Bezoek aan het kasteel Marnix de Sainte Aldegonde in Bornem
Iedereen kent Bornem allicht van de jaarlijkse Dodentocht, een wandelhappening over drie provincies maar dat is niet het enige dat de gemeente te bieden heeft. Op zondag 28 april mag Post Factum op bezoek bij de 14de graaf van Bornem, graaf John de Marnix de Sainte Aldegonde. We voorzien een rondleiding in het neogotische kasteel waarvan het interieur rijk is aan kunstschatten zoals schilderijen, meubilair, een fraaie collectie boeken, enz. De bijgebouwen zijn ingericht als koetsenmuseum. Dit kasteel kwam in 1780 in handen van het geslacht de Marnix. Deze naam doet u ongetwijfeld denken aan Philips de Marnix (15381598), heer van Sainte-Aldegonde en rechterhand van Willem van Oranje. Een permanente expositie in het kasteel zal ons meer vertellen over deze illustere persoon.
De geschiedenis van het kasteel in een notendop… De geschiedenis van dit sierlijke neogotische kasteel begint reeds heel vroeg en is onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van het Land van Bornem. Het Land van Bornem is als zelfstandige heerlijkheid tot stand gekomen in de periode van de plundertochten van de Noormannen (9de eeuw). Het oprichten van een ronde toren en bijbehorende gebouwen op de plaats waar nu het kasteel van Bornem staat, is terug te brengen tot die tijd. De ligging aan de Schelde, die toen nog haar oude loop volgde, vlakbij de samenvloeiing met de Rupel en de Durme, was goed gekozen. In 910 werd het Land van Bornem door Karel de Eenvoudige, Koning der Franken, aan de bisschoppelijke kerk van Luik geschonken. Later werd het in leen gegeven aan de Graven van Vlaanderen. In 1057 kwam het definitief onder het graafschap door een overeenkomst gesloten door Boudewijn V op een Rijksdag te Keulen. Oorspronkelijk bestond het Land van Bornem uit de moederparochie Bornem met haar afhankelijkheden Havekesdunc en Hinken. In de 10de eeuw werd het land van Dendermonde herverdeeld en werd Mariekerke aan het Land van Bornem toegevoegd onder het beheer van de Heren van Bornem. De eerste Heer van Bornem met die naam is Lambrecht, die in 1007 ook tot Kastelein van Gent benoemd werd. Vanaf 1088 zal zijn opvolger Wenemaar de ontwikkeling van het Land van Bornem in een versnelling brengen. De schenkingsakte (1100) van zijn hand is één van de belangrijkste akten voor de gemeente, door de toegestane vrijheden, giften en de toelating om het hier verblijvende kapittel van kanunniken, verbonden aan de kerk van Bornem, tot abdij te verheffen. Zijn opvolgers Seger I en Seger II, eveneens ridders van de Orde der Tempeliers, zijn ook sterk geïnteresseerd in hun domein en verblijven in Bornem. Zij zijn begraven in de Romaanse crypte (Krochtkapel) van de kerk van Bornem. Van Seger II zijn daar in 1978 restanten van zijn grafzerk teruggevonden. Van de opvolgers verleent Hugo I in 1228 zekere vrijheden aan de inwoners van Mariekerke en van dit ogenblik af spreekt men over: "de Stadt, Poorte ende Vrijheit van Sinte Marie...". In 1250 verkoopt Hugo II de heerlijkheid aan Margaretha van Constantinopel en komt het Land van Bornem rechtstreeks onder de Graven van Vlaanderen. Heel wat belangrijke historische namen onderstrepen het belang van de regio: Gwijde van Dampierre, Robrecht van Kassel die in 1320 de Oude Schelde laat indijken, en Yolande van Vlaanderen die de volledige afsluiting van de Oude Schelde verwezenlijkt. Daarna begint een periode waarin vooral erfopvolgingen leiden tot ingewikkelde verdelingen. De uitheemse heren bekommeren zich minder om hun domein. Vervallen en leeggeplunderd tijdens de Geuzenoorlogen wordt het in 1586 verkocht aan de Spaanse edelman Pedro Coloma. Deze Spanjaard, die met het leger van Alexander Farnese naar de Nederlanden komt, behoorde toen tot de rijkste adel van zijn land. Hij begint direct met noodzakelijke werken om de heropbloei tot stand te brengen. Hij mag een weldoener voor onze streek worden genoemd.
Hij herbouwt het vervallen kasteel. Hij zorgt voor een nieuwe verbinding tussen de Schelde en de Oude Schelde door in 1592 het Sas te bouwen, het oudste waterbouwkundig kunstwerk van Vlaanderen. Hij laat afvoergrachten graven om de landbouwgronden beter te irrigeren. Hij koopt verwaarloosde gronden op en wordt aldus de samensteller van het grafelijk bezit rond het kasteel van Bornem. Op de Dilftheide (Kloosterstraat) sticht hij een klooster en stelt alles in het werk om onderwijs te organiseren. Pedro Coloma sterft op 27 december 1621. Hij wordt begraven in de romaanse crypte van de kerk van Bornem, waar zijn grafzerk nu nog te zien is. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon Alexander, een petekind van Alexander Farnese. In 1658 wordt het Land van Bornem door de koning van Spanje, Filips IV, tot graafschap verheven en wordt Jan Frans Coloma, kleinzoon van Pedro Coloma de eerste graaf van Bornem. Er volgen nog verschillende leden van de familie Coloma tot Marie-France Coloma huwt met Jean Jacques Alexander Corswarem. Hun zoon, die kinderloos is, duidt de zoon van zijn zuster Bernard François de Marbais als opvolger aan. Ook deze blijft kinderloos en vermaakt zijn domein aan zijn neef Adrianus de Lannoy. Deze aanvaardt de erfenis niet en laat ze over aan zijn zuster Aldegonde de Lannoy. Zij is gehuwd met Baudry de Marnix. Zo komt het domein in 1780 aan de familie de Marnix. Graaf Karel de Marnix, achtste graaf van Bornem, vlucht met zijn moeder naar Nederland om te ontkomen aan de Franse revolutie. Het kasteel met het domein wordt verbeurd verklaard en in 1799 in Antwerpen openbaar verkocht. In 1802 koopt Karel de Marnix een deel van het domein terug, komt op het kasteel wonen en wordt burgemeester van Bornem en blijft dat tot in 1832. Tot 1904 zal bijna onafgebroken een de Marnix burgemeester van Bornem zijn. Het domein is dus al meer dan 200 jaar in het bezit van de familie die sinds 24 april 1881 ook de naam "de Sainte Aldegonde" mag voeren. Hiermee wordt nog duidelijker de binding gemaakt wordt met de meest gekende figuur van deze familie namelijk Philips de Marnix, Heer van Sainte Aldegonde. Rond 1890 wordt het kasteel herbouwd naar de plannen van architect Hendrik Beyaert (1823-1894) en krijgt het monumentaal complex het uitzicht van een waterburcht. Meer over het gebouw Het kasteel van Bornem is een dubbel omgracht kasteel, gelegen in het noordoosten van het grafelijk domein langs de Oude Schelde. De kasteelgronden omvatten vooral bossen met voornamelijk canadapopulieren en weilanden. Het oude, bouwvallig geworden slot van Pedro Coloma, eerder een grote kasteelhoeve, werd gesloopt in de jaren 1880 in opdracht van graaf Ferdinand Jozef de Marnix (18371913). Plannen voor de volledige verbouwing van het kasteel en de bijgebouwen werden opgemaakt door Hendrik Beyaert maar na zijn dood in 1894 voltooid door Charles-Emile Janlet die lichte wijzigingen aanbracht. Het werd uiteindelijk een massief aandoend kasteel met verticaal accent en asymmetrisch U-vormig ingeplante vleugels onder een leien bedaking. De buitengevels van natuursteen, met neogotische reminiscenties, zijn vrij gesloten. De binnenplaatsgevels zijn rijker uitgewerkt en hebben een neorenaissanceuitzicht en een open karakter. Ze zijn opgetrokken uit bak- en natuursteen. De typische eigenschap van Beyaert, namelijk de creatie van asymmetrische ontwerpen, komt sterk tot uiting. Dit zien we vooral in het veelvuldig gebruik van torens, topgevels en onregelmatige
travee-indelingen met overwegend rechthoekige muuropeningen. De vrije vormgeving wordt aan de binnenplaats het best geïllustreerd door de oostgevel, waar een asymmetrisch geplaatste topgevel uitspringt . Deze gevel wordt bovendien voorafgegaan door een terras met smeedijzeren borstwering met typisch "Beyaertiaans karakter". Het interieur is vandaag historisch verantwoord ingericht door de echtgenote van de huidige graaf, gravin Amélie ,geboren gravin d’Arschot Schoonhoven. De bijgebouwen binnen de eerste omgrachting zijn volledig opgetrokken uit baksteen en bestaan uit paardenstallen, een zadelmakerlokaal,een conciërgewoning, een hovenierswoning en een schrijnwerkerij. Ze zijn ingeplant op een driehoekig terrein ten westen van het poortgebouw en zijn opgevat als een landelijk "minidorpje" met meerdere binnenplaatsen als ruimtelijk verbindingselement. Het is een vrij asymmetrisch geheel, benadrukt door het gebruik van verschillende bouwhoogten, langs- en dwarsvleugels met soms asymmetrische gevels en de decoratieve verwerking van baksteen, onder meer configuraties in visgraatverband afgewisseld met boogfriezen. Er zijn verspreide sierankers te zien met onder meer een M, verwijzend naar Marnix. Deze bijgebouwen zijn nu gedeeltelijk ingericht als museum voor Europese en Amerikaanse koetsen, evenals alle mogelijke attributen voor het optuigen van paarden.
Uniek voor het domein is de eendenkooi op de Oude Schelde, een constructie van trechtervormige vangpijpen die werden overkoepeld met gaasdraad en die uitmonden in een fuik. De kooi werd geïnstalleerd als systeem om eenden te vangen zonder ze te moeten schieten. Aanvankelijk ving men de eenden voor consumptie, nadien alleen nog voor wetenschappelijk onderzoek. De oorsprong van de kooi gaat terug tot 1318. De nieuwe versie uit 1534 werd door Pedro Coloma in 1612 aanzienlijk verbeterd.
Een beroemde voorvader Een belangrijk familielid van de huidige grafelijke familie was Philips van Marnix van SintAldegonde. Hij was een Zuid-Nederlands schrijver, diplomaat, geleerde en assistent van Willem van Oranje. Hij wordt soms voorgesteld als de auteur van het Wilhelmus maar dat wordt betwijfeld. Wat zeker van zijn hand is, is "De Byencorf der H. Roomsche Kercke" (1569), een felle satire op de rooms-katholieke Kerk want hij was een overtuigd calvinist.
Gravure van Marnix van St. Aldegonde door Jacques de Gheyn uit 1599
Vanaf 1571 was hij in dienst van Willem van Oranje, wiens overgang tot het calvinisme hij bevorderde. Marnix werd een belangrijk medewerker van Willem en voerde veel diplomatieke missies uit voor De Zwijger. Bij de Eerste Vrije Statenvergadering te Dordrecht was hij Willems afgezant. Tijdens de strijd tegen Spanje (Tachtigjarige Oorlog) werd hij in 1573 door de Spanjaarden gevangengenomen; een jaar later kwam hij vrij na een uitwisseling van gevangenen. In oktober-november 1576 bereidde Marnix de Pacificatie van Gent voor, waarbij Willems positie in de Nederlanden versterkt werd. Van 1575 tot 1580 werkte Marnix aan een nieuw Nederlands psalter, waarvoor hij de Psalmen Davids rechtstreeks uit het Hebreeuws vertaalde. In 1591 verscheen een tweede gewijzigde druk en na zijn dood een derde. Het werk kon echter de populaire bundel van de gereformeerde predikant Petrus Datheen niet verdringen. In 1583 benoemde Willem hem tot buitenburgemeester van Antwerpen, een belangrijke bestuursfunctie. Ook werd hem opgedragen om na de Spaanse Furie de stad te verdedigen. Tegen de Spaanse overmacht onder Alexander Farnese was dit echter een schier onmogelijke opdracht. Als magistraat en militair blonk Marnix niet uit. Er is dan ook enige grond om hem de val van Antwerpen (augustus 1585) te verwijten. Marnix ging in die tijd zover ervoor te pleiten de gehele Opstand te beëindigen, waarna hij bij Willem en de StatenGeneraal wegens "verraad" in ongenade viel. Vanaf dan wijdde hij zich algeheel aan het schrijven tot hij in 1598 overleed. Carine De Vos