CONGRES KINESITHERAPIE EN ERGOTHERAPIE IN DE GERIATRIE
HET BEWEGEN VAN DE OUDERE PERSOON IN AL ZIJN DIMENSIES
20 MEI 2006 Vrije Universiteit Brussel, Medische Campus Laarbeeklaan 103, B-1090 Jette
Een organisatie van de Opleiding Kinesitherapie van de Vrije Universiteit Brussel in samenwerking met de opleiding Gerontologie van de Vrije Universiteit Brussel de opleidingen Kinesitherapie en Ergotherapie van de Departementen Gezondheidszorg van de Provinciale Hogeschool Limburg en de Hogeschool Antwerpen
PROGRAMMA voormiddag 4 wetenschappelijke lezingen in de voormiddag aangaande belangrijke thema's die kinesitherapeuten en ergotherapeuten in de ouderenzorg aanbelangen! 8h00
Ontvangst en inschrijvingen
8h50
Het bewegen van de oudere persoon in al zijn dimensies Prof. Dr. I Bautmans (VUB)
9h00
Arthrose en beweging Dr. H Hoeksma (St-Antonius Ziekenhuis, Nederland)
9h30
Spierfunctie op hogere leeftijd Prof. Dr. I Bautmans (VUB)
10h00
Discussie
10h15
Pauze
10h45
Ik beweeg…en ik ben: over bewegen, communicatie en betekenis in de revalidatie van ouderen Prof. Dr. E Neerinckx (PHL, KULeuven)
11h15
De invloed van de omgeving op het (bewegend) handelen van de oudere persoon Drs. H Désiron (Eur. Ergonoom, PHL)
11h45
Discussie
12h00
Lunch Walking dinner in het Foyer van de Faculteit Geneeskunde & Farmacie, VUB
PROGRAMMA namiddag De 4 thema's worden in de namiddag uitgewerkt naar de praktijk toe onder de vorm van learnshops onder leiding van een kinesitherapeut en ergotherapeut.
13h30
Learnshops Sessie A
Learnshops Sessie B
Revalidatie & Gewrichtsparende technieken
“Wie” (be-) handelt?
voor patiënten met Arthrose Dr. H Hoeksma (St-Antonius ZH, NL)
Mevr. R De Vogel
Dhr. R Ghysels &
(AZ Middelheim)
Dhr. V Schroyen (PHL)
14h30
Wandelpauze
14h45
Revalidatie en ondersteuning van ADL bij
Valpreventieprogramma voor
verzwakte geriatrische patiënten
parkinsonpatiënten
Prof. Dr. I Bautmans (VUB)
Mevr. N Senden &
Ergoteam Gasthuisberg (Leuven)
Mevr. C Vanroy (HA) Struikelblokken in en om de woning Mevr. L Peeters (OCMW-Antwerpen)
15h45
Receptie
Het bewegen van de oudere persoon in al zijn dimensies Prof. Dr. I Bautmans (Congresvoorzitter) Zelfredzaamheid op hogere leeftijd hangt nauw samen met de capaciteit van ouderen om bewegingen uit te voeren. De motoriek van de oudere persoon wordt bepaald door een zeer uitgebreid gamma van factoren en bijgevolg is 'beweging' een multidimensioneel concept. Lichaamsbeweging of fysieke activiteit is essentieel voor een goede gezondheid, zeker op hogere leeftijd. Het is bekend dat ouderen in onze samenleving te weinig fysiek actief zijn, en daardoor een verhoogd risico vertonen voor het ontwikkelen van 'hypokinetische' aandoeningen. Bovendien bestaat er een dosis-respons relatie tussen fysieke activiteit en lichamelijke aanpassingen. Deze aanpassingen doen zich voor zowel lokaal in het bewegingsapparaat als 'op afstand' binnen andere orgaansystemen. Naast de lichamelijke component heeft lichaamsbeweging ook een communicatieve betekenis. De manier waarop mensen bewegen is een vorm van expressie en profilering binnen de samenleving. Zeer vaak is beweging een voorwaarde voor sociaal contact en kan bewegingsbeperking (in de ruime zin) leiden tot sociaal isolement. Beperkingen in beweging kunnen zich situeren binnen het locomotorisch systeem, maar ook cognitieve capaciteiten zijn voorwaartden voor adequate motoriek. Ook de omgeving waarin mensen functioneren kan leiden tot obstakels en bijgevolg bewegingsbeperking. Zowel de ergotherapeut als de kinesitherapeut zijn nauw betrokken in de evaluatie en (re-)validatie van 'het bewegen van de oudere persoon'. Met dit congres wensen wij samen met beide disciplines oudere persoon benaderen en de complementariteit te benadrukken.
Arthrose en Beweging Dr.H Hoeksma (St-Antonius Ziekenhuis, Nederland) In mijn lezing zal ik ingaan op de rol die bewegen speelt bij mensen met artrose. Het kader dat hiervoor gebruikt zal worden is evidence based practice, met name de external evidence. Er wordt zowel gesproken over de rol van bewegen in het dagelijks leven, als de prognostische factoren voor progressie van artrose van de dragende perifere gewrichten (i.e. heup en knie). In het tweede gedeelte van de lezing zal de evidentie voor oefenen en manuele technieken besproken worden in relatie tot de pijlers van de ICF (International classification of functioning). Literatuur: − − − −
− − −
− − − − −
H.Hoeksma. Manual Therapy in Osteoarthritis of the hip. Academisch Proefschrift. Faculteit Geneeskunde, Vrije Universiteit Amsterdam. 2003. H.Hoeksma et al. Comparison of manual therapy and exercise therapy in osteoarthritis of the hip: a randomized clinical trial. Arthritis Rheum. 2004 Oct 15;51(5):722-9. H.Hoeksma et al. Manual therapy in osteoarthritis of the hip: outcome in subgroups of patients. Rheumatology (Oxford). 2005 Apr;44(4):461-4. Epub 2005 Feb 3. H.Hoeksma et al. A comparison of the OARSI response criteria with patient's global assessment in patients with osteoarthritis of the hip treated with a nonpharmacological intervention. Osteoarthritis Cartilage. 2006 Jan;14(1):77-81. Epub 2005 Oct 7. H.Hoeksma et al. Comparison of the responsiveness of the Harris Hip Score with generic measures for hip function in osteoarthritis of the hip. Ann Rheum Dis. 2003 Oct;62(10):935-8. M Huang. Preliminary results of integrated therapy for patients with knee osteoarthritis. Arthritis Rheum. 2005 Dec 15;53(6):812-20. G. Deyle. Physical therapy treatment effectiveness for osteoarthritis of the knee: a randomized comparison of supervised clinical exercise and manual therapy procedures versus a home exercise program. Phys Ther. 2005 Dec;85(12):1301-17. G. Deyle. Is manual physical therapy distinct from physical therapy clinical practice? Phys Ther. 2002 Mar;82(3):287-8; author reply 288-92. G. Deyle. Effectiveness of manual physical therapy and exercise in osteoarthritis of the knee. A randomized, controlled trial. Ann Intern Med. 2000 Feb 1;132(3):173-81. Smidt et al. Effectiveness of exercise therapy: a best-evidence summary of systematic reviews. Aust J Physiother. 2005;51(2):71-85. Review. M. van Baar et al. Effectiveness of exercise therapy in patients with osteoarthritis of the hip or knee: a systematic review of randomized clinical trials. Arthritis Rheum. 1999 Jul;42(7):1361-9. Review. M. Fransen et al. Exercise for osteoarthritis of the hip or knee. Cochrane Database Syst Rev. 2003;(3):CD004286. Review.
Spierfunctie op hogere leeftijd Prof. Dr. I Bautmans (VUB) De leeftijdsgebonden afname in spierkracht en spiermassa, gedefinieerd als sarcopenie, is op hogere leeftijd een duidelijk herkenbaar fenomeen. Niettegenstaande sarcopenie een typisch gegeven is voor oudere mensen, tonen resultaten van cross sectioneel onderzoek aan dat de spieratrofie al meetbaar wordt op jongvolwassen leeftijd en vervolgens een sluipend verloop kent a ratio van 1% verlies aan spierkracht en spiermassa per jaar. Vanaf 70 jarige leeftijd versnelt het proces met spierkrachtsverlies tot 3.5% per jaar. Zodoende vereisen gewone dagelijkse activiteiten voor oudere mensen inspanningen die zich dicht bij hun maximale capaciteit bevinden. Het rechtkomen uit een stoel en trappen lopen vergen bij mensen boven de leeftijd van 70 jaar inspanningen tot meer dan 80% van de maximale kracht. Bijgevolg kan elke bijkomende spierzwakte (vb ten gevolge van ziekte) snel tot verminderde zelfredzaamheid leiden. Er bestaat aanzienlijke heterogeniteit betreffende de mate van spierzwakte onder oudere mensen. Ook is het moeilijk te voorspellen op welke leeftijd sarcopenie tot functiebeperking zal leiden. Grotendeels kan dit verklaard worden door de complexiteit van factoren die bijdragen tot leeftijdsgebonden spierzwakte. De exacte onderliggende mechanismen van sarcopenie zijn heden nog niet volledig achterhaald, echter kan een onderverdeling gemaakt worden in afgenomen anabole en toegenomen katabole processen. Bedreigende situaties voor de spierfunctie bij oudere patiënten zijn omstandigheden gekenmerkt door toegenomen katabole processen. Typische situaties met toegenomen katabole activiteit zijn inflammatoire aandoeningen zoals b.v. bij ontstekingen en chirurgie. De inflammatoire mediatoren die in deze omstandigheden vrijkomen versterken de afbraak van spiereiwitten en remmen de contractiele capaciteit van de spieren. In deze lezing zal een overzicht gegeven worden van de bevindingen uit recent wetenschappelijk onderzoek aangaande de impact van inflammatoire processen op de spierfunctie bij gehospitaliseerde geriatrische patiënten evenals de klinische implicaties voor het kinesitherapeutisch handelen. Er is toenemende wetenschappelijke evidentie dat mits fysieke oefening spierzwakte op hogere leeftijd kan bestreden worden, zelfs bij hoogbejaarden. Naast lokale adaptatie van de weefsels op de oefeningen sturen de spieren signaalmoleculen uit naar de bloedsomloop, waarbij gunstige metabole veranderingen in werking worden gesteld. Revalidatie van de spierfunctie bij oudere mensen krijgt hierdoor een bredere dimensie. Referenties: Beschikbaar op aanvraag
[email protected]
Ik beweeg…en ik ben: over bewegen, communicatie en betekenis in de revalidatie van ouderen. Prof. Dr. E Neerinckx (PHL, KULeuven) Iedereen kent het belang van een fysiek actieve levensstijl ter preventie van chronische ziekten en ter bevordering van gezondheid en “well being”. Iedereen weet dat dit ook – of misschien in nog veel grotere mate - voor ouder wordende mensen geldt. Een sedentaire levensstijl wordt in één adem genoemd met osteoporosis, obesitas, depressie, hart- en vaatziekten, type 2 diabetes en colonkanker. Iedereen weet dat, althans iedereen wordt geacht dit te weten. Maar, ondanks deze wetenschappelijke kennis, blijkt meer dan 60% van de volwassen populatie absoluut niet op een regelmatige basis fysiek actief te zijn; een derde van de bevolking doet zelfs helemaal niets. Uit een toonaangevende Amerikaanse studie wordt geconcludeerd dat jaarlijks minstens een kwart miljoen Amerikanen overlijden ten gevolge van verregaande fysieke inactiviteit. Toegegeven, “this is not America”, maar er zijn geen aanwijzingen dat het in Europa zoveel beter gaat. Bovendien blijkt fysieke activiteit progressief af te nemen met de leeftijd en overweegt de grote meerderheid van de sedentaire ouderen zelfs niet om een actievere levensstijl te ontwikkelen. In deze paper wordt de hypothese ontwikkeld dat vooral een ontoereikende communicatie tussen hulpverleners en de oudere patiënt in sterke mate bepalend is voor deze situatie. Hoewel het veelal de oudere zelf is die als bron van weerstand wordt beschouwd, toch blijken ook hulpverleners op essentiële punten te kort te schieten. In een eerste deel wordt een overzicht gegeven van factoren die door ouderen als hinderpalen voor een actievere levensstijl worden ervaren. Aansluitend worden een aantal potentiële motivatoren toegelicht. Opvallend is dat onderzoekers steeds weer tot de conclusie komen dat hulpverleners – en dan in eerste instantie, de huisarts – een cruciale rol spelen in, enerzijds het ontkrachten van barrières en anderzijds in het op gang brengen of ondersteunen van een motivationeel proces. In een tweede deel wordt de focus gericht op de rol van de hulpverlener. Niet alleen blijkt een aanzienlijke groep zijn oudere patiënt nauwelijks of niet te adviseren met betrekking tot fysieke activiteit, hulpverleners blijken ouderworden en de factoren nodig om dit proces succesvol te laten verlopen, ook anders in te schatten dan de oudere zelf. Dit “misverstand” draagt uiteraard het risico in zich dat beide partijen communiceren vanuit duidelijk verschillende referentiekaders. Dat voor de ene partij zinvolle argumenten hierdoor slechts verwaarloosbaar blijken voor de andere bevordert uiteraard de ontwikkeling van een gezamenlijke strategie niet. Meest opvallende discrepanties situeren zich op het vlak van het belang dat gehecht wordt aan de mentale gezondheid : waar artsen voornamelijk focussen op een behoud van fysieke en cognitieve capaciteiten, blijkt succesvol ouder-worden voor de oudere zelf sterk gekoppeld aan (afwezigheid van) angst, emotioneel evenwicht en een ervaring van geluk. Veel meer dan het zgn. objectief functioneren is voor de oudere de betekenis de doorslaggevende factor. In een laatste deel worden aanbevelingen geformuleerd voor een advies omtrent fysieke activiteit dat nauwer aansluit bij de leefwereld van de oudere.
De invloed van de omgeving op het (bewegend) handelen van de oudere persoon Drs. H Désiron (Eur. Ergonoom, PHL) “Omgeving” is het kader waarin de cliënt en de therapeut “handelend aanwezig zijn”, maar de omgeving vormt soms ook een concreet deel van het instrumentarium van de ergotherapeut. Door wijzigingen in de omgeving aan te brengen prikkelt de therapeut de cliënt tot een doelgerichte en vooraf bedoelde handeling, met een therapeutisch effect als consequentie. Daarnaast is het natuurlijk ook zo dat de omgeving van de (ouder wordende) cliënt aan zijn noden en mogelijkheden moet worden aangepast. Drempels wegwerken, een eenduidige dagplanning, begrijpbare instructies bij het uitvoeren van handelingen zijn voorbeelden van de wijze waarop fysieke, organisatorische en cognitieve ergonomie kan worden benut ten behoeve van de aanpassing van die omgeving aan de functionele mogelijkheden van de ouder wordende mens. Beide aspecten komen naar voor in het PEO-model dat als theoretische basis voor deze bijdrage zal worden ingezet. Om het brede gebied dat “omgeving” is, op een werkbare manier in te delen, spreekt de ergotherapeut in de praktijk vaak over de “woon-, leef-, en werkomgeving” van zijn cliënt. Het zal duidelijk zijn dat de concrete invulling van die omgeving voor iedereen anders is en mede afhankelijk van de levensfase. De interventie van de ergotherapeut in die reële omgeving van de cliënt doet dus beroep op verschillende kennisgebieden die bijvoorbeeld meer technisch van aard kunnen zijn (zoals vb. bij woningaanpassing ten behoeve van een rolstoelgebruiker) of organisatorisch (zoals vb. bij advies rond zelfstandig wonen ) en/of cognitief (vb. goed begrijpbare instructies). Analyseren van de dynamische transactie tussen persoon-omgeving-handelen is complex. Het spreekt voor zich dat de therapeut met de cliënt en de overige betrokkenen (zorgdragers, andere gebruikers van die omgeving,…) in dialoog gaat en via denken, overleggen, adviseren, uitproberen en bijsturen een optimale afstemming tussen de omgeving en de gebruikers nastreeft. In deze bijdrage wordt eerst ingegaan op de woonomgeving van de oudere cliënt. Hiermee bedoelen we de omgeving waar de cliënt van zegt “hier woon ik”. Dat kan gaan om een volledig huis met tuin, een flat, een kamer in een instelling enzovoort. Het is van belang om een goede observatie te doen over de verschillende handelingen die de cliënt uitvoert in de verschillende ruimtes van de woning. Is de woning in zijn geheel (en elke ruimte op zich) zo ingericht dat die handelingen daar voldoende vlot en veilig kunnen gebeuren? Ook een verder weg gelegen moestuin kan onderdeel uitmaken van de woonomgeving die door de cliënt als één geheel wordt waargenomen en daarom ook bij die woonomgeving hoort. De eigen woonomgeving is bij uitstek de plek die op de cliënt afgestemd kan worden. Vanzelfsprekend zal rekening gehouden moeten worden met andere gebruikers van dezelfde omgeving (vb. partner, kinderen, medebewoners van de instelling,…). In zijn interventie / advies houdt de ergotherapeut rekening met de wensen en (financiële) mogelijkheden van de cliënt, maar natuurlijk ook met maatschappelijke omstandigheden (o.a. wetten en regels). Veiligheidsaspecten spelen altijd een belangrijke rol!
Interventies kunnen gericht zijn op individuele woonomgevingen, maar ook op collectieve – institutionele – vormen van wonen. Het (her)ontwerpen van zorgen woonomgevingen voor specifieke doelgroepen is een multidisciplinair gebeuren. De ergotherapeut is daarin vaak als adviseur én als (toekomstig) gebruiker van het gebouw betrokken. Verpleeghuizen, woonvoorzieningen voor mensen met een handicap, seniorenflats zijn voorbeelden van institutionele woonomgevingen waar de ergotherapeut als adviseur een inbreng heeft bij het concept van het gebouw. Het begrip “leefomgeving” kan gezien worden als een bredere zone die vanuit de eigen woning van de cliënt vertrekt en zich uitstrekt tot die ruimtes, plaatsen, plekken waar de cliënt van zegt “hier leef ik”. Dat kan inhouden dat het gaat om de straat, de buurtwinkel, de cafetaria van de tennisclub, het voetbalveld enzovoort. Het is niet mogelijk om in een opsomming van wat onder de noemer “leefomgeving” schuilgaat volledig te zijn. Niet alleen verschilt dit sterk van mens tot mens, maar ook in het leven van één persoon kunnen grote veranderingen voorkomen. Precies zoals bij de woonomgeving het geval is, zal de ergotherapeut via de meest geschikte methode moeten achterhalen welke de handelingen zijn die onderdeel uitmaken van “het leven” van de cliënt en in welke omgeving (ruimte, inrichting, organisatie, omstandigheden) die best tot realisatie gebracht kan worden. Hier sluit de visie “design for all” aan zoals deze ondermeer door het European Institute for Design and Disability, EIDD sterk wordt gepromoot. Maar ook de zoektocht naar een bruikbaar vakantieadres dat toegang verleent aan een hulphond vormt voor de ergotherapeut onderdeel van de bijdrage die hij levert aan zijn cliënt als het begrip “leefomgeving” aan de orde is. Net als bij de interventie in de woonomgeving van de cliënt is het rekening houden met veiligheidsaspecten van groot belang. Zoals eerder aangegeven hoort de openbare omgeving dus thuis in hetgeen de ergotherapeut als “leefomgeving van de cliënt” benoemt. Daarbij horen begrippen als toegankelijkheid, bruikbaarheid en doorgankelijkheid van openbare ruimten, vervoer, speelplaatsen, recreatie/vakantievoorzieningen, sportvoorzieningen. Deze opsomming kan zeker nog aangevuld worden met andere elementen die in de openbare omgeving van belang zijn voor het mogelijk maken van handelen. Aangezien het niet mogelijk is om alle elementen die thuis horen in het begrip “omgeving” grondig te bespreken, wordt in deze bijdrage stilgestaan bij twee – meer prominente – deelaspecten : ergonomie en technologie. Via voorbeelden uit de praktijk zal duidelijk gemaakt worden dat de ergotherapeut in zijn zorg voor behoud/herstel van het (bijvoorkeur autonoom) handelen van de zorgvrager beroep doet op een ruim holistisch mensbeeld en een veelheid van kennisdomeinen. Dat daarbij multi-disciplinair gewerkt wordt om de gestelde doelen zo effectief en efficiënt mogelijk te bereiken is evident.
Revalidatie & Gewrichtsparende technieken voor patiënten met Arthrose Dr. H Hoeksma (St-Antonius ZH, NL) Het middag gedeelte zal worden benut voor het demonstreren van behandeltechnieken die effectief zijn voor de praktijk van heup en knie artrose. Mevr. R De Vogel (AZ Middelheim) Artrose is een veel voorkomende problematiek binnen de geriatrie. De aanpak is dan ook specifiek. Naast de behandeling van de acute problematiek is het de taak van de ergotherapeut een algemene aanpak uit te stippelen. Om overbelasting van de andere gewrichten te voorkomen is het van belang snel op te treden en de noodzakelijke training te starten. Binnen het multidisciplinair team heb je veel mogelijkheden om de geriatrische patiënt goed te begeleiden. Methodische aanpak In overleg met de patiënt gaat men een anamnese afnemen met als doelstelling zicht te krijgen op de pijnbeleving en het niveau van zelfstandig functioneren. Tijdens het opstellen van de behandeling zal men de verschillende aktiviteiten gaan spreiden over de dag. Binnen het multidisciplinair team is het de taak van de ergotherapeut om de mogelijkheden en beperkingen van de patiënt in kaart te brengen en een gepast dagschema uit te stippelen. Het repetitief karakter van de training geeft de geriatrische patiënt de mogelijkheid om de vaardigheid intensief te oefenen. Met het oog op het zelfstandig funktioneren in de thuissituatie kan men een zorgenplan opstellen. Begeleiden en trainen van de mantelzorg moet geïntegreerd worden binnen de algemene aanpak. Het gebruik van hulpmiddelen kan de zelfstandigheid vergroten, een analyse van het probleem zal tot het juiste advies leiden.
“Wie” (be-) handelt? Dhr. R Ghysels & Dhr. V Schroyen (PHL) Begeleiding van senioren met functioneringsproblemen vereist inzicht in hun dagelijkse handelen en kennis van de storende factoren op persoons- en omgevingsniveau. Het bij elkaar brengen van al deze informatie in een multidisciplinaire ondersteuningscontext is geen sinecure en vereist een goede onderlinge communicatie, een effectieve coördinatie van acties, en een helder overleg met de betrokken senior en/of familie. Wanneer meerdere disciplines samenwerken – in dit geval kinesitherapeuten en ergotherapeuten - bestaat het risico dat elke discipline binnen zijn eigen professionele kader en cultuur blijft. Dat biedt wellicht een zekere garantie voor professionele kwaliteit, maar het kan ook een belemmering vormen voor de overdracht van interdisciplinaire informatie en aldus de integratie van eigen kennis met kennis van collega’s bemoeilijken. Doelstelling van de learnshop is om op basis van het hier kort besproken gemeenschappelijk werkkader (zie verder) informatie en instrumenten aan te bieden om de interdisciplinaire samenwerking in de neurorevalidatie te faciliteren en te stimuleren. Om beroepsgroepen in een interdisciplinaire setting met een zelfde doel –de optimale zorgverlening van de cliënt – te laten fungeren, is in eerste instantie een gemeenschappelijk conceptueel werkkader noodzakelijk. Dergelijk werkkader omvat een aantal deelcomponenten zoals: a) een systematische of methodische handelwijze, b) een model om de gezondheidstoestand van de cliënt weer te geven, en c) de actuele zorgverleningscontext. Deze laatste wordt bepaald door een groot aantal factoren zoals de actuele sociale, politieke, economische, wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke context met bijhorende verplichtingen, opvattingen, theorieën, visies en aannames. De drie deelcomponenten van het gemeenschappelijke werkkader worden tijdens de learnshop geïntegreerd in de presentatie van een casus ‘CVA’. In het eerste deel wordt het functioneren van de patiënt in kaart gebracht. Daarbij wordt enerzijds de informatie vanuit het perspectief van de hulpvrager ingevuld en anderzijds de relevante observatie- en onderzoeksgegevens vanuit het perspectief van de betrokken disciplines. De systematisch verzamelde informatie met betrekking tot het functioneren van de hulpvrager wordt vanuit complementair perspectief, en op basis van het biopsychosociale gezondheidsmodel, geformuleerd op functie-, activiteiten- en participatieniveau en aangevuld met contextuele factoren (persoonlijke en omgevingsfactoren). Dit gebeurt conform de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF)’ van de WHO (2001). Gekoppeld aan het klinisch redeneringsproces moet al deze informatie leiden tot een werkdiagnose (revalidatiediagnose) die zich vervolgens dient te vertalen in een aangepaste en op elkaar afgestemde behandeling. Als hulpmiddel bij het in kaart brengen van het functioneren van de hulpvrager wordt het ‘Interdisciplinaire Revalidatie-Diagnose-Formulier (IRDF)’ voorgesteld. Het gebruik van dit formulier, dat gebaseerd is op het ‘Rehabilitation Problem Solving Form’ van Steiner (2002), heeft een tweeledig doel, 1) het bevorderen van de eenheid van taal en de onderlinge communicatie door middel van de ICF-terminologie en 2) het vergemakkelijken van het klinisch redeneren bij het formuleren van de revalidatiediagnose.
In het tweede deel wordt de vraag ‘wie (be)handelt?’ het centrale thema. Daarbij wordt zowel naar de therapeuten als naar de cliënten gekeken. De actuele en op wetenschappelijke evidentie steunende therapeutische benaderingswijzen, zoals de ‘taakgerichte’ en de ‘cliëntgecentreerde’ benaderingen, bieden voldoende stof voor een interessante discussie en een aantal take-home messages. De ‘cliëntgecentreerde benadering’ geeft niet alleen aan dat revalidatie ‘op maat’ dient aangeboden te worden, maar legt tevens de nadruk op de verantwoordelijkheden van de hulpvrager en zijn omgeving. De patiënt (en familie) moet in een actieve rol worden geplaatst. Verschuiving van een eerder passieve rol tijdens de therapeutische begeleiding (behandelen) moet plaats maken voor een actieve bijdrage (handelen) die ook extra-muraal betekenis krijgt. De Canadian Occupational Performance Measure (COPM) krijgt hierin als evaluatiemiddel een belangrijke rol toebedeeld. De ‘taakgerichte benadering’ leent zicht om op zoek te gaan naar de complementariteit tussen de ergotherapie en de kinesitherapie. Waar binnen de kinesitherapeutische context het accent eerder ligt op het optimaliseren van de handelingsvoorwaarden (functie- en activiteitenniveau), kunnen wij stellen dat deze eerder voorwaarde scheppend zijn. Ergotherapeuten daarentegen zullen zich vooral richten op de wijze waarop deze voorwaarden (met inbegrip van de omgevingssituatie) hun invulling krijgen in de verschillende handelingsgebieden (ADL, woon- en werk en ontspanningssituatie). Beide disciplines zullen elkaar daarom steeds ontmoeten op activiteiten- en participatieniveau. Gekoppeld aan deze domeinsomschrijving dienen bij de evaluatie van het functioneren van de hulpvrager de onderzoeksinstrumenten zo gekozen te worden dat niet alleen het functie-, activiteiten- en participatieniveau wordt geëvalueerd, maar ook het niveau van de omgeving (micro- en macro). Immers hoe vollediger de gegevensinformatie, des te beter de vertaling in een gezamenlijke werkdiagnose die daarna afhankelijk van de discipline kan omgezet worden in concrete en haalbare doelstellingen. Op basis van de besproken benaderingswijzen en de analyse van de casus CVA worden een aantal aspecten van de therapievoor de beide disciplines praktisch uitgewerkt.
Revalidatie en ondersteuning van ADL bij verzwakte geriatrische patiënten Prof. Dr. I Bautmans (VUB) Het bestuderen van de spierfunctie bij ernstig zieke en verzwakte gehospitaliseerde geriatrische patiënten is niet mogelijk door middel van de klassieke methodes (fietsproef, loopband) en het gebruik van zware apparatuur aan het ziektebed is niet hanteerbaar. Daarom dienen aangepaste meetmethoden aangewend te worden. In deze leernshop zal stilgestaan worden bij enkele nuttige evaluatie-instrumenten die aangewend kunnen worden bij ernstig verzwakte geriatrische patiënten. Praktische voorbeelden van revalidatie van de spierfunctie bij geriatrische patiënten zullen gegeven worden. Tevens zal stilgestaan worden bij de waarde van verschillende trainingsprotocols. Ergoteam Gasthuisberg (Leuven) De door ons te behandelen geriatrische spierzwakke patiënten, komen meestal van Intensive Care/ Medium Care op de acute afdelingen geriatrie. Vaak zijn deze patiënten post-operatief of verzwakt door een andere pathologie / multipathologie of hebben langdurig op een niet-geriatrische afdeling gelegen, vb. cardiologie, abdominale heelkunde,… Zodra deze patiënten op de acute afdeling terechtkomen, wordt er binnen het multidisciplinaire team gekeken of er ontslagmoeilijkheden te verwachten zijn. Als ergotherapeut verzamelen wij gegevens via patiënt / familie over het functioneren in de thuissituatie voor opname en al reeds gebruikte hulpmiddelen en aanwezige mantelzorg. Vaak worden deze patiënten naast functioneel geobserveerd, ook cognitief gescreend aan de hand van de MMSE (Folstein). Bij een spierzwakke patiënt wordt er zo snel mogelijk gestart met ADL-training. Wanneer wij een ADL observatie doen, observeren en scoren wij de patiënt volgens de KATZ-evaluatieschaal (volgens 1 januari 2005, www.riziv.fgov.be) Zie bijlage. De KATZ-schaal bestaat uit 6 criteria: wassen, kleden, transfers en verplaatsen, wc-bezoek, continentie en voeding. Een patiënt kan in kaart gebracht worden volgens 4 scores, namelijk 4, 3, 2 of 1 per criterium. Opbouw van ADL bij spierzwakke patiënten: Bij overname van de patiënt op de acute afdeling wordt verzorging/wasgebeuren volledig gedaan door verpleegkundigen, patiënt is meestal nog bedlegerig. Van zodra de zaalarts aangeeft dat de revalidatie kan opgestart worden, kan er begonnen worden met ADL-training. Deze ADL wordt stapsgewijs opgebouwd. Wanneer de patiënt nog niet wordt opgezet in de zetel, wordt er gestart met ADL-training in bed. Tegelijkertijd wordt er ook gestart met kinesitherapie. Op regelmatige tijdstippen wordt er informatie uitgewisseld tussen de ergotherapeut en de kinesitherapeut, onder andere tijdens teamvergaderingen, maar ook informeel.
Wanneer er lichte steunfunctie/actieve zitbalans is kan de ADL-training verder geoefend worden vanuit de zetel. Zodra patiënt voldoende steunfunctie heeft, maar nog niet (voldoende ver) kan stappen, wordt patiënt door therapeut met behulp van douchestoel verplaatst naar de badkamer. Naar het einde van de ADL-training toe, kan patiënt zelfstandig naar de badkamer stappen, eventueel met loophulpmiddel (geadviseerd door de kinesitherapeut). ADL-training houdt onder andere in wassen, kleden, het voedingsgebeuren,… maar ook nevenactiviteiten, zoals vb tanden poetsen. De ergotherapeut leert nieuwe technieken/handelingsveranderingen aan, geeft tips en adviseert hulpmiddelen. De verdere revalidatie gebeurt in Pellenberg. Eerst worden de reeds verzamelde gegevens bekeken, via het ergotherapeutisch verslag, reeds opgesteld in Gasthuisberg. Afhankelijk hiervan worden de nodige activiteiten (die kaderen binnen IADL) geoefend zoals koffie zetten, een hele maaltijd bereiden en huishoudelijke taken,… Samen met familie en het multidisciplinaire team wordt het ontslag besproken. Er kan een huisbezoek gepland worden om advies te geven rond mogelijke aanpassingen/hulpmiddelen. Het huisbezoek vindt pas plaats wanneer het team een duidelijk beeld heeft op het functioneren van de patiënt. Er is mogelijkheid tot een proefweekend. Afhankelijk van het huisbezoek en het proefweekend wordt er beslist tot ontslag naar huis of plaatsing. Bij ontslag naar huis worden de nodige mantelzorg en hulpmiddelen geadviseerd.
Valpreventieprogramma voor parkinsonpatiënten Mevr. N Senden & Mevr. C Vanroy (HA) Bij parkinson (PD)patiënten zijn valincidenten een veel voorkomende complicatie met dikwijls ernstige gevolgen op medisch en psychosociaal vlak. Hoewel reeds talrijke studies de risicofactoren voor vallen bij parkinsonpatiënten hebben bestudeerd, zijn er nog geen prospectieve studies die het effect van valpreventieprogramma’s hebben geëxploreerd. In een eerste fase werd beoogd om een interprofessionele screeningsmethode uit te werken. Dit om een valrisicoprofiel te kunnen opstellen van enerzijds de patiënt zelf en anderzijds van de risico’s voor vallen in de woonomgeving. Daartoe werd een samenwerking ontwikkeld tussen de opleidingen ergotherapie, kinesitherapie en verpleegkunde. Aan de hand van eenvoudige klinische metingen en testen werd getracht een valide en betrouwbaar ‘valrisicoprofiel’ van een parkinsonpatiënt op te maken. Later kan op basis van het opgestelde risicoprofiel van de patiënt en zijn omgeving een individueel aangepast preventieprogramma opgesteld worden. Hieruit zal kunnen worden afgeleid of een interprofessioneel interventieprogramma met een breed spectrum voordeel biedt vergeleken met louter advies over risicofactoren in de omgeving. Hopelijk kunnen de resultaten van dit interprofessioneel onderzoek bijdragen aan een reductie van de frequentie van valincidenten bij parkinsonpatiënten en zo een positieve invloed hebben op de levenskwaliteit van deze patiënten.
Struikelblokken in en om de woning Mevr. L Peeters (OCMW-Antwerpen) De leefsituatie van de ouderen wordt gekenmerkt door een toenemende zelfstandigheid en individualisering. Dit leidt ertoe dat de ouderen zo lang mogelijk autonoom in hun eigen vertrouwde omgeving willen blijven wonen, ook bij (langdurige) verhoogde zorgbehoevendheid en/of verminderde zelfredzaamheid. Men beoogt m.a.w. het levensloopbestendig wonen. Bij het kopen/huren van een woning of een flat houdt men echter geen rekening met de toekomst. Op latere leeftijd wordt de senior geconfronteerd met een onveilige, onaangepaste woonsituatie. De ongemakken worden versterkt bij een verminderd zelfzorgvermogen en/of een toenemende zorgbehoefte. Met het oog op de nakende vergrijzing is het echter noodzakelijk om naast een evenwichtig aanbod van zorgvoorzieningen ook een uitgebreid en volwaardig aanbod aan aangepaste levensloopbestendige woningen te voorzien. Opname in een residentiële zorgvoorziening – wat een hoge kostprijs betekent voor onze maatschappij - kan hierbij langdurig uitgesteld worden. Levensloopbestendig wonen, kan bewerkstelligd worden d.m.v. woningaanpassingen, het aanwenden van hulpmiddelen en methodeverandering. De ergotherapeut verleent advies om de veiligheid, leefcomfort, toegankelijkheid van de woning aanzienlijk te verbeteren aan de individuele noden van de cliënt, om deze zo optimaal mogelijk te laten functioneren in zijn eigen omgeving. Vanuit deze visie ontstond de dienst ErgoWoonAdvies van het het departement Thuis Wonen van OCMW Antwerpen. Alle Antwerpse senioren van 65 jaar en ouder kunnen beroep doen op een advies van ergotherapeuten indien zij beperkingen ondervinden in hun dagelijkse leven of preventief hun woning wensen aan te passen. De dienst heeft niet enkel een adviesfunctie voor de ouderen van de stad Antwerpen maar is tegelijkertijd mee actief op vlak van: • • • • • •
primaire valpreventie: Oeps Boebs = Blijf op je eigen benen staan secundaire valpreventie voor ouderen (ErgoWoonAdvies) mede uitvoerder van het Lokaal Sociaal Beleid en Ouderenbeleidsplan: Actieve detectie naar de woonkwaliteit en kwetsbare ouderen pleitbezorger en adviesverlener voor aangepaste seniorenwoningen informeren en sensibiliseren van ouderen om zolang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen informeren en sensibiliseren van alle medewerkers van de thuiszorg en hen tegelijkertijd opleiden tot mensen die knelpunten herkennen en erkennen om te kunnen rapporteren en doorverwijzen
Binnen al deze verschillende taken staat het bewegen, het handelen van de oudere persoon centraal in al zijn dimensies vanuit een ergotherapeutische holistische visie. Tegelijkertijd wordt er samengewerkt met de verschillende disciplines vanuit de thuiszorg, sociale- en dienstencentra, huisartsen, kinesisten… Tevens bouwen we aan netwerken met districten, mutualiteiten, rode kruis, HIKE, ouderenverenigingen,… Struikelblokken in en om de woning vormen een gevaar. Enerzijds zijn er de zichtbare aspecten, anderzijds is er het uniek zijn van de ouderen in onze samenleving.
Oneffen toegangspaden, drempels, ligbaden, … zijn gemakkelijk te detecteren hindernissen die de kans op vallen verhogen. Door eenvoudige aanpassingen, gebruik van hulpmiddelen of het aanpassen van het eigen handelen, kunnen we al inspelen op de gevaren om de ouderen veilig en comfortabel te laten functioneren in de eigen woning. Niet enkel de eigen woning maar ook de woonomgeving heeft een invloed op het zelfstandige leven van de ouderen. We voeren een actieve detectie naar de woonkwaliteit en kwetsbare ouderen in district Deurne (Kronenburgwijk). De eerste resultaten tonen aan dat het grootste deel van de woningen niet aangepast zijn aan de beperkingen van ouderen en dat onwetendheid kwetsbaarheid beïnvloedt. De resultaten van de vragenlijsten geven eveneens een beeld van de verschillende knelpunten van de woonomgeving. Gevaarlijke oversteekplaatsen, scheve voetpaden, sociale veiligheid, verkeersveiligheid, … zijn aspecten die we aankaarten bij het district. Niet enkel de woonomgeving maar ook de nabijheid van dienstverlening zoals halte openbaar vervoer, banken, postkantoor, winkels, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding kunnen een struikelblok zijn voor het zelfstandig bewegen van de ouderen en hebben een invloed op hun vrijheidsgevoel. Binnen dit project krijgen ouderen een algemeen advies om de woning preventief aan te passen alsook de kans dit advies te laten personaliseren aan hun eigen noden en beperkingen. Het project ‘Blijf op eigen benen staan’ kadert binnen de Vlaamse gezondheidsdoelstelling ‘ongevallenpreventie in de privé-sfeer’ waar de komende jaren vooral de nadruk wordt gelegd op ‘valpreventie bij thuiswonende senioren’. Voor de senioren zelf beoogt het project hun kans op een val te verkleinen. Dit wordt bewerkstelligd door: senioren het probleem te laten erkennen en herkennen, hen de oplossingen aan te reiken en te laten toepassen en hen aan te zetten tot meer bewegen. De intermediaire organisaties dienen het probleem te erkennen, de link te zien tussen valpreventie en hun eigen werkterrein en hun bijdrage te leveren vanuit het eigen werkdomein. Als ErgoWoonAdvies nemen we actief deel aan dit project ondermeer door sensibilisatie, infosessies, als pleitbezorger en door adviesverlening. Binnen de verschillende werkterreinen van het ErgoWoonAdvies stuiten we steeds op eenzelfde barrière, nl. het taboe ‘ouder worden’: inzicht in de eigen situatie, eigen beperkingen, de weerstand, het façadegedrag,… Al deze elementen kunnen het zelfstandig thuis wonen en het vermijden van valrisico’s bemoeilijken. Motiveren en beïnvloeden van deze eigen verantwoordelijkheden vormen het meest onzichtbare struikelblok in en om de woning.