Beyond Journalism – Eigentijdse samenwerking in een veranderend medialandschap
Een casestudy naar de werkwijze van freelancecollectief Bureau Boven Naam: Joris Zwetsloot (10610294) UvA master Journalistiek en Media Begeleiders: Mark Deuze en Luuk Sengers Datum: 08 februari 2015
2
Voorwoord Deze scriptie is het voorlopige sluitstuk van mijn studententijd en het definitieve startschot voor mijn journalistieke carrière. Mijn interesse in de maatschappij was de reden om een bachelor sociologie te doen, mijn interesse naar mensen trok mij richting de journalistiek. De casestudy naar Bureau Boven omvat een beetje van beide. Wat beweegt de journalisten van Bureau Boven en hoe valt hun samenwerking te plaatsen in het huidige medialandschap? Vragen die niet alleen relevant zijn vanuit een wetenschappelijk perspectief, maar mij ook bezighouden op persoonlijk vlak. Berichten over hoge aantallen werkloze journalisten en media-‐ instituties die krampachtig hun publiek proberen te behouden, maken mij soms onzeker over mijn eigen toekomst. Uit de interviews met Adinda Akkermans, Emmie Kollau, Catrien Spijkerman, Mira Zeehandelaar en Roos Menkhorst blijkt wel dat het onzinnig is mijn eigen perspectief te spiegelen aan onheilspellende statistieken en demotiverende berichtgeving. De gemiddelde journalist bestaat niet. Algemene onzekerheden blijken in de praktijk ondergeschikt aan persoonlijke bevlieging, onuitputbare nieuwsgierigheid en een eigenwijze kijk op het vak. Eigenschappen die ik zie bij Bureau Boven, bij vakgenoten en bij mijzelf. Op de eerste plaats wil ik de leden van Bureau Boven bedanken. Hun enthousiaste deelname aan mijn onderzoek komt niet alleen deze scriptie ten goede, het heeft ook mijn eigen go-‐get-‐it mentaliteit aangewakkerd. Hetzelfde ongebreidelde enthousiasme dat ik zie bij Bureau Boven, zie ik ook bij mijn medestudenten de docenten van de master Journalistiek en Media aan de UvA. Wubby’s strijdlust, de ongezouten kritiek van Bert, Freeks zoektocht naar de perfecte sfeeromschrijving, Mirjams missie voor verhalende journalistiek, Bas’ oprechte verontwaardiging over de spelletjes van woordvoerders en de proactieve begeleiding van Mark: de lijst is lang, maar nergens heb ik onderwijs gehad van mensen die zo betrokken zijn bij hun vak en hun studenten. Nooit hebt ik me bezwaard gevoeld vooral lekker eigenwijs te doen – al werd dat laatste mij vast niet altijd in dank afgenomen. Terugblikkend op de stapels werk en alle ervaringen lijkt er vijf jaar verstreken sinds de start van onze lichting in september 2013. Maar gezien het plezier, was het in een zucht voorbij.
3
4
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Beyond Journalism 1.2 De hedendaagse journalist 1.3 Bureau Boven: het nieuwe werken 1.3.1 Context 1.3.2 Freelancers 1.3.3 Beroepsidentiteit 1.3.4 Organisatie Hoofdstuk 2: Theoretisch kader 2.1 Inleiding 2.2 De journalistiek in context 2.3 Freelancers 2.4 Beroepsidentiteit 2.5 Organisatie Hoofdstuk 3: Methoden 3.1 Aanleiding 3.2 Contextonderzoek 3.3 Keuzereflectie 3.4 Theoretische verantwoording casestudy 3.5 Onderzoeksstappen Hoofdstuk 4: Analyses 4.1 Inleiding 4.2 De freelancers 4.2.1 Achtergrond 4.2.2 Inkomen en werkverdeling 4.2.3 Zekerheid 4.3 Organisatie: Bureau Boven 4.3.1 Algemene omschrijving 4.3.2 Werkplek en individuele meerwaarde 4.3.3 Samenwerken en collectieve meerwaarde 4.4 Beroepsidentiteit Hoofdstuk 5: Conclusie Bronnen Wetenschappelijke literatuur Overige literatuur Bijlagen
7 7 8 9 10 10 11 12 13 13 14 16 18 20 24 24 24 27 29 30 33 33 34 34 37 39 43 43 44 48 51 59 66 66 67 69
5
6
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Beyond Journalism ‘Bij Wegener moeten er 400 banen uit, zegt Wegener’ (NRC, 2014) De uitgever van de De Twentsche Courant/Tubantia, De Stentor, de Gelderlander, BN De Stem, Provinciale Zeeuwse Courant (PZC), Brabants Dagblad en Eindhovens Dagblad wordt waarschijnlijk overgenomen door de Persgroep. Die is van plan de regionale kranten te verpakken in een jasje van het AD, de regioredacties hoeven dat slechts aan te vullen met een paar pagina’s regionieuws. De rest vervalt. Wel wordt de krant dikker, met minder mensen (Villamedia, 11 dec. 2014). Bovendien is de Persgroep van plan meer freelancers in te huren voor het redactiewerk. (Villamedia, 13 dec. 2014). Het is een proces dat wereldwijd gaande is. Grote mediabedrijven kopen de kranten en omroepen op, plaatsen content door en hebben daardoor steeds minder mensen nodig (Cohen, 2011). Met name kranten hebben de laatste jaren flink ingeboet. Waar het dagblad jarenlang de voornaamste bron van nieuws was voor het publiek, gebruiken steeds meer mensen vooral het internet voor hun informatie (Levy en Newman, 2013). In Nederland haalt 60 procent van de mensen hun nieuws uit de krant (Bakker, 2013), maar onder mensen tot 35 gebruikt slechts 20 procent traditionele media als kranten, radio en televisie als voornaamste nieuwsbron (Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens, 2011). Behoefte naar nieuws is nog steeds aanwezig, slechts 7,2 procent van de Nederlandse en Belgische jongeren volgt helemaal geen nieuws (Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens, 2011). Het is alleen de vraag van wie die informatie komt en wie de consument het beste weet te bereiken. De kaarten worden als het ware steeds opnieuw geschud. Ouderwetse print media stunten met hun prijzen en komen met nieuwe formats, maar in het spel dat hedendaagse journalistiek heet, zien ook nieuwe initiatieven hun kans schoon een stukje van de markt op te eisen. Doemdenkers zien een crisis in de journalistiek, optimisten zien mogelijkheden. Hoe dan ook, moeilijke tijden zijn altijd vruchtbare grond voor nieuwe ideeën – succesvol of niet. Er is een zichtbare trend gaande van journalistieke vernieuwing. Startups schieten uit de grond en oude bedrijven proberen nieuwe dingen. Alles wordt hierbij beproefd: verpakking van de content (print, digitaal, multimediaal), aanpassing van arbeidsrelaties (minder vast dienstverband, meer zelfstandig ondernemen), nieuwe vertelvormen (games, interactief, longreads),
7
verdienmodellen (advertenties, abonnementen, crowdfunding, native advertising), iedere combinatie lijkt mogelijk. Beyond Journalism stelt zich ten doel een overzicht te bieden van de nieuwe ondernemingsvormen in de journalistiek en onderzoekt daarbij specifiek hoe journalistiek zich manifesteert en ontwikkelt. Deze scriptie draagt bij aan Beyond Journalism door een nieuwe samenwerkingsvorm te bestuderen: het freelancerscollectief Bureau Boven. Het is een nieuwe vorm van journalistieke samenwerking tussen freelancers die een kantoor delen en gezamenlijk allerlei journalistieke projecten doen. In de context van toenemende onzekerheid in het vak, wat betreft arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden, wat betreft publicatie-‐ en distributiekanalen, en wat betreft de aandacht en het vertrouwen van het publiek, is het interessant te kijken wat de samenwerking de deelnemers oplevert. Hoofdvraag: In hoeverre draagt Bureau Boven bij aan het werk van de deelnemers als freelancers in de hedendaagse journalistiek?
1.2 De hedendaagse journalist Informatie wordt op een nieuwe manier verpakt en verspreid. Het moet nog steeds gemaakt worden, maar door de stortvloed aan gratis informatie is content minder waard geworden. De journalist die daarvoor moet zorgen verliest ook zijn waarde. Uit Vinken en IJdens (2013) blijkt dat vrijwel alle tarieven voor freelance journalisten, schrijvers en fotografen zijn gedaald ten opzichte van tien jaar eerder. Het uurtarief voor een schrijvende freelancer daalde bijna 20 procent waar een gemiddelde foto bijna 40 procent minder oplevert dan vijf jaar geleden. Met de trend van journalistieke vernieuwing en daarbij de relatieve teloorgang van de vanzelfsprekende media-‐instituties krijgen steeds minder journalisten een vaste baan (Deuze, 2014). Onder de journalisten die werken voor redacties bij de belangrijkste nieuwsmedia deed in 2013 twee derde van hen dat op freelancebasis (Vers in de Pers, 2013). Meer freelancers lijkt een eufemisme voor meer werkloosheid. Toch is niet iedere freelancer liever in dienst. Volgens Vinken en IJdens (2013) is 40 procent van de journalisten zelfstandig uit ondernemerschap. Desalniettemin schetst dat onderzoek een algemeen beeld van slecht betaalde freelancers die gebukt gaan onder stevige concurrentie met andere freelancers, waarbij zij naar eigen zeggen amper iets aan hun situatie kunnen doen.
8
Hoewel freelancers niet langer kunnen terugvallen op de concrete zekerheden zoals een salaris en ruggensteun bij conflicten, hebben zij wel de vrijheid hun eigen werk te selecteren en hun eigen tijd in te delen. Ook op de zachte zekerheid van een hapklare set normen, waarden en ethische omgangsvormen van het medium waarvoor zij werken, kan de freelancer niet meer terugvallen. Wel hebben zij de vrijheid hun professionele identiteit zelf vorm te geven (Das 2007; Cohen, 2011). Kortom, er verandert veel en werken als journalist in het huidige tijdperk vereist op z’n minst een flexibele instelling (Deuze, 2014). Juist de zelfstandige journalist die freelancet uit overtuiging, verdient beter dan de collega’s die door de markt worden gedwongen (Vinken en IJdens, 2013). Vrijheid is interessant, maar houvast ook. Zie hier het theoretische motief voor het freelancecollectief. Een organisatie die mogelijk achter de journalist staat als financieel vangnet, handlanger in onderhandelingen of – laagdrempeliger dan dat – een organisatie waarin mensen elkaar om advies kunnen vragen wanneer nodig of simpelweg wat aanspraak hebben.
1.3 Bureau Boven: het nieuwe werken In plaats van het lot lijdzaam te ondergaan, hebben groepen freelancers hun krachten gebundeld. In Nederland zijn ongeveer 16 freelancecollectieven (bijlage 1). Die variëren van flexwerkplekken speciaal voor journalisten, tot kleinere collectieven die meer producties samen maken. Nergens wordt salaris uitgekeerd en collectief een pensioen opgebouwd, maar elk collectief biedt een fysieke werkplek en kan eventueel benaderd worden voor opdrachten die onderling worden verdeeld. Aan de hand van een casestudie over freelancecollectief Stichting Bureau Boven wil ik onderzoeken hoe een collectief zich organiseert en wat de samenwerking de deelnemers oplevert. Bureau Boven is interessant omdat zij hun werkverband onlangs hebben beklonken als stichting. Bovendien is het collectief sinds hun oprichting in 2012 steeds meer journalistieke projecten samen gaan doen. Dat maakt Bureau Boven een nieuwe werkvorm die de flexwerkplek overstijgt. Hoofdvraag: In hoeverre draagt Bureau Boven bij aan het werk van de deelnemers als freelancer in de hedendaagse journalistiek? De hoofdvraag wordt beantwoord aan de hand van het model van Reese (2001) dat gaat over de professionele identiteit van journalisten. Deze professionele identiteit wordt beïnvloed door individuele kenmerken van de journalist zoals zijn achtergrond, beroepsidentiteit en werkroutine, de organisatie waarin hij werkt en de context waarbinnen hij opereert op macroniveau. Al deze niveaus
9
zijn samen van belang om de beroepsafwegingen van journalisten te begrijpen. Omdat de tanende journalistieke markt uit de literatuur naar voren komt als een bepalende factor voor het freelancerschap, wordt de context in dit onderzoek als eerste beschreven om daarna de volgorde van Reese (2001) aan te houden. 1.3.1 Context Om goed te begrijpen wat het motief is deel te nemen aan Bureau Boven, is de context waarbinnen zij opereren van belang. Het toenemend aantal freelancers en de verminderde zekerheden en inkomen binnen het journalistieke werk, zoals beschreven in Vinken en IJdens (2013), zouden een reden kunnen zijn een collectief op te richten. -‐ Wat is de ontstaansgeschiedenis van de startup? -‐ Hoe verhoudt de startup zich tot andere initiatieven in de lokale, nationale en internationale context? -‐ Wat is volgens de deelnemers de toekomst van de journalistiek? -‐ Hoe ervaren de freelancers het hedendaagse medialandschap? -‐ Waarom is het collectief opgericht? 1.3.2 Freelancers Er wordt veel gesproken over ‘de freelancer’. Maar met zeker meer dan een half miljoen freelancers wereldwijd (ILO, 2006) is het vanzelfsprekend geen homogene groep. De literatuur schrijft over een tweedeling: de ondernemende journalist die niet wíl werken voor een baas en de voormalig of startende werknemer die wel wil maar niet kán werken voor een baas (Cohen, 2011; IJdens en Vinken, 2103). Ook deze scheiding is te kort door de bocht (Bögenhold, Heinonen, en Akola, 2014). Iedere freelancer heeft zijn eigen motieven en uitdagingen in zijn werk. Wie zijn de freelancers van Bureau Boven en in hoeverre draagt hun collectief bij aan de uitdagingen en het netwerk van de deelnemende journalisten? De mensen -‐ Wie zijn er allemaal betrokken bij de startup en wat zijn hun persoonlijke achtergronden, opleiding en beroepservaringen? -‐ Is het freelancen een bewuste keuze van de deelnemers? -‐ Waarom nemen freelancers deel aan een collectief? -‐ Hoe is samenwerking tot stand gekomen? -‐ Hoe hebben de leden elkaar geselecteerd? -‐ Wat is de beschouwde meerwaarde van het freelancecollectief voor de betrokkenen? Inkomen -‐ Wat verdienen de leden van Bureau Boven? -‐ Zijn de tarieven en of verdiensten veranderd de laatste jaren?
10
-‐ -‐ -‐ -‐ Netwerk -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Wat is de verhouding tussen individueel en gezamenlijk werk? Wat is de verhouding commercieel en journalistiek werk? Ervaren de leden concurrentie met andere journalisten? Zijn de leden verzekerd voor arbeidsongeschiktheid en pensioen? Wat zijn de producten en/of diensten die de startup aanbiedt? Hoe vergaren de leden van Bureau Boven werk? Werven freelancers actief opdrachten als collectief? Gaan mensen op eigen initiatief samenwerkingen aan? Komen er opdrachten binnen bij het collectief als zodanig? Wat draagt het collectief bij aan hun netwerk? Wat is de meerwaarde van het collectief ten opzichte van zelfstandig werken?
1.3.3 Beroepsidentiteit Mede door de grillige markt, zijn journalisten wereldwijd bang voor tanende persvrijheid en onafhankelijkheid (ILO, 2006). Journalisten moeten meer commercieel werk doen om rond te komen (Vinken en IJdens, 2013). Ze voelen zich soms weerloos tegen machtige overheden of bedrijven. Onder tijdsdruk en de angst opdrachtgevers te verliezen leveren zij minder kritisch werk (ILO, 2006). Deuze (2007, p. 86) stelt in zijn boek Media Work dat dit niet alleen geldt voor freelancers. Grote mediabedrijven staan immers ook onder druk van hun geldschieters, veelal adverteerders. Dit kan ook het werk van de journalist in dienst beïnvloeden, die opdrachten uitvoert van hoger hand. De beroepsidentiteit van alle journalisten lijkt daardoor langzaam te veranderen. Een kleinschalige organisatie zoals Bureau Boven zou zich daar enigszins tegen kunnen wapenen. Zij staan immers niet alleen en hebben geen baas die hen stuurt of kan ontslaan. Wel krijgen zij subsidie voor gezamenlijke opdrachten. Mogelijkerwijs beïnvloed dat hun werk enigszins. Algemeen -‐ Waarom zijn de leden journalist? -‐ Wat beschouwen zij als hun beroepsidentiteit? -‐ Wat zijn de beroepswaarden van de betrokken journalisten? -‐ Hoe verhouden deze opvattingen zich tot de klassieke beroepswaarden en normen van de journalistiek? -‐ Welke invloed heeft Bureau Boven op bovengenoemde zaken? Individueel -‐ Ervaren de leden persvrijheid? -‐ Zijn de leden wel eens bang werk kwijt te raken? -‐ Heeft dat invloed op de producties? -‐ Welke invloed heeft Bureau Boven op bovengenoemde zaken? -‐ Zijn de leden gedreven door creativiteit of productie?
11
Bureau Boven -‐ Hebben subsidies invloed op de inhoud van het werk? -‐ Onder welke voorwaarden wordt commercieel werk gedaan? -‐ Beïnvloed dat het werk als journalist? -‐ Welke invloed heeft Bureau Boven op bovengenoemde zaken? 1.3.4 Organisatie Hoewel er diverse organisatievormen zijn voor freelancers, kennen zij allen hun mankementen. Vakbonden zouden een vuist kunnen maken, maar vinden het lastig de heterogene groep freelancers te organiseren, vanwege de grote variatie in werkzaamheden en conflicterende belangen van verschillende freelancers (Osnowitz, 2007). Bovendien werken veel journalisten niet voor één werkgever en wisselen zij het freelancersbestaan af met een sporadisch dienstverband (Cohen, 2011). De filmindustrie in Engeland kent kleinere organisatievormen. Leden van zulke collectieven zijn beter verzekerd van werk. Lastig is wel dat deze organisaties vaak functioneren via een tussenpersoon (Blair, 2003). Journalisten die bij de leider uit de gratie raken vanwege een conflict of het afwijzen van werk, komen daarna moeilijk individueel nog aan de slag. De egalitaire organisatiestructuur van Bureau Boven zou dit tegen kunnen gaan. En hoewel een kleinere organisatie minder macht heeft dan een vakbond, kunnen de leden elkaar mogelijk wel moreel steunen in onderhandelingen en werk. -‐ Heeft het collectief een redactievergadering? -‐ In hoeverre waakt het collectief over de individuele belangen? -‐ Helpt het collectief bij conflicten met opdrachtgevers of bronnen? -‐ Helpt het collectief bij onderhandelingen over geld en auteursrechten? -‐ Wat draagt het collectief bij aan het individuele werk? -‐ Doen de leden van iets bij Bureau Boven dat zij als freelancer of werknemer niet hadden gekund? -‐ Wat is het verdienmodel? -‐ Hoe wordt de huur betaald?
12
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader 2.1 Inleiding Dit theoretisch kader dient de casestudy naar Bureau Boven richting te geven. Bureau Boven is in de eerste plaats opgericht als werkplek voor freelancers. Freelancers van wie de professionele identiteit wordt gevormd door individuele kenmerken van de journalist zoals zijn achtergrond, beroepsidentiteit en werkroutine, de organisatie waarin hij werkt en de context waarbinnen hij opereert (Reese, 2001). Al deze niveaus zijn samen van belang om de beroepsafwegingen van journalisten te begrijpen. Reese (2001) ordent de analyseniveaus van micro (individu) naar macro (de markt). Hij stelt dat een journalist zijn eigen beroepsopvattingen heeft die vervolgens door steeds grotere structuren worden beïnvloed. Over de achtergrond van de journalist wordt als het ware telkens een ander sausje gegoten die de beroepsethiek en professionele identiteit verandert. Een sausje van respectievelijk de beroepsroutines, de organisatie waar de journalist werkt en de nationale context waarbinnen hij opereert. Het model van Reese (2001) focust zich niet perse op de journalisten in dienst, maar de volgorde waarin hij zijn analyseniveaus plaatst gaat uit van een journalist die eerst beïnvloed wordt door zijn achtergrond, opleiding en werkroutine, daarna door de redactie waar hij verondersteld wordt te werken en pas op het laatst door de overkoepelende mediaorganisatie of nationale journalistiek. Omdat de mondiale media steeds meer freelancers inhuren (ILO, 2006), wordt de journalistieke markt al in een vroeger stadium bepalend voor de professionele identiteit van journalisten. Simpel gezegd dwingt een krapte aan banen sommige journalisten te kiezen voor het freelancerschap en dwingen de dalende tarieven van traditionele media sommige freelancers meer commercieel werk te doen (Vinken en IJdens, 2013), hetgeen de beroepsethische afwegingen eerder kan beïnvloeden dan bijvoorbeeld een mediaredactie doet. In het geval van Bureau Boven is de organisatie opgezet door de freelancers zelf. Freelancers die misschien ook voor een zelfstandig bestaan hebben gekozen, omdát er geen werk was. Om een beeld te krijgen van de markt waarin de freelancers zich begaven toen Bureau Boven werd opgericht, wordt in deze scriptie het laatste analyseniveau van Reese (2001) -‐ de context, het medialandschap en de journalistieke markt -‐ als eerste analyseniveau gebruikt. Het medialandschap evenals de ontwikkelingen die geleid hebben tot een journalistieke arbeidsmarkt met meer freelancers dan vaste redacteuren (Deuze, 2014). Dit vormt vervolgens het kader waarbinnen het freelancecollectief is ontstaan – analyseniveau 1. Om te achterhalen welke motieven de journalisten kunnen hebben te freelancen
13
en een collectief aan te gaan, is het van belang de achtergrond van de freelancer te begrijpen – analyseniveau 2. Wat zijn de grootste uitdagingen voor freelancers? Dat wordt uitgebreid behandelt in dit hoofdstuk, maar een beknopt antwoord op die laatste vraag is snel gevonden: het vinden van voldoende werk en onderhandelen over verdiensten en auteursrecht (Cohen, 2011; Vinken en IJdens, 2013; Vers in de Pers, 2013). De consequenties van de keuze voor het freelancerschap kunnen invloed hebben op de individuele beroepsidentiteit en journalistieke werkroutine van de freelancers – analyseniveau 3. De tanende markt en teruglopende inkomsten dwingen freelancers steeds meer commercieel werk te doen om rond te komen (Vinken en IJdens, 2013). Tegelijkertijd zijn freelancers minder gebonden aan de beroepswaarden van een vaste werkgever. Mits hun portemonnee dat toelaat, kunnen freelancers immers altijd klussen weigeren die niet binnen hun eigen kader passen (Das, 2007). Dit hoofdstuk beschrijft het spanningsveld tussen commercieel werk en de vrijheid die beide invloed kunnen hebben op de journalistieke onafhankelijkheid, met een uitstapje naar commerciële producties binnen traditionele nieuwsorganisaties. Vooral omdat het later in dit onderzoek interessant is te bekijken hoe de leden van Bureau Boven hun beroepsethiek bewaren en omgaan met het aannemen van commercieel of minder journalistiek werk. Hoewel het in deze fase van het onderzoek niet duidelijk is wat het motief is deel te nemen aan Bureau Boven, kan wel gekeken worden naar de mogelijke redenen een dergelijke samenwerking aan te gaan. Vanuit het aloude principe ‘samen sta je sterk’ zou een collectief de freelancer – in ieder geval deels -‐ kunnen wapenen tegen grillen die worden genoemd in het onderzoek van Vinken en IJdens (2013): dalende lonen, auteursrechten. Tegelijkertijd kan de gezamenlijke organisatievorm invloed hebben op de professionele identiteit van de betrokken journalisten – analyseniveau 4. Een freelancecollectief als bundeling van losse entiteiten werkt mogelijk anders dan een mediaorganisatie met een top-‐down beleid die de professionele identiteit van de daar werkzame journalisten beïnvloed. Over freelancecollectieven is weinig wetenschappelijke informatie. Om toch een beeld te scheppen van de organisatiemogelijkheden voor freelancers en de voordelen die daaraan verbonden zijn, beschouw ik welke organisatiemethoden bekend zijn en wat de wetenschap daarover zegt.
2.2 De journalistiek in context Lange tijd hadden kranten de monopolie op het nieuws. Later kwamen daar omroepen bij. Met de komst van het internet zijn de consumenten vrijer dan ooit zelf het platform te kiezen waar zij hun nieuws vandaan halen (Riordan, 2014).
14
Waar men vroeger bereid was te betalen voor nieuws en bereid was te wachten tot het acht uur journaal of de krant op de mat, zijn mensen gewend geraakt dat informatie continu naar ze toe wordt geworpen. In hun onderzoek naar de jonge nieuwsgebruiker signaleren Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens (2011) dat er een toenemende vraag komt naar nieuws op maat waarbij de lezer zelf kan bepalen welk nieuws wanneer beschikbaar moet zijn (Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens, 2011). Internet voorziet beter in die behoefte dan traditionele nieuwsbronnen (Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens, 2011). Relatieve schaarste aan de aanbodzijde heeft plaats gemaakt voor overvloed aan gratis bronnen via internet. Tegelijkertijd besteedt de consument meer tijd aan media dan ooit (Deuze, 2014), alleen is hij minder bereid te betalen en heeft hij de media niet altijd meer nodig. Door sociale media en platformen zoals Youtube, Facebook en Twitter heeft iedereen een potentieel podium en publiek voor zijn content. Betalen voor informatie is daardoor niet meer vanzelfsprekend. Betalende consumenten en adverteerders lopen weg bij traditionele media en nieuwe platformen hebben nog amper een verdienmodel. Dit verlies wordt doorberekend aan de makers van die content: de journalisten. Met de trend van journalistieke vernieuwing en de relatieve teloorgang van de vanzelfsprekende media-‐instituties krijgen steeds minder journalisten een vaste baan (ILO, 2006; Deuze, 2014). Bovendien komen er steeds meer journalisten waardoor de waarde van content en het journalistieke werk nog verder devalueert (ILO, 2006; Cohen, 2011). Uit een grootschalige survey van de International Labour Office in 2006 onder 41 nieuwsorganisaties verspreid over 38 landen, blijkt dat 53,6 procent van de organisaties minder is gaan betalen. Meer dan de helft (56,6 %) van de respondenten heeft het dienstverband van journalisten zien veranderen naar meer individuele contracten, lagere lonen en jongere, lager geschoolde journalisten (ILO, 2006). Cohen (2011), die onderzoek deed naar de rechten van freelancers in Canada, beschrijft dat het freelancen gemeengoed is geworden. Uit de survey van ILO (2006) blijkt dat een derde van de journalisten wereldwijd freelancet of werkt met een tijdelijk contract. Dit wordt ook beschreven in Nederlands onderzoek. Daar ligt dat percentage zelfs stukken hoger: twee derde van de journalisten in Nederland is freelancer (Vers in de Pers, 2013) en de werkloosheid onder journalisten stijgt (Villamedia, 20 nov. 2014). Waar freelancen vroeger een bewuste keuze was van een kleine groep individuen, dwingt de markt een groot deel van de journalisten nu freelancer te worden buiten hun intentie om (Cohen, 2011; Vinken en IJdens, 2013). Dit verplaatst het bedrijfsrisico van instituties zoals de staat en mediabedrijven naar het individu. De individuele journalist is
15
zelf een bedrijf geworden. Hij moet zelf waken voor een productieve en zekere toekomst (Deuze, 2007 p. 84). Door de combinatie van gezamenlijk en individueel werk, zullen de freelancers bij Bureau Boven persoonlijk waken over hun inkomen en als collectief waken over het gezamenlijke deel. Gezamenlijke projecten kunnen bovendien een buffer vormen voor een schaarste aan individueel werk.
2.3 Freelancers De krappe markt en het toenemend aantal werkloze journalisten schetst een negatief beeld van de freelancer: een hulpeloze, kwetsbare groep, die niets liever wil dan een vaste baan om wél rond te kunnen komen. De enige uitzondering is de vrijgevochten groep journalisten die liever alleen werkt en altijd al alleen wilde werken – de kleine groep freelancers van oudsher (Cohen, 2011). Uit onderzoek van Bögenhold, Heinonen, en Akola (2014) naar zelfstandigen in Finland, blijkt dat dit beeld te zwartgallig is. Zelfstandig werken is niet zo zwart wit als enerzijds armoedig freelancen en anderzijds zelfredzaam vrij werken, zonder hiërarchie. Ongeveer een derde (28%) van de ondervraagde journalisten is noodgedwongen zelfstandig, tegen bijna 20 procent zelfgekozen. De rest, 51,9 procent, is een beetje van beide. Toch worstelen veel freelancers met zaken die collega’s met een vaste baan niet hebben. Uit de internationale survey van ILO (2006) blijkt onder meer dat freelancers slechter worden betaald (73,2 %), minder zeker zijn van werk (85,4 %), minder toegang hebben tot zaken zoals ziekteverlof of vakantiegeld (80,4 %), minder verzekerd zijn van gezondheid en veiligheid (70,7 %), minder trainingsmogelijkheden hebben (78,1 %), slechter verzekerd zijn (68,3 %) en minder veilig zijn in gevaarlijke werksituaties (75,6 %). Vinken en IJdens (2013) schetsen een vergelijkbaar beeld van Nederland. Van de Nederlandse journalisten is 40 procent freelancer uit ondernemerschap, 30 procent voelt zich gedwongen door de markt. Slechts 5 procent ambieert een baan in loondienst, maar een kwart van hen zou wel een combinatie willen. Hoewel de freelancer uit overtuiging het overwegend beter doet dan de gedwongen freelancer ervaren zij over het algemeen veel concurrentie – ‘die door sommigen als last wordt ervaren’ (Vinken en IJdens, 2013 p. 1) -‐ , is het belastbaar inkomen zeker 17 procent gedaald, is 44 procent in het levensonderhoud afhankelijk van een partner en zijn freelancers slecht verzekerd: “ruim 66% is niet verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid (was 60% in 2003), 88% niet tegen werkloosheid en 35% legt niets opzij voor de oude dag (was 40% in 2003). Bijna 44% is om rond te kunnen komen afhankelijk van een partner” (Vinken en IJdens, 2013 p.1).
16
Het belangrijkste obstakel voor een freelancer is het vergaren van voldoende werk, dus inkomen (Storey, Salamand en Platman, 2005; Vinken en IJdens ,2013). Veel werk in de hedendaagse journalistiek wordt gedaan op basis van tijdelijke contracten, freelance of in tijdelijke productieteams (Blair, 2003; Deuze, 2007 p. 87). Werk komt veelal binnen via het informele netwerk, al dan niet opgedaan tijdens een eerder dienstverband (Storey, Salamand en Platman, 2005). De betaling wordt vastgesteld op basis van succes bij eerdere klussen en de mate waarin iemand doet wat hem gevraagd wordt (Deuze, 2007 p. 87). Uit onderzoek in de late jaren ’90 is gebleken dat participatie in (in-‐)formele, lokale, dynamische, sterkte en ondersteunende netwerken cruciaal is voor het vergaren van werk in de mediabranche (Deuze, 2007 p. 87). Dat maakt het moeilijk voor freelancers zonder zo’n netwerk om klussen te vergaren en te onderhandelen over zaken zoals prijs en auteursrecht (Storey, Salamand en Platman, 2005; Osnowitz, 2007; Cohen, 2011). Die onderhandelingspositie brokkelt verder af omdat veel werk gedaan wordt door nieuwkomers en stagiaires, die zo goedkoop werken dat de tarieven verder dalen (Storey, Salamand en Platman, 2005). De leden van Bureau Boven profiteren hoe dan ook van hun eigen netwerk en vergaren gezamenlijk werk via hun gezamenlijk netwerk. In hoeverre hun collectief bijdraagt aan hun individuele werk, moet blijken uit dit onderzoek. De hierboven genoemde achtergestelde positie van een willekeurige journalist wordt beter als een journalist bekendheid heeft en daarom lezers of kijkers trekt. Dit gaat alleen op voor een select clubje columnisten en presentatoren. Voor alle anderen is het moeilijk hun reputatie te beheersen (Storey, Salamand en Platman, 2005). En vanwege het ‘voor jou tien anderen’ principe en de slechte organisatie van freelancers in de vorm van vakbonden kunnen freelancers zich maar moeilijk verzetten tegen hun tanende positie (Blair, 2003; Storey, Salamand and Platman, 2005; Osnowitz, 2007). Tarieven dalen en doorplaatsing van artikelen door grote mediabedrijven op meerdere platforms is aan de orde van de dag (Vinken en IJdens, 2013). Freelancers krijgen contracten waarmee ze afzien van hun rechten. De macht om hierover te onderhandelen is er niet, omdat de mediabedrijven weten dat de journalisten werk nodig hebben (Cohen, 2011). De behoefte naar werk leidt ertoe dat veel freelancers naast hun journalistieke werk ook commerciële klussen moeten aannemen. Das (2007) beschrijft dat freelancers in Sydney de vrijheid hebben om klussen af te wijzen wanneer het hen om wat voor reden – vaak onafhankelijkheid – niet zint. De kanttekening is wel dat journalisten genoeg werk moeten hebben om deze afweging te kunnen maken. Uit de praktijk blijkt dat deze vrijheid er vaak niet is. De succesvolste freelancers – in termen van verdiensten – zijn degenen die veel commerciële klussen doen, zo blijkt onder meer uit Vinken en IJdens (2013). In het uiterste geval verschilt het gemiddelde uurtarief van freelancers die voornamelijk voor
17
de media werken 17 euro met het uurtarief van freelancers die voornamelijk werken voor niet-‐media. De tarieven zijn gemiddeld respectievelijk 55-‐59 euro per uur en rond de 72 euro per uur (Vinken en IJdens, 2013). Uit de survey van Vinken en IJdens (2013) blijkt verder dat freelancers gemiddeld 3,4 opdrachtgevers hebben. Dat zijn voor de hand liggende journalistieke bedrijven zoals de dagbladen, omroepen en regionale media en semi-‐commerciële bedrijven zoals vaktijdschriften, publiekstijdschriften en opdrachten uit het bedrijfsleven. De freelancer heeft een allegaartje van opdrachtgevers waar de medewerker in vaste dienst dat niet heeft. In theorie zou Bureau Boven hier tussenin kunnen zitten. Zij zijn hun eigen merk met hun eigen specialisatie. De spreiding van opdrachtgevers en de afweging tussen klussen moeten, willen of kunnen doen, kan voor een collectief anders liggen dan voor freelancers of vaste medewerkers.
2.4 Beroepsidentiteit De prangende behoefte naar werk onder freelance journalisten zorgt dat zij beroepsafwegingen moeten maken die de traditionele journalistieke waarden zoals onafhankelijkheid of de waakhondfunctie kunnen schaden. De veranderende aard van het journalistieke werk is belangrijk omdat de media een belangrijke rol speelt als vierde pijler in de democratie (ILO, 2006). Uit de internationale survey van ILO (2006) blijkt dat de onzekere werkverhoudingen zorgen voor timide verslaggeving, een minder kritische werkhouding en oppervlakkiger nieuws door druk van de overheid en adverteerders. In landen waar meer gewerkt wordt met korte contracten zijn journalisten bang hun baan te verliezen als zij te scherp schrijven. Onderzoeksjournalistiek komt onder druk te staan omdat er simpelweg geen tijd of geld voor is. Oppervlakkiger bezien zorgt minder geld voor minder moeite dus minder diepgang in een productie (ILO, 2006). Bovendien is het voor individuen lastig om machtige partijen te weerstaan. Een rechtszaak over een negatief artikel is makkelijker gestart tegen een freelancer dan tegen journalist die een hele redactie achter zich heeft. Sommige freelancers in Sydney gaven aan dat dit hun keuze iets wel of niet op te schrijven soms beïnvloedt (Das, 2007). In theorie maakt dit de freelancejournalist minder onafhankelijk in zijn berichtgeving dan een redacteur in vaste dienst. De vraag is wel of dat in de praktijk ook zo werkt. Iemand die een bewuste scheiding maakt tussen journalistiek en commercieel werk, waakt misschien scherper over de onafhankelijkheid van zijn journalistieke producten. Bovendien is commercie ook bij de traditionele opdrachtgevers geen vies woord meer. Zo publiceert de economiesite van NRC Handelsblad, NRCQ, zogeheten partnercontent tegen betaling en werkte Vrij Nederland samen met het Rijksmuseum.
18
‘We behouden onze journalistieke integriteit-‐ met het Rijksmuseum willen we best gezien worden. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we op een punt zijn aanbeland waarop we zelfs bereid zijn met Shell te praten als dat een product op kan leveren waar we ons senang bij voelen’, aldus Robert van de Griend adjunct hoofdredacteur Vrij Nederland in Villamedia (Nab, 2014) Vrij Nederland is een voormalig verzetskrant en daarmee een van de Nederlandse vaandeldragers van de onafhankelijke journalistiek. Van der Griend beschrijft in het interview met Villamedia dat het lange tijd ondenkbaar was überhaupt met commerciële partijen te praten over samenwerking (Nab, 2104). Maar aangezien het klassieke systeem van advertenties volgens hem afbrokkelt, is die positie veranderd. “De tijd om maar nee te blijven zeggen is voorbij”, zegt Van der Griend (Nab, 2014). Zoals freelancers commerciële klussen aannemen om aan geld te komen, zoeken mediaredacties naar nieuwe manieren om omzet te vergaren. Vaste medewerkers van media moeten in de toekomst wellicht commerciële klussen naast hun journalistieke werk doen. De afweging ligt respectievelijk bij het individu of bij de hoofdredactie. Deuze (2007, p. 86) geeft aan dat het te simpel is om de vrijheid van het individu enerzijds of de afhankelijkheid van inkomen anderzijds als belangrijkste voorspeller te gebruiken voor de onafhankelijke berichtgeving en het behoud van individuele beroepswaarden. De diversiteit tussen freelancers en nieuwsorganisaties die evengoed te maken hebben met commerciële én journalistieke afwegingen is wereldwijd te groot. Wel creëert iedere journalist een eigen werkroutine en professionele identiteit, zelfstandig of binnen een organisatie. Zo krijgen werknemers in de media ook te maken met de eerder genoemde individuele verantwoordelijkheid. Ook zij moeten balanceren tussen de tegenstrijdige verlangens van creativiteit en commercie en de toegenomen vraag van een competitieve, technologie gedreven werkomgeving vertalen in een betekenisvolle professionele journalistiek beroepsidentiteit (Deuze, 2007 p. 85). Het is wellicht mede daarom dat de ondervraagde journalisten in de ILO survey (2006) verdeeld zijn over de daadwerkelijke impact van het individuele werken op persvrijheid en journalistieke onafhankelijkheid: 19,5 procent van de respondenten dacht dat individueel werk de persvrijheid inperkt, 63,4 procent dacht van niet; 19,5 procent van de respondenten dacht dat freelancen leidt tot meer autonomie, waar 51,2 procent het tegenovergestelde vond. Het is duidelijk
19
dat freelancers beroepsethische nadelen zien in het nieuwe journalistieke werken, echter niet unaniem. Deuze (2007 p.98) maakt in zijn onderzoek onderscheid tussen twee werkvormen. De marktlogica en redactielogica, waarbij marktlogica gedreven wordt door de waarde van de content voor de massa en redactielogica meer journalistiek inhoudelijk op waarde wordt geschat. Een lijstjessite als Buzzfeed wil vooral veel clicks terwijl respectievelijk de landelijke dagbladen de waarde van hun journalisten beoordelen aan de hand van bevestiging uit het vak en journalistieke prijzen zoals de Tegel. Een nieuwe, amper onderzochte werkvorm in de hedendaagse journalistiek is het freelancecollectief Bureau Boven. Bureau Boven doet veel eigen gesubsidieerde projecten. Subsidieaanvragen worden op inhoud beoordeeld en zijn daarom eerder onderhevig aan de redactielogica. Tegelijkertijd kan de onzekerheid over het freelancerschap van de deelnemers leiden tot meer marktgedreven motieven, afhankelijk van het aanbod van werk zoals eerder werd genoemd. De effecten van verhoudingen tussen verschillende soorten werk op hun professionele identiteit, zouden de leden in theorie samen kunnen beheersen. Zoals in iedere onderneming zullen zij een werkroutine hebben, die individueel bestaat of natuurlijk samen ontstaat. Het is aannemelijk dat zij onder druk van de individualiserende en tanende markt die de hele journalistiek treft, ook enigszins inleveren op creativiteit en onafhankelijkheid. Dat zal later in dit onderzoek blijken.
2.5 Organisatie De oplossing voor de afnemende macht van het individu schuilt wellicht in een collectieve organisatie. Traditionele arbeidersgroepen zijn gewend zich te verenigen in vakbonden. In Nederland kennen we de NVJ, de Freelancersassociatie en Lira – een soort vakbonden voor journalisten en tekstschrijvers. Er zijn geen onderzoeken naar de uitkomsten van hun inzet, ofwel wat zij werkelijk betekenden voor freelancers de afgelopen jaren. Internationaal zijn meer gegevens over wat deze vakbonden bereiken. Osnowitz (2007) deed onderzoek naar The Freelancers Editorial Association in de Verenigde staten. Als vakbond voor journalisten mengen zij zich vanaf de jaren ’80 in de geschillen van freelancers met hun opdrachtgevers. Volgens een traditionele vakbondsstrategie probeerden zij het freelancerswerk te standaardiseren. Maar in de gefragmenteerde diensteneconomie, met andere
20
hiërarchische structuren dan bij vaste dienstverbanden, bleken alle individuele belangen moeilijk collectief te organiseren (Osnowitz, 2007). Cohen (2011) onderzocht nagenoeg hetzelfde in Canada. Zij vond dat het moeilijker werd voor vakbonden om voor journalisten op te komen, doordat er steeds meer freelancers zijn met verschillende wensen en belangen. Het blijkt moeilijk mensen te organiseren die niet voor één werkgever werken en een vast dienstverband afwisselen met een freelancersbestaan, zoals veel zelfstandigen doen. Freelancers hebben het volgens haar onderzoek niet zo op vakbonden omdat het lange tijd een keuze was om strikt individueel te werken in plaats van op een redactie, waar journalisten zich wel verenigden (Cohen, 2011). In het huidige medialandschap is de macht van het individu dusdanig klein dat mensen het idee hebben dat hun invloed marginaal is (Vinken en IJdens, 2013). Daarom blijven ze liever kijken naar hun eigen belang en naar individuele oplossingen, dan dat ze zich verenigen (Cohen, 2011). Bovendien geldt onder freelancers een meer principieel bezwaar tegen de vakbondsorganisatie: onderhandelen over geld hoort niet in de journalistiek. Het is laag en onprofessioneel. De motivatie moet namelijk niet geld gedreven zijn, maar je moet het als een voorrecht, een roeping zien te schrijven (Cohen, 2011). Een andere oplossing in de organisatie van freelancers is het kleinere collectief. Cohen (2011) spreekt wel van het bestaan van informele organisaties, maar de omvang en het nut daarvan blijft onderbelicht. Dergelijk onderzoek is wel gedaan in het Verenigd Koninkrijk. Daar onderzocht Blair (2003) tijdelijke werkgroepen in de filmindustrie: groepen freelancers die samen productieklussen aannemen. De tijdelijke werkgroepen zoals beschreven door Blair (2003) kennen vaak een leider, die als baas wordt gezien. Die leider heeft een sleutelpositie omdat hij het werk aanneemt en verdeelt. Die hiërarchische structuur zorgt voor veel zekerheid op gebied van betaling, maar ook in sommige gevallen voor een scheve verdeling in werk onder mensen die niet aangesloten zijn bij de werkgroepen of minder hoog in de boom zitten van het collectief (Blair, 2003). De werkgroepen helpen deels bij het werven van nieuwe opdrachten, maar het is ook lastig om te weigeren als je geen tijd hebt of de voorwaarden niet goed zijn: voor jou tien anderen en wanneer iemand eenmaal uit de gratie is bij de leider, dan blijkt het moeilijk in de toekomst weer wat via de werkgroep te doen (Blair, 2003). Een permanent collectief kan een reactie zijn op deze onzekerheden. De semipermanente werkgroepen zijn gelegenheidscollectieven, die via een sleutelpersoon specifiek worden aangenomen voor een klus. Het collectief vormt of hergroepeert zich vanwege een externe opdracht. In de Nederlandse situatie
21
werkt het in veel gevallen andersom. De Nederlandse collectieven zijn overwegend werkplekken voor freelancers, die zich in sommige gevallen als geheel naar buiten toe presenteren om meer werk te vergaren. Vanwege de nadruk op het individu, zullen mensen wat meer onzekerheden ervaren op het gebied van de werving van klussen dan in de Britse situatie. Natuurlijk kunnen de leden van de collectieven elkaar nog steeds helpen met advies en het vergaren van werk en hebben de freelancers de vrijheid zelf opdrachtgevers aan te schrijven. In tegenstelling tot vakbonden staan de neuzen bij collectieven meer dezelfde kant op, al is het de vraag in hoeverre zij hun belangen verdedigen wanneer het niet om gezamenlijk werk gaat. Nederlandse collectieven: -‐ Arnhems Persagentschap, Arnhem: 4 leden (2 tekst, 2 fotografen), journalistiek en commercieel werk (KVK, internet). Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. -‐ Bureau Westeinde, Den Haag: 2 leden, geen website (Twitter, 2014). Geen KVK vermelding. -‐ Bureau Wibaut, Amsterdam: 20 leden, werkplek voor freelancers maar nemen ook gezamenlijk klussen aan (journalistiek en commercieel), 50/50 man/vrouw (Internet; NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. -‐ Cerberus, Den Haag: 4 leden, gespecialiseerd in juridische en politieke verslaggeving (Internet, KVK). Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. -‐ De laatste paling, Amsterdam: 2 leden, gespecialiseerd in verslaggeving over voedsel. (NVJ intern overzicht, 2013; internet). Geen KVK vermelding. -‐ Mediacontainer, Utrecht, Amsterdam: leden onbekend, activiteit onbekend, website offline, laatste twitterbericht 2011, niet meer samen volgens de NVJ. Geen KVK vermelding. -‐ Mevrouw Van Dale, Amsterdam: 2 leden, beide onafhankelijk van elkaar ingeschreven bij de KVK met de bedrijfsnaam die vermeld is in de naam van hun eenmanszaak. Werken onder andere voor LINDA, FD, Fab, Parool, RED en Margriet (Internet, KVK, NVJ intern overzicht 2013). -‐ Rondje van Pavlov, Leiden: Collectief van 6 mannen, doen ook videoproducties, werken onder andere voor BNN, BNR, Veronica (tv en mag), Playboy, Tweakers, SMM (Internet, NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. -‐ Schlikker en Van Gorp, Amsterdam: 2 leden, maken journalistieke producties en doen werk dat daaraan gelieerd kan zijn zoals presentaties, gespreksleiding en interviews (NVJ intern overzicht, 2013; internet). Geregistreerd bij de KVK onder schrijven en andere scheppende kunst.
22
-‐
-‐
-‐
-‐ -‐
-‐
-‐
Scriptum, IJsselstein: 5 leden, schrijven vrijwel exclusief over voeding, zoals artikelen en recepten, geven ook advies en ontwikkelen apps, schrijven onder andere voor de Allerhande, de Consumentenbond, Diabetes& Leven en commerciële opdrachtgevers (NVJ, intern overzicht, 2013). Niet langer vermeld bij de KVK, voorheen publicity services. Stichting Bureau Boven, Amsterdam: vijf leden; werkplek, platform, collectieve opdrachten. Werken voor allerlei media, waaronder NRC, Trouw, Parool, Folia, Groene Amsterdammer, hebben ook een radio-‐ filmmaker in de gelederen. Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. Stichting Mediaridders: 14 leden, met name journalistiek werk, gespecialiseerd in ontwikkelingsjournalistiek. Schrijven voor Volkskrant, IS en nog veel meer, ook video en televisie. (Internet; NVJ intern overzicht, 2013). Geregistreerd bij de KVK als filmproducent. Stichting Wallenburgpers, Amsterdam: Niet meer actief sinds mei 2014 (Twitter). Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. The Social Reporters, plaats onbekend: 5 leden, journalisten, fotografie en film, gespecialiseerd in campagnes via sociale media. Produceren vooral over duurzaamheid, mvo en sociaal ondernemerschap, vooral voor live verslagen, lijken wat inactief (NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. Unit-‐2, Leiden: 39 leden, werkplek voor journalisten en andere creatieven (internet, KVK). ‘Working apart together’ (NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. Zinnig Text and Talk, Nieuwegein: 2 leden, specialisatie ontwikkelingssamenwerking en duurzaamheid (NVJ intern overzicht, 2013). Niet langer vermeld bij de KVK, voorheen onbekende coöperatie.
De initiatieven verschillen van aard. Sommige zijn vooral een werkplek waar incidenteel wordt samengewerkt (Bureau Wibaut), andere opereren echt als collectief. Zo doet Bureau Boven in toenemende mate grotere gesubsidieerde projecten. En produceren zij gezamenlijk semi-‐commerciële klussen zoals een krantje voor filmfestival Movies That Matter. Het samenwerken heeft verschillende voordelen. Zo kun je sparren met collega’s, deel je een netwerk, krijg je klussen doorgeschoven van collega’s en wordt het collectief een merk. Een freelancecollectief biedt individuele freelancers een werkplek en een vlag waaronder zij kunnen opereren. Door bij een groep te horen versterk je mogelijk je journalistieke identiteit: een aspect waar freelancers volgens Storey, Salamand en Platman (2005) vaak moeite mee hebben.
23
Hoofdstuk 3: Methoden 3.1 Aanleiding Het belang voor een onderzoek naar freelancecollectieven schuilt in de meerwaarde die een collectief kan hebben voor het journalistieke werk van freelancers. Er zijn tegenwoordig meer freelancers dan redacteuren met een vast dienstverband. Dit wordt alleen maar meer (Vers in de Pers, 2013). Hoewel een samenwerking tussen mensen in verschillende beroepsgroepen niet nieuw is, zou het collectief wel een manier kunnen zijn om gezamenlijk over beroepsidentiteit te waken en sterker te staan in onderhandelingen met opdrachtgevers. Volgens Storey, Salamand en Platman (2005) moet de journalist een merk zijn om beter in de markt te liggen. Een freelancecollectief kan zo’n merk zijn, door de website en de specialisatie die sommige collectieven hebben.
3.2 Contextonderzoek Alleen al bij de NVJ – de grootste Nederlandse vakbond voor journalisten – staan zeker 2148 leden ingeschreven als freelancer (Deuze, 13 mei 2014). Hoewel veel van hen hun inkomen en onderhandelingspositie zien aftakelen (Vinken en IJdens, 2013), organiseren betrekkelijk weinig mensen zich in een collectief. In totaal kent Nederland 16 organisatievormen die als freelancecollectief beschouwd kunnen worden. Omdat de samenwerkingsvormen onderling sterk verschillen is het moeilijk om een eenduidige definitie te vormen van wat zo’n collectief is. Ook de NVJ hanteert hier geen vaste definitie voor. Volgens Rosa Garcia Lopez verantwoordelijk voor de freelancers bij de NVJ is een freelancecollectief ‘een groep journalisten die gezamenlijk naar buiten optreedt – al dan niet gespecialiseerd-‐, gezamenlijk opdrachten werft en onderling verdeelt en gezamenlijk kosten zoals huur en kantoorartikelen deelt.’ Omdat iedere organisatie met journalisten zónder eigen platform hieronder valt, voeg ik daar nog aan toe dat een collectief geen mensen in dienst heeft en een egalitaire organisatiestructuur moet kennen. Anders zouden grote persbureaus als ANP theoretisch ook een freelancecollectief zijn. Middels publicaties, gesprekken met collectieven en de NVJ en de sneeuwbalmethode via internet en de Kamer van Koophandel heb ik de collectieven achterhaald. Nederland kent zes journalistencollectieven die voorkomen in publicaties of zich op internet aanprijzen als zodanig. -‐ Bureau Wibaut, Amsterdam: 20 leden, werkplek voor freelancers maar nemen ook gezamenlijk klussen aan (journalistiek en commercieel), 50/50 man/vrouw (Internet; NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding.
24
-‐
-‐
-‐
-‐
-‐
Mediacontainer, Utrecht, Amsterdam: leden onbekend, activiteit onbekend, website offline, laatste twitterbericht 2011, niet meer samen volgens de NVJ. Geen KVK vermelding. Rondje van Pavlov, Leiden: Collectief van 6 mannen, doen ook videoproducties, werken onder andere voor BNN, BNR, Veronica (tv en mag), Playboy, Tweakers, SMM (Internet, NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. Stichting Bureau Boven, Amsterdam: 5 leden; werkplek, platform, collectieve opdrachten. Werken voor allerlei media, waaronder NRC, Trouw, Parool, Folia, Groene Amsterdammer, hebben ook een radio-‐ filmmaker in de gelederen. Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. Stichting Mediaridders: 14 leden, met name journalistiek werk, gespecialiseerd in ontwikkelingsjournalistiek. Schrijven voor Volkskrant, IS en nog veel meer, ook video en televisie. (Internet; NVJ intern overzicht, 2013). Geregistreerd bij de KVK als filmproducent. Stichting Wallenburgpers, Amsterdam: Niet meer actief sinds mei 2014 (Twitter). Geregistreerd bij de KVK als persagentschap.
Bij de Kamer van Koophandel zijn geen bedrijven die zich freelancecollectief of journalistencollectief noemen. Wel zijn er de zogeheten persbureaus en -‐ agentschappen: een verzamelnaam voor journalistieke, communicatieve en fotografie ondernemingen. Deze zoektermen leveren samen meer dan tweeduizend bedrijven en zelfstandigen op die zich bezig houden met journalistiek. Bij de gegevens die ik al had, kunnen slechts twee van hen doorgaan voor een journalistiek freelancecollectief: het Arnhems Persagentschap en Persbureau Cerberus. -‐ Arnhems Persagentschap, Arnhem: 4 leden (2 tekst, 2 fotografen), journalistiek en commercieel werk (KVK, internet). Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. -‐ Cerberus, Den Haag: 4 leden, gespecialiseerd in juridische en politieke verslaggeving (Internet, KVK). Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. Opvallend is dat Mediacontainter, Bureau Wibaut en Rondje van Pavlov – die wel worden genoemd in de publicatie van Persinnovatie (Steen, 2014) – niet staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Hetgeen betekent dat niet ieder collectief zich registreert als officiële financiële entiteit. Ook Stichting Mediaridders is niet vindbaar als persbureau. Dit terwijl Bureau Wibaut en Rondje van Pavlov juist heel goed vindbaar zijn via internet.
25
Door het contact met Jop de Vrieze – een van de coördinatoren van Bureau Wibaut – kom ik terloops op nog drie collectieven. -‐ Bureau Westeinde, Den Haag: 2 leden, geen website (Twitter, 2014). Geen KVK vermelding. -‐ Mevrouw Van Dale, Amsterdam: 2 leden, beide onafhankelijk van elkaar ingeschreven bij de KVK met de bedrijfsnaam die vermeld is in de naam van hun eenmanszaak. Werken onder andere voor LINDA, FD, Fab, Parool, RED en Margriet, (Internet, KVK, NVJ intern overzicht 2013). -‐ Unit-‐2, Leiden: 39 leden, werkplek voor journalisten en andere creatieven (internet, KVK). ‘Working apart together’ (NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. Hoe meer ik sneeuwballend achter verschillende collectieven kom, hoe moeilijker het lijkt om de werkelijke context van de journalistieke freelancecollectieven te achterhalen. Na aandringen heeft de NVJ een intern overzicht uit 2013. Dit levert nog vijf extra collectieven op: -‐ De laatste paling, Amsterdam: 2 leden, gespecialiseerd in verslaggeving over voedsel. (NVJ intern overzicht, 2013; internet). Geen KVK vermelding. -‐ Schlikker en Van Gorp, Amsterdam: 2 leden, maken journalistieke producties en doen werk dat daaraan gelieerd kan zijn zoals presentaties, gespreksleiding en interviews (NVJ intern overzicht, 2013; internet). Geregistreerd bij de KVK onder schrijven en andere scheppende kunst. -‐ Scriptum, IJsselstein: 5 leden, schrijven vrijwel exclusief over voeding, zoals artikelen en recepten, geven ook advies en ontwikkelen apps, schrijven onder andere voor Allerhande, Consumentenbond, Diabetes & Leven en commerciële opdrachtgevers (NVJ, intern overzicht, 2013). Niet langer vermeld bij de KVK, voorheen publicity services. -‐ The Social Reporters, plaats onbekend: 5 leden, journalisten, fotografie en film, gespecialiseerd in campagnes via sociale media. Produceren vooral over duurzaamheid, mvo en sociaal ondernemerschap, vooral voor live verslagen, lijken wat inactief (NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. -‐ Zinnig Text and Talk, Nieuwegein: 2 leden, specialisatie ontwikkelingssamenwerking en duurzaamheid (NVJ intern overzicht, 2013). Niet langer vermeld bij de KVK, voorheen onbekende coöperatie. Andere belangengroepen bieden vooralsnog geen soelaas. De Freelancersassociatie houdt geen overzicht bij van collectieven en kan de lijst die ik meestuurde niet aanvullen met noemenswaardige collectieven. Wel vertelt mijn contactpersoon Annemarie van Toorn over Studio Shmoo, waar in ieder
26
geval twee journalisten werken: Rosanne Kropman en Pieter Bas van Wiechen. Studio Schmoo heeft echter geen website en bij de Kamer van Koophandel blijken zij een huurdervereniging. Zij treden niet duidelijk naar buiten als collectief, dus op basis van de eerder genoemde definitie zijn zij geen freelancecollectief. Ook een bureau als Follow The Money is een grensgeval. Ze staan wel vermeld in het overzicht van de NVJ. Zij werven gezamenlijk opdrachten, maar hebben ook mensen in dienst, waardoor het een minder egalitaire organisatievorm is dan de andere collectieven.
3.3 Keuzereflectie Omdat Bureau Wibaut met 20 leden het grootste collectief is met enkel journalisten, leek dat in eerste instantie het beste onderzoeksobject. Zij komen voor in de overzichtspublicatie van Persinnovatie (Steen, 2014) en zijn goed vindbaar op internet. Bovendien hebben zij relatief veel leden, dus zijn er potentieel veel interviews af te nemen. Dat maakt het onderzoek beter te generaliseren dan een kleiner collectief. Ook het telefonisch contact met coördinator Jop de Vrieze verloopt goed. Ze hebben het druk, maar ze staan open voor een onderzoek. Wel meldt De Vrieze dat het collectief niet bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven. ‘Dat is teveel rompslomp. We werken individueel, los, vast en dynamisch’, verklaart hij over de telefoon. Dat maakt Bureau Wibaut vooral een flexwerkplek, speciaal voor journalisten. Hoewel opdrachtgevers het bureau kunnen inhuren voor tekstklussen, lijkt dat een ondergeschikt deel van het werk van de freelancers. Ook wordt er samengewerkt tussen verschillende journalisten. Er is dus wel degelijk een meerwaarde voor de freelancer, maar geen duidelijke organisatiestructuur. Hierdoor is Bureau Wibaut wel een interessant bedrijf, maar niet perse journalistiek onderscheidend. De praktijk richt zich namelijk meer op het flexwerken – zoals bekend uit andere creatieve branches (Deuze, 2007) – dan op de journalistieke samenwerking. Nog steeds is het interessant te onderzoeken wat er bij zo’n flexwerkplek komt kijken en wat betrokken journalisten voor meerwaarde halen uit een dergelijke omgeving, maar de casestudy wordt inhoudelijk interessanter bij een bedrijf waarbinnen het journalistieke werk van de betrokkenen ook beïnvloed wordt door de nauwe samenwerking van het collectief. Dit lijkt meer het geval te zijn bij Bureau Boven. Een samenwerkingsverband van vijf vrouwelijke journalisten. Twee leden van het collectief – Emmie Kollau en Adinda Akkermans -‐ gaven een presentatie over hun collectief tijdens de
27
ondernemerschapsweek van de UvA master Journalistiek en Media (19 nov. 2014). Wat hun case interessant maakt is dat zij tamelijk vrijblijvend zijn begonnen. Ze kregen een kans een kantoor te huren, dus sprokkelden ze een aantal gelijkgestemde journalisten bij elkaar, met vertrouwen in elkaars werk. In eerste instantie was het collectief bedoeld als werkplek voor vijf freelancers, die met elkaar konden sparren en af en toe elkaars werk konden bekijken. Gaandeweg zijn zij echter steeds meer gezamenlijke projecten gaan doen, op eigen initiatief. Inmiddels is de verdeling opgeschoven van voornamelijk individuele klussen, naar grotendeels gezamenlijk, blijkt uit hun presentatie. Bovendien hebben zij een stichting opgericht. Hun focus ligt nu meer op collectieve, vaak gesubsidieerde klussen. Voor de casestudy is dit interessant, omdat ik aan de hand van interviews hun groeiproces kan ontrafelen. Hoe het collectief veranderde van praktische werkplek, naar actief georganiseerde stichting. De statuten zijn vrij algemeen geformuleerd en bieden daardoor weinig inhoudelijke informatie over hun samenwerkingsverband, wel doen zij subsidieaanvragen voor hun gezamenlijke projecten. Daarin staat informatie over hij zij hun organisatie naar buiten toe presenteren (bijlage 2). Hierdoor heb ik behalve informatie uit interviews, ook documentatie: dat maakt Bureau Boven een meer veelzijdige case dan collectieven die enkel de naam en de kosten van een kantoorpand delen (Yin, 2011; Denscombe, 2010 p. 222). Om een duidelijke ervaren meerwaarde te onderzoeken van een freelancecollectief voor de deelnemers, is Bureau Boven een geschikte plek. Doordat zij veel samenwerken en actief gezamenlijke projecten opzetten, onderscheidt hun werkvorm zich nadrukkelijker van het freelancersbestaan dan zelfstandige freelancers of freelancers op een flexwerkplek. Bij een klein collectief zoals Bureau Boven zijn de interviewdata geringer, maar waarschijnlijk wel coherenter. Omdat zij een specifieke weg zijn ingeslagen als collectief zegt een casestudy naar hun concept niet veel over het algemene werk van freelancejournalisten. Wel kan deze casestudy een duidelijk beeld vormen van een nieuwe werkvorm in een veranderend journalistiek landschap. Waar de uitkomsten van het freelancebestaan niet zwart wit zijn onder te verdelen in vrije keuze ten opzichte van gedwongen freelance (Bögenholt, 2014), is het dienstverband van de journalist anno 2014 evenmin zwart wit zelfstandig of vast in dienst. Een casestudy naar de unieke organisatievorm van Bureau Boven biedt een gedetailleerd inzicht in een stukje van het brede palet van werkvoorziening binnen de journalistiek en laat zien wat er mogelijk is op de arbeidsmarkt.
28
3.4 Theoretische verantwoording casestudy Casestudies zorgen voor beter een begrip van complexe thema’s of voor een verdieping van eerder onderzoek (O’Reilly, 2005 p. 1-‐24; Yin, 2011). Dit onderzoek is het eerste Nederlandse onderzoek naar freelancecollectieven. In het Verenigd Koninkrijk deed Blair (2007) onderzoek naar semi permanente werkgroepen. De werkgroepen verschillen van de Nederlandse situatie qua hiërarchische structuur, vanwege hun duidelijke leider. De paralellen tussen de Nederlandse en Engelse traditie zijn interessant voor de internationale context van nieuwe organisatievormen van freelancers. Als nieuwe organisatievorm in ontwikkeling draagt de casestudie naar Bureau Boven bij aan een overzicht van startups en freelance werk in Nederland – dat nu slechts een onderscheid maakt tussen freelancers en vaste medewerkers (Vers in de Pers, 2013; Vinken en IJdens, 2013) -‐ en in de rest van de wereld – dat zich nu voornamelijk focust op de freelancers en de vakbonden (ILO, 2006; Das, 2007; Storey, Salaman en Platman, 2005; Osnowitz, 2007; Cohen, 2011). Hoewel het moeilijk is de specifieke case te generaliseren – een veelgehoorde kritiek op de casestudy methode (Denscombe, 2010 p.60)– geeft een gedetailleerd onderzoek naar Bureau Boven wel extra diepgang aan het onderzoek naar het journalistenbestaan, dat tot nog toe vooral een scheiding kent tussen wel of niet in dienst. Kritiek op casestudy’s is dat een onderzoeker te veel wordt blootgesteld aan een bepaalde case. Dat geeft een bias, omdat er onvoldoende afstand genomen wordt (O’Reilly, 2005 p. 84-‐112). Ook zouden onderzoekers tijdens hun onderzoek onbedoeld geneigd zijn vooral bewijs te vinden voor wat ze willen vinden (Yin, 2011). Om te zorgen dat ik als onderzoeker objectief blijf en niet alleen zie wat ik wil zien, is het zaak dat de informatie niet alleen uit interviews komt. Documenten en observaties zullen allemaal bijdragen aan een eerlijk beeld van Bureau Boven. Officiële uitingen zoals subsidieaanvragen geven betrouwbare extra informatie naar de beoogde werkwijze van de stichting (Denscombe, 2010 p. 222). Om ook de validiteit te waarborgen – weet wat je meet – en om niet onterecht informatie af te doen als irrelevant, heb ik een vragenlijst opgesteld (bijlage 3). Die vragenlijst wordt gebruikt bij semigestructureerde interviews. Open vragen, zodat het geen survey wordt of de bronnen teveel een richting op stuurt (O’Reilly, 2005 p. 84-‐112; Yin,2011).
29
Door de complete gesprekken uit te werken en alles vervolgens op dezelfde manier te verwerken, wordt niets vergeten en kan ik onderzoeksinformatie met elkaar vergelijken (Yin, 2011). Externe validiteit gaat over de generaliseerbaarheid van het onderzoek. Hoewel Bureau Boven zeker raakvlakken kent met andere freelancecollectieven, is de variatie tussen collectieven te groot zijn om volledig te generaliseren. Wel kunnen de successen van Bureau Boven worden vertaald naar aanbevelingen voor het algemene werk van de freelance journalist. In de bredere context van het onderzoek naar startups voor Beyond Journalism is het wellicht interessant om de journalistieke waarden van de oprichters van startups, hun visie op de journalistiek en hun motivatie voor hun bedrijf te vergelijken. Dit zal vooral interessant zijn in later onderzoek.
3.5 Onderzoeksstappen Omdat er veel variatie is tussen de verschillende freelancecollectieven, kies ik voor een single case design (Yin, 2011). Ik heb gekozen voor een van de rijkste cases. Bureau Boven doet veel gezamenlijke projecten en is een officiële stichting. Het motief van mijn keuze staat eerder in dit hoofdstuk beschreven. Vanwege het ontbreken van gericht onderzoek naar mijn specifieke case, maak ik bij mijn onderzoek gebruik van de ‘grounded theory approach’: een veelgebruikt onderzoeksmodel voor kwalitatief onderzoek op onderbelicht terrein (Denscombe, 2010 p.110). Hierbij wordt een veelheid aan verschillende bronnen gebruikt, samen met de zienswijze van de participanten. De grounded theory approach wil zeggen dat de onderzoeker zo min mogelijk uitgaat van vaste ideeën (Denscombe, 2010 p. 111). Hoewel er veel bekend is over freelancers en de stand van de journalistiek, is er betrekkelijk weinig wetenschappelijke documentatie over het specifieke freelancecollectief. Een onbevooroordeelde aanpak is dus gewenst. Alle theorieën staan tijdens het hele onderzoek ter discussie. Hierdoor kan de hand van het onderzoek nieuwe theorie ontwikkeld worden, een van de grote voordelen van de grounded theory approach (Denscombe, 2010 p. 121). Om mijn focus bij mijn hoofdvraag te houden, heb ik een onderzoeksprotocol opgesteld. Dit zijn vragen met daaraan gekoppeld de methode van informatiewinning. Omdat ik in dit onderzoek kijk naar de algehele bijdrage van Bureau Boven aan het werk van de deelnemers, zijn er verschillende niveaus waarop ik onderzoek doe. De context waarbinnen zij opereren laat zich het beste vertalen door feitelijke informatie zoals internationale initiatieven uit de literatuur en gegevens bekend bij de Kamer van Koophandel en de NVJ. De
30
ontstaansgeschiedenis van de startup, het motief Bureau Boven op te richten en de ervaren positie van de stichting binnen het hedendaagse medialandschap laat zich het best vertellen in interviews met de betrokkenen. Dit leidt tot cumulatieve relevantie van de onderzoeksgegevens (Denscombe, 2010 p.112). Ook de onderzoeksvragen over de freelancers worden beantwoord door een combinatie van ervaringen die uit de interviews moeten blijken – samenwerking, selectie van deelnemers, meerwaarde, persoonlijk motief voor deelname – en geregistreerde gegevens – inkomen en het verloop daarvan, tarieven, verzekeringen. De samenstelling van het werk en de werving van opdrachten zijn zowel uit de documenten als de interviews af te leiden. Deze gecombineerde verzameling van documentatie en interviews gaat ook op voor de onderzoeksvragen in relatie tot de organisatie. Gedragsregels en omgang met conflicten kunnen officieel gedocumenteerd zijn, maar kunnen – gezien de kleine omvang van het bedrijf -‐ net zo goed worden afgesproken middels incidenteel overleg, wanneer bijvoorbeeld conflicten met opdrachtgevers of gezamenlijke ethische kwesties zich voordoen. De beroepsidentiteit van de journalisten is vooral afhankelijk van de persoonlijke opvattingen van de betrokkenen, al dan niet gesterkt door onderling overleg. Interviews moeten uitwijzen of er een gezamenlijke consensus is over zaken als onafhankelijkheid en persvrijheid of dat dat vooral een individuele aangelegenheid is. De grounded theory approach laat zich kenmerken door ongestructureerde of semigestructureerde interviews (Denscombe, 2010 p. 107-‐116). Omdat er in de literatuur wel veel bekend is over de freelancer en omdat het collectief een nieuwe werkwijze is, kies ik voor semigestructureerde interviews om die thema’s aan bod te laten komen, die spelen onder freelancers (Yin, 2011). Belangrijk bij de interviews is openheid in de vraagstelling. Met name bij vragen betreffende journalistieke waarden en rolopvattingen en bij vragen over het verdienmodel liggen aannames op de loer. Bij het stellen van dit type vragen ben je snel geneigd voorbeelden te geven. Om te voorkomen dat ik in de grootste valkuil van het casestudy onderzoek val – informatie zoeken die past bij mijn veronderstellingen (Yin, 2011) – stel ik mij terughoudend op. Alle interviews worden volledig getranscribeerd. Het risico is dat je relevante informatie die afwijkt van de vooringenomen houding, vergeet. Yin (2011) waarschuwt daarom voor conclusies zonder herleidbaar bewijs. Ook omdat het onderzoek controleerbaar moet zijn. Om voorbarige conclusies te voorkomen heb ik de interviews eerst doorgelezen op onderlinge samenhang die niet voorspeld is in de theorie. Voordat ik ga coderen aan de hand van de vastgestelde
31
thema’s zal ik eerst zoeken naar nieuwe mogelijke verbanden of tegenstellingen (Denscombe, 2010 p. 115). Overeenkomsten in de interviews en documenten krijgen een eigen code, net als de oorspronkelijke onderzoeksvragen en de analyseniveaus van Reese (2001). Door de inzet van de constant vergelijkingsmethode, waarbij overeenkomstige én afwijkende data altijd meegenomen wordt in de analyse, blijven alle codes continu open voor correctie en aanpassing, zodat verbanden die gaandeweg naar boven komen drijven niet worden uitgesloten in de analyse (Denscombe, 2010 p. 115, 116). Ook bij het verwerken van de onderzoeksresultaten is het van belang om niet te snel conclusies te trekken. Voorafgaand aan de conclusies zal ik de antwoorden en geschreven informatie ordenen onder de codes (bijlage 4). Aan de hand van de geselecteerde informatie in de codeboom, worden nieuwe thema’s aangemerkt. De hoofdzaken die uit de codering naar voren komen, worden in nieuwe documenten onder die thema’s geplaatst om vanuit daar het analysehoofdstuk op te bouwen en conclusies te trekken. Vanwege de grote hoeveelheid tekst van de transcripties, de initiële codering en de selecties voor de uiteindelijke analyses en de afspraken omtrent de privacy van de participanten, zijn de hiervoor genoemde documenten niet opgenomen in de bijlagen. Om het onderzoek controleerbaar te maken voor de beoordelaars zijn die documenten apart bijgevoegd en van elkaar gescheiden, ten behoeve van de overzichtelijkheid.
32
Hoofdstuk 4: Analyses
4.1 Inleiding Reese (2001) omschrijft vier analyseniveaus die samen de professionele identiteit van journalisten bepalen: individu, werkroutine, organisatie en context. Al in het theoretisch kader werd duidelijk dat het medialandschap een overkoepelend kader vormt voor de werkkeuze van veel freelancers. Hoewel de verschillende analyseniveaus allemaal een zekere invloed uitoefenen op de leden van Bureau Boven, bleek tijdens de analyse van de onderzoeksinformatie dat het onderscheid tussen micro-‐, meso-‐ en macroniveau weliswaar gemaakt kan worden, maar geen bruikbare indeling is voor een gestructureerde analyse van de beroepspraktijk van Bureau Boven. De keuze voor het freelancerschap, de samenstelling van werk (journalistiek, commercieel, vast, freelance, gezamenlijk) en de beroepsethische afwegingen die daarmee gepaard gaan, blijken altijd onderhevig aan één of meer van de eerder genoemde analyseniveaus. Met name de journalistieke context is dusdanig verstrengeld met de andere thema’s, dat die moeilijk is los te koppelen van het individu, de organisatie en de beroepsidentiteit. Hoewel er bij de leden van Bureau Boven een sterk bewustzijn is van de journalistieke context waarin zij zich begeven, worden primaire keuzes voor het doen van bepaald individueel of gezamenlijk werk en beroepsethische afwegingen meer gestuurd door individuele of onderlinge afwegingen dan door een overkoepelend macroproces van de journalistieke markt. Het analyseniveau van de organisatie blijkt ook wat complexer te liggen dan het model van Reese (2001) beschrijft. In het theoretisch kader werd al voorspeld dat de bundeling van losse entiteiten waarschijnlijk anders inwerkt op de professionele identiteit van de freelancers bij Bureau Boven dan een mediaorganisatie met een top-‐down beleid. De leden van Bureau Boven beslissen samen over zaken die hen allemaal aangaan. Dat maakt Bureau Boven onderhevig aan de beroepsopvattingen van de afzonderlijke leden, net zo goed als dat de gezamenlijke beslissingen de keuzes en opvattingen met betrekking tot individueel werk beïnvloeden. Om deze verbanden niet uit te sluiten tijdens de analyse – iets waar Denscombe de kwalitatief onderzoeker voor waarschuwt (2010, p. 115, 116) – heb ik voor het maken van de analyses voor een nieuwe indeling gekozen: individueel (achtergrond en freelancerschap, inkomen en werkverdeling, zekerheid), Bureau Boven (algemeen, kantoor, gezamenlijk werk) en beroepsidentiteit die beïnvloed wordt door alle eerder genoemde factoren.
33
4.2 De freelancers 4.2.1 Achtergrond De journalisten van Bureau Boven -‐ Adinda Akkermans, Emmie Kollau, Catrien Spijkerman, Mira Zeehandelaar en Roos Menkhorst -‐ zijn in de eerste plaats freelancers met een eigen praktijk. De participanten hebben allemaal een universitaire studie afgerond binnen de sociale wetenschappen. Drie van hen hebben een academische journalistieke master gevolgd aan de Universiteit van Amsterdam. Drie van hen hebben hun eerste journalistieke stappen genomen tijdens stages: een bij Het Parool, een bij omroep NPS en een bij omroep LLiNK. Participant 4 en participant 2 zijn na die stage direct gaan werken in de journalistiek, participant 1 heeft na haar stage vast gewerkt bij LLiNK om daarna alsnog de master schrijvende journalistiek te volgen aan de UvA. Met uitzondering van participant 2 die vanuit haar stage bij de NPS direct een vaste baan kreeg bij de IKON en participant 1, die voor haar master journalistiek ook een periode voor LLiNK werkte, zijn de leden van Bureau Boven hun journalistieke carrière begonnen als freelancer. Overigens besloot participant 1 na de master journalistiek niet op zoek te gaan naar een baan, maar haar geluk te beproeven als freelancer. Zij kreeg een baan aangeboden als eindredacteur bij NRC Handelsblad – waar zij stage had gelopen tijdens haar master – maar sloeg dat af. Participant 1: “Er is letterlijk gevraagd of ik bij NRC in dienst wilde. En dat wilde ik gewoon niet omdat ik de combinatie wilde maken. (…) Want dat vond ik heel leuk. Dat je zelf de vrijheid hebt om naast het schrijven ook nog radio en televisie te maken.” De participanten geven elk een moment aan waarop zij besloten te freelancen. Het was bij participant 1 de veelheid aan disciplines – schrijven, radio, tv – en de inhoud van het aangeboden werk – redigeren versus zelf maken – die haar deden besluiten voor zichzelf te werken. Ook participant 4 die na een vaste baan bij Amnesty de journalistiek in ging via een stage bij Het Parool omschrijft vrijheid als een bepalende factor te werken in de journalistiek. Participant 4: “Ik zat ook echt te lang in zo’n organisatie waar ik gewoon ging zitten, honderd emails per dag kreeg en allemaal plannen en verslagen moest schrijven. En ik had daar eigenlijk al jaren echt heel erg genoeg van.” Toch wilde zij na een succesvolle stage best werken bij het Parool. Interviewer: Heb je eraan gedacht om op vaste basis te werken bij het Parool? Participant 4: “Nee, op het moment dat ik mijn stage had gelopen,
34
werd 40 procent van de redactie van het Parool eruit gewerkt. Ik had geen enkele illusie dat dat (een baan, red.) ging gebeuren. Dus dat had ik best heel graag gewild. Ook om wat substantiële ervaring op te doen. Zeker in de beginjaren.” Het is typerend voor 2009: de periode waarin de leden van Bureau Boven aan hun journalistieke carrière begonnen. Uit de internationale survey van ILO van drie jaar daarvoor blijkt al dat meer dan de helft (56,6 %) van de respondenten het dienstverband van journalisten heeft zien veranderen naar meer individuele contracten (ILO, 2006). Uit datzelfde onderzoek blijkt dat een derde van de journalisten werkt als freelancer of op basis van een tijdelijk contract en dat de lonen zijn gedaald (ILO, 2006). Uit later Nederlands onderzoek blijkt dat twee derde van de journalisten in Nederland freelancer is (Vers in de Pers, 2013). Het wereldwijde onderzoek van ILO (2006) is niet een op een te vergelijken met het Nederlandse onderzoek van Vers in de Pers (2013). Van een stijging mag dus niet gesproken worden. Wel geeft het aan dat een vaste baan in de journalistiek steeds meer uitzondering wordt dan regel. Participanten 3 en 5, die opgeleid zijn als krantenjournalist, spreken dan ook van een tekort aan banen op het moment van afstuderen. Participant 3: “Toen ik afstudeerde in 2009 was net de crisis losgebarsten, de kranten voelden dat. Want ik kan me nog heel goed herinneren dat in de maand nadat ik afstudeerde, dat geloof ik dertig mensen bij Trouw en twintig bij de Volkskrant gewoon eruit vlogen allemaal. En ik weet ook nog heel goed dat iemand van de opleiding zei, bij een of andere eindspeech: Tot nu toe konden we altijd zeggen dat de studenten die hier afstuderen, zich eigenlijk geen zorgen hoeven te maken om werk -‐ iedereen waaierde uit naar allerlei kranten. Maar we vinden het heel erg om te weten dat we jullie de arbeidsmarkt opschuiven waar eigenlijk niks is.” Onheilspellende statistieken, ontslagen, demotiverende afstudeerpraatjes: het beeld ontstaat al snel dat vooral de krappe arbeidsmarkt zorgt dat journalisten freelancer worden. Toch lijkt dit maar ten dele waar. Uit onderzoek van Vinken en IJdens (2013) blijkt dat 30 procent van de freelancers zich inderdaad gedwongen voelt door de markt. Daar tegenover staat 40 procent die uit ondernemerschap zelfstandig zegt te zijn. De overige zelfstandigen vinden zich een beetje in beide antwoorden. Dat geldt ook voor de leden van Bureau Boven. Zo voelt participant 2 zich geen geboren ondernemer, maar ziet zij geen mogelijkheid het radio maken, filmen en researchen te combineren in één baan – net als participant 1. Bij participant 3 speelt niet zozeer de variatie in werk, maar wel de werkgever. Zij wilde of een droombaan bij een krant of niets:
35
Interviewer: “Jij wilde nooit in dienst?” Participant 3: “Euhm, nee niet dat ik dat niet wilde, maar ik zag al die mensen eruit vliegen bij de kranten. En ik wilde eigenlijk alleen bij een krant werken. Toen dacht ik: doei, dat ga ik ook niet proberen, daar wordt ik alleen maar ongelukkig van. (..) Want je kón ook wel ergens werk krijgen, maar dat was dan bij een of ander blaadje waar je eigenlijk toch niet wilde. Dus ik dacht ik kan beter die dingen doen die ik wel wil, maar dan voor mezelf.” Participant 5 koos onder dezelfde omstandigheden voor het freelancerschap, maar woog daarbij het soort vaste dienstverband af tegen het freelancersbestaan. Participant 5: “Toen (ik afstudeerde, red.) gingen kranten allemaal mensen ontslaan en niemand aannemen en euh, of op tijdelijke contracten. (…) Toen dacht ik meteen wel dat niet op tijdelijke basis wilde werken. Dan ga ik gewoon meteen proberen te freelancen en dan zien we wel. Hoewel dat ook wel heel eng was een jaar lang. Constant voelde ik me daar heel onzeker over.” Voor een aantal leden van Bureau Boven lijkt het motief te werken als freelancer op het eerste gezicht dus wel een reactie op de markt. Ook participant 1 en 2 die vooral zelfstandig werden omdat zij meer divers werk wilden, kregen op een zeker punt te maken met onzekerheden in hun werk. In hun geval ging omroep LLiNK, waar zij beiden werkten, failliet. Voor participant 1 was dat de aanleiding om alsnog een master journalistiek te volgen – waarna zij een baan bij haar stageplek NRC Handelsblad afwees. Voor participant 2 was dat de aanleiding om een video-‐opleiding te doen: een lang gekoesterde wens, die mogelijk werd door de ontslagpremie die zij kreeg. Participant 2: “Ik kon eindelijk mijn video-‐opleiding afmaken, waar ik tijdens LLiNK aan was begonnen. Dat was een jaar lang iets van 2,5 dag per week. Daarnaast ben ik toen gaan freelancen. (…)Die keuze was ook wel heel bewust, want bij LLiNK deed ik eindredactie en dat vond ik gewoon niet leuk. (…) Wat ik liever wilde doen was verslaggeving, documentaire maken, of tv maken.” Hoewel de stand van de journalistiek dus wel degelijk een rol speelde, blijkt uit de interviews dat de leden van Bureau Boven zich niet echt gedwongen voelde door het gebrek aan banen. Bij participant 2 – die al een aantal jaar gewend was een vast salaris te verdienen -‐ schepte het zelfs de vrijheid haar dromen na te jagen. Ook participant 1 heeft nooit iets anders gewild:
36
Participant 1: “Want het gaat meer om, dat ik het veel leuker vind om veel op pad te zijn. Ik heb het idee dat ik dat meer kan doen. En radio, televisie en krant kan combineren. Dat kan alleen maar als freelancer.” De andere participanten waren zich wel bewust van de engte aan banen, maar zijn daar alles behalve rancuneus over. Helemaal nu zij ook samen projecten opzetten – hierover later meer -‐ bejubelen zij allemaal de vrijheid van het zelfstandigenbestaan en zegt niemand op dit moment liever in dienst te zijn. Participant 5: “Nou, ik heb een keer gesolliciteerd bij de Groene Amsterdammer. (…) Toen ben ik het niet geworden. Dat vond ik toen wel erg, maar daarna heb ik nooit meer ergens gesolliciteerd. Ik denk dat dat ook wel laat zien dat je niet constant een baan wil. Anders ga je wel iets vaker op zoek naar werk.” Dat maakt het relatieve gebrek aan werkgelegenheid voor de leden van Bureau Boven meer een status quo – je constateert het, accepteert het en gaat verder -‐ dan een bepalend motief. 4.2.2 Inkomen en werkverdeling Participant 3: “Dat zegt mijn boekhouder altijd: maak nou gewoon een overzicht, weet nou wat je per maand verdiend hebt. Je vraagt me wat mijn inkomen is en dat kan ik niet eens beantwoorden.” Wat participant 3 wel weet, is dat zij voldoende verdient om van te leven en dat zij niet afhankelijk is van haar partner voor levensonderhoud. Dat laatste is niet zomaar vanzelfsprekend onder Nederlandse freelancers. Uit onderzoek van Vinken en IJdens (2013) blijkt namelijk dat 44 procent van hen niet rond kan komen zonder die steun. Bovenstaande is kenmerkend voor bijna alle leden van Bureau Boven. Niemand lijkt exact te weten wat de verdiensten waren van het afgelopen jaar, maar ook niemand vind de verdiensten echt een issue. Niemand geeft aan zijn partner daarvoor nodig te hebben, behalve participant 4 die na het krijgen van haar tweede kind bewust heeft gekozen om minder te werken. Participant 4: “Wat ik verdien is oké voor nu. Maar ik zou hele andere keuzes maken als ik bijvoorbeeld alleen voor mijn kinderen zou zorgen.” Doordat de leden van Bureau Boven als freelancer allemaal een andere werkverdeling hebben, lopen hun verdiensten uiteen van 25.000 euro bruto per jaar tot 60.000 euro bruto per jaar. De omzet van de gemiddelde freelancer uit
37
het onderzoek van Vinken en IJdens (2013) is 25.000 euro bruto per jaar, dus Bureau Boven doet het relatief goed. Ook hebben de participanten hun omzet niet zien dalen: een trend die Vinken en IJdens (2013) wel duidelijk signaleren. Dit is ondanks de tarievendaling bij de kranten, waar drie schrijvers van Bureau Boven direct mee te maken hebben gehad. Participant 3: “Sowieso zijn heel wat bladen waarvoor ik geschreven heb, die zijn gesneuveld. En dat de tarieven naar beneden zijn gegaan. Dat is echt heel erg. Bij Trouw bijvoorbeeld, ik wordt gewoon voor een voldongen feit gezet.” Interviewer: “maar je bent niet minder gaan verdienen?” Participant 3: “Nee, over het algemeen niet. Gewoon omdat ik meer opdrachten heb nu.” Met name bij Trouw – waar twee participanten samen drie vaste rubrieken hebben – en NRC zijn de tarieven gedaald. Bij NRC ligt het vooral aan de doorplaatsingen in Next, waar nu niet meer extra voor wordt betaald. Bij Trouw wordt nu per teken uitbetaald in plaats van per woord. Per rubriek scheelt dat bijna een derde in de inkomsten. Participant 3 en 5 schrijven maandelijks ieder zes van dit soort stukken. Aangezien zij per rubriek zo’n tweehonderd euro verdienen, kost de tarievendaling hen zo’n 400 euro per maand. Net als uit de onderzoeken van ILO (2006) en Vinken en IJdens (2013) blijkt, lijkt een discussie met dergelijke opdrachtgevers op een gevecht tegen de bierkaai: “Ze hebben gewoon tarieven bij de krant. Graag of niet”, aldus participant 4. Zij schrijft op haar beurt freelance voor het Parool. Als zij geen ander werk zou hebben, zou het lastig zijn om rond te komen van alleen haar stukken voor de krant. Omdat zij ook ander werk heeft, is het een hypothetische kwestie. Desalniettemin zegt het veel over haar positie en die van andere schrijvende freelancers. Een stabiel inkomen genereren met losse artikelen is blijkbaar moeilijk: Participant 4: “Als freelancer, oké joepie, mag je een stukje voor het parool schrijven. Dan krijg je er 125 euro voor. Nou, dan moet je nog 20 van die dingen maken. Dat is best wel stressvol en euh, ja.. nog steeds heb ik het idee dat ik te weinig verdien sinds ik begonnen ben.” Rondkomen van journalistiek werk alleen is dus lastig. Om toch een stabiel inkomen te genereren doet participant 4 aan ‘tekstschrijverij’: de term die veel van de leden van Bureau Boven gebruiken om werk aan te duiden dat van niet of minder journalistieke opdrachtgevers komt. Participant 4 baseert haar inkomen van 2014 en 2015 vooral op een boek over kinderarbeid voor een ontwikkelingsorganisatie. Zij ontvangt hiervoor ongeveer 300 euro per dag.
38
Ook participant 3 schrijft op structurele basis voor twee bladen in de zorg. Omdat zij inhoudelijk alle vrijheid voelt, maar een opdrachtgever heeft die niet louter journalistieke doelstellingen heeft, bestempelt zij dit werk als ‘op het snijvlak van de journalistiek’. Hier zal ik in het hoofdstuk over de beroepsidentiteit verder op ingaan. Het werk voor minder journalistieke opdrachtgevers lijkt meer te lonen. In sommige gevallen omdat het beter betaalt – zoals voor participant 1 die 1 euro per woord kreeg voor interview voor een museum – of omdat een opdracht minder tijd kost: Participant 3: “Als het een leuke opdracht is, dan is het ook fijn. Dan hoef je niet al het voorwerk te doen waarna je dat moet gaan pitchen en hopen dat zij dat ook wat vinden. Bij een opdracht heb je gewoon een opdracht. (…) Dan heb je al dat voorwerk niet.” Toch lijkt het commerciële werk voor de meeste leden van Bureau Boven meer een appeltje voor de dorst. Zij geven aan het druk genoeg te hebben met journalistiek werk voor opdrachtgevers als NRC Handelsblad, NRC Next, Trouw, het Parool, de Groene Amsterdammer, de VPRO, IKON, Human, NTR en het Fonds voor Bijzondere Journalistieke projecten. Sporadisch komen daar nog klussen bij voor de Correspondent en Vrij Nederland. Bovendien hebben zij ook werk uit projecten van Bureau Boven. Dat komt in het volgende hoofdstuk aan bod. Voor veel freelancers in Nederland is commercieel werk noodzakelijk om voldoende inkomen te genereren. Des te meer commerciële opdrachtgevers, des te hoger het salaris blijkt uit Vinken en IJdens (2013). Opvallend hieraan is dat de participanten beter verdienen dan de gemiddelde freelancer in Nederland – de slechtst verdienende participant verdient hetzelfde als het landelijk gemiddelde van 25.000 (Vinken en IJdens, 2013) – maar niet leunen op het commerciëlere werk, zoals de beter verdienende freelancers uit Vinken en IJdens (2013) wel doen. 4.2.3 Zekerheid De meeste leden van Bureau Boven maken zich geen zorgen over hun salaris. Toch blijkt uit de interviews dat freelancen hen soms onzeker maakt. Omdat hun inkomen voor een deel gebaseerd is op losse opdrachten, heerst er altijd een besef dat het werk ook wel eens op zou kunnen drogen. Participant 3: “Dan is er dus ook wel eens een periode. Dan heb ik het rustiger. Dan kan ik allemaal dingen gaan bedenken van wat ik zelf kan gaan doen. Uit mezelf. Dat doe ik dan ook hoor! Maar dan voel ik me juist helemaal…. O nee, het gaat helemaal niet goed. Ze bellen niet meer en nu
39
heb ik vast geen werk meer. (…) Want ja, als freelancer, je weet het gewoon nooit. Het slaat helemaal nergens op, maar dat heb ik dus altijd.” Een meer gedetailleerde blik op de samenstelling van werk van de leden van Bureau Boven toont aan dat met name het vaste werk zorgt voor een bepaalde inkomensgarantie en vrijheid. Participant 1: “Bij de IKON weet ik dat ik een jaar lang, twee en een halve dag per week werk. Dan ben ik al verzekerd van de helft van dat geld weetje. Dus dan weet ik dat… het is een beetje vals spelen want het is dus nooit dat ik denk ik ga de volgende maand geen geld verdienen. En dat vind ik eerlijk gezegd ook heel relaxed.” Onder de vaste werkzaamheden vallen terugkerende rubrieken voor kranten zoals Trouw (participant 3 en 5), vaste dagen voor de internetredactie van NRC (participant 1,3,5), vaste research voor de IKON (participant 1) en werk voor de VPRO (participant 2). Geheel in lijn met Storey, Salamand en Platman (2005) en Deuze (2007, p. 87) hebben de participanten hun vaste en sporadische klussen te danken aan hun (in)formele netwerk, dat zij in veel gevallen vergaarden via hun stages. Dat verband wordt des te duidelijker uit het interview met participant 4, die in haar begindagen veel schreef voor haar stagewerkgever Het Parool. Die opdrachten namen af nadat haar vaste chef een andere functie kreeg. Bij het aanboren van contacten bij redacties waar zij nog niet voor schrijft, heeft zij profijt van haar Bureau Boven leden, die zij kan vragen om advies voor het pitchen en die haar concreet kunnen helpen aan contacten bij redacties. De participanten doen hun vaste werk allemaal op freelancebasis, behalve participant 2 die een jaarcontract heeft voor 24 uur per week bij de VPRO. Voor haar is dit een dusdanig stabiele basis dat zij als freelancer praktisch alleen nog tijd heeft voor de gezamenlijke projecten van Bureau Boven. Ook bouwt zij voor die 24 uur werk sociale zekerheid en pensioen op, iets dat de andere participanten zelf moeten regelen. Participant 1, 2, 4 en 5 betalen daarom maandelijks aan een zogeheten Broodfonds: een collectieve spaarpot die een kleine maandelijkse gage uitkeert bij arbeidsongeschiktheid. De hoogte van de uitkering wordt bepaald door de inleg. Dit krijg je voor de duur van twee jaar en is niet te vergelijken met de sociale zekerheid van een baan, waarbij je een percentage van je laatstverdiende salaris krijgt – voor participant 2 is dit extra bovenop de sociale zekerheden van haar contract bij de VPRO. Participant 3 heeft ervoor gekozen een eigen buffer op te bouwen middels een spaarrekening. Bovenstaande komt overeen met de onderzoeksresultaten van Vinken en IJdens (2013) die vonden dat 66 % van de Nederlandse freelancers niet verzekerd is
40
voor arbeidsongeschiktheid, 88 % niet tegen werkloosheid en 35 % geen pensioen opbouwt. Sociale zekerheid en pensioen of het ontbreken daarvan is voor alle leden iets waar zij zich bewust van zijn, maar het heeft geen directe prioriteit. Sterker, de secundaire geneugten van werken in een dienstverband lijken ondergeschikt aan de keuze voor vrijheid in het werk. Zo blijkt uit het interview met participant 2, het enige Bureau Boven lid met een contract. Participant 2: “Maar in ieder geval, toen kreeg ik een parttime baan (bij de VPRO, red.), weer onder contract. Ik heb toen gevraagd of dat als freelancer kon, maar dat kon niet vanwege de cao, de vakbond en er moesten zoveel FTE bestaan blijven. Dus tegen wil en dank had ik ineens een contract en dat heb ik nu ook.” Interviewer: “waarom tegen wil en dank?” Participant 2: “Simpel, een klein contract in combinatie met een eigen bedrijf is belastingtechnisch ongunstig. Bovendien kan ik nu minder makkelijk bijvoorbeeld een fulltime klus van 2 weken aannemen, want VPRO gaat altijd door. Tenzij ik vakantiedagen opneem natuurlijk, maar die zijn beperkt.” Het bovenstaande citaat legt nog iets anders bloot: een verplichting een bepaalde tijd in de week te besteden aan opgedragen werk. Niet dat de leden aangeven hun vaste opdrachten niet leuk te vinden, maar de tijd kan niet meer besteed worden aan het journalistieke werk op eigen initiatief. Dit geldt zowel voor de rubrieken als de tekstschrijverij: Participant 5 over haar vaste dag werk en haar rubrieken: “Het is niet het meest inspirerend, maar die combinatie maakt wel dat ik in principe voldoende heb om mijn huur te betalen.” Participant 3 over tekstschrijverij: “Als ik veel opdrachten krijg dan heb ik dus veel werk en dan kom ik in mijn hoofd niet toe aan eigen verhalen opzetten. En euh, dat euh, vind ik dan altijd heel jammer. Want dan komen er altijd wel dingen voorbij waar ik een verhaal in zie, maar dat gaat dan voorbij en dat gaat dan verloren.” Toch spreekt participant 3 duidelijk uit dat ze het minder journalistieke werk niet als een verplichting ziet. In een ideale wereld zou ze alleen maar schrijven over eigen onderwerpen – iets dat in alle interviews terugkomt. Maar gezien de matige vergoedingen van kranten en -‐ belangrijker nog -‐ opdrachtgevers uit haar interessegebied – een voorwaarde van alle leden – ziet zij haar minder journalistieke opdrachten als iets dat nodig is voor voldoende inkomen, maar net zo goed leuk is.
41
Het zijn precies die twee redenen die het ook voor de andere leden van Bureau Boven moeilijk maakt om ‘nee’ te zeggen tegen werk. Enerzijds heerst de angst dat een opdrachtgever een andere journalist inschakelt en daarna niet meer terugkomt – participant 1: “Ze gaan het niet zo vaak nog een keer vragen”. Anderzijds vinden de participanten hun werk zo leuk dat ze met alle liefde wat vrije tijd inleveren voor een mooie klus. Afgezien van participant 4, tevens degene die het minst vast werk heeft, geeft iedereen aan steeds vaker klussen te weigeren. Hieruit valt op te maken dat er minder angst heerst een opdrachtgever te verliezen. Dit schetst een positiever beeld dan Blair (2003) die omschrijft dat leden van semipermanente werkgroepen het Verenigd Koninkrijk vaak geen ‘nee’ durven zeggen omdat hun plekje dan vergeven wordt aan een freelancer die welwillender is. Een luxepositie, die behalve een zorgeloos bestaan ook concrete voordelen met zich mee brengt. Helemaal in een markt waarin het moeilijk is om te onderhandelen met opdrachtgevers, is het afwijzen van klussen volgens Das (2007) het sterkste middel van de freelancer om zijn inkomen en beroepsidentiteit te bewaken. Participant 3 geeft bijvoorbeeld aan dat haar werkdruk is verminderd omdat ze nu niet meer hoeft in te gaan op ‘onmogelijke’ verzoeken van kranten. In één dag een uitgebreid achtergrondartikel schrijven is ‘gewoon niet fijn’, dus dat doet ze niet meer omdat het niet meer hoeft. De invloed van voldoende werk wordt nog concreter in een voorbeeld van participant 1. Zij werd gevraagd voor een krantenbijlage: Participant 1: “Toen heb ik gezegd dat ik wel ongeveer hetzelfde wil verdienen als voor de radio (…) Toen zeiden ze: ja, dat hebben we gewoon niet. Toen hield het op.” Opvallend is dat de krant haar in eerste instantie wel een hoger uurtarief bood dan standaard, vanwege haar ervaring. De theorie van Storey, Salamand en Platman (2005) dat alleen een select clubje gezichtsbepalende columnisten en presentatoren sterk staan in hun onderhandelingen over tarieven, lijkt in de praktijk van participant 1 niet op te gaan. In lijn met de bewering van Deuze (2007, p. 87) wordt betaling vastgesteld op basis van een eerdere succesvolle samenwerking. Haar ervaring wordt al op voorhand gewaardeerd waaruit blijkt dat de opdrachtgever liever participant 1 aanneemt dan een stagiair of een nieuwkomer, hetgeen Storey, Salamand en Platman, (2005) en ILO (2006) juist beschrijven als een bedreiging voor ervaren journalisten. Het voldongen feit van de vaste tarieven, zoals eerder in dit hoofdstuk naar voren kwam, is toch buigzamer dan het lijkt voor de participanten en de freelancers uit de surveys van ILO (2006) en Vinken en IJdens (2013).
42
Zekerheid is overigens ook geen doorslaggevende factor bepaald werk te doen. Participant 1 stopt bijvoorbeeld binnenkort met haar werk voor de IKON om meer ruimte te creëren voor Bureau Boven. En ook participant 5 voelt zich niet afhankelijk van haar vaste klussen. Participant 5: “Ja, zeker de laatste twee jaren weiger ik steeds meer. Of steeds meer… Nu is het net alsof ik dat dagelijks doe, maar zeker de laatste jaren durf ik dat meer te doen. (…) Ik sta open voor verschillende opdrachten. Ik vind ook dat je daar niet al te moeilijk over moet doen. Ik kan me voorstellen dat je echt op gegeven moment echt de luxe hebt dat je het voor het uitkiezen hebt, dan kan je daar kieskeuriger in worden. (…) Als Trouw nu zegt: die drie rubrieken willen we niet, dan heb ik wel even een probleem denk ik. Maar ik ben er minder bang voor dan toen ik begon. Want nu weet je wel van nou.. ik bedenk weer andere dingen dan nu, zo gaat dat, en je hebt meer ervaring, meer contacten, je bent niet meer net begonnen. En weetje, het zou gek lopen als je niks kon verdienen met de journalistiek.” Hoewel niet verlegen om werk, zorgt de (gematigde) afhankelijkheid van de opdrachtgevers wel dat de leden van Bureau Boven zich bescheiden opstellen. Als freelancers moeten zij zelf waken over hun inkomen en zijn zij hun eigen bedrijf en daarmee is het bedrijfsrisico verplaatst van de opdrachtgever naar het individu (Deuze, 2007 p.84). Maar de onzekerheid die sommige participanten voelden aan het begin van hun freelancersbestaan, heeft plaatsgemaakt voor rust en vertrouwen in hun kunnen.
4.3 Organisatie: Bureau Boven 4.3.1 Algemene omschrijving Bureau Boven omschrijft zichzelf als een journalistencollectief dat informatie verspreidt via journalistiek en journalistiek gerelateerde middelen. Ze willen sociaal en politiek bewustzijn in Nederland en Europa versterken, zo verklaren zij in een aanvraag voor Europese subsidie voor hun Iron Curtain Project: een meerjarig project met verhalen en evenementen die te maken hebben met het ijzeren gordijn en de invloed daarvan 25 jaar na de val ervan. Zowel in de aanvraag als in de interviews ligt een duidelijke nadruk op menselijke verhalen vertellen: ‘door te focussen op de narratief worden complexe onderwerpen levendig en begrijpelijk’, zeggen zij in de subsidieaanvraag. Opvallend aan de gezamenlijke projecten van Bureau Boven is de multidisciplinaire aard van het journalistieke werk en informatievoorziening. Met name dat laatste begrip is belangrijk om het werk van Bureau Boven te
43
omvatten. Want naast geschreven stukken en radio-‐items voor de gangbare media, maken zij audiotours – van het gebied rond hun werkplek: de Tolhuistuin en het Strijp-‐S terrein: voormalig Philips in Eindhoven. Ook organiseren ze een talkshow en maken ze jaarlijks een festivalkrant en filmpjes voor het Movies That Matter Festival van Amnesty International, de voormalige werkgever van participant 4. Voor het Iron Curtain Project organiseren zij evenementen en interviewworkshops in Hongarije. Dat zijn niet perse journalistieke ondernemingen, maar stimuleren de journalistiek wel. Evenementen leiden tot een doelgroep en de workshops hebben als doel dat de deelnemers zelf hun ouders gaan interviewen, wat later weer stof kan opleveren voor het inhoudelijke werk. Participant 2: “Dat (die evenementen red.) is wel een manier om content te maken en die te publiceren op een andere manier. Ik zie het ook wel als een hele moderne manier (om met journalistiek om te gaan red.). Ik geloof daar ook heel erg in. En je wil dat mensen die content lezen. En de mensen die het lezen komen op die evenementen dus het is ook… weetje, als je een website begint.. niemand gaat naar die website. Dus je moet een publiek creëren.” Gedreven door persoonlijke interesses, creativiteit, enthousiasme en een vleugje pragmatisme komen de projecten tot stand. Zo was participant 2 altijd al geïnteresseerd in het ijzeren gordijn, maar konden zij subsidie krijgen als ze evenementen zouden organiseren; zo gaat de festivalkrant voor Movies That Matter over films en onderwerpen die passen bij de maatschappelijke onderwerpen waar alle leden graag over schrijven, maar kwam het idee voort uit een vergadering waarbij de participanten overlegden hoe zij met Bureau Boven meer gezamenlijke werk uit hun netwerk konden halen omdat het voor twee van hen op het individueel gezien wat rustiger was. Kijk in bijlage 5 voor een overzicht van de gezamenlijke projecten en een meer uitgebreide omschrijving. 4.3.2 Werkplek en individuele meerwaarde ‘Projecten en samenwerkingen ontstaan organisch’, is iets dat meerdere participanten onafhankelijk van elkaar verklaren als zij over hun samenwerking praten. Hieruit valt op te maken dat er niet van te voren een plan is uitgestippeld voor hun bedrijf. En hoewel een aantal leden van Bureau Boven wel de mogelijkheden tot samenwerken zagen toen zij een kantoor startten, is Bureau Boven in eerste instantie opgericht als werkplek: Participant 3: “Het begon vanuit de werkplek. (…) Ik dacht toen nog niet: O, en dan gaan we allemaal samen projecten doen. Ik dacht wel: het is fijn om te werken met mensen waar jij je in kan vinden.”
44
Al vanaf het prille begin van het kantoor wijkt Bureau Boven af van de door Blair (2003) onderzochte werkgroepen in het Verenigd Koninkrijk en de vakbonden uit het Amerikaanse onderzoek van Osnowitz (2007) en het Canadese onderzoek van Cohen (2011). De oprichtingsmotieven voor deze organisatievormen zijn namelijk extrinsiek: de werkgroepen worden gevormd om makkelijker extern werk aan te nemen en de vakbonden zijn opgericht om als overkoepeld orgaan de belangen van freelancers te waarborgen. Bureau Boven is ontstaan omdat de leden een prettige werkplek zochten voor zichzelf. Een fysieke werkplek lijkt in eerste instantie het voornaamste motief. “Ik heb meteen bedacht dat ik niet alleen wil werken”, zegt participant 5 over haar eerste stappen als freelancer. Het leek haar te eenzaam – iets dat ook voor de anderen speelde. Naast die eenzaamheid van thuis werken was het voor veel participanten ook geen aantrekkelijke gedachte om op dezelfde plek te werken en te leven. Bovendien geeft iedereen aan belang te hechten aan feedback en aanspraak van collega’s – in retrospectief voor velen het voornaamste argument een samenwerking aan te gaan. In eerste instantie dachten participant 3 en 5, die elkaar kenden van hun studie hun werkplek te vinden bij Bureau Wibaut: een groter collectief op de Wibautstraat. Daar bleek al snel dat de eerder genoemde feedback meer moest zijn dan een gesprek bij de koffieautomaat. ‘Ik zocht affiniteit’, zegt participant 5 daarover. Affiniteit vonden zij beiden niet, omdat ze inhoudelijk te weinig aansluiting vonden met de journalisten bij Bureau Wibaut. Participant 3 over haar motief te beginnen bij Bureau Boven: “Dat je dus niet in je eentje zit weg te kwijnen. Dat je dus dingen kan delen. Wat dan ook. Daarom was Bureau Wibaut niet zo handig omdat we niet zo veel raakvlakken hadden. Na een tijdje vonden we dat een beetje mhmh worden, het werd steeds groter en had niet zo heel veel met die andere mensen. Ze waren wel aardig en het was leuk, maar een deel was heel duidelijk bèta, wetenschapsjournalist en een ander deel deed allemaal vrouwenbladen. Daarom was het zo goed dat we dus andere mensen vonden die meer raakvlakken met ons hadden, zodat het bespreken van dingen meer nut heeft. Dat is ook waarom het begonnen is.” Via participant 5, tevens een voormalige collega bij LLiNK en student van dezelfde master, hoorde participant 1 van een mogelijke werkplek in de Tolhuistuin. Participant 1 was op haar beurt op zoek met een andere collega: participant 2. Zij kenden elkaar ook van LLiNK. Ze zochten nog een vijfde deelnemer toen toevallig participant 4 mailde naar participant 5 voor een plek bij Bureau Wibaut. In plaats daarvan werd haar een plek in de Tolhuistuin
45
aangeboden. Omdat de andere leden haar nog niet kenden, lazen zij een paar stukken van haar en spraken ze af voor koffie. Participant 4 zegt daarover: Participant 4: “Maar in elk geval kwamen die inhoudelijke interesses overeen en persoonlijk klikte het. En dat is superbelangrijk als je samen in een klein kantoortje gaat zitten.” Hoewel zij dus al spreekt over overeenkomstige interesses was er geen bewust selectieproces. Uit de interviews blijkt dat het vooral goed moest voelen. “Het klikte gewoon”, zegt participant 4. En er moest vertrouwen zijn in elkaars kunnen. Dat was er: Participant 3: “Ja dus via via. Ik vertrouw Roos en Roos die kende Adinda, die wist dat zij goed was. Als zij dan Adinda vertrouwt, dan wist ze ook wel dat Emmie dus ook goed was. En Mira, die heeft Roos erbij gezocht of gevonden en toen hebben we, ja, stukken van haar gelezen. En toen dachten we: die is ook leuk.” Wat ontstond als een aaneenschakeling van toevalligheden werd een samenwerking tussen vijf journalisten met allen een hang naar menselijke verhalen en een betrokken maatschappelijke achtergrond: participant 1,2 en 5 werkten voor de links idealistische omroep LLiNK, participant 4 voor ontwikkelingsorganisatie Amnesty en participant 3 had een interesse in de zorg. Achteraf verklaart participant 2 dat precies die overeenkomsten de voedingsbodem zijn geweest voor de gezamenlijke projecten, terwijl dit bij de opzet van het kantoor meer een mooie bijkomstigheid leek te zijn, dan een bepalende factor: Participant 3: “We deelden een werkplek en dat is het ook oké, snap je? Dus ik dacht niet van, ojee, ik moet nu zorgen dat deze mensen helemaal perfect bij mij passen, want ik moet er heel veel mee samenwerken. Dat was niet de insteek. De insteek was dat je wat aan elkaar kan hebben, maar dat dat niet hoeft.” Wat aan elkaar hebben hoeft dus niet, maar het gebeurt wel. De individuele meerwaarde bestaat uit een gevoelsmatige component en een meer concrete inhoudelijke component: het sparren met elkaar. De gevoelsmatige component bestaat uit een werksfeer en de zekerheid dat je iets kán overleggen als je dat wil. “Mocht het nodig zijn, dan kan je met hen overleggen”, zegt Participant 3. Voor participant 4 is het gevoel van substantiëlere aard. Door anderen aan het werk te zien, raakt zij zelf ook gemotiveerd. Bovendien neemt de werksfeer bij Bureau Boven onzekerheden weg die zij soms ervaart tijdens het freelancen.
46
Participant 4: “Wat ik heel fijn vind aan het collectief dat je je soort van samen veel meer gesterkt voelt. Ik weet nog heel goed, dat ik binnenkwam..ooo ik heb niks. En dat zij zeiden: te gek! Je hebt tijd. Dan kun je allemaal nieuwe ideeën gaan bedenken en uitwerken, weetje wel (…) Het steunt elkaar ook, je bent samen iets aan het doen wat best wel heel spannend is: dat freelancersschap. In een sector die toch wel behoorlijk… Naja, stervende is, wil ik niet zeggen, maar die in crisis is. Dat kan Bureau Boven ook een positieve uitwerking hebben. Ook al heb je zelf even geen werk, dan zie je wel weer een ander die iets heel tofs doet, dan denk je: oja, weet je het gaat wel. Dus het dient ook wel als voorbeeld voor elkaar.” Het gevoel niet alleen te staan, gaat soms naadloos over in concreet overleg over inhoudelijke kwesties of concrete problemen in het werk. Dat kan raad zijn voor een conflict met een opdrachtgever of advies voor een pitch. Ongeacht wat er gebeurt met die raad, geven de participanten aan dat het in alle gevallen fijn is om niet alleen te staan. Participant 3: “Het helpt gewoon om dingen waar je mee zit van werk met elkaar te bespreken. Dat is natuurlijk wat best moeilijk kan zijn als freelancer, dat je alles in je eentje moet doen.(…) Dat kan op ieder niveau. Ook als je niet uit een stuk komt, of gedoe hebt met een opdrachtgever, wat dan ook, dan is het heel fijn dat je daarover kan praten. En om raad kan vragen.” Behalve de raad, het gesprek over ‘hoe zou jij dit doen’ en de steun, wisselen leden ook contactgegevens van bronnen en opdrachtgevers uit en geven ze feedback op elkaars ideeën. Er is weinig onderzoek gedaan naar kleine formaties zoals Bureau Boven. Osnowitz (2007) en Cohen (2011) onderzochten vakbonden voor freelancende journalisten, respectievelijk in de Verenigde Staten en in Canada. Vanwege de grote variatie onder freelancers bleek het moeilijk om op grote schaal belangen te vertegenwoordigen. De vakbonden konden daardoor maar moeilijk een vuist maken tegen tarievendalingen en geschillen over auteursrecht. Met name omdat iedere freelancer wat anders wil. Cohen (2011) spreekt wel over kleinere groepen, maar geeft daar geen wetenschappelijke duiding aan. Ook al is Bureau Boven in vergelijking tot de vakbonden bijzonder klein, ook zij hebben te maken met een grote onderlinge variatie op gebied van werkverdeling (journalistiek / commercieel), disciplines (radio, tv, schrijven) en dienstverband (vast, freelance, freelancecontract). Omdat zij hun zelfstandige werk individueel werven en presenteren, gaan zij niet gezamenlijk in onderhandeling over tarieven en auteursrecht. Toch verbetert hun samenwerking ook hun individuele
47
werk. Al is het maar omdat het fijn is om advies te krijgen, even stoom af te blazen (participant 5) of het gevoel te hebben ergens bij te horen: Participant 1: “Ik denk dat het ook leuk is. Een leuk gevoel is om met elkaar… dat je ergens bij hoort. Een soort clubhuis, wat je toch mist als je freelancer bent. Ik vind het heel leuk om onderdeel te zijn van een club mensen die allemaal met hetzelfde idee in de journalistiek zitten. Die allemaal iets willen betekenen voor de wereld met hun journalistieke werk. Dezelfde interesses hebben en daar.. het klinkt een beetje stom, maar ik wordt er gewoon vrolijk van om dag te beginnen met elkaar.” De korte communicatielijnen, het delen van een fysieke plek en de onderlinge verwantschap zorgen ervoor dat Bureau Boven – in tegenstelling tot de vakbonden -‐ vooral meerwaarde haalt uit de kleinschaligheid van de onderneming. Het is moeilijk om de meerwaarde van het sparren te becijferen. Toch geven de participanten allemaal aan dat dit de belangrijkste pluspunt is van werken bij en met Bureau Boven. Een steun en een meerwaarde die je vooral niet moet verwarren met het eerder genoemde praatje bij de koffieautomaat of een gesprek met een vriend of vriendin. Want juist die overeenkomstige achtergrond en werkinstelling zijn een bepalende factor voor de kwaliteit van de feedback en het succes van de werkplek. 4.3.3 Samenwerken en collectieve meerwaarde Bureau Boven begon als een werkplek. Hoewel de leden in meer of mindere mate wel eens dachten aan samenwerking, komt hun onderneming niet voort uit een duidelijk bedrijfsplan. De participanten zijn gaandeweg meer samen gaan werken en voor de voet op is Bureau Boven geworden tot wat het nu is: een stichting die verschillende omvangrijke projecten doet, waarvoor fondsen en subsidie worden geworven. Hoewel hun bedrijf gaandeweg groeide, kan je niet zeggen dat de samenwerking hen toevallig overkwam. Al vanaf het begin zijn de leden namelijk bezig met de vraag ‘wat kan Bureau Boven voor ons betekenen’. Participant 4: “Aan het begin waren we ook heel erg aan het zoeken, wat is de meerwaarde van dat we samen zijn. En toen dachten we, we gaan een keer in de twee weken samen zitten en iemands werk bespreken. Gewoon feedback geven.” Zo concreet zijn de vergaderingen nooit geworden. Wel geeft dit citaat aan dat de leden al snel potentie zagen hun kantoor meer te laten zijn dan een werkplek. Participant 1 geeft dan ook aan dat zij “altijd in haar achterhoofd had dat het leuk zou zijn om wat samen te doen”.
48
De plannen werden concreter toen drie leden van Bureau Boven gezamenlijk meewerkten aan het Westerbork Luisterpad van de NTR. Zij deden de research als onafhankelijke freelancers, maar het zorgde wel voor het besef dat ze als collectief ook projecten konden doen. Participant 4: “Daarna volgde een idee van hee, zo’n audiotour kunnen we ook zelf maken. Dus toen kreeg zij (participant 5 red.) het idee voor de tolhuistoer. (…) Dat wilden we samen gaan doen.” Participant 5: “En dat we ook echt toen een project gingen doen zoals toen die Tolhuistour, was ook wel een beetje een verrassing. Oja! We kunnen echt iets samen maken.” Voor de Tolhuistour moest subsidie komen. De snelheid waarmee het Amsterdamse Fonds voor de Kunsten die toekende via een spoedspreekuur, deed participant 2 nog iets anders beseffen dan alleen de lol van het samenwerken. Participant 2 was namelijk ook altijd vol met ideeën maar huiverig te veel te fantaseren over samenwerking met Bureau Boven. Ze had immers al stapels onuitgevoerde plannen in een spreekwoordelijke la liggen en had daarvan te weinig concreet zien worden in het verleden. Behalve dat de subsidie voor de Tolhuistour voor haar het startsein was die wilde plannen uit de kast te halen, zag zij plotseling dat hun gezamenlijke werk hen ook minder afhankelijk kon maken van opdrachtgevers en de veranderingen in de journalistiek: Participant 2: “Op een dag dacht ik: ik ben nu 35 en ik moet nog tot mijn 70ste. Ik kan toch niet tot mijn 70ste blijven werken voor clubjes die alleen maar zichzelf dood verklaren of door anderen doodverklaard worden. Toen door die tolhuistoer dacht ik: dat hoeft dus helemaal niet. Het kan gewoon! Daarom was dit jaar in die zin echt super bijzonder. Want wij hebben gewoon… en dat Eindhoven verhaal (Strijp S red.) nu rond.. en dat we dat ijzeren gordijn (Iron Curtain Project red.)… dat is helemaal een soort droom die uitkomt, dat dat lukt.” Bureau Boven schept een kans voor de leden precies te doen wat zij leuk vinden. The Iron Curtain Project was een idee van participant 2; de Tolhuistour een idee van participant 5; Movies That Matter een idee van participant 4. Het zijn allemaal ideeën van individuele leden, maar allemaal alleen uitvoerbaar als collectief. Participant 1: “En dat je dus grote mooie projecten kan doen waar je echt trots op bent. Dat kan makkelijker met zoveel mensen. Dus daar ben ik echt blij mee.”
49
Door zichzelf vervolgens te presenteren als collectief komen er ook opdrachten binnen zoals de talkshow Radio Noord en Buurtsoap de Wasserette – in opdracht van Stichting de Tolhuistuin, dus deels gestimuleerd door de fysieke werkplek. Bureau Boven is intern dus een katalysator voor nieuwe ideeën voor werk, maar is ook een aantrekkelijke plek voor externe partijen om hun productie uit handen te geven. Participant 4: “Dus dat is zeker meerwaarde omdat de maker van het Westerbork Luisterpad… dat ze het heel fijn vond dat we samen zaten. Weetje, als je met drie verschillende researchers zit, dan moet je de hele tijd los afspreken. Zij kwam gewoon hier heen. We deden samen al die research. Dus dat werkte gewoon. (…) Nou en de tolhuistuin heeft ons dan benaderd of wij als Bureau Boven de talkshow wilden opzetten. We zijn als Bureau Boven benaderd om een lezing te geven voor de Anna Beijns prijs.” Doordat zij als collectief iets leveren of aanbieden dat een zelfstandige freelancer niet kan, maken zij zich automatisch los van de concurrentie die andere freelancers ervaren (ILO, 2006; Vinken en IJdens, 2013). Voor de collectieve opdrachten werkt dat heel concreet: Interviewer: “Kan je ook een vuist vormen als bureau zijnde?” Participant 5: “Ja, alleen als je een opdracht krijgt natuurlijk. En als Movies That Matter nu zou zeggen: we hebben dit jaar minder geld, (…)dan zou je kunnen zeggen, dat je het er niet mee eens bent.” Het doen van eigen projecten voorziet hen secundair ook van een ander wapen: het afwijzen van klussen: de voornaamste manier van freelancers om invloed te hebben op hun eigen werk, volgens Das (2007) die onderzoek deed naar freelancers in Sydney. Niet dat de individuele opdrachtgevers zoals kranten buigzamer worden als een lid van Bureau Boven ‘nee’ zegt, maar voldoende gezamenlijk en vast werk, zoals eerder ter sprake kwam, geeft wel de vrijheid niet in te hoeven gaan op aanbiedingen die de leden niet aanstaan, om welke reden dan ook. Participant 4: “Daar helpt Bureau Boven heel erg bij, want ook al zou ik weinig individuele klussen hebben is er nog steeds superveel te doen als collectief. (…) Daar kunnen we allemaal nog veel meer aan bijdragen. Dus, daar, dat werkt daar enorm bij.” Bovendien hoeven de leden bij het doen van eigen projecten niet te wachten totdat hun journalistieke opdrachtgevers zich vernieuwen, maar hebben ze zelf de mogelijkheid om op hun eigen manier nieuwe vertelvormen – zoals de
50
audiotours -‐ en informatieoverdracht – zoals de evenementen en de workshops – te ontdekken. Participant 4: “Dat was heel erg wat zij (participant 2) zei: van het is crisis laten we niet de hele tijd erachteraan gaan bungelen, maar laten we zelf iets meer vooruit stappen waardoor we zelf ons werk meer kunnen creëren. En het eerste idee was ook echt om iets – omdat wij best allemaal conservatief gewoon die stukjes schreven – laten we ook iets meer stappen in de digitalisering en multimediaal en allemaal dat soort toestanden (lacht).” Participant 5: Naja, het leuke eraan is dat je zelf werk kan creëren, dus dat je je eigen opdrachtgever bent. (…) Dat is toch een andere positie dan als je voor de groene of voor trouw iets maakt. (…)En iets kan opzetten van begin af aan en niet perse afhankelijk bent van of het bij het tijdschrift past of dat het te lang is. (…) Dat je ineens zelf kan bepalen of iets goed genoeg is, dat je heel vrij daarin bent. Dat maakt het ook spannend.” De meerwaarde van Bureau Boven voor externe opdrachtgevers schuilt in de gebundelde kracht van de leden. Net als de semipermanente werkgroepen die Blair (2003) onderzocht, nemen zij als collectief een deel van het productieproces uit handen. De opdrachtgever heeft er als het ware geen omkijken meer naar en verplaatst een deel van zijn eigen verantwoordelijkheden naar het collectief. Toch zijn de werkgroepen niet te vergelijken met Bureau Boven. Want waar de freelancers in de werkgroepen afhankelijk zijn van een volgende klus en de deelname aan een werkgroep kan vervallen als zij geen tijd hebben voor een collectieve opdracht (Blair, 2003), creëert Bureau Boven zijn eigen werk en blijven de leden onderdeel van het bedrijf. Ook als zij een keertje minder voor een collectief kunnen doen.
4.4 Beroepsidentiteit Participant 1: “Idealiter geeft journalistiek nieuwe inzichten, die mensen aan het denken zetten. (…) Journalistiek hoeft niet perse kritisch te zijn, maar als er een kritische vraag is, dan moet die wel gesteld worden.” Het is Bureau Boven ten voeten uit: bijzondere verhalen vertellen volgens een journalistieke werkwijze. Dat hoeft geen keihard nieuws te zijn, maar het moet wel een inkijk geven in een wereld die de mensen nog niet kenden. Bij vragen over de journalistieke werkwijze komen al snel de beroepswaarden naar boven die horen bij de vrije pers: een open vizier, onafhankelijkheid, verschillende bronnen horen, feiten checken, hoor en wederhoor en je niet laten fêteren.
51
Het lijkt voor de hand liggend. Maar omdat de freelancer zijn eigen bedrijfsrisico draagt (Deuze, 2007 p.84) en de inkomens dalen, zijn veel journalisten genoodzaakt ook werk te doen voor niet journalistieke of commerciële opdrachtgevers (Vinken en IJdens, 2013). Zo ook de leden van Bureau Boven. “Als ik vrij zou zijn, dan zou ik alleen verhalen maken die ik zelf bedenkt”, zegt participant 1. Iets dat alle leden beamen wanneer zij praten over een ideale wereld waarin verdiensten geen rol spelen. Die ideale wereld bestaat niet, ook niet buiten de journalistiek. Dus zo hypothetisch als de vraag is, zo hypothetisch is het antwoord. In dezelfde adem wordt daarom door iedereen genoemd dat zij alleen werk doen dat zij leuk vinden en inhoudelijk interessant. Het heet dan misschien niet altijd journalistiek, maar dat wil niet zeggen dat het werk hen tegen staat of dat zij zomaar alles aannemen puur voor het geld. Participant 1: “Het is wel grappig, want ik heb laatst een artikel over Shell geschreven toen zei die persvoorlichter: is het niet wat voor jou om hier te werken? Maar goed, nee, euh, ik heb ook nog mijn eigen ethische moraal, moreel kompas.” Participant 4 die een boek schrijft voor een ontwikkelingsorganisatie: “Nee dus daar zitten wel een soort gradaties tussen wat je zuiver journalistiek noemt. Als redacteur kan je het beter noemen voor dingen die je ook leuk vindt. (…) Ik vind kinderarbeid super interessant. (…) Het is iets wat me aan het hart gaat, dus het zijn gewoon mogelijkheden om meer geld te verdienen terwijl je wel iets doet dat je leuk vindt.” Hoewel de participanten zich dus zeker niet gedwongen voelen – participant 1 en 2 doen maar zelden een commerciële klus – dwingt de zogeheten hybride werkverdeling de leden wel continu na te denken over hun beroepsidentiteit. Onafhankelijkheid speelt daarbij een belangrijke rol. En dan vooral het bewustzijn dát je niet onafhankelijk bent wanneer je een duidelijke opdrachtgever hebt. Participant 4: “Op het moment dat ik interview en mijn research doe, ben ik een journalist. Maar in de uitwerking zet ik een andere pet op. Ze huren mij in omdat ik goed verhalen kan vertellen en kan interviewen, maar ik schrijf het met een ander doel: andere organisaties motiveren wat aan kinderarbeid te doen (…) Daarom ga ik ook niet onafhankelijkheid pretenderen en daar ga ik ook niet voor vechten. Want zij betalen mij dik om dit te doen.”
52
Het product wordt anders, maar zij doet nog steeds wat zij leuk en interessant vindt: verhalen maken over maatschappelijke thema’s. Vanwege die andere pet, is er ook nog geen dilemma bij het schrijven van het boek. Omdat zij tijdens het onderzoek ook verhalen tegenkwam voor de krant, dient zich gaandeweg een dilemma aan: is de informatie onafhankelijk vergaard en nog geloofwaardig voor de lezer? Na overleg met de andere leden heeft zij besloten de verhalen wel te pitchen aan de media, maar volkomen transparant te zijn naar de potentiële opdrachtgevers. Opvallend is dat participant 2 tijdens haar interview zei dat ze dit in beginsel niet vond kunnen. Zij werkt vast voor een radio-‐omroep en werkt amper voor niet journalistieke opdrachtgevers. Ze heeft daardoor minder te maken met onafhankelijkheidsdilemma’s: Interviewer: “Is het voor jou überhaupt een vraag of iets journalistiek is of niet?” Participant 2: “Nou, ja, pff, ik denk dat ik daar nooit last van gehad heb. Ik heb natuurlijk heel lang bij de omroep gewerkt en dan heb je gewoon de vrijheid.. sterker nog, je hebt een back-‐up mensen die jou beschermen en die zorgen dat jij de vrijheid hebt om te maken wat je wil maken.” Het is misschien wel vanwege haar vaste baan dat participant 2 vindt dat een opdracht voor een commerciële opdrachtgever iemand diskwalificeert met een kritische blik te schrijven over hetzelfde onderwerp in dezelfde sector. Andere leden van Bureau Boven staan wat vaker voor dit soort keuzes en zijn wat flexibeler in hun scheiding tussen journalistiek en commercieel werk. Zo maakte participant 5 een lijstje met zorgverzekeraars voor een website die in bezit is van een zorgverzekeraar, terwijl zij eerder een kritisch achtergrondstuk had geschreven over de macht van de verzekeraars. De commerciële opdrachtgever kreeg te horen dat ze het niet eens was met de aangedragen content. Ze schreef het uiteindelijk wel, zonder haar naam bij het lijstje. Op die manier kan er geen verwarring ontstaan wanneer de lezer van het kritische stuk ook het lijstje tegenkomt op internet. Ook participant 3 die semi-‐journalistiek werk doet voor verschillende zorgbladen kiest ervoor eventuele onafhankelijkheidsdilemma’s te behandelen wanneer die zich voordoen. Participant 3: “Dat vind ik dus wel belangrijk. Ik ga niet van te voren al denken: dat willen ze waarschijnlijk niet. Ik maak het verhaal want ik vind het prachtig. En zij willen verhalen die mooi zijn en daar ben ik dan journalist voor om uit te kiezen wat mooie verhalen zijn. (…) Stel ik zou iets tegenkomen waarvan ik echt denk dat het in het belang van de maatschappij is, zeg maar van de democratie, dat de burger hierover geïnformeerd wordt, dan zou ik dat ook naar buiten brengen. (…) Dan weet
53
ik dat ik die opdrachtgever waarschijnlijk kwijt ben. Maar zo zou ik het dan doen, ja” Een belangrijke kanttekening is wel dat zij altijd alle vrijheid voelt in haar opdrachten en niet verwacht dat een dergelijk probleem zich voordoet. Ze gaat onafhankelijk te werk en mócht er iets gebeuren dat die onafhankelijkheid in gevaar brengt, dan zal ze daar op reageren. Dit is in strijd met de conclusies van Das (2007) en ILO (2006) die vonden dat freelancers meer timide waren in hun verslaggeving omdat ze geen organisatie achter zich hebben staan. En hoewel participant 2 eerder wel degelijk aangaf zich gesterkt te voelen door haar werkgever, betekent dit niet automatisch het tegenovergestelde voor de leden van Bureau Boven zónder dienstverband. Transparantie; geen naam verbinden aan commercieel werk; waakhond wanneer nodig: de leden van Bureau Boven die meer verschillende opdrachtgevers hebben, kiezen blijkbaar voor pragmatische oplossingen. Dat wil overigens niet zeggen dat onafhankelijkheid minder belangrijk is voor hen. Alles wordt onderling namelijk in detail besproken, waardoor oplossingen meer toegespitst zijn op specifieke dilemma’s dan wanneer je alles klakkeloos naast een meetlat legt van traditionele journalistieke idealen. In Reese (2001) komt al naar voren er niet zoiets bestaat als één uniforme journalistieke werkwijze en dat de beroepsidentiteit altijd afhankelijk is van de context, organisatie en het individu. Op basis van het voorgaande wordt de onafhankelijkheid van de freelancers op de proef gesteld door dezelfde context die hen ook juist aanmoedigt over dit soort vraagstukken na te denken, gestimuleerd door hun eigen besef van journalistieke identiteit en dat van hun collega’s bij Bureau Boven. Juist omdát erover wordt nagedacht, hoeft een hybride werkverdeling de journalistieke identiteit niet te beïnvloeden. Het is wellicht mede daarom, dat slechts 19,5 procent van de ondervraagde journalisten in de ILO survey (2006) denkt dat individueel werk de persvrijheid inperkt. Want ook wanneer je voor een journalistieke opdrachtgever werkt, krijg je te maken met tegenstrijdige verlangens van creativiteit en commercie en de toegenomen vraag van een competitieve werkomgeving die vertaald moet worden tot een betekenisvolle professionele journalistieke beroepsidentiteit (Deuze, 2007 p. 85). Aannemen dat beroepsethische afwegingen alleen voorkomen bij commercieel werk zou daarom rijkelijk naïef zijn, blijkt ook uit de interviews met de Bureau Boven leden. Bij het maken van een radiodocumentaire over een man die op zoek ging naar zijn vader die hij nooit had gekend, kwam participant 2 informatie tegen over haar onderwerp die de vrouw van de inmiddels overleden man niet wist over hem. “Het had mijn verhaal meer nuance gegeven”, maar vanwege haar relatie
54
met de familie van de hoofdpersoon en het rouwproces van zijn weduwe, besloot zij een concessie te doen. De meerwaarde voor het verhaal, woog niet op tegen het effect bij de familie. “Ik ben niet zo’n journalist, die dat dan kosten wat kost uit wil zenden.” Naast inhoudelijke ethische dilemma’s, speelt ook de journalistieke identiteit van de opdrachtgever een rol. Vanwege de christelijke identiteit van dagblad Trouw werd participant 5 verteld dat cabaretier Hans Teeuwen geen geschikte interviewkandidaat is voor het katern Religie en Filosofie. Hoewel participant 5 tijdens het schrijven weinig denkt aan de christelijke achterban van Trouw en zich normaal gesproken vrij voelt interviewkandidaten te kiezen, houdt zij daar naar eigen zeggen “waarschijnlijk onbewust wel een beetje rekening mee”. Vanwege de christelijke identiteit is Trouw een goed voorbeeld, maar zeker niet de enige opdrachtgever voor wie inhoudelijke afwegingen worden gedaan. Participant 4: “Ik ben wel heel erg bezig met ‘waar heeft het blad behoefte aan’. Dus ik voel niet zo heel veel vrijheid van, o ik kan alles maken wat ik leuk vind. En ik denk soms dat het wel goed is om dat meer te hebben, omdat je dan toch meer je hart volgt en dan toch met mooiere dingen aankomt. Maar ik voel me best beperkt daarin. Willen ze het wel, gaan ze wel ja zeggen, bang voor afkeuring.” Iedere journalist maakt uiteindelijk zijn eigen afwegingen, dat mag duidelijk zijn. En het is vanwege de multidimensionale aard van het journalistieke werk dat Deuze (2007, p.86) de journalistieke identiteit beschouwd als niet louter te voorspellen door alleen de vrijheid van het individu en de afhankelijkheid van inkomen. Uit de internationale survey van ILO (2006) blijkt overigens wel dat onzekere werkverhoudingen leiden een minder kritische werkhouding en oppervlakkiger nieuws. Onderzoeksjournalistiek komt onder druk te staan omdat er simpelweg geen tijd of geld voor is. Oppervlakkiger bezien zorgt minder geld voor minder moeite dus minder diepgang in een productie (ILO, 2006). De leden van Bureau Boven zien dit ook gebeuren, vooral omdat tarieven bepaald worden aan de hand van de lengte van een stuk, niet de tijd die erin zit: Participant 1: “Ik krijg relatief veel betaald voor een relatief klein rubriekje met een leuk verhaaltje. En ik krijg relatief weinig betaald voor een artikel waar ik een week aan werk. (..) Waar ik me zorgen over maak is dat je niet gestimuleerd wordt om euh, nog even extra uren in te steken in het checken van een verhaal van iemand die geïnterviewd wordt. Dat de interviewer vaak zegt: ik heb geen tijd om dat extra te doen, want ik heb hier maar een paar uur voor gekregen dus dat ga ik niet meer uitzoeken. Dat vind ik
55
gewoon echt verschrikkelijk. (..) Als je voor het geld gaat kun je het beste een telefonisch interviewtje doen, terwijl het voor de kwaliteit van het artikel vaak beter is om zoveel mogelijk mensen te spreken en er op af te gaan.” Vanwege de lage tarieven, is het voor de schrijvende participanten lastig om hun praktijk rendabel te maken met achtergrondjournalistiek alleen. Toch duidt dit niet perse op een achteruitgang van hun producties. Ze hebben weliswaar minder tijd om alleen maar bezig te zijn met diepgravend onderzoek, maar geven juist aan een balans te zoeken tussen uitdagende producties en commercieel of minder journalistiek vast werk zoals een internetredactie en rubrieken waar minder tijd voor nodig is. Participant 1 die nauwelijks commercieel schrijft, zegt zelfs te overwegen meer beter betaald commercieel werk te doen en minder rubrieken om zo haar andere projecten te financieren. Hoewel dit meer een gedachte-‐experiment was dan een concreet plan, geeft het wel aan dat de redenering ‘meer commercieel maakt minder onafhankelijk’ te eenzijdig is. Natuurlijk, in de ideale wereld wil een journalist alleen maar journalistiek bedrijven, dat zeggen de participanten ook. Maar in de wereld zoals hij is, zorgt het minder journalistieke werk tegelijkertijd dat ze überhaupt journalistiek kunnen bedrijven. Het open staan voor verschillende opdrachtgevers en de hybride werkverdeling van Bureau Boven komt in hun geval de onafhankelijkheid en de waakhondfunctie ten goede. Het geeft ademruimte voor het werk waarvoor een lange adem nodig is. Het eerder genoemde traditionele onderscheid tussen journalistiek en commercieel enerzijds en onafhankelijk of in opdracht anderzijds wordt minder relevant wanneer je naar het gezamenlijke werk van Bureau Boven kijkt. Wanneer zij projecten in opdracht doen, nemen zij vaak de hele productie voor hun rekening. Net als participant 3 die aangaf voor haar individuele klussen in de zorg altijd uit te gaan van een journalistieke werkwijze en vrijheid, geven de participanten aan zich nooit belemmerd te voelen door de eventuele wensen van hun opdrachtgevers. Zo kon het gebeuren dat Movies That Matter, waarvoor zij een volledige festivalkrant produceren, niet tevreden was met een verslag van een interview. De gastvrouw vond achteraf dat zij slecht naar voren kwam en dreigde haar samenwerking met het festival op te zeggen. Toch geeft participant 5 aan dat zij er tijdens het maken van het artikel geen moment aan twijfelde om de aparte werkwijze van de presentatrice te censureren. Die vrijheid in inhoud is doorslaggevend bij het aannemen of ontwikkelen van een project. De vraag of een audiotour of een talkshow ‘journalistiek’ heet of ‘amusement’ is niet aan de orde, zolang de participanten het werk leuk en uitdagend vinden.
56
Interviewer: “Het moet leuk zijn?” Participant 5: “Ja, volgens mij is dat het belangrijkste. Maar ik denk dat het hele journalist zijn... Dat bén ik denk ik wel, maar niet de traditionele. Niet zoals je opgeleid bent op de op de UvA. Daar wordt je wel vrij strak als krantenjournalist opgeleid. Nu is mijn blikveld wel breder. Ook mensen die ik spreek die ik van de studie en die nu wel alleen maar journalistiek doen, of alleen maar vast voor een krant werken, die zeggen: ‘hee, maar je doet wel… je bent buiten de journalistiek nu ook allemaal dingen aan het doen’. En zo zie ik het zelf niet. En dat is het verschil als je het zelf niet zo ervaart. Ik denk het hoort gewoon bij wat je bedenkt. Ik denk dus dat dat Bureau Boven ook leuk maakt dat je vrijer bent om die grens te verkennen. En als je een krant bent of bij een krant werkt, dan is dat veel minder zo.” Die grens wordt duidelijk verkend in het meeste werk dat Bureau Boven doet. Want behalve de eerder genoemde audiotours, is ook The Iron Curtain Project volledig multimediaal. Naast traditionele producties in tekst, film en radio, organiseren zij evenementen en workshops. Dat laatste was niet het initiële plan: “Wij wilden gewoon verhalen maken”, zegt participant 3, maar om in aanmerking te komen voor een bepaald potje met Europese subsidie, moesten zij evenementen organiseren. Die relatieve buigzaamheid past bij de flexibele houding die de freelancers individueel ook hebben. Buigzaamheid die niet verward moet worden met een gebrek aan principes. Participant 1: “Het is niet zo dat we het helemaal naar de subsidie toeschrijven en dan krijgen we het. En dat we allemaal dingen doen die we eigenlijk helemaal niet willen doen. Dat hoort erbij, hoe gaan we dat incorporeren in onze visie?” Participant 5: “Dat is wel een manier om content te maken en die te publiceren op een andere manier dus ik zie het ook wel als een.. het is een online project, met offline componenten. Ik vind dat ook een hele moderne manier.. ik geloof daar ook heel erg in.” Waar de individuele journalist te maken heeft met zijn opdrachtgever, financiert Bureau Boven de projecten met subsidie en fondsen. Dat roept nieuwe vragen op. Wil je je bijvoorbeeld laten betalen door Philips, als je een audiotour maakt over het Strijp S terrein, waar jarenlang een fabriek van hen stond?
Participant 3: “Nou de antwoorden zijn, dat we dat natuurlijk liever niet zouden hebben. Maar we hebben dat sponsorgeld wel nodig. En dat we met hun afspreken dat zij op geen manier invloed hebben op de inhoud van de tour. En onder die voorwaarden zijn we daarmee oké. Maar daar moet je wel goed over nadenken.”
57
Uiteindelijk besloten de participanten dat geen enkele partij meer dan 50 procent mag financieren en dat zij de volledige inhoudelijke zeggenschap hebben. Net als bij hun individuele werk, hanteert Bureau Boven ook bij de gezamenlijke projecten een pragmatische instelling. Zodra een mogelijk dilemma zich voordoet, wordt op dat moment een oplossing verzonnen die past bij hun individuele visie over journalistiek. Een visie die net zo goed aanleiding is voor een gesprek, als dat die gevormd wordt door gezamenlijk overleg. De traditionele opvatting van onafhankelijkheid en vrijheid blijft een leidraad in hun werk en financiering of subsidie hoeft dit niet in de weg te staan, zolang je transparant blijft. Participant 1: “We moeten daar heel kritisch op blijven (…) en transparant op onze website. Maar ik denk dat je journalistieke nieuwsgierigheid, dat de journalist in jou altijd op zoek blijft, altijd dat wil vertellen dat interessant is.” De pragmatische beslissingen maken begrippen als ‘journalistiek’ en ‘onafhankelijkheid’ misschien wat beweeglijker, maar het zijn wellicht juist de onderlinge gesprekken en de individuele overwegingen die de leden des te bewuster maken van hun identiteit als journalist. En juist de unieke combinatie tussen opdrachten en eigen plannen zowel in het individuele als het gezamenlijke werk vervaagt het door Deuze (2007, p. 98) gemaakte onderscheid tussen de marktlogica en redactielogica. De behoefte aan werk en het continue bewustzijn zelf verantwoordelijkheid te dragen voor het vergaren van werk zorgen voor de hybride werkverdeling van Bureau Boven en zijn leden (marktlogica), maar de collectief en individueel ervaren verantwoordelijkheden het publiek van juiste informatie te voorzien en de persoonlijke beroepsopvattingen over gedegen journalistiek en onafhankelijkheid bepalen uiteindelijk of en hoe de productie wordt gedaan (redactielogica).
58
Hoofdstuk 5: Conclusie Een kantoor, vijf zelfstandige journalisten, acht gezamenlijke projecten, met een breed scala aan opdrachtgevers, dat is Stichting Bureau Boven. Een collectief van freelancers die in 2012 ondervonden dat zij samen meer konden zijn dan een clubje journalisten dat een werkplek deelt. Zij willen menselijk verhalen vertellen. Dat kan in de krant, op de radio of op de televisie, maar net zo goed via audiotours, workshops en evenementen. En waarom zouden zij wachten tot de omroepen en de gedrukte media plek hebben voor hun producties als zij het publiek ook op eigen initiatief kunnen bereiken? Het lijkt zo logisch: vijf bevlogen journalisten die schrijven, radio maken en filmen kunnen samen grotere journalistieke projecten doen dan alleen. Toch was dit voor de participanten niet de reden om samen in de Tolhuistuin in Amsterdam een kantoor op te richten. Hoewel sommige leden wel al de potentie zagen voor een inhoudelijke samenwerking, moest Bureau Boven vooral een werkplek zijn met gelijkgestemden om mee te sparren. Hun overeenkomstige sociaal wetenschappelijke achtergrond, hun vergelijkbare journalistieke interesse naar menselijke verhalen en hun persoonlijke klik vormde gaandeweg het professionele samenwerkingsverband dat zij nu zijn. De gezamenlijke werkplek was het begin van Bureau Boven. Maar de voedingsbodem voor hun samenwerking werd gelegd tussen 2008 en 2010, toen de afzonderlijke leden van Bureau Boven besloten freelancer te worden. Omroep LLiNK, de voormalig werkgever van participant 1 en 2 ging failliet en de dagbladen ontsloegen vaste redacteuren met tientallen tegelijk. Participant 4 achtte de kans op een baan bij het Parool na haar stage daarom erg klein. Net als participant 3 en 5 die tijdens hun afstudeerpraatje van de master Journalistiek en Media aan de UvA te horen kregen dat het voor hun lichting studenten erg lastig zou worden een vaste baan te vinden, voor het eerst in de geschiedenis van de opleiding. De participanten waren persoonlijk getuige van een wereldwijde verandering van de journalistieke markt, waarbij grote media instituties steeds minder geld kregen voor vaste werknemers (ILO, 2006). Nederlands onderzoek wijst uit dat 30 procent van de freelancers liever in dienst zou zijn (Vinken en IJdens, 2013). Het overgrote deel van de ondervraagden uit dat onderzoek voelt zich dus niet gedwongen door de markt, maar heeft andere motieven zelfstandig te werken. Het beeld dat Cohen (2011) schetst van slechts een klein percentage freelancers die dat doet uit overtuiging, blijkt voor de Nederlandse situatie te negatief. Toch waren de leden van Bureau Boven zich terdege bewust van hun positie op de journalistieke arbeidsmarkt, al voelden ze zich allerminst beperkt door dit
59
besef. Zo sloeg participant 1 een baan af bij de NRC voor meer variatie in haar werkzaamheden, greep participant 2 na het faillissement van LLiNK de kans een video-‐opleiding af te maken, zag participant 4 niks in een tijdelijk contract en wilde participant 3 liever freelancen voor prestigieuze opdrachtgevers dan een vaste baan bij een minder uitdagende werkgever. Dat de schifting tussen de ondernemende en de marktgedreven freelancer in de surveys van ILO (2006), Cohen (2011) en Vinken en IJdens (2013) te eendimensionaal is, blijkt wel uit de voorgaande voorbeelden. Inhoudelijk uitdagend werk was voor de leden van Bureau Boven het bepalende motief freelancer te worden, het besef van een krappe arbeidsmarkt meer een status quo. Geen onvermijdelijk lot, maar een omstandigheid waarbij freelancen de beste optie was om te doen wat zij het liefste wilden: mooie verhalen vertellen. Geen van de leden ervaart het freelancerschap als last. Wel hebben met name de schrijvende participanten de tarieven zien dalen en geven zij aan steeds minder grip te krijgen op auteursrechten. Zaken die onderling wel besproken worden, maar waarvoor iedereen een eigen oplossing zoekt. De voorzichtige hypothese dat het collectief is opgericht om een vuist te kunnen vormen tegen individuele opdrachtgevers gaat dan ook niet op. Het kantoor is gestart vanwege individuele wensen zoals een fysieke werkplek en feedback; gezamenlijke projecten ontstaan vanuit persoonlijke interesse en gedeeld enthousiasme. Toch is de oprichting van Bureau Boven niet volledig los te koppelen van macro-‐ economische ontwikkelingen. Zo kwam het idee voor Movies That Matter op een moment dat twee leden wat minder eigen werk hadden en besefte participant 2 na de Tolhuistour dat gezamenlijk werk een mooie manier kan zijn om als freelancer minder afhankelijk te zijn van de kranten en omroepen: “clubjes die alleen maar zichzelf dood verklaren of door anderen doodverklaard worden”, aldus participant 2. Het creëren van eigen werk is daarom een belangrijke meerwaarde van Bureau Boven. De ‘baas’ zijn over je eigen werk schept creatieve vrijheid en inkomen uit zelf gefinancierde projecten biedt ruimte om minder gewenst werk af te wijzen – volgens Das (2007) een belangrijk verdedigingsmechanisme voor de professionele identiteit van de freelancer. Buiten dat stelt het de leden gerust dat zij altijd wat meer voor Bureau Boven kunnen doen als het individuele werk enigszins opdroogt. Sterker, participant 1 wil stoppen met haar werk voor een omroep zodat ze meer voor Bureau Boven kan doen. Hoewel de participanten niet volledig rond kunnen komen van het gezamenlijke werk, vangt Bureau Boven een deel van het bedrijfsrisico op dat normaal bij de individuele freelancers zou liggen (Deuze, 2007 p.84). Vanwege de gezamenlijke projecten, de onderlinge verwantschap en het individuele werkplezier komt niemand van de participanten terug op hun keuze
60
voor het freelancerschap. Ook qua inkomen doen de leden van Bureau Boven het beduidend beter dan hun zelfstandige collega’s. Met hun individuele en gezamenlijke werk gecombineerd draaien zij persoonlijk tussen de 25.000 en 60.000 euro omzet per jaar, terwijl de doorsnee freelancer in Nederland gemiddeld 25.000 euro verdient (Vinken en IJdens, 2013). De freelancers die volgens Nederlands onderzoek het best verdienen, zijn de freelancers die meer werken voor niet-‐journalistieke werkgevers dan voor de media (Vinken en IJdens, 2013). Commerciële opdrachtgevers – ook die van Bureau Boven -‐ betalen nu eenmaal beter dan journalistieke opdrachtgevers. Maar de participanten die zich voornamelijk bezigen met journalistiek werk verdienen absoluut gezien beter, met name omdat zij een constante basis hebben in de vorm van vaste rubrieken, vaste dagen werk bij de omroepen en vaste dagen werk bij de internetredactie van de NRC. Vast werk dat journalistiek niet het meest uitdagend is in verhouding tot de rest van hun werkpalet, maar minder tijdrovend is waardoor zij ruimte scheppen voor journalistiek werk dat inhoudelijk intensiever is. Bovendien geven alle leden aan veel waarde te hechten aan variatie in hun werk. De conclusie dat freelancen leidt tot minder kritische journalistiek omdat de relatieve opbrengsten stijgen wanneer een journalist zijn werk sneller afrondt (ILO, 2006;, Das, 2007), blijkt te eenzijdig en zou in het geval van Bureau Boven alleen standhouden als de participanten hun volledige inkomen moeten vergaren met diepgravende journalistiek dat per woord veel tijd kost en daardoor relatief weinig oplevert. Zoals elk bedrijf zijn innovaties faciliteert met inkomsten uit een zogeheten cashcow, zorgen de leden van Bureau Boven dat zij met een hybride werkverdeling tussen vast, journalistiek, gezamenlijk en commercieel werk een balans vinden tussen uitdagend, prestigieus en lucratief werk. Bij een hybride werkverdeling past een pragmatische instelling met betrekking tot de beroepsidentiteit. Het werk voor de geprinte media en de omroepen brengt een hapklare set traditionele normen en waarden met zich mee. Onafhankelijkheid, de waakhondfunctie en kritische journalistiek zijn waarden die bij traditionele redacties dichotoom worden uitgelegd: wel of niet. Er staat een redactie achter de journalist, dus natuurlijk wordt geld van een externe partij niet geaccepteerd en natuurlijk diskwalificeert een opdracht voor een commerciële opdrachtgever iemand met een kritische blik te schrijven over hetzelfde onderwerp in dezelfde sector. Voor participant 2 die naast haar werk voor Bureau Boven nagenoeg altijd voor omroepen heeft gewerkt, is dit de primaire reactie wanneer haar zulke kwesties worden voorgelegd. Met financiële en juridische steun zorgt de omroep in beginsel voor journalistieke vrijheid.
61
Onafhankelijkheidskwesties dienen zich amper aan waardoor haar antwoord hypothetisch is en past bij journalistiek ‘uit het boekje’. Haar harde hypothetische grenzen vervaagden toen zij voor de financiering van een audiotour op het voormalige Philips terrein een financiering kreeg aangeboden van Philips. Waar de grens eerder slechts op de achtergrond bestond, dwong een mogelijke kwestie haar en de andere leden tot nadenken over zaken als externe financiering. Onafhankelijkheid was het belangrijkste beoordelingscriterium, maar de oplossing werd afgestemd op de specifieke praktijk: financiering kan, mits de geldschieter niet meer dan 50 procent betaalt en Bureau Boven te allen tijde volledige zeggenschap heeft over de inhoud. Het voorbeeld is typerend voor het werk van Bureau Boven en voor de participanten met een meer hybride werkverdeling. Niet alle opdrachtgevers zijn zuiver journalistiek te noemen, maar dat wil niet zeggen dat een opdracht niet kan. Er moet alleen goed worden nagedacht onder welke voorwaarden een opdracht gedaan wordt. Traditionele journalistieke waarden blijven de leidraad voor de keuzes, vrijheid en een journalistieke werkwijze staan voorop. Maar in plaats van dat opdrachten vanuit vaste principes wel of niet gedaan kunnen worden, wordt een oplossing bedacht waarbij het werk gedaan kan worden, zonder dat de persoonlijke integriteit in het geding komt. Stukken aanbieden over kinderarbeid en tegelijkertijd een boek hierover schrijven voor een NGO kan, zolang participant 4 transparant blijft naar mogelijke afnemers in de media. Schrijven over zorg voor een ziekenhuisblad kan, maar mocht participant 3 een compromitterend verhaal tegenkomen dan zal zij na overleg met haar opdrachtgever hoe dan ook tot publicatie overgaan. Zij voelt zich weliswaar vrij in haar werk, maar is zich bewust van situaties die zich theoretisch voor kunnen doen en in theorie weegt het principe van de waakhondfunctie zwaarder dan het behoud van haar opdrachtgever. Het is de hybride werkverdeling die ertoe leidt dat de participanten bij elke individuele opdracht en elk gezamenlijk project een nieuwe journalistieke afweging moeten maken. Maar juist vanwege die hybride werkverdeling worden de participanten gedwongen na te denken over hun professionele identiteit. Het continu verkennen van de grens tussen journalistiek en informeren, onafhankelijkheid of in opdracht en het dialoog dat zij hierover hebben met elkaar, zorgt dat hun beroepswaarden duidelijker worden dan een sluimerend gegeven binnen de dagelijkse werkroutine van een redactie die hier minder discussie over hoeft te voeren.
62
De analyseniveaus van Reese (2001) vloeien hier naadloos in elkaar over. De behoefte aan inkomenszekerheid vormt het gevarieerde werkpalet, het doen van verschillende soorten werk dwingt de participanten tot nadenken over hun eigen en gezamenlijke werkroutine, de individuele afwegingen en het onderlinge overleg zijn de basis voor de beroepsethische standaard van Bureau Boven, dat weer een consensus vormt die ook het individuele werk kan beïnvloeden. Precies zoals Deuze (2007, p. 86) beschrijft in zijn boek Media Work, blijken onafhankelijke berichtgeving en individuele beroepswaarden van de hedendaagse journalist niet lineair te voorspellen door de vrijheid van het individu enerzijds en onafhankelijkheid anderzijds. Ook het onderscheid tussen de marktlogica en de redactielogica gaat niet op voor het samenwerkingsverband van Bureau Boven. In de ideale wereld zouden de participanten alleen journalistiek werk doen. En hoewel die marktlogica dus bepalend is voor de samenstelling van werk, is de redactielogica bepalend voor de inhoud. Een verhaal moet het vertellen waard zijn en persoonlijke interesse en journalistieke vrijheid zijn doorslaggevend in de keuze iets wel of niet te doen – “ik heb ook mijn eigen ethische moraal”, zegt participant 1 daarover. De redactielogica van Bureau Boven wordt gestimuleerd door de individuele behoefte over werk te praten en de gedeelde noodzaak invulling te geven aan het gezamenlijke werk. Of het nu evenementen zijn rondom het ijzeren gordijn of een audiotour over het Philips terrein, betekenisvolle informatie verschaffen en mooie verhalen vertellen staan voorop. De manier van informatie vergaren en vertellen is journalistiek, maar het publiek moet vooral betrokken en vermaakt worden. De opvatting dat een productie journalistiek is wanneer het gepubliceerd of uitgezonden wordt door de traditionele media – als die opvatting al zou bestaan – verliest gewicht. En meer nog dan een redactielogica die gedreven wordt door prestige of journalistieke prijzen, creëert Bureau Boven een eigen, intrinsiek gedreven maatstaf waarmee zij hun producties toetsen op inhoudelijke relevantie. De extern opgelegde grens van het journalistieke hokje wordt verkend en overtroeft door individueel en gezamenlijk geconstrueerde waarden. Hetgeen de leden bewuster maakt van hun eigen beroepsidentiteit. Dit proces wordt versterkt door de overeenkomstige achtergrond en individuele opvattingen die de participanten in den beginne bij elkaar brachten. De aanleiding voor de totstandkoming van semipermanente werkgroepen uit het onderzoek van Blair (2001) – het verbeteren van de individuele concurrentiepositie van freelancers door het aanbieden van een productioneel totaalpakket – is voor Bureau Boven slechts een praktisch gevolg van hun samenwerking. Wanneer externe opdrachten en individuele taakvervulling de bindende factoren zijn, bedreigen diezelfde factoren de positie van de individuele freelancers in de Britse situatie. Kortom, als iemand geen tijd heeft voor een klus, dan kan het lidmaatschap vervallen. Omdat Bureau Boven
63
organisch is ontstaan vanuit een onderling verwantschap, kennen de participanten deze onzekerheden niet. De mate waarin de leden individueel bij kunnen dragen aan een gezamenlijk project wordt ad hoc op elkaar afgestemd. Ook als zij een keertje minder tijd hebben voor het collectieve werk, staat het lidmaatschap van de groep niet ter discussie. De gelijkwaardigheid die de semipermanente werkgroepen uit het Britse onderzoek ontberen (Blair, 2001), is de belangrijkste meerwaarde voor de samenwerking van Bureau Boven. Door het ‘clubhuisgevoel’ en de overeenkomstige opvattingen over journalistiek ontstaat een egalitaire sociale dynamiek waarin spontane ideeën de kans krijgen uit te groeien tot gezamenlijke projecten. De basis is gevoelsmatig, maar het effect is concreet: gezamenlijk werk – ontvangen en aanbieden -‐ verbetert de concurrentiepositie ten opzichte van alleenstaande journalisten. Op individueel vlak is de meerwaarde van de samenwerking moeilijker concreet te maken. Voldoende werk geeft weliswaar ruimte minder aantrekkelijke klussen af te wijzen, maar het lidmaatschap van het collectief zorgt bijvoorbeeld niet voor hogere tarieven bij de krant. In tegenstelling tot de vakbonden uit Amerikaans en Canadees onderzoek (Osnowitz 2007; Cohen, 2011), was dit ook niet het motief. Maar waar de vakbonden er niet in slaagden de individuele belangen van de freelancers collectief te behartigen, voorziet Bureau Boven wel in de individuele behoeften van zijn leden. Het collectief geeft hen een gevoelsmatige zekerheid: áls er iets is, dan kan ik het kwijt. Een klaagmuur, sparren, klankboorden, hoe je het ook wil noemen, precies dat hebben de freelancers van Bureau Boven nodig. En precies dat werkt in hun geval vooral omdat zij op een persoonlijke manier de samenwerking zijn aangegaan. Dat persoonlijke proces is moeilijk te kopiëren voor anderen, toch valt het freelancers op basis van dit onderzoek aan te bevelen te zoeken naar die zachte zekerheid. Helemaal in vergelijking tot de hiërarchisch georganiseerde semipermanente werkgroepen en de (te) megalomane vakbonden (Blair, 2001; Osnowitz 2007; Cohen, 2011), lijkt juist de persoonlijke binding de beste voedingsbodem voor een geslaagde samenwerking ook met betrekking tot het creëren van gezamenlijk werk. Bovendien lijken de leden van Bureau Boven prettiger te werken dan de gemiddelde freelancer in Nederland. Zij maken zich minder zorgen over werk en verdienen gemiddeld beter. Een saillant detail, dat desalniettemin niet klakkeloos valt toe te schrijven aan hun collectief. Vergelijkingsmateriaal met andere collectieven ontbreekt en het is niet duidelijk hoe de participanten het hadden gedaan zonder Bureau Boven. Het blijft de vraag of hun individuele kenmerken zorgen voor persoonlijk succes en een vruchtbare samenwerking of
64
dat de samenwerking het beste naar boven haalt in de individuele journalisten. Hoewel dit onderzoek wel degelijk inzicht geeft in de factoren die mogelijk een meerwaarde kunnen zijn voor andere freelancers en collectieven, zou uitgebreid onderzoek naar andere journalistieke samenwerkingsverbanden moeten uitwijzen of ook zij het individueel beter doen dan freelancers die geen werkplek delen of gezamenlijke projecten doen.
65
6. Literatuur
6.1 Wetenschappelijke literatuur Blair, H. “Winning and Losing in Flexible Labour Markets: The Formation and Operation of Networks of Interdepence in the UK Film Industry.” Sociology 34:4 (2003): 677-‐694. Print. Bögenhold, D., Heinonen, J. And Akola, E. “Entrepreneurship and Independent Professionals: Social and Economic Logics” Int Adv Econ Res 20 (2014): 295-‐310. Print. Cauwenberge, A van., Beentjes, H., d’Haenens, L. “Een Typologie van jonge nieuwsgebruikers in een multimediaal landschap” Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 39.1 (2011): 64-‐78. Print. Cohen, N. “Negotiating writers’ rights: freelance cultural labour and the challenge of organizing.” Just Labour: A Canadian Journal of Work and Society 17 & 18 (2011): 119-‐138. Print Das, J. “Sydney freelance journalists and the notion of professionalism.” Pacific journalism review 13.1 (2007): 142-‐160. Print. Denscombe, M. The Good Research Guide: For small scale social research projects. Berkshire: Open University Press, 2010. Print. Deuze, M. Media Work. Camebridge: Polity Press, 2007. Print. Deuze, M. “Work in the media.” Media industries journal 1.2 (2014): Web. 18 dec 2014 International Federation of Journalists “The Changing Nature of Work: A global survey and case study of atypical work in the media industry.” International Labour Office (2006): Web. 18 dec. 2014 Newman, N. en Levy, D. “Digital News Report 2013: Tracking the Future of News.” Reuters Institute for the Study of Journalism, 2013. Web. 26 aug. 2013 O’Reilly, K. Ethnographic Methods. Oxon: Routledge, 2005. Print. Osnowitz, D. “Individual Needs Versus Collective Interests: Network Dynamics in the Freelance Editorial Association.” Qual Sociol 30 (2007): 459-‐ 479. Print.
66
Reese, S. D. “Understanding the Global Journalist: a hierarchy-‐of-‐influences approach” Journalism Studies 2.2 (2001): 172-‐187. Web. 17 jan. 2014 Riordan, K. “Accuracy, Independence, and Impartiality: How legacy media and digital natives approach standards in the digital age.” Reuters institute for the study of journalism (2014) Web. 18 dec. 2014 Storey, J., Salaman, G. and Platman, K. “Living with enterprise in an enterprise economy: Freelance and contract workers in the media.” Human Relations 58 (2005): Web. 21 aug 2013 Vers in de Pers. “Jonge journalisten op de arbeidsmarkt: Een rondgang langs 26 redacties.” Nederlandse Vereniging van Journalisten (2013): Web. 15 dec. 2014 Vinken, H. en IJdens, T. “Freelance Journalisten, Schrijvers en Fotografen: Tarieven en auteursrechten, onderhandelingen en toekomstverwachtingen.” Pyrrhula Social Research Network (2013): Web. 18 dec. 2014 Yin, R.K “Applications of casestudy research” Sage Publications 2012, print.
6.2 Overige literatuur Advocatie “Wegener en pcm richten een 50-‐50 joint venture op.” Advocatie. Advocatie, 23 maart 2005. 18 dec. 2014 Dekker, W. “Wegener ontslaat 300 tot 350 werknemers.” Volkskrant. Volkskrant, 16 feb. 2012. 18 dec. 2014 Deuze, M. “Hoe combineer je onafhankelijkheid met een commerciële werkhouding?” Villamedia. Villamedia, 13 mei 2014. 23 dec. 2014 Nab, L. “ De man van Sturm und Drang.” Villamedia. Dec. 2014:14-‐10. Print. NRC “Bij wegener moeten er 400 banen uit zegt de Persgroep” NRC. NRC, 11 dec. 2014. 18 dec. 2014 Steen, Sean van der, “Freelancecollectieven bieden hoop in crisistijd.” Persinnovatie nieuws. Persinnovatie. 3 apr. 2013. 18 dec. 2014 Villamedia “31 procent meer werkloze journalisten in 2013” Villamedia. Villamedia, 13 maart 2014. 18 dec. 2014
67
Villamedia “Weer kleine stijging werkloze journalisten.” Villamedia. Villamedia, 20 nov. 2014. 18 dec. 2014 Villamedia “Wegener: dikkere krant, minder mensen.” Villamedia. Villamedia, 11 dec. 2014. 18 dec. 2014 Villamedia “Waakhonden: persgroep gaat te ver.” Villamedia. Villamedia, 13 dec. 2014. 18 dec. 2014 NRC “Bij wegener moeten er 400 banen uit zegt de Persgroep” NRC. NRC, 11 dec. 2014. 18 dec. 2014
68
7.0 Bijlagen Bijlage 1: Nederlandse Freelancecollectieven Nederlandse collectieven: -‐ Arnhems Persagentschap, Arnhem: 4 leden (2 tekst, 2 fotografen), journalistiek en commercieel werk (KVK, internet). Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. -‐ Bureau Westeinde, Den Haag: 2 leden, geen website (Twitter, 2014). Geen KVK vermelding. -‐ Bureau Wibaut, Amsterdam: 20 leden, werkplek voor freelancers maar nemen ook gezamenlijk klussen aan (journalistiek en commercieel), 50/50 man/vrouw (Internet; NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. -‐ Cerberus, Den Haag: 4 leden, gespecialiseerd in juridische en politieke verslaggeving (Internet, KVK). Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. -‐ De laatste paling, Amsterdam: 2 leden, gespecialiseerd in verslaggeving over voedsel. (NVJ intern overzicht, 2013; internet). Geen KVK vermelding. -‐ Mediacontainer, Utrecht, Amsterdam: leden onbekend, activiteit onbekend, website offline, laatste twitterbericht 2011, niet meer samen volgens de NVJ. Geen KVK vermelding. -‐ Mevrouw Van Dale, Amsterdam: 2 leden, beide onafhankelijk van elkaar ingeschreven bij de KVK met de bedrijfsnaam die vermeld is in de naam van hun eenmanszaak. Werken onder andere voor LINDA, FD, Fab, Parool, RED en Margriet (Internet, KVK, NVJ intern overzicht 2013). -‐ Rondje van Pavlov, Leiden: Collectief van 6 mannen, doen ook videoproducties, werken onder andere voor BNN, BNR, Veronica (tv en mag), Playboy, Tweakers, SMM (Internet, NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. -‐ Schlikker en Van Gorp, Amsterdam: 2 leden, maken journalistieke producties en doen werk dat daaraan gelieerd kan zijn zoals presentaties, gespreksleiding en interviews (NVJ intern overzicht, 2013; internet). Geregistreerd bij de KVK onder schrijven en andere scheppende kunst. -‐ Scriptum, IJsselstein: 5 leden, schrijven vrijwel exclusief over voeding, zoals artikelen en recepten, geven ook advies en ontwikkelen apps, schrijven onder andere voor de Allerhande, de Consumentenbond, Diabetes& Leven en commerciële opdrachtgevers (NVJ, intern overzicht, 2013). Niet langer vermeld bij de KVK, voorheen publicity services. -‐ Stichting Bureau Boven, Amsterdam: vijf leden; werkplek, platform, collectieve opdrachten. Werken voor allerlei media, waaronder NRC,
69
-‐
-‐ -‐
-‐
-‐
Trouw, Parool, Folia, Groene Amsterdammer, hebben ook een radio-‐ filmmaker in de gelederen. Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. Stichting Mediaridders: 14 leden, met name journalistiek werk, gespecialiseerd in ontwikkelingsjournalistiek. Schrijven voor Volkskrant, IS en nog veel meer, ook video en televisie. (Internet; NVJ intern overzicht, 2013). Geregistreerd bij de KVK als filmproducent. Stichting Wallenburgpers, Amsterdam: Niet meer actief sinds mei 2014 (Twitter). Geregistreerd bij de KVK als persagentschap. The Social Reporters, plaats onbekend: 5 leden, journalisten, fotografie en film, gespecialiseerd in campagnes via sociale media. Produceren vooral over duurzaamheid, mvo en sociaal ondernemerschap, vooral voor live verslagen, lijken wat inactief (NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. Unit-‐2, Leiden: 39 leden, werkplek voor journalisten en andere creatieven (internet, KVK). ‘Working apart together’ (NVJ intern overzicht, 2013). Geen KVK vermelding. Zinnig Text and Talk, Nieuwegein: 2 leden, specialisatie ontwikkelingssamenwerking en duurzaamheid (NVJ intern overzicht, 2013). Niet langer vermeld bij de KVK, voorheen onbekende coöperatie.
70
Bijlage 2: Subsidieaanvragen Uit de EU-‐aanvraag: Bureau Boven Bureau Boven (BB) is a collective of journalists that spreads information through journalistic and journalism-‐related means. They aim to enhance social and political awareness in the Netherlands and in Europe. Storytelling plays an important role in their work: by focusing on the narrative, complicated subjects become vivid and understandable. BB experiments with new journalistic forms to reach new and wider audiences. One of their productions is an audio-‐tour in Amsterdam on the history of the former Shell area and the way this industrial heritage is being used nowadays by creative pioneers (public: over 800 people). The journalists of BB work as freelancers for renowned national newspapers, magazines and broadcasting organisations media. They have international experience, f.e. the cooperating journalists have made a documentary on Polish migration, articles on mafia in South-‐Italy, and interviews about artists in Berlin. Bureau Boven Bureau Boven (BB) has the following roles in the project: -‐ Director: final responsible for the content of the events and website -‐ Event management: final responsible for the organisation of the events in GE, NL, HU, CZ. -‐ Journalistic research on and production of journalistic double-‐portraits (text, audio, video) of ordinary EU-‐citizens that represent curtain-‐ and post-‐curtain generations. For this, BB cooperates with partner organisation Cold War History Research Centre and freelance journalists from all over Europe. The portraits are published on the project’s website. -‐ Network building: build a network of European journalists that will publish on the website. The aim is that the network of European journalists remains intact also beyond the duration of the project, supporting continued cooperation on European themes. Social media and the personal networks of the journalists involved will be used to reach journalists across the European countries which bordered the Iron Curtain. Bureau Boven -‐ Journalistic co-‐productions in different forms and for different media (journals, radio, television, videos and events) that generate a variety of audiences -‐ Generate a network of social and political engaged journalists to participate in their events -‐ Organise events to promote their productions, f.e. a party with 800 participants to launch the audio-‐tour
71
Uit de aanvraag voor Cultuurfonds Strijp S Wie wij zijn Bureau Boven is een collectief van freelance journalisten, bestaande uit Adinda Akkermans, Emmie Kollau, Roos Menkhorst, Catrien Spijkerman en Mira Zeehandelaar. In 2013 lanceerden we de Tolhuistour, een audiotour over het voormalige Shell-‐terrein in Amsterdam-‐Noord, waar zich ook ons kantoor bevindt. Hoewel we allemaal wonen in Amsterdam, liggen onze roots (deels) in Eindhoven en omstreken en is Strijp S een plek waar we graag komen; een plek die ons inspireert. De verhalen over Philips kennen we uit onze jeugd, de verhalen van de ondernemers die er tegenwoordig zitten, kennen we uit onze familie-‐, vrienden-‐ en kennissenkring. Binnen Bureau Boven werken we samen aan grote en kleine projecten, maar ook op individuele basis voor dagbladen en tijdschriften als Trouw, Het Parool, NRC Handelsblad, NRC Next en de Groene Amsterdammer. We maken daarnaast video en radio (VPRO, IKON, NTR en NCRV). Aan de productie van de Strijp S-‐Tour werken tevens radio-‐ en televisiemaker Yvette Nieuwstad (o.a. VPRO en KRO), journalist en radiomaker Tjitske Mussche (o.a. VPRO, Stichting Grenzeloos Geluid) en componist, geluidskunstenaar, hoorspelmaker en drummer (Go Back to the Zoo) Bram Kniest mee.
72
Bijlage 3: Vragenlijst semigestructureerde interviews Context -‐ Wat is de ontstaansgeschiedenis van de startup? -‐ Hoe kwam je op het idee? -‐ Waarom is het collectief opgericht? -‐ Hoe is samenwerking tot stand gekomen? -‐ Hoe hebben jullie elkaar geselecteerd? -‐ Volg je ontwikkelingen in de journalistiek -‐ Hoe ervaar jij het hedendaagse medialandschap? Freelancers: de mensen, hun inkomen, hun netwerk en de werkverdeling De mensen -‐ Wie zijn er allemaal – direct of indirect -‐ betrokken bij de startup (en wat zijn hun persoonlijke achtergronden, opleiding-‐ en beroepservaring)? -‐ Waarom neem jij deel aan Bureau Boven? -‐ Succes, redactiecultuur? Hoe werken jullie samen? Hoe voorkom je ruzie? -‐ Wat is de beschouwde meerwaarde van deelname aan een freelancecollectief jou? Inkomen -‐ Is het freelancen een bewuste keuze van de deelnemers? -‐ Wat verdient de gemiddelde freelancer? / Hoeveel verdiende hij ervoor? -‐ Samenstelling werk? -‐ Zijn de verdiensten terug gelopen de laatste jaren? -‐ Ervaren zij concurrentie met andere journalisten? -‐ Zijn de verzekerd voor arbeidsongeschiktheid en pensioen? -‐ Wat zijn de ontwikkel-‐ / trainingsmogelijkheden? -‐ Krijgen mensen loon of wordt iedereen per klus betaald door de opdrachtgever? -‐ Biedt het collectief een vangnet tegen ziekte? -‐ Helpt het collectief bij onderhandelingen over geld en auteursrechten? Netwerk -‐ Wat zijn de producten en/of diensten die de startup aanbiedt (en nog van plan is aan te gaan bieden)? -‐ Hoe vergaren de leden van Bureau Boven werk? -‐ Werven freelancers actief opdrachten als collectief?
73
-‐ -‐ -‐ -‐ -‐
Gaan mensen op eigen initiatief samenwerkingen aan? Komen er opdrachten binnen bij het collectief? Wat draagt het collectief bij aan hun netwerk? Zijn zij afhankelijk van hun eigen netwerk, of is het collectief zijn eigen netwerk geworden? Wat is de meerwaarde van het collectief ten opzichte van zelfstandig werken?
Werkverdeling -‐ Wat is de verhouding tussen individueel en gezamenlijk werk? -‐ Wat is de verhouding commercieel en journalistiek werk? -‐ Hoe is de verdeling tussen journalistiek en niet journalistiek werk? -‐ Doe je werk naast Bureau Boven? -‐ Hoe worden deze opdrachten verdeeld? -‐ Krijgen mensen individueel opdrachten binnen? -‐ Krijgt een freelancer in een collectief meer opdrachten dan voor het collectief? Beroepsidentiteit -‐ Waarom ben je journalist? -‐ Wat beschouw je als jouw beroepsidentiteit? Onafhankelijkheid? Ethiek journalistiek? -‐ Zijn er bepaalde waarden die je vind passen bij journalistiek werk? -‐ Wat zijn de motieven/professionele rolopvattingen/beroepswaarden van de betrokken journalisten? -‐ Wat is, volgens de deelnemers/betrokkenen, journalistiek? -‐ Welke invloed heeft Bureau Boven op de bovengenoemde zaken? -‐ Ervaar jij persvrijheid? -‐ Kan je alles maken wat je wil? (kritisch, waakhondfunctie) -‐ Ben je wel eens bang je werk kwijt te raken? -‐ Heeft dat invloed op je productie? -‐ Heeft dat invloed op je onafhankelijkheid? -‐ Welke invloed heeft Bureau Boven op de bovengenoemde zaken? -‐ Hebben subsidies voor gezamenlijke opdrachten invloed op de inhoud van je werk? -‐ Onder welke voorwaarden doe je commercieel werk? -‐ Beinvloed dat jouw werk als journalist? (onafhankelijkheid?) -‐ Wat zijn je drijfveren? Creativiteit of productie? Ervaar je een spanning tussen die twee? Zo ja, welke afweging maak je dan? -‐ Welke invloed heeft Bureau Boven op de bovengenoemde zaken?
74
Organisatie -‐ Wat is het verdienmodel? -‐ Wie betaald de huur? -‐ Hebben zij een redactievergadering? -‐ Stijlboek? Gedragsregels. -‐ Ervaren jullie conflicten met opdrachtgevers of bronnen? -‐ Helpt het collectief daarbij? -‐ In hoeverre waakt het collectief over jullie belangen? -‐ Wat draagt het lidmaatschap van het collectief bij aan jouw werk? -‐ Hebben jullie een gezamenlijke begroting? -‐ Doen jullie iets bij Bureau Boven dat jullie als freelancer of werknemer niet hadden gekund? Aanpak / omgang / beroepswaarden?
75
Bijlage 4: codeboom Individueel Opleiding Aanleiding Journalistiek freelancen Disciplines Werkverdeling Journalistiek /commercieel Zekerheid, vast werk Individueel / bb Faciliterend Invloed bb Inkomen Algemeen (verdiensten, onzekerheid, werkdruk) Afhankelijkheid Sociale zekerheid / pensioen Onzekerheden Werving Werkdruk, aannemen afwijzen Leren Beroepsidentiteit Wat is journalistiek Werkwijze Afwegingen journalistiek Invloed opdrachtgevers Aannemen afwijzen Afwegingen commercieel Opdrachtgevers Aannemen / afwijzen Vrijheid Invloed bb Productiviteit vs creativiteit Organisatie bb Leden Selectie disciplines
76
overeenkomsten Ontstaan/ aanleiding BB Stichting Motivatie Werkplek Fysieke voordelen Zachte voordelen netwerk Samenwerking Werkverdeling Overleg conflict Projecten Ontstaan Motivatie Idee vs opdracht Journalistiek vs commercieel Financiering Bijkomend werk Externe hulp Verdelen inkomsten Journalistieke afwegingen / inhoudelijke keuzes leren begroting presentatie Context markt werkdichtheid, werkdruk onzekerheden Tarieven / auteursrechten algemeen invloed Concurrentie Invloed professionele identiteit Invloed werk individueel soort werk inhoudelijk Invloed werk bb soort werk inhoudelijk
77
Bijlage 5: Projecten van Bureau Boven Projecten Bureau Boven Movies that Matter: tijdens het filmfestival van Amnesty was BB verantwoordelijk voor de productie van de online festivalkrant de Daily Matters. Periode: eerste editie 2013, tweede: 2014, derde (toekomstige): 2015. Productie: in opdracht van Movies that Matter. De Tolhuistour: een audiotour over het voormalig Shell-‐terrein in Amsterdam-‐ Noord. Periode: lancering van de tour was in juli 2013, nog altijd kan je de tour lopen (via app of te huur bij onder meer EYE). Productie: eerste eigen productie van Bureau Boven. Financiering: deels AFK en deels sponsoren. SYNCity: tijdens Nuit Blanche 2013 heeft BB verslag gedaan van de avond ‘De Creatieve Stad’ in de Brakke Grond in Amsterdam. De krant werd diezelfde nacht nog gedrukt. Periode: september 2013. Productie: in opdracht van Stichting Nieuwe Helden. Into the great wide open: tijdens het muziekfestival heeft Bureau Boven online verslag gedaan van wat er allemaal gebeurde op Vlieland. We hebben blogs geschreven, interviews gedaan en filmpjes gemaakt. Periode: september 2013. Productie: in opdracht van Into the Great Wide Open. Buurtsoap de Wasserette: BB heeft online verslag gedaan (beeld en tekst) van de ontwikkelingen van de livesoap De Wasserette – een legendarische soap die zich afspeelt in de Van der Pekbuurt in Amsterdam-‐Noord. Periode: oktober 2013. Productie: in opdracht van Stichting de Tolhuistuin. Radio Noord: een terugkerende talkshow over de toekomst in de Tolhuistuin in Amsterdam-‐Noord. BB voert de redactie, pr en productie van de talkshow. Periode: eerste aflevering was in oktober 2014. Productie: in opdracht van Stichting de Tolhuistuin. The Iron Curtain Project: een online en multimediaa project over de voormalige grens tussen Oost-‐ en West-‐Europa. BB maakt verhalen en video’s over hoe de grens nog altijd speelt in de levens van mensen. Periode: start: november 2014. Productie: een eigen productie, gesubsidieerd project. Strijp-‐S: in navolging van de Tolhuistour werkt Bureau Boven momenteel aan een audiotour over het voormalige Philips-‐terrein. Periode: start januari 2015-‐ april/mei 2015. Productie: een BB-‐productie, gefinancierd door subsidie en sponsorgeld
78