Bijlage 4.8 Bewijs van Goed gedrag
Bewijs van goed gedrag De uitwerking van de buitenste rand van de pedagogische cirkel van Skippy/PePijN
Voorwoord Onze pedagogische cirkel is af! In deze cirkel laten we zien wat de visie van Skippy/PePijN is, en hoe wij door onze houding en ons gedrag een bijdrage leveren aan deze visie. De cirkel is tot stand gekomen met medewerking van ongeveer 230 pedagogisch medewerkers, 30 peuterspeelzaalleidsters, 24 ouders van de Lokale Oudercommissies en Centrale Ouderraad, 22 medewerkers van het Centraal Bureau, 10 vrijwilligers, en 9 vestigingsmanagers. We kunnen dus met recht spreken van onze pedagogische cirkel. De vormgeving is verzorgd door Theo! design uit Nootdorp. De pedagogische cirkel hangt in al onze vestigingen en in al onze groepsruimtes, en is te bekijken op onze website www.skippyenpepijn.nl. Tijdens de avonden over de pedagogische cirkel zijn er heel veel flipovervellen gevuld met voorbeelden en ideeën. De hoofdpunten daarvan zijn terecht gekomen in de buitenste rand van de cirkel. Toch wilden we meer ruimte bieden aan alle waardevolle input. Daarom hier een boekje met voornamelijk jullie eigen voorbeelden, uitwerkingen en uitleg, een beetje aangevuld door mij. De titel is letterlijk bedoeld: door het hierna beschreven gedrag te laten zien, bewijs je dat je begrepen hebt waar het om draait bij de kinderopvang van Skippy en bij de peuterspeelzalen van PePijN. Ik hoop dat jullie de pedagogische cirkel en het boekje veel gaan gebruiken, en dat jullie trots zullen zijn bij het terugzien van je eigen bijdrage!
Pijnacker, 21 augustus 2012 Antoinette Bomers Pedagoog Skippy
1
Inhoudsopgave Kind is uniek en mag zichzelf zijn ................................................................................4 Inleven in het kind ...................................................................................................... 4 Luister actief en kijk goed Benoem de behoeften en emoties die je ziet en toon begrip Ga mee in fantasiespel Vraag naar wat een kind heeft meegemaakt
Individuele benadering ................................................................................................ 5 Noem de naam van het kind Communiceer op ooghoogte Geef 1 op 1 aandacht/activiteiten Speel in op de behoefte van het kind
Kind mag zichzelf zijn, onvoorwaardelijke acceptatie ...................................................... 6 Accepteer dat ieder kind anders is Keur onacceptabel gedrag af, maar nooit het kind Keur afwijkend gedrag alleen af als het schadelijk is
Onbevooroordeeld zijn naar het kind en zijn omgeving ................................................... 7 Ga uit van feiten Ga uit van het goede in mensen (H)erken je eigen vooroordelen Blijf in je rol als professional
Veiligheid en geborgenheid als voorwaarde voor groei .............................................8 Veilige omgeving, fysiek en emotioneel ......................................................................... 8 Houd gebouw en inventaris schoon, heel en opgeruimd Heb oog voor risico’s en veiligheid Zorg voor goede hygiëne Treed actief op bij pesten
Goede sfeer ................................................................................................................ 9 Praat met elkaar, niet over elkaar Geef aandacht aan positief gedrag en deel complimentjes uit Gebruik grapjes en humor Laat iedereen erbij horen
Zorgzaam zijn ........................................................................................................... 10 Help elkaar en geef steun Troost en laat iedereen zich veilig en gewenst voelen Zorg voor een goede overdracht Straal liefde voor je werk en de kinderen uit
Duidelijkheid en structuur bieden ............................................................................... 11 Stel zinvolle regels en grenzen op Leg steeds uit wat je doet Zorg voor een vast dagritme, gebruik rituelen en herhaling Wees consequent en voorspelbaar en kom afspraken na
2
Ontwikkeling: ruimte geven, goede omstandigheden scheppen, stimuleren en steun geven ......................................................................................................................... 12 Uitdaging en ruimte bieden ........................................................................................ 12 Laat het kind eigen keuzes maken Zorg voor een breed aanbod van activiteiten Wissel/vernieuw speelgoed regelmatig Grijp niet te snel in
Talenten ontwikkelen, mogelijkheden benutten ........................................................... 13 Daag kinderen op hun eigen niveau uit Laat activiteiten aansluiten op interesses van het kind Zeg wat al goed gaat en moedig aan
Experimenteren ........................................................................................................ 14 Laat kinderen veel zelf ontdekken Fouten maken mag Laat grenzen opzoeken en verleggen Doe eens iets anders Probeer kinderen aan het denken te zetten
Ontwikkeling en zelfstandigheid stimuleren ................................................................. 15 Bemoedig, bevestig en bewonder: ‘Je kan het!’ Werk aan je eigen ontwikkeling Laat het kind veel zelf doen en neem de tijd
Respect voor elkaar: opvang, PSZ, gezin, school en partners werken samen ............. 16 Kinderen serieus nemen ............................................................................................ 16 Toon respect voor de autonomie van het kind (H)erken emoties van kinderen Maak waar wat je belooft Accepteer de grenzen van het kind
Overbrengen van normen en waarden ........................................................................ 17 Geef het goede voorbeeld Praat over wel/niet gewenst gedrag Leer goede gewoontes aan Laat kinderen merken dat er grenzen zijn
Warme, open houding ............................................................................................... 18 Heet het kind en de ouders welkom, nodig ze uit Toon betrokkenheid bij kind en thuis Let op je lichaamstaal, woordkeuze en toon Maak tijd voor een praatje met kinderen en ouders
Samenwerking en afstemming met gezin, school en partners ....................................... 19 Overleg met elkaar Informeer elkaar steeds Zoek samen oplossingen Respecteer elkaars mening/behoefte
3
Kind is uniek en mag zichzelf zijn Gedrag Luister
Inleven in het kind
actief en kijk goed Vraag en vraag door. Vat samen om erachter te komen of je de ander goed begrijpt. Laat merken dat je nog luistert door instemmende geluidjes te maken. Laat stiltes vallen om de ander uit te nodigen om nog meer te vertellen, en om ruimte te geven om na te denken. Kijk naar de ander, benoem welke emotie of lichaamstaal je ziet (‘Ik zie dat je daar heel verdrietig om bent’). Kijk goed wat een kind precies doet, zonder daar meteen een oordeel aan te hangen (observeren). Dit is dus puur het beschrijven van de feiten, van waarneembaar gedrag. Probeer te achterhalen wat de reden is dat het kind dat doet. Dat kan je soms zien aan het verdere gedrag van een kind, en soms kan je er naar vragen. Dit is het interpreteren van het gedrag. Je zet of zegt erbij dat jij denkt dat, of dat het lijkt alsof… Kijk goed naar de leeftijd en ontwikkeling van een kind bij het interpreteren van gedrag: Tot een jaar of 5 is de wereld nog zo magisch voor kinderen, dat ze er een heel andere logica op na houden.
Benoem de behoeften en emoties die je ziet en toon begrip Doe dit om te laten merken dat je ziet wat er met een kind aan de hand is. Het kind voelt zich gehoord, en krijgt langzamerhand woorden voor de gevoelens die hem overspoelen. Je doet dit al vanaf de babytijd, bijkomend voordeel is dan dat de baby vaak ook al kalmeert door het horen van jouw stem en het ervaren van aandacht. Kijk naar het kind, kijk goed welke behoefte of emotie je ziet. Benoem wat je ziet (‘Ik zie dat je in je oogjes wrijft en dat je gaapt. Jij bent vast een beetje moe, ik ga je in bed leggen’). Sensitieve responsiviteit: signalen van een kind oppikken en er op reageren, zodat voor het kind duidelijk is dat je die signalen gezien of gehoord hebt. Luister actief naar het kind. Benoem dat je begrijpt dat hij zich … voelt. Help om over te gaan naar de volgende situatie. Bagatelliseer niet: als het voor het kind belangrijk is, dan ís het belangrijk. Doe moeite om vanuit het kind te kijken. Handel invoelend, met respect voor (de gevoelens van) het kind. Het kind hoeft niet altijd zijn zin te krijgen, maar je kunt wel benoemen en daardoor erkennen dat het kind eigenlijk iets anders wil, en uitleggen waarom dat niet kan. Bedenk hoe het zou zijn om in de schoenen van het kind/de ander te staan. Ga mee in fantasiespel Doe mee in het spel van het kind, probeer zijn logica te volgen. Merk je dat het te spannend wordt, dan kan je de grens tussen fantasie en werkelijkheid aangeven (‘Er kan niet echt een krokodil onder je bed liggen, maar je kan het wel verzinnen’). Vraag naar wat een kind heeft meegemaakt Vraag het aan het kind en/of aan de ouders. Vraag naar bijzondere gebeurtenissen (was het leuk in de dierentuin/met het vieren van opa’s verjaardag?). Kom terug op eerdere gesprekjes. Geef belangrijke gebeurtenissen van een kind thuis door aan je collega’s. Ga in op wat ouders vertellen of in het heen-en-weer schriftje schrijven.
4
Individuele benadering
Gedrag Noem de naam van het kind Noem de naam bij binnenkomst, bij het spelen, opruimen, aan tafel gaan, enz. Je laat zo merken dat je het kind niet alleen als onderdeel van de groep ziet, maar ook als zichzelf. Leer zo snel mogelijk de namen als je ergens invalt, ook al is het maar voor 1 x. Complimenteer kinderen individueel. Noem de naam erbij als je iets vraagt aan een kind. Noem de naam erbij als je kinderen elkaar laat helpen, of het bordje fruit aan elkaar laat doorgeven. Communiceer op ooghoogte Door dit te doen is de houding tussen jou en het kind gelijkwaardiger. Omdat het kind en jij elkaars gezicht goed kunnen zien, is het communiceren ook makkelijker. Jullie kunnen elkaars signalen goed oppikken. Maak oogcontact. Praat rustig en duidelijk. Luister naar het kind. Neem de tijd voor het kind. Geef 1 op 1 aandacht/activiteiten Loop naar het kind/de ouder toe en maak contact bij binnenkomst. Laat ook wel eens 1 kind jou met iets helpen, of maak met 1 kind een praatje. Bied verschillende materialen en activiteiten aan, zodat er voor ieder kind iets bij zit (sport, crea, enz.). Pas activiteiten aan aan de kinderen die meedoen (klopt het met het niveau van de kinderen, zijn ze nog geïnteresseerd en geconcentreerd?). Gebruik het verschonen als moment van individuele aandacht: praat met het kind, doe een kiekeboe-spelletje, laat het kind een beetje helpen, benoem wat je doet. Laat knutselwerkjes/tekening maken voor een jarig/ziek familielid. Toon belangstelling voor de thuissituatie en belevenissen. In de eerste plaats van de kinderen, maar ook van ouders en collega’s. Speel in op de behoefte van het kind Houd binnen het dagprogramma rekening met de behoefte van het kind, laat bijvoorbeeld een beweeglijk kind zo kort mogelijk aan tafel zitten. Geef kinderen de keuze tussen buiten spelen en binnen spelen. Toon respect voor de autonomie van een kind. Ook al is een kind klein en kan het nog niet alles, toch is het al een mens met eigen behoeften en een eigen karakter. Kijk op blz 16 (bij de houding ‘Kind serieus nemen’) hoe je respect voor de autonomie toont. Geef een kind ook de gelegenheid om even alleen te zijn of te spelen als het daar behoefte aan heeft. Geef het kind keuzemogelijkheden. Vraag wat het kind leuk vindt en speel daarop in. Sta open voor ideeën en oplossingen van de kinderen en/of hun ouders. Vraag naar de mening van het kind/de ouders. Wees flexibel. Benader ieder kind op zijn eigen manier (een verlegen kind ruimte geven om even te wennen bij binnenkomst, een gevoelig kind niet ten overstaan van de hele groep luid en duidelijk corrigeren, maar even apart nemen). Stem af met ouders. Zorg dat kinderen niet per se alles ‘moeten’ wat de anderen ook doen. Meld in de overdracht naar ouders niet alleen wat de groep gedaan heeft, maar juist ook wat hun kind gedaan heeft/leuk vond.
5
Kind is uniek en mag zichzelf zijn
Kind mag zichzelf zijn, onvoorwaardelijke acceptatie
Gedrag Accepteer dat ieder kind anders is Geef ruimte voor eigenheid: ‘Anders is ook goed’ (en dat geldt niet alleen voor kinderen, maar ook voor ouders en collega’s). Verander een knutselwerkje van een kind niet omdat het zo ‘hoort’. Maak geen onderscheid tussen jongens- en meisjesspeelgoed. Ook een jongen mag een prinsessenjurk aan en een meisje een brandweerpak (zonder commentaar van de PM-ers). Kinderen mogen hun emoties laten zien en aangeven dat ze getroost willen worden (ook al denk jij dat er niet zoveel aan de hand is). Geef kinderen de mogelijkheid om te kiezen (en respecteer die keuze). Praat er met de kinderen over dat iedereen anders is, en dat dat juist wel leuk is. Eigenheid van het kind en verschillen tussen kinderen benoemen. Keur onacceptabel gedrag af, maar nooit het kind Gedrag dat de veiligheid in gevaar brengt en gedrag dat de vrijheid van anderen beperkt of de ander schaadt, moet worden afgekeurd. Door een uitspraak als ‘Ik vind je niet lief’ geef je aan dat je het kind als persoon afwijst of afkeurt. Benoem duidelijk dat je het gedrag afkeurt (‘Ik vind het niet goed dat je doorgaat met stoeien als X je zegt te stoppen’). Nog mooier is om juist te benoemen welk gedrag je wél wilt zien (‘Ik wil dat je stopt met stoeien als X je dat zegt.’). Wees zo concreet en duidelijk mogelijk. Het bovenstaande is veel duidelijker dan ‘Ik wil dat je luistert’. Geef (zinvolle) grenzen duidelijk aan bij de kinderen. Geef het ook aan bij je collega’s en leidinggevende als jouw grenzen bijna bereikt zijn. Was het nodig om een kind straf te geven, maak het dan daarna weer goed en probeer met een schone lei te beginnen. Keur afwijkend gedrag alleen af als het schadelijk is Herken en erken je eigen vooroordelen, en probeer om het kind hiermee niet te belasten. Gedrag dat de veiligheid in gevaar brengt en gedrag dat de vrijheid van anderen beperkt of de ander schaadt, moet worden afgekeurd. Bij ander gedrag moet je goed bedenken waarom het niet mag. Met welke waarden en normen heeft het te maken? Zijn deze zo belangrijk dat ze ook in deze situatie voor het kind moeten gelden? Kortom: wees tolerant, vind veel gedrag acceptabel. Geef een kind de ruimte om niet mee te doen met de groep, om niet óók dat knutselwerkje te maken. Houd rekening met de omstandigheden (school- en thuissituatie, mogelijkheden van het kind) door het kind wat extra aandacht te geven of te helpen in de groep. Straal respect uit voor andere gewoontes en religies. Benoem emoties/gevoelens zonder waardeoordeel. Zorg voor een open, uitnodigende houding. Let op de toon van je boodschap en je lichaamstaal. Stel alleen haalbare, realistische eisen aan een kind. Als je een kind kunt corrigeren met gebruik van een grapje of humor, doe dat dan. Ga uit van goede bedoelingen van de ander. Vaak komt negatief gedrag niet uit de lucht vallen, maar is het een reactie op iets, frustratie of onvermogen van een kind. Je kunt een kind helpen door met begrip te reageren. Kun je het even niet meer opbrengen om het kind positief te benaderen, zeg dit dan eerlijk en zoek samen met je collega’s en leidinggevende een oplossing. Beloon positief gedrag (bijv. met aandacht, een opgestoken duim, aai over de bol).
6
Gedrag
Onbevooroordeeld zijn naar het kind en zijn omgeving
Ga uit van feiten Beschrijf de feiten zo objectief mogelijk, als objectief waarneembaar gedrag zonder er meteen een waardeoordeel aan te hangen. Je mag wel interpreteren, maar wees je ervan bewust en zeg/schrijf erbij dat het jouw interpretatie is. Wees eerlijk en objectief bij het invullen van de peuterestafette. Het is zoals het is. Check of je informatie van anderen goed begrepen hebt (doorvragen, samenvatten). Ga uit
van het goede in mensen Oordeel niet te snel. Ga uit van de goede bedoelingen van iedereen. Twijfel je aan iemands goede bedoelingen, maak dit dan meteen bespreekbaar (Gordon-manier van feedback geven). Geef ouders en collega’s ook eens een compliment over hoe ze met de kinderen omgaan. Toon begrip voor (groot-) ouders, kinderen, leerkrachten, enz. Ook als niet alles perfect gaat.
(H) erken je eigen vooroordelen Wees je ervan bewust dat iedereen (door eigen opvoeding en ervaringen) vooroordelen heeft, maar probeer je gedrag er zo min mogelijk door te laten beïnvloeden. Denk erover na welke vooroordelen jij hebt, zodat je ze kunt herkennen. Geef een kind steeds opnieuw een kans, ondanks eerdere negatieve ervaringen. Geef ruimte voor andere waarden en normen dan de jouwe. Blijf in je rol als professional Heb je problemen met een ouder, projecteer dat dan niet op het kind. Druk geen stempel op een kind. Zelfs als er door een professional een diagnose is gesteld, reduceert dat het kind niet tot ‘een ADHD-er’ of ‘een autist’. Ieder kind is nog steeds uniek en heeft verschillende kanten. Gebruik een eventuele diagnose wel om de omgeving zo aan te passen dat het kind zich prettig zal voelen en zo goed mogelijk zal kunnen functioneren binnen de groep. Laat het kind in zijn waarde: je mag een kind corrigeren als dat nodig is, maar je mag het daarbij niet kleineren of voor schut zetten. Wees heel voorzichtig als je groepsdruk gebruikt om het gedrag van een kind te veranderen. Maak een duidelijk onderscheid: het gedrag van het kind is ongewenst, maar het kind is niet ongewenst. Praat met een kind, niet over een kind als het erbij is. Iedereen is anders, maar verdient wel evenveel respect en acceptatie. Leuke boekjes over dit onderwerp: ‘Anders is leuk’ en ‘Het alfabet van Anders’ (Gouden Boekjes). Vergelijk een kind niet hardop met broertjes/zusjes of andere kinderen (tenzij je het in positieve zin hebt over verschillen). Praat positief over de kinderen en over hun ouders en je collega’s. Interesseer je voor de waarden en normen van het kind/het gezin en ga erover in gesprek met de ouders. Verdiep je in opvallend gedrag van een kind, en probeer de oorzaak of reden te achterhalen.
7
Veiligheid en geborgenheid als voorwaarde voor groei
Veilige omgeving, fysiek en emotioneel
Gedrag Houd gebouw en inventaris schoon, heel en opgeruimd Doe regelmatig een risico-inventarisatie en doe aanpassingen als dat nodig is. Laat kapotte inventaris en speelgoed repareren of doe het weg. Laat regelmatig onderhoud plegen. Laat geen rommel slingeren, ook niet buiten. Houd groepsruimte en algemene ruimtes schoon en opgeruimd. Richt het gebouw kindproof in (fingersafe, geen scherpe hoeken). Zorg voor een aangename temperatuur en een gezond klimaat (CO2, vochtigheid). Gebruik vaste plekken voor de spullen. Heb oog voor risico’s en veiligheid Houd ontruimingsoefeningen. Leer veilig gedrag aan (hoe loop je met een schaar of stoel, denk eerst na voor je doet). Leer veilig gedrag in het verkeer aan (oversteken, fietsgroepjes). Volg de cursus EHbK en BHV en houd het bij. Handhaaf de regels die te maken hebben met veiligheid strikt. Leef het 4 ogen principe zoveel mogelijk na (kan ook 4 oren zijn). Als er geen twee medewerkers aanwezig zijn, maak dan gebruik van ramen/doorkijkjes, open deuren, babyfoon, etc. Blijf alert: kinderen doen soms onverwachte dingen. Kijk door de ogen van een kind (en op kindhoogte) waar de risico’s en de uitdagingen liggen. Bewaar gevaarlijke spullen buiten bereik van de kinderen. Spreek ouders als het nodig is aan op onveilig gedrag (hete koffie/thee). Geef kinderen wel de mogelijkheid om in aanraking te komen met kleinere risico’s. Je mag je best een keer bezeren of vallen. Wees ook alert op de veiligheid van jezelf en collega’s (samen afsluiten). Til op de goede manier, gebruik hulpmiddelen om tillen te voorkomen als dat kan. Houd rekening met arbo-voorschriften. Bescherm kinderen tegen felle zon. Laat kleine kinderen niet alleen (evt. ‘toezicht’ met behulp van babyfoon/camera). Zorg dat er voor grotere kinderen altijd iemand bereikbaar is. Zorg voor goede hygiëne Zorg voor een goede handhygiëne bij jezelf en bij de kinderen (vaak handen wassen). Houd je aan de richtlijnen voor het bereiden en bewaren van voedsel. Houd je aan de richtlijnen en schema’s voor het schoonmaken van de ruimtes en materialen. Meld het bij je leidinggevende als de ruimtes niet goed schoongehouden (kunnen) worden. Verzorg kinderen lichamelijk goed (neuzen poetsen, handjes wassen, luiers verschonen). Leer oudere kinderen zichzelf goed te verzorgen. Zorg voor een goede persoonlijke hygiëne. Treed actief op bij pesten Leer aan de kinderen om elkaars grenzen te respecteren (Stop, hou op). Pak pestgedrag meteen aan, wacht niet af. Als je twijfelt of iets pesten is, vraag dan hoe het slachtoffer het ervaart. Handhaaf regels en grenzen die er zijn om anderen te beschermen goed en consequent. Steun de ‘zwakkeren’ en help hen om voor zichzelf op te komen.
8
Gedrag
Goede sfeer
Praat met elkaar, niet over elkaar Neem zelf initiatief om een praatje te maken met ouders en kinderen. Doe moeite voor een goede communicatie. Luister actief. Wees eerlijk naar elkaar (dat is niet hetzelfde als bot). Gebruik de ik-boodschap (Gordon). Overleg/stem af met elkaar en ouders over aanpak (zonder dat dit ten koste gaat van de aandacht voor de kinderen). Spreek de taakverdeling af. Los onderlinge problemen zo snel mogelijk op. Probeer privéproblemen thuis te laten, of geef heel summier aan dat je niet lekker in je vel zit. Praat niet over de kinderen of ouders als er andere kinderen/ouders bij zijn. Praat positief over anderen, maak geen negatieve opmerkingen. Geef aandacht aan positief gedrag en deel complimentjes uit. Benoem gewenst gedrag in plaats van ongewenst gedrag (we lopen in de gang i.p.v. niet rennen in de gang). Negeer negatief gedrag als het kan (tenzij de veiligheid in het geding komt) en geef juist aandacht aan positief gedrag. Wees vriendelijk, geef het goede voorbeeld. Zing liedjes, maak muziek of luister samen naar muziek. Zorg voor een aantrekkelijke inrichting en aankleding van het gebouw/de groep. Heb een collegiale houding (rekening houden met elkaar, interesse tonen voor elkaar). Heb aandacht voor wat wel goed gaat. Dat kan door iets te zeggen, maar ook door een opgestoken duim, knipoog of een aai over de bol. Wees lief voor de kinderen. Geef ook complimenten aan collega’s en ouders. Geef vooral complimenten over gedrag, minder over nieuwe kleding etc. (is niet leuk voor kinderen uit armere gezinnen). Gebruik grapjes en humor Corrigeren hoeft niet altijd streng te gebeuren. Ook met humor of een grapje kan de boodschap aankomen. Let er wel op dat het kind je echt begrijpt, sommige kinderen raken hierdoor in de war en snappen niet meer wat er van ze verwacht wordt. Wees vrolijk en lach met elkaar. Laat iedereen erbij horen Wees makkelijk benaderbaar voor kinderen, ouders en collega’s. Betrek stagiaires bij de groep, behandel hen zoveel mogelijk als collega’s. Begroet ouders en kinderen bij binnenkomst, en geef hen een welkom gevoel. In principe mag iedereen meedoen. Kan het niet, dan leg je uit waarom. Zeg elkaar gedag. Stimuleer ouderbetrokkenheid. Zet bij de BSO alvast bekers klaar, en zet bij KDV/PSZ alvast speelgoed klaar. Hiermee kun je aan kinderen laten merken dat ze welkom zijn en dat er op ze gerekend is.
9
Veiligheid en geborgenheid als voorwaarde voor groei
Zorgzaam zijn
Gedrag Help elkaar en geef steun Help een kind als iets nog niet (helemaal) zelf lukt. Help collega’s. Begeleid kind en ouders bij het wennen, zo lang als het nodig is. Laat een kind zijn knuffel of iets dergelijks van thuis meenemen, als troost. Wees alert op signalen van kinderen (signalen dat het niet goed gaat met een kind, signalen van kindermishandeling). Geef een nieuw kind eventueel een ‘buddy’ of ‘maatje’ , die hem de eerste tijd op sleeptouw neemt en helpt. Vraag zelf hulp als dat nodig is, en leer dit ook aan kinderen en doe het voor. Signaleer zorgkinderen en melden ze aan bij het zorgteam. Leid ouders en kinderen toe naar hulpverlening als dat nodig is (evt. met hulp VMer/zorgteam). Laat de grotere kinderen de kleintjes helpen met iets dat ze nog niet zelf kunnen. Laat de kleintjes al een beetje meehelpen met de groten. Troost en laat iedereen zich veilig en gewenst voelen Geef een kind aandacht als het pijn heeft of verdrietig is en help het om weer verder te gaan. Knuffel, op initiatief van het kind. Respecteer de grenzen van het kind (meteen stoppen met stoeien of knuffelen zodra een kind dit aangeeft, niet vragen om een kusje). Leer de kinderen dat ze de baas zijn over hun eigen lichaam, en dat ze ‘nee’ kunnen/mogen zeggen. Vertel wat je doet, ook aan kinderen die zelf nog niet kunnen praten. Zorg dat je gedrag voorspelbaar is voor kinderen. Zorg dat je gedrag (toon, lichaamstaal, mimiek) overeenkomt met wat je zegt. Dus niet proestend van de lach zeggen dat iets echt niet mag. Zorg voor rustige plek of rustige momenten voor kinderen die daar behoefte aan hebben. Bied een luisterend oor aan collega’s of ouders, maar voorkom dat dit je teveel in beslag neemt. Zorg voor een goede overdracht Heb aandacht voor de dagelijkse overdracht van/naar ouders en collega’s (mondeling, via heen-en-weerschriftje of white-board). Geef bij de PSZ en BSO informatie en bijzonderheden door aan elkaar als het kind in meerdere groepen zit. Vul de peuterestafette eerlijk in (niet te positief invullen omdat je bijvoorbeeld opziet tegen het gesprek met de ouders) en stuur hem op tijd naar de basisschool. Doe bij zorgkinderen een warme overdracht (met mondelinge toelichting) naar de volgende groep (in overleg met het zorgteam). Nodig alle ouders uit voor formele contactmomenten (ook beide gescheiden ouders). Nodig ouders uit voor een gesprek als dat nodig is. Straal liefde voor je werk en voor de kinderen uit Praat positief over je werk en over de kinderen. Leg je klachten of verbeterpunten neer bij degene die er iets aan kan doen, ga niet op andere plaatsen mopperen of onrust stoken. Heb je het naar je zin op je werk laat het merken. Heb je het niet naar je zin op je werk doe er iets aan.
10
Duidelijkheid en structuur bieden
Gedrag Stel zinvolle regels en grenzen op Geef het goede voorbeeld. Sta af en toe stil bij de regels en grenzen: - waarom zijn ze er? - kloppen ze nog/zijn ze nog nodig of zijn het ingesleten gewoontes zonder echt nut? - zijn ze positief geformuleerd? Regels die nodig zijn om de (fysieke en emotionele) veiligheid te waarborgen, die zijn en blijven nodig. Regels en grenzen gelden in principe voor iedereen (voor de kinderen en voor de volwassenen). Wees open en duidelijk over uitzonderingen. Zorg dat je op één lijn zit met je collega’s (en dat is makkelijker als er niet teveel regels zijn, en als iedereen achter de inhoud staat). Leg de regels regelmatig uit en herhaal ze. Beperk de keuzemogelijkheden voor kinderen die behoefte hebben aan veel structuur (kiezen uit 2 of 3 opties, in plaats van uit 10 opties). Leg steeds uit wat je doet Benoem alles wat je doet, begeleid alles met woorden. Gebruik pictogrammen, foto’s of dagritmekaarten als dat kinderen helpt om grip te krijgen op hun omgeving. Wees duidelijk naar ouders toe, communiceer veel en op tijd. Leg de regels én de uitzonderingen uit. Houd je aan afspraken, leg het uit als het door omstandigheden niet lukt. Zorg voor een vast dagritme, gebruik rituelen en herhaling Benoem het dagprogramma : wat gaan we nu doen en wat gaan we daarna doen? Maak het dagritme visueel (dagritmekaarten, foto’s of pictogrammen) voor kinderen die daar steun door ondervinden. Benoem afwijkingen van het normale dagritme. Bereid kinderen die extra behoefte hebben aan structuur voor op afwijkingen van het normale dagritme. Laat kinderen veel oefenen met op je beurt wachten, om de beurt iets doen. Dit ook benoemen. Gebruik liedjes/versjes als markering (opruimen, beginnen met eten/drinken, van tafel mogen). Gebruik vaste rituelen bij afscheid nemen, naar bed gaan en aan het eind van de ochtend/dag. Maak gebruik van herhaling (liedjes, boekjes, activiteit) om een kind zich veilig te laten voelen. Wees consequent en voorspelbaar en kom afspraken na Behandel een kind zoveel mogelijk gelijk (als iets vandaag niet mag, mag het morgen ook niet). Je mag de kinderen onderling wel anders behandelen, als daar op objectieve gronden reden toe is. Van een peuter mag je andere dingen verwachten dan van een dreumes. Je mag kinderen niet anders behandelen omdat je de één leuker vindt dan de ander. Wees voorspelbaar in je gedrag, zodat een kind kan inschatten welke reactie hij van jou kan verwachten. Reserveer vaste plekken voor de spullen, eventueel met pictogrammen of foto’s. Benoem uitzonderingen/afwijkingen van de normale gang van zaken en leg het uit. Zoveel mogelijk vaste leiding en vaste inval op de groep. Kondig alleen consequenties aan die je waar kunt maken (geen loze dreigementen). Beloofd = beloofd, doe wat je zegt en zeg wat je doet. Wees concreet. Leg uit waarom, als het je niet lukt om een afspraak na te komen. Maak alleen afspraken of doe toezeggingen waarvan de kans heel groot is dat je ze na kunt komen.
11
Ontwikkeling: ruimte geven, goede omstandigheden scheppen, stimuleren en steun geven Gedrag
Uitdaging en ruimte bieden
Laat het kind eigen keuzes maken Laat bijvoorbeeld eerst een keuze maken uit 2 opties, later uitbreiden. Accepteer de keuze van het kind (niet achteraf sturen, aandringen of erover blijven zeuren). Maak gebruik van ‘hoeken’ in de groepsruimte. Zorg dat de kinderen veel materialen (speelgoed) zelf kunnen pakken. Maak gebruik van het open deurenbeleid (KDV). Vraag naar de mening/eigen inbreng Zorg voor een breed aanbod van activiteiten Stimuleer kinderen of nodig ze uit om eens iets anders te doen. Stimuleer alle ontwikkelingsgebieden, bijvoorbeeld met behulp van de Spin-methode (rond een thema of activiteit werken aan sociale -, emotionele -, creatieve -, motorische -, cognitieve - en taalontwikkeling). Maak gebruik van de talenten van de pedagogisch medewerkers en peuterleidsters. Gebruik thema’s om andere/nieuwe dingen te doen. Maak gebruik van het open deurenbeleid en de activiteitenbegeleiding (KDV). Maak gebruik van verschillende ruimtes (gang, buiten, uitstapjes). Bied activiteiten aan die soms net iets boven het niveau van het kind liggen. Speel zelf af en toe mee (ook buiten). Zet vakdocenten in om een breder aanbod te kunnen bieden (BSO). Wissel/vernieuw speelgoed regelmatig Bedenk iets nieuws met bestaand materiaal (trein maken van de stoeltjes). Ruil speelgoed tijdelijk met de buurgroepen. Kijk kritisch welk speelgoed er mist in de groep (evt. met behulp van de Speelwijzer of observatielijst Kwaliteitsmonitor). Bied uitdagend speelgoed aan (puzzel die net iets moeilijker is). Zet speelgoed aantrekkelijk en uitnodigend neer. Als je meedoet in het fantasiespel, volg en leid dan afwisselend, om daarmee een nieuwe dimensie aan het spel toe te voegen. Grijp niet te snel in Laat het kind zelf aangeven of het hulp nodig heeft (‘Ik hoor het wel als ik je kan helpen’). Geef de mogelijkheid om een activiteit zelf te ontdekken en/of af te maken. Geef ruimte om fouten te maken (mits de veiligheid gewaarborgd blijft). Speel in op situaties die zich voordoen (ander lokaal, sneeuw, enz.).
12
Talenten ontwikkelen, mogelijkheden benutten
Gedrag Daag kinderen op hun eigen niveau uit Wissel kennis/ervaring uit met ouders. Spreek vertrouwen uit in het kunnen van een kind: ‘Ik denk dat jij dat wel kan’, of ‘Jij mag dat wel gaan proberen’. Stel realistische eisen en heb realistische verwachtingen (kennis hebben van normale en afwijkende ontwikkeling van kinderen). Zorg voor veel variatie in aanbod, bijvoorbeeld door de Spin-methode te gebruiken (rond een thema of activiteit werken aan sociale -, emotionele -, creatieve -, motorische -, cognitieve - en taalontwikkeling). Bied ook minder voor de hand liggende materialen aan. Laat het kind op het eigen niveau meehelpen bij het groepsgebeuren. Stel reële eisen en spreek dan vertrouwen in het kunnen van het kind. Werk vaak in kleine groepjes (kleine kring). Geef nieuwe taken/uitdagingen. Bied ontwikkelingsgerichte spelletjes en materialen aan. Kijk goed wat een kind al wel of net niet kan en sluit daarop aan. Laat activiteiten aansluiten op interesses van het kind Let op non-verbaal gedrag. Begin gesprekjes met de kinderen, of stel vragen aan de kinderen. Bedenk activiteiten die aansluiten bij de interesses van de kinderen. Laat de kinderen ook gerust meedenken. Zeg wat al goed gaat en moedig aan Noem de sterke kanten van ieder kind (zorg dat er over iedereen iets positiefs te zeggen is). Toon aandacht voor wat een kind al kan en voor wat het al bijna kan. Stimuleer de zelfredzaamheid. Geef ruimte om zelf problemen op te lossen. Geef tijd om te oefenen. Laat kinderen zoveel mogelijk zelf doen. Leer moeilijke dingen aan, als het nodig is in stapjes. Richt de omgeving zo in dat kinderen veel zelf kunnen (open kasten, spullen op kindhoogte). Geef zoveel hulp als nodig is, niet meer. Beperk zelfstandige kinderen hierin zo min mogelijk. Kijk goed naar een kind om te bepalen waar het aan toe is. Prikkel, daag uit en nodig uit. Geef ruimte voor herhaling (blijven oefenen, ook als het nog niet helemaal lukt). Geef complimentjes als het verdiend is. Bied emotionele ondersteuning (van proberen kan je leren).
13
Ontwikkeling: ruimte geven, goede omstandigheden scheppen, stimuleren en steun geven
Experimenteren
Gedrag Laat kinderen veel zelf ontdekken Zorg voor een veilige omgeving, en laat daarna de kinderen zoveel mogelijk hun gang gaan. Laat het initiatief bij de kinderen. Stimuleer door aantrekkelijk materiaal klaar te zetten. Blijf stand-by, maar ga pas helpen als het echt nodig is of gevraagd wordt. Bied knutselmateriaal aan zonder voorbeeld. Het eindresultaat is niet belangrijk, het experimenteren wel. Laat ‘proefjes’ doen. Geef duidelijk aan binnen welke grenzen geëxperimenteerd mag worden. Fouten maken mag Richt de omgeving zo in dat fouten geen grote gevolgen hebben. Geef ruimte en tijd om het opnieuw te proberen. Bied ook materialen/activiteiten aan die nog iets te moeilijk lijken voor het kind (nadruk leggen op wat al wel goed gaat). Help om van fouten te leren (samen erover praten en nadenken). Heb geduld. ‘Proberen is leren’. Laat grenzen opzoeken en verleggen Moedig kinderen aan om iets nieuws te proberen. Kinderen mogen vies worden. Ga in op ideeën van de kinderen (ook als ze nogal vergezocht zijn). Geef het laatste zetje. Hanteer alleen zinvolle regels en grenzen. Doe eens iets anders Bied veel verschillende materialen aan, zoals klei, verf, lijm, sneeuw, hooi, stro, scheerschuim als sneeuw, beestjes aaien, enz.). Bied materiaal aan zonder kant en klaar eindproduct in je hoofd, zodat kinderen hun eigen fantasie kunnen gebruiken. Maak gebruik van de expertise en projecten van anderen (boekenpret, natuureducatie, vakleerkrachten, enz.). Bied verschillende technieken aan, zoals knippen, prikken, scheuren, verfrommelen, vouwen, draaien, enz. Bedenk ook activiteiten met minder voor de hand liggende bewegingsvormen (zitvoetbal, zithockey op een plankje met wieltjes, enz.). Materiaal is ook vaak voor weinig geld te huren, bijvoorbeeld bij de gemeente Zoetermeer. Probeer kinderen aan het denken te zetten Help kinderen om zelf oplossingen te bedenken door vragen te stellen en dóór te vragen (coachen). Laat kinderen hun eigen oplossingen uitproberen. Moedig aan en complimenteer. Afwisselend leiden (om op een hoger plan te komen) en volgen. Stel ‘Wat als’ vragen (Wat als…je kon vliegen, je heel rijk was, enz.). Prikkel de fantasie (door verhalen vertellen, voorlezen, aankleding ruimtes). Geef ruimte voor fantasiespel en voor een ander gebruik van materialen (3 stoeltjes achter elkaar = trein).
14
Ontwikkeling en zelfstandigheid stimuleren
Gedrag Bemoedig, bevestig en bewonder: ‘Je kan het!’ ‘Toe maar’, ‘doe maar, dan kijk ik of het goed gaat’, ‘prima, je hebt het goed gedaan’. Spreek vertrouwen uit (‘ik denk wel dat jij dit kunt’). Vertel dat niet alles in 1 x hoeft te lukken. Deel zo nodig een activiteit op in kleinere stapjes. Geef verdiende complimenten. Wees makkelijk benaderbaar. Geef inzicht in effect van gedrag. Werk aan je eigen ontwikkeling ‘Leven lang leren’. Volg cursussen, workshops, symposia. Volg het nieuws. Reflecteer op je eigen functioneren en verbind daaraan leervragen. Sta open voor nieuwe ideeën. Laat het kind veel zelf doen en neem de tijd Geef eigen taakjes, met gepaste verantwoordelijkheid. Laat zelf keuzes maken. Laat zelf ervaren, laat zelf consequenties ervaren (let wel op veiligheid). Laat kinderen meehelpen bij de dagelijkse dingen (tafel dekken, afwasmachine inruimen, stoeltjes klaarzetten). Stimuleer zelfredzaamheid (zelf dingen pakken, aan- en uitkleden). Stimuleer kinderparticipatie (BSO). Laat kinderen van elkaar leren, elkaar helpen. Help niet te snel. Plan de tijd ruim in, zodat er weinig momenten met haast zijn. Geef tijd om te oefenen. Stel eisen die passen bij het ontwikkelingsniveau van het kind (even kunnen wachten, opruimen, zelf aankleden, enz.). Maak het kind verantwoordelijk voor iets (‘Zorg jij dat de fietsjes bij de schuur komen te staan?’). Zelf wel altijd controleren en de eindverantwoordelijkheid houden.
15
Respect voor elkaar: opvang, PSZ, gezin, school en partners werken samen Gedrag
Kinderen serieus nemen
Toon respect voor de autonomie van het kind Vertel wat je gaat doen en maak oogcontact voordat je iets met een kind gaat doen, ook bij baby’s (optillen, snoet poetsen, verschonen, enz.). Geef het kind de kans om mee te helpen, mee te denken. Houd rekening met de wensen van een kind, en spreek dit ook uit. Kinderparticipatie – het kind of de groep kiest, niet jij omdat je het zo leuk vindt of leuk hebt bedacht. (H)erken emoties van kinderen Benoem welke emoties je ziet bij de kinderen, zodat de kinderen ze kunnen leren herkennen. Zeg dat je begrip hebt voor de emoties van het kind. Emoties van kinderen niet bagatelliseren of afwijzen, maar erkennen. Je mag best even boos of verdrietig zijn als papa/mama weggaan, of als je niet mee mag spelen. Troost een kind als het verdriet of pijn heeft. Help een kind met afscheid nemen als dat nodig is. Zoveel mogelijk vaste leiding en vaste invallers in de groep, zodat het kind een band kan opbouwen en zich kan hechten. Lach kinderen niet uit en zet ze niet voor schut in de groep. Maak waar wat je belooft Afspraak is afspraak. Beloof alleen dingen waarvan de kans heel groot is dat je het waar kunt maken. Geef duidelijke, eerlijke uitleg als het niet lukt om je afspraak na te komen. Accepteer de grenzen van het kind Stop meteen met stoeien of knuffelen als een kind dat aangeeft (door het te zeggen of door lichaamstaal). Vraag wel normaal beleefd gedrag van het kind (hand geven), maar vraag geen kusjes. Leer de kinderen dat nee zeggen mag bij knuffelen/kusjes geven/stoeien. Geen zin hebben mag (tot op zekere hoogte). Leer kinderen dat zij de baas zijn over hun eigen lichaam.
16
Overbrengen van normen en waarden
Gedrag Geef het goede voorbeeld Wees je ervan bewust dat jij een rolmodel bent voor de kinderen. Je kunt niet van hen verwachten dat zij zich aan de regels houden als jij het zelf niet doet. Laat merken dat je mensen niet veroordeelt om hun geloof, uiterlijk e.d., maar dat iedereen er mag zijn en respect verdient. Stel je voor aan nieuwe gezichten (kinderen, ouders, opa’s en oma’s, collega’s). Groet je collega’s op de vestiging bij binnenkomst en vertrek. Kom je afspraken na. Zie ook bij ‘Leer goede gewoontes aan’. Praat over wel/niet gewenst gedrag Leg uit waarom gedrag wel of niet gewenst is. Geef alternatieven voor ongewenst gedrag. Geef vooral veel aandacht aan gedrag dat je wél wilt zien. Maak evt. gebruik van plaatjes of pictogrammen waarop gewenst gedrag afgebeeld staat. Maak het pestprotocol bekend bij de kinderen. Pas verwachtingen aan aan de leeftijd, en benoem dit duidelijk naar de kinderen (Zij is nog klein en vindt het moeilijker om te wachten, maar wij blijven nog wel even zitten.). Bespreek met ouders de normen en waarden bij Skippy/PePijN en informeer naar de normen en waarden van thuis. Waarbij kan je rekening houden met de normen en waarden van thuis? Waarbij is het niet erg dat er thuis andere normen en waarden zijn dan bij Skippy/PePijN? Zorg dat je lichaamstaal overeenstemt met wat je zegt, zodat je boodschap duidelijk overkomt bij de kinderen. Leer goede gewoontes aan Leer kinderen goede gewoontes met betrekking tot veiligheid en beleefdheid/sociale omgangsvormen aan: - Stoppen en uitkijken voor je oversteekt. - Punten van de schaar naar beneden als je ermee loopt. - Poten van de stoel naar beneden als je ermee loopt. - Handen wassen voor en na het eten en na toiletbezoek. - Hand voor je mond bij het niezen en hoesten. - Sorry zeggen als je iets fout doet. - Alsjeblieft en dank je wel zeggen. - ‘Mag ik…’ i.p.v. ‘Ik moet…’ - Op je beurt wachten. - Samen spelen samen delen. - Opruimen als je klaar bent met spelen. - Niet afpakken maar vragen. - Rekening houden met elkaar. - De kleintjes helpen en beschermen. - Overleggen en afspraken maken in plaats van ruzie maken. - Duidelijk je eigen grenzen aangeven en voor jezelf opkomen als dat nodig is. Laat kinderen merken dat er grenzen zijn Leg de regels uit en herhaal ze regelmatig. Verbind (logische) consequenties aan het niet nakomen van afspraken of het overtreden van de regels. Hanteer alleen zinvolle, nuttige regels. Stem dit goed af met vaste collega’s, invallers, stagiaires en vrijwilligers. Sta er met elkaar regelmatig bij stil of alle regels nog nodig zijn. Steun en help ouders als hun kinderen alle regels aan hun laars lappen als hun ouders erbij zijn. Veel kinderen proberen nu eenmaal graag uit wat er gebeurt als er twee kapiteins op één schip zijn (jij en hun ouder). Dit is normaal gedrag. Als jij duidelijk jullie regels blijft hanteren, weet het kind weer waar het aan toe is en dat er geen ruimte is voor muiterij. Beloon goed gedrag (bij voorkeur met aandacht, knipoog, opgestoken duim, enz.). Houd ruimte voor uitzonderingen, maar geef wel duidelijk aan dat het een uitzondering is. Wees over het algemeen consequent in het omgaan met de regels, zodat de kinderen weten wat ze kunnen verwachten en waar ze aan toe zijn.
17
Respect voor elkaar: opvang, PSZ, gezin, school en partners werken samen
Warme, open houding
Gedrag Heet het kind en de ouders welkom, nodig ze uit Begroet kind en ouders bij binnenkomst, ga naar ze toe of spreek ze aan. Stel nieuwe ouders op hun gemak. Stel ouders voor aan elkaar. Stel een invaller of nieuwe collega voor aan de ouders en kinderen, of stel jezelf voor als je ergens nieuw bent. Leg ’s ochtends speelgoed op een aantrekkelijke manier klaar op tafel of in de groep. Help het kind bij binnenkomst met opstarten door speelgoed of een activiteit voor te stellen. Begeleid ’s ochtends het afscheid nemen van papa of mama. Begroet ouders als ze hun kind komen halen. Help kinderen aan het eind van de dag om hun activiteit af te sluiten en afscheid te nemen van de groep. Toon betrokkenheid bij kind en thuis Toon empathie, spreek uit dat je meeleeft. Vraag naar hoe het thuis met het kind gaat. Herkennen ouders dingen die jij vertelt over hun kind? Geef ouders tips of advies als ze daar om vragen. Kom terug op eerdere gesprekjes. Bewaar ook je professionele distantie (afstand): jij hebt de rol van pedagogisch medewerker of peuterspeelzaalleidster, zij hebben de rol van ouders. Jullie hebben een werkrelatie, dat is iets anders dan dat je vrienden bent. Let op
je lichaamstaal, woordkeuze en toon Vraag feedback over hoe je overkomt op anderen. Wat straal je uit? Spreek respectvol met en over anderen. Geef het goede voorbeeld qua (netjes) taalgebruik. Praat op vriendelijke toon. Ga zoveel mogelijk naar kinderen en ouders toe om iets te zeggen. Probeer te voorkomen dat je door de hele groepsruimte heen blèrt. Gebruik de Gordon manier (ik-boodschap). Laat merken dat je je ook in de ander kan verplaatsen.
Maak tijd voor een praatje met kinderen en ouders Neem zelf het initiatief om contact te maken. Neem een paar minuten de tijd om met ouders te spreken. Probeer iets te vertellen over wat hun kind die dag beleefd heeft (niet alleen wat de groep gedaan heeft). Maak een aparte afspraak als je zorgen met ouders wilt bespreken.
18
Samenwerking en afstemming met gezin, school en partners
Gedrag Overleg met elkaar Stem de aanpak van een kind af binnen je team/vestiging. Stem de aanpak van een kind af met thuis. Stem de aanpak van een zorgkind af met thuis en indien mogelijk met school (als ouders daar toestemming voor geven). Stem het algemene beleid op alle locaties op elkaar af (hetzelfde handelen qua voeding, luizenzakken, fietsen naar BSO’s, enz.). Betrek ouders bij het wennen van hun kind. Vertel ouders dat ze altijd mogen bellen als ze willen weten hoe het met hun kind gaat. Denk na en overleg voordat je een beslissing neemt. Houd je aan afspraken. Informeer elkaar steeds Informeer ouders tijdig over zorgen. Informeer ouders als je een zorgmelding doet. Houd het zorgteam op de hoogte van ontwikkelingen of voortgang. Informeer je collega’s over kleine en grote dingen als een kind in meerdere groepen zit (bijvoorbeeld peuteropvang en driejarigengroep PSZ, combi VSO & BSO). Informeer ouders tijdig over het vakantierooster (BSO), bijzondere activiteiten of dagjes uit. Geef wensen van ouders door aan het management. Maak goed gebruik van alle gelegenheden voor informatie-uitwisseling (bij brengen en halen, heen-en-weerschriftje, 10-minutengesprekje, enz.) en probeer ouders dan specifieke informatie over hún kind te geven. Maak gebruik van elkaars kennis bij doorschuiving. Geef of vraag elkaar informatie over het kind. Doe een goede overdracht naar school (peuterestafette). Zoek samen oplossingen Neem zelf het initiatief om samen tot oplossingen te komen als er problemen zijn. Vraag ouders naar wat zij voor mogelijke oplossingen zien. Zoek naar oplossingen die voldoen aan beider behoefte. Probeer elkaar tegemoet te komen. Twijfel je over het welbevinden van het kind neem contact op met de ouders. Deel leuke ideeën met elkaar (ouders en collega’s). Wees eerlijk over mogelijkheden en onmogelijkheden. Respecteer elkaars mening/behoefte Neem ouders serieus. Vraag naar ideeën van ouders over opvoeding. Sta ervoor open ook al zijn het niet jouw ideeën, zolang het niet schadelijk voor het kind is. Erken dat ouders en leerkrachten andere behoeften kunnen hebben dan de kinderopvang/PSZ, en toon daar begrip voor. Respecteer en accepteer de mening van je collega’s op de groep. Evalueer regelmatig de samenwerking met externe partners: voldoet het aan jouw/onze behoefte? Toon respect voor andere gewoontes, een andere cultuur, andere gebruiken rond voeding. Op heel veel plekken in de wereld gaat het anders dan bij ons, en dat gaat ook goed. Praat met ouders over dingen die voor jou niet lekker lopen (geen geschikte kleding, niet afmelden of opgeven). Realiseer je dat een kind zich thuis of op school anders kan gedragen dan bij de BSO. Daardoor kan jij een ander beeld hebben van het kind dan de ouder of leerkracht, terwijl het van allebei wel klopt. We zijn allemaal verschillend, maar wel elkaars gelijke.
19
20