Bi-, multipele en gezamenlijke diplomering in België Een intercommunautaire uitdaging
Beheerd door de Koning Boudewijnstichting
Bi-, multipele en gezamenlijke diplomering in België Een intercommunautaire uitdaging
Magda Kirsch Yves Beernaert
Beheerd door de Koning Boudewijnstichting
COLOfON
Bi-, multipele en gezamenlijke diplomering in België Een intercommunautaire uitdaging Cette publication est également disponible en français sous le titre: La diplomation double, multiple et conjointe en Belgique-Un défi intercommunautaire Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te 1000 Brussel AUTEURS
Magda Kirsch, beheerder Educonsult Yves Beernaert, consulent Educonsult
COÖRDINATIE VOOR DE KONING BOUDEWIJNSTICHTING
GRAFISCH CONCEPT VORMGEVING PRINT ON DEMAND
Guido Knops, directeur Benoît Fontaine, adviseur, secretaris van het Prins Filipfonds Delphine Saudoyer, assistente
PuPiL Jean-Pierre Marsily Manufast-ABP vzw, een bedrijf voor aangepaste arbeid Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze website www.kbs-frb.be Een afdruk van deze electronische uitgave kan (gratis) besteld worden: on line via www.kbs-frb.be, per e-mail naar
[email protected] of telefonisch bij het contactcentrum van de Koning Boudewijnstichting, tel +32-70-233 728, fax +32-70-233 727
Wettelijk depot: ISBN-13: EAN: BESTELNUMMER:
D/2893/2009/33 978-90-5130-667-5 9789051306675 1931
September 2009 Met de steun van de Nationale Loterij
voorwoord Op initiatief van Z.K.H. Prins Filip werd in 1998 het Prins Filipfonds opgericht. Het Fonds wordt beheerd door de Koning Boudewijnstichting en begeleid door een bestuurscomité dat is samengesteld uit leden van de drie Gemeenschappen. Voorzitter van het Fonds is baron Luc Vansteenkiste. Het Prins Filipfonds heeft als doel bruggen te bouwen tussen de drie Gemeenschappen van België en ze dichter bij elkaar te brengen: de Franse Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. Het is dan ook de ambitie van het Fonds een ‘kruispunt van de drie Gemeenschappen van België’ te worden. Dit zijn de meer concrete doelstellingen van het Fonds: 1. Het aanmoedigen en ondersteunen (met name financieel) van Gemeenschapsoverschrijdende projecten in uiteenlopende domeinen: media, onderwijs, de burgersamenleving, ondernemingen… 2. Een ontmoetingsplatform zijn voor partners uit de verschillende Gemeenschappen om originele en specifieke vormen van samenwerking te helpen opzetten. 3. Originele initiatieven aan de andere kant van de taalgrens bekendmaken. 4. Het grote publiek laten kennismaken met een andere Gemeenschap. In deze context steunt het Prins Filipfonds sinds zijn oprichting in 1998 diverse vormen van samenwerking tussen instellingen van het hoger onderwijs in de verschillende Gemeenschappen. Aanvankelijk ging het uitsluitend om de uitwisseling van groepen studenten in het kader van Trialoog, of van individuele studenten in het kader van het programma Erasmus Belgica. Sinds vorig jaar worden ook professoren ondersteund die gezamenlijk cursusmateriaal uitwerken. Om de samenwerking tussen de hogeronderwijsinstellingen uit onze drie Gemeenschappen nog te versterken wenste het Prins Filipfonds ook de mogelijkheden van bidiplomering nader te onderzoeken: dit kan een belangrijke bijdrage worden ter bevordering van de interactie, het begrip en de communicatie tussen de diverse Gemeenschappen. Bi- of dubbeldiplomering is bijzonder verrijkend: de studenten doen er internationale of intercommu-nautaire ervaring door op en vergroten zo hun kansen op het vinden van werk, maar ook de betrokken professoren kunnen hierdoor hun ervaring op een internationaal niveau uitwisselen en delen. Ook werkgevers en ondernemingen zijn ervan overtuigd dat dit een echte troef is op de arbeidsmarkt en dat deze vorm van diplomering aan een reële behoefte
Prins Filipfonds
B i - , m u l t iN pa ea le r en eeng e dzea mm en en tl ii e jvkrei en d id pe ll oimj e kr eis na gmien n lBeevligni g ë
3
Voorwoord
beantwoordt. Bidiplomering is overigens ook een as waarrond in het kader van het Bolognaproces acties worden ontwikkeld (via de ‘Joint Degrees’). Om al die redenen verzocht het Fonds Magda Kirsch en Yves Beernaert van Educonsult bij de universiteiten en hogescholen uit de drie Gemeenschappen een onderzoek uit te voeren, met als doel de bestaande initiatieven te inventariseren en de hinderpalen voor bidiplomering te identificeren. Het rapport eindigt met een reeks aanbevelingen van de auteurs. Uit dit rapport blijkt duidelijk dat de belangstelling voor bidiplomering toeneemt. Tegelijk zijn er echter juridische en administratieve obstakels die bidiplomering bemoeilijken. Het vergt van de kant van de verantwoordelijke personen uit de hogescholen en universiteiten een grote motivatie en een doorgedreven juridische kennis. Dit rapport is nog maar een eerste stap. In de herfst organiseert het Fonds een rondetafel met de betrokken decision makers om de aanbevelingen van de auteurs verder te bekijken en na te gaan hoe de juridische en administratieve hindernissen kunnen worden opgeruimd. Het Prins Filipfonds hecht eraan alle medewerkers uit de hogescholen, universiteiten en andere organisaties uit het hoger onderwijs te danken voor de informatie die zij hebben aangeleverd. Zonder hen kon dit rapport onmogelijk tot stand komen. Het Fonds dankt ook Magda Kirsch en Yves Beernaert voor hun nauwkeurig en gedetailleerd kwaliteitswerk.
Het Prins Filipfonds
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
4
Inhoud Voorwoord…………………………………………………………………………………………………………… 3 Samenvatting……………………………………………………………………………………………………… 7 Synthèse……………………………………………………………………………………………………………… 9 Zusammenfassung……………………………………………………………………………………………… 11 Inleiding… ………………………………………………………………………………………………………… 13
Waarom bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diplomering?…………………………………………………………………………………………………… 13
Waarom dit rapport?……………………………………………………………………………………… 14
Definities………………………………………………………………………………………………………… 15
Het wettelijk kader………………………………………………………………………………………… 17
Voor wie is dit overzicht bestemd?………………………………………………………………… 19
Hoe is dit rapport opgebouwd?……………………………………………………………………… 19
Deel I: Samenvatting van de beknopte enquête… …………………………………… 21 1. Welke instellingen bieden bi-, multipele of gezamenlijke diplomering aan?… … 22
1.1. Universiteiten………………………………………………………………………………………… 22
1.2. Hogescholen………………………………………………………………………………………… 23
2. Doelstelling van de bi, multipele of gezamenlijke diplomering… ………………… 24 3. Om hoeveel studenten gaat het?… ……………………………………………………………… 25 4. Kader van de bi-, multipele of gezamenlijke diplomering… ………………………… 26 5. Belangrijkste uitdagingen……………………………………………………………………………… 26
5.1. Uiteenlopend wettelijk kader………………………………………………………………… 26
5.2. Academische uitdagingen……………………………………………………………………… 34
5.3. Andere uitdagingen… …………………………………………………………………………… 35
6. Instrumenten voor het bevorderen van gezamenlijke diplomering……………… 35
6.1. De decreten…………………………………………………………………………………………… 35
6.2. De Joint-degree gids……………………………………………………………………………… 38
6.3. De ECTS Users’ guide…………………………………………………………………………… 38
6.4. Gebruik van modelcontracten… …………………………………………………………… 39
6.5. Een database met draaiboeken van bestaande projecten…………………… 40
6.6. Instrumenten voor interne kwaliteitscontrole……………………………………… 40
6.7. Open leeromgevingen…………………………………………………………………………… 40
6.8. Competentiematrix………………………………………………………………………………… 40
7. Kritische succesfactoren………………………………………………………………………………… 41
Prins Filipfonds
7.1. Vertrouwen… ………………………………………………………………………………………… 41
7.2. Degelijke voorbereiding………………………………………………………………………… 41
7.3. Evenwicht tussen het aantal deelnemende studenten………………………… 42
Besluit… ………………………………………………………………………………………………………… 42
B i - , m u l t iN pa ea le r en eeng e dzea mm en en tl ii e jvkrei en d id pe ll oimj e kr eis na gmien n lBeevligni g ë
5
Inhoud
Deel II: Goede praktijkvoorbeelden …………………………………………………………… 43 1. Bidiplomering/multiple diplomering……………………………………………………………… 43
1.1. Intercommunautair… …………………………………………………………………………… 43
1.2. Internationaal………………………………………………………………………………………… 45
2. Gezamenlijke diplomering……………………………………………………………………………… 47
2.1. Intracommunautair… …………………………………………………………………………… 47
2.2. Intercommunautair… …………………………………………………………………………… 49
2.3. Tussen Belgische en buitenlandse instellingen… ………………………………… 51
Deel III: Aanbevelingen………………………………………………………………………………… 55 Aanbevelingen aan de bevoegde ministers en de verantwoordelijken van het hoger onderwijs……………………………………………………………………………………… 55 Aanbevelingen aan de hogeronderwijsinstellingen… ………………………………………… 56 Bijlagen:……………………………………………………………………………………………………………… 57 1. Lijsten van gesprekspartners en respondenten… ………………………………………… 57
1.1. Lijst van instellingen die op de korte enquête hebben gereageerd… … 57
1.2. Lijst van gesprekspartners… ………………………………………………………………… 58
1.3. Lijst met afkortingen……………………………………………………………………………… 59
2. Bronnen… ……………………………………………………………………………………………………… 60
2.1. Literatuur… …………………………………………………………………………………………… 60
2.2. Decreten en beleidsdocumenten…………………………………………………………… 60
2.3. Websites………………………………………………………………………………………………… 61
3. Overzicht van instellingen met samenwerkingsakkoorden…………………………… 62
3.1. Instellingen van de Franse Gemeenschap… ………………………………………… 62
3.2. Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap………………………………………… 63
4. De korte enquête…………………………………………………………………………………………… 64
4.1. Nederlands… ………………………………………………………………………………………… 64
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
6
Samenvatting
Bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diplomering zijn instrumenten bij uitstek om de samenwerking tussen instellingen van het hoger onderwijs te bevorderen en om de studenten de kans te geven om academische en culturele ervaringen in het buitenland of in een andere Gemeenschap op te doen en hun werkgelegenheid te verhogen. Daarom is de uitreiking en erkenning van gezamenlijke diploma’s (Joint degrees) binnen het Bologna proces een actielijn van het huidige werkprogramma. Ook het Prins Filipfonds wenst de bi-, multipele en gezamenlijke diplomering tussen instellingen van het hoger onderwijs in de verschillende Gemeenschappen van België te bevorderen door een platform te bieden waar instellingen ervaringen kunnen uitwisselen en door aanbevelingen te doen die deze vormen van samenwerking kunnen faciliteren. Daarom zal er in het najaar 2009 een Rondetafelconferentie worden georganiseerd rond dit thema. Om na te gaan wat de stand van zaken is in de verschillende Gemeenschappen van België werd ter voorbereiding van deze conferentie een korte enquête gestuurd naar alle Belgische hogeronderwijsinstellingen. De resultaten van deze enquête worden in deze korte voorbereidende studie besproken. In de inleiding van de studie hebben de auteurs de definities voor bi-, multipele en gezamenlijke diplomering besproken en hebben zij verwezen naar de bestaande wetgeving terzake in de drie Gemeenschappen van België. Bij de eerste twee vormen van diplomering (bidiplomering en multipele diplomering) ontvangt de student een afzonderlijk diploma van ieder van de instellingen waar hij/zij een deel van zijn/haar opleiding heeft gevolgd. Bij gezamenlijke diplomering ontvangt de student slechts één diploma met het logo van ieder van de participerende instellingen en ondertekend door alle rectoren of directeurs van de instellingen. In het eerste geval moet de student volgens de Vlaamse wetgeving terzake minstens één derde van zijn opleiding doorbrengen aan ieder van de participerende instellingen. In het laatste geval is er geen mobiliteit vereist. Uit de enquête blijkt dat alle universiteiten of universitaire instellingen vormen van bi-, multipele of gezamenlijke diplomering aanbieden, soms alleen op doctoraal niveau. Minder dan de helft van de Belgische hogescholen biedt deze vorm van diplomering aan. Het is ook duidelijk dat de meeste gezamenlijke opleidingen zich situeren op het niveau van de doctoraten en de Master na Master. Tenzij het gaat om intracommunautaire samenwerking gaat het meestal slechts om kleine aantallen. De doelstellingen van de universiteiten en de hogescholen zijn ook verschillend. Waar het bij de universiteiten in eerste instantie gaat om het samen-
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
7
Samenvatting
brengen van expertise en pas daarna om het verwerven van interculturele competenties en een beter taalkennis voor de studenten wensen de hogescholen vooral de taalkennis en de interculturele competenties van hun studenten te verbeteren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het vooral de hogescholen zijn die interesse hebben voor intercommunautaire samenwerking die kan leiden tot bi-, multipele of gezamenlijke diplomering. Alle instellingen verwezen echter naar een aantal uitdagingen bij het opzetten van bi-; multipele en gezamenlijke diplomering. De voornaamste belemmering is het uiteenlopend wettelijk kader niet alleen internationaal maar ook binnen de verschillende Gemeenschappen van België. De respondenten verwezen hier zowel naar de verschillende organisatie van het onderwijs, de taalwetgeving, de financiering, de examenregeling de vormvereisten van het diploma als de opleiding voor de gereglementeerde beroepen. Academisch worden er veel minder problemen ervaren. Toch beschikken de instellingen reeds over een aantal instrumenten die het opzetten van bi-, multipele en gezamenlijke diplomering kunnen bevorderen. Zo heeft de wetgever zowel in de Vlaamse als de Franse Gemeenschap van België deze mogelijkheid reeds voorzien. De Vlaamse Bologna-experten hebben ook een Joint-degree gids opgesteld met nuttige informatie over de Vlaamse wetgeving en aanbevelingen voor wie met dergelijke vormen van samenwerking wil beginnen. In de Joint-degree gids zijn er ook voorbeelden van modelcontracten. Instellingen kunnen ook gebruik maken van de ECTS Users’ guide of van een competentiematrix Toch is er vraag naar nog gedetailleerder draaiboeken en naar instrumenten voor interne kwaliteitscontrole. Alle respondenten wijzen er op dat de kritische succesfactoren voor dergelijke vormen van samenwerking vertrouwen zijn en een degelijke voorbereiding. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de meeste instellingen reeds lang samenwerkten met hun partners in het kader van (thematische) netwerken en wat de intercommunautaire samenwerking betreft in het kader van Trialoog, het Prins Filipfonds of Erasmus Belgica. Om deze vormen van samenwerking binnen België en daarbuiten te bevorderen wordt daarom aan de bevoegde ministers aanbevolen de bestaande wetgeving meer te stroomlijnen en te flexibiliseren. Aan de politieke en academische beleidsverantwoordelijken wordt aanbevolen regelmatig informatie en expertise uit te wisselen over de evolutie van het hoger onderwijs in de verschillende Gemeenschappen van België in het algemeen en over bi-, multipele en gezamenlijke diplomering in het bijzonder. Ten slotte wordt aan de instellingen van hoger onderwijs van de verschillende Gemeenschappen die reeds bi-, multipele of gezamenlijke diplomering aanbieden deze expertise te delen met minder ervaren collega’s en eventueel een Europees project op te starten om oplossingen te vinden voor de praktische belemmeringen van deze vormen van diplomering.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
8
Synthèse
Les diplômes doubles, multiples et conjoints sont des instruments par excellence pour promouvoir la coopération entre établissements de l’enseignement supérieur et pour offrir aux étudiants la possibilité de vivre une expérience académique et culturelle à l’étranger ou dans une autre Communauté de Belgique et ainsi d’augmenter leurs chances de trouver un emploi. C’est pour cette raison que l’octroi et la reconnaissance de diplômes conjoints (Joint degrees) sont une ligne d’action dans le programme de travail actuel du Processus de Bologne. Le Fonds Prince Philippe veut contribuer à la promotion de diplômes doubles, multiples et conjoints entre des institutions de l’enseignement supérieur en Belgique en créant une plate-forme où ces institutions peuvent échanger des expériences et en formulant des recommandations qui facilitent la mise en place de telles formes de coopération. Une table ronde sur ce thème sera organisée par le Fonds à l’automne 2009. Afin de faire un état des lieux de la situation dans les trois Communautés de Belgique, une enquête a été envoyée à tous les établissements d’enseignement supérieur en Belgique. Les résultats de cette enquête sont présentés dans cette publication. Dans l’introduction, les auteurs commentent les différentes définitions utilisées dans le cadre de la co-diplomation et se réfèrent aux législations en vigueur dans les trois Communautés de Belgique. Dans le cadre des diplômes doubles et diplômes multiples, l’étudiant reçoit un diplôme de chacun des établissements supérieurs où il a fait une partie de ses études. Dans le cadre des diplômes conjoints, l’étudiant ne reçoit qu’un diplôme avec les sigles de tous les établissements concernés et signé par les recteurs ou directeurs de ceux-ci. Dans le cas des diplômes doubles ou multiples, l’étudiant doit, selon la législation flamande, accomplir au moins un tiers de son cursus dans chacun des établissements concernés. Dans le cas de diplômes conjoints, la mobilité n’est pas requise. Il ressort de l’enquête que toutes les universités organisent des formes de diplômes doubles, multiples ou conjoints, parfois uniquement au niveau des doctorats. Toutefois, moins de la moitié des hautes écoles offre une de ces formes de co-diplomation. Il est clair que la plupart des formations conjointes se situent au niveau des doctorats et des masters après master. Peu d’étudiants sont concernés, excepté dans le cas de coopération intracommunautaire au sein d’une même Communauté. Les objectifs des universités et des hautes écoles sont clairement différents. Dans le cas des universités, l’objectif principal est de rassembler de l’expertise; l’acquisition de compétences interculturelles et linguistiques n’est qu’un objectif secondaire. Dans le cas des hautes écoles, l’objectif principal est cette acquisition ou l’amélioration des compétences interculturelles et linguistiques.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t iN pa ea le r en eeng e dzea mm en en tl ii e jvkrei en d id pe ll oimj e kr eis na gmien n lBeevligni g ë
9
Synthèse
Il n’est donc pas étonnant que ce soient surtout les hautes écoles qui s’intéressent à la coopération intercommunautaire qui aboutit aux diplômes doubles, multiples et / ou conjoints. Tous les établissements supérieurs insistent sur certains défis dans le cadre de la création et de la mise en place de diplômes doubles, multiples et conjoints. L’obstacle principal est la différence entre les cadres législatifs, pas uniquement au niveau international mais aussi au niveau des trois Communautés de Belgique. Les répondants insistent sur les différences quant à l’organisation de l’enseignement dans les trois Communautés, la législation linguistique, le financement, l’organisation des examens, les exigences formelles par rapport aux diplômes ainsi que la formation pour les professions réglementées. On ressent toutefois moins de problèmes au niveau académique. Nonobstant ces défis, les établissements supérieurs disposent de plusieurs instruments qui peuvent faciliter la création de diplômes doubles, multiples et conjoints. Aussi bien en Communauté française qu’en Communauté flamande de Belgique, le législateur a prévu ces formes de co-diplomation. Le groupe d’experts flamands de Bologne a rédigé un guide sur la co-diplomation (Joint-degree gids) contenant des informations utiles quant à la législation en Flandre et des recommandations utiles pour les établissements d’enseignement supérieur voulant mettre en place ces formes de coopération. Dans ce guide pratique, des exemples concrets de contrats entre institutions supérieures sont donnés. Les établissements d’enseignement supérieur peuvent aussi utiliser le ECTS Users’ guide ou une matrice de compétences. Bien que ce guide existe, les institutions supérieures sont demandeuses de scénarios plus détaillés et d’instruments d’assurance qualité interne en ce qui concerne la co-diplomation. Les répondants insistent sur le fait que des facteurs de succès critiques pour de telles formes de coopération sont la confiance et une préparation approfondie. Il est donc évident que la plupart des établissements qui participent à la co-diplomation coopèrent depuis longtemps avec leurs partenaires dans le cadre de réseaux (thématiques) et en ce qui concerne la coopération intercommunautaire dans le cadre du projet Trialogue du Fonds Prince Philippe ou d’Erasmus Belgica. Afin de promouvoir ces différentes formes de coopération en Belgique et au-delà, il est recommandé aux ministres concernés de rendre plus flexibles et d’adapter les législations en vigueur dans ce domaine. Aux responsables politiques et académiques, il est recommandé d’échanger régulièrement des informations et de l’expertise sur l’évolution de l’enseignement supérieur dans les trois Communautés de Belgique en général et sur la mise en place de diplômes doubles, multiples et conjoints en particulier. Il est recommandé aux établissements d’enseignement supérieur des trois Communautés qui ont déjà mis en place des diplômes doubles, multiples et conjoints, de partager leur expérience et expertise avec des collègues d’établissements d’enseignement supérieur ayant moins d’expérience dans ces domaines et de créer un projet européen qui recherche des solutions pour les obstacles pratiques à la mise en place de formes de co-diplomation.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
10
Zusammenfassung Die Doppel-, Mehrfach- und gemeinsamen Abschlüsse - auch Double, Twinning und Joint Degrees genannt - sind ausgezeichnete Mittel, um die Zusammenarbeit zwischen Hochschuleinrichtungen zu fördern und Studenten diverse Möglichkeiten zu bieten, akademische und kulturelle Erfahrungen im Ausland oder in einer anderen Gemeinschaft Belgiens zu sammeln und somit ihre Chancen auf dem Arbeitsmarkt zu verbessern. Deshalb gehören die gemeinsamen Abschlüsse (Joint Degrees) zu den Handlungsschwerpunkten innerhalb des aktuellen Arbeitsprogramms des Bologna-Prozesses. Der Prinz-Philippe-Fonds möchte zur Förderung von Doppel-, Mehrfach- und gemeinsamen Abschlüssen zwischen Hochschuleinrichtungen in Belgien beitragen, und zwar durch die Schaffung einer Plattform, innerhalb welcher diese Einrichtungen Erfahrungen austauschen und Ratschläge geben können, um die Einführung solcher Kooperationsformen zu erleichtern. Im Herbst 2009 wird denn auch eine Gesprächsrunde zu diesem Thema organisiert. Im Hinblick auf eine Bestandsaufnahme in den drei Gemeinschaften Belgiens wurde ein entsprechender Fragebogen an alle Hochschuleinrichtungen des Landes verschickt. Die Ergebnisse dieser Befragung werden in der vorliegenden Veröffentlichung vorgestellt. In der Einleitung kommentieren die Autoren die verschiedenen Begriffe, die im System der Doppelabschlüsse benutzt werden, mit Bezug auf die jeweilige einschlägige Gesetzgebung in den drei Gemeinschaften Belgiens. Bei Doppelund Mehrfachabschlüssen wird dem Studenten jeweils ein Diplom von jeder Hochschuleinrichtung vergeben, an der er einen Teil seines Studiums gemacht hat. Bei gemeinsamen Abschlüssen wird dem Studenten lediglich ein einziges Diplom vergeben, das mit dem Schriftzug aller besuchten Hochschuleinrichtungen versehen und vom jeweiligen Rektor bzw. Direktor unterschrieben ist. Bei Doppel- und Mehrfachabschlüssen ist der Student laut flämischer Gesetzgebung dazu verpflichtet, mindestens ein Drittel seines Studiengangs an einer der betreffenden Hochschuleinrichtungen zu machen. Bei Joint Degrees ist Mobilität nicht Pflicht. Aus der Befragung geht hervor, dass alle Universitäten verschiedene Formen von Doppel-, Mehrfach- und gemeinsamen Abschlüssen organisieren, manchmal jedoch ausschließlich für Doktorate. Im Gegensatz dazu bietet allerdings weniger als die Hälfte der Hochschulen eine dieser Doppelabschlussformen an. Die meisten Joint-Degree-Studiengänge werden eindeutig im Bereich der Doktorate und Post-Masterabschlüsse angeboten. Nur wenige Studenten sind davon betroffen, außer bei einer innergemeinschaftlichen Zusammenarbeit innerhalb derselben Gemeinschaft. Universitäten und Hochschulen verfolgen offensichtlich unterschiedliche Ziele. An den Universitäten gilt es vorwiegend, Fachwissen zu sammeln; die Aneignung von interkulturellen und sprachlichen Kompetenzen ist eher zweitrangig. An den Hochschulen ist im Gegensatz dazu gerade die Aneignung bzw. Ver-
Prins Filipfonds
B i - , m u l t iN pa ea le r en eeng e dzea mm en en tl ii e jvkrei en d id pe ll oimj e kr eis na gmien n lBeevligni g ë
11
Zusammenfassung
besserung von interkulturellen und sprachlichen Kompetenzen vorrangig. Es ist daher nicht verwunderlich, dass sich vor allem Hochschulen für die zwischengemeinschaftliche Zusammenarbeit interessieren, die zur Erlangung von Doppel-, Mehrfach- und/oder gemeinsamen Abschlüssen führen. Alle Hochschuleinrichtungen weisen nachdrücklich auf gewisse Herausforderungen hin, die sie im Rahmen der Einführung und Einrichtung von Doppel-, Mehrfach- und/oder gemeinsamen Abschlüssen zu meistern haben. Die größten Hürden seien dabei die unterschiedlichen Gesetzgebungen, nicht nur auf internationaler Ebene, sondern auch in den drei Gemeinschaften Belgiens. Differenzen erwähnen die Befragten insbesondere in Sachen Gestaltung des Unterrichtswesens in den drei Gemeinschaften, Sprachengesetzgebung, Finanzierung, Organisation der Prüfungen, förmliche Anforderungen bezüglich der Abschlüsse und Schulgänge für reglementierte Berufe. Probleme dieser Art sind jedoch auf akademischer Ebene anscheinend weniger akut. Trotz dieser Hürden und Herausforderungen verfügen die Hochschuleinrichtungen über verschiedene Mittel, die ihnen die Einführung und Einrichtung von Doppel-, Mehrfach- und/oder gemeinsamen Abschlüssen erleichtern können. Sowohl in der französischen Gemeinschaft als auch in der flämischen Gemeinschaft Belgiens wurden diese Doppelabschlussformen vom Gesetzgeber vorgesehen. Die im Rahmen des Bologna-Prozesses eingerichtete flämische Expertengruppe hat einen Leitfaden zum Thema Doppelabschlüsse verfasst („Joint-degree gids“), mit wichtigen Informationen über die in Flandern geltende Gesetzgebung sowie nützlichen Ratschlägen für Hochschuleinrichtungen, die diese Kooperationsformen einführen möchten. In diesem praktischen Leitfaden werden auch konkrete Beispiele von Verträgen zwischen Hochschuleinrichtungen vorgestellt. Die interessierten Hochschuleinrichtungen können auch den ECTS Users’ guide oder eine Kompetenzmatrix benutzen. Trotz dieses durchaus nützlichen Leitfadens sehnen sich die Hochschuleinrichtungen nach detaillierteren Szenarien sowie praktischen Mitteln zur internen Qualitätssicherung in Sachen Doppelabschlüsse. Die Befragten weisen ausdrücklich darauf hin, dass das Vertrauen und eine gründliche Vorbereitung wichtige Erfolgsfaktoren für solche Kooperationsformen sind. Es ist daher selbstverständlich, dass die meisten Einrichtungen, die am System der Doppelabschlüsse teilnehmen, seit Langem mit ihren Partnern innerhalb von (Themen-)Netzwerken und bei der zwischengemeinschaftlichen Kooperation im Rahmen des Trialog-Programms, des Prinz-Philippe-Fonds und des Erasmus-Belgica-Projekts zusammenarbeiten. Um diese verschiedenen Kooperationsformen in Belgien und über die Landesgrenzen hinaus zu fördern, wird den zuständigen Ministern empfohlen, die einschlägigen Gesetzgebungen zu lockern und anzupassen. Den politischen und akademischen Entscheidungsträgern wird angeraten, regelmäßig Informationen und Erfahrungen auszutauschen, und zwar allgemein über die Entwicklung des Hochschulwesens in den drei Gemeinschaften Belgiens und insbesondere über die Einrichtung von Doppel-, Mehrfach- und gemeinsamen Abschlüssen. Den Hochschuleinrichtungen der drei Gemeinschaften, die Doppel-, Mehrfach- und gemeinsame Abschlüsse eingerichtet haben, wird angeraten, ihre Erfahrungen und Fachkenntnisse mit Kollegen anderer Hochschuleinrichtungen zu teilen, die weniger Erfahrung in diesen Bereichen haben, und ein europäisches Projekt auf die Beine zu stellen, in dem Lösungen zur Überwindung der praktischen Hindernisse bei der Einführung von Joint-Degree-Formen erarbeitet würden.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
12
Inleiding Waarom bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diplomering? Bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diplomering zijn instrumenten bij uitstek om de samenwerking tussen instellingen van het hoger onderwijs te bevorderen en om de studenten de kans te geven om academische en culturele ervaringen in het buitenland of in een andere Gemeenschap op te doen en hun werkgelegenheid te verhogen. Hoewel studenten al meer dan 20 jaar de gelegenheid hebben om in het kader van Erasmus een periode in een buitenlandse instelling (of in het kader van Erasmus Belgica in een instelling van een andere Gemeenschap van België) door te brengen volstaat het dat de thuisinstelling en de gastinstelling en bilaterale uitwisselingsovereenkomst hebben getekend. Er bestaat dus niet noodzakelijk een intense samenwerking tussen de twee instellingen. De programma’s in de twee instellingen kunnen ook aanzienlijk verschillen. Daarom moeten de studenten voor hun vertrek beschikken over een Learning Agreement (leerovereenkomst) zodat de periode in het buitenland of in de andere Gemeenschap van België zonder problemen kan erkend worden. De Erasmusuitwisseling berust op een wederzijdse erkenning van de ECTS credits die verworven werden in de partnerinstelling. Indien deze niet voorkomen op het diploma wordt ernaar verwezen in het diplomasupplement. In het diplomasupplement wordt ook verwezen naar de evaluatie die de student heeft gekregen, eventueel na een aanpassing door de thuisinstelling1. De verworven credits worden in aanmerking genomen bij de deliberatie van de student. Door de Bolognaverklaring is in de meeste deelnemende landen naast de uitwisseling van studenten, ook het juridische kader gemaakt voor de zgn. double en multiple degrees (bidiplomering en multipele diplomering) en joint degrees (gezamenlijke diplomering). Waar bij de Erasmusuitwisselingen alleen naar deze buitenlandse ervaring wordt verwezen in het diplomasupplement beschikken studenten die hebben deelgenomen aan een programma dat leidt tot bi-, multipele of gezamenlijke diplomering over een diploma dat duidelijk verwijst naar de buitenlandse diplomering of naar de diplomering in de andere Gemeenschap van België wat hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt aanzienlijk kan verhogen. Een joint degree (gezamenlijke/gemeenschappelijke diplomering) kan gezien worden als het hoogste stadium van samenwerking. De participerende instellingen ontwerpen het programma samen, werken samen aan de toelatingsvoorwaarden, de examenregeling en het personeel van de participerende instellingen doceert meestal in de partnerinstellingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de uitreiking en erkenning van gezamenlijke diploma’s (Joint 1 De verworven credits worden opgenomen in de Transcript of Records
Prins Filipfonds
B i - , m u l t iN pa ea le r en eeng e dzea mm en en tl ii e jvkrei en d id pe ll oimj e kr eis na gmien n lBeevligni g ë
13
Inleiding
degrees), m.i.v. doctordiploma’s, binnen het Bologna proces een actielijn vormt van het huidige werkprogramma. Het is de bedoeling om de Europese dimensie in het hoger onderwijs te bevorderen en de werkgelegenheid van de afgestudeerden in een multiculturele omgeving te verhogen. Daarnaast is er op masters- en doctoraatsniveau een steeds grotere specialisatie nodig van professoren. Vele universiteiten kunnen niet alle specialisaties aanbieden en door de gezamenlijke diplomering is het toch mogelijk om hooggespecialiseerde opleidingen aan te bieden. Toch is het ook voor hen niet altijd evident om de gezamenlijke programma’s en diplomeringen te laten aansluiten bij de bestaande programma’s. Ten slotte blijkt uit de enquête dat er een reële vraag bestaat naar afgestudeerden die over een dubbel, multipel of gezamenlijk diploma beschikken, niet alleen vanuit het bedrijfsleven maar ook in de zachte sectoren. Zo zijn de ziekenhuizen en de sociale sector in het Brusselse vragende partij maar ook de scholen, vooral dan wat betreft de taalleerkrachten of leerkrachten in immersiescholen2.
Waarom dit rapport? Zoals al eerder gesteld wenst het Prins Filipfonds een grotere diepgang te geven aan de samenwerking tussen instellingen van het hoger onderwijs in de verschillende Gemeenschappen van België. Vooral op masterniveau zijn er al heel wat instellingen die bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diplomering aanbieden zowel met instellingen in het buitenland als met andere Belgische instellingen. Uit de eerste contacten met VLHORA3, VLIR4, CIUF5, CREF6, CGHE 7en de CIC8 bleek dat er geen overzicht bestaat van de bestaande samenwerking op het gebied van de bi-, multipele en gezamenlijke diplomering tussen hogescholen en universiteiten in binnen- en buitenland. Verschillende verantwoordelijken meenden dat een dergelijk overzicht nuttig en bruikbaar zou zijn. Hoewel het vooral de masteropleidingen zijn die al bidiplomeringen, multipele diplomering en gezamenlijke diplomering aanbieden zijn er ook enkele bacheloropleidingen die deze stap hebben gezet. De mogelijkheden voor een dergelijke diplomering zijn echter, vooral in het buitenland, niet evident voor bacheloropleidingen. De richtlijnen die door de EUA in het kader van het Bolognaproces werden geschreven voor kwaliteitsvolle Joint degrees beperken zich tot de masterprogramma’s9. Mogelijkheden voor de masteropleidingen zijn meer voor de hand liggend en ook de administratieve problemen beperkter. Zo hebben de masteropleidingen de mogelijkheid om gezamenlijke diplomering aan te bieden via het Erasmus Mundus programma, wat niet geldt voor de bacheloropleidingen. Voor deze Erasmus Mundus programma’s zijn er in Vlaanderen uitzonderingen voorzien o.a. wat betreft de taalwetgeving. 2 Immersieonderwijs betekent dat een vreemde taal wordt verworven door onderdompeling in die vreemde taal of doeltaal. Dit betekent concreet dat zaakvakken worden gegeven in een andere taal dan de gewone schooltaal of instructietaal. 3 Vlaamse Hogescholenraad 4 Vlaamse Interuniversitaire Raad 5 Conseil Interuniversitaire de la Communauté française 6 Conseil des Recteurs des universités francophones de Belgique 7 Conseil Général des Hautes Ecoles 8 Conseil interréseaux de concertation 9 http://www.eua.be/fileadmin/user_upload/files/EUA1_documents/EMNEM_report.1147364824803.pdf
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
14
Inleiding
De meeste bacheloropleidingen die bidiplomering (wensen te) organiseren menen dat het voor hen meer haalbaar is om deze bidiplomering aan te bieden samen met een instelling in een andere Gemeenschap van België, hoewel enkele hogescholen toch bi- of multipele diplomering organiseren met een instelling in het buitenland. De voornaamste doelstelling van deze bi- of multipele diplomering is dan ook het aanbieden van de mogelijkheid om een dubbel diploma te behalen en op deze manier niet alleen interculturele competenties op te doen maar ook om aan de studenten de kans te geven hun vreemdetalenkennis te verbeteren. Omdat er toch een aantal juridische en administratieve belemmeringen zijn, wensen de instellingen die deze bidiplomering aanbieden of willen aanbieden hun ervaringen te delen met andere instellingen ook op masterniveau. Het Prins Filipfonds is bereid hiervoor een platform te bieden. Dit document heeft dan ook niet de bedoeling om een handleiding te zijn voor bi-, multipele en gezamenlijke diplomering, wel om na te gaan wat de knelpunten zijn en een aantal goede praktijkvoorbeelden in het licht te stellen en deze te zien als aanzet voor een debat. Er wordt wel verwezen naar de bestaande handleidingen, vooral dan naar de Joint degree Gids van de Vlaamse Bologna-experten10. In het kader van hun actieplan 2007-2008 besloten zij samen een handleiding op te stellen voor het organiseren van gezamenlijke diplomering11. Hoewel deze gids vooral aandacht besteedt aan gezamenlijke diplomering besteedt hij ook enige aandacht aan bidiplomering en multipele diplomering. De gids is duidelijk vanuit het Vlaamse perspectief geschreven en is bijgevolg in de eerste plaats bedoeld voor wie in het Vlaamse Hoger Onderwijs een Joint (degree) programma wil opzetten. Toch is deze gids een waardevol en nuttig instrument dat als basis kan worden gebruikt voor Belgische instellingen die een intercommunautaire bidiplomering, multiple diplomering en gezamenlijke diplomering willen opzetten. Omwille van het feit dat vooral de bidiplomering en multipele diplomering haalbaar zijn voor bacheloropleidingen en omwille van het feit dat vooral intercommunautaire samenwerking past in het kader van het Prins Filipfonds zal dit document vooral aandacht besteden aan de bi- of multipele diplomering in een intercommunautair perspectief.
Definities Wat de definities betreft bestaat er een zekere verwarring. De officiële Bologna-website12 geeft als voornaamste kenmerken van de “Joint degree” dat: • programma’s die leiden tot deze diploma’s gezamenlijk worden ontwikkeld door de deelnemende instellingen; • studenten van alle deelnemende instellingen een aanzien lijk deel van het programma in andere instellingen volgen (in tegenstelling tot de korte mobiliteit); • de studietijd en de examens die werden afgelegd aan de partnerinstellingen volledig en automatisch worden erkend door alle betrokken instellingen en landen; • het onderwijzend personeel van de deelnemende instellingen samen het curriculum ontwerpen, samen de toelatings- en examenjury’s vormen en deelnemen aan mobiliteit voor lesgevers; 10 Beerten, Z., Boon, T., Depoorter, N., François, L., e.a. (2008). Joint Degree Programma, Handleiding bij het opstellen van een Joint Degree Programma. Brussel. 11 http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/publicaties/Joint_Degree_Gids.pdf 12 http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/bologna/actionlines/joint_degrees_features.htm
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
15
Inleiding
• studenten die het volledige programma hebben doorlopen idealiter een diploma ontvangen dat gezamenlijk wordt uitgereikt door de deelnemende instellingen en erkend wordt in alle betrokken landen. In de samenvatting van het Bologna-seminarie in Berlijn13 wordt gesteld dat gezamenlijke of geïntegreerde programma’s kunnen leiden tot ‘double, multiple or joint degrees’ maar dat studenten onafgezien van het toegekende diploma een aanzienlijke periode in het buitenland moeten doorbrengen. Dat laatste is echter in tegenstelling tot de interpretatie die wordt gegeven in de Vlaamse wetgeving. Wij verwijzen hiervoor naar de Joint degree Gids van de Vlaamse Bologna-experten14. Wat de vormen van diplomering betreft maken zij een onderscheid tussen diplomering door de instelling van inschrijving waar het gaat om vormen van samenwerking die slechts betrekking hebben op een beperkt gedeelte van het curriculum (zoals bij de traditionele Erasmusuitwisselingen); bi-/multipele diplomering en gezamenlijke diplomering (Joint degree). “Bij een ‘double degree’ of ‘multiple degree’ (bidiplomering is de meest voorkomende variant) verbinden de instellingen zich tot het realiseren van een aantal gemeenschappelijke doelstellingen en/of leerresultaten. De opleidingen en de trajecten van de individuele studenten dienen niet volledig overeen te stemmen maar de studenten dienen volgens de Vlaamse regelgeving wel een deel van hun opleiding aan de eigen én aan een van de andere deelnemende (buitenlandse) instellingen gevolgd te hebben. In het geval van een double of multiple degree (bidiplomering of multipele diplomering) ontvangt een student na afloop van het programma meerdere diploma’s15.” Bij een gemeenschappelijk diploma wordt één gemeenschappelijk opleidingstraject opgezet tussen meerdere partners via studenten- of docentenuitwisseling. Bij een joint degree ontvangt de student bij het afstuderen één diploma dat door de betrokken instellingen gezamenlijk wordt uitgereikt. Het diploma bevat dan de logo’s van alle betrokken instellingen en handtekeningen van de bevoegde rectoren. Deze samenwerkingsvorm vereist niet dat studenten tijdens hun opleiding een deel van het traject elders hebben opgenomen. Ook studenten die het opleidingstraject aan slechts één van de deelnemende instellingen hebben opgenomen verwerven het gezamenlijke diploma.16” De verplichting tot mobiliteit geldt in Vlaanderen dus niet voor een gemeenschappelijk of gezamenlijk diploma. Wat de Franse Gemeenschap betreft wordt in het decreet van 31 maart 2004 (aangevuld met het decreet van 16 juni 2006) in artikel 18 § 2 de term “master conjoint complémentaire” gebruikt (gezamenlijke master na master) en gedefinieerd als een diploma dat gezamenlijk wordt uitgereikt door alle partnerinstellingen die de overeenkomst ondertekend hebben zoals voorzien in artikel 80, § 2, alinea 2. In het artikel 29 § 2 van datzelfde decreet (aangevuld door de decreten van 16 juni 2006 en 18 juli 2008) wordt het recht om samenwerkingsovereenkomsten te sluiten en gezamenlijk (“conjointement”) diploma’s uit te reiken toegekend aan alle instellingen van het hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap. Het gaat hier dus niet alleen om de master complémentaire (Master na Master) maar ook om de gewone master en bachelor. Artikel 29 § 3 bepaalt dat de partnerinstellingen Belgisch of buitenlands kunnen zijn maar dat zij als hogeronderwijsinstelling moeten erkend zijn door de bevoegde autoriteiten van hun land. 13 Joint Degrees – A Hallmark of the European Higher Education Area? Official Bologna Seminar, Berlin, 21 – 22 September 2006 14 Beerten e.a. 15 Beerten e.a. 16 Beerten e.a., p.4-5.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
16
Inleiding
Men is het echter nog niet eens over de gebruikte terminologie zoals blijkt uit de interpretatie van gezamenlijke masters en doctoraten. Sommige instellingen beschouwen de masters en doctoraten die door een Académie17 worden uitgereikt aan studenten van verschillende universiteiten als gezamenlijke masters; andere menen dat dit niet het geval is omdat het hier gaat om slechts één instellingsbestuur dat de diploma’s uitreikt. De terminologie die door de meeste universiteiten van de Franse Gemeenschap wordt gehanteerd is vergelijkbaar met de definities die in Vlaanderen door de Bologna-experten worden voorgesteld. De term co-diplomation wordt door de instellingen van de Franse Gemeenschap gebruikt voor alle vormen van samenwerking die ofwel tot bi-, multiple of gezamenlijke diplomering leiden. Toch komt deze term niet voor in het zogenaamde Bolognadecreet van de Franse Gemeenschap. Dit decreet (Artikel 80 § 2)18 spreekt immers van “diplôme conjoint” en “délivrance d’un diplôme par chaque institution partenaire d’une convention de coopération pour l’organisation d’études”. In dit laatste geval gebruiken de meeste universiteiten de termen “diplôme double, diplôme multiple” waar in het Nederlands bidiplomering en multipele diplomering worden gebruikt en (in het Engels “double and multiple degree”). Daartegenover wordt in de samenwerkingsakkoorden tussen HELHO19 en KHM20 de term co-diplomation gebruikt in het Frans en bidiplomering in het Nederlands. Buiten de vormvereisten voor het diploma wordt er in de Franse Gemeenschap geen echt onderscheid gemaakt tussen de gezamenlijke en de bi- of multiple diplomering. In de Duitstalige Gemeenschap wordt nog geen bi-, multipele of gezamenlijke diplomering aangeboden.
Het wettelijk kader Internationaal heeft de “Lisbon Recognition Convention Committee” van de Raad van Europa en UNESCO de “Code of Good Practice in the Provision of Transnational Education” van 2001 geüpdatet in 200721. De Raad van Europa en UNESCO willen met de “good practice” het transnationaal onderwijs (programma’s en ook diploma’s) promoten en adviseren dat: — voldaan wordt aan de (kwaliteits)verwachtingen van de uitzendende en de ontvangende lidstaat in overeenstemming met de geldende juridische kaders; — verwezen wordt naar de kwaliteitzorgmechanismen en de evaluatie van de programma’s en diploma’s; — het belang van de studenten, werkgevers en anderen niet uit het oog wordt verloren; — de erkenning van de uitgereikte diploma’s via transnationale afspraken vergemakkelijkt wordt.
17 Universitaire instelling die is ontstaan uit de associatie van verschillende universiteiten. In tegenstelling tot de Vlaamse Associaties waar één universiteit met één of meer hogescholen samenwerkt op het vlak van de organisatie van onderwijs- en studieactiviteiten, onderzoek, dienstverlening, kwaliteitszorg, en het gebruik van infrastructuur gaat het in deze académies louter om de samenwerking tussen universiteiten. Er zijn drie Académies binnen de Franse Gemeenschap: ULB met de l’Université de Mons-Hainaut en de Faculté polytechnique de Mons, Université de Liège met de Faculté universitaire des Sciences agronomiques de Gembloux en de UCL met de FUCAM, de FUSL, de FUNDP 18 Décret définissant l’enseignement supérieur, favorisant son intégration dans l’espace européen de l’enseignement supérieur et refinançant les universités; Décret 31-03-2004 19 Haute Ecole Libre du Hainaut occidental 20 Katholieke Hogeschool Mechelen 21 http://www.enic-naric.net/documents/REVISED_CODE_OF_GOOD_PRACTICE_TNE.pdf
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
17
Inleiding
Voor Vlaanderen worden de juridische bepalingen opgenomen in het Decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (artikels 86, 94, 95 en 95bis). Voor de Franse Gemeenschap zijn de bepalingen opgenomen in verschillende decreten. Enerzijds is er het decreet van 31 maart 200422 en het decreet van 16 juni 200623. Er zijn ook nog een aantal decreten die specifiek van toepassing zijn op de universiteiten, de hogescholen, het artistiek hoger onderwijs en het architectuuronderwijs. Het gaat hier meer bepaald om: — Voor de hogescholen: het decreet van 5 augustus 1995 dat de organisatie van het hoger onderwijs regelt in de hogescholen (artikels 44 en 45); — Voor de Kunsthogescholen: het decreet van 17 mei 1999 dat de betrekking heeft op het hoger kunstonderwijs (artikel 29); — Voor de hogeronderwijsinstellingen voor architectuur: de wet van 18 februari 1977 met betrekking op de organisatie van de architectuur (artikel 2). Daarnaast zijn er ook nog besluiten in verband met het diplomamodel voor diploma’s die gezamenlijk worden afgeleverd: — Het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 4 juli 2008 dat de vormvereisten vastlegt van de diploma’s en het diplomasupplementen die door verschillende hogeronderwijsinstellingen worden afgeleverd in het raam van een samenwerkingsovereenkomst voor de gezamenlijke organisatie van onderwijs. — Het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 20 juli 2005 dat de vormvereisten vastlegt van de diploma’s en diplomasupplementen die door universitaire instellingen van de Franse Gemeenschap en hun jury’s worden afgeleverd. Voor de Duitstalige Gemeenschap wordt de structuur van het hoger onderwijs geregeld door de decreten van 21 februari 200524 en 27 juni 200525. Daarin wordt gesteld dat AHS26, de enige hogeschool, de richtlijnen van Bologna dient op te volgen en moet zorgen voor de verbetering van de studentenmobiliteit. Er zijn geen bepalingen opgenomen in verband met bi-, multipele of gezamenlijke diplomering. Daarnaast dient men rekening te houden met de taalwetgeving. De Duitstalige Gemeenschap heeft geen specifieke taalwetgeving voor het hoger onderwijs. Er is wel een decreet voor het gebruik van de talen in het onderwijs27. De bepalingen in verband met de taalregeling voor de Vlaamse Gemeenschap kan men vinden in het hierboven vermelde decreet van 4 april 2003 (artikels 90 en 91). Voor de Franse Gemeenschap zijn deze opgenomen in het decreet van 31 maart 2004 (artikel 21). Wij komen hierop terug bij de knelpunten voor de organisatie van bi-, multipele en gezamenlijke diplomering. 22 Décret définissant l’enseignement supérieur, favorisant son intégration dans l’espace européen de l’enseignement supérieur et refinançant les universités. 23 Décret relatif aux conventions de coopération pour l’organisation d’études entre institutions universitaires et portant diverses dispositions en matière d’enseignement supérieur. 24 Sonderdekret zur Schaffung einer autonomen Hochschule. 25 Dekret zur Schaffung einer Autonomen Hochschule 26 Autonome Hochschule in der Deutschsprachigen Gemeinschaft 27 Dekret über die Vermittlung und den Gebrauch der Sprachen im Unterrichtswesen (April 2004).
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
18
Inleiding
Voor wie is dit overzicht bestemd? Dit rapport is bestemd voor alle beleidsmakers die de bi-, multipele of gezamenlijke diplomering willen aanmoedigen en toegankelijker maken door problemen van juridische of administratieve aard op te heffen. Bovendien formuleert het aanbevelingen voor hogeronderwijsinstellingen die hun studenten een bi-, multipele of gezamenlijke diplomering willen aanbieden en daarvoor willen te rade gaan bij collega’s die al enige ervaring hebben met het organiseren van dergelijke vormen van samenwerking. Daarom worden een aantal praktijkvoorbeelden beschreven van samenwerking zowel met instellingen in het buitenland als intra- en intercommunautair. In de tekst wordt een onderscheid gemaakt tussen universiteiten en hogescholen maar ook tussen bachelor- en masteropleidingen omdat de regelgeving zowel in Vlaanderen als in de Franse Gemeenschap verschillend is volgens het niveau en het type onderwijsinstelling (dat laatste vooral voor de Franse Gemeenschap). De praktijkvoorbeelden maken een onderscheid tussen bi- multipele en gezamenlijke diplomering. Er wordt telkens aangegeven of het om bacheloropleidingen of masteropleidingen gaat. Wat deze laatste betreft zijn er zowel voorbeelden van intracommunautaire, intercommunautaire als internationale bi- of multiple en gezamenlijke diplomering.
Hoe is dit rapport opgebouwd? In een eerste deel van dit rapport wordt een samenvattend overzicht gegeven van de resultaten van de korte enquête en de interviews die werden uitgevoerd. Daarin wordt aandacht besteed aan de bestaande vormen van bi-, multipele en gezamenlijke diplomering in België. Er wordt ook nagegaan hoe deze samenwerkingsvormen tot stand zijn gekomen, welke instrumenten bestaan voor het opzetten van dergelijke samenwerking en wat de voornaamste administratieve, juridische en academische problemen zijn bij het organiseren van deze vormen van diplomering. In het tweede deel worden enkele praktijkvoorbeelden gegeven en in het laatste deel volgen een aantal aanbevelingen voor het opzetten van bi-, multipele en gezamenlijke diplomering met een speciale focus op de intercommunautaire samenwerking.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
19
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
20
Deel I: Samenvatting van de beknopte enquête
Op de beknopte enquête hebben 19 Vlaamse instellingen gereageerd: 13 hogescholen (op 22) en 6 universitaire instellingen. Er reageerden 21 Franstalige instellingen: 11 hogescholen (van de 25), 3 instellingen van het hoger kunstonderwijs (Ecoles Supérieures) en 7 universitaire instellingen. De enige hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap heeft ook gereageerd. Er kwam ook een reactie van NARIC-Vlaanderen28. De beknopte enquête kan u terugvinden als bijlage 4 en de overzichten van de stand van zaken per instelling als bijlagen 3.1. en 3.2. Sommige instellingen hebben heel beknopt gereageerd, andere heel uitgebreid of via een interview. Uit de antwoorden blijkt dat een van de Vlaamse hogescholen die niet had gereageerd op de enquête een bidiplomering aanbiedt in samenwerking met een hogeschool van de Franse Gemeenschap en een andere hogeschool een gezamenlijke diplomering aanbiedt met een Vlaamse universiteit. Ook zijn er twee Vlaamse hogescholen die niet reageerden die een gezamenlijke diplomering aanbieden met een universiteit of een hogeschool van de Franse Gemeenschap. Daaruit bleek ook dat twee Franstalige hogescholen die niet hadden gereageerd een gezamenlijke diplomering aanboden met een andere hogeschool van de Franse Gemeenschap. In totaal kennen we dus de toestand in 23 Vlaamse instellingen van hoger onderwijs en in 23 instellingen van de Franse Gemeenschap en in de Autonome Hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap.
28 National Academic Recognition Information Centre
Prins Filipfonds
B i - , m u l t iN pa ea le r en eeng e dzea mm en en tl ii e jvkrei en d id pe ll oimj e kr eis na gmien n lBeevligni g ë
21
Samenvatting van de beknopte enquête
1. Welke instellingen bieden bi-, multipele of gezamenlijke diplomering aan? Aantal ins tellingen met " bi -,multipele en gezamenlijke diplomering"
Aantal instellingen met ‘bi-, multipele of gezamenlijke diplomering’ 14 14
13 12
12 10 10 8
7
7 6
6
6 4 1
2 0 FRUNIV
HE/ES
M Respondenten Respondenten
NLUNIV
HS
AHS
M Bi/multipele/gezamenlijke diplomering Bi/multipele/gezamenlijke Diplomering
FRUNIV: Universiteiten van de Franse Gemeenschap HE/ES: Hogescholen (Hautes Ecoles), Ecoles Supérieures des Arts van de Franse Gemeenschap NLUNIV: Universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap HS: Hogescholen van de Vlaamse Gemeenschap AHS: Autonome Hochschule in der Deutschsprachigen Gemeinschaft
1.1. Universiteiten Uit de bovenstaande grafiek blijkt duidelijk dat alle Belgische universiteiten die hebben gereageerd vormen van bi-, multipele of gezamenlijke diplomering aanbieden (zie bijlage 1). Soms is er slechts bi- of gezamenlijke diplomering op het niveau van de doctoraten. Een aantal van deze samenwerkingsakkoorden werden gesloten tussen instellingen binnen de Vlaamse of Franse Gemeenschap, binnen België, maar ook met instellingen elders in Europa of de wereld. Bijna alle universiteiten of universitaire instellingen hebben ook gereageerd op de enquête (soms zeer beknopt). Gezien de gesloten enveloppefinanciering in Vlaanderen zien instellingen zich meer en meer genoodzaakt om opleidingen aan te bieden in samenwerking met andere Vlaamse universiteiten of soms ook hogescholen. Wat de gezamenlijke diplomering betreft maken de gezamenlijke diplomeringen binnen Vlaanderen zelfs het leeuwendeel uit van de samenwerkingsakkoorden van de Vlaamse universiteiten in het kader van een master na master. Ook de universiteiten van de Franse Gemeenschap zijn meer en meer genoodzaakt om opleidingen aan te bieden samen met andere universiteiten of hogescholen (die een master aanbieden) binnen of tussen de recent opgerichte “académies”. Dit blijkt duidelijk uit de lijst van samenwerkingsakkoorden van de universiteiten van de Franse Gemeenschap. Wanneer het gaat om intercommunautaire samenwerking voor een vorm van bi-, multipele of gezamenlijke
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
22
Samenvatting van de beknopte enquête
diplomering dan blijkt dat het vaak gaat om samenwerking met een verwante instelling (UCL met KULeuven, VUB met ULB, …).
1.2. Hogescholen Wij willen er hier op wijzen dat men in de Franse Gemeenschap van België een onderscheid maakt tussen universiteiten, hogescholen29, instellingen voor het hoger kunstonderwijs30 en hogeronderwijsinstellingen voor architectuur31. De laatste zullen in de toekomst in de universiteiten worden geïntegreerd. De hogescholen (vooral de hogescholen die alleen een professionele Bachelor aanbieden) zijn slechts recent begonnen met het aanbieden van bi-, multiple of gezamenlijke diplomering (zie bijlage 1). Wat de gezamenlijke diplomering betreft zijn het slechts de hogescholen die ook masteropleidingen aanbieden die zijn overgegaan tot het uitreiken van gezamenlijke diploma’s, meestal in het kader van Erasmus Mundus. Volgens het Hoger Onderwijsregister zijn er in Vlaanderen momenteel 12 Erasmus Mundus Master of MANAMA opleidingen. De UGent is betrokken bij zes EMopleidingen, de KULeuven bij vier, de VUB en de Kaho SintLieven bij elk één. Erasmus Mundus in Vlaanderen speelt zich dus voornamelijk af op de universiteiten32. Momenteel organiseren de professionele bachelors slechts bi- of multiple diplomering omdat het voor hen, vooral in Vlaanderen, administratief en juridisch bijna onmogelijk is om gezamenlijke diplomering aan te bieden. Omwille van de rationalisering in Vlaanderen is het immers haast onmogelijk om een gezamenlijk opleidingsprogramma dat leidt tot gezamenlijke diplomering (nieuw programma) te laten goedkeuren. In de Franse Gemeenschap wordt er buiten de vormvereisten van het diploma geen onderscheid gemaakt tussen de eisen voor een bi-, multipele of gezamenlijke diplomering. Bij de respondenten uit de hogescholen zijn er in de Vlaamse Gemeenschap 6 van de 13 responderende hogescholen die bi-, multipele of gezamenlijke diplomering aanbieden. Een hogeschool biedt zowel op het niveau van de Bachelors als op het niveau van de Masters bidiplomering aan met Chinese universiteiten (Groep-T Leuven), 3 bieden intercommunautaire bi-of multipele diplomering aan op het niveau van de Bachelors (KHMechelen33, KdG34, en Arteveldehogeschool), één hogeschool biedt multipele diplomering aan met het Verenigd Koninkrijk en Denemarken op het niveau van de Bachelors (KHLeuven35) en 1 de gezamenlijke diplomering op het niveau van de Masters (Master in Food Technology –KAHOSL 36) in het kader van Erasmus Mundus. KHMechelen biedt bidiplomering aan met 3 hogescholen van de Franse Gemeenschap (HELHO, Haute Ecole Galilée en EPHEC). De Arteveldehogeschool biedt ook voor de afstudeerrichting logopedie een ‘bidiplomeringstraject’ aan dat samen met de opleiding logopedie van de Hogeschool Zuyd (Heerlen, Nederland) wordt ingericht. Daarnaast is er één hogeschool die niet heeft gereageerd (Provinciale Hogeschool Limburg) die wel een akkoord naar bidiplomering toe heeft gesloten met een partner uit de Franse Gemeenschap van België (HELMO). De Erasmushogeschool heeft een samenwerking voor gezamenlijke diplomering met de VUB. 29 hautes écoles 30 écoles supérieures des arts 31 instituts supérieurs d’architecture 32 http://www.hogeronderwijsregister.be/advanced-search 33 Katholieke Hogeschool Mechelen 34 Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen 35 Katholieke Hogeschool Leuven 36 Katholieke Hogeschool Sint Lieven, Gent
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
23
Samenvatting van de beknopte enquête
Wat de hogescholen van de Franse Gemeenschap betreft hebben er 14 hogescholen of niet universitaire hogeronderwijsinstellingen gereageerd. Daarvan bieden er 6 bi-, multipele of gezamenlijke diplomering aan. Er heerst hier echter verwarring over wat bedoeld wordt onder gezamenlijke diplomering. Sommige instellingen aanzien de verplichte samenwerking met andere hogescholen van de Franse Gemeenschap als bi- of gezamenlijke diplomering terwijl dit door anderen louter als samenwerking wordt gezien. Naar analogie met de situatie aan de universiteiten zou men ook deze verplichte samenwerking als gezamenlijke diplomering kunnen beschouwen waardoor het aantal instellingen dat enige vorm van gezamenlijke diplomering aanbiedt of zal aanbieden, stijgt tot 10. Vijf instellingen bieden alleen gezamenlijke diplomering aan binnen de Franse Gemeenschap (HECE37, HEH38, HEFF39, HELV40 en HEL41). De laatste werkt aan een gezamenlijke diplomering met de ULg42 voor de Vertalers en Tolken. De eerste gezamenlijke diploma’s zullen in het academiejaar 20102011 worden uitgereikt. De HEB43 biedt een gezamenlijk diploma aan met Belgische en buitenlandse partners. Daarnaast zijn er vier instellingen die een bidiplomering aanbieden met een instelling van de Vlaamse Gemeenschap (HELMO44, EPHEC45, HELHO46 en Haute Ecole Galilée). De laatste drie instellingen hebben een samenwerkingsakkoord met KHM. Daarnaast heeft HELHO ook nog een samenwerkingsakkoord met de Arteveldehogeschool. HELMO heeft samenwerkingsakkoorden met de Karel de Grote Hogeschool en met de Provinciale Hogeschool Limburg. Ten slotte biedt de Hogere Zeevaartschool een MANAMA aan samen met de Universiteit van Luik en biedt één hogeschool (Haute Ecole Albert Jacquard) een bidiplomering aan met een Schotse universiteit.
2. Doelstelling van de bi-, multipele of gezamenlijke diplomering Wij hebben vastgesteld dat hogescholen en universiteiten vaak andere motieven hebben om bidiplomering, multiple diplomering of gezamenlijke diplomering aan te bieden. De voornaamste doelstelling van de meeste hogescholen - vooral dan van de hogescholen die alleen professionele bachelors aanbieden - is om de studenten die ingaan op het aanbod betere tewerkstellingskansen te geven en dit doordat ze hebben leren werken in een andere culturele omgeving en doordat ze ook een betere kennis hebben van de andere landstaal of van een andere vreemde taal. Bij de universiteiten is de voornaamste doelstelling het bundelen van expertise met universiteiten in hetzelfde landsdeel, binnen België, Europa of zelfs de wereld. Zij wensen ook hun studenten afstudeerrichtingen aan te bieden waarvoor zij zelf de nodige expertise niet in huis hebben of waarvoor onvoldoende interesse is om ze binnen de eigen universiteit alleen te organiseren. Daarnaast zijn het leren werken in een andere culturele omgeving en het beter verwerven van een andere taal secundaire doelstellingen. 37 Haute Ecole Charleroi-Europe 38 Haute Ecole en Hainaut 39 Haute Ecole Francesco Ferrer 40 Haute Ecole Leonardo da Vinci 41 Haute Ecole de la ville de Liège 42 Université de Liège 43 Haute Ecole de Bruxelles 44 Haute Ecole Libre Mosane 45 Ecole Pratique des Hautes Etudes Commerciales 46 Haute Ecole Libre du Hainaut
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
24
Samenvatting van de beknopte enquête
3. Om hoeveel studenten gaat het? Tenzij het gaat om bi-, multipele of gezamenlijke diplomering tussen universiteiten binnen het hetzelfde landsgedeelte gaat het hier nog steeds om vrij kleine aantallen. Binnen de gemaakte akkoorden voor bi-, multipele of gezamenlijke diplomering maken de akkoorden tussen instellingen van dezelfde Gemeenschap dan ook het grootste gedeelte uit. Ter illustratie verwijzen we naar de gemeenschappelijke Ba-Ma-opleiding in de Rechten die wordt georganiseerd door de Universiteit Hasselt in samenwerking met de KULeuven waar 188 studenten zijn ingeschreven. Ook de voor de gezamenlijke Bachelor en Master Vertaler-Tolk tussen de Universiteit van Luik en de Haute Ecole de Liège zijn er 120 studenten ingeschreven. Wat de Franse Gemeenschap betreft gaat het hier vooral om samenwerkingsakkoorden tussen instellingen van het hoger onderwijs die behoren tot dezelfde académie of samenwerkingsakkoorden tussen verschillende académies. Een uitzondering vormt de transnationale Universiteit Limburg (tUL). De tUL is een samenwerkingsverband van twee universiteiten in twee landen: de Universiteit Hasselt (UHasselt) en de universiteit Maastricht (UM). tUL: Hier noteerde men 683 ingeschreven studenten op campus Hasselt/Diepenbeek (academiejaar 20072008). Wat het aantal studenten betreft die deelnemen aan intercommunautaire gemeenschappelijke programma’s of programma’s met het buitenland varieert het aantal studenten tussen 1 à 2 studenten (voor verschillende bidiplomeringen tussen hogescholen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap en een 60-tal studenten per jaar voor sommige gezamenlijke diplomeringen in het kader van Erasmus Mundus. Het is ook opvallend dat het aantal samenwerkingsakkoorden voor bi-, multiple en gezamenlijke diplomering dat werd gesloten, stijgt met het niveau. Zo zijn er het kleinste aantal op het niveau van de Bachelors en het grootste aantal op het niveau van de gezamenlijke doctoraten. In het laatste geval gaat het weliswaar telkens slechts om één student. Wij verwijzen hierbij o.a. naar de UCL waar slechts 1 “co-diplomation” (het kan hier zowel om bi-, multipele als gezamenlijke diplomering gaan) wordt aangeboden op bachelorniveau, 44 op het niveau van de Masters en 87 op het niveau van de doctoraten. Wat betreft de Masters gaat het gemiddeld om 3 à 10 studenten. Toch blijkt uit de enquête dat bij Groep-T in Leuven een 60-tal bachelorstudenten gebruik maakt van de mogelijkheid tot bidiplomering met een Chinese universiteit en slechts een 10-tal studenten op Masterniveau. Bij alle universiteiten zijn de overeenkomsten voor gezamenlijke of bidiplomering op het niveau van de doctoraten (cotutelles de thèse) het talrijkst. Sommige universiteiten of universitaire faculteiten (FUCAM in Bergen)47 bieden zelfs alleen deze vorm van gezamenlijke diplomering aan. Zij hebben nog geen gezamenlijke diplomeringen op het niveau van de Master of Bachelor.
47 Facultés Universitaires Catholiques de Mons
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
25
Samenvatting van de beknopte enquête
4. Kader van de bi-, multipele of gezamenlijke diplomering Ook hier kunnen we een onderscheid maken tussen de hogescholen (vooral deze die geen masteropleidingen aanbieden) en de universiteiten. Alle respondenten zijn het erover eens dat om aan bi-, multipele of gezamenlijke diplomering te beginnen, de instellingen elkaar best goed kennen en vertrouwen hebben in elkaar. Dit vertrouwen komt er vaak na een jarenlange samenwerking. De meeste professionele Bacheloropleidingen die momenteel een intercommunautaire bidiplomering aanbieden hebben reeds jaren met hun partner in het andere landsgedeelte samengewerkt vaak in het kader van Trialoog, het Prins Filipfonds of Erasmus Belgica. De hogescholen en universiteiten die internationale samenwerkingsakkoorden hebben afgesloten met het oog op bi-, multipele of gezamenlijke diplomering werkten voordien al samen in het kader van internationale (thematische) netwerken. Een uitstekend voorbeeld hiervan is het T.I.M.E.48-netwerk. Wat de gezamenlijke diplomeringen betreft gaat het hoofdzakelijk om gezamenlijke diplomeringen die in het kader van Erasmus Mundus werden opgezet of om Master na Master. Dit blijkt duidelijk uit de lijsten die ons door de verschillende universiteiten werden toegestuurd.
5. Belangrijkste uitdagingen Uit de beknopte enquête en de interviews blijkt dat de belemmeringen voor het organiseren van intercommunautaire of internationale bi-, multipele of gezamenlijke diplomeringsprogramma’s neerkomen op een uiteenlopende regelgeving met inbegrip van de taalwetgeving, de inschrijving en financiering van de betrokken studenten, de evaluatie van de studenten en ook de vormvereisten van het diploma. Sommige instellingen (vooral hogescholen) spreken hier vooral van belemmeringen en problemen, andere van uitdagingen die ze willen aangaan.
5.1. Uiteenlopend wettelijk kader Een van de belangrijkste uitdagingen voor het opzetten van bi-, multipele of gezamenlijke diplomering binnen Europa maar ook binnen België is het uiteenlopend wettelijk kader. Dit wettelijk kader kan betrekking hebben op de organisatie van het hoger onderwijs maar ook op het gebruik van de taal en op de wetgeving met betrekking tot de toegang tot de dienstverlenende intellectuele beroepen49. Verschillende instellingen van de Franse Gemeenschap menen dat het wettelijk kader in verband met organisatie van bi-, multipele en gezamenlijke diplomering nogal vaag is waardoor het door de verschillende instellingen soms op een andere manier wordt geïnterpreteerd. Ook een aantal Vlaamse instellingen menen dat de Vlaamse regelgeving nog duidelijker kan. 48 Top Industrial Managers for Europe 49 Sommige dienstverlenende intellectuele beroepen zoals erkende boekhouders-fiscalisten, loontrekkende bedrijfsjuristen, expertboekhouders en fiscale adviseurs, vastgoedmakelaars, landmeters-experten, psychologen, advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders, bedrijfsrevisoren, wisselagenten en vermogensbeheerders, architecten, medische en paramedische beroepen: geneesheren, kinesisten, tandartsen, verpleegsters etc. zijn gereglementeerd door een bijzondere (federale) wet. Niemand mag de beroepstitel voeren van een intellectueel beroep dat wettelijk gereglementeerd is, noch dit beroep uitoefenen, wanneer hij niet aan de vereisten voldoet. Meer info: http://mineco.fgov.be/ministry/organization/mission_nl.asp?dep=329
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
26
Samenvatting van de beknopte enquête
5.1.1. Organisatie van het onderwijs Wat de organisatie van het onderwijs betreft verwijzen we o.a. naar de verschillen tussen de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap. Zo werken de Franse en de Duitstalige Gemeenschappen van België nog met studiejaren terwijl het hoger onderwijs in Vlaanderen geflexibiliseerd werd en niet langer werkt met studiejaren maar met studiepunten. Een ander probleem dat werd gesignaleerd is het semestersyteem dat tot problemen kan leiden bij samenwerking met landen of Gemeenschappen die hun onderwijs anders organiseren. In de praktijk leidt dit vaak tot problemen bij het opstellen van samenwerkingsakkoorden. Daarnaast ervaren Vlaamse instellingen de invoering in Vlaanderen van een atypische 180+60 bachelor/ masterstructuur als een bijkomende moeilijkheid om afspraken te maken rond multipele diplomering met internationale partneruniversiteiten. Wat de goedkeuring voor de bi-, multipele of gezamenlijke diplomering betreft dient de regeringscommissaris deze toelating te geven voor de hogescholen in Vlaanderen terwijl het in de Franse Gemeenschap nog steeds de verantwoordelijkheid is van de regering of van zijn afgevaardigde. 5.1.2. Taalwetgeving Een van de belangrijkste administratieve en juridische belemmeringen is de taalwetgeving. Zoals reeds eerder vermeld is Nederlands de onderwijstaal in Vlaanderen, Frans de onderwijstaal in de Franse Gemeenschap en Duits de onderwijstaal van de enige hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap. Alle Gemeenschappen moeten de taalwetgeving toepassen. Die is volgens de correspondenten, vooral op het niveau van de Bachelors een ernstige belemmering voor het opzetten van bi-, multipele of gezamenlijke diplomering. In Vlaanderen mag volgens het decreet van 4 april 2003 (artikels 90 en 91) behoudens gespecificeerde uitzonderingen (zie verder) op het niveau van de Bachelors in Vlaanderen slechts 10% van het onderwijsprogramma in een andere taal dan het Nederlands worden aangeboden. Voor de masteropleidingen is het decreet minder specifiek. Hoewel er is bepaald dat de onderwijstaal het Nederlands is, wordt geen minimumpercentage aangegeven voor onderwijs in het Nederlands. De instellingsbesturen moeten wel een gedragscode opstellen in verband met het Nederlands als onderwijstaal en moeten er over waken dat deze wordt gerespecteerd. ‘Uit de ondertussen ontstane rechtspraak van de Erkenningscommissie kan afgeleid worden dat hieronder mag begrepen worden een traject dat voor ten hoogste 50% (masterproef niet inbegrepen) kan bestaan uit anderstalige opleidingsonderdelen’50. Studenten moeten bij inschrijving ook de goede kennis van het Nederlands bewijzen. Voor de Franse Gemeenschap mag volgens het decreet van 31 maart 2004 (artikel 21) op bachelorniveau slechts 20% van het onderwijsprogramma in een andere taal dan het Frans worden aangeboden. In de masteropleidingen kan het gebruik van een andere taal oplopen tot 50% met uitzondering van de credits die worden verworven met het oog op een didactische beroepsfinaliteit. Voor de Duitstalige Gemeenschap bepaalt het decreet van 25 juni 2005 (artikel 3.11) dat de toekomstige studenten Verpleegkunde een voldoende en de toekomstige studenten van de Lerarenopleiding bij inschrijving een grondige kennis van het Duits moeten bewijzen. Ook alle docenten, behoudens docenten vreemde talen moeten een grondige kennis van het Duits hebben. 50 Beerten e.a. p. 12
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
27
Samenvatting van de beknopte enquête
De decreten in Vlaanderen en de Franse Gemeenschap voorzien wel uitzonderingen voor onderwijs van een vreemde taal, opleidingsonderdelen of leeractiviteiten die aan een andere instelling worden aangeboden of georganiseerd en het eindwerk. In Vlaanderen wordt onderwijs door een gastprofessor ook niet meegerekend in het percentage dat in een andere taal wordt aangeboden. Een uitzondering wordt in Vlaanderen eveneens toegestaan indien ten behoeve van buitenlandse studenten hetzelfde programma parallel in een vreemde taal en in het Nederlands wordt aangeboden. Daarnaast zijn er nog een aantal uitzonderingen die betrekking hebben op het internationale karakter van het onderwijs. In Vlaanderen kan het instellingsbestuur masteropleidingen in een andere taal dan het Nederlands aanbieden voor programma’s die in het kader van een International Course Programme van ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van buitenlandse studenten zijn ontworpen of indien het gaat om masteropleidingen van Erasmus Mundus. In de Franse Gemeenschap kan er eveneens op het niveau van de tweede cyclus een afwijking worden verleend door de regering indien het gaat om het internationale, wetenschappelijke of specifieke karakter van het onderwijs. Deze afwijking wordt toegestaan op voorstel van de bevoegde raden voor de verschillende vormen van hoger onderwijs. Voor de BANABA51 (in de Vlaamse Gemeenschap) en de MANAMA52 of bijkomende Master en de gezamenlijke doctoraten zijn er noch in de Vlaamse, noch in de Franse Gemeenschap beperkingen voorzien wat betreft de onderwijstaal. Ondanks de toegestane afwijkingen ervaren vooral de Vlaamse instellingen de beperkingen op het gebruik van het Engels (of een andere vreemde taal) als onderwijstaal, in het bijzonder op bachelorniveau, als zeer hinderlijk voor het opzetten van bi-, multipele of gezamenlijke diplomering. Zij zijn in feite verplicht naast de Nederlandstalige opleiding een parallelle variant in het Engels te organiseren. Ten slotte stelt zich nog het probleem van de kennis van het Nederlands bij de aanvang van de studies in Vlaanderen. “Van zodra een student een diploma behaalt van een Vlaamse instelling van hoger onderwijs wordt hij in bepaalde contexten automatisch gerekend tot iemand van een Vlaamse taalrol. Dat betekent dat verondersteld wordt dat de student voldoende het Nederlands machtig is en dat bij contingentering van bepaalde beroepen hij binnen het Vlaamse contingent ressorteert.53 ” Daarom kunnen de Vlaamse HOI-en de toelating tot de eerste inschrijving voor een opleiding of een opleidingsonderdeel afhankelijk maken van het bewijs dat de student geslaagd is voor een toets over de voldoende kennis van het Nederlands. Het gaat hier dus niet om een wettelijke verplichting. Toch moeten de studenten uit de Franse Gemeenschap bij de aanvang van de studie aan een Vlaamse instelling meestal bewijzen dat hij/zij aan de taalvoorwaarden voldoet. In de praktijk gaat het hier vaak om een ingangsexamen of een test Nederlands. Dit wordt door een aantal Franstalige instellingen als een ernstige hinderpaal ervaren bij het opzetten van bi- of gezamenlijke diplomering tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschappen van België. In de Franse Gemeenschap moeten nieuw ingeschreven studenten de kennis van het Frans niet bewijzen maar zij moeten de taal wel beheersen vooraleer zij aan de examens deelnemen (voor de universiteiten Artikel 49 51 Bachelor na Bachelor 52 Master na Master 53 Beerten e.a. p. 8
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
28
Samenvatting van de beknopte enquête
§ 3 van het zogenoemde Bologna-decreet van de Franse Gemeenschap))54. Dit werd echter nergens als een probleem ervaren. Alleen de studenten die een Bachelor of Master met een didactische finaliteit willen behalen moeten beschikken over een uitstekende kennis van het Frans. Wat de Duitstalige Gemeenschap betreft dienen studenten verpleegkunde een voldoende en studenten lerarenopleiding een uitstekende kennis van het Duits te bewijzen maar omdat er hier nog geen bi-, multipele of gezamenlijke diplomering wordt aangeboden heeft het probleem zich nog niet gesteld. 5.1.3. Financiering Het feit dat de inschrijvingsgelden en de subsidiëring van de studenten niet alleen binnen Europa maar ook binnen België aanzienlijk verschillen, leidt tot aanzienlijke problemen bij het opstellen van samenwerkingsakkoorden voor bi-, multipele of gezamenlijke diplomering. Omwille van de hoge inschrijvingsgelden in Engeland hebben een aantal instellingen afgezien van samenwerking met Engelse universiteiten. Deze wensen immers hun hoge inschrijvingsgelden te behouden (tenzij het gaat om een zuivere uitwisseling van een identiek aantal studenten). Zelfs indien er goede akkoorden worden gesloten tussen instellingen dan kunnen er nog onvoorziene problemen rijzen. Zo bleek bij de MA “Business and Technology” die gezamenlijk werd georganiseerd door de Nederlandstalige en Franstalige Solvay Business Schools van respectievelijk de ULB en de VUB dat er zich onverwachte problemen stelde. Iedere universiteit leverde 50% van het onderwijs en had dus ook recht op 50% van de opbrengst. Maar omwille van het feit dat de ‘minerval’ (inschrijvingsgeld en andere onderwijskosten) in de Franse Gemeenschap hoger ligt dan het inschrijvingsgeld in de Vlaamse Gemeenschap, schreven alle studenten zich in aan de VUB. Daardoor moest de VUB de helft van de ontvangen gelden voor financierbare studenten (zowel Belgische als Europese) doorsturen aan de ULB, een operatie die als niet politiek correct werd ervaren. Daarom werd voorgesteld om alle studenten voor 30 SP (Study Points) in te schrijven aan de ULB en voor 30 SP (Study Points) aan de VUB. Dat leverde dan weer problemen op voor de beursstudenten die slechts recht hadden op een beurs indien ze fulltime waren ingeschreven. De oplossing die uiteindelijk werd gevonden was dat alle studenten van het eerste jaar Master werden ingeschreven aan de VUB en die van het tweede Masterjaar aan de ULB. Binnen de VLIR is er een werkgroep die zich buigt over de verdeling van de financiële middelen voor de gezamenlijke en dubbele doctoraten binnen Vlaanderen. Deze groep heeft ook ad hoc vergaderingen met de CRef en de CIUF. 5.1.4. Examenregeling Verschillende respondenten wijzen op de problemen die voortvloeien uit de niet op elkaar afgestemde examenreglementen. Zo blijkt uit de gesprekken dat omwille van het feit dat men in de Vlaamse Gemeenschap gedelibereerd wordt voor de opgenomen credits en in de Franse Gemeenschap per studiejaar er zich soms problemen voordoen. 54 Tot in 2005-2006, was de kennis van de Franse taal een inschrijvingsvoorwaarde aan de hogescholen van de Franse Gemeenschap en een toelatingsvoorwaarde voor de examens aan de universiteiten van de Franse Gemeenschap. Sinds 2006-2007 is de wetgeving geharmononiseerd en werd het ook aan de hogescholen een toelatingsvoorwaarde voor de examens. De studenten kunnen de proef afleggen tot op de vooravond van de eerste examensessie in juni.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
29
Samenvatting van de beknopte enquête
Bovendien dient een student in de Franse Gemeenschap om geslaagd te zijn voor een studiejaar een gemiddelde te halen van 12/20 en 10/20 voor ieder opleidingsonderdeel. Toch kan een jury, mits motivering, een student geslaagd verklaren indien hij deze scores niet behaalt. Bovendien kan een jury een student op het einde van de tweede zittijd van een jaar dat niet leidt tot het behalen van een diploma een student geslaagd verklaren voor dat jaar indien hij/zij minstens 48 credits heeft behaald (of desgevallend het aantal credits voor dat jaar min twaalf)voor opleidingsonderdelen waarop hij minstens 10/20 haalde en indien hij op de behaalde credits een gemiddelde heeft behaald van ten minste 60%. Dit is mogelijk indien geen van de 12 overblijvende credits betrekking hebben op opleidingsonderdelen die een vereiste voorkennis voor het verder zetten van het opleidingstraject omvatten. Indien een student van deze gunstmaatregel gebruik maakt dan moet hij wel het saldo van de credits behalen in het volgende academiejaar. Aan de hogescholen worden de overblijvende credits gedelibereerd samen met de credits van het volgende academiejaar. Aan de universiteiten kunnen de deliberaties voor het saldo van het voorafgaande jaar en het hogere jaar echter niet gelijktijdig plaats vinden omdat het hier vaak om twee afzonderlijke jury’s gaat. De betreffende jury beoordeelt eerst de resultaten van de student voor de 12 uitgestelde studiepunten. Indien de student hiervoor geslaagd is, kan hij gedelibereerd worden voor het hogere jaar. 5.1.5. Vormvereisten van het diploma Ook de vormvereisten van het diploma kunnen leiden tot problemen bij het opstellen van samenwerkingsakkoorden met het oog op bi-, multipele of gezamenlijke diplomering. Deze vormvereisten kunnen zowel de taal van het diploma betreffen als de vermelding van de graad en van de opleidingsonderdelen. In vele gevallen is het daarom gemakkelijker om een dubbel of multipel diploma af te leveren dan een gezamenlijk diploma. Wat de Vlaamse Gemeenschap betreft zijn er echter andere redenen dan de vormvereisten van het diploma die het uitreiken van een gezamenlijk diploma bemoeilijken. De Franse Gemeenschap heeft in de artikels 80 § 2, 81 en 82 van het Bolognadecreet de vormvereisten van het diploma vastgelegd. Deze artikels gelden echter alleen voor de universiteiten. In de Vlaamse Gemeenschap werden deze bepaling vastgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de vorm van de diploma’s en de inhoud van het bijhorend diplomasupplement uitgereikt door de instellingen voor hoger onderwijs in Vlaanderen.55 Wat de dubbele en de gezamenlijke doctoraatsdiploma’s betreft zijn in het structuurdecreet van de Vlaamse Gemeenschap56 twee bijlagen opgenomen (bijlagen 5 en 6) waar duidelijk wordt aangegeven aan welke vormvereisten deze dubbele of gezamenlijke diploma’s moeten voldoen en wat er op het diplomasupplement moet vermeld worden. Deze vormvereisten zijn echter (gedeeltelijk) in strijd met deze voor de Franse Gemeenschap. In de Vlaamse Gemeenschap moet o.a. de behaalde graad van verdienste (de toegekende beoordeling) vermeld worden, terwijl deze niet vermeld wordt op het diploma van doctor in de Franse Gemeenschap (Art. 69 van het Bolognadecreet). Volgens sommige respondenten uit de Franse Gemeenschap blijkt het nog altijd onmogelijk om gezamenlijke diploma’s af te leveren met instellingen in o.a. Schotland en Italië omwille van het feit dat de wetgeving van de Franse Gemeenschap niet overeenstemt met deze van Italië en Schotland. Anderzijds werd het voorbeeld 55 http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=13526 56 Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen van 4 april 2003
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
30
Samenvatting van de beknopte enquête
gesignaleerd van een bidiplomering tussen een universiteit van de Vlaamse en een van de Franse Gemeenschap die diende omgevormd tot een gezamenlijke diplomering. Uit de geleverde informatie bleek echter niet duidelijk wat de redenen waren. Een aantal Franstalige respondenten vraagt zich af of het diploma, zoals het voorzien is in de samenwerkingsovereenkomst, wel zal erkend worden door het eigen Ministerie van Onderwijs. Zij vragen zich ook af of voor gereglementeerde beroepen het diploma wel toegang zal geven tot het beroep omdat het niet beantwoordt aan de vereisten van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. 5.1.6. Kwaliteitszorg Eén van de doelstellingen van de Bologna-verklaring is het nastreven van een grotere vergelijkbaarheid en afstemming van de systemen van hoger onderwijs in Europa. Om deze doelstelling te realiseren is een structuur van hoger onderwijs ontwikkeld, bestaande uit drie cycli met name de bachelor, de master en het doctoraat. De Bolognahervormingen behelzen echter niet alleen een gewijzigde structuur maar ook een grotere aandacht voor kwaliteitszorg in overeenstemming met de Standards and Guidelines for Quality Assurance in the European Higher Education Area57. De gewijzigde structuur van het hoger onderwijs en de daarmee samenhangende accreditatie werd voor Vlaanderen vastgelegd in het structuurdecreet, dat door de Vlaamse overheid werd goedgekeurd op 4 april 2003. De goedkeuring van het structuurdecreet heeft in Vlaanderen belangrijke implicaties voor het systeem van externe kwaliteitsbeoordeling gehad. Om de transparantie en de gelijkwaardigheid te vergroten, was het noodzakelijk de visitatiemechanismen aan te vullen met de uitbouw van een geschikt accreditatiemechanisme. Deze taak wordt sinds 1 februari 2005 waargenomen door de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Voor de Franse Gemeenschap werd in het decreet van 14 november 2002, het Agentschap voor de kwaliteit van het hoger onderwijs opgericht (Agence pour l’évaluation de la qualité de l’enseignement supérieur organisé ou subventionné par la Communauté française). Dit onafhankelijk agentschap trad in werking in januari 2004. Het Decreet van 22 februari 2008 bepaalt verschillende maatregelen voor de organisatie en de werking van het Agentschap. Het is echter belangrijk er op te wijzen dat de Franse Gemeenschap geen procedure voor accreditering heeft. Het Agentschap voor de evaluatie van de kwaliteit van het hoger onderwijs (L’Agence pour l’évaluation de la qualité de l’enseignement supérieur -AEQES) werkt sinds 2008, als onafhankelijk organisme en is ermee belast de externe kwaliteitsbewaking van de programma’s van het hoger onderwijs te organiseren en te verzekeren Er is dus een “ex ante” erkenning van de instellingen in de zin dat alleen de instellingen die expliciet in de teksten van de Franse Gemeenschap worden vermeld een diploma mogen afleveren voor de programma’s en onderwijsniveaus waarvoor ze onderwijsbevoegdheid hebben. De politiek heeft vrijwillig beslist om zich niet te wagen aan een accrediteringsprocedure zoals die in de Vlaamse Gemeenschap in voege is. Het is de bedoeling hierdoor het publieke karakter van het hoger onderwijs te waarborgen en tegelijkertijd ook de vrijheid van onderwijs te respecteren die door de Belgische grondwet wordt gewaarborgd. Een aantal (Vlaamse) respondenten betreuren echter dat sommige partners nog niet beschikken over interne en externe kwaliteitsinstrumenten wat de afstemming tussen de verschillende partners van de overeenkomsten bemoeilijkt. 57 http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/bologna/documents/Standards-and-Guidelines-for-QA.pdf
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
31
Samenvatting van de beknopte enquête
Ten aanzien van de externe kwaliteitszorg bepaalt het structuurdecreet dat opleidingen gezamenlijk om de acht jaar voorzien in een externe beoordeling (visitatie)58. Dit heeft als gevolg dat bij visitatie van een opleiding die samen met andere instellingen een gezamenlijke diplomering aanbiedt, het geheel van de opleiding dient gevisiteerd te worden. Indien de partnerinstellingen ook beschikken over een vergelijkbaar/gelijkaardig kwaliteitszorgsysteem kan dit de visitatie aanzienlijk faciliteren. Zoals wordt gesteld in de Joint-degree gids, is het evident dat de visitatie en accreditatie over het geheel van de opleiding gaat. Daardoor zou wel eens de indruk kunnen bestaan dat in gevallen van multipele diplomering de elementen van de buitenlandse partners niet aan dezelfde toetsing onderhevig zouden zijn. Dat is echter geen evidente conclusie59. Het decreet voorziet ook dat de accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma, wordt verleend op een gezamenlijke aanvraag van de betrokken instellingsbesturen (Art. 57, § 3). 5.1.7. De lerarenopleiding in de hogescholen Ondanks het feit dat er nood is aan goede leerkrachten Frans in de Vlaamse en Duitstalige Gemeenschappen van België en goede leerkrachten Nederlands in de Franse Gemeenschap zijn er een aantal ernstige belemmeringen voor de lerarenopleidingen waardoor bidiplomering (en zeker gezamenlijke diplomering) bijna onmogelijk wordt. Wij willen er hier even op wijzen dat Frans zowel in Vlaanderen als in de Duitstalige Gemeenschap verplicht wordt onderwezen als eerste vreemde taal. Daarnaast heeft de Franse Gemeenschap de laatste jaren werk gemaakt van de immersiescholen (écoles d’immersion linguistique)60 waar vanaf het derde jaar van de kleuterschool een aantal vakken in een andere taal dan het Frans worden onderwezen. Voor Brussel hoofdstad en de faciliteitengemeenten is dit het Nederlands, met uitzondering van de faciliteitengemeenten Malmedy, Waimes, Baelen, Plombières et Welkenraedt waar de scholen de keuze kunnen maken tussen het Duits en het Nederlands. In de andere steden en gemeenten hebben de scholen de keuze tussen het Nederlands, het Engels en het Duits. Het spreekt vanzelf dat de toekomstige leerkrachten die Frans als eerste vreemde taal moeten onderwijzen of diegenen die Nederlands, Duits of zelfs Engels als immersietaal dienen te onderwijzen baat hebben bij een langdurig verblijf in de Gemeenschap die deze taal als moedertaal heeft en dat deze studenten deze inspanning graag beloond zien door een bidiplomering. Toch zijn er een aantal belemmeringen voor deze vormen van bidiplomering. De eerste uitdaging situeert zich op het gebied van de competenties. Vlaamse studenten in Vlaanderen, Franstalige in de Franse Gemeenschap en Duitstalige studenten in de Duitstalige Gemeenschap studeren de moedertaal van de eigen Gemeenschap en moeten deze ook onderwijzen. Studenten uit de andere Gemeenschappen dienen vooral de competenties te beheersen voor het onderwijzen van Nederlands, Frans of Duits als (eerste) vreemde taal. De te behalen competenties van de gaststudenten verschillen dus van deze van de studenten van de thuisinstelling. Om deze reden heeft de lerarenopleiding van de AHS in Eupen een samenwerkingsverband aangegaan met de Pädagogische Hochschule Schaffhausen (PHSH), een Duitstalige Zwitserse hogeschool waar onderwijs van 58 http://www.vlhora.be/vlhora.asp?link=0501 59 Beerten e.a. p.10 60 http://www.agers.cfwb.be/index.php?page=23799&navi=2432
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
32
Samenvatting van de beknopte enquête
het Frans als vreemde taal ook tot de te behalen competenties behoort. Alhoewel deze samenwerking niet met een dubbel diploma wordt bekroond, wees de heer Boemer, directeur van de AHS er op dat de samenwerking met deze hogeschool zeer vlot verloopt omdat de studenten lerarenopleiding dezelfde competenties moeten behalen. Anderzijds stelt zich bij de bidiplomering met lerarenopleidingen van de Franse Gemeenschap het probleem dat de lijst van de te behalen diploma’s en combinaties voor de studenten Bachelor Lager Secundair Onderwijs vast ligt en dat hier niet kan aan getornd worden. Daarom zouden bv. Vlaamse studenten die De Bachelor Lager Secundair Onderwijs Frans-Godsdienst volgen het diploma “Français – Religion” behalen. Met Frans wordt hier echter Frans als moedertaal bedoeld terwijl deze studenten deze competentie niet echt beheersen. Het zou dus eerlijker zijn aan deze studenten het diploma “Français, lange étrangère – Religion” te overhandigen maar dit is niet mogelijk. Ook verschilt het aantal onderwijsvakken voor de Bachelors Lager Secundair Onderwijs tussen de Vlaamse Gemeenschap (twee vakken) en de Franse Gemeenschap (één, twee of drie vakken). Daarom vragen de betrokken lerarenopleidingen grotere flexibiliteit van de wetgever in verband met de uit te reiken diploma’s. Men zou kunnen overgaan tot het aanvragen van uitzonderingsmaatregelen voor het wijzigen van de benamingen van de opleidingen. Deze uitzonderingen zou men kunnen aanvragen het Ministerie van de Franse Gemeenschap. 5.1.8. Gereglementeerde beroepen Hoewel de toegang tot de dienstverlenende intellectuele beroepen federale of zelfs Europese materie is, (dat laatste voor de beroepen van architect, verloskundige, apotheker, arts, verpleegkundige, tandarts of dierenarts) blijkt dat door de verschillende organisatie van het onderwijs in de Vlaamse en Franse Gemeenschap van België de opleidingen tot deze beroepen steeds meer uit elkaar te groeien. Als voorbeeld geven we de opleiding tot vroedkundige. In de Vlaamse Gemeenschap is vroedkunde een bacheloropleiding van 180 ECTS, terwijl studenten vroedkunde in de Franse Gemeenschap een opleiding van 240 ECTS-punten volgen. In sommige landen beperkt de lokale beroepswetgeving de universiteiten en hogescholen ook om o.a. hun ingenieurscurricula te hervormen aangezien het de beroepsfederaties zijn die de licenties verlenen. Dit bemoeilijkt het bereiken van bidiplomeringsakkoorden.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
33
Samenvatting van de beknopte enquête
5.1.9. De APS-screening Alle studenten die op basis van een Chinees diploma willen komen studeren in België moeten eerst de APS61 screening doorlopen in Beijing. APS formuleert een (niet-bindend) advies over het niveau van de student. Een APS-certificate wordt enkel uitgereikt aan studenten die gekwalificeerd zijn om zich in te schrijven vanaf het eerste jaar Bachelor. Zonder het APS-certificaat is het onmogelijk om een studentenvisum te verkrijgen van de Belgische Ambassade in China. De student moet zelf de APS administratie in Beijing contacteren per e-mail en daarenboven kost het hen €250. Een aantal instellingen vinden dat de APS-vereiste, die uitsluitend Chinese kandidaat-studenten viseert, sinds kort een aanzienlijke hinderpaal vormt voor studentenmobiliteit binnen bidiploma-afspraken in de mate dat zij ook geldt voor studenten uit partneruniversiteiten. In de Franse Gemeenschap bestaat er echter een soort “light versie” van de screening voor studenten die daar in het kader van een samenwerkingsovereenkomst of gezamenlijke diplomering studeren. De betrokken studenten moeten voor het bekomen van hun visa een aanvraag voor een APS certificaat indienen bij de DAAD62 (in dit geval de culturele dienst van de Duitse ambassade van Peking). Deze lichtere procedure houdt in dat de authenticiteit van de documenten wordt nagegaan. Indien de authenticiteit van de documenten wordt bevestigd dan krijgt de student toegang tot de studies van het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap. De betrokken instellingen van de Franse Gemeenschap moeten de samenwerkings- en uitwisselings-overeenkomsten samen met de lijst van de betrokken studenten overmaken aan de Algemene Directie van het Hoger Onderwijs (niet leerplichtonderwijs - DGNORS) zodat de aanvraag voor de toepassing van de “light screening” door de diensten van de DGNORS bij de diensten van de DAAD kan ingediend worden.
5.2. Academische uitdagingen Volgens de meeste respondenten is de belangrijkste uitdaging het feit dat men de wetgeving van de betrokken Gemeenschappen of landen op elkaar moet afstemmen. Dit wordt volgens een aantal respondenten van de Franse Gemeenschap nog bemoeilijkt door het feit dat hun wetgeving vaak in tegenspraak is met de Europese richtlijnen (o.a. wat betreft het diplomasupplement. Verder zijn de academische belemmeringen voor bi-, multipele of gezamenlijke diplomering vrij beperkt. Toch blijkt dat sommige respondenten het niet eenvoudig vonden om het eens te raken over de inhoud van een gezamenlijk programma. Ook is het soms niet evident om bv. een programma dat werd opgezet in het kader van Erasmus Mundus te laten aansluiten bij de bestaande opleidingen in de instelling. Ook het feit dat de Franse en de Vlaamse Gemeenschap een verschillende visie hebben op het competentieonderwijs kan een uitdaging zijn bij het opzetten van samenwerking tussen instellingen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. De andere academische knelpunten die werden gesignaleerd zijn de verschillende types van onderwijs- en leermethodieken en evaluatiemethodes binnen de partnergroep, de verschillende interpretatie van de toepassing van ECTS63 en de “academische vrijheid” van docenten die aarzelen om hun eigen praktijk bloot te stellen aan geregelde evaluatie en doorlichting. Sommige respondenten wijzen erop dat deze problemen kunnen opgelost worden door het efficiënt gebruik van ECTS fiches64 maar heel wat part 61 Akademische Prüfstelle 62 Deutsche Akademische Austauchdienst 63 European Credit Transfer and Accumulation System. 64 De ECTS fiches geven per opleidingsonderdeel informatie over het aantal studiepunten, de inhoud, de doelstellingen, de leermiddelen en de vereiste voorkennis voor het desbetreffende opleidingsonderdeel.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
34
Samenvatting van de beknopte enquête
ners hebben deze fiches nog niet aangemaakt in een wijdverspreide Europese taal (in de meeste gevallen het Engels). Daarnaast blijkt dat ECTS en de ECTS-fiches in de verschillende landen van Europa niet op dezelfde manier worden gebruikt. Uit recent Vlaams65 en Europees66 onderzoek blijkt dat ECTS en het diplomasupplement nog niet overal worden gehanteerd en dan zeker niet op uniforme wijze. Zo zeggen minder dan 82% van de Vlaamse Erasmusstudenten dat ECTS werd gebruikt in de gastinstelling en stellen slechts drie vierden van de Erasmuscoördinatoren die aan de grootschalige Europese impactstudie deelnamen dat ECTS voor alle programma’s wordt gebruikt. Een van de voornaamste aanbevelingen van de Europese impactstudie67 is daarom ook de uniforme toepassing van ECTS.
5.3. Andere uitdagingen Een eerste uitdaging is het feit dat men het zou moeten eens raken over de gebruikte terminologie. Daarnaast hebben de respondenten problemen gesignaleerd zoals de verschillende academische kalenders van de verschillende landen en instellingen. Dit kan een groot probleem zijn bij de organisatie van het gezamenlijk programma, vooral bij de praktische organisatie van de lessen, de examens, de jury’s enz. Verder kunnen er administratieve problemen rijzen wanneer studenten die deelnemen aan een programma dat leidt tot bi- of gezamenlijke diplomering dit combineren met hun Erasmusmobiliteit en die op deze manier hun opleiding volgen in drie verschillende landen. Sommige respondenten betreuren ook het gebrek aan complementaire databanken. Ten slotte wijzen enkele respondenten op het feit dat het niet altijd evident is om te werken met studenten en collega’s met een totaal andere culturele achtergrond. Toch zou men dit moeten zien als een van de meest positieve uitdagingen van de gezamenlijke programma’s. In een wereld die alsmaar globaliseert zullen vele afgestudeerden ook moeten werken in een multiculturele omgeving.
6. Instrumenten voor het bevorderen van gezamenlijke diplomering 6.1. De decreten 6.1.1. Vlaanderen Tijdens de gesprekken en in de antwoorden van de respondenten werd herhaaldelijk verwezen naar de decreten die het organiseren van bi-, multipele en gezamenlijke diplomering hebben mogelijk gemaakt in de verschillende Gemeenschappen van België. Voor Vlaanderen worden de juridische bepalingen opgenomen in het Decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (artikels 86, 94, 95 en 95bis)68. De voornaamste bepalingen in verband met bi-, multipele en gezamenlijke diplomering kunnen als volgt worden samengevat:
65 Kisch, M., Van den Dries, A., Beernaert, Y., Geentjens, J. (2009).Dynamische Analyse van de verslagen van de Vlaamse Erasmusstudenten 2005-2008. EPOS: Brussel. 66 European Commission, Directorate-General for Education and Culture.(2008). The Impact of ERASMUS on European Higher Education:Quality, Openness and Internationalisation. EC EAC: Brussel. 67 The Impact of ERASMUS on European Higher Education. (2008). 68 Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
35
Samenvatting van de beknopte enquête
Artikel 86 voor de samenwerking in Vlaanderen bepaalt dat universiteiten onderling en hogescholen onderling gezamenlijke diploma’s kunnen afleveren. Dit geldt dus niet voor universiteiten samen met hogescholen, tenzij de enkele gevallen waarvoor op andere plaatsen in dit structuurdecreet formele uitzonderingen zijn bepaald. Er is hier ook duidelijk gekozen voor het gezamenlijk diploma: men kan dus niet “bi”-diplomeren tussen Vlaamse instellingen69. Artikel 94 §1 bepaalt dat de hogescholen en universiteiten in hun onderwijs- en examenregeling kunnen bepalen onder welke voorwaarden hun studenten onderwijs kunnen volgen en examens kunnen afleggen aan een andere hogeschool of universiteit in België, in een andere ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs, in een geregistreerde instelling voor hoger onderwijs, aan de Koninklijke Militaire School in Brussel of aan een hogeronderwijsinstelling in het buitenland, voor zover deze een opleidingsprogramma van tenminste drie jaar aanbiedt. Artikel 94 §2 bepaalt dat een hogeschool of universiteit samen met één of meerdere partnerinstellingen (een hogeschool of universiteit van de Franse Gemeenschap, een hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap, de Koninklijke Militaire School in Brussel, een buitenlandse hogeronderwijsinstelling) tegelijk een hogeronderwijsdiploma kan afleveren met een andere benaming dan door de partnerinstelling kan worden afgeleverd krachtens de voor haar geldende regelgeving (het gaat hier dus om bi- of multipele diplomering), wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1°) dat tussen de hogeschool en de partnerinstelling een overeenkomst is gesloten waarin wordt bevestigd dat er voldoende overeenstemming is met de doelstellingen en de inhoud van de opleidingen; 2°) dat de studenten ten minste één derde van de omvang van de opleiding gevolgd en verworven hebben in die andere instelling of instellingen; 3°) dat de studenten in het academiejaar waarin de diploma’s samen worden afgeleverd, ingeschreven zijn in de hogeschool/universiteit, eventueel slechts voor de examens; deze eis geldt niet als het gaat om uitwisselingen in het kader van Europese onderwijsprogramma’s; 4°) in de overeenkomst een dubbele aanrekening van de studenten of diploma’s voor de subsidiëring van de betrokken instellingen wordt vermeden. Het Vlaams hogeronderwijsdiploma en het diploma met een andere benaming worden op eenzelfde document afgeleverd, tenzij de regelgeving geldend voor de partnerinstelling dit niet toelaat. Een universiteit of hogeschool kan – binnen de perken van haar onderwijsbevoegdheid – met één of meerdere buitenlandse hogeronderwijsinstellingen, met één of meerdere hogescholen van de Franse of Duitstalige Gemeenschap of met de Koninklijke Militaire School in Brussel een gezamenlijk diploma uitreiken en bachelor- of master-graden verlenen aan de student. De organisatie van deze gezamenlijke opleidingen vindt plaats in het kader van een internationaal of Europees onderwijsprogramma of in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken instellingen (Art. 94 §3). Een universiteit kan samen met een andere binnenlandse of buitenlandse universiteit [of met de Koninklijke Militaire School in Brussel] een dubbeldiploma of een gezamenlijk diploma van de graad van doctor uitreiken na de openbare verdediging van een proefschrift ten overstaan van een jury waarin ten minste professoren van de betrokken instellingen zetelen en op voorwaarde dat de promovendus ten minste zes maanden aan de partneruniversiteit onderzoek heeft gedaan in het kader van zijn proefschrift (Art.94 §4).
69 Beerten e.a. p. 8
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
36
Samenvatting van de beknopte enquête
6.1.2. De Franse Gemeenschap Zoals reeds eerder gesteld zijn de belangrijkste voorwaarden voor het organiseren van bi-, multipele en gezamenlijke diplomering voor de Franse Gemeenschap opgenomen in verschillende artikels van het decreet van 31 maart 200470. In artikel 29 § 2 wordt gesteld dat onderwijsinstellingen onderling samenwerkingsovereenkomsten kunnen afsluiten voor het organiseren van studieprogramma’s waarvoor ze bevoegd zijn. De regering heeft het recht om de inhoud van deze overeenkomsten aan te vullen. De instellingen kunnen ook gezamenlijk een diploma afleveren. Indien twee instellingen van de Franse Gemeenschap aan andere decretale voorwaarden of andere reglementen onderworpen zijn wat betreft toegang tot en organisatie van het onderwijs en beoordeling van de studenten dan dient de samenwerkingsovereenkomst duidelijk te stellen welke voorwaarden van toepassing zijn. Indien de hogescholen samenwerken met een andere instelling dan een hogeschool dan kunnen er afwijkingen worden verleend wat betreft de minimale lesroosters die bepaald zijn in het decreet van 2 juni 2006. Artikel 39 van het decreet van 28 november 2008 bepaalt dat ten minste 30 ECTS studiepunten van iedere cyclus effectief moeten georganiseerd worden door de instelling die de academische graad toekent of het diploma uitreikt. Dit Artikel heeft echter slechts betrekking op de universiteiten. Voor een samenwerkingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 29 § 2 van het decreet van 31 maart 2004 (Bologna-decreet) geldt echter dat studenten minstens 20 ECTS studiepunten moeten behalen in de codiplomerende instelling die georganiseerd of gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschap indien het gaat om studenten van de eerste cyclus en minstens 15 studiepunten indien het gaat om studenten van de tweede cyclus of in andere gevallen. Artikel 29 § 3 van datzelfde decreet bepaalt ook dat de hogeronderwijsinstellingen van de Franse Gemeenschap voor deze samenwerkingsovereenkomsten Belgische of buitenlandse partners kunnen kiezen op voorwaarde dat deze erkend zijn door de bevoegde autoriteiten op het gebied van het hoger onderwijs. Artikels 80, 81 en 82 van hetzelfde decreet vermelden de vormvereisten van het diploma. Deze artkels zijn echter slechts van toepassing op de universitaire instellingen. Artikel 80 § 2 bepaalt o.a. dat wanneer het gaat om diploma’s die door iedere instelling worden afgeleverd (bi- of multipele diplomering), het diploma dat wordt afgeleverd in de Franse Gemeenschap moet verwijzen naar het of de andere diploma’s die in het kader van de samenwerkingsovereenkomst is/zijn uitgereikt. In artikel 81 wordt bepaald dat de minimale vermeldingen op het diploma in het Frans moeten zijn maar dat ze in het geval van een intercommunautaire of internationale overeenkomst mogen aangevuld worden met de vertaling in een andere taal. Artikel 82 bepaalt dat er slechts één diplomasupplement aan het diploma wordt toegevoegd. Omwille van het feit dat voor de Franse Gemeenschap de regelgeving in verband met bi-, multipele en gezamenlijke diplomering verspreid is over verschillende decreten, werkt er momenteel een werkgroep van de CRef aan een document dat alle regelgeving bijeen zou brengen om op die manier de organisatie van “codiplomering” te vereenvoudigen.
70 Décret définissant l’enseignement supérieur, favorisant son intégration dans l’espace européen de l’enseignement supérieur et refinançant les universités
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
37
Samenvatting van de beknopte enquête
6.1.3. De Duitstalige Gemeenschap Hoewel er aan de Autonome Hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap nog geen bi-, multipele of gezamenlijke diplomering wordt aangeboden en het decreet dit ook niet voorziet, krijgt de Autonome Hogeschool in artikel 2.1 van het decreet van 27 juni 2005 de opdracht samenwerking te organiseren met Belgische en buitenlandse universiteiten en vooral hogescholen. Bovendien moet ze de richtlijnen van het Bolognaproces implementeren. De hogeschool krijgt ook als opdracht de studentenmobiliteit te verbeteren, in eerste instantie binnen Europa en hiervoor maatregelen te treffen die de wederzijdse erkenning van de studies en de evaluaties vergemakkelijken. Er is echter geen verwijzing naar bi-, multipele of gezamenlijke diplomering.
6.2. De Joint-degree gids Tijdens de gesprekken werd herhaaldelijk verwezen naar de Joint degree-gids die in 2008 werd samengesteld door de Vlaamse Bologna-experten. In deze gids worden de verschillende vormen van samenwerking en diplomering besproken en worden ook definities voorgesteld die door alle Vlaamse instellingen op een eenduidige wijze gehanteerd kunnen worden. Daarnaast is er een grondige bespreking van het wettelijk kader in Vlaanderen om een bi-, multipele of gezamenlijke diplomering te organiseren met specifieke verwijzingen naar het wettelijk kader voor Erasmus Mundus, de doctoraten en de taalwetgeving. Daarna volgen een aantal aanbevelingen in verband met de partnerkeuze en het opzetten en operationaliseren van een gezamenlijke diplomering. Een volgend hoofdstuk behandelt de kwaliteitsborging van een gezamenlijk programma en ook de decretale eisen in dit verband die gelden voor Vlaanderen. Tenslotte eindigt de gids met een verwijzing naar de aspecten en vormvereisten van een samenwerkingsovereenkomst. Als bijlage worden ook verschillende modelovereenkomsten gegeven (voor een double degree, een internationale joint degree en een modelovereenkomst voor nationale samenwerking. Verschillende gesprekspartners van de Franse Gemeenschap betreurden dat een dergelijk instrument niet aanwezig is voor de Franse Gemeenschap. Binnen de CREF71 werden er wel een aantal modelovereenkomsten opgesteld maar toch meenden verschillende respondenten dat het nuttig zou zijn indien een dergelijk instrument zoals de Joint-degree gids ook voor de Franse Gemeenschap ontwikkeld zou worden. Toch wijzen een aantal gesprekspartners er op dat deze modelovereenkomsten telkens opnieuw dienen aangepast te worden, rekening houdend met de wettelijke bepalingen die gelden voor de betrokken landen en instellingen.
6.3. De ECTS Users’ guide Verschillende respondenten wijzen erop dat een van de nuttigste instrumenten bij het organiseren van vormen van gezamenlijke diplomering de ECTS-fiches zijn. Toch blijken alle landen deze nog niet te gebruiken (tenzij voor studentenmobiliteit)72 en worden ze niet altijd op dezelfde manier geïnterpreteerd. De Europese commissie (DG EAC) stelt daarom een handige gids ter beschikking: de ECTS users’ guide73 waarbij niet alleen wordt uitgelegd wat de kenmerken zijn van ECTS en hoe men ermee kan werken maar ook welke documenten en instrumenten voor de correcte toepassing van ECTS kunnen gebruikt worden. 71 Conseil des Recteurs des universités francophones de Belgique 72 Eurydice (2007). Focus on the Structure of Higher Education in Europe 2006/07; National Trends in the Bologna Process. Eurydice: Brussel, p. 25-29. 73 http://ec.europa.eu/education/lifelong-learning-policy/doc/ects/guide_en.pdf
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
38
Samenvatting van de beknopte enquête
Bij het opzetten van samenwerking met het oog op bi-, multipele en gezamenlijke diplomering zou het daarom nuttig zijn om aan de hand van deze ECTS-gids vooraf een grondige discussie te voeren over het gebruik van gedetailleerde ECTS-fiches waar niet alleen de inhoud maar ook de onderwijs- en evalueringsmethodes duidelijk zijn beschreven. De ECTS-fiches moeten in een voor alle partners begrijpbare taal zijn opgesteld. Er is ook een handig glossarium voorzien om terminologische misverstanden te voorkomen bij het opstellen van ECTS-fiches en overeenkomsten tussen partners. Een aantal respondenten uit de Franse Gemeenschap signaleerden echter een aantal tegenstrijdigheden tussen de ECTS – gids en de wetgeving in voege (bv. het gebruik van de ECTS quoteringen zoals bepaald in het Besluit dat de vorm van het diplomasupplement vast legt is in tegenspraak met de ECTS-gids). http://ec.europa.eu/education/policies/rec_qual/recognition/ds_en.pdf
6.4. Gebruik van modelcontracten Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat zowel voor de Franse als de Vlaamse Gemeenschap het opstellen van een samenwerkingsovereenkomst een wettelijke basisvoorwaarde is voor bi-, multipele of gezamenlijke diplomering. Als gevolg van het decreet van 16 juni 2006 heeft de CREF 8 modelovereenkomsten voor het gezamenlijk ontwikkelen van diploma’s uitgewerkt. Het gebruik van modelcontracten kan het opstellen van samenwerkingsovereenkomsten aanzienlijk faciliteren. Deze modelcontracten dienen rekening te houden met alle aspecten die door respondenten als knelpunten werden ervaren. Volgens de Joint degree-gids moeten de volgende elementen zeker worden opgenomen in de overeenkomst: • aan welke instelling de student voor het behalen van dat diploma moet inschrijven; • de modaliteiten inzake studiegeld. – hoe de instellingen de financiële middelen voor dit programma zullen inbrengen74 De gesprekspartners wezen erop dat er nog een aantal andere elementen zijn die dienen opgenomen worden in de samenwerkingsovereenkomst. • de benaming of benamingen van de opleiding conform aan de academische graden zoals ze bepaald zijn in de wetgeving; • de organisatie en het programma van de opleiding, met eventueel de gebruikte pedagogische methodes, aandacht voor de te bereiken leerresultaten en manieren van quoteren; • studieomvang uitgedrukt in ECTS-punten; • de taal waarin de opleiding wordt gegeven; • het onderwijs- en examenreglement en de manier van beoordeling van de studenten; • de taal en andere vormvereisten van het diploma. Het is evident dat de overeenkomsten dienen te worden aangepast aan de bestaande regelgeving in de partnerlanden maar eventueel ook die van de partnerinstellingen. Zo kunnen o.a. de Engelse hogeronderwijsinstellingen autonoom beslissen of en hoe ze bi-, multipele of gezamenlijke diplomering aanbieden.
74 Beerten e.a. p. 22
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
39
Samenvatting van de beknopte enquête
6.5. Een database met draaiboeken van bestaande projecten Een aantal respondenten wijzen er op dat het nuttig zou zijn dat draaiboeken worden gemaakt voor het ontwikkelen van projecten in de landen van het LLL-programma en de drie Gemeenschappen van België in het bijzonder. Indien instellingen hun kennis delen kan men op termijn komen tot een database van gegevens voor een groot aantal landen en instellingen. Op deze manier kan men moeilijkheden voorkomen. Sommige respondenten verwijzen naar een aantal landen waar men momenteel nog geen gezamenlijke diploma’s kan opstellen waardoor deze partnerlanden de facto niet in aanmerking komen voor Erasmus Mundus.
6.6. Instrumenten voor interne kwaliteitscontrole Omdat nog niet alle landen en instellingen gebruik maken van interne en externe kwaliteitscontrolemechanismen en omdat vertrouwen in de kwaliteit van de partners een essentieel element is voor het succesvol uitbouwen van een programma dat leidt tot bi-, multipele en gezamenlijke diplomering heeft de EUA, de European University Association richtlijnen uitgeschreven om de kwaliteit van gezamenlijke (maar ook bi- en multipele diplomering) te borgen en zo nodig aanpassingen te doen om de kwaliteit te verbeteren75. De richtlijnen vertrekken van de kwaliteitscontrole bij het opzetten van de samenwerking maar behandelen ook de manier waarop de kwaliteit van de opleiding kan verbeterd worden. Hoewel deze publicatie specifiek focust op masterprogramma’s, is ze ook bruikbaar voor samenwerkingsprogramma’s op bachelorniveau.
6.7. Open leeromgevingen Tijdens de gesprekken aan de KULeuven werd er op gewezen dat professoren en studenten momenteel nog te weinig gebruik maken van open leeromgevingen. Omdat de fysieke mobiliteit bijna zijn grens heeft bereikt en omdat voor gezamenlijke diplomering geen fysieke mobiliteit vereist is zou men meer gebruik moeten maken van de mogelijkheden van de bestaande open leeromgevingen. Op die manier zouden meer studenten in een internationale of intercommunautaire leeromgeving kunnen leren en werken en de voordelen van gezamenlijke diplomering ervaren. Het voorbeeld werd gegeven van WIKI voor internationaal studentengroepswerk maar ook van FlashMeeting, een e-tool voor video-conferencing vergelijkbaar met Skype maar meer geavanceerd.
6.8. Competentiematrix Het gebruik van een competentiematrix76 vereenvoudigt, vooral voor de professionele bachelors, het bewijs van de equivalentie van bestaande programma’s met deze in de andere Gemeenschappen van België of in het buitenland. De competentiematrix om opleidingen te vergelijken is, in tegenstelling tot de vergelijking van opleidingsonderdelen, een flexibel instrument omdat men competenties op verschillende manieren kan bereiken en er een vergelijking kan gebeuren van de bereikte leerresultaten. Men gaat uit van een domeinspecifiek referentiekader waarin alle competenties zijn opgenomen die voor het behalen van een bepaalde professionele bachelor vereist zijn. De competenties worden dan uitgedrukt in termen van kennis, vaardigheden en attitudes. Daarnaast wordt bepaald welke de leerresultaten van de afgestudeerden op het niveau van deze professionele bachelor zijn. Voor iedere competentie moet het te bereiken niveau worden aangegeven. De matrix 75 European University Association (2006). Guidelines for Quality Enhancement in European Joint Master Programmes: EMNEM – European Masters New Evaluation Methodology. Brussel: European University Association. 76 In een competentiematrix worden alle door een student te verwerven competenties beschreven en geconcretiseerd in indicatoren (zoals de Dublin descriptoren) die duidelijk maken wat er op een bepaald niveau onder een competentie verstaan wordt. De competentiematrix wordt gebruikt om het programma op te stellen, als criteria bij het evalueren van examens en stages, bij het beoordelen van EVC etc.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
40
Samenvatting van de beknopte enquête
wordt best opgesteld in samenwerking met het werkveld en moet rekening houden met de competenties die voor de desbetreffende niveaus zijn vooropgesteld in het EQF77 en in de Vlaamse kwalificatiestructuur78.
7. Kritische succesfactoren Een aantal kritische succesfactoren voor het opzetten van gezamenlijke programma’s met het oog op bi-, multipele en gezamenlijke diplomering kwamen bij de meeste respondenten en gesprekspartners aan bod.
7.1. Vertrouwen De eerste en essentiële succesfactor is wederzijds vertrouwen in (de kwaliteit van) de partners. Dit vertrouwen komt er dankzij langdurige samenwerking tussen de verschillende partners. Het is niet verwonderlijk dat bijna alle respondenten erop wezen dat zij in het verleden al met hun partners samenwerkten in het kader van Trialoog, Erasmus Belgica, Erasmus of thematische netwerken. Vaak was er eerst alleen studentenmobiliteit, daarna een Intensive Programme of Curriculum Development in het kader van het Erasmusprogramma om tenslotte te komen tot een bi-, multipele of gezamenlijke diplomering. Vooral de internationale gezamenlijke diplomeringen zijn er gekomen in het kader van Erasmus Mundus of van een (thematisch) netwerk waar de partners reeds lang deel van uitmaakten.
7.2. Degelijke voorbereiding Bijna alle gesprekspartners en correspondenten wezen erop dat een grondige voorbereiding absoluut noodzakelijk is om succesvol te zijn. Deze voorbereiding moet alle aspecten beslaan gaande van de benaming en inhoud van het programma over de verdeling van de verantwoordelijkheid voor de verschillende opleidings onderdelen. Men dient ook rekening te houden met de nationale wetgeving inzake organisatie van het academiejaar, verschillende verlofstelsels en dergelijke. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap het opstellen van een samenwerkingsovereenkomst zien als een essentiële voorwaarde voor zowel bi-, multipele als gezamenlijke diplomering. Deze samenwerkingsovereenkomsten moeten rekening houden met het wettelijk kader dat van kracht is in alle partnerinstellingen en moet zeker verwijzen naar de voorwaarden en modaliteiten van inschrijving, financiering en alle aspecten van de diplomering. Het is ook geen overbodige luxe om de samenwerkingsakkoorden te laten verifiëren door de juridische dienst van de betrokken instellingen. Zowel aan de ULB als de UCL gaf men voorbeelden van inhoudelijk uitstekende projecten die problemen hadden opgeleverd omdat de betrokken (vaak heel bevlogen) professoren te weinig rekening hadden gehouden met het wettelijk kader in de verschillende instellingen. Daarom heeft de UCL een begeleidingsdienst opgestart waar alle professoren die aan een bi-, multipel of gezamenlijk diplomeringsprogramma wensen te beginnen een beroep op kunnen doen. Op de website van de universiteit vinden de professoren een vademecum voor het gezamenlijk organiseren van opleidingen. Dit vademecum geeft vooral informatie over de te volgen procedures. Daarnaast is er ook de mogelijkheid om persoonlijke ondersteuning te krijgen en om persoonlijke boodschappen te sturen. De virtuele begeleidingscel bestaat uit een professor en een jurist. De professor die voor deze begeleiding verantwoordelijk is heeft er zich toe verbonden op alle mogelijke vragen binnen de 10 77 European Qualifications Framework 78 http://www.coc.be/docs/20080718_voorontwerp_van_decreet_kwalificatiestructuur.pdf
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
41
Samenvatting van de beknopte enquête
dagen te antwoorden. Het antwoord van de betrokken buitenlandse administraties kan echter veel langer op zich doen wachten (meestal een tweetal maanden).
7.3. Evenwicht tussen het aantal deelnemende studenten Enkele respondenten hebben er op gewezen dat het succes van een bestaand programma soms afhangt van het aantal deelnemende studenten in de verschillende partnerinstellingen. Vooral voor programma’s die niet worden gesubsidieerd in het kader van o.a. Erasmus Mundus kan een onevenwicht in het aantal deelnemende studenten leiden tot problemen in de financiering maar ook tot problemen qua verdeling van de werklast in de verschillende instellingen.
Besluit Samenvattend kan men stellen dat de uitdagingen bij de opstart van een bi-, multipele of gezamenlijke diplomering groot zijn. Het opzetten van een dergelijk programma vraagt een sterk vertrouwen in de kwaliteit van de aangeboden opleidingsonderdelen van de partner. Een langdurig overleg en kennismaking zijn hiervoor essentieel. Daarnaast is een degelijke voorbereiding waarbij alle afspraken intern in elke instelling en onderling in de projectgroep worden besproken onontbeerlijk. Het is dus een werk van lange adem. Daarom zou het bijzonder interessant zijn dat de instellingen die reeds bi-, multipele en gezamenlijke diplomering hebben georganiseerd hun ervaring zouden kunnen delen met andere minder ervaren hogeronderwijsinstellingen. Ook het stroomlijnen van de wetgeving binnen België zou deze vormen van samenwerking kunnen faciliteren. Bijna alle respondenten zijn het er immers over eens dat gezamenlijke programma’s bekroond door een bi-, multipele of gezamenlijke diplomering enorm verrijkend zijn, niet alleen voor de studenten die naast een internationale of intercommunautaire ervaring meer kansen hebben op tewerkstelling maar ook voor de betrokken professoren die hun expertise internationaal kunnen uitwisselen en delen. Ook de werkgevers en het bedrijfsleven zijn ervan overtuigd dat een dubbel, multipel of gezamenlijk diploma een echte troef is op de arbeidsmarkt en dat deze vorm van diplomering beantwoordt aan een reële behoefte.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
42
Deel II: Goede praktijk voorbeelden
1. Bidiplomering/multiple diplomering 1.1. Intercommunautair 1.1.1. Bidiplomering tussen KHM en HELHO, EPHEC en Galilée Sinds het academiejaar 2007-2008 reiken de Katholieke Hogeschool Mechelen (KHM) en de Haute Ecole Libre du Hainaut Occidental (HELHO) samen een dubbel diploma uit aan de studenten van de opleidingen bachelor in de journalistiek en bachelor in het communicatiemanagement (vanuit KHM) en baccalauréat en communication (vanuit HELHO). Een gezamenlijk diploma is o.a. uitgesloten omdat de opleidingen bachelor in de journalistiek en bachelor in het communicatiemanagement in Vlaanderen afzonderlijke opleidingen zijn terwijl in de Franse Gemeenschap de baccalauréat en communication één opleiding is waar naast communicatie en socio-culturele animatie ook journalistiek aan bod komt, zoals dat tot voor een paar jaar ook het geval was in Vlaanderen. De instellingen werkten al jaren samen in het kader van Trialoog en ook recent in het kader van Erasmus Belgica. Doelstellingen KHM en HELHO wilden aan hun studenten de mogelijkheid geven om tegelijkertijd het diploma van Vlaanderen en van de Franse Gemeenschap te verwerven en tegelijkertijd interculturele vaardigheden op te doen en de taal van de partnerinstelling beter onder de knie te krijgen. In 2005 werd voor het eerst de mogelijkheid overwogen. Daarom hebben de instellingen de respectievelijke programma’s onderzocht en zijn daarbij uitgegaan van het competentieprofiel voor de opleidingen en daaruit bleek dat er voldoende overeenstemming is tussen de inhoud en de doelstelling van de studieprogramma’s om tegelijk een diploma te kunnen uitreiken. Programma De studenten volgen één derde van het opleidingsprogramma (uitgedrukt in opleidingsonderdelen en in studiepunten) in de partnerinstelling. De studenten zijn voor het geheel van hun studieloopbaan ingeschreven aan één van de deelnemende instellingen. De student betaalt het inschrijvingsgeld aan de instelling waar hij is ingeschreven. Ze betalen de studiekosten wel aan de partnerinstelling (de ontvangende instelling). De studenten die in het kader van dit samenwerkingsakkoord hun diploma wensen te verwerven, zijn tijdens de periode van uitwisseling onderworpen aan de onderwijs- en examenregeling van de instelling waarnaar zij worden uitgezonden.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t iN pa ea le r en eeng e dzea mm en en tl ii e jvkrei en d id pe ll oimj e kr eis na gmien n lBeevligni g ë
43
Goede praktijkvoorbeelden
De studenten van het tweede programmajaar79 kunnen hun programma van 60 credits volgen en examens afleggen in de ontvangende hogeschool, waar ze zich ook in onderling akkoord inschrijven. De credits die bij de partnerinstelling worden behaald en/of de puntenscores worden wederzijds erkend. Voor het derde programmajaar keren de studenten terug naar hun thuisbasis. Ze zijn voor het derde jaar wel ingeschreven aan de twee instellingen. De studenten van de Franse Gemeenschap zijn dat jaar in de Vlaamse instelling (KHM) ingeschreven voor een examencontract en betalen hiervoor € 50. De Vlaamse studenten nemen een regelmatige inschrijving aan de HELHO en betalen € 50 voor administratieonkosten aan deze instelling van de Franse Gemeenschap. Op het einde van dat programmajaar behalen ze hun tweetalig diploma communicatiemanagement of journalistiek aan de KHM en baccalauréat en communication van HELHO. Eén document met op de ene zijde het diploma van KHM volgens de in Vlaanderen geldende taal- en vormvereisten en aan de andere zijde het diploma van HELHO volgens de daar geldende taal- en vormvereisten. De overeenkomst werd zowel door het Vlaamse Ministerie voor Onderwijs en vorming als door het Ministerie van de Franse Gemeenschap erkend. Voor Vlaanderen gebeurde de erkenning door het college van regeringscommissarissen en voor de Franse Gemeenschap door het kabinet van de Minister van Hoger Onderwijs. Er bestaat ook de mogelijkheid voor studenten van de KHM om na het behalen van het Vlaamse bachelordiploma een bijkomend jaar te doen aan HELHO om daar een bijkomend diploma te behalen. De studenten kunnen onmiddellijk naar het derde jaar gaan en een specialisatiediploma behalen: bv. socio-culturele animatie voor een student die reeds een diploma Journalistiek heeft behaald. HELHO heeft ook een samenwerkingsakkoord met de Arteveldehogeschool in Gent KHM heeft ook een samenwerkingsakkoord voor Bidiplomering met HELHO voor de opleiding Office Management, met Haute Ecole Galilée in Brussel voor de opleidingen Office Management en Toerisme en met EPHEC80 - Campus Université Catholique de Louvain voor de opleiding Bedrijfsmanagement. Voor meer informatie: http://www.khm.be/nieuws/bi-diplomering-met-la-haute-ecole-galil%C3%A9e-voor-opleidingen-officemanagement-en-toerisme-en-recreati http://www.helho.be/ECO/acceuileco.html http://www.ephec.be/html/news/article.cfm?ref=news_jour02
79 Tweede jaar van het normtraject 80 Haute Ecole Economique et Technique
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
44
Goede praktijkvoorbeelden
1.2. Internationaal 1.2.1. Bidiplomering aan de VUB, ULB, UCL en FPMS in het kader van T.I.M.E. Verschillende universiteiten Ingenieurswetenschappen (VUB81, ULB82, ULG83, UCL 84 en FPMS85) geven aan hun studenten de mogelijkheid om een dubbel ingenieursdiploma te behalen. Deze bidiplomering gebeurt via het netwerk T.I.M.E. (Top Industrial Managers of Europe), een netwerk van polytechnische scholen en technische universiteiten in Europa. Doelstellingen Met zulke dubbele diplomeringsovereenkomsten, bilateraal afgesloten tussen haar leden onderling, streeft T.I.M.E. ernaar hooggekwalificeerde ingenieursopleidingen te bevorderen en ingenieurs op te leiden die bekwaam zijn om in een transnationale en transculturele omgeving te functioneren. Zij streeft ernaar bij haar ingenieursstudenten intellectuele en fysische mobiliteit, aanpassingsvermogen, openheid voor andere culturen en twee(meer)taligheid te ontwikkelen en hen een diepgaande ingenieursopleiding te verstrekken. Een soortgelijke dubbele diplomeringsovereenkomst is ook tussen de VUB en de ULB in het leven geroepen. Hoewel beide instellingen T.I.M.E. leden zijn, kunnen zij evenwel geen dubbele diplomeringsprogramma’s aanbieden onder de T.I.M.E. koepel, omdat de T.I.M.E statuten slechts zulke programma’s toestaan tussen twee instellingen uit verschillende landen. Programma De bidiplomeringstrajecten starten bij begin van het 3de Bachelorjaar en gaan door in het 1ste Masterjaar en leiden tot een dubbel Masterdiploma – een in het Nederlands van de thuisinstelling en een in de taal van de (buitenlandse) partnerinstelling, na een verblijfsduur van minimum twee studiejaren aan de partnerinstelling. De student keert terug naar de thuisinstelling om af te studeren, en dus onderzoek te verrichten in het kader van zijn/haar afstudeerwerk, zodat hij/zij een aantal elementen van de opleidingscultuur van de partnerinstelling inbrengt in het onderzoek van de vakgroepen van de Faculteit voor Ingenieurswetenschappen. Tijdens de gesprekken aan o.a. de ULB bleek echter dat het in de bedoeling ligt van het T.I.M.E. netwerk om aan alle studententen die dit dubbel diploma willen behalen de verplichting op te leggen om een bijkomend jaar te volgen. Daarmee zou het netwerk voorbijgaan aan de oorspronkelijke bedoeling van de dubbele diplomering en zou men opnieuw belanden in de vroegere toestand waar vele universiteiten en andere instellingen van het hoger onderwijs de mogelijkheid boden om een dubbel diploma te behalen indien men een bijkomend jaar aan de instelling doorbracht nadat men reeds een diploma aan een andere instelling in binnen- of buitenland had behaald.
81 Vrije Universiteit Brussel 82 Université Libre de Bruxelles 83 Université de Liège 84 Université Catholique de Louvain 85 Faculté Polytechnique de Mons
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
45
Goede praktijkvoorbeelden
1.2.2. Multipele diplomering tussen KHLeuven, IBA Kolding (DK) en Coventry University (UK) De European Bachelor in Business Management-Marketing (EBM) is een professionele bachelor die sinds 2007 gezamenlijk wordt georganiseerd door KHLeuven, IBA Kolding (DK) en Coventry University (UK) en leidt tot een multipele diplomering door de drie betrokken instellingen. Omwille van de rationalisering in Vlaanderen is het haast onmogelijk om een gezamenlijk opleidingsprogramma dat leidt tot gezamenlijke diplomering (nieuw programma) te laten goedkeuren. Er werd daarom gekozen voor multipele diplomering. De opleidingstaal van het programma is Engels. Opdat het als dusdanig zou opgenomen worden in het Vlaams Hoger onderwijsregister diende de hogeschool de equivalentie te bewijzen tussen het Engelstalige en het parallelle Nederlandstalige programma. Dit gebeurde aan de hand van een competentiematrix waarin de competenties van het Nederlandstalig programma werd vergeleken met de competenties bereikt in het Engelstalig programma. Doelstellingen De doelstelling van het programma is de studenten de mogelijkheid te geven om een multipel diploma in Business Management - Marketing te behalen en tegelijkertijd een internationale ervaring op te doen in drie EU-lidstaten. De internationale cohorte van studenten studeert samen met andere internationale studenten (bv. Erasmus-uitwisselingsstudenten) in de drie betrokken instellingen waardoor ze niet alleen een interculturele ervaring opdoen maar ook de mogelijkheid krijgen om een internationaal netwerk uit te bouwen. Uit een bevraging van het arbeidsveld bleek immers dat er veel vraag is naar afgestudeerden met deze internationale competenties. Programma • Het eerste jaar studeren de studenten in Denemarken aan de International Business Academy (IBA) in Kolding • Het tweede jaar studeren ze in België aan de KHLeuven • Het derde jaar studeren ze in Engeland aan Coventry University In de bacheloropleiding Business Management - Marketing, krijgen de studenten een bedrijfseconomische vorming met een uitgesproken focus op marketing en communicatie. De nadruk ligt op de ontwikkeling van commercieel talent en inzicht in consumentengedrag. Ook marktonderzoek is een belangrijk onderdeel van het programma. De deelnemers aan het programma behalen drie diploma’s: een Deens (administratieve procedure nog niet afgerond), een Vlaams: Bachelor in Business Management, Marketing en een Brits diploma: BA (Hons) in Business Management and Marketing. Wat de vreemde talen betreft moeten de buitenlandse studenten slagen voor Business French/German als keuzevak om het Vlaamse diploma te behalen. In de samenwerkingsovereenkomst werden akkoorden opgenomen over de inhoud en de structuur van het programma, de wederzijdse erkenning van de ECTS-credits, de ondersteuning en begeleiding van de studenten, het faciliteren van de overgang van studenten tussen de verschillende studieprogramma’s en de toegekende diploma’s. Ondanks de moeilijke administratieve procedure zijn alle betrokkenen het erover eens dat deze samenwerking enorm verrijkend is. De studenten zijn ervan overtuigd dat het behalen van het diploma hun betere kansen zal geven zowel op de arbeidsmarkt als indien ze verder studeren. Voor meer informatie: http://www.khleuven.be/Studeren-aan-de-KHLeuven/Professionele-bachelors/ Bachelor-in-business-management-marketing
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
46
Goede praktijkvoorbeelden
2. Gezamenlijke diplomering 2.1. Intracommunautair 2.1.1. Interuniversitaire samenwerking Master in de huisartsgeneeskunde ISHO/ ICHO (K.U.Leuven, UGent, UAntwerpen, Vrije Universiteit Brussel). In Vlaanderen is de opleiding tot huisarts een driejarige opleiding. De studenten die een basisarts-diploma haalden en na het volgen slagen in de proeven van het eerste jaar van de huisartsopleiding worden toegelaten tot de masteropleiding. De totale duur van de beroepsopleiding is drie jaar, waarbij het eerste jaar kan samenvallen met het zevende jaar van het basiscurriculum. De ‘Master in de huisartsgeneeskunde’ omvat enkel het tweede en derde jaar van de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde. Het 2e en 3e jaar van de specifieke opleiding huisartsgeneeskunde worden gezamenlijk georganiseerd voor de studenten van alle Vlaamse universiteiten die de masteropleiding geneeskunde aanbieden: K.U.Leuven, Universiteit Antwerpen, Universiteit Gent, Vrije Universiteit Brussel. Doelstellingen Door de samenwerking tussen de vier huisartsinstituten van de genoemde universiteiten wensten de universiteiten met minder middelen te komen tot een wetenschappelijk uitstekend onderbouwde opleiding. Volgens de visitatiecommissie van 200586 heeft deze samenwerking inderdaad geleid tot een academische opleiding van hoge kwaliteit, ook vergeleken met de huisartsenopleiding in andere landen. Er is volgens de visitatiecommissie door de interuniversitaire samenwerking een hoge graad van doelmatigheid bereikt: er is goed onderwijs gerealiseerd met beperkte financiële middelen. Door de samenwerking is concurrentie en territoriumstrijd op de grens van de adherente gebieden van de verschillende universiteiten vermeden, de huisartsenopleiding is territoriumoverstijgend. Door de samenwerking is de maatschappelijke invloed, het aanzien van de huisartsenopleiding en de slagkracht vergroot. Door de gezamenlijke inspanningen was het mogelijk een aantal aspecten van de opleiding wetenschappelijk te onderbouwen. Programma De twee specifieke jaren van de opleiding Master huisartsgeneeskunde (120 studiepunten) bestaat uit vijf onderdelen die analoog zijn voor het eerste en tweede jaar. De opleidingsonderdelen van jaar twee vormen een verdieping en bouwen verder op de onderdelen van jaar één. Voor elk onderdeel van het programma is enkel een diplomacontract87 mogelijk (kan niet gevolgd worden met een examencontract88 of een creditcontract89). Deeltijds onderwijs is in principe mogelijk in een halftijds regime. De begintermen, de toelatingsvoorwaarden, de geldigheidsduur van het geschiktheidattest en de vrijstellingen werden ook gezamenlijk vastgelegd en beslist. Er zijn tussen de universiteiten duidelijke voorwaarden vastgelegd om te mogen deelnemen aan de examens van de masteropleiding huisartsgeneeskunde. Een van de 86 De onderwijsvisitatie geneeskunde: een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen geneeskunde aan de Vlaamse universiteiten, VLIR, rapport december 2005; http://minf.vub.ac.be/onderwijs/visitatie/VLIR-Geneeskunde_2005.pdf 87 Een diplomacontract is een toetredingscontract, aangegaan tussen de hogeronderwijsinstelling en de student die zich inschrijft met het oog op het behalen van een diploma of een getuigschrift van een opleiding. Studenten die zich inschrijven voor een diplomacontract nemen deel aan de onderwijsactiviteiten van alle opleidingsonderdelen en aan het examen. 88 Met een examencontract nemen studenten enkel deel aan examens (en niet aan onderwijsactiviteiten) met het oog op het behalen van een creditbewijs en/of een diploma. 89 Met een creditcontract schrijven studenten zich niet in voor de hele opleiding, maar slechts voor één of enkele opleidingsonderdelen (of vakken). Ze nemen deel aan onderwijsactiviteiten en het examen, met de bedoeling een creditbewijs voor dat opleidingsonderdeel te behalen.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
47
Goede praktijkvoorbeelden
onderdelen is een praktijkstage die ook in het buitenland kan plaats vinden. De interuniversitaire samenwerking is, volgens de visitatiecommissie, gebaseerd op een specifiek onderwijsconcept en op een sterke netwerkorganisatie. Het onderwijsconcept is een interactief onderwijskundig model met een wederzijdse beïnvloeding door en van het beroepsveld. Dit onderwijsconcept is op internationale referenties gebaseerd en volgens de actuele state-of-the-art voor de huisartsenopleiding doorgevoerd. De impact van de netwerkorganisatie’ voldeed volgens de visitatiecommissie in 2004-2005 aan de criteria voor toekenning van bijzonder kwaliteitskenmerk. Het gaat hierbij om het maatschappelijk effect van de samenwerking van de vier universitaire huisartsinstituten. Voor verdere informatie over de Master in de huisartsgeneeskunde: http://www.kuleuven.be/onderwijs/aanbod/opleidingen/N/pdf/SC_50269165.pdf http://www.auha.be/main.aspx?c=.STUDKIEZ&n=66244&ct=63422 http://aiv.vub.ac.be/opaweb/index?page=modeltraject&doelgroep=TS&omaNummer=2058 2.1.2. Gezamenlijke Bachelor en Master Vertaler-Tolk (HEL90 en ULg91) Omdat er in Luik geen Masteropleiding Vertaler-Tolk bestond heeft de Minister van Onderwijs van de Franse Gemeenschap uitzonderlijk de toelating verleend voor een gezamenlijke diplomering tussen een hogeschool en een universiteit. De opleiding van het lange type zal de mogelijkheid geven tot het behalen van een bachelor Vertaler-Tolk (1ste cyclus) en van master (2e cyclus). De opleiding werd in september 2008 opgestart. Doelstellingen Omwille van de groeiende globalisering laat de noodzaak aan goede vertalers en tolken zich steeds meer voelen. Daarom hebben de Haute Ecole de la Ville de Liège (HEL) en de Université de Liège (ULg) hun expertise samen gebracht om een kwalitatieve opleiding te organiseren. Programma De opleiding omvat naast Frans momenteel slechts vier vreemde talen (Nederlands, Engels, Duits en Spaans). De bacheloropleiding (180 ECTS) wordt hoofdzakelijk gedoceerd aan de HEL en ze worden daar ook ingeschreven, hoewel per academiejaar minstens 15 ECTS studiepunten worden gedoceerd door professoren van de ULg. De bacheloropleiding focust vooral op een diepgaande kennis van de Franse taal en van twee vreemde talen. Verder krijgen de studenten een aantal opleidingsonderdelen die bijdragen tot hun algemene vorming. Tijdens de twee jaar van de masteropleiding worden de studenten ingeschreven aan de ULg en wordt het grootste deel van het programma ook gedoceerd door professoren van de universiteit. De studenten kunnen op dat ogenblik kiezen tussen de opleiding vertaler of tolk. Verdere informatie: http://www.ulg.ac.be/cms/c_146843/traduction-et-interpretation 90 Haute Ecole de la ville de Liège 91 Université de Liège
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
48
Goede praktijkvoorbeelden
2.1.3. Gezamenlijke Bachelor en Master Vertaler-Tolk (HEFF92, HELV93 en HEB94) Een gelijkaardig gezamenlijk diploma wordt ook toegekend door de Haute Ecole Francisco Ferrer (HEFF), de Haute Ecole Léonard de Vinci (HELV ) en Haute Ecole de Bruxelles (HEB). De samenwerking is gebaseerd op het delen van expertise. • aan de Haute Ecole Francisco Ferrer: vertaling van juridische teksten • aan de Haute Ecole Léonard de Vinci: vertaling en terminologie / vertaling en Europese instellingen • aan de Haute Ecole de Bruxelles: litteraire vertaling/ vertaling en internationale betrekkingen / vertaling en taaltechnologie Bovendien heeft deze samenwerking het mogelijk gemaakt om weinig gekozen talen (Chinees, Turks en Arabisch) aan te bieden. Voor meer informatie: http://www.brunette.brucity.be/ferrer/TI/index.html
2.2. Intercommunautair 2.2.1. MA of Business and technology – ULB – VUB De ULB en de VUB besloten deze gezamenlijke master te organiseren als een internationaal-/ Europeesgeoriënteerde variant van hun Franstalige en Nederlandstalige programma’s die leiden tot het diploma van “ingénieur de gestion”/ “handelsingenieur”. Doelstellingen De voornaamste doelstelling van het programma is een internationale en Europese focus van het programma van handelsingenieur aan de Solvay Business Schools van de VUB en de ULB. Het is de bedoeling om beroepsbeoefenaars af te leveren die in staat zijn het bedrijfsjargon van zowel ingenieurs, economisten, juristen, computerspecialisten en andere experten in een bedrijfsomgeving te begrijpen. Men wenst handelsingenieurs te vormen die een brug kunnen vormen van tussen de verschillende geledingen van het werkveld. Ook is het de bedoeling het programma open te stellen voor Europese en internationale studenten die noch het Nederlands noch het Frans machtig zijn. Ook geeft het de mogelijkheid om buitenlandse professoren in te schakelen in het programma. Programma Het programma is een voltijds programma van twee jaar. De cursussen worden deels aan de VUB en deels aan de ULB gedoceerd. In het eerste jaar worden alle cursussen in het eerste semester aan de ULB gedoceerd en in het tweede semester aan de VUB.
92 Haute Ecole Francisco Ferrer 93 Haute Ecole Léonard de Vinci 94 Haute Ecole de Bruxelles
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
49
Goede praktijkvoorbeelden
In het tweede jaar kunnen de studenten hun curriculum meer personaliseren door optievakken te kiezen uit drie verschillende profielen (IT, Innovatie en Internationaal). Ze kunnen maximum twee keuzevakken vrij kiezen. Voor de optievakken moeten de studenten ten minste één vak van ieder III-profiel kiezen (IT, Innovatie, Internationaal) voor minimum 30 ECTS en maximum 42 ECTS. Het programma wordt gedoceerd in het Engels en de studenten moeten ook hun thesis in het Engels schrijven. Een goede kennis van het Engels is dus een belangrijke voorwaarde om aan het programma te beginnen. De studenten moeten minstens een bachelordiploma in economie of handelswetenschappen kunnen voor leggen. Oorspronkelijk werd dit programma bekroond met een bidiplomering maar omwille van wijzigingen in de Vlaamse wetgeving werd het hervormd tot een gezamenlijk programma, bekroond met een gezamenlijk diploma. Meer informatie: http://www.solvay.edu/EN/Programmes/MasterInternational/index.php 2.2.2. Master of Nuclear Engineering (MNM): UGent, KULeuven, VUB, UCL, ULg, ULB BNEN, het Belgian Nuclear Higher Education Network werd in 2001 gecreëerd door vijf Belgische universiteiten en het Belgische studiecentrum voor kernenergie (SCK•CEN) om gezamenlijk een programma van hoge kwaliteit op het gebied van kernenergie te ontwikkelen. In het kader van de herstructurering van het hoger onderwijs in Europa werd dit programma van 60 ECTS-studiepunten in 2008 hervormd en kreeg het de Engelse benaming: “Master of Science in Nuclear Engineering”. Het programma wordt verzorgd door een consortium van zes Belgische universiteiten (UGent, KULeuven, VUB, UCL, ULg, ULB) en het wordt gedoceerd in het Engels door professoren van de betrokken universiteiten. Doelstellingen De voornaamste doelstelling van het programma is het ontwikkelen van een programma van hoogstaande kwaliteit op het gebied van kernenergie in België. De partnerinstellingen meenden dat in een land dat voor de productie van elektriciteit voor een groot deel afhankelijk is van kernenergie het belangrijk is dat we beschikken over goed opgeleide ingenieurs op het gebied van de kernenergie. De doelstelling was de beste kwaliteit te leveren door een intense samenwerking tussen zes Belgische universiteiten en het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK•CEN). Het programma Het programma is samengesteld uit een aantal algemene opleidingsonderdelen die worden gevolgd door meer gespecialiseerde optievakken, een stage en een thesis. De modulaire structuur van het programma stimuleert de mobiliteit van de studenten bij het werken aan de thesis. De studenten kunnen hun stage lopen worden in de industrie, in onderzoekscentra of aan universiteiten in België of Europa. De lessen worden gegeven in de gebouwen van het SCK•CEN en bij de laboratoriumoefeningen wordt gebruik gemaakt van de nucleaire faciliteiten van het SCK•CEN. Er worden ook technische bezoeken georganiseerd aan industriële sites of onderzoekscentra. Om toegelaten te worden tot het programma moeten de kandidaten al beschikken over een diploma van burgerlijk ingenieur of een gelijkwaardig diploma. Andere studenten dienen een ingangsexamen af te leggen en kunnen eventueel worden toegelaten mits het volgen van een brugprogramma. Het gaat hier om een
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
50
Goede praktijkvoorbeelden
zogenaamde Master na Master. Bij het opstellen van het programma en de toegangsvereisten werd rekening gehouden met de recente wetgeving in verband met het hoger onderwijs in de Vlaamse en Franse Gemeenschappen van België. Het is de bedoeling het programma niet alleen aan te bieden aan Belgische maar ook aan andere studenten in Europa en de wereld. Daarom werd ook een parallel netwerk gecreëerd van academische en andere instellingen die actief zijn op het gebied van kernenergie. Dit Europees netwerk ENEN (European Nuclear Education Network) bestaat momenteel uit 20 universiteiten die samenwerken met de Europese stakeholders op het gebied van de kernenergie (de industrie, de regulatoren, de onderzoekscentra). Daarom wenst men in de toekomst een “European Master” te verlenen aan die studenten die bij het behalen van hun diploma mobiel zijn geweest. Meer informatie: http://www.sckcen.be/bnen/brochures_info/documents/BNEN_Brochure_June2008.pdf http://www.sckcen.be/bnen/brochures_info/documents/bnen_folder.pdf
2.3. Tussen Belgische en buitenlandse instellingen 2.3.1. SEFOTECH.nut: Erasmus Mundus European MSc in Food Science, Technology and Nutrition (Voedingswetenschappen, voedingstechnologie en voedingsleer) Deze Joint Master’s Degree wordt ‘gezamenlijk’ aangeboden door KAHO Sint-Lieven (België), het Dublin Institute of Technology (Ierland), de Hochschule Anhalt in Köthen (Duitsland) en de Katholieke Universiteit van Porto (Portugal). De Joint Degree is het resultaat van jarenlange samenwerking. In de jaren 90 werd een IP ontwikkeld rond brouwen, wijn en melkproducten. In 2003 – 2004 werd een CD (“Curriculum Development Erasmus”) ontwikkeld gedurende drie jaar plus een vierde ‘Dissemination’ jaar. Het SEFOTECH.nut projet werd in 2005 geselecteerd en gefinancierd in het kader van het Erasmus Mundus-programma. Doelstellingen Deze Joint Master’s Degree, SEFOTECH.nut, heeft tot doel de studenten een goede kennis en een goed begrip mee te geven van alle voedingsproblemen en -vraagstukken op wereldvlak en van alle internationale trends in verband met voeding rekening houdend met de globalisering van de voedingsindustrie. De kennis en competenties die de studenten tijdens deze opleiding verwerven stellen hen in staat te functioneren als hooggeschoolde professionals in de voedingsindustrie / onderzoeksinstellingen i.v.m. voeding en in de voedingstechnologie. De basiskenmerken van deze Joint Degree of Gezamenlijk Diploma zijn: een duidelijke Europese dimensie van de inhoud, een gezamenlijk programma en het afleveren van een gezamenlijk diploma, volledige wederzijds erkenning en het gebruik van ECTS. Het gezamenlijk diploma (plus een gezamenlijk diplomasupplement) wordt erkend door de 4 landen die deelnemen aan de Joint Master. Studenten die een bachelor hebben of een equivalent diploma of kennis kunnen zich inschrijven voor deze Joint Master. Een Commissie beoordeelt de portfolio’s van de kandidaten.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
51
Goede praktijkvoorbeelden
Programma SEFOTECH.nut is een modulaire internationale Master’s cursus van 90 ECTS-credits die bestaat uit acht modules (vier verplichte en vier optionele; samen 60 ECTS-credits) en uit een belangrijk luik thesis en projectwerk (30 ECTS-credits). Het loopt over één jaar en zes maanden. De internationale mobiliteit is een verplicht onderdeel. De zes verplichte modules worden in de twee van de vier partnerinstellingen aangeboden nl. in Gent en in Dublin. De optionele modules worden aangeboden in de verschillende partnerinstellingen rekening houdend met de specifieke expertise die in elke van deze instellingen aanwezig is. De studenten kunnen zo hun mobiliteit vorm geven rekening houdend met hun academische interesses. Het programma vereist ook dat de student werkt aan een wetenschappelijk project in een van de partnerinstellingen of in een bedrijf of andere werkomgeving die vooraf wordt goedgekeurd. Op basis van dit wetenschappelijk project schrijft de student een thesis. De SEFOTECH.nut cursus wordt onderwezen in het Engels behalve als de groep studenten en de groep lesgevers in één van de partnerinstellingen bestaan uit allemaal studenten met eenzelfde andere voertaal. De gezamenlijke organisatorische structuur die werd opgezet voor het implementeren van de Joint Master bestaat uit 4 course directors, een academic course committee en vertegenwoordigers van de studenten (course representative, class representatives). Tenslotte werd ook een vereniging van de Alumni opgestart. Verdere informatie zie: www.sefotechnut.org 2.3.2. European Master in Law and Economics (EMLE): Erasmus Mundus Deze European Master wordt aangeboden door een consortium van zeven universiteiten: de Erasmus Universiteit Rotterdam (coördinerende institution), de Universiteit van Hamburg, de Universiteit van Bologna, Universiteit Gent, de Universiteit van Aix-Marseille, de Victoria University van Manchester en de Universiteit van Wenen. De studenten die het EMLE Programma volgen zullen een diploma ontvangen van alle universiteiten waar ze een semester cursus volgen. Dat betekent dat de studenten een dubbel of tripel diploma ontvangen afhankelijk van waar ze cursus hebben gevolgd. Het is niet toegelaten om een heel academiejaar aan dezelfde universiteit te studeren. Alle diploma’s worden in alle betrokken landen erkend. De EMLE werd door de Europese Commissie erkend als een Erasmus Mundus Master Programma van “uitzonderlijke academische kwaliteit”. In augustus 2004 werd het EMLE programma in Rotterdam en Gent ook geaccrediteerd door de NVAO, de Nederlands – Vlaamse Accreditatieorganisatie. Doelstellingen De EMLE-Mundus Masters cursus werd ontwikkeld om studenten een diepgaande kennis in de economische analyse van het recht en de wetgeving te bieden: het gebruik van economische methodes om de effecten van uiteenlopende wettelijke regelgevingen te verklaren en te evalueren. Omdat de verschillen tussen nationale wetgevingen zo belangrijk zijn voor het vastleggen van een Europees beleid, biedt het EMLE-Mundus Masters programma een unieke meerwaarde voor het verstaan van de centrale ambities van de EU. Het programma biedt de studenten een diepgaand inzicht in de economische gevolgen van uiteenlopende wetgevingen en bereidt de studenten voor op een professionele carrière in o.a. openbare instellingen, multinationale advokatenkantoren of consultancy bureaus. Gediplomeerden zijn ook uitstekend voorbereid om onderzoek te doen op doctoraatsniveau.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
52
Goede praktijkvoorbeelden
Programma Het EMLE programma beslaat een academiejaar waarvoor de studenten die slagen 60 ECTS studiepunten ontvangen. De cursussen starten begin oktober and eindigen in juni. Het academisch jaar is opgesplitst in drie trimesters. • In het eerste trimester worden de cursussen aangeboden door de universiteiten van Rotterdam, Hamburg en Bologna. • In het tweede trimester studeren de studenten aan de universiteiten van Gent, Hamburg of Bologna. • In het derde trimester zijn er meer onderwijscentra en zijn de klasgroepen ook kleiner . De cursussen worden aangeboden in Aix-en-Provence, Bologna, Haifa, Hamburg, Manchester, Rotterdam en Wenen. Het unieke internationale en interdisciplinaire karakter van het EMLE programma wordt verzekerd door een intensieve samenwerking tussen juristen en economisten. De belangrijkste kenmerken van het programma zijn: een interdisciplinaire aanpak met lessen in Recht en Economie, een programma dat open staat voor gediplomeerden van de Rechtsfaculteit of de Economische faculteit, een grote groep docenten die bestaat uit vooraanstaande academici en professionele experten op het gebied van het recht en de economie. Voor meer informatie: http://www.emle.org/_EMLE_Main_rubric/index.php?rubric=Home 2.3.3. M.A. Degree in Economics of International Trade an European Integration: Erasmus Mundus Dit programma wordt gezamenlijk georganiseerd en aangeboden door een consortium van zeven universiteiten: de Universiteit Antwerpen (coördinerende instelling), de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit van Staffordshire, de Universiteit van Cantabria, de Universiteit van Bari, de Universiteit van Wetenschappen en Technologie in Lille en de Economische Universiteit van Praag. Het diploma wordt gezamenlijk verleend door alle partnerinstellingen en ondertekend door de respectievelijke rectoren of voorzitters. Het programma staat open voor studenten die reeds 240 ECTS SP hebben behaald aan een faculteit van Economische of Toegepaste Economische Wetenschappen of voor studenten met een Bachelor diploma in de Economie dat als gelijkwaardig wordt beschouwd door het gezamenlijke studiecomité. De studenten dienen een goede kennis te hebben van het Engels en gemotiveerd zijn om in een internationale omgeving te werken. Doelstelling Dit programma heeft als doelstelling studenten op te leiden die achteraf wensen te werken in onderzoek voor ministeriële of internationale organisaties of in de onderzoeks- of strategische departementen van grote banken of industriële en commerciële instellingen. Programma Het programma, waarvan een aanzienlijk deel bestaat uit het werken aan een thesis, beslaat een academiejaar. De cursussen starten in september en eindigen in juni. Het academisch jaar is opgesplitst in drie trimesters en de studenten ontvangen 60 ECTS SP. Daarvan worden er 43 toegekend voor het onderwezen programma en 17 SP voor de thesis. • In het eerste semester studeren de studenten in Staffordshire of in Lille waar vakken zoals Macroeconomie en Microeconomie en Econometrie worden onderwezen. • Op het einde van het eerste trimester verhuizen de studenten van de twee groepen naar Antwerpen waar o.a. Economie van de Europese integratie en geselecteerde onderwerpen i.v.m. de EU-politiek worden onderwezen.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
53
Goede praktijkvoorbeelden
• In het derde trimester gaan alle studenten naar Praag waar o.a. het tweede deel van de Economie van de Europese integratie en Internationale Handel worden gedoceerd. De thesis wordt afgewerkt tijdens het vierde semester en moet worden ingediend voor 31 oktober. Het programma wordt gedoceerd in het Engels maar Frans, Nederlands en Tsjechisch zijn optionele vakken waarvan de credits kunnen gebruikt worden voor het behalen van het diploma. Voor meer informatie: http://webhost.ua.ac.be/eitei 2.3.4. Europese Master in gespecialiseerde vertaling De Europese Master in gespecialiseerde vertaling (Master Européen en Traduction Spécialisée) werd gecreëerd op initiatief van een consortium van 7 Europese universiteiten en hogescholen: Haute Ecole de la Communauté Française de Bruxelles (ISTI), Haute Ecole Léonard de Vinci (ILMH), Institut Catholique de Paris (ISIT), Lessius Hogeschool, Université Catholique de l’Ouest (IPLV), Universität Leipzig, Universitat Pompeu Fabra. Deze gespecialiseerde Master biedt aan de studenten vertaler een origineel programma aan gedurende een specialisatiejaar waar ze zich tevens intercultureel kunnen professionaliseren. De 7 partnerinstellingen staan garant voor de hoge kwaliteitseisen die aan dit programma worden gesteld. Doelstellingen De voornaamste doelstelling is de studenten de gelegenheid geven om hun opleiding in Europa te voltooien en gespecialiseerde professionele competenties te verwerven en op deze manier hun academisch parcours te verbeteren met het oog op een betere tewerkstelling op de internationale markt. Er zijn twee specialisatierichtingen: • Vertaling en nieuwe technologieën • Vertaling en de bedrijfswereld. Programma Deze Master na Master is bestemd voor studenten die een opleiding hebben gevolgd van ten minste 240 ECTS waarvan ten minste 90 ECTS in vertaling. De gespecialiseerde vertaalopleiding omvat twee semesters waar wordt gewerkt met specifieke professionele instrumenten. De studenten volgen een programma van 2 semesters aan 2 verschillende partneruniversiteiten telkens in een ander Europees land. Er zijn 21 verschillende trajecten mogelijk. 1. Iedere partner stelt een gespecialiseerd programma voor van een semester. In bepaalde programma’s zal de student keuze vakken kunnen kiezen. De student moet 25 ECTS per semester behalen. 2. De student moet kiezen uit 21 voorgestelde trajecten. 3. Na een volledig traject van 2 semesters aan 2 verschillende gastuniversiteiten moet de student 50 ECTS behalen. 4. De student moet ook nog 10 ECTS-punten behalen aan de thuisinstelling. Diplomering Europese Master in gespecialiseerde vertaling. Een diploma dat door alle leden van het consortium wordt ondertekend. Voor meer informatie: http://www.lessius.eu/tt/stk/tt_postgraduatettl.aspx
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
54
Deel III: Aanbevelingen
Uit de interviews met de verantwoordelijken van universiteiten en hogescholen is duidelijk gebleken dat er een gebrek aan informatie is over enerzijds de ontwikkelingen in het hoger onderwijs in de andere Gemeenschappen van België en anderzijds over concrete initiatieven in het hoger onderwijs rond bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diploma’s die daar worden opgezet. Bovendien hebben de verschillende ontwikkelingen in de verschillende Gemeenschappen van België vaak geleid tot belemmeringen bij het ontwikkelen van bi-, multipele en gezamenlijke diplomering tussen de verschillende Gemeenschappen van België.
Aanbevelingen aan de bevoegde ministers en de verantwoordelijke beleidsmakers van het hoger onderwijs • Wij bevelen aan dat de bevoegde ministers van de drie Gemeenschappen van België de wetgeving in verband met bi-, multipele en gezamenlijke diplomering zouden stroomlijnen en/of vereenvoudigen vooral wat betreft de vormgeving van de diploma’s en de benamingen van de opleidingen en meer flexibiliteit bij de toepassing van de relevante wetgeving in verband met bi-, multipele en gezamenlijke diplomering. Wij denken hier in eerste instantie aan de lerarenopleidingen waar de vraag groot is. Zo zouden er uitzonderingen kunnen voorzien worden voor bi-, multipele of gemeenschappelijke diplomering tussen hogeronderwijsinstellingen van de verschillende Gemeenschappen van België. Dergelijke uitzonderingen worden nu reeds voorzien voor het Erasmus Mundus programma. Het is echter essentieel dat deze uitzonderingen ook de bacheloropleidingen betreffen. • Wij bevelen ook aan dat de ministers er over waken dat de studenten die binnen België opleidingen hebben gevolgd die leiden tot gereglementeerde beroepen en die hun diploma hebben behaald via trajecten van bi-, multipele en gezamenlijke diplomering geen moeilijkheden zouden ervaren wanneer zij toetreden tot de arbeidsmarkt. Daarom stellen wij voor de diploma’s van de andere Gemeenschap automatisch te erkennen. • Wij bevelen sterk aan dat eenmaal per jaar een (halve) studiedag wordt georganiseerd voor beleidsverantwoordelijken en verantwoordelijken van internationale relaties uit de drie Gemeenschappen van België om enerzijds informatie uit te wisselen over recente ontwikkelen in het hoger onderwijs en anderzijds goede praktijkvoorbeelden te bespreken van o.a. bidiplomering, multipele diplomering of gezamenlijke diplomering maar ook van andere aspecten van het hoger onderwijsbeleid in de drie Gemeenschappen. • Er wordt eveneens voorgesteld een ad hoc werkgroep op te richten die informatie zou uitwisselen en samen zou werken rond alle wettelijke aspecten in verband met bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diploma’s. Binnen die ad hoc werkgroep zou de wetgeving in de Gemeen-
Prins Filipfonds
B i - , m u l t iN pa ea le r en eeng e dzea mm en en tl ii e jvkrei en d id pe ll oimj e kr eis na gmien n lBeevligni g ë
55
Aanbevelingen
schappen vergeleken kunnen worden en zou ook informatie kunnen worden uitgewisseld rond de ontwikkelingen op het vlak van gereglementeerde beroepen in de drie Gemeenschappen en de opleidingen die leiden tot deze beroepen. Het gezamenlijk opstellen van modelcontracten op basis van het vergelijken van reeds ontwikkelde contracten zou ook tot de activiteiten van deze ad hoc werkgroep kunnen behoren. Deze werkgroep zou aldus bijdragen tot het verduidelijken van het wettelijk kader waarbinnen bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diploma s worden opgezet. Deze werkgroep zou zich kunnen spiegelen aan de gezamenlijke werkgroep van VLIR, CIUF en CRef die ad hoc vergaderingen houdt rond de gezamenlijke diplomering van doctoraten. • Omdat de meeste Franstalige instellingen van het hoger onderwijs bijzonder geïnteresseerd zijn in de Handleiding bij het opstellen van een joint degree programma die opgesteld werd door de Vlaamse Bologna-experten in 2007 bevelen wij aan een werkgroep op te starten met verantwoordelijken van de drie Gemeenschappen. De Vlaamse Bologna-experten kunnen daar hun expertise ten dienste stellen van hun collega’s van de andere Gemeenschappen zodat deze ook een dergelijke gids tot stand kunnen brengen. In deze werkgroep kan men zich ook laten inspireren door het werk dat reeds binnen de CREF werd verricht om de regelgeving in de Franse Gemeenschap samen te vatten in een overzichtelijk document. • Deze werkgroep zou ook een draaiboek kunnen opstellen rond bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diplomering vertrekkend vanuit goede praktijkvoorbeelden in België en elders in Europa of zelfs ruimer. • Wij bevelen aan dat de nodige maatregelen worden getroffen opdat de studenten die mobiel zijn in het kader van bi-, multipele of gezamenlijke diplomering ook volledig in aanmerking zouden kunnen komen voor de steun die aan de studenten wordt gegeven in het kader van Erasmus of Erasmus Belgica.
Aanbevelingen aan de hogeronderwijsinstellingen • Omdat heel wat Vlaamse Hogescholen en Franstalige Hautes Ecoles nog niet actief betrokken zijn bij initiatieven van bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diploma’s bevelen wij aan dat universiteiten en hogescholen die nu reeds dergelijke vormen van samenwerking hebben, instellingen van de eigen en de andere Gemeenschappen zouden uitnodigen om hun expertise in verband met deze samenwerking te delen. • Wij bevelen ten slotte ook aan dat verantwoordelijken internationale relaties uit de verschillende Gemeenschappen een Europees project zouden opstarten om na te gaan in hoeverre inschrijvingsgelden en financiering van de studenten die ingeschreven zijn voor een programma dat leidt tot bidiplomering, multipele diplomering en gezamenlijke diplomering kunnen gelijk geschakeld worden voor alle deelnemende instellingen (eventueel via consortia). Een proefproject met enkele andere landen zou een onderdeel van een dergelijke studie kunnen zijn.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
56
Bijlagen 1. Lijsten van gesprekspartners en respondenten 1.1. Lijst van instellingen die op de korte enquête hebben gereageerd 1.1.1. Vlaamse instellingen Plantijn-Hogeschool Karel de Grote-Hogeschool Katholieke Hogeschool Kempen Katholieke Hogeschool Mechelen Hogeschool Sint-Lukas Brussel Katholieke Hogeschool Leuven Hogeschool Gent Katholieke Hogeschool Sint-Lieven XIOS Hogeschool Limburg Hogeschool West-Vlaanderen Katholieke Hogeschool Brugge - Oostende Groep T - Leuven Hogeschool Arteveldehogeschool Universiteit Gent Katholieke Universiteit Leuven Vrije Universiteit Brussel Universiteit Antwerpen Universiteit Hasselt transnationale Universiteit Limburg 1.1.2. Instellingen van de Franse Gemeenschap Université de Liège Université catholique de Louvain Université libre de Bruxelles Faculté universitaire des Sciences agronomiques de Gembloux Faculté polytechnique de Mons Facultés universitaires Saint-Louis à Bruxelles Facultés universitaires catholiques de Mons Haute Ecole de Bruxelles Haute Ecole Galilée Haute Ecole EPHEC Haute Ecole Francisco Ferrer de la Ville de Bruxelles Haute Ecole de la Communauté Française du Hainaut Haute Ecole Libre du Hainaut Occidental - HELHO Haute Ecole Catholique Charleroi - Europe Haute Ecole Provinciale de Charleroi - Université du Travail Haute Ecole Libre Mosane – HELMO
Prins Filipfonds
B i - , m u l t iN pa ea le r en eeng e dzea mm en en tl ii e jvkrei en d id pe ll oimj e kr eis na gmien n lBeevligni g ë
57
Bijlagen
Haute Ecole de la Ville de Liège Haute Ecole de la Communauté Française de Namur Albert Jacquard Institut Supérieur de Musique et Pédagogie (IMEP) Institut Saint-Luc de Bruxelles École supérieure des arts de l’image ‘Le 75’
1.2. Lijst van gesprekspartners 1.2.1. Universiteiten en hogescholen AHS Eupen: Stephan Boemer, directeur AHS Associatie Universiteit Gent: Nathalie Depoorter, Frederik De Decker Haute Ecole Galilée: Jan Kuypers HEB: Marianne Coessens HEFF : Pierre Lambert HELHO: Philippe de Coninck KAHO Sint-Lieven: Hilde Lauwereys KHMechelen: Johan Cloet, Stijn Coenen, Bruno Neuville, Marleen Nobels KULeuven: Piet Hendrickx KHLeuven: Lieve Mulier, José Tummers UAntwerpen: Patricia De Clopper UCL: Philippe Parmentier, Bart Stoffels ULB: Yvon Molinghen, Françoise Gilot ULg : Patricia Petit, Catherine Dassis VUB : Seerske Peeters 1.2.2. Organisaties CGHE : Pierre Lambert CIC: Roberto Galluccio CIUF: Bernadette Naedts (per e-mail) CPEONS: Roberto Galluccio CRef: Elisabeth Kokkelkoren (telefonisch) DGNORS95: Françoise Bourdon Kevin Guillaume Nadia Lahlou EPOS NA: Johan Geentjens SEGEC: André Coudyzer Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, Afdeling Hoger Onderwijs Beleidsvoorbereiding: Erwin Malfroy Vlhora: Jan Geens VLIR: Annegreet Olijve, Danielle Gilliot
95 Direction Générale de l’Enseignement non obligatoire et recherche scientifique
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
58
Bijlagen
1.3.Lijst met afkortingen AHS
Autonome Hochschule in der Deutschsprachigen Gemeinschaft
Arte AUGent BANABA CGHE CIC CIUF CRef ECTS EPHEC EQF EhB EUA FPMS FUCAM HEAJ HEB HECE HEFF HEH HEL HELHO HELMO HENAM HEPCUT HoGent Howest HZS IMEP KAHOSL KdG KHLeuven KHM KUL MANAMA TIME UA UCL UGent ULB Ulg VLHORA VLIR VUB
Arteveldehogeschool Associatie Universiteit Gent Bachelor na Bachelor Conseil Général des Hautes Ecoles Conseil interréseaux de concertation Conseil Interuniversitaire de la Communauté française Conseil des Recteurs des universités francophones de Belgique European Credit Transfer System Ecole Pratique des Hautes Etudes Commerciales European Qualifications Framework for lifelong learning Erasmushogeschool Brussel European University Association Faculté Polytechnique de Mons Facultés Universitaires Catholiques de Mons Haute Ecole Albert Jacquard Haute Ecole de Bruxelles Haute Ecole Charleroi-Europe Haute Ecole Francisco Ferrer Haute Ecole en Hainaut Haute Ecole de la Ville de Liège Haute Ecole Libre du Hainaut Occidental, Haute Ecole Libre Mosane Haute Ecole de Namur Haute Ecole provinciale de Charleroi - Université du Travail Hogeschool Gent Hogeschool West-Vlaanderen Hogere Zeevaartschool Institut Supérieur de Musique et Pédagogie Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, Gent Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen Katholieke Hogeschool Leuven Katholieke Hogeschool Mechelen Katholieke Universiteit Leuven Master na Master Top Industrial Managers for Europe Universiteit Antwerpen Université Catholique de Louvain Universiteit Gent Université Libre de Bruxelles Université de Liège Vlaamse Hogescholenraad Vlaamse Interuniversitaire Raad Vrije Universiteit Brussel
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
59
Bijlagen
2. Bronnen 2.1. Literatuur Beerten, Z., Boon, T., Depoorter, N., François, L., Hulpiau, V., Joris, M. & Verhesschen, P. (2007), Joint Degree Programme: Handleiding bij het opstellen van een joint degree programma. Brussel. CHEPS, INCHER-Kassel en ECOTEC (2008), Impact of ERASMUS on European Higher Education: quality, openness and internationalization. Brussel: Europese Commissie. European University Association (2006). Guidelines for Quality Enhancement in European Joint Master Programmes: EMNEM – European Masters New Evaluation Methodology. Brussel: European University Association. European University Association (2004). Developing Joint Masters Programmes for Europe: Results ofthe EUA Joint Masters Project. Brussel: European University Association. Eurydice (2007), Focus on the Structure of Higher Education in Europe 2006/07: National Trends in the Bologna Process. Brussel: Eurydice. Gonzáles, J., Wagenaar, R. (2008), Tuning Educational Structures in Europe: Universities’ contribution to the Bologna process, an introduction. Bilbao: Universidad de Deusto. Maiworm, F. (2006), Results of the Survey on Study Programmes Awarding Double, Multiple or Joint Degrees, Study Commissioned by the German Academic Exchange Service (DAAD) and the German Rectors´ Conference (HRK). Kassel. Tauch, C.,Rauhvargers, A. (2002), Survey on Masters Degrees and joint degrees in Europe. Brussel: EUA.
2.2. Decreten en beleidsdocumenten Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, goedgekeurd, 21 april 2004, Belgisch Staatsblad 12 december 2004. Decreet houden goedkeuring en uitvoering van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en het Vlaamse hoger onderwijs, ondertekend te Den Haag op 3 september 2003, goedgekeurd op 2 april 2004 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 18 mei 2004. Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, goedgekeurd op 30 april 2004 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 12 oktober 2004. Decreet van 31 maart 2004 (Franse Gemeenschap): Décret définissant l’enseignement supérieur, favorisant son intégration dans l’espace européen de l’enseignement supérieur et refinançant les universités.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
60
Bijlagen
Decreet van 16 juni 2006 (Franse Gemeenschap): Décret relatif aux conventions de coopération pour l’organisation d’études entre institutions universitaires et portant diverses dispositions en matière d’enseignement supérieur.
2.3. Websites http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/publicaties/Joint_Degree_Gids.pdf http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/bologna/actionlines/joint_degrees_features.htm http://www.enic-naric.net/documents/REVISED_CODE_OF_GOOD_PRACTICE_TNE.pdf http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/bologna/documents/Standards-and-Guidelines-for-QA.pdf http://www.vlhora.be/vlhora.asp?link=0501 http://minf.vub.ac.be/onderwijs/visitatie/VLIR-Geneeskunde_2005.pdf www.sefotechnut.org http://www.ulg.ac.be/cms/c_13807/mobilite-avec-diplomation-cotutelles http://www.cfwb.be/index.php?id=133 http://www.cfwb.be/index.php?id=1911 http://www.academiewb.be/catalogue/infos3.html. http://www.dglive.be/PortalData/2/Resources/downloads/arbeit_beruf/Broschuere_Weiterfuehrende_ Studien_in_der_FG_und_DG_2009-01.pd
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
61
Bijlagen
3. Overzicht van instellingen met samenwerkingsakkoorden 3.1. Instellingen van de Franse Gemeenschap RES
BI
MULT
JOINT
INTRA
INTER
INTERN
Université de Liège
I
I
I
I
I
I
I
Université catholique de Louvain
I
I
I
I
I
I
I
Université libre de Bruxelles
I
I
I
I
I
I
I
Faculté universitaire des Sciences agronomiques de Gembloux
I
I
Faculté polytechnique de Mons
I
I
I
I
I
I
Facultés universitaires Saint-Louis à Bruxelles
I
I
I
I
Facultés universitaires catholiques de Mons
I
I
I
I
I
Haute Ecole de Bruxelles
I
I
I
I
I
Haute Ecole Galilée
I
I
Haute Ecole EPHEC
I
I
Haute Ecole Francisco Ferrer de la Ville de Bruxelles
I
I
I
Haute Ecole de la Communauté française du Hainaut
I
I
I
Haute Ecole libre du Hainaut occidental – HELHO
I
I
Haute Ecole catholique Charleroi Europe
I
I
I
I
Haute Ecole provinciale de Charleroi – Université du Travail – HEPCUT
I
Haute Ecole libre Mosane – HELMO
I
Haute Ecole de la Ville de Liège
I
I
I
Haute Ecole de la Communauté française de Namur Albert Jacquard
I
I
I
Haute Ecole de Namur Haute Ecole Leonardo da Vinci
I
I I
I
I
I
Institut Saint-Luc de Bruxelles
I
Ecole supérieure des arts de l’image « le 75 »
I
in voege in voorbreiding Respondent Bidiplomering
I
I
I
I
o RES BI
Multipele diplomering
MULT JOINT
Intracommunautair
INTRA
Internationaal
I
I
Gezamenlijke diplomering
Intercommunautair
I
I
I
Institut Supérieur de Musique et Pédagogie (IMEP)
Prins Filipfonds
I
INTER INTERN
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
62
Bijlagen
3.2. Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap
Arteveldehogeschool
RES
BI
I
I
MULT
Erasmushogeschool
JOINT
INTRA
INTER
INTERN
I
I
I
I
I
Groep T – Leuven Hogeschool
I
I
Hogere Zeevaartschool
I
Hogeschool Gent
I
Hogeschool Sint-Lukas Brussel
I
Hogeschool West-Vlaanderen
I
Karel de Grote Hogeschool
I
Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
I
Katholieke Hogeschool Kempen
I
o
Katholieke Hogeschool Leuven
I
o
Katholieke Hogeschool Mechelen
I
I
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven
I
I
I
I
I
o I
o
I
I I
Lessius Hogeschool
I
Plantijn Hogeschool
I
I
I I
I
I
I
Provinciale Hogeschool Limburg
I
I
XIOS Hogeschool Limburg
I
Katholieke Universiteit Leuven
I
I
I
I
I
Transnationale Universiteit Limburg
I
I
I
I
I
I
Universiteit Antwerpen
I
I
I
I
I
I
Universiteit Gent
I
I
I
I
I
Universiteit Hasselt
I
I
I
I
I
Vrije Universiteit Brussel
I
I
I
I
I
in voege in voorbreiding Respondent Bidiplomering
Prins Filipfonds
I
I
I
I
I
o RES BI
Multipele diplomering
MULT JOINT
Intracommunautair
INTRA
Internationaal
I
I
Gezamenlijke diplomering
Intercommunautair
I
INTER INTERN
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
63
Bijlagen
4. De korte enquête 4.1. Nederlands Volgende vragen werden gesteld aan de verantwoordelijken internationale relaties van de hogescholen en universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap in België. • Bij welke bi-diplomering, multipele diplomering of gemeenschappelijke diploma’s is uw hogeschool of universiteit betrokken? • Kan u vermelden hoeveel studenten bij deze initiatieven betrokken zijn? • Werden deze initiatieven opgezet in het kader van Erasmus, Erasmus Mundus of een ander samenwerkingsverband? • Is er een website met info over het samenwerkingsinitiatief? Dewelke? • Welke zijn de administratieve en juridische problemen die daarbij rijzen of gerezen zijn? • Welke zijn de academische problemen waarmee men te kampen heeft / had? • Welke instrumenten zijn er beschikbaar om het opzetten en uitbouwen van bi-diplomering, multipele diplomering en gemeenschappelijke diploma’s te vergemakkelijken en de kwaliteit te waarborgen? • Heeft u suggesties en aanbevelingen om het opzetten van dergelijke vormen van samenwerking te bevorderen?
Prins Filipfonds
B i - , m u l t i p e l e en g e z a m en l i j k e d i p l o m e r i n g i n B e l g i ë
64
Beheerd door de Koning Boudewijnstichting
www.prins-filipfonds.org
Het Prins Filipfonds is opgericht in 1998 op initiatief van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip. Het wordt beheerd binnen de Koning Boudewijnstichting en begeleid door een Bestuurscomité dat bestaat uit mensen van de drie Gemeenschappen in ons land. De missie van het Fonds is toenadering bewerkstelligen en bruggen slaan tussen de drie Gemeenschappen in België: de Franse Gemeenschap, de Vlaamse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. Het Fonds wil ‘een kruispunt van de drie Gemeenschappen van België’ worden. Zijn specifieke doelstellingen zijn: 1. Het bevorderen en ondersteunen – met name financieel – van projecten tussen de Gemeenschappen in diverse domeinen: media, onderwijs, de burgersamenleving, ondernemingen… 2. Het vervullen van de rol van platform voor ontmoeting en advocacy tussen partners (decision makers) uit de verschillende Gemeenschappen. Doel is originele en specifieke vormen van samenwerking op touw te helpen zetten. 3. Originele initiatieven aan de andere kant van de taalgrens bekend maken. 4. Een andere Gemeenschap voorstellen bij een ruim publiek.
Prins Filipfonds
B i - , m u l t iN pa ea le r en eeng e dzea mm en en tl ii e jvkrei en d id pe ll oimj e kr eis na gmien n lBeevligni g ë
65
www.kbs-frb.be
De Koning Boudewijnstichting is een onafhankelijke en pluralistische stichting in dienst van de samenleving. We willen op een duurzame manier bijdragen tot meer rechtvaardigheid, democratie en respect voor diversiteit. De Stichting steunt jaarlijks zo’n 2.000 organisaties en individuen die zich engageren voor een betere samenleving. Onze actiedomeinen voor de komende jaren zijn: armoede & sociale rechtvaardigheid, democratie in België, democratie in de Balkan, erfgoed, filantropie, gezondheid, leiderschap, lokaal engagement, migratie, ontwikkeling, partnerschappen of uitzonderlijke ondersteuningen. De Stichting werd opgericht in 1976 toen Koning Boudewijn 25 jaar koning was. Meer info over onze projecten,
In 2009 werkt de Stichting met een budget van 35 miljoen euro. Naast ons eigen
evenementen en publicaties vindt u op
kapitaal en de belangrijke dotatie van de Nationale Loterij, zijn er de Fondsen van
www.kbs-frb.be.
individuen, verenigingen en bedrijven. De Koning Boudewijnstichting ontvangt ook giften en legaten.
Een e-news houdt u op de hoogte. Met vragen kunt u terecht op
De Raad van Bestuur van de Koning Boudewijnstichting tekent de krachtlijnen
[email protected] of 070-233 728
uit en zorgt voor een transparant beleid. Voor de realisatie doet ze een beroep op een 50-tal medewerkers. De Stichting werkt vanuit Brussel en is actief op
Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B-1000 Brussel
Belgisch, Europees en internationaal niveau. In België heeft de Stichting zowel lokale, regionale als federale projecten lopen.
02-511 18 40, fax 02-511 52 21
Om onze doelstelling te realiseren, combineren we verschillende werkmethodes. We steunen projecten van derden of lanceren eigen acties, bieden een forum voor
Giften vanaf 30 euro
debat en reflectie, en stimuleren filantropie. De resultaten van onze projecten en
zijn fiscaal aftrekbaar.
acties worden verspreid via diverse mediakanalen. De Koning Boudewijnstichting
000-0000004-04
werkt samen met overheden, verenigingen, ngo’s, onderzoekscentra, bedrijven
IBAN BE10 0000 0000 0404
en andere stichtingen. We hebben een strategisch samenwerkingsverband met
BIC BPOTBEB1
het European Policy Centre, een denktank in Brussel.