methode of het boek geeft, loslaten. Dat kan of wil niet elke docent, want een goede voorbereiding geeft docenten structuur en veiligheid. Voor veel docenten is het ook een tweede natuur geworden om voor de leerlingen te bedenken wat goed voor ze is. Docenten in BPLscholen moeten die zekerheid juist loslaten en leren vertouwen in de leerbereidheid en nieuwsgierigheid van de leerlingen. In BPL-onderwijs heeft de docent vooral een begeleidende en stimulerende rol in het leerproces. In het BPL-onderwijs zijn de studenten primair verantwoordelijk voor wat ze willen leren. Leerlingen leren vooral door zelf iets te doen of ergens op af te gaan, door het zelf te ervaren. De verantwoordelijkheid voor het leerproces bij leerlingen leggen, vraagt een andere houding van docenten. Het betekent dat de docent de regie voor een deel uit handen geeft, maar dat invult door met de leerling coachend bezig te zijn. Als het gaat om wat docenten vooral moeten aanleren dan is het: open zijn, nieuwsgierig zijn, de goede vragen stellen, goed luisteren, met de leerling meedenken en mee zoeken. Dit is niet altijd gemakkelijk, zo valt te beluisteren. Het is soms lastig om een goede balans te vinden tussen je open naar een leerling opstellen, niet teveel te sturen, en toch de leerling verder te helpen in zijn
61
ontwikkeling en diepgang in de leerstof te vinden. Open en niet sturend zijn, een kind nieuwsgierig benaderen vraagt een omslag in de manier van leerlingen bejegenen en naar ze kijken. BPL-docenten moeten ervan uitgaan dat leerlingen iets kunnen. Ze moeten afleren om te denken in tekorten: afleren een leerling te zien als een gedrags- of leerprobleem. Zij moeten zien dat elke leerling capaciteiten heeft en kwaliteiten die tot capaciteiten te ontwikkelen zijn . De docenten moeten de leerlingen verantwoordelijkheid geven en daarmee zelfvertrouwen opbouwen. Daarvoor is het weer heel belangrijk dat docenten een vertrouwensband met de leerlingen opbouwen. Dat de leerling zich als persoon gezien en gekend weet. Kijken we naar de SBL-competenties, dan liggen de competenties waarover docenten voor BPL-onderwijs dienen te beschikken of die zij daarvoor moeten aanleren op het interpersoonlijke en pedagogische vlak, én op vakinhoudelijk en didactisch terrein. Samenvattend kunnen we stellen dat de competenties waarover docenten moeten beschikken om onderwijs te geven dat is gebaseerd op de BPL-filosofie, zijn: een relatie met de leerling opbouwen, respectvol omgaan met de kwaliteiten van de leerling, luisteren naar en leren van de leerling, uitgaan van de interesse van de leerling, vertalen van de passie van de leerling in mogelijke leeractiviteiten, (mee) zoeken van uitdagende, levensechte leeromgevingen, kunnen improviseren, goed in de stof zitten en goed weten waar (of bij welke collegae) kennis/leerstof te halen is. Specifieke interpersoonlijke, pedagogische, vakinhoudelijke en didactische competenties zijn van belang om onderwijs persoonlijk te maken. Een BPL-docent heeft respect voor de leerling, straalt uit dat de leerling het kan, is bevlogen en enthousiasmerend, heeft hart voor de leerling en doet het werk niet alleen maar samen met de leerling. Knelpunten De belangrijkste knelpunten die genoemd worden, liggen op de volgende terreinen: Het organiseren van goede en voldoende buitenschoolse werkplekken. Bedrijven uit de buurt zouden meer stageplaatsen beschikbaar moeten stellen. Het betrekken en betrokken houden van ouders, en de communicatie met de ouders. Hoe krijg je ouders mee in het BPL-concept? Ouders nemen een belangrijke plaats in het leerproces van de leerling in maar soms komen interesses en wensen van de leerling niet overeen met die van de ouders. Een
62
docent heeft niet altijd de middelen om hiermee om te gaan en dit proces goed te begeleiden. Het vaststellen van welke vaardigheden en competenties een leerling moet beheersen en hoe het onderwijs daarop aan kan sluiten. Als een leerling automonteur wil worden, is dit niet zo moeilijk, maar als de leerling iets persoonlijks wil, is het soms moeilijk het juiste leermateriaal te vinden. Scholingsbehoeften Uit het onderzoek blijkt dat er bij BPL-docenten behoefte is aan verdere professionalisering. Op één school wordt gesuggereerd dat een minor BPL op de docentenopleiding gewenst is om docenten beter voor te bereiden op het werken volgens de BPL-principes. Op de meeste scholen denkt men hierbij niet zozeer aan externe scholing of cursussen, maar eerder aan verdere professionalisering door interne scholing en uitwisseling van ervaringen met verwante scholen. Alles overziend is er behoefte aan de volgende vormen van deskundigheidsbevordering. Leren door reflecteren In het BPL-concept is het belangrijk dat leraren en leerlingen leren reflecteren op hun functioneren. Leraren vinden het belangrijk ook op hun eigen functioneren te reflecteren en vinden dat daar meer ruimte voor moet zijn. In een school vindt men dat er meer gereflecteerd moet worden op waar de school mee bezig is, op wat werkt en wat niet. ‘Er wordt veel in werking gezet, maar er wordt te weinig gereflecteerd op als het niet werkt, wat doen we dan, en als het wel werkt, gaan we er dan mee door?’ Daar is tijd voor nodig. Intervisie Bij elkaar in de klas kijken gebeurt al op verschillende scholen, maar volgens docenten kan dit verder worden uitgebreid en verbeterd, niet alleen qua middelen (planning en vervanging) maar ook inhoudelijk. Er is behoefte aan een positief kritische manier van intervisie, in een vertrouwde veilige omgeving. Gesprekstechnieken Veel docenten willen bijgeschoold worden op het vlak van gesprekstechnieken. Hoe moet je je opstellen en welke vragen moet je stellen om bijvoorbeeld problemen rond leerlingen bespreekbaar te maken, om bewustwording bij studenten op gang te brengen, om erachter te komen waar hun echte interesse ligt etc. Aan training in gesprekstechnieken zou heel goed een studiemiddag op school besteed kunnen worden.
63
Uitwisseling met andere BPL-scholen Veel docenten willen ervaringen met andere scholen uitwisselen of zouden wel eens op andere BPL-scholen willen rondkijken of misschien zelfs lesgeven. Men is nieuwsgierig naar hoe docenten op andere scholen bijvoorbeeld het onderwijs persoonlijk maken, of het onderwijs meer praktijkgericht. Databank Er is behoefte aan een inventarisatie van wat er op de eigen school en op andere BPL-scholen aan praktische hulpmiddelen en lesmateriaal beschikbaar is. Dit overzicht moet makkelijk toegankelijk zijn zodat een docent snel weet welke lesstof het beste past bij de interesse / leervraag van een leerling. Men verwacht veel baat te hebben bij een database waarin BPL-(les)materiaal, verdiepende opdrachten, projecten e.d. van verschillende scholen te vinden is. Het steeds weer zelf ontwikkelen van leerstof kost veel tijd. Vereniging Big Picture Nederland Van de vereniging verwacht men verdere steun en begeleiding aan het vorm en inhoud geven van BPL-onderwijs. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren door Amerikaanse instrumenten en lesmaterialen te vertalen waardoor ze in de Nederlandse BPL-scholen kunnen worden toegepast.
64
Geraadpleegde literatuur
Eén voor één. In: KPC Info, nr. 73, voorjaar 2005, blz.8-11. Braake, H. te en J. Poell (2007). Onderwijs persoonlijk maken. The Big Picture, One Kid at a Time. ’s Hertogenbosch, KPC groep. Poell, J. en H. ter Braake (2008). Onderwijs persoonlijk maken. Big Picture learning in Nederland: tien scholen, één gedachte. ’s Hertogenbosch, KPC groep. Schouten E. (2006). Onderwijs persoonlijk maken. Het persoonlijk leerplan.
VHertogenbosch, KPC groep. Schouten, E. (2008). Onderwijs persoonlijk maken. Organisatie en management.
VHertogenbosch, KPC groep. www.bigpicture.org www.bigpicturenederland
Geraadpleegde experts Paul Delhaas Nele te Braake
65
Big Picture Learning en de competenties van docenten Een twintigtal Nederlandse scholen voor voortgezet onderwijs laat zich in hun onderwijsvisie en werkwijze inspireren door de filosofie van Big Picture Learning. Kern van het BPL-concept is het persoonlijk maken van het onderwijs. Persoonlijk onderwijs is meer dan individueel onderwijs. Onderwijs persoonlijk maken wil zeggen dat leerlingen sturing kunnen geven aan hun eigen leerproces en keuzemogelijkheden hebben. Het betekent dat de school de leerlingen nadrukkelijk de tijd, kans en verantwoordelijkheid geeft om dat te leren. Het betekent ook dat hun begeleiders in gesprek gaan, hen aanspreken op hun sterke kanten en respectvol omgaan met hun beperkingen. De filosofie van BPL is ook: leerlingen uit zich zelf laten halen wat erin zit en helpen boven hun eigen verwachtingen uit te groeien. In deze publicatie staat beschreven wat docenten op BPL-geïnspireerde scholen zien als wezenlijke kenmerken van hun onderwijs, welke competenties dat van hen vereist en wat zij daarvoor moeten aan- dan wel afleren. De gegevens zijn verzameld op basis van gesprekken met schoolleiders en docenten van scholen die hun werkwijze baseren op het BPL-onderwijsconcept en enkele experts op het terrein van de filosofie en praktijk van Big Picture Learning in de Verenigde Staten.