Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
Beweging in het adoptieveldi Anneke Vinke 1 " Adoptie gaat niet per sé gepaard met ernstige problematiek of een stoornis. Een kind afstaan ter adoptie, een kind adopteren of als kind geadopteerd worden is echter wel een factor die de levens van alle betrokkenen bepaalt." (De Leeuw & Van Tuyll, 1997)
Inleiding De Nederlandse adoptiewet vierde in 2006 haar vijftigste verjaardag met een congres getiteld ‘Banden verwisselen’. Juridisch gezien lijkt dat goed weer te geven wat er gebeurt: de ene familieband wordt ingewisseld voor de andere. Vijftig jaar ervaring met adoptie maken echter duidelijk dat dit verwisselen pedagogisch en psychologisch gezien een complex gebeuren is dat grote gevolgen heeft voor betrokkenen. In vijftig jaar adoptie is er veel geleerd. Het is daarom tijd om even stil te staan, terug te blikken en vooruit te zien. In dit opiniërende artikel wordt besteed ik aandacht besteed aan beweging in het adoptieveld, een pedagogisch perspectief op adoptie en het wegen en geschikt bevinden van adoptieouders. Ik sluit af met een aantal wensen voor de toekomst. Adoptie: een veld in beweging Adoptie is een onderwerp waarvoor veel maatschappelijke en media aandacht bestaat. Het adoptieveld is voortdurend in beweging. Ook in 2007 zijn er veranderingen op komst:steeds meer landen leven het Haags Adoptieverdrag na (zie hieronder). Concreet betekent dit dat er meer en actiever gezocht wordt naar pleeg- en adoptiegezinnen in het geboorteland van een kind, alvorens interlandelijke adoptie overwogen wordt. Een aantal landen kiest er zelfs voor om interlandelijke adoptie geheel onmogelijk te maken via een zogenaamd moratorium (bijvoorbeeld Roemenie). De veranderingen zorgen er vooral voor dat het aantal gezonde jonge baby’s dat voor adoptie naar het buitenland gaat afneemt, hetgeen gevolgen heeft voor voorbereiding, keuze van aspirant ouders (bijvoorbeeld voor een gehandicapt adoptiekind) en zorg na adoptieplaatsing.
© AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
5
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
Haags Adoptieverdrag Op 29 mei 1993 ondertekenden 66 landen het Haags Adoptieverdrag, dat vervolgens in 1995 in werking kon treden. Landen die het Verdrag ratificeerden, hebben hun binnenlandse wetgeving aangepast aan het Verdrag. Dit betekent ondermeer dat interlandelijke adoptie alleen en uitsluitend wordt ingezet als het kind niet in een gezin kan worden opgevoed in het geboorteland. Een adoptie die uitgesproken is in een Verdragsland wordt door alle landen die bij het Verdrag zijn aangesloten automatisch en volledig erkend. Een dergelijke adoptie is in Nederland direct rechtsgeldig. “The Hague Convention of 29 May 1993 on Protection of Children and Co-operation in Respect of Intercountry Adoption (Hague Adoption Convention) protects children and their families against the risks of illegal, irregular, premature or ill-prepared adoptions abroad. This Convention, which also operates through a system of national Central Authorities, reinforces the UN Convention on the Rights of the Child (Art. 21) and seeks to ensure that intercountry adoptions are made in the best interests of the child and with respect for his or her fundamental rights, and to prevent the abduction, the sale of, or traffic in children. “ (http://www.hcch.net/index_en.php?act=text.display&tid=45). Anno 2007 zijn 71 landen aangesloten bij het Verdrag.
Daarnaast komen er uit wetenschappelijk onderzoek nieuwe inzichten voort die voor de zogenaamde evidence base bij adoptie zorgen. De praktijk doet ook zijn woordje: steeds vaker stellen direct betrokkenen (ervaringsdeskundigen) adoptie als instituut met bijbehorende structuren ter discussie. De beweging beperkt zich daarmee niet tot wetgeving, beleid, onderzoek of hulpverlening. De beweging betreft adoptie in de breedste zin van het woord. Vanuit deze beweging komen suggesties voor adoptie(na)zorg en wordt plaats ingeruimd voor individuele ervaringen van betrokkenen om zo te leren hoe adoptie verbeterd kan worden. Belangrijkste vraag die telkens beantwoord moet worden, is hoe het belang van het kind optimaal gediend wordt door deze nieuwe bewegingen. Dat is immers het uitgangspunt bij adoptie: het kind en diens recht op gezinsopvoeding. Wetgeving in beweging Allereerst is het juridische veld in beweging: de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka), daterend uit 1998, werd in 2004 geëvalueerd. Dit heeft geleid tot een concept wetsvoorstel dat een aantal wijzigingen in de Wobka voorstelt. De wijzigingen hebben betrekking op het verruimen van leeftijdsgrenzen die gelden voor de aspirant-adoptieouder(s), de beginseltoestemming (= formele toestemming nodig om te mogen adopteren) voor wat betreft de mogelijkheid twee kinderen tegelijk ter adoptie op te nemen en de verhoging van de geldigheidsduur van de beginseltoestemming van drie naar vier jaren. Een deel van de wijzigingen kan rekenen op een breed draagvlak in het adoptieveld en © AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
6
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
komt rechtstreeks voort uit de evaluatie van de Wobka. De voorgenomen wijziging van de leeftijdsgrenzen niet. Deze zijn vooral terug te voeren op een succesvolle politieke lobby van adoptie-oudergroeperingen en maatschappelijke tolerantie in het algemeen, meer dan op resultaten uit de voornoemde evaluatie of gegevens uit onderzoek. Ook de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), adviseert om de voorgestelde wijziging in leeftijdscriteria niet door te voeren, aangezien zij deze niet in het belang van het kind vindt (advies RSJ 8/11/2006). Adoptieprocedure in Nederland (http://www.adoptie.nl/adoptieprocedure/stapvoorstap/content.htm; Vinke, 1999) Aanvraag en Voorlichting 1. Indienen van de aanvraag bij de Stichting Adoptievoorzieningen. Bij aanmelding wordt een BKA-nummer verstrekt, dit staat voor Buitenlands Kind ter Adoptie. 2. Toelating tot de procedure: indien aan formele criteria is voldaan, kan men toegelaten worden 3. Voorlichtingsbijeenkomsten: verplicht zes bijeenkomsten van een dagdeel Onderzoek en beoordeling 4. Gezinsonderzoek : de Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt in een aantal gesprekken motivatie, achtergrond en geschiktheid van aspirant adoptie ouders. Dit resulteert in een gezinsrapport met advies inzake geschiktheid voor de opvoeding en verzorging van een (buitenlands) adoptiekind. 5. Verlening beginseltoestemming: het ministerie van Justitie besluit op basis van het gezinsrapport en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming tot het al dan niet verlenen van een beginseltoestemming (bt). Deze toestemming is nodig om een kind te mogen adopteren en is drie jaar geldig Bemiddeling en aankomst 6. Kiezen voor volledige of deelbemiddeling: met de bt kan men zich inschrijven bij een erkende Vergunninghouder/bemiddelaar. In de praktijk is deelbemiddeling alleen mogelijk in landen die niet zijn aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag. 7. Voorstel van een adoptiekind : de Vergunninghouder bepaalt samen met de instanties in het zendende land of er sprake is van een goede match tussen aspirant ouders en kind en als dat het geval is, krijgt men een voorstel met daarin informatie over het kind. Daarover mag nagedacht worden. Als het voorstel is geaccepteerd worden foto en naam vrijgegeven. 8. Aankomst van het kind in het gezin: na acceptatie van het voorstel, start de procedure in het geboorteland. Als al het papierwerk is gedaan, kunnen ouders het kind gaan halen of kan het kind via een escort naar Nederland komen. Samen gezin worden 9. Aanmelden van het kind bij officiële instanties: als het kind in Nederland is, moeten formaliteiten geregeld worden. Wat er precies gedaan moet worden, hangt af van de manier waarop de adoptieplaatsing tot stand kwam en of het geboorteland van het kind aangesloten is bij het Haagse Verdrag. 10. Wennen en hechten: als de plaatsing een feit is, is er in het eerste jaar na aankomst nazorg door
© AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
7
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20. de bemiddelende instantie, de Vergunninghouder. Dit omvat veelal telefonisch of bezoekcontact.
Onderzoek in beweging In de afgelopen decennia zijn er honderden psychologische en pedagogische studies naar adoptie gepubliceerd. Belangrijkste conclusie is dat adoptiekinderen kwetsbaar zijn. Zij hebben meer en vaker gedrags-, school en emotionele problemen in vergelijking tot hun niet geadopteerde leeftijdgenoten (Wierzbicki, 1997; Versluis-den Bieman, 1989; 1994; Stams, 1999). Ook in de jong-volwassenheid lopen geadopteerden als groep een groter risico op het ontwikkelen van psychische problemen dan volwassenen die hun jeugd in hun geboortegezin doorbrachten (Tieman, 2006; Storsbergen, 2004). Hjern, Lindblad en Vinnerljung (2002) laten zien dat geadopteerden in Zweden (geboren tussen ’70 en ’79) een hoger risico lopen te overlijden ten gevolge van suïcide, vaker een suïcide poging doen, vaker opgenomen zijn ten gevolge van verslavings- of psychiatrische problematiek of een delict begaan. Deze studies benadrukken de risico’s die adoptie met zich mee kan brengen. De verklaring voor deze risico’s wordt gevonden in negatieve ervaringen voorafgaand aan de adoptie (bv. pre- en perinatale zaken zoals stress tijdens de zwangerschap, ondervoeding, mishandeling, verwaarlozing, verbroken attachement relaties) maar ook in verhoogde genetische kwetsbaarheid van de kinderen en het feit dat de ouder-kind relatie in een adoptiegezin meer onder druk staat dan in een gezin dat vanaf het eerste moment bij elkaar kon zijn. Hechting en gezinsvorming hebben bij adoptie een andere lading: het zijn geen vanzelfsprekende processen die vanaf het moment van de geboorte op gang komen. In adoptiegezinnen staat het hechtings- en gezinsvormingsproces onder druk zowel vanuit de voorgeschiedenis van het kind, als vanuit de ervaringen die ouders met zich meebrengen. Een sprekend voorbeeld zijn verlieservaringen van adoptiemoeders. Van Londen (2002) vindt relatief veel onverwerkte, ingrijpende verlieservaringen bij adoptiemoeders, wat zijn weerslag heeft op de eigen gehechtheidsrepresentatie. Deze laatste blijkt significant vaker te leiden tot een eigen onveilige gehechtheidsrepresentatie van de moeder (Van Londen, 2002). Juffer (2002) beargumenteert in haar inauguratie dat adoptiekinderen niet zonder meer met leeftijdgenoten vergeleken moeten worden. Zij stelt daarbij dat het alternatief voor adoptie het achterblijven in een (verwaarlozende) © AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
8
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
tehuisomgeving is, met alle negatieve gevolgen van dien. In een meta-analyse onderwierpen Juffer en Van IJzendoorn 270 adoptiestudies en daarmee data over 230.000 geadopteerden, aan nader onderzoek. Naast de eerder besproken risico’s en problemen, toont deze meta-analyse overtuigend aan dat kinderen de in een tehuis of elders opgelopen achterstanden na de adoptie grotendeels inhalen. Dat is een nieuwe bevinding: zowel in lengte, gewicht ,schedelomtrek, hechting, cognitieve ontwikkeling, zelfwaardering als gedrag maken de geadopteerde kinderen een enorme sprong vooruit. Van IJzendoorn en Juffer (2006) concluderen vervolgens dat adoptie een krachtige interventie is: the majority of (international) adoptees are well adjusted. Ik zou daaraan toe willen voegen dat we op grond van deze onderzoeksresultaten adoptie het predikaat evidence based mogen geven. Misschien is adoptie zelfs de enige echt evidence based kinderbeschermingsmaatregel die we kennen. Dat is een belangrijk gegeven, met dien verstande dat we niet uit het oog mogen verliezen dat er op individueel niveau sprake blijft van kwetsbaarheid en dat het nodig kan zijn om extra ondersteuning in te roepen. Specialistische extra ondersteuning moet vooral oog hebben voor de extra dimensies die adoptie met zich mee brengt zowel ten aanzien van ontwikkelingstaken voor de kinderen als opvoedingstaken voor de ouders. Aantallen in beweging In Nederland wonen circa 50.000 geadopteerden, waarvan ruim 33.000 geboren zijn in het buitenland en circa 17.000 bij geboorte al de Nederlandse nationaliteit hebben (bron: Ministerie van Justitie, Centraal Bureau voor de Statistiek). Een groot deel van hen is inmiddels volwassen. Elke geadopteerde heeft een aantal familieleden om zich heen staan, de schatting is dat dit er gemiddeld 12 zijn: twee ouders, twee paar grootouders, twee ooms/tantes van elke ouder met elk weer een of twee kinderen. Als we dit aantal aanhouden dan zijn er naar schatting ten minste 600.000 mensen in Nederland direct betrokken bij adoptie: dat is 2 tot 3% van de Nederlandse populatie (schatting gebaseerd op www.adoptioncrossroads.org). Adoptie betreft dus een relatief kleine groep mensen en het lijkt erop dat deze groep jaarlijks minder aanwas zal krijgen. In 2005 kwamen er bijna 1200 kinderen naar Nederland om geadopteerd te worden. In 2006 is dat aantal gedaald tot circa 800. Elk jaar worden circa 1500 beginseltoestemmingen voor adoptie afgegeven. Langzaam maar zeker ontstaat een stuwmeer van wachtende ouders. Aan de andere kant kent Nederland een grote groep wachtende kinderen. Niet op adoptie, wel op gezinsopvoeding © AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
9
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
middels pleegzorg. Er ligt (nog) geen verbinding tussen beiden. Aspirant adoptieouders wachten soms wel vier jaar op een kind. Nederlandse kinderen wachten soms maanden op een nieuw gezin. Vooral voor jonge kinderen is er een tekort aan pleeggezinnen. Ondertussen is er sprake van een verschuiving in de landen van herkomst. De jonge, gezonde baby’s worden steeds vaker in het eigen land opgevangen, binnen de eigen familie of in een pleeggezin, conform het Haags Verdrag. Kinderen die voor adoptie naar het buitenland gaan zijn steeds vaker kinderen met een – naar Nederlandse maatstaven – kinderbeschermingsverleden, kinderen voor wie als laatste middel interlandelijke adoptie mogelijk wordt gemaakt. We hebben het dan over kinderen die langdurig in een tehuis hebben gewoond, kinderen die vaak zijn overgeplaatst, kinderen waarvan ouders uit het gezag zijn ontheven of ontzet omdat ze geen basisverzorging konden bieden, kinderen die emotioneel en praktisch verwaarloosd zijn of kinderen die te maken hebben gehad met kindermishandeling. Daarnaast worden er vaker en meer ouders gezocht voor kinderen met een medisch of sociaal dossier. In de adoptiewereld heten zij special needs kinderen. Dit zijn kinderen die een speciale opvoedings- en ontwikkelingsbehoefte hebben. Concreet gaat het om kinderen met medische condities, (operabele) handicap (s), kinderen die samen met broertjes of zusjes binnenkomen of kinderen die ouder zijn dan vier jaar bij aankomst. De Nederlandse adoptiepraktijk signaleert dat deze groep groeiend is. Als dat zo is, betekent dit een verzwaring van taken voor opvoeders. Als dat zo is, betekent dit ook dat adoptie en pleegzorg naar elkaar toegroeien. Simpelweg omdat de achtergrond van de kinderen waarvoor een gezin gezocht wordt steeds beter vergelijkbaar wordt en het een gemiste kans zou zijn als beide sectoren niet van elkaars expertise gebruik gaan maken. Adoptiehulpverlening in beweging In de afgelopen tien jaar hebben de veranderingen in de jeugdzorg er toe geleid dat de adoptie-specifieke kennis versnipperd is geraakt. Adoptie-ouders met vragen, melden dat zij zelden direct deskundige hulp kunnen vinden. Volwassen geadopteerden komen tot dezelfde conclusie. Via lange (om) wegen komen zij vaak (te) laat bij een van de weinige adoptiespecialisten terecht. Specifieke adoptiezorg, preventief of curatief is maar schaars en niet zonder meer voor ieder adoptiegezin beschikbaar. Er ontbreekt een beleidsvisie op zorg aan geadopteerden en hun gezinnen, Een dergelijke visie dient allereerst het recht van kinderen op gezinsopvoeding te ondersteunen ondermeer door © AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
10
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
gericht op tijd gespecialiseerde zorg te bieden. Hoe zou dergelijke zorg eruit moeten zien? Zorg start bij aandacht en opmerkzaamheid van de hulpverleners: wanneer bij de anamnese blijkt dat adoptie en afstand in een cliënt(systeem) een rol spelen, moet er altijd aandacht aan geschonken worden, al is het maar om uit te sluiten dat deze thematiek in het heden doorwerkt. Daarnaast zou dergelijke zorg zoveel mogelijk gebruik moeten maken van bestaande verbanden en expertise in een naastliggend veld zoals het gebied van de pleegzorg. Het naar elkaar toe groeien van adoptie- en pleegzorg zou kunnen betekenen dat ook adoptiegezinnen na de adoptie een vaste begeleider hebben, iemand die hen waar nodig gericht ondersteunt. Iemand die na kan gaan of een vraag een ‘gewone’ opvoedingsvraag is of een vraag waar ‘adoptie’ een aandeel in heeft. Hulp kan vervolgens starten met adoptie op de achtergrond (wat vaak zo zal zijn) of met adoptie op de voorgrond. Dat laatste is belangrijk voor die kinderen en gezinnen waar de hulpvraag verweven is met het thema adoptie. Ik denk dan aan het verwerken van mishandelingservaringen in het land van herkomst, aan het hernieuwd beleven van de eigen kinderloosheid door adoptieouders bij (ongewenste) zwangerschap van hun kind, het verstrikt raken in loyaliteiten tussen adoptiegezin en gezin van herkomst etc. Vijftig jaar adoptie betekent dat er een grote groep geadopteerden is die inmiddels volwassen is. Hun levensverhalen geven een persoonlijk en daarmee genuanceerd beeld van hun adoptie, van de manier waarop voor hun de familiebanden ‘gewisseld’ zijn of niet gewisseld konden worden (bv. Hoksbergen, 2006; Harris, 2006; Verrrier, 1993). Het is belangrijk naar hen te luisteren en bescheiden te zijn als westerse wereld. Adoptie lost niet altijd alles op, adoptie heeft hen voor een levenslange opgave geplaatst. Een opgave die niet ophoudt bij de volwassenheid en voor sommigen een opgave die heel veel moeite kost en met veel pijn gepaard gaat. In mijn praktijk merk ik dat kernwoorden bij de behandeling van geadopteerde kinderen en jongeren continuïteit, identiteit en contact zijn. Contact met zichzelf, met de eigen oorsprong (land, informatie over en soms contact met de oorspronkelijke ouders), maar ook contact met het adoptiegezin waar men groot werd. Op individueel niveau zoeken we de balans tussen twee werelden, die niet zelden botsen. Door die botsing zit de cliënt dan klem. Wanneer adoptie-ouders het op die momenten kunnen opbrengen om er gewoon onvoorwaardelijk te zijn en te blijven zonder eisen te stellen of op emotioneel niveau een appèl te doen op hun kind, is er vaak vooruitgang te boeken. Een ouder omschreef zichzelf treffend met: ‘ik ben de kurk waarop alles mag blijven drijven’. © AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
11
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
In de praktijk is dit vaak lastiger en kunnen adoptieouders niet zonder meer alleen maar ‘er zijn’. Eigen ervaringen, waaronder met name verlieservaringen, die bijvoorbeeld te maken hebben het onvermogen om langs biologische weg een kind te krijgen, spelen dan (opnieuw) een rol. In ouderbegeleiding en zo nodig in aparte therapeutische contacten voor de ouders, dient hier aandacht aan besteed te worden. Adoptie: werk in uitvoering ‘Children’s chances of achieving optimal outcomes will depend on their parent’s capacities to respond appropriately to their needs at different stages of their development’ (Department of Health, UK, 2000b, p.9). Dit citaat geeft precies weer waar het bij adoptie om gaat: het aan kunnen passen van de opvoeding aan wat het kind nodig heeft. Adoptie is een pedagogische, evidence based interventie die kinderen kansen biedt om opgelopen achterstanden in te halen. Dit inhalen gebeurt niet vanzelf en de adoptie is slechts de eerste stap. Het eigenlijke werk vindt plaats in het adoptiegezin. Bohman & Sigvardsson ( 1981, 1990), concluderen dat het adoptiekinderen goed kan vergaan ’provided that the adoptive homes are of a good standard and psychologically well prepared for the task of rearing a non-biological child‘. Dit is een cruciaal gegeven. Cohen (2002) merkt op dat adoptiegezinnen over het algemeen beschikken over goede psychologische steun- en hulpbronnen en op gezins- en relatieniveau vaak goed functioneren. Vinke (1999) spreekt in deze context over het pedagogisch kapitaal van adoptieouders. De belangrijkste opvoedingstaak van adoptieouders is, het kind helpen te worden wie het is. Daartoe moeten de ouders zo goed mogelijke ontwikkelingsvoorwaarden scheppen. Voorwaarden die nodig zijn voor de kinderen om de inhaalslag, die zo prachtig naar voren komt uit onderzoek naar groepen geadopteerden, ook op individueel niveau te kunnen maken. Als dat lukt, bieden de ouders hun kind(eren) de mogelijkheid hun identiteit op te bouwen vanuit twee werelden, het land waar ze wonen en het land waar ze geboren zijn. Dit is nodig zodat de geadopteerden zichzelf kunnen worden. Belangrijke voorwaarden voor opvoeders zijn vooral flexibiliteit en openheid ten aanzien van de adoptie, de geschiedenis van het kind maar ook over de eigen pijn die vaak voorafging aan de adoptie. Ouders die op een open wijze hiermee om durven gaan en daarnaast de verschillen tussen zichzelf en hun kind(eren) betekenis kunnen geven zonder deze te laten overheersen, lijken te passen in het profiel dat © AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
12
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
Bohman en Sigvardsson hierboven al schetsten (Bohman & Sigvardsson, 198, 1990). Vanuit de achtergrond dat adoptie een effectieve interventie is die het recht van kinderen op gezinsopvoeding waarborgt, is het zaak ervoor te zorgen dat adoptiegezinnen ook echt gezinnen zijn met pedagogisch kapitaal. De voorbereiding gevolgd door de officiële beoordeling van aspirant opvoeders is wel hierop gericht. Maar ons zorgsysteem geeft adoptiegezinnen nog onvoldoende steun om per levensfase de specifieke adoptie-gerelateerde taken goed vorm te kunnen geven (voor een beschrijving van die taken zie o.a. Rosenberg, 1992; Vinke, 1999). Begeleiding na adoptie Adoptie wil zeggen:men zoekt een gezin voor een kind. Het kind staat daarmee centraal. Tevens is het kind de grote onbekende. Juist bij adoptie weten we alleen in algemene termen wat dit kind nodig heeft en vanuit die algemene termen proberen we een inschatting te maken van pedagogisch kapitaal van de ouders. Daarom is het van belang heldere theoretisch en praktisch gefundeerde uitgangspunten te kiezen voor de beoordeling en deze punten ook leidraad te laten zijn wanneer gaandeweg bij adoptie vragen of problemen ontstaan. Daarom is een adoptiespecifiek kader dat rekening houdt met specifieke adoptiegerelateerde opvoedings- en ontwikkelingstaken zinvol (zie ook Brodzinsky & Schechter, 1990; Rosenberg, 1992; Vinke, 1999). Een adoptiegericht perspectief op ontwikkeling en opvoeding In elke fase in de ontwikkeling heeft een kind een of meerdere opgaven te voltooien (ontwikkelingstaken). In elke fase doet het kind een ander beroep op de ouders (opvoedingsopgave). Naast alle 'gewone' ontwikkelingsopgaven krijgen adoptiegezinnen te maken met adoptiespecifieke taken en dus ook adoptiespecifieke opvoederopgaven. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste opgaven, globaal gerangschikt van eerste (bovenaan) naar latere (onderaan).
© AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
13
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
Tabel Ontwikkelingstaken voor geadopteerden
omgaan met separatietrauma en verlies van geboortefamilie cultuurshock hechting en ingroei in adoptiegezin ontwikkeling van vertrouwen naar adoptieouders tweede taalverwerving omgaan met adoptie/-verschil tussen zichzelf en ouders fantasieën over afkomst gevoelens van verlaten zijn versus gewenst zijn (des)interesse in 'roots' omgaan met dubbele loyaliteiten / dubbel ouderpaar culturele identiteit vinden en opbouwen beslissing nemen tot zoeken/-niet zoeken acceptatie van en vormgeven aan rol triadische familie
Het voltooien van de opgaven wordt vooral ook bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van bedreigende of beschermende factoren. Voorbeelden daarvan zijn het temperament van het kind of de flexibiliteit van de ouders (voor een uitwerking zie Vinke, 1999). Belangrijk voor adoptiegezinnen is dat soms een fase is overgeslagen, waardoor een ouder kind gedrag kan laten zien dat absoluut niet (meer) bij de kalenderleeftijd past. Toch moet er op dit gedrag gereageerd worden alsof het om een jonger kind gaat. Dat kan veel vragen van adoptieouders, zodat we met recht kunnen spreken van adoptiespecifiek opvoeden. Voor hen komen dan de volgende opvoedersopgaven aan bod:
© AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
14
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
Tabel Opvoedersstaken voor adoptie-ouders
acceptatie en integratie biologisch niet eigen kind openheid naar omgeving over adoptie eigenheid kind respecteren en stimuleren (naam!!) omgaan met reacties op adoptie zowel van kind als van omgeving omgaan met bestaansonzekerheid van het kind omgaan met verschillen stabiel adoptiegezin vormen omgaan met eigen onzekerheden (good-enough parents) openheid over adoptie verschil hanteren tussen reguliere en triadische familie herdefiniëring van rollen heracceptatie adoptie steunen bij de manier van omgaan met roots die het kind kiest.
Beoordeling vooraf van de aspirant ouders en de geschiktheid van opvoeders op lange termijn, vallen niet automatisch samen. Bij de start van een adoptie wordt niet specifiek gematcht tussen de behoeften van een kind en de (on)mogelijkheden van ouders. Gelet op procedures, afspraken en wetten lijkt dit ook niet haalbaar. Het is en blijft daarmee moeilijk om te voorspellen hoe het individuele gezinnen zal vergaan. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is te zorgen voor het minimaliseren van risico’s. Daar kan een theoretisch gefundeerd beoordelen aan bijdragen en in het verlengde daarvan een zo goed mogelijke matching voorafgaand aan de adoptieplaatsing. Na de plaatsing is het cruciaal te zorgen voor een structureel systeem van ondersteuning en zorg aan het adoptiegezin. Dat kan vorm gegeven worden door adoptie te omgeven met een structuur zoals we deze in de pleegzorg kennen, met vaste begeleiders en daaromheen multidisicplinaire teams. Er moet sprake zijn van een getrapt systeem: begeleiding is minimaal als het kan en maximaal als het moet. Voor adoptie betekent dat in principe de minimale variant, behalve voor gezinnen die van meet af aan een risicovol traject tegemoet gaan. Ik denk dan aan gezinnen die ineens drie kinderen op nemen of een kind adopteren met een extreem belast verleden. Voor hen is er in de huidige situatie geen structurele, rechtstreeks toegankelijke, professionele ondersteuning geregeld. Er wel enige nazorg (veelal telefonisch contact) vanuit de bemiddelende instantie. Echter, de zwaarte van dergelijke plaatsingen legitimeert andere en meer intensieve steun. Gezinnen met bijzondere adoptieplaatsingen (zoals bijvoorbeeld gezinnen die meerdere kinderen tegelijk opnemen, gezinnen die een gehandicapt kind adopteren en gezinnen die © AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
15
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
oudere kinderen adopteren) zouden therapeutisch ondersteund kunnen worden vanuit een vaste begeleidende dienst, die beschikt over specialistische expertise. Het is belangrijk dat er specifieke hulpverlening beschikbaar komt, die makkelijk toegankelijk is voor adoptiegezinnen. Alleen dan kan het adoptiegezin wanneer nodig snel een beroep doen op ondersteuning of hulpverlening. De mate waarin daar gebruik van wordt gemaakt zal vooral afhankelijk zijn van de individuele behoefte van het gezin, maar er kan ook gedacht worden aan een vast aantal momenten waarin een hulpverlener contact zoekt met het gezin. Ik denk hierbij aan het moment van de adoptieplaatsing, maar ook aan verhuizingen, het overgaan van groep 2 naar 3, schoolwisselingen, de overgang naar het middelbaar onderwijs, ziekte, plotselinge confrontaties met discriminatie (met name vanaf de puberteit) , het moment waarop het kind informatie zoekt over zijn of haar oorsprong (al dan niet samengaand met de vraag om contact met de geboorteouders). Dit zijn de momenten waarop adoptie een zwaardere rol kan gaan spelen en waarop vragen problemen kunnen worden, die met eenvoudig toegankelijke gespecialiseerde ondersteuning goed kunnen worden aangepakt. Een goed voorbeeld van (mogelijk) werkzame ondersteuning bij de adoptieplaatsing en de ingroei in het nieuwe gezin is gespecialiseerde Video Interactie Begeleiding zoals deze door de Stichting Adoptie Voorzieningen jaarlijks voor ruim 140 kinderen wordt verzorgd (voor info: www.adoptie.nl tabblad VIB). Ouders voelen zich gesteund door deze interventie, krijgen praktische handvatten inzake het omgaan met hun kind om zo de hechtingsontwikkeling te stimuleren. Onderzoek moet aantonen of er inderdaad sprake is van een evidence based interventie.2 Als dit het geval blijkt te zijn, dan zou overwogen moeten worden om VIB standaard aan te bieden bij aankomst in Nederland. Soms zal VIB niet voldoende blijken en is meer intensieve zorg noodzakelijk. In een dergelijke situatie kan gespecialiseerde curatieve zorg ingezet worden. Als voorbeeld noem ik hier de differentiatie- en fasentherapie, vormen van psychotherapie bedoeld voor kinderen met hechtingsproblemen, waarbij goede resultaten geboekt worden (Thoomes-Vreugdenhil, 2006) en waarover in dit tijdschrift al eerder publicaties verschenen. Ook hier moet nader onderzoek 2 Er is een onderzoeksvoorstel ingediend. Uitvoering is afhankelijk van toekenning van financiële middelen. © AV 16
Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
aantonen dat er sprake is van een evidence based interventie. Adoptie is een proces Als ouders de adoptieprocedure starten, starten ze een proces dat in feite een leven lang duurt. De eerste mijlpaal in dit proces is het verkrijgen van de formele beginseltoestemming. Soms wordt deze mijlpaal ervaren als het behalen van een ‘diploma’ en daarmee een punt van afronding. Echter, een beginseltoestemming is noch diploma noch garantie voor een goede toekomst. Daar zit de crux: adoptie is een proces dat een leven lang duurt. De eisen die aan adoptieouders gesteld worden zijn daarmee geen ‘instapeisen’. Het zijn eigenschappen van mensen, bij voorkeur eigenschappen die men zelf (h)erkent en waar men mee aan de slag gaat om de opvoeder te worden die het kind dat in dit gezin geplaatst wordt nodig heeft. Een eerlijke houding, zelfselectie, flexibiliteit en openheid zijn enkele voorbeelden van onmisbare eigenschappen van adoptieouders. Zij vormen belangrijke aspecten van het pedagogisch kapitaal. Kapitaal dat de basis vormt en zo nodig uitgebreid of vermeerderd kan worden door het inzetten van gerichte hulpverlening. Het feit dat adoptie een proces is maakt ook, dat alle betrokkenen in het proces kunnen groeien en zich kunnen ontwikkelen al dan niet ondersteund door adoptiedeskundige hulpverlening. Terugblikken en vooruitzien Vijftig jaar adoptie heeft ons veel geleerd, zowel op juridisch, maatschappelijk, sociaalwetenschappelijk als individueel vlak. Het thema van de studiedag banden verwisselen klinkt onherroepelijk. Dat is ook zo: adoptie is voor altijd, een leven lang. Het is een proces met eigen onderwerpen, levenstaken in elke levensfase en voor iedereen weer net even anders. Alle mensen die een rol spelen in het leven van de geadopteerde dienen de plaats te krijgen die voor hem of haar zinvol is. Banden worden niet verwisseld. Banden blijven bestaan, zichtbaar en onzichtbaar. Adoptie is de onlosmakelijke verbinding tussen geadopteerden en hun beider ouderparen. Tussen landen en culturen. Dat is ingewikkeld en boeiend tegelijk. Met de meeste geadopteerden gaat het goed, met de meeste adoptieouders ook. Dat maakt dat adoptie de moeite waard is als alternatief voor kinderen die niet (meer) bij hun ouders kunnen opgroeien. Toch moeten we niet overmoedig worden: de hierboven geschetste beweging dat er minder kinderen komen, mogelijk ook meer kinderen met een beladen verleden maant tot voorzichtigheid. Ook legitimeert dit een paar wensen voor de toekomst. Het lijkt mij wezenlijk om alle hierboven genoemde bewegingen met elkaar te verbinden zodat adoptie ingebed wordt in bestaande structuren © AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
17
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
van zorg aan jeugdigen, gezinnen en volwassenen. Belangrijkste doel van zowel pleeg- als adoptiezorg is dat kinderen groot worden in gezinnen, simpelweg omdat dat in principe de beste ontwikkelingsen opvoedingscondities biedt. Natuurlijk moet er eerst alles aan gedaan zijn om kinderen en geboorteouders bij elkaar te houden. Als dat echt niet gaat, komt pleegzorg of – als laatste optie (interlandelijke) adoptie in aanmerking. In deze visie liggen pleegzorg en adoptie in elkaars verlengde. Dat impliceert ook dat adoptie met zorg omgeven moet worden: adoptiezorg. Onderzoek is nodig om objectieve gegevens te verzamelen bijvoorbeeld rond aantallen kinderen die wachten op een gezin, zowel in Nederland als daarbuiten, maar ook inzake de evidentie ervan rond beoordeling en begeleidingsvormen. Daarmee kan onderzoek de praktijk ondersteunen. Dialoog is nodig om ervoor te zorgen dat betrokken ouders, geadopteerden, onderzoekers, beleidsmakers en hulpverleners elkaars taal blijven spreken en ook echt van elkaars kennis en ervaring profiteren. Zo blijft adoptie en veld in beweging en kunnen we hopelijk over een aantal jaren samen met betrokkenen terugblikken en concluderen dat we de bewegingen benut hebben ten goede van de geadopteerde kinderen en hun gezinnen. Dr. Anneke J.G. Vinke is pedagoog/GZ-psycholoog en specialiseerde zich in onderzoek, methodiekontwikkeling, training en hulpverlening rond adoptie en pleegzorg. Zij promoveerde op een onderzoek naar de beoordeling van geschiktheid van adoptieouders (1999), is lid van de Landelijke Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke adoptie (sinds 2000). Ze was betrokken bij de evaluatie van de Wobka (2004). Thans is zij vrijgevestigd hulpverlener (www.adoptiepraktijk.nl) en als programmacoördinator onderzoek verbonden aan het Adoptiedriehoek onderzoekscentrum (ADOC) (www.adoptionresearch.nl)
Literatuur Bohman, M. & Sigvardsson, S. (1990). Outcome in adoption: lessons from longitudinal studies. In D.M. Brodzinsky & M.D. Schechter (Eds.) (1990), The psychology of adoption, New York: Oxford University Press, 93-106. Bohman, M. & Sigvardsson, S. (1981). A prospective, longitudinal study of children registered for adoption: A 15 year follow up. Annual Progress in Child Psychiatry and Child Development (1981), 217-237. Bohman, M. (1970). Adopted children and their families. A follow-up study of adopted children, their background environment and adjustment. Stockholm: Propius Förlag & Michael Bohman. Brodzinsky D.M. (1987). Adjustment to adoption: A psychosocial perspective. © AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
18
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
Clinical Psychology Review, 7, 25-47. Brodzinsky, D.M. & Palacios, J. (Eds) (2005). Psychological issues in adoption. Research and practice. Westport: Praeger. Brodzinsky, D.M., & Schechter, M.D. (Eds.) (1990). The psychology of adoption. New York: Oxford University Press. Cohen N. (2002). Adoption. In M. Rutter & E.Taylor (Eds), Child and Adolescent Psychiatry, 373-382. Oxford: Blackwell Publishing Ltd. Douglas, A. & Philpot, T. (Eds.) (2007). Adoption, changing families, changing times. London: Routledge. Hackett, S., A framework for assessing parenting capacity. In: M.C.Calder & S. Hackett (2003). Assessment in child care. Using and developing frameworks for practice. Dorset: Russell House Publishing. Harris, P. (Ed), (2006). In search of belonging. Reflections of transracially adopted people. London: BAAF. Hjern A., Lindblad F. & Vinnerljung, B. (2002). Suicide, psychiatric illness, and social maladjustment in intercountry adoptees in Sweden. The Lancet, 10, 244-248. Hoksbergen, R.A.C. (Red.) (2006). Vertraagde Start, Soesterberg: Aspekt. IJzendoorn, M.H. van & Juffer, F. (2006). The Emanuel Miller Memorial Lecture 2006: Adoption as intervention. Meta-analytic evidence for massive catch up and plasticity in physical, socio-emotional and cognitive development. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47, 1228-1245 Kirk, H.D. (1985, 2nd ed.). Adoptive kinship. A modern institution in need of reform. Port-Angeles: Ben-Simon Publications. Leeuw, L. de & Tuyll L.A.C. van (Red.) (1995), Adoptiedriehoek Interactief, anno 1996. Verslag van de conferentie Adoptiedriehoek interactief (1997). De adoptiedriehoek aan het woord in 1996. Sociale kaart betrokken instanties bij de Adoptiedriehoek. ‘s Hertogenbosch: FIOM/Triade Consultancy. Londen, W.M. van (2002). Gehechtheid in adoptiegezinnen. Intergenerationele overdracht van gedesorganiseerde gehechtheid. Utrecht: dissertatie. Rosenberg, E.B. (1992). The adoption life cycle. The children and their families through the years. New York: The Free Press. Schofield, G. & Beek, M. (2006). Attachment handbook for foster care and adoption. London: BAAF. Selman, P. (2000). The demography of intercountry adoption. In P. Selman (ed) Intercountry Adoption: developments, trends and perspectives. London: © AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
19
Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 – pg, 5 -20.
BAAF. Sorosky A.D., Bannor, A., & Pannor, R. (1984, 2nd ed.). The adoption triangle. New York: Anchor. Stams, G.J.J.M. (1998). Give me a child until he is seven. A longitudinal study of adopted children followed from infancy to middle childhood. Utrecht: Universiteit Utrecht, academisch proefschrift. Storsbergen, H. (2004). Psychische gezondheid en welbevinden van volwassen geadopteerden. Delft: Eburon. Thoomes- Vreugdenhil, A. (red.) (2006). Behandeling van hechtingsproblemen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Tieman, W. (2006). Mental health in young adult intercountry adoptees. Rotterdam: Erasmus universiteit. Dissertatie. Verrier, N. (1993). The primal wound. Baltimore: Gateway press. Vinke, J.G. (1999). Geschikt voor het adoptiefouderschap? De ontwikkeling en het gebruik van een taxatie-instrument voor gezinsfunctioneren met het oog op interlandelijke adoptie. Delft: Eburon. Wierzbicki, M. (1993). Psychological adjustment of adoptees: a meta-analysis. Journal of Clinical Child psychology, 22,. 447-454. i
Dit artikel is een bewerking van de lezing gehouden tijdens het congres
‘Banden verwisselen’ en maakt gebruik van de tekst die in het aprilnummer 2007 van het Tijdschrift voor Familie en Jeugdrecht verscheen met als titel ‘Adoptie in beweging’.
© AV Verschenen in: Kinder-en Jeugdpsychotherapie, jaargang 34, nummer 1 2007 5-20
20