CONGRES KINESITHERAPIE EN ERGOTHERAPIE IN DE GERIATRIE
BEWEGEN EN BEWEGINGSVRIJHEID
26 MEI 2007 Vrije Universiteit Brussel, Medische Campus Laarbeeklaan 103, B-1090 Jette
Een organisatie van de Opleiding Kinesitherapie van de Vrije Universiteit Brussel in samenwerking met de opleiding Gerontologie van de Vrije Universiteit Brussel de opleidingen Kinesitherapie en Ergotherapie van de Departementen Gezondheidszorg van de Provinciale Hogeschool Limburg en de Hogeschool Antwerpen
PROGRAMMA voormiddag 4 wetenschappelijke lezingen in de voormiddag aangaande belangrijke thema's die kinesitherapeuten en ergotherapeuten in de ouderenzorg aanbelangen! 8h00
Ontvangst en inschrijvingen
8h50
Bewegen en Bewegingsvrijheid Prof. Dr. I Bautmans (VUB)
9h00
Oude zachte weefsels Prof. Dr. T Mets (VUB, UZ Brussel)
9h30
Posturale veranderingen op hogere leeftijd Prof. Dr. I Bautmans (VUB)
10h00
Discussie
10h15
Pauze+ Posterbezoek
10h45
Fixatie: een noodzakelijk kwaad? Dr. JF Praet (UMC St-Pieter)
11h15
Hoe out is oud? Prof. Dr. C Geerts (VUB)
11h45
Discussie
12h00
Lunch + Posterbezoek Walking dinner in het Foyer van de Faculteit Geneeskunde & Farmacie, VUB
PROGRAMMA namiddag De 4 thema's worden in de namiddag uitgewerkt naar de praktijk toe onder de vorm van learnshops onder leiding van een kinesitherapeut en ergotherapeut. Learnshops Sessie A 13h30
Aktief en passief omgaan met mobiliteit
Learnshops Sessie B Als de vrijheid ontbreekt...Ethisch omgaan met fixatie in ouderenzorg
Drs. N Van den Berg (VUB)
Dr. L Vanlaere (KULeuven)
Mevr. H Vandevyvere (H-Artevelde)
Dhr. L Goeminne (AZ Damiaan)
14h30
Wandelpauze
14h45
Correctie van houdingsafwijkingen bij
‘Brisk walking’ bereikt kwetsbare senioren
ouderen.
Mevr. M Roesbeke (Logo Gent) Opgelet voor dubbeltaken tijdens het
Drs. J Proost (VUB) Mevr. I Verbeelen 15h45
Receptie
stappen. Prof. Dr E Kerckhofs (VUB)
Bewegen en Bewegingsvrijheid Prof. Dr. I Bautmans (Congresvoorzitter) De tweede editie van het congres voor kinesitherapie en ergotherapie in de geriatrie staat in het teken van de mogelijkheid van oudere mensen om te bewegen. Beweeglijkheid is immers een essentiële voorwaarde voor het behoud van zelfredzaamheid op hogere leeftijd. Bewegingsvrijheid is multidimensioneel van aard en te onderscheiden in fysieke, sociale en cognitieve factoren. Leeftijdsgebonden wijzigingen op weefselniveau kunnen zich vertalen in veranderde elasticiteit, welke tot uitdrukking komen onder de vorm van toegenomen stijfheid en verminderde lenigheid. Daarnaast zijn houdingsafwijkingen zeer herkenbaar bij oudere mensen, welke een belangrijke impact kunnen hebben op evenwicht en beweeglijkheid. Bewegingsvrijheid omvat ook de toegankelijkheid tot participatie in de samenleving en het zich actief kunnen bewegen binnen de verschillende structuren van de maatschappij. Bovendien wordt de bewegingsvrijheid van oudere patiënten dikwijls bewust beperkt wanneer hun bewegen ongecontroleerd, risicovol of ongewenst is. Zowel de ergotherapeut als de kinesitherapeut worden dagelijks geconfronteerd met oudere mensen die op zoek zijn naar een optimale bewegingsvrijheid. Met dit congres wensen wij de wetenschappelijke onderbouwing en de complementaire rol van beide disciplines in het begeleiden van ouderen in deze zoektocht toelichten en benadrukken.
Oude zachte weefsels Prof. Dr. T Mets (Vrije Universiteit Brussel, UZ Brussel) Op weefselniveau vinden ingrijpende leeftijdsgebonden veranderingen plaats. Het bindweefsel, dat een ondersteunende functie heeft in alle organen, is van bijzonder belang voor het locomotorisch stelsel. Het bindweefsel gaat enerzijds verharden maar anderzijds ook tekens van verzwakking vertonen. Er ontstaat een toenemende rigiditeit doordat het verouderingsproces leidt tot een toename van het aantal verbindingen tussen de extracellulaire, steunverlenende vezels. Dit fenomeen wordt veroorzaakt door een accumulatie van Advanced Glycation End (AGE) producten. Aan de basis hiervan liggen chemische veranderingen van structuureiwitten met een lang halfleven (zoals collageen, elastine) ten gevolge van een niet-enzymatische reactie met glucose. Deze wijzigingen ontstaan traag, in de loop van jaren, en leiden tot een voortdurende toename van het aantal cross-links tussen de structuureiwitten. Hierdoor ontstaat er een compactere structuur en verliest het bindweefsel bij oudere mensen aan elasticiteit en neemt de rigiditeit toe. Dit proces veroorzaakt mee de toename van de bloeddruk en de verstijving van gewrichten, pezen, spierschedes en spieren. De accumulatie van AGE producten versnelt bij toenemende glucoseconcentratie. Dit is het geval bij diabetes mellitus, waarvan goed gekend is dat diabetes type-2 leeftijdsgebonden is en frequent voorkomt op hogere leeftijd. Een ander fenomeen dat leidt tot toenemende rigiditeit is de neerslag van calcium in weefsels, waarvoor het bindweefsel bijzonder gevoelig blijkt te zijn. Andere fenomenen zullen eerder leiden tot verzwakking van het bindweefsel. De collageenaanmaak vermindert en er kan een verandering optreden in het type collageen dat geproduceerd wordt. Senecente cellen in het bindweefsel maken onnodige, ontstekingsbevorderende producten aan, evenals enzymes die het collageen en elastine kunnen afbreken. Hierdoor kunnen ondersteunende bindweefselstructuren aangetast worden wat een aantal verouderingsverschijnselen kan verklaren, zoals bv. veranderingen in de huid, hernia van de buikwand en het diafragma, pees rupturen, … Globaal gezien zijn al deze veranderingen ongunstig. Zij verhogen het risico op letsels en verminderen de mogelijkheid tot bewegen en oefenen. In combinatie met andere ongunstige leeftijdsgebonden fenomenen (bewegingsarmoede, afgenomen spierkracht ten gevolge van sarcopenie, osteoporose, osteoartritis, …) dragen de veranderingen in het bindweefsel bij tot de belangrijke bewegingsproblematiek die met het verouderen ontstaat. De kinesitherapeut kan hier een belangrijke hulp bieden. De toenemende levensverwachting van de bevolking maakt dit werkdomein voortdurend relevanter.
Posturale veranderingen op hogere leeftijd Prof. Dr. I Bautmans (Vrije Universiteit Brussel) Omwille van leeftijdsgebonden veranderingen binnen het bewegingsapparaat worden oudere mensen dikwijls geconfronteerd met wijzigingen in houding. Zeer herkenbaar is een toegenomen kromming van de thorakale wervelkolom (kyfose), eventueel in combinatie met compensaties in nabijgelegen regio's (cervikaal, lumbaal, heupen). Dergelijke posturale veranderingen mogen niet beschouwd worden als een banaal nevenverschijnsel gekoppeld aan veroudering. Deze kunnen immers belangrijke proporties aannemen en blijken gerelateerd te zijn met afgenomen levenskwaliteit, functiebeperking en verhoogd valrisico. Verschillende klinische condities kunnen posturale veranderingen bij oudere mensen versterken. Voorbeelden hiervan zijn reumatologische aandoeningen (RA, Ankyloserende spondylitis, …), osteoporose en dementie. Binnen deze lezing zal stilgestaan worden bij de twee laatstgenoemde situaties. Naast de aanwezigheid van inzakkingfracturen spelen andere factoren zoals spierverzwakking een belangrijke rol in de ontwikkeling van hyperkyfose bij osteoporosepatiënten. Bovendien is er toenemende wetenschappelijke onderbouwing voor de beïnvloedbaarheid van thorakale hyperkyfose bij osteoporosepatiënten middels revalidatieoefeningen en mobilisaties. Patiënten met ernstige dementie ontwikkelen naast cognitieve beperkingen ook motorische functiestoornissen. Opvallend hierbij is een veranderde spiertonus, gedefinieerd als paratonie. Veranderingen in hoofdhouding in dergelijke situaties vormen een extra risico op de ontwikkeling van slikstoornissen (dysfagie), met mogelijks ernstige gevolgen zoals aspiratiepneumonie en zelfs overlijden. Een eerste pilootstudie wijst op een mogelijk aangrijpingspunt voor de kinesitherapeut binnen de revalidatie van deze patiënten. Referenties Beschikbaar op aanvraag
[email protected]
De fixatiemiddelen: een noodzakelijk kwaad? Dr. J.Ph. Praet (U.M.C. St.-Pieter, Brussel) Het gebruik van fixatiemiddelen wordt heden steeds meer in vraag gesteld. De patiënt wordt hierdoor aangetast in zijn recht op vrijheid en zijn waardigheid. De fixatie kan twee vormen aannemen die dikwijls gelijktijdig worden toegepast. Bij de chemische fixatie worden farmaca toegediend om de bewegingsvrijheid van een patiënt via sedatie te beperken (benzodiazepines, anti-psychotica…). Bij de fysieke fixatie doet men een beroep op fixatiemiddelen of technieken om het lichaam van de patiënt vast te binden. Fixatiemiddelen kunnen door de patiënt niet gemakkelijk worden weggenomen en beperken de bewegingsvrijheid. Men kan de fixeermiddelen onderverdelen in a) degene die de ledematen immobiliseren (vb. wanten om de handen, pols-enkel fixatie), b) die de romp of buik fixeren in bed of zetel (door riemen,vestjes,…), c) in de zetel, het gebruik van een plateau voor de patiënt. Het gebruik van bedsponden werd recent eveneens beschouwd als een fixatiemiddel al of niet in combinatie met voorgaande technieken. Fixeermiddelen worden voornamelijk in de rust-en verzorgingstehuizen(RVT) gebruikt. Tevens worden ze ook in de meeste akute ziekenhuisdiensten, de psychogeriatrie en zelfs in de revalidatiediensten toegepast. Literatuur over fixatie komt hoofdzakelijk uit de Verenigde Staten. In dit land bedraagt de incidentie van fixatie in acute ziekenhuizen 7 à 17%; dit loopt op tot 22% voor 65-plussers. In rusthuizen schommelden de cijfers hier in het begin van de jaren ‘80 tussen 40 en 85%. Na een doorgedreven hervorming van de Nursing Homes onder invloed van de Omnibus Budget Reform Act wet (OBRA) van 1987, waarin zowel chemische als fysieke fixatie werd afgeraden, viel het gebruik van fixatie terug tot 5 à 22%. In Europa kent men uiteenlopende cijfers naargelang de lokale opvattingen rond bewegingsbeperking. In Vlaanderen zou de prevalentie om en bij de 40% bedragen in de RVT sector. Fixatie wordt vooral toegepast bij ouderen met cognitieve stoornissen, zoals acute verwardheid of dementie. Ook ouderen met een verhoogd valrisico omwille van verminderde zelfredzaamheid komen in aanmerking. Bij deze risicogroep wordt fixatie hoofdzakelijk gebruikt om een val uit bed of zetel te voorkomen. In de acute ziekenhuizen wendt men deze techniek ook aan om de patiënt ervan te weerhouden katheters, sondes, enz. te verwijderen. Andere indicaties zijn ronddolen en agressief gedrag. Tot voor kort ging men ervan uit dat fixatie een middel is om de patiënt te beschermen. Tegelijkertijd beschermen de hulpverleners hiermee ook zichzelf, zowel wettelijk als lichamelijk. De beslissing om fixatie te gebruiken, wordt meestal door verpleegkundigen genomen. Vaak gebeurt dit oorspronkelijk zonder medeweten van de arts en wordt het niet opgetekend in het dossier. In de huidige lijst van technische verpleegkundige prestaties in België wordt fixatie beschouwd als een prestatie waarvoor geen voorschrift van de arts nodig is. De gevaren op korte en lange termijn worden meestal onderschat. Een vastgebonden patiënt riskeert alle verwikkelingen t.g.v. de bedlegerigheid zoals incontinentie, diepe veneuze trombose, constipatie, doorligwonden, urineweg- en luchtweginfecties, spieratrofie, contracturen en nosocomiale infecties. Het fixeren verhoogt de agitatie, met risico op gebruik van sedativa. Er ontstaat een sociale barrière. Wanneer een patiënt wordt losgemaakt na fixatie zal door o.a. een verminderde mobiliteit, evenwicht en cöordinatie, het risico op vallen verhogen. Sommige patiënten overlijden t.g.v. plotse dood. Er zijn gegevens voorhanden die het risico op sterfte door verstikking op 1/1000 overlijdens schat bij de bewoners van de RVT.
Op langere termijn wordt de fixatie gekenmerkt door funktionele achteruitgang, psycho-sociale aantasting, vermindering van de immuniteit, versneld verlies van de cognitieve functies, depressie… . Tegenover al deze potentiële gevaren bestaat er nog geen enkel wetenschappelijk bewijs van efficiëntie ten voordele van de fysische fixatie., integendeel. In de VS werden tijdens de jaren ‘80 en ‘90 verscheidene maatregelen getroffen teneinde het gebruik van fixatie te beperken. Deze beperkingspolitiek steunt op het informeren van de risico’s van fixatie, het stimuleren van alternatieven in pluridisciplinair verband en het bestaan van een lokaal beleid ten overstaan van de fixatie. Uit een aantal studies blijkt deze aanpak succesvol. Ondanks het verminderd gebruik merken de auteurs op zijn minst dat er geen toename is van vallen met ernstige letsels. In uitzonderlijke, met name acute gevallen kan fixatie voor een korte tijdspanne noodzakelijk zijn. Wel moet men dan zorgvuldig tewerk gaan. De arts speelt een belangrijke rol in dit beleid. Hij staat in voor een optimale preventie van risicosituaties die leiden tot fixatie. De oorzaak van plots opgekomen verwardheid of agitatie moet worden opgespoord en behandeld. Bij niet-dringende indikaties zal hij mee in teamverband de alternatieven en de voor- en nadelen van de eventuele fixatie bespreken en het resultaat van de discussie noteren in het dossier. Hij zal ook, samen met het verzorgend team, de fixatie opvolgen en zo snel mogelijk opheffen. De rol van de ergotherapeuten en kinesitherapeuten in deze multidisciplinaire aanpak is niet onbelangrijk. Ze nemen deel aan de multidisciplinaire groepsdiscussies omtrent de indikatie van fixatie door alternatieven te overwegen. Bvb valpreventie ter voorkoming van fixatie is hierbij essentieel. In geval van fixatie, moet het verlies aan autonomie vermeden worden. Bezigheidstherapie en fysieke therapie laten toe om de fixatie-duur te verminderen enz. Fixatie heeft een aantal welomschreven nadelen en het nut bij de preventie van valpartijen is niet bewezen. Fixatie moet een uitzondering blijven. Fixatiemiddelen worden toegepast via een vooraf vastgelegde procedure. Als blijkt dat bij een risicosituatie het medisch consult en het gebruik van alternatieven geen oplossing bieden, moet een multidisciplinaire consensus worden bereikt over het nut van de toepassing. De fixatie wordt zo snel mogelijk beëindigd en de indicatie wordt in het dossier beschreven. Een zorgvuldig uitgewerkt lokaal beleid kan problemen voorkomen en het gebruik van fixatie beperken. Referenties - Limiter les risques de la contention physique de la personne âgée. Y.Matillon, ANAES, NPG Année 1– juin 2001, p.4 – 26 - Guidelines for restraint use, AGS position statement, www.americangeriatrics.org - Physical restraints in nursing homes, Castle et al., Medical Care Research and Review,.1998, vol. 55, p.139-170. - A guide to bed safety, U.S Food and Drug Administration.- Center for Devices and Radiological Health (october 2000) www.fda.gov.com - An analysis of falls in the hospital: can we do without bedrails?, Hanger et.al, JAGS 1999,vol. 47, p.529-531. - Restraint reduction reduces serious injuries among nursing home residents. Neufeld et al., JAGS 1999, vol.47, p. 1202-1207. - Mechanical restraint use and fall-related injuries among residents of skilled nursing facilities. Tinetti et al., Ann. of Int. Med.1992, vol.116, p.369-374. - Comparisons of restraint use in nursing homes in eight countries. Ljunggren et al., Age and Ageing 1997, vol.26, p.43-47.
Hoe out is oud? Prof. Dr. C Geerts (Vrije Universiteit Brussel) De vergrijzing is een ontegensprekelijk succes. Niet enkel worden we steeds ouder, velen onder ons bereiken in goede gezondheid een hoge leeftijd. Vergrijzing is het onmiskenbaar resultaat van decennia sociale strijd. Dit heeft geleid tot betere arbeidsomstandigheden, betere behuizing, hogere scholingsgraad tal van andere verwezenlijkingen. Die strijd is in grote mate gevoerd door de senioren van vandaag. Mede daardoor is ook de welvaartspositie van ouderen verbeterd. Bij elke nieuwe generatie gepensioneerden beschikt een toenemend aantal ouderen over een relatief hoog welvaartsniveau. Niet minder dan 80% van de Vlaamse senioren is eigenaar van zijn woning. Ouderen zijn mobieler en dynamischer dan ooit, ze maken verre reizen, hebben een boeiende vrijetijdsbesteding…..zien er ook fantastisch goed uit……’je bent senior en je wilt wat’..; lijkt het credo van velen…. En toch….zijn er nog heel wat kanttekeningen te plaatsen bij dit ‘succesverhaal’. De vraag die zich stelt is of senioren altijd effectief een integraal deel uitmaken van de samenleving en /of ze zelf altijd die wil of mogelijkheid daartoe hebben. Vanuit die vraagstelling wordt alvast duidelijk dat er met enige omzichtigheid moet gesproken worden wanneer we het hebben over de maatschappelijke positionering van senioren.
Aktief en passief omgaan met mobiliteit Drs. N Van den Berg (Vrije Universiteit Brussel) In het eerste deel van deze learnshop trachten we concrete adviezen te verstrekken naar een actief onderhouden en verbeteren van mobiliteit in de brede zin van het woord en dit via kinesitherapie en revalidatie. Ons baserend op inzichten in het verouderingsproces evenals studies naar oefeneffecten worden richtlijnen geformuleerd voor optimaliseren van revalidatie specifiek binnen de populatie van ouderen. Hierin komen verschillende modaliteiten en functionele eigenschappen van de musculo-articulaire en musculo-tendineuze eenheid aan bod. Leeftijdsgerelateerde mobiliteitsafname wordt veroorzaakt door een combinatie van drie verschillende factoren; veroudering op zich als biologisch irreversibel proces (Finch 1990, Hekimi et al. 2001), deconditionering door een sedentaire levensstijl en primaire aandoeningen of letsels (Runge et al. 2004). Sarcopenie, spiermassaverlies geassocieerd met veroudering, is één van de belangrijkste oorzaken van spierzwakte en verminderd locomotorisch functioneren op latere leeftijd. Uitgesproken verlies van spiermassa en kracht bij ouderen kan resulteren in fragiliteit, mobiliteitsproblemen en verlies van zelfstandigheid. Zo beïnvloedt het krachtgenerend vermogen van de extensoren in het onderste lidmaat de gangsnelheid evenals zit-stand transfersnelheid (Bassey et al. 1992, Skelton et al. 1994, Rantenan & Avala 1997). Opvallend hierbij is de grotere afname van dit vermogen in vergelijking met spierkracht bij ouderen (Young et al. 1994, Skelton et al. 1994). Binnen het locomotorisch apparaat bepalen spiermassa- en krachtafname echter niet exclusief de mate van beperking. Flexibiliteit en lenigheid zowel op musculair als artrogeen gebied zijn eveneens rechtstreeks of onrechtstreeks bepalend voor de functionaliteit. In het kader van valpreventie worden, naast eigenschappen als balans en posturale stabiliteit, componenten als kracht, vermogen, uithouding en flexibiliteit als belangrijke parameters gezien (Skelton & Beyer 2003). Zoekend naar revalidatiestrategiëen kunnen we ons beroepen op verscheidene publicaties aangaande het effect van oefentherapie op behoud of herstel van spierfunctionaliteit en mobiliteit bij ouderen. Opvallend is de diversiteit in trainingsmodaliteiten en methodologie tussen de studies (review, Reeves et al. 2006). Aan de hand van gegevens uit publicaties en inzicht in trainingsgeïnduceerde veranderingen in het fysiologisch en biomechanisch gedrag van weefsels rond het gewricht trachten we specifieke richtlijnen ter revalidatie van ouderen te formuleren.
Mevr. H Vandevyvere (H-Artevelde) Het tweede deel van deze learnshop behandelt het aspect kleden in de dagelijkse zorg bij passieve zorgvragers. De zelfstandigheid van de zorgvrager is aangetast zodat hulp van de zorgverlener moet geboden worden. Voorbeelden als spasmen, rigiditeit en spasticiteit vragen om key-points, handzettingen en aangepaste kledij als mogelijke oplossing in de zorg. In de geriatrische zorgsector is kleden vaak een bron van zorgen. Veel mensen kunnen zich niet meer zelfstandig kleden door hun hoge graad van hulpbehoevendheid. De hulpverlener vraagt de persoon soms de niet meer actieve ledematen te gebruiken of hij voert, tegen beter weten in, pijnlijke handelingen uit. Meerdere ongemakken en pijn kunnen hierdoor bij het aan – en uitkleden gepaard gaan. Het overwegend in zetel, rolstoel of relax zitten kan ook een reden zijn waardoor mensen behoefte hebben aan aangepaste kledij. Bij verminderde of weggevallen steunfunctie is men verplicht de persoon in zittende houding te kleden. Daarbij kunnen dementerende ouderen zich vaak op ongepaste tijden ontkleden. Sommigen openen voortdurend knopen en ritsen of plukken hun incontinentiemateriaal. Incontinentiemateriaal vraagt om ruime kledij. Een onderbroek, broek of rok zijn hier normaal niet op voorzien waardoor deze niet comfortabel kunnen zitten. Bij mensen met een blaassonde kan de kledij dergelijke sondes afknellen. Een rok, broek of getailleerd kleed kan een stoma indrukken. Het gemak en comfort bij het kleden hangt in hoge mate af van de gebruikte keypoints, handzettingen en handelingen. De kennis van de juiste kleedtechniek is bij elke hulpverlener onontbeerlijk. Daarbij kan aangepaste kledij tot een verbetering van de zelfredzaamheid bijdragen of biedt het een groter comfort ten aanzien van de beperkingen die de persoon tijdens het kleden ervaart. De kledij moet gemakkelijk zitten, en tevens ook mooi ogen. Onze zorgvragers mogen niet worden overbelast tijdens de kleedhandelingen die van hen gevraagd worden. Ze mogen angstgevoel noch pijn ervaren tijdens het omkleden. Wij willen dat de zorgvrager en de zorgverlener zich kunnen ontspannen en dat de soms zwaar fysieke inspanningen verlicht kunnen worden. Het vele trek – en sleurwerk moet tot een minimum herleid worden, waardoor de tijdsduur van de zorg automatisch zal verkorten. Reeds bij de aankoop van nieuwe kledij kan al met tips rekening gehouden worden. Dergelijke tips maken in vele situaties latere aanpassingen overbodig, indien deze toch zouden moeten gebeuren dan zijn kledingaanpassingen gemakkelijk aan te brengen. De praktijk leert ons dat ergotherapeuten verantwoordelijkheid opnemen inzake kledingaanpassingen. Kennis van de problematiek en inzicht in oplossingsmethoden kan bij een ergotherapeut dus niet ontbreken. Niet alleen de vakkundige kennis omtrent de kleed- en ontspanningstechnieken, maar ook het inzicht in comfortabele kledij, aanpassingen en aanverwante hulpmiddelen zijn onontbeerlijk. Dit maakt van ons een vakkundig ‘specialist’. Ref. Werkboek Passiviteiten van het Dagelijkse Leven, Albeda College Unit Gezondheidszorg, Rotterdam, 1999 Ref. 4Care, Met zorg gekleed, Arendonk
Correctie van houdingsafwijkingen bij ouderen. Drs. J Proost (Vrije Universiteit Brussel) Ouder worden gaat gepaard met het optreden van houdingsafwijkingen. Thoracale hyperkyphose, protrusie van het hoofd, protractie en neerwaartse rotatie van het schouderblad, afgevlakte lumbale wervelzuil, lumbale hyperlordose, geflecteerde heupen en knieën, ... zijn kenmerkende veranderingen van de houding bij geriatrische patiënten. De pathofysiologie van deze houdingsafwijkingen is hoogstwaarschijnlijk multifactorieel. Ten gevolge van dergelijke houdingsafwijkingen dreigen ouderen de fysieke functionele capaciteit te verliezen om zelfstandig te functioneren en hun onafhankelijkheid te bewaren. Dit komt de algehele gezondheid van de geriatrische patiënt niet ten goede. Verschillende onderzoeken tonen ook aan dat thoracale hyperkyphose het risico om te vallen bij ouderen verhoogd. De morbiditeit en de mortaliteit bij oudere mensen met houdingsafwijkingen is hoger, de levenskwaliteit is lager. In het eerste deel van deze learnshop zal er eerst een overzicht geven worden de meest voorkomende houdingsafwijkingen bij geriatrische patiënten. Vervolgens worden de actieve en passieve oefeningen/technieken binnen de kinesitherapie/manuele therapie overlopen die in de literatuur terug gevonden worden en aangewend worden om houdingsafwijkingen bij ouderen te corrigeren. Mevr. I Verbeelen In het tweede deel van de learnshop zal er vanuit ergotherapeutisch standpunt worden ingegaan op de hulpmiddelen die binnen de geriatrie gebruikt kunnen worden ter correctie van houdingsafwijkingen voor zowel passieve als actieve activiteiten en dit in verschillende standen: zit, stand, lig en beweging. Hierbij wordt zowel de ondersteuning van het lichaam belicht als ook hulpmiddelen die aanzetten tot beweging of bewogen worden.
Als de vrijheid ontbreekt...Ethisch omgaan met fixatie in ouderenzorg Dr. L Vanlaere (KULeuven), Dhr. L Goeminne (AZ Damiaan) In de zorg voor ouderen worden regelmatig maatregelen genomen die ingrijpen in de persoonlijke vrijheid van deze mensen. Doorgaans liggen aan zulke maatregelen zorgzame motieven ten grondslag. Soms spelen ook praktische overwegingen of overmacht door een tekort aan zorgende handen een rol. Via onderzoek wordt een steeds beter inzicht verworven in de mate van voorkomen, de redenen voor en de gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen voor de oudere persoon. Eigenlijk is er weinig bekend over afhankelijkheidsgevoelens, agressie, vernedering, depressie en andere psycho-sociale risico’s die aan de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen verbonden zijn. Bovendien krijgen ethische waarden die bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen met elkaar in conflict kunnen komen – zoals respect voor autonomie, lichamelijke integriteit, integraal welzijn, en relationele verbondenheid – nauwelijks aandacht. Om een goede beslissing te nemen, namelijk een beslissing die het meest menswaardig mogelijke realiseert voor de betrokken personen – is overleg nodig waarin ook deze waarden een plaats krijgen. Echter: over het wat en hoe van ethisch overleg betreffende fixatie is weinig bekend. In deze workshop willen we de ethische besluitvorming inzake vrijheidsbeperkende maatregelen in de zorg voor ouderen grondig uitklaren. We geven praktische wenken mee die hulpverleners kunnen helpen om in de dagelijkse praktijk op ethisch verantwoorde wijze met vrijheidsbeperkende maatregelen om te gaan. In de workshop wordt gewerkt met een casus. Allereerst wordt stil gestaan bij de stand van zaken over fixatie, vanuit het perspectief van de zorg (redenen, risico’s, opinies,…). Ook de beleving van de verschillende betrokkenen komt aan bod. Vervolgens wordt aangetoond hoe in het afwegingsproces best ook waarden aan bod kunnen komen. Aan de hand van concreet stappenplan voor ethisch overleg in praktijk wordt geïllustreerd hoe een ethische besluitvorming tot stand kan komen.
‘Brisk walking’ bereikt kwetsbare senioren Mevr. M Roesbeke (Logo Gent) Bewegingsinitiatieven zijn niet altijd toegankelijk. Studies tonen aan dat ouderen een groot aantal barrières moeten overwinnen om te komen tot fysieke activiteit. Zo kampen vele ouderen met fysieke belemmeringen (blessures, pijn, gezondheidsproblemen), speelt het zelfbeeld een niet onbelangrijke rol (ik ben te oud, te dik, niet sportief …), ontbreekt het vaak aan motivatie en is de directe leefomgeving van cruciaal belang (onveilige buurt, gebrek aan groen, zitbanken …). Deze en andere factoren bepalen in sterke mate de bereidheid om fysieke activiteiten te integreren in het dagelijks leven. In belangrijke mate draagt de socio-economische status (SES) bij in het beweegpatroon. Personen met een lage SES participeren in veel mindere mate aan beweeginitiatieven en worden gekenmerkt door een grotere inactiviteit. Een verzwarende factor is het gebrek aan sociale contacten. M.a.w. vele factoren spelen een rol in het beweegpatroon van mensen, maar het is duidelijk dat sommige risicofactoren meer voorkomen bij bepaalde doelgroepen dan bij anderen. Zo is het relevant om in een stedelijke context met een hoge vergrijzinggraad acties te ontwikkelen om thuiswonende senioren aan te moedigen om meer te bewegen en in te spelen op de aanwezige barrières. Brisk walking vertaald naar Gentse kwetsbare senioren. ‘Brisk walking’ of vrij vertaald ‘gezondheidswandelingen’ blijken uit onderzoek een effectieve methodiek om gezondheidswinst te bekomen. Het principes is eenvoudig. Wekelijks gaan de gezondheidswandelingen door op eenzelfde plaats, eenzelfde tijdsstip en telkens met eenzelfde frequentie (drie wandelingen per week). De deelnemers stappen fiks door op het tempo dat voor hen optimaal is en wandelen gedurende 30 minuten. Er wordt geen afstand vooropgesteld. Belangrijk is het principe dat men een half uur flink doorwandeld zodat men het warm krijgt en dit met een regelmaat volhoudt. Deze waardevolle methodiek wordt op verschillende plaatsen in Vlaanderen georganiseerd en met succes. Toch is het opvallend dat kwetsbare groepen die gebaat zouden zijn bij een dergelijk initiatief vaak afwezig zijn. Ondanks het toenemend aantal initiatieven zoals start to run, tai-chi, stoelgymnastiek …worden nog steeds kwetsbare groepen gemist. Vanuit deze vaststelling werd geopteerd om vanuit het Lokaal Gezondheidsoverleg Gent - in samenwerking met Artevelde Hogeschool, Lokale Dienstencentra Gent, Kring Zelfstandig Kinesitherapeuten Gent – een onderzoek op te zetten naar de barrières bij kwetsbare senioren om deel te nemen aan beweegactiviteiten en dit toe te passen op de gezondheids-wandelingen. Het doel was het bijsturen van de bestaande effectieve methodiek naar een toegankelijke beweegactiviteit. Het is duidelijk dat de meeste senioren wel overtuigd zijn van het nut van bewegen. Er is geen gebrek aan kennis. Maar de persoonlijke barrières staan vaak in de weg om dit om te zetten tot daden. Nog te vaak wordt bewegen gelijkgeschakeld aan sporten, waarbij de drempel automatisch verhoogd. Zoals te verwachten is een aspect ‘veiligheid’ – in de ruime zin van het woord een belangrijke factor. Senioren die aarzelen om te starten met een
beweegactiviteit hechten veel belang aan begeleiding. Verrassend was het feit dat senioren minder belang hechten aan professionele begeleiders maar bij voorkeur een andere senior als begeleider wensen. Een begeleiding door ‘peers’ stelt blijkbaar vele senioren op het gemak inzake het verwachtingspatroon van de begeleider. Men gaat er vanuit dat de activiteit dan meer op maat van hun mogelijkheden zal worden aangeboden en de begeleider meer begrip zal opbrengen voor hun beperkingen. Andere elementen werden naar voor geschoven: nabijheid van het initiatief, lage kostprijs, op maat van de deelnemer, geen dwingende verplichtingen … Op basis van deze bevindingen werden gezondheidswandelingen opgestart vanuit het Lokaal Dienstencentrum (LDC) De Horizon. De keuze voor een lokaal dienstencentrum is niet onbelangrijk. Door de buurtgerichte aanpak is dit een ideale basis om een dergelijk initiatief op te zetten. Hier komt men tegemoet aan de vraag naar nabijheid. Extra maatregelen werden door het LDC genomen om minder mobiele buurtbewoners toch de kans te geven deel te nemen. Zo kan een senior opteren voor een afhaling aan huis met vervoer van en naar het LDC. Het oorspronkelijk plan om de wandelingen te begeleiden door een kinesitherapeut werd verlaten ten voordele van opgeleide senioren. Deze vrijwilligers vormen een belangrijke schakel tussen het LDC en de kwetsbare senioren. De wandelingen gaan door in de directe omgeving van het LDC. De routes werden uitgezet samen met de begeleiders en onder toezicht van een ergotherapeut zodat obstakels en belemmeringen in kaart werden gebracht en oplossingen konden worden aangereikt. Tevens worden hulpmiddelen voorzien om personen met fysieke beperkingen te ondersteunen. Dit alles heeft bijgedragen tot het weg-werken van enkele reële drempels. Het initiatief bereikt de vooropgestelde doelgroep in beperkte mate. Een belangrijk aspect – aangehaald door senioren – is nog onvoldoende benut, nl. de faciliterende rol van eerstelijnswerkers. Het is duidelijk dat senioren een groot belang hechten aan de opinie en het advies van o.a. de huisarts, de thuisverpleegkundige … Het actiever betrekken van de thuiszorg zou de instroom van nieuwe deelnemers kunnen bevorderen. Ook impact van familieleden, vrienden, buren … is niet te verwaarlozen. Hierin zouden publiekscampagnes een belangrijke rol kunnen spelen. Besluit: Gezondheidswandelingen zijn belangrijk en haalbaar voor kwetsbare senioren. Het werken met ‘peereducators’ is één van de succesfactoren. Maar de instroom van deelnemers wordt medebepaald door zorgversterkers. De belangrijkste ingrediënten zijn een buurtgerichte aanpak, goed uitgebouwde samenwerking met eerstelijnswerkers en senioren als gangmakers.
Opgelet voor dubbeltaken tijdens het stappen. Prof. Dr E Kerckhofs (Vrije Universiteit Brussel) Dubbeltaken tijdens het stappen worden gebruikt in het onderzoek naar de vraag in welke mate stappen een automatisch proces is dan wel aandacht vereist. Klinisch is bekend dat dubbeltaken tijdens het stappen bij ouderen de instabiliteit en het valrisico verhogen. Er worden in het onderzoek verschillende motorische of cognitieve dubbeltaken toegepast. Van belang is de taakinstructie die aan de proefpersoon gegeven wordt in verband met de prioritaire aandacht voor ofwel het stappen ofwel de duale taak. Beauchet et al. (2003) toonden aan dat bij ouderen in tegenstelling tot jongvolwassenen, een cognitieve dubbeltaak tijdens het stappen leidt tot een grotere variatie van de schrededuur en de schredesnelheid. Een schrede is het deel van de gangcyclus tussen twee opeenvolgende hielcontacten van dezelfde voet met de grond en bestaat dus uit twee passen. Deze toegenomen variatie wijst erop dat bij toenemende leeftijd het stappen meer aandacht vraagt. Verschillende cognitieve taken hebben in verschillende mate invloed op de schrededuurvariatie en dus op het aandachtsproces. Een cognitieve dubbeltaak blijkt ook invloed te hebben op de zijwaartse rompbeweging tijdens het stappen (van Iersel et al., 2007). Verdeelde aandacht tijdens het stappen benadeelt verder het overschrijden van een plots opduikend obstakel (Chen et al., 1996). Klinisch blijken ouderen het moeilijk te hebben om -als zij hun paslengte moeten reguleren- tegelijk te reageren op een andere visuele stimulus. Zo hebben zij moeite met door een draaideur te stappen, een drukke straat over te steken, te stappen op een oneffen vloer of bodem. Een eenvoudige klinische test is “stops walking while talking”. Van een groep cognitief zwakkere ouderen, bleek 80 % die het stappen moesten onderbreken om op vragen te antwoorden, te vallen in de volgende 6 maanden (Lundin-Olsson et al., 1997). Er werd bij hen een grotere rompzwaai vastgesteld (de Hoon et al., 2003). De timed up & go-test (TUG) is een goede predictor voor valrisico bij ouderen. Bij ouderen die in een instelling zijn opgenomen is het verschil in de uitvoeringstijd van de TUG terwijl een glas water in de hand wordt gedragen min de gewone TUG bepalend. Als dat tijdsverschil groter dan of gelijk is aan 4.5 s, valt 70 % in de volgende 6 maanden (Lundin-Olsson et al., 1998). Voor thuiswonende ouderen geldt dat als de gewone TUG groter of gelijk is dan 13.5 s de voorspelling van vallers in de komende 6 maanden een sensitiviteit heeft van 80 % en een specificiteit van 100 % (Shumway-Cook et al., 2000). Bloem et al. (2001) ontwikkelden de “multiple task test” die cumulatief dubbeltaken toevoegt tijdens het stappen. Ook angst verhoogt de aandacht voor het stappen (Gage et al., 2003). Therapeuten geven soms instructies aan de patient terwijl hij stapt. Het blijkt dat daardoor het stappatroon wordt beïnvloed (Bowen et al., 2001). Ook het gebruik van een rollator kan als een dubbeltaak worden gezien (Wellmon et al., 2006). Een belangrijke vraag is of bij ouderen dubbeltaken kunnen worden getraind of dat zij moeten worden vermeden. Dit vergt verder onderzoek. Toulotte et al. (2006) toonden aan dat 3 maanden training het stappen gecombineerd met een dubbeltaak positief beïnvloedde, al was het effect 3 maanden later verdwenen.
POSTERSESSIE Development of a clinical screening tool to assess fitness to drive in people with Parkinson’s disease Devos H,1 Vandenberghe W,2 Nieuwboer A,1 Tant M,3 Baten G3 and De Weerdt W1 1 K.U.Leuven, Departement Revalidatiewetenschappen, Tervuursevest 101, 3001 Heverlee 2 K.U.Leuven, Departement Neurologie, UZ Gasthuisberg, Herestraat 49, 3000 Leuven 3 Belgisch Instituut Voor Verkeersveiligheid, CARA, Haachtsesteenweg 1405, 1130 Evere Background Driving is an important indicator of mobility and independency. Patients with Parkinson’s disease suffer from progressive motor, cognitive and visuoprocessing deficits that may have an impact on safe driving behaviour. In Belgium, physicians are required by law to report people who do not meet the minimal medical standards of safety to drive a car to the local authorities. Their assessments are mostly based on a medical examination and a driving history questionnaire. They are therefore at best only moderately predictive of driving performance as evaluated by driving experts. The aim of this study was to develop a short screening battery, which could assist physicians in the assessment of fitness to drive in people with Parkinson’s disease (PD). Methods Design: A prospective study. Setting: University Hospital, Leuven and Belgian Road Safety Institute, Brussels. Participants: Forty patients with PD and 40 age and sex matched volunteers. Analysis: Differences in driving performance between PD subjects and healthy individuals were investigated by means of a driving simulator. Total driving simulator score, total number of traffic offences and total number of accidents were recorded. The degree of motor symptoms was evaluated by the UPDRS III, the cognitive performance by the Cognitive Dementia Rating (CDR) and contrast sensitivity (CS) was administered by the Pelli-Robson chart. PD drivers were also referred to CARA for an official driving assessment, which involves a medical screening, visual and neuropsychological tests and an on-road evaluation. After the CARA assessment, PD patients were categorized in (1) fit to drive without any restriction or (2) fit to drive with restrictions or unfit to drive. Discriminant analysis was used to predict the two class CARA decision. Results PD patients had a significantly lower total driving simulator score, had more traffic tickets but were not involved in more accidents as compared to their healthy peers. Twenty-nine PD (72.5%) patients were classified as ‘fit to drive without restrictions’ while 11 (27.5%) patients were judged as ‘fit to drive with restrictions (N=10) or unfit to drive (N=1)’. Discriminant analysis revealed a predictive equation that correctly classified 36 (90%) of the 40 patients, with a specificity of 91% and a sensitivity of 90%: (CS*16.95) – (CDR*4.17) – (UPDRS III*0.16) – (disease duration*0.33) – 23.49 A positive score indicates that the patient can continue driving without restrictions. Patients with a negative score need to be referred to CARA. Conclusions A short clinical screening tool, which is fairly easy to administer and can be completed within the consultation routine of the physician can help physicians to ascertain fitness to drive of PD patients. If the score is below zero, referral to CARA seems to be the right course of action.
HET BEPERKEN VAN LICHAMELIJKE IMMOBILISATIE IN DE PSYCHOGERIATRIE DOOR HET GEBRUIK VAN HEUPBESCHERMERS Dr J.C. Lemper, Geriatrisch Ziekenhuis Scheutbos Gelukkige Grijsheidstraat 1 1080 Brussel Prof. Dr T. Mets, AZ Vrije Universiteit Brussel Inleiding De vrees die er bestaat dat een demente bejaarde valt is een eerste reden tot het gebruik van middelen tot fysieke immobilisatie, meer bepaald met betrekking tot de lichaamshouding. De heupbeschermers hebben hun doeltreffendheid reeds bewezen bij de preventie van heupkopfracturen, een belangrijke complicatie na een val. Deze studie evalueert het effect van het plaatsen van heupbeschermers tegenover het gebruik van fysieke immobilisatie in een psychogeriatrische instelling (index G – Sp). Werkwijze De heupbeschermers HIPS (Qvortrup) werden gratis geleverd door de instelling die absoluut niet meegewerkt heeft noch aan het uitwerken van een protocol, noch aan de interpretatie van de resultaten. 25 demente patiënten (aantal geleverde heupbeschermers) (Clinical Dementia Rating : 1=2, 2=11, 3=12) werden in de studie opgenomen. Het dragen van heupbeschermers (HIPS, Qvortrup) evenals de middelen tot immobilisatie van de patiënt werd door onze verpleegkundigen geëvalueerd 4 x per dag gedurende 30 dagen. Resultaten Er bestaat een duidelijke daling van het gebruik van voorzettafels en gordels, maar de bedbarren worden nog systematisch gebruikt : uit de analyse blijkt dat het percentage van het dragen van heupprotectoren ’s nachts (van 24 u tot 8 h) duidelijk lager is dan het gebruik overdag. Het personeel van de nachtdienst vindt het onaanvaardbaar dat er een toename is van het werk bij het verschonen van de luier wanneer een patiënt heupbeschermers draagt ; bijgevolg plaatsen zij de heupbeschermers niet terug. Het lage gebruik van heupbeschermers in bed heeft waarschijnlijk geen effect op de methoden van immobilisatie ’s nachts. Besluit Het beleid om het gebruik van fixatiemiddelen te doen dalen maakt deel uit van de nieuwe aanpak op het gebied van de geriatrie. Het dragen van heupbeschermers heeft ertoe bijgedragen dat het gebruik van fixatiemiddelen overdag sterk gedaald is. Het aanhouden van het gebruik van bedbarren wordt in de hand gewerkt door het lage gebruik van heupbeschermers ’s nachts omwille van de overmaat aan werk voor het personeel bij het verversen van de luiers.
Stroke rehabilitation in Europe - What do physiotherapists and occupational therapists actually do? L. De Wit,1 W. De Weerdt1 on behalf of the CERISE-team 1 Faculty of Kinesiology and Rehabilitation Sciences, Katholieke Universiteit Leuven Background and purpose Physiotherapy (PT) and occupational therapy (OT) are key components of stroke rehabilitation. Little is known about their content. This study aimed to define and compare the content of PT and OT for stroke patients between four European rehabilitation centres. Methods The study took place in a Belgian, British, Swiss and German rehabilitation centre. In each centre, fifteen individual PT- and 15 individual OT sessions of stroke patients fitting predetermined criteria were videotaped. The content was recorded using a list comprising 12 therapeutic categories. A generalized estimating equation model was fitted to the relative frequency of each category resulting in odds ratios. Results Comparison of PT and OT between centres revealed significant differences for only two of the twelve categories: ambulatory exercises and selective movements. Comparison of the two therapeutic disciplines on the pooled data of the four centres, revealed significant differences for eight of the 12 categories. Ambulatory exercises, transfers, exercises & balance in standing and lying occurred significantly more often in PT-sessions. Activities of daily living, domestic activities, leisure activities and sensory, perceptual training & cognition occurred significantly more often in the OT sessions. Conclusion This study revealed that the content of each therapeutic discipline was consistent between the four centres. PT and OT proved to be distinct professions with clear demarcation of roles.